Aan de orde is de behandeling van:

het rapport van de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel (31980, nr. 4) (debat met de commissie).

De voorzitter:

Ik heet de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel, in de wandelgangen de commissie-De Wit genoemd, welkom. De samenstelling is iedereen bekend, zij het dat mevrouw Neppérus namens de VVD-fractie zojuist in deze commissie is benoemd. Achter de commissie zitten verschillende adviseurs. Om misverstanden te voorkomen, wijs ik erop dat de heer Cramer daar zit in zijn kwaliteit als adviseur van de commissie. Vandaag houden wij de eerste termijn van de Kamer. Ik geef als eerste het woord aan de heer Irrgang namens de SP.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Morgen is het op de kop af twee jaar geleden dat de kredietcrisis een systeemcrisis werd. Op 15 september 2008, morgen precies twee jaar geleden, veranderde de wereld. Achteraf bezien kwam met het faillissement van Lehman Brothers een einde aan een ontwikkeling die zeker drie decennia heeft geduurd waarin de financiële sector wereldwijd enorm groeide en steeds minder gereguleerd werd.

Het precieze begin ervan is moeilijk te bepalen. Begin jaren tachtig ligt voor de hand, toen in Europa en de VS het privatiserings- en dereguleringsdenken de overhand kreeg. Het Verenigd Koninkrijk begon toen met een vergaande deregulering van de financiële sector en stond daarmee aan de wieg van het succes en het latere falen van de Londense City.

Maar je kunt het begin ook al eerder plaatsen. Het einde van het Bretton Woodssysteem van vaste wisselkoersen in 1971 en het besluit van de VS om het internationale kapitaalverkeer van dat land te liberaliseren. Of nog eerder, begin jaren zestig, toen in Londen de offshore eurodollarmarkt gecreëerd werd. Hoe dan ook, dit systeem vond zijn Waterloo in de systeemcrisis die eind 2008 begon en waarvan op dit moment onduidelijk is of deze crisis gepasseerd is en wat ervoor in de plaats komt.

Als gevolg van deze crisis moest de Nederlandse overheid in 2008 bijna letterlijk van de ene op de andere dag zo'n 30 mld. in het Nederlandse financieel systeem pompen. Maar de werkelijke schade voor de Nederlandse burger als gevolg van het falende financiële systeem, is veel en veel groter geweest. De economie kwam en bevindt zich nog steeds in een crisis die zich nog het beste met de jaren dertig laat vergelijken. Honderdduizenden mensen verloren hun baan. Pensioenen konden niet geïndexeerd worden en dreigden zelfs te worden verlaagd. In de overheidsfinanciën laat de crisis door oplopende uitgaven en dalende inkomsten een gat van tientallen miljarden achter. Dat moet uiteindelijk door de burger betaald worden door middel van bezuinigingen en lastenverzwaringen.

Er zijn dus wel om minder belangrijke redenen parlementaire onderzoekscommissies ingesteld. De SP-fractie heeft in oktober 2008 vrijwel direct voor een dergelijk onderzoek gepleit met overigens een sterke voorkeur voor de vorm van een parlementaire enquête. Mijn fractie is daarom verheugd over het feit dat het eerste deel van het onderzoek, nu twee jaar na het begin van de crisis, door het parlement kan worden besproken. Het rapport dat er nu ligt, geeft niet alleen een goed inzicht in de oorzaken van de financiële crisis, maar het geeft ook een aantal breed gedragen conclusies waarop kan worden voortgebouwd. Het laat ook zien dat de aanvankelijke vrees van sommige regeringspartijen om het parlementaire onderzoek te starten, onnodig was.

Onze vrees is veel meer dat het gevoel van urgentie om het financieel systeem fundamenteel te hervormen, begint weg te ebben. Bankiers krijgen bonussen alsof het 2007 is. In Bazel worden aanscherpingen afgesproken en we gaan weer over tot de orde van de dag, althans dat lijkt zo te zijn.

De commissie zegt dat belangrijke factoren die als bron van de crisis in het financieel stelsel hebben gefungeerd, nog steeds aanwezig zijn. Ze zegt dat er nu iets moet gebeuren omdat we anders een herhaling krijgen die mogelijk nog ingrijpender zal zijn. Tegelijkertijd horen we de bankenlobby steeds roepen: "Er gebeurt al zo veel, we moeten oppassen voor stapeling." Acht de commissie het gevaar groter dat er te weinig gebeurt of dat er te veel gebeurt?

Is de commissie het ermee eens dat het in eerste instantie niet gaat om dat er veel gebeurt, maar dat datgene gebeurt wat er moet gebeuren? Ofwel, liever één effectieve maatregel, dan tien gedragscodes met een hoog symbolisch gehalte? Denkt de commissie dat herhaling van de crisis nog steeds mogelijk is, ondanks wat er nu in de diverse internationale gremia wordt besproken en de maatregelen die het kabinet voorstelt?

Een van de oorzaken is volgens de commissie dat commerciële belangen steeds meer de boventoon voerden, waardoor er steeds minder naar de risico's werd gekeken. Dit is mede gekomen door toenemende druk van aandeelhouders om aandeelhouderswaarde te creëren. De commissie stelt dat de afgelopen jaren het Angelsaksische model steeds meer in zwang is geraakt. Dit is een probleem dat verder reikt dan de financiële sector. Ziet de commissie, naast bijvoorbeeld maatregelen als loyaliteitsdividend, nog mogelijkheden om de balans tussen aandeelhouder en onderneming te herstellen? Erkent de commissie dat door diverse wettelijke maatregelen, ook in Nederland de positie van de aandeelhouder is versterkt? Als de commissie een te grote focus op aandeelhouderswaarde als een van de oorzaken ziet, is dan ook niet de logische conclusie dat de invloed van aandeelhouders eveneens in Nederland zou moeten worden beperkt?

De commissie wijst ook de liberalisering van de financiële markten aan als een van de oorzaken van de crisis. Internationale markten werden vrijgemaakt, waardoor de mogelijkheden om internationaal te opereren veel groter zijn geworden. Gecombineerd met deregulering in met name de Verenigde Staten, leidde dat tot een aanzienlijke stijging in het genomen risico. Hoe is het volgens de commissie gekomen dat regeringen en financieel toezichthouders daarvoor geen oog hebben gehad? Waarom is men blind met deze ideologische wind mee gewaaid? Het lijkt alsof de commissie deze liberalisering vooral ziet als iets wat buiten Nederland gebeurde. Nederlandse banken maakten gebruik van de door die liberalisering buiten Nederland toegenomen ruimte en importeerden daarmee ook risico's voor het Nederlandse financiële systeem. Onder andere bij ING en AEGON hebben we dat gezien. Maar beschrijft de commissie op pagina 128 van het eindrapport ook niet heel precies hoe in Nederland in drie stappen, in 1997, 2002 en in 2004, de belemmeringen in de wet- en regelgeving werden weggenomen om schulden te securiseren? Dat was toch ook deregulering in Nederland, waarvan onder meer de DSB Bank gebruik maakte? Het Europees paspoort voor bijkantoren is toch een vorm van Europese deregulering die maakte dat het voor DNB moeilijker was om bij Icesave in te grijpen? De president-directeur van de Nederlandsche Bank was toch voorzitter van het Basels Comité dat met nieuwe Basel II-regels kwam, die het voor ING mogelijk maakten om vele miljarden minder aan kapitaal aan te houden? Volgens de commissie is het gebrek aan onderkenning van macro-economische risico's een andere belangrijke oorzaak. Wij moeten voorkomen dat weer niet op de risico's gelet gaat worden als later op enig moment de bomen weer niet hoog genoeg kunnen groeien. De commissie doet daarom de aanbeveling dat DNB en het Centraal Planbureau de regering en het parlement regelmatig informeren over macro-economische risico's in het financieel stelsel. Ook in aanbeveling 20 leest mijn fractie dat het geen kwaad kan om vaker met de toezichthouders te praten en ook dat lijkt mij en de SP-fractie verstandig. Hoe beoordeelt de commissie de brief van vorige week donderdag waarin de minister aangeeft dat de toezichthouders, DNB en AFM, niet met ons mogen praten? Dat was een verzoek van de vaste commissie voor Financiën.

De commissie-De Wit zegt voorstander te zijn van een nauwgezette naleving van de Code Banken en de controle daarop. Zij zegt vervolgens: "Een wettelijke regeling ter vervanging van de aanbevelingen in de Code Banken blijft daarbij zo nodig in beeld. In de praktijk zien wij dat het proces hierdoor eindeloos lang gerekt kan worden. De commissie beveelt daarom ook aan dat de sector snel resultaten laat zien." Aldus het rapport. De vraag is dan natuurlijk: Hoe snel is snel volgens de commissie? Moeten wij als Kamer niet een hard tijdpad afspreken met concrete resultaatverplichtingen voor de sector? Graag verneem ik hierop een reactie.

Er is een aantal zaken waarom mijn fractie, net als de commissie, twijfels heeft bij de Code Banken. Zo is de Code Banken op bepaalde punten al zwakker dan de adviezen van de commissie-Maas waarop de code gebaseerd is. Zo komt de aanbeveling van de commissie-Maas om bij geen winst ook geen bonus uit te keren aan het bestuur en de eerste managementlaag niet terug in de Code Banken en laat de Code Banken een uitzondering voor een vertrekvergoeding van twee jaarsalarissen in stand, in plaats van één jaarsalaris. Zo zijn meer punten te noemen. Hoe beoordeelt de commissie die afzwakking de afzwakking in de Code Banken ten opzichte van de commissie-Maas?

Verder is de monitoringcommissie voor de Code Banken samengesteld door de NVB, de lobby van Nederlandse banken, in samenwerking met het ministerie van Financiën. Wij vragen ons af of een commissie die onder een zo grote invloed staat van de lobby van de financiële sector, een belanghebbende, zelf in staat is een juist beeld neer te zetten van de mate waarin de code wordt nageleefd en open zal staan voor noodzakelijke aanscherpingen van de code. Deelt de commissie die zorg? Bij de corporate govemance code zagen wij ook al dat een slechte naleving plaatsvindt van de principes die met beloningen te maken hebben. De naleving werd als geheel echter als "goed" aangemerkt, omdat alle elementen op één grote hoop werden gegooid. Zouden wij daarom niet moeten afspreken dat naleving op álle gebieden goed moet zijn? Wij moeten voorkomen dat een paar principes niet worden nageleefd die van cruciaal belang zijn terwijl gemiddeld genomen wel goed wordt nageleefd.

Mijn fractie is het overigens eens met de commissie als zij stelt dat onder naleving niet het "leg uit"-principe wordt verstaan. Naleven is naleven. De commissie ziet ook graag dat er sancties komen als banken ten onrechte gebruikmaken van de "leg uit"-opties. Bedoelt zij daarmee dat de monitoringcommissie sancties moet kunnen opleggen of dat de toezichthouders dat moeten kunnen? Is de commissie bereid om in deel 2 van haar onderzoek ook een oordeel te vellen over de ervaringen tot dan toe met de Code Banken en de monitoring ervan?

Op het gebied van beloningsbeleid beveelt de commissie het stellen van aanvullende regels op de Code Banken aan. Bedoelt zij hiermee dat bijvoorbeeld de wetgever aanvullende regels moet stellen? Of zouden banken dat zelf moeten doen? Acht de commissie het kabinetsinitiatief over het wettelijk verankeren van de claw back voldoende? Ik hoor graag op dat punt een reactie.

De commissie merkt terecht op dat er een cultuur- en gedragsverandering in de financiële sector nodig is. Het voorstel waarbij banken een plan gaan maken voor het invulling geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, en waarin zij vertellen hoe zij zorg gaan dragen voor een duurzame ontwikkeling op sociale, ethische en milieuaspecten, klinkt sympathiek. Hoe vrijblijvend mag dit echter zijn? Betekent dit dat banken kunnen zeggen: we doen dat al, maar we willen best voor jullie nog een stuk daarover schrijven? Dat is natuurlijk een risico. Of betekent dit dat we werkelijk een gedragsverandering op deze terreinen mogen verwachten die ook toetsbaar is? Is het reëel van financiële instellingen, die deze zaken tot nu toe te veel hebben veronachtzaamd, te verwachten dat zij geheel op eigen kracht hun gedrag fundamenteel veranderen? Met andere woorden, wat is de stok achter de deur waardoor zij er ook echt werk van gaan maken?

De commissie heeft binnen korte tijd veel informatie naar boven moeten halen. Hoe kijkt zij daarop terug? Heeft zij altijd alle benodigde gegevens kunnen krijgen? De toezichthouders van België en IJsland waren uitgenodigd voor een gesprek, maar hebben de uitnodiging afgeslagen. Welke redenen hebben zij daarvoor gegeven? Zouden juist deze toezichthouders niet de verantwoordelijkheid moeten voelen om een bijdrage te leveren aan het verkrijgen van inzicht van het Nederlandse parlement in wat er is gebeurd?

Het is lastig om goed inzicht te krijgen in het interne proces van toezichthouders. Op het antwoord op de vraag of en, zo ja, in welke mate de toezichthouders in Nederland zich werkelijk hebben verdiept in de Amerikaanse markt van riskante hypotheken, hebben wij bijvoorbeeld geen kijk. Heeft men zich erin verdiept in hoeverre Nederlandse financiële instellingen daaraan waren blootgesteld? Wie houdt in de gaten of de financiële instellingen hun werk eigenlijk wel goed doen? In hoeverre is sprake van "regulatory capture" of, in goed Nederlands, in hoeverre komen toezichthouders onder de plak te zitten van de bankenlobby? Wie houdt toezicht op de toezichthouders?

Op het punt van de interne verbetering bij toezichthouders beveelt de commissie aan om intern en extern kritisch te kijken naar de toezichtcultuur. Wij steunen deze aanbeveling van harte. DNB heeft onlangs een plan gemaakt om de cultuur bij de bank te veranderen. Wat is het oordeel van de commissie over dat plan?

Ook de oproep om te komen tot meer transparantie en de oproep om de grenzen van de geheimhoudingsbepaling op te zoeken, steunt de SP-fractie. De minister heeft in zijn brief bij het rapport van de commissie-Scheltema gesteld in ieder geval voor failliete ondernemingen de grens te hebben opgezocht en de wet te willen aanpassen. Kan hij naar het oordeel van de commissie de grenzen ook verder opzoeken voor nog actieve ondernemingen, dus voor ondernemingen die niet failliet zijn gegaan? Wij krijgen de indruk dat de commissie daarbij denkt aan een jaarlijkse rapportage over de solvabiliteitspositie van onder toezicht staande banken. Is die indruk juist? Heeft de commissie daarover nog andere ideeën? Deelt zij onze indruk dat in andere landen een wat ruimere praktijk bestaat met betrekking tot het melden dat er een gedragsonderzoek loopt naar bepaalde partijen of producten. De SP-fractie zou het goed vinden als de AFM daarvan in voorkomende gevallen sneller melding maakt.

De commissie is van mening dat bij financiële innovaties nieuwe financiële producten een geformaliseerd productgoedkeuringsproces moeten doorlopen. Welke rol zouden de toezichthouders DNB en AFM daarin precies moeten hebben? Moeten zij zich beperken tot een oordeel over het proces, of vindt de commissie het wenselijk dat de toezichthouders ook nog enige bemoeienis hebben met nieuwe producten zelf? Is de commissie het ermee eens dat dit er in ieder geval toe moet leiden dat de toezichthouders in een veel vroegere fase op de hoogte worden gesteld van producten in ontwikkeling? Wat vindt de commissie van de voorkeur van mijn fractie om een meldplicht voor het aanbieden van nieuwe financiële producten bij de AFM in te stellen, zodat zij zo nodig snel kan handelen en ingrijpen?

Met betrekking tot de kredietbeoordelaars stelt de commissie dat er sprake is van een belangenconflict, omdat zij worden betaald door de instellingen waarvoor zij de risico's van de financiële producten beoordelen. De commissie pleit voor internationaal toezicht op de kredietbeoordelaars, maar de nieuwe regels in Europa laten die dubbele pet vooralsnog ongemoeid. Deelt de commissie onze analyse dat dit onvoldoende is?

De hardste conclusies trekt de commissie naar aanleiding van ABN AMRO en Icesave. Toenmalig minister Bos heeft zijn beleidsmatige ruimte om een eigenstandige macroprudentiële of systeemafweging te maken over de afgifte van een verklaring van geen bezwaar bij ABN AMRO weloverwogen kleiner gemaakt dan mogelijk was. Er was dus ruimte om de verkoop en opsplitsing van ABN AMRO tegen te houden, ondanks dat minister Bos en Wellink dat altijd ontkend hebben. Weloverwogen! Toenmalig minister Bos heeft dus bewust voor een beleidslijn gekozen waarmee het vrijwel zeker was dat er ja zou worden gezegd tegen het consortium dat ABN AMRO wilde overnemen en opsplitsen. Voor deze opstelling is gekozen omdat eerdere uitspraken van de president van de Nederlandsche Bank tot grote commotie hebben geleid, zo staat in het rapport. De schijn van politieke tussenkomst moest blijkbaar tot elke prijs worden voorkomen. Hoe beoordeelt de commissie die redenering? Mogen wij van een minister en van een president van de centrale bank niet verwachten dat zij standvastig zijn en eventuele verkeerde beeldvorming naast zich neerleggen?

De vraag rijst ook bij wie de commotie precies ontstond. Onze indruk is dat Wellink met zijn eerste uitspraken over de onwenselijkheid van het opsplitsen van ABN AMRO vooral kritiek kreeg uit de financiële sector zelf, die vervolgens werd geëchood door de marktfundamentalistische eurocommissaris McCreevy. De man in de straat in Nederland zal niet hebben staan juichen om het opknippen van een nationaal icoon. Heeft de commissie hiernaar gekeken en is onze indruk juist dat er vooral bezorgdheid was over de reacties uit de financiële sector en vanuit de Europese Commissie?

DNB was – gelukkig zou je bijna zeggen – kritisch, maar helaas heeft dit niet geholpen. Volgens de commissie waren er wel degelijk redenen om de verklaring van geen bezwaar af te wijzen; de zogenaamde gaatjes, waar de heer Wellink het over had. DNB heeft deze gaatjes echter zelf actief staan dichtmaken. Is het de commissie duidelijk geworden waarom DNB voor deze opstelling heeft gekozen? Was het de druk vanuit de ministeries of waren er andere redenen? Wat vindt de commissie van de gekozen systematiek bij de verklaring van geen bezwaar? Daarmee bedoelen wij dat het consortium voor elk stapje steeds opnieuw toestemming moest vragen. Is dit nog een punt geweest in het onderzoek en kom je zo niet snel op een weg waarop je niet meer terug kan?

ABN AMRO heeft in 2004 zijn beschermingsconstructies ontmanteld. Wat is het oordeel van de commissie daarover? Zouden systeembanken zichzelf niet moeten kunnen beschermen tegen vijandige overnames? DNB heeft dit nooit aangekaart bij ABN AMRO. Is dit nog een punt geweest in het onderzoek?

Een belangrijke aanbeveling van de commissie naar aanleiding van de ABN AMRO-zaak is het opnemen van een toets op financiële stabiliteit bij overnames en fusies. De toets, zoals die nu in de wet staat, vervalt door de zogenaamde Antonvenetarichtlijn. De minister stelt in de memorie van toelichting op de implementatiewet dat een dergelijke toets nog steeds mogelijk is, maar zijn interpretatie is naar het oordeel van mijn fractie erg beperkt. Hoe beoordeelt de commissie de interpretatie van de minister? Als ik het antwoord op pagina 16 van de antwoorden op de schriftelijke vragen aan de commissie goed lees, dan is de commissie het niet met de minister eens en vindt zij dat Nederland in de Ecofin zou moeten voorstellen om de richtlijn te wijzigen. Is die indruk juist?

In de Icesavezaak heeft de Nederlandsche Bank zich ook zeer terughoudend opgesteld. Er was wel degelijk ruimte om eerder in te grijpen. Het rapport geeft ook duidelijk de problemen met Home Country Control aan. Het is ook hier opvallend dat de president-directeur van DNB blijft volhouden dat hij juridisch niet anders kon, terwijl de commissie er naar onze mening terecht op wijst dat er wel degelijk mogelijkheden waren om eerder in te grijpen. DNB greep uiteindelijk in zonder dat de liquiditeitsregels werden overtreden en illustreerde daarmee dat DNB ook kan ingrijpen als er een gevaarlijke ontwikkeling in de solvabiliteit wordt gezien die consequenties zullen hebben voor de liquiditeit. En dat is precies wat voortdurend ontkend werd door president-directeur Wellink. Dit staat nog los van het zwakke optreden rondom de toetreding van Icesave tot het Nederlandse depositogarantiestelsel. De commissie wijst hier ook op.

De president-directeur van de Nederlandsche Bank heeft bijna meteen na het verschijnen van het rapport van de commissie-De Wit de conclusies over het optreden van DNB bij ABN AMRO en Icesave van tafel geveegd. Dat is herhaald in de brief van 27 mei. Volgens de SP-fractie is dit niet alleen een grote miskenning van het goede werk van de commissie, maar ook symptomatisch voor het gebrek aan besef bij de Nederlandsche Bank dat er grote fouten zijn gemaakt en dat de werkwijze dient te veranderen. Dezelfde tekortkomingen zijn in juni onderstreept door de commissie-Scheltema met betrekking tot het faillissement van de DSB Bank. Wat vindt de commissie van de reactie van DNB op haar conclusies over ABN AMRO en Icesave?

Tot slot. Ook namens mijn fractie wil ik graag mijn waardering uitspreken voor het vele en goede werk van de commissie. Voor de SP-fractie was het de eerste keer dat zij een voorzitter van een parlementaire onderzoekscommissie mocht leveren. In alle bescheidenheid vinden wij dat de voorzitter het goed gedaan heeft. Er ligt een goed rapport, met snoeiharde conclusies over waar het toezicht tekortgeschoten heeft. Om die reden hopen wij dat de commissie bereid is om met gezwinde spoed haar werk voort te zetten met het tweede deel van het onderzoek dat betrekking heeft op het crisismanagement van de overheid in de periode na 15 september 2008. Wij wensen de commissie hierbij alvast veel succes toe. Onze voorkeur is en blijft een parlementaire enquête. Hiervoor lijkt inmiddels unanieme steun in de Kamer te bestaan. Dit lijkt de SP-fractie eens en temeer een blijk van waardering voor het goede werk van de parlementaire onderzoekscommissie, beter bekend als de commissie-De Wit.

De heer Plasterk (PvdA):

Voorzitter. Een mooi ouderwets woord is het woord "breidelen". Het wordt eigenlijk alleen maar gebruikt in de verbogen vorm "ongebreideld". Klassiek werd het ook wel gebruikt in "het breidelen van de markt" of "het breidelen van het kapitalisme", wat nodig is in geval van marktfalen.

Wij staan hier omdat wij terugkijken op de grootste economische crisis in de afgelopen 80 jaar, die vervolgens oversloeg op de reële economie. Dit maakte dat grote aantallen gezinnen hun huis kwijtraakten, dat bedrijven failliet gingen en dat mensen hun baan verloren, net als het geld dat ze hadden gespaard voor hun oude dag of om hun kinderen te laten studeren. De commissie heeft in kaart gebracht hoe dit zo heeft kunnen komen. Ik denk dat het doel van deze sessie is om te signaleren waar sprake was van marktfalen en welke lessen wij daarvan kunnen leren voor hoe wij het voortaan niet meer moeten doen.

Allereerst wil ik de commissie-De Wit en ook alle betrokken medewerkers, de onderzoekers en de geïnterviewden bedanken voor het uitstekende werk en hen complimenteren met het bovendien buitengewoon goed geschreven rapport dat hier voorligt; dank en complimenten.

In het eerste deel van mijn betoog wil ik de hele keten langsgaan: waar zat het marktfalen dat de oorzaak was van deze crisis? Ik realiseer mij dat ik hier sta als sociaaldemocraat en dat wij in de afgelopen 30 jaar een periode hebben gezien waarin de zegeningen van de markt aan alle kanten werden geprezen. Denk aan Reagan, aan Thatcher, ideologisch geïnspireerd door mensen als Milton Friedman. Denk ook aan Hayek met zijn boek The road to serfdom, De weg naar de slavernij. Men bejubelde de werking van de markt en vond elke vorm van overheidsingrijpen eigenlijk een onderdeel van de weg naar de slavernij. Dat was de agenda. De progressieve, linkse politiek werd hiermee in het defensief gedrongen. Toen kwam deze crisis.

Laat ik allereerst zeggen wat in mijn ogen niet de oorzaak van deze crisis is, namelijk de hebzucht van bankiers. Dat is een te simpele verklaring, zeker in een isolement. Hebzucht is van alle tijden. Adam Smith heeft ons al keurig laten zien dat de bakker op de hoek ook niet het brood bakt omdat hij het belangrijk vindt dat wij lekker eten, maar omdat hij zijn geld moet verdienen. Ik denk dat er a priori geen reden is om aan te nemen dat mensen die bij een bank werken, slechtere mensen zijn dan de bakker op de hoek.

De interessante vraag is hoe het stelsel zo heeft kunnen groeien dat mensen zich kennelijk aangezet voelden tot het doen van dingen waarvan wij als samenleving veel schade hebben ondervonden. Er heeft overigens in de bankwereld inderdaad een omslag plaatsgevonden. Oudere bankiers vertellen mij dat toen zij 30 jaar geleden werden opgeleid, alle nadruk lag op degelijkheid en dat zij zelf tot hun verbazing hebben gemerkt dat zij terechtkwamen in een wereld van snelle jongens die snel het geld pakten en vervolgens vaak weer wat anders gingen doen.

Het eindrapport laat overtuigend zien dat het falen niet op een enkele plek in de hele keten plaatsvond maar gedistribueerd. Laat ik proberen om zeer in het kort de schakels van die keten langs te lopen. Natuurlijk begon het allemaal in een startsituatie waarin er in de westerse wereld, met name in Amerika, te veel geld was als gevolg van een handelsoverschot in China. Daardoor was de rente laag en hadden mensen de indruk dat geld geen geld kostte.

Ik kom op die keten. Het begint met de begrijpelijke wens van consumenten om zo mooi mogelijke dingen te hebben. Het belangrijkste ding dat mensen hebben, is hun huis, het onroerend goed. Ik kan me nog herinneren hoe het ging toen ik mijn eerste huis kocht, kort na mijn afstuderen. Je zoekt een huis uit bij een makelaar, je gaat naar de bank en dan hoop je dat je het mag kopen. Jij gaat er namelijk van uit dat degene die dat aanbiedt, kan beoordelen of jij kredietwaardig bent en of jij die lening ook werkelijk aankunt. Het marktfalen zit daarbij in wat heet de "kennisasymmetrie": de mensen die het aanbieden, hebben vaker met dat bijltje gehakt, terwijl jij als eenvoudige burger dat niet elke dag doet. Bovendien verkijkt men zich op de lage instaprente – overigens een onderwerp dat vandaag de dag nog speelt – waarbij de rente opeens wat hoger blijkt te zijn wanneer je de hypotheek verlengt. Een belangrijk verschil met de bakker op de hoek is dit: als bij de bakker op de hoek het broodje niet aanstaat, ga je de volgende keer naar een andere bakker, maar als tien jaar nadat je een hypotheek hebt genomen blijkt dat je de verkeerde keuze hebt gemaakt, is het natuurlijk te laat om naar een andere bakker van hypotheken te gaan. Ten slotte wordt de kans op foute producten nog vergroot als de hypotheekadviseur provisie krijgt van degene die de hypotheek verstrekt, terwijl de klant denkt dat het iemand is die hem of haar van advies dient. Tot zover de eerste stap, de consument.

De volgende stap is, met een moeilijk woord, de "securitisatie". Fannie May en de anderen verkochten de verstrekte hypotheken gebundeld. Op een gegeven moment werden niet alleen de hypotheken verkocht, maar zelfs alleen nog de risico's op de hypotheken. Als het dan gaat om subprime hypotheken, hypotheken die zijn afgesloten op een hoogte die mensen helemaal niet kunnen dragen, ga je grote risico's doorverkopen. Ze worden gebundeld, die pakketjes worden weer doorverhandeld, en dan heten ze, voor de mensen die van moeilijke Engelse woorden houden, "credit default swaps". De mensen die in die credit default swaps handelen, hebben geen enkele relatie meer met de consument die een te dure hypotheek heeft genomen. Daardoor faalt ook daarbij in feite de markt. Dit doorverzekeren van het risico leidt ook tot wat heet een "moreel risico", een moral hazard. Dat is te vergelijken met wat er gebeurt als je een reisverzekering afsluit en besluit om iets minder nauwlettend op je camera te passen; als die gepikt wordt, krijg je het geld immers terug. Als iedereen dat doet, worden er natuurlijk meer camera's gepikt. In feite is die situatie vergelijkbaar met het doorverzekeren van het risico dat een hypotheeknemer dadelijk niet meer kan afbetalen.

Binnen de grote financiële instellingen zien wij vervolgens een andere vorm van marktfalen. De bakker op de hoek weet wat hij bakt. Als de klanten het brood niet kopen, gaat hij lekkerder brood bakken. Maar in de bedrijven waar gehandeld wordt in deze hypotheken en de gebundelde vormen ervan, is het beloningsbeleid voor de mensen die erin handelen helemaal losgekoppeld van de klanten. Dan werken prikkels inderdaad. Als je mensen gaat belonen op de kwartaalcijfers – ik geloof dat Kok, aangehaald in het rapport, sprak van de "kwartaalcijferkoorts" – gaan zij zich gedragen naar een zo hoog mogelijk rendement per kwartaal, terwijl een fatsoenlijke bankier natuurlijk niet alleen naar het kortetermijnrendement moet kijken, maar ook naar het dekken van de langetermijnrisico's. Die prikkels, surrogaatoutputprikkels, werken dus uiteindelijk de verkeerde kant op.

Stap vier is de volgende. Banken leven van een looptijdtransformatie, van het lenen van kort geld en het lang wegzetten. Dat kan op zichzelf heel goed. Als de risico's aan de ene kant echter andere zijn dan de risico's aan de andere kant, loop je grote liquiditeitsrisico's. Als je dan bovendien gaat schaduwbankieren, dus bankieren buiten de balans om, waardoor het buiten de ogen van de toezichthouders gebeurt, is ook het toezicht niet meer in staat om die risico's in kaart te brengen.

De volgende vorm van marktfalen, waarop ook de commissie wijst, is wat er gebeurt als rollen door elkaar worden gehaald. Als de mensen die de kredietwaardigheid moeten beoordelen – denk aan het verlenen van de triple-A-status – ook de mensen zijn die de cursussen gaan geven over hoe je die moet verkrijgen en daar ook nog eens veel geld mee verdienen, dan lopen die twee rollen natuurlijk door elkaar en krijg je zeker marktfalen. Ik geloof dat ook de heer Irrgang hiernaar verwees.

De commissie trekt een harde conclusie over de toezichthouders en constateert dat "de regulering van financiële markten tekort is geschoten". Dat is een boude conclusie, die goed is onderbouwd. Terugkijkend heeft ook het parlement in het verleden te weinig aandacht gehad voor toezicht op de financiële markten, een enkele uitzondering daargelaten zoals de heer Vendrik. Het was voor mijn tijd maar ik heb mij laten vertellen dat hij al jaren terug heeft gehamerd op het belang van financieel toezicht. Wij als parlement moeten ons voornemen om dit nooit meer te laten gebeuren en het onderwerp van financieel toezicht hoog op de agenda houden.

Als bètawetenschapper kan ik het niet laten om iets te zeggen over het laatste punt in deze keten: de economie als wetenschap. De voorspellende waarde van de economie is niet veel groter gebleken dan die van het KNMI: het regent vandaag dus waarschijnlijk zal het morgen ongeveer even hard regenen. Veel meer dan drie dagen vooruitkijken was er niet bij. In een komische passage in het rapport van de commissie-De Wit beschrijft de heer Wellink een discussie over de staartrisico's waaruit bleek dat de wetenschappers fantastische modellen hadden maar dat het hele model uit elkaar viel zodra het echt interessant werd, namelijk wanneer het ging over de correlatie tussen twee hoge risico's. Ik meen dat hij toen heeft gezegd: dan dank ik u verder voor uw advies. Dat is in vogelvlucht de keten vanaf de consument tot en met de toezichthouders.

Samenvattend: de maatschappelijke rol van financiële markten zou moeten zijn risico's beperken, kapitaal bestemmen, spaargeld activeren en transactiekosten beperken, maar in plaats daarvan hebben ze risico's gecreëerd, kapitaal verkeerd terecht laten komen en excessieve schulden laten ontstaan, dit alles tegen te hoge transactiekosten. Als de markt zo faalt, moeten overheden kunnen en willen ingrijpen. Dat lesje moeten wij geleerd hebben. Het was een grote financiële crisis. Ik ga er nu niet op in maar wil het nu eenmaal noemen: die crisis moeten wij de komende jaren aanpakken terwijl er nog twee andere crises spelen. Dat zijn een duurzaamheidscrisis en een crisis in het democratisch stelsel, namelijk een crisis in de mate waarin burgers zich betrokken en gerepresenteerd voelen. De uitdaging voor ons allen zal zijn om die drie crises (de financiële crisis, de duurzaamheidscrisis en de democratische crisis) in samenhang op te lossen en aan te pakken. Wat in ieder geval niet de weg zal zijn, is de dogmatische weg waarin de rol van de overheid altijd gezien wordt als de weg naar de slavernij. De overheid moet de inbedding leveren waarbinnen de zegenrijke werking van markten haar werk kan doen en dan nog eens op een duurzame manier.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Betekent dat niet dat het bij toezicht niet eens zozeer om allerlei criteria gaat, waarbij wij moeite hebben met de statistiek, maar dat het college dat u daarvoor gaf over de manier waarop zo'n markt in elkaar zit wat betreft structuurkenmerken en doelstellingen, eigenlijk veel belangrijker is? Zouden wij niet veel meer op hoofdlijnen moeten sturen en niet per se op allerlei detailcriteria?

De heer Plasterk (PvdA):

Ik realiseer mij tegen wie ik het zeg maar mij schiet de quote te binnen: god lives in the details, god leeft in de details. Juist om op hoofdlijnen ervoor te zorgen dat dit goed gaat, ontkomen wij er nietaan om ons ook in de details te verdiepen. Veel van mijn vragen hebben dus betrekking op allerlei onderwerpen die traditioneel misschien als wat saai werden gezien, zoals tarieven, procedures en toezicht, maar die bij elkaar toch maken dat je greep kunt hopen te krijgen op het grote proces van de financiële markten.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Mee eens maar volgens mij is de letterlijke uitspraak: the devil is in the details. Helaas.

De heer Plasterk (PvdA):

Allebei misschien; ze komen elkaar dan tegen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Maar dat is precies het verschil. The devil is in the details betekent dat je ongelooflijk veel fouten kunt maken als je op detailniveau toezicht gaat houden. Daardoor haal je ook een wetgevingscrisis over je heen, zo geeft ook de commissie terecht aan. Het is belangrijk – mee eens – maar ook heel gevaarlijk.

De heer Plasterk (PvdA):

Ik ben het met u eens. Wij moeten voorkomen dat wij van de weeromstuit te veel regels creëren, maar met alleen een moreel beroep op de goedheid van de mensheid komen wij er ook niet. Wij zullen dus toch regels moeten stellen.

Ik wil een paar punten langslopen en wat vragen aan de commissie stellen, allereerst over de rol van Europa. Ik heb mij in het verleden wel eens kritisch uitgelaten over het teveel aan bevoegdheden voor Europa. Ik heb wel eens gesproken over een federatie op zijn kop. Enerzijds worden zaken die in elke fatsoenlijke federatieve staat bij de lidstaten blijven, bij de Länder in Duitsland of bij de states in de Verenigde Staten, soms naar het Brussels niveau getild, terwijl anderzijds zaken die eigenlijk in Brussel zouden moeten gebeuren, te laag in de organisatie blijven liggen.

Ik wil er geen misverstand over laten bestaan: wat mijn partij betreft, is het toezicht op de financiële markten en het breidelen van de financiële markten een taak waarvoor Europa bij uitstek geëquipeerd is en in ieder geval zou moeten zijn, en zou moeten worden waar dat nog niet het geval is. Ik heb daar ook wat vragen over aan de commissie, bijvoorbeeld de vraag of het Europese toezichtsysteem in haar ogen ver genoeg gaat. Europese toezichthouders kunnen de nationale corrigeren in een "noodsituatie", maar of daar sprake van is, wordt een politiek oordeel van de regering van de lidstaten, waardoor je nog steeds niet in staat bent om op Europees niveau werkelijk je tanden te laten zien. Kan met een zo beperkte bevoegdheid van de Europese toezichthouder voldoende worden ingegrepen? Denkt de commissie dat we er met die instrumenten zeker van kunnen zijn dat er nooit meer een Icesavekwestie ontstaat? Mijn fractie vindt dat we moeten doorpakken en zo nodig ook meer macht en invloed aan Europa zullen moeten toekennen. We moeten natuurlijk altijd goed bekijken of dat ook werkelijk nodig is, maar we zijn daar dan zeker toe bereid. Adviseert de commissie de minister om dit standpunt in Europa ook in te brengen? Iets dergelijks geldt ook voor de burden sharing in geval van crisis, want die blijft toch primair nationaal geregeld. Wat vindt de commissie daarvan?

Dan de beloningsstructuur en de bonussen. De PvdA heeft minister Bos destijds gesteund in zijn Code Banken, die ook internationaal veel aandacht heeft gekregen. Die kon snel worden toegepast, omdat er immers geen sprake was van wetgeving. Mijn fractie is echter wel van mening dat die code, nu hij er is, eigenlijk ook bij wet zou moeten worden vastgesteld. Deelt de commissie dat oordeel? Begrijp ik uit de bewoording in de beantwoording door de commissie dat zij de beloningsprincipes die in de Code Banken staat, wil laten gelden voor de hele organisatie en niet alleen voor het bestuur en het management, maar ook – ik vraag dat nadrukkelijk – voor de handelaren op de handelsvloeren? En wat is het antwoord van de commissie op de voorspelbare reactie dat je daar wel gigantisch móét betalen, omdat je anders niet de beste handelaren krijgt? Wat vindt de commissie van dat argument?

Ik kom bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. De commissie schrijft in haar antwoord dat er in haar ogen eigenlijk geen nadelen zijn, en wel voordelen, aan het toekennen van een publiekrechtelijke status, waardoor het instituut binnen de geheimhoudingsschil van de AFM en de Nederlandsche Bank kan worden gebracht. Mag ik dit zo lezen dat de commissie dat ook werkelijk aanbeveelt?

In aanbeveling 20 bepleit de commissie meer transparantie. Zij zegt zelfs dat de grenzen van de geheimhoudingsplicht zouden moeten worden heroverwogen en adviseert om regelmatig solvabiliteitsinformatie en andere relevante publieke gegevens te publiceren. Ik heb nog niet de indruk dat de Nederlandsche Bank of de minister van Financiën die aanbeveling juichend heeft overgenomen. Ik vraag de commissie dus om nog eens heel nadrukkelijk te beargumenteren waarom men dit heeft aanbevolen. Ik hoop dat men bij de Nederlandsche Bank en bij het ministerie van Financiën dan goed de oren spitst.

Is de commissie het met mij eens dat de maatregelen van het Amerikaanse congres verder gaan dan de aanbevelingen die zij doet? Ik denk bijvoorbeeld aan het verbod voor banken op handel voor eigen rekening en investeren in hedge funds. Gaan de aanbevelingen ver genoeg? In deze context vraag ik ook wat de commissie vindt van het voorstel dat minister Bos destijds heeft gedaan om banken zo nodig op te knippen, omdat anders op een gegeven moment te veel in hetzelfde bakje terechtkomt.

Gezien hetgeen ik hiervoor heb gezegd, zal het niet verbazen dat ik aanbeveling 3 van de commissie met grote instemming las: aanvulling en aanscherping van de Code Banken op het punt van het risicomanagement. De minister heeft dat advies vooralsnog niet overgenomen. Kan de commissie nog eens toelichten wat zij bepleit en waarom zij dat belangrijk vindt? De Algemene Rekenkamer meent dat de minister geen expliciete visie heeft op zijn toezicht op de financiële sector. Op zijn toezicht op het toezicht, moet ik eigenlijk zeggen. Deelt de commissie die mening van de Rekenkamer? Wat zou er naar haar mening moeten veranderen?

Basel III was vandaag natuurlijk het nieuws van de dag. Er is een compromis bereikt. Dat is altijd mooi, maar hoe beoordeelt de commissie de lange invoeringsperiode van de nieuwe kapitaalseisen, namelijk tot 2018? Ik vind dat eigenlijk te lang en ik vraag me af waarom dat niet ook in vier jaar zou kunnen gebeuren. Is daar nog iets aan te doen of ligt het nu helemaal vast? En levert de combinatie van de core tier 1 en de gestelde grens van de kapitalisatie-eisen naar het oordeel van de commissie voldoende beperking van de leverage op om stabiliteit te brengen? We zagen vandaag al dat de lobby van Europese banken vindt dat de factor 33 eigenlijk alweer teveel is. Ik stel het niet erg op prijs dat men dit nu doet en ik ben blij dat de Nederlandse banken dat pleidooi vooralsnog niet hebben overgenomen.

Ik rond af, want ik zie al iets knipperen. Terugkijkend denk ik dat het een goede keus is geweest van de Kamer in oude samenstelling om de commissie in de huidige constellatie dit onderzoek te laten doen. Het was ook vooral een analytisch onderzoek, je zou kunnen zeggen: een wetenschappelijk onderzoek, terugkijkend naar wat er is gebeurd en hoe het zo heeft kunnen komen. In fase twee moet echter ook de politieke verantwoordelijkheid worden achterhaald en moet ook worden gekeken of de Nederlandsche Bank en de andere toezichthouders de juiste besluiten hebben genomen. Daarvoor is het nuttig en nodig dat de verhoren publiek en onder ede plaatsvinden. Er is wel eens een onderzoek gehouden naar het laminaat van het paspoort, dat losliet. De wereldwijde financiële crisis lijkt mij nog belangrijker dan het loslaten van het laminaat van het paspoort. Er is dus alle reden om een parlementaire enquête te doen naar de manier waarop de Nederlandse overheid en de Nederlandse financiële sector hebben gereageerd op het ontstaan van de financiële crisis. Wij ondersteunen dat dus volledig.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Het rapport van de commissie-De Wit – ik heb het eindrapport maar even meegenomen – heel veel losgemaakt en dat is begrijpelijk. Het is een zeer lezenswaardig rapport geworden dat ook een boeiend inkijkje geeft in financieel Nederland. In ieder geval voor politici, economen en financieel geïnteresseerden is het een absolute must om te lezen. Namens mijn fractie bedank ik de leden van de commissie-De Wit van harte voor hun grote inzet en de vele tijd die ze aan dit onderzoek hebben willen besteden. Het was mijn fractie een genoegen om in de persoon van Ernst Cramer ook een lid aan deze commissie te mogen leveren. Fantastisch dat hij vandaag, wel in de rol van adviseur – maar dat is ook heel veel – hierbij aanwezig kan zijn.

Er is veel gezegd en geschreven over de oorzaak van de crisis. Dit rapport geeft uitgebreid aan welke problemen er speelden en nog spelen op de financiële markten: het ontstaan van een ware huizenmarkt- en kredietbubbel, het gevoel bij velen dat het niet op kon waardoor ook steeds grotere risico's werden aangegaan en het niet te onderkennen effect van de onderlinge verwevenheid van internationale markten. Daarnaast toont het rapport aan, en ook redelijk scherp, dat de monetaire onevenwichtigheid in de wereld een voedingsbodem voor de crisis vormde. Geld werd goedkoop, de kredietverlening nam daardoor ongekende hoogten aan met de bekende gevolgen van dien.

In een eerste reflex komt de vraag op wie er schuldig was aan deze crisis. Een vraag overigens die de geënquêteerden ook bezighield, zo is ons opgevallen. De een wees naar de bankiers, de ander naar het parlement, accountants en roekeloze bestuurders. Weer een ander zag in de bonussen de oorzaak van het kwaad. En wat eigenlijk ook wel een beetje opviel, was dat bijna niemand naar zichzelf wees. Als ik dit wel beschouw, constateer ik eigenlijk dat er maar één hoofdschuldige is. Zoals ik ergens mooi omschreven las: het kortetermijndenken, de consument die voor niks een hoge lening wilde om die mooie auto te kopen, de bankier die slechte leningen doorverkocht voor steeds hoger rendement en de politicus die snel mooie resultaten wilde laten zien van het laisser-fairebeleid, het "ik wil het allemaal en ik wil het allemaal nu".

Op de vraag wie nu eigenlijk de schuldige is van de kredietcrisis komt van de commissie – en dat siert haar – geen eendimensionaal antwoord. Er is geen hoofdschuldige. Iedere betrokkene, de banken, de toezichthouders, de politiek, de aandeelhouders en ook de burgers, krijgt, zoals ik ergens las, van de commissie-De Wit een veeg uit de pan. Wij zijn allemaal schuldig. Het grote risico van een dergelijke benadering, hoe waar die mogelijk ook is, is dat als iedereen schuldig is, uiteindelijk niemand schuldig is. Snel kunnen mensen en instanties dan weer wegduiken achter de schouders van anderen en overgaan tot hun orde van de dag. Mee kijkend naar verhoren en teruglezend in de verslagen, blijft in ieder geval die indruk hangen. Daar komt nog eens bij dat dé banken, dé toezichthouders, dé aandeelhouders, dé burgers en zeker ook dé politiek niet bestaan.

Ik vraag de voorzitter van de commissie om hierop eens in te gaan. Lopen wij niet het risico dat al het fraais dat door de commissie is opgeschreven, als wij niet oppassen, toch weer snel onder een dikke laag stof komt te zitten? Laat ik het positiever formuleren: hoe kunnen wij voorkomen dat dit gebeurt? Zeker als er weer wat licht aan het eind van de kredietcrisistunnel begint te schijnen, is dat een reëel risico.

Voor mijn fractie is de centrale vraag of structuurveranderingen werkelijk mogelijk zijn en of wij toezicht en regulering werkelijk adequaat kunnen vormgeven. De commissie heeft hiertoe een aantal aanbevelingen gedaan. Met name wat de aanbevelingen voor de financiële sector betreft, constateer ik dat er veel aan de goede wil van de sector wordt overgelaten. De Code Banken moet door de banken zelf nageleefd en aangescherpt worden. Een cultuur- en gedragsverandering in de financiële sector is noodzakelijk en verantwoord aandeelhouderschap moet nagestreefd worden. Maar is dit niet een beetje vragen aan de slager om zijn eigen vlees te keuren? Ik vraag de voorzitter of hij ervan overtuigd is dat de financiële sector zelf de discipline en de moed heeft om de gewenste cultuurverandering door te voeren zonder een meer dwingend kader. Waarom is hij er geen voorstander van om de Code Banken vast te leggen in wet- en regelgeving? Ook in de schriftelijke beantwoording wordt toch een beetje om die vraag heen gedwarreld. Als ik dit nog wat specifieker mag stellen: waarom stelt de commissie voor staatsbanken wel voor om het beloningssysteem te beperken via wet- en regelgeving, maar vraagt zij andere banken dit vrijwillig te doen? Als je overtuigd bent van een maatregel, wil je die toch van toepassing verklaren op iedereen en niet op een select groepje? Wat de ChristenUnie betreft, beperken wij bonussen die risicovol gedrag in de hand werken voor heel de sector. Graag krijgen wij een reactie van de commissie.

Een belangrijke aanbeveling uit het rapport is aanbeveling 11, die betrekking heeft op de minimumkapitaaleisen. Het afgelopen weekend – er werd al aan gerefereerd – is er met Basel III een akkoord bereikt op dit terrein. Laat ik eerst zeggen dat mijn fractie blij is dat er overeenstemming is bereikt over de minimumkapitaaleisen van banken. Het is een belangrijke stap in de richting van een meer solide bankstelsel. Zijn de aanbevelingen van Basel III in lijn met de minimumkapitaaleisen die de commissie voor ogen had, met name wat de hoogte van de kapitaaleisen betreft? Mijn fractie constateert tegelijkertijd dat via boekhoudkundige trucs de kapitaaleisen omzeild kunnen worden. De vraag is of Basel III dit punt voldoende tackelt. De commissie stelt zelf dat aanpassing van de IFRS-standaarden nodig is. Vindt de commissie dit nog steeds, nu wij ook de uitkomsten van Basel III kennen? En zo ja, hoe moeten wij dat dan met elkaar realiseren?

Met veel genoegen heeft mijn fractie kennisgenomen van aanbeveling 12, het afschermen van de nutsactiviteiten van zakenbankactiviteiten binnen een instelling. Onze fractie heeft er al eerder aandacht voor gevraagd. De grote vraag is wel op welke wijze dit handen en voeten zou moeten krijgen. Denkt de commissie hierbij bijvoorbeeld ook aan wat het meest rigoureus zou zijn: verdere splitsing van banken? Zo ja, waarom blijft de commissie dan hangen bij ringfencen? Biedt dat volgens de commissie inderdaad voldoende waarborgen dat speculatieve activiteiten worden afgescheiden van spaaractiviteiten? Graag krijgen wij op dit heel belangrijke punt komende donderdag een reactie van de commissie.

Interessant en to the point zijn de observaties en aanbevelingen van de commissie over de toezichthouders. Het bijzondere is natuurlijk dat de discussie over onder andere de Nederlandsche Bank na de verschijning van het rapport van de commissie-De Wit is doorgegaan – gelukkig maar hebben wij daarmee niet gewacht al die maanden – mede gevoed door het rapport van de commissie-De Wit en uiteraard ook het rapport van de commissie-Scheltema, waarover de Tweede Kamer op de laatste dag voor het zomerreces nog uitgebreid heeft gesproken.

Er ligt inmiddels ook een cultuurveranderingsrapport van de Nederlandsche Bank zelf, inclusief een reactie van de minister van Financiën. Hoe beoordeelt de commissie de huidige stand van zaken rondom de Nederlandsche Bank in het licht van haar eigen aanbevelingen? Zitten wij op de goede weg of moet er nog bijgebogen worden? Eenzelfde vraag geldt in principe ook voor de AFM, want laten wij die niet vergeten.

Tijdens de verschijning van het rapport kreeg met name het oordeel van de commissie over het handelen bij de overname van ABN AMRO en de situatie rondom het faillissement van Icesave veel aandacht en dat is begrijpelijk. Het zal u niet verbazen dat mijn fractie, als het om ABN AMRO gaat, vooral benieuwd is naar het oordeel van de regering, maar door de huidige politieke omstandigheden laat dat nog even op zich wachten. De destijds verantwoordelijke minister van Financiën zal in ieder geval in het parlement niet meer kunnen reageren op de toch wel harde conclusies die door de commissie getrokken worden. Kan de commissie aangeven waar het wat haar betreft op vastzit dat de in haar ogen aanwezige eigen beleidsruimte bij de toen verantwoordelijke minister inzake het afgeven van een verklaring van geen bezwaar uiteindelijk toch niet werd gebruikt? Was hier sprake van risicomijdend gedrag, zo vraag ik de commissie.

Mijn fractie is blij met de aandacht die de commissie geeft aan de positie van accountants in het geheel. Ik las ergens dat deze beroepsgroep heel lang nog aardig uit beeld wist te blijven. Dat is niet terecht, want het is goed dat wij daar ook naar kijken en met elkaar over spreken. De commissie concludeert in aanbeveling 27 dat de accountancy is tekortgeschoten in haar maatschappelijke taak om zorg te dragen voor een begrijpelijke en toereikende toelichting op de jaarrekeningen van financiële instellingen, in het bijzonder de toelichting op onzekerheden in de waardering van financiële activa. Dat is een hard oordeel. De inzet om in de toekomst zulke tekortkomingen te voorkomen wordt door de commissie nu zo goed als volledig aan de beroepsgroep overgelaten. De commissie geeft ook nog aan daar verwachtingen bij te hebben. Ik neem aan dat dit positieve verwachtingen zijn; het zou me verbazen als dat niet zo was. Toch wil ik van de commissie een toelichting op dit punt hebben. Kijkend naar wat er gaande is in deze wereld, vraag ik me af: vanwaar dit grote vertrouwen?

Ik zeg dit tevens met de kennis van het rapport van de AFM dat op 1 september is uitgekomen. De AFM heeft gekeken naar de vier grootste accountantsbedrijven. Over de conclusies van dat rapport zijn inmiddels schriftelijke vragen gesteld door de SGP. De conclusies zijn erg hard. Er zit een spanningsveld in het functioneren van accountantskantoren. We kunnen dat niet ontkennen; het wordt in de sector zelf ook erkend. De kantoren hebben aan de ene kant een maatschappelijke taak, maar aan de andere kant zijn het commerciële, op winst gerichte ondernemingen. De vraag is: worden deze ondernemingen niet vooral gestuurd door hun opdrachtgevers? Zou de overheid in dezen niet een meer sturende rol moeten hebben? Ik verzoek de commissie daarom om, met het onderzoek van de AFM naar het functioneren van accountants in de hand, nog eens te reflecteren op haar eigen aanbeveling en op de hardheid van die aanbeveling of het ontbreken daarvan.

Het valt mij op dat veel aanbevelingen zijn gericht op het maken van keuzes in Europees verband. De voorgaande sprekers hebben daar reeds op gewezen. Het geldt met name voor de aanbevelingen die raken aan het toezicht. Natuurlijk is daar wel iets voor te zeggen, maar toch. Het valt eveneens op dat de commissie de bankenheffing ook afhankelijk maakt van de keuzes die worden gemaakt in andere landen. Is dit niet bij uitstek een onderwerp waarbij ons land een eigen keuze zou kunnen en moeten maken? Ik vond de schriftelijke antwoorden van de commissie niet heel erg stevig. Dit lijkt me iets om donderdag nog eens over door te praten. Ik zou graag van de commissie horen wat de beweegreden zijn om dit niet op nationaal niveau neer te leggen, maar ons afhankelijk te maken van allerlei andere landen. Daardoor is het grote risico aanwezig dat dit onderwerp steeds verder achter de horizon zal verdwijnen, terwijl wij wel de urgentie voelen om er iets mee te doen.

Ik heb twee punten enigszins gemist in het rapport. Allereerst het "leverage key"-probleem, oftewel: het subsidiëren van vreemd vermogen. Dit staat haaks op de financiële instabiliteit en vormt de basis voor wat is geworden tot de kredietcrisis. In Nederland faciliteren we nog steeds het maken van schulden door het toestaan van renteaftrek. Hoe ziet de commissie deze subsidie op vreemd vermogen in het licht van haar eigen rapport en aanbevelingen? Moeten we hier ook niet een zeker halt aan toeroepen?

Last but not least mis ik in het rapport een schets van wat ik de "financiële ethiek" noem. Heeft de crisis ons niet vooral ook laten zien dat er een groot gebrek was aan het maken van morele keuzes? Het kan geen kwaad om betrokkenen in de financiële wereld, maar ook burgers zelf en de politiek, daarvan meer bewust te maken. Het valt mij op dat de commissie op dit punt geen enkele aanbeveling heeft gedaan. Is dat een bewuste keuze? In dat geval horen wij dat graag. Wij zouden graag zien dat het uitspreken van het belang van aandacht voor financiële ethiek meegenomen wordt in dit prachtige rapport. Er kan aandacht aan worden gegeven in de financieel-economische studies die in ons land op allerlei verschillende niveaus worden gedaan, maar ook in de financiële wereld zelf.

Ik sluit af. Zo meteen heb ik een ander overleg in dit gebouw en ik zal dus de vergaderzaal moeten verlaten, maar ik zeg tegen de commissie: er wordt meegeluisterd. Ik hoop er Deo volente donderdag gewoon weer bij te zijn.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik heb een vraag naar aanleiding van het betoog van de heer Slob over de schuldvraag bij de kredietcrisis. Ik heb als consument een hypothecaire lening afgesloten. Daarmee heb ik een woning gekocht. Als ik daarmee heb bijgedragen aan de kredietcrisis, bied ik daarvoor bij dezen mijn oprechte excuses aan. Kijk echter eens naar de heer Rijkman Groenink van ABN AMRO. Hij heeft die bank helpen opknippen, heeft 30 mln. in zijn zak gestoken en is vervolgens weggelopen. Wie draagt er dan meer bij aan de kredietcrisis? ABN AMRO is bijna failliet gegaan en kon alleen door de Staat overeind worden gehouden. De raad van bestuur is bij een gemiddelde bank veruit de machtigste factor. Ik krijg graag een korte toelichting van de heer Slob op zijn uitspraken hierover.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb, het rapport van de commissie lezend, juist geconstateerd dat zij niet in de valkuil is gestapt van het aanwijzen van een hoofdschuldige. Wel constateert zij dat, het hele speelveld overziend, waar verschillende actoren hun plekje hebben en waarin we de burger niet volledig kunnen vergeten, eenieder op zijn eigen plekje een bepaalde uitwerking heeft gehad, zodat kon ontstaan wat nu is ontstaan: een grote financiële crisis, met alle gevolgen van dien. Als je wel gaat inzoomen op de verschillende actoren, kan er een verschil in weging ontstaan, in verantwoordelijkheden en in het beoordelen van keuzes. Dat spreekt voor zich. Ik denk dat wijzelf ook niet in die valkuil moeten stappen. We hoeven elkaar en de burger geen complexen aan te praten, maar we mogen wel van iedereen bepaalde dingen vragen. Als je ziet dat ons hele financiële systeem, waarvoor we allemaal toch een bepaalde verantwoordelijkheid dragen, zo is doorgedraaid, wat betekent dat dan voor ons handelen naar de toekomst? Hoe kunnen we het anders, beter doen? Ik geef een voorbeeld van het aangaan van schulden. Iedere burger zal voor zichzelf moeten afwegen hoe ver hij wil gaan als het gaat om het op zich nemen en het later afbetalen van schulden. De overheid draagt daarin ook een verantwoordelijkheid als het gaat om wat daarin qua wet- en regelgeving wordt toegestaan. Als we constateren dat we op dat front vastlopen, is dat een moment om stil te staan bij de vraag hoe we het nu doen, en hoe we het beter kunnen gaan doen. Die vraag heb ik neergelegd bij de commissie. Laten we die kansen niet verloren laten gaan door ons dan te verliezen in een potje schuld geven aan de ander, want daarmee schieten we per saldo heel weinig op.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Allereerst wil mijn fractie graag haar grote waardering uitspreken voor het werk dat de commissie-De Wit heeft verzet, ondanks haar beperkte mandaat. De vragen die bij elke burger leven over de oorzaken van de financiële crisis zijn diepgaand onderzocht, maar dat leidde helaas niet tot eensluidende conclusies. Volgens de commissie-De Wit is iedereen schuldig aan de kredietcrisis: de banken, de verzekeraars, de toezichthouders en de politiek, maar een hoofdschuldige is niet aan te wijzen. We horen de Nijmeegse hoogleraar Eelke de Jong zeggen dat niemand in Nederland iets te verwijten valt, en dat de schuld bij China en de VS ligt. Waarschijnlijk geeft geen van beide uitersten een bevredigende uitleg voor de slachtoffers van de kredietcrisis. Alle Nederlandse burgers hebben met miljardensteun uit publieke middelen meebetaald aan het overeind houden van banken en verzekeraars. De verantwoording daarvoor zal nog helder in beeld moeten worden gebracht. We worden geteisterd door financiële schandalen die alle gekenmerkt worden door de graaicultuur, die veroorzaakt lijkt te zijn door doorgeschoten marktdenken, in combinatie met falend overheidstoezicht.

De overheid heeft het banken en verzekeraars mogelijk gemaakt om met overheidssteun een omgekeerde bankroof uit te voeren. Met de Legio Leaseaffaire, waarin particulieren misleid werden om met geleend geld te gaan beleggen, zijn burgers op grote schaal letterlijk bestolen van hun financiële zekerheden en hun oudedagsvoorziening. Vervolgens bleek dat verzekeraars en tussenpersonen zich met woekerpolissen schaamteloos verrijkten, over de rug van argeloze burgers. Banken en tussenpersonen maakten gebruik van het in het verleden opgebouwde imago als betrouwbare dienstverlener, gericht op het algemene nut. Burgers werden met provisies tot meer dan 80% van het ingelegde bedrag aan de rand van de afgrond gebracht. De overheid en de door haar aangestelde financiële toezichthouders zwegen in alle talen, en gedoogden de beroving van de Nederlandse burger, met als triest dieptepunt de ondergang van de op woekerpolissen gebouwde bank van Dirk Scheringa. Het is dus niet alleen de hebzucht van de financiële instellingen om een steeds hoger rendement te behalen dat mede de oorzaak is van deze crisis, maar het is vanuit diezelfde mentaliteit dat ook de consument is bedot door deze financiële instellingen, en wel met ondeugdelijke producten om nog meer geld te verdienen.

De schuldigen van deze omgekeerde bankroof en verzekeringszwendel zijn nog steeds niet gestraft. Sterker nog: het is nauwelijks een jaar geleden dat onze demissionaire minister-president de volgende gedenkwaardige woorden tegen Dirk Scheringa sprak: "Je bent een voorbeeld voor ons allemaal. Je speelt een geweldige rol in de financiële sector en zet je in voor sport en cultuur. Ik vind dat fantastisch. We zijn trots op je."

Dat is precies wat burgers niet meer kunnen volgen en willen volgen. De graaiers blijven buiten schot en de burgers moeten de rekening betalen van falend beleid. Een eerdere bewoner van het Catshuis, de dichter Jacob Cats, bedacht volgens de overlevering een uithangbord voor een pijpenwinkel waarop hij liet noteren: "Kleine stelen en grote stelen, maar groten stelen het meest." Toen het bevoegd gezag aanstoot nam aan deze tekst, werd daaraan toegevoegd: "Op last van het stadhuis: groten stelen per abuis."

Wie weet waar de enorme tegoeden zijn gebleven van onze onderlinge verzekeringen, die eerst van ons allemaal waren en toen commercieel gingen? Wie weet waar de enorme tegoeden zijn gebleven van de nutsinstellingen, die tot voor kort onze banken waren, totdat ze commercieel gingen? Hoeveel hebben de leden van de Rabobank, de Nutsspaarbank, de onderlinge ziektekostenverzekeraars en de onderlinge brandverzekeraars teruggezien van hun gezamenlijke tegoeden? Het heeft er alle schijn van dat wat van ons samen was, is overgeheveld naar de markt en dat de nu ontstane tekorten van het doorgeschoten marktdenken moeten worden aangevuld door de burgers. Want toen de banken in de problemen kwamen, moesten de burgers via de overheid duizenden euro's per persoon bijdragen om de banken overeind te houden. Nu de pensioenfondsen in de gevarenzone komen, zijn het opnieuw de burgers die de rekening gepresenteerd krijgen.

Is de financiële crisis een technische crisis die in elk geval deels buiten onze invloedssfeer tot stand gekomen en veroorzaakt is, of zijn er dicht bij huis harde oorzaken aan te wijzen? Hoe kan het dat bankdirecteuren enorme bonussen krijgen, terwijl ze instellingen als ABN AMRO naar de rand van de afgrond hebben geleid in plaats van de belangen van de bank en zijn spaarders en beleggers als een goed huisvader te beheren? Vindt de commissie het slechts toeval dat wij, naast de in het honderd gelopen bankovernames, ook te maken hebben met onvoldoende dekkingsgraden bij pensioenfondsen en verzekeraars, zoals gisteren nog de autoverzekeraar Ineas, en dat die instellingen vervolgens omvallen? Ziet de commissie hierin geen patroon? Wat is er gebeurd met het vertrouwde Nutsspaarbank- of Postbankgevoel? Waar ligt volgens de commissie het omslagpunt, waarop betrouwbare marktpartijen zich gingen omvormen tot roofridders met exorbitante vergoedingen voor zichzelf, waarbij zij de belangen van de klant verzaakten? Kan de commissie aangeven in hoeverre de voortschrijdende en, misschien moet ik zeggen, voortwoekerende marktwerking debet is aan de crisis die de commissie heeft onderzocht?

Is de commissie het eens met hen die zeggen dat de oorzaak van de crisis in China en in de Verenigde Staten ligt of is de commissie het eens met hen die zeggen dat de wijze waarop onze bankinstellingen omgingen met bijvoorbeeld de handel in zeer ondoorzichtige financiële producten, zoals derivaten, de oorzaak ervan is?

In 2003 werd door mega-investeerder Warren Buffett in een brief aan de aandeelhouders van zijn beleggingsmaatschappij Berkshire Hathaway al geschreven: "De geest van de derivaten is nu uit de fles. Deze instrumenten zullen vrijwel zeker in variëteit en aantal toenemen tot een of andere gebeurtenis hun giftigheid duidelijk maakt. Centrale banken en regeringen hebben tot dusver geen effectieve manier gevonden om de risico's die deze contracten opleveren, te beheersen of zelfs maar te overzien. Wij proberen op onze hoede te zijn voor iedere vorm van risico op megacatastrofes en die houding kan ons overdreven beducht maken voor de snelstijgende hoeveelheden langetermijnderivatencontracten, maar in onze optiek zijn derivaten financiële massavernietigingswapens, die gevaren met zich meebrengen die, hoewel nu latent, potentieel dodelijk zijn."

Voorzitter. Buffet noemde derivaten in 2003 al een tijdbom. We hebben even moeten wachten op de ontploffing, maar hij waarschuwde ook voor een kettingreactie. De gevolgen daarvan lijken op dit moment nog niet te overzien, omdat de kettingreactie nog niet is uitgewoed. Daarom is, naast de moeilijk te beantwoorden schuldvraag, ook vooral de oplossingsrichting van het grootste belang. Ziet de commissie mogelijkheden om met aanbevelingen te komen in de tweede fase van het onderzoek over de vraag hoe het Nederlandse aandeel in de financiële crisis beperkt had kunnen worden en, belangrijker, in de toekomst verder beperkt zou kunnen worden?

Natuurlijk helpen scherper toezicht in verplichtingen tot het aanhouden van grotere reserves, maar is de commissie met mij van mening dat er ook een stelselwijziging noodzakelijk is die speculatie ontmoedigt, die flitskapitaal tot rust brengt en die burgers een duidelijk inzicht geeft in banktransacties die zich afspelen in de reële economie versus banktransacties die zich afspelen in de virtuele economie en die het karakter hebben van piramidespellen en andere Ponzi-achtige constructies? Graag een reactie.

Ook ben ik benieuwd naar de opvatting van de commissie over de vraag of Bernard Madoff en de mannen van Palm Invest structureel activiteiten ontplooiden die zich wezenlijk onderscheidden van wat gerenommeerde Nederlandse banken en verzekeraars ondernamen, of moeten we zeggen dat ook instellingen als Dexia, AEGON en Nationale Nederlanden zich te buiten gingen aan onfatsoenlijke financiële transacties, die de stabiliteit van het Nederlandse bank- en verzekeringswezen ernstig in gevaar brachten? Graag een reactie.

Hoe ziet de commissie in dat kader de activiteiten van een instelling die zich louter met transacties van de reële economie bezighoudt ten opzichte van andere banken met veel minder transparante bankproducten? Is er een weg terug naar de Nutsspaarbanken die zich onderscheidden van banken die naast sparen, giraal geldverkeer ook allerlei onduidelijke financiële producten op de markt brengen? Mijn fractie denkt van wel.

Kan de commissie aangeven welke extra bevoegdheden zij zich zou wensen voor het tweede deel van het onderzoek? Is er behoefte aan een verderstrekkend mandaat in de vorm van een parlementaire enquête, waarin betrokkenen onder ede kunnen worden gehoord? Wat is de indruk van de commissie van het waarheidsgehalte van de nu gegeven antwoorden op de vragen die niet onder ede werden afgenomen? Kan de commissie aangeven of er naast de heer Lippens en genodigden van Icesave nog anderen zijn geweest die niet aan de uitnodiging gehoor hebben gegeven?

Voorzitter. Het rapport is er, de conclusies zijn getrokken – in elk geval voor wat de commissie betreft – maar koppen zijn niet of nauwelijks gerold. Mijn vraag aan de commissie is of dat te maken heeft met het feit dat wat de commissie aangetroffen heeft is meegevallen, of dat de commissie daarover pas iets wil zeggen na het tweede deel van het onderzoek, of dat het mandaat te beperkt was om de aanzet tot hardere maatregelen te kunnen geven. Mijn fractie is er voorstander van dat het tweede deel van het onderzoek het karakter van een parlementaire enquête krijgt, omdat er veel op het spel staat, niet alleen in termen van geld maar vooral ook in termen van vertrouwen van burgers in financiële instellingen, toezichthouders en politiek.

Hoe kon groot onrecht ontstaan, blijven voortbestaan en zo veel burgers raken terwijl ingrepen uitbleven? Ik wil mij graag in eerste termijn beperken tot die kernvragen.

En voorts zijn wij van mening dat er naast het hier gesignaleerde onrecht ook een einde moet komen aan de bio-industrie.

De heer Koolmees (D66):

Mijnheer de voorzitter. Allereerst wil ik mijn dank uitspreken tegenover de commissie-De Wit. Zij heeft in het afgelopen jaar in korte tijd heel veel werk verzet en daar is een interessant en evenwichtig rapport uit voortgekomen. Ik geef daarom allereerst mijn complimenten aan de gehele commissie.

Uit het rapport komen een paar duidelijke lijnen naar voren. Een ervan wil ik apart noemen, namelijk de internationale visie. De commissie concludeert dat de financiële sector wereldwijd verweven is. Zij doet op verschillende plaatsen aanbevelingen om het toezicht zo veel mogelijk mondiaal, of anders Europees te regelen. De casus Icesave, maar ook de cases Fortis en ABN AMRO, tonen aan dat meer internationale samenwerking noodzakelijk is. Het is nu tijd om flinke stappen te zetten inzake de Europese integratie. D66 is al jaren voor meer internationale samenwerking. Ik ben blij dat de commissie dat adviseert.

Vandaag wil ik bij vier punten stilstaan.

  • 1. het risicovolle beleid dat banken hebben gevoerd.

  • 2. het depositogarantiestelsel.

  • 3. de mogelijke stapeling van maatregelen.

  • 4. het vervolg van de commissie.

Over het eerste punt, het risicovolle beleid dat banken hebben gevoerd, merk ik het volgende op. Uit het rapport komt zeer helder naar voren dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen te veel risico hebben genomen. Dat is een belangrijke oorzaak van de kredietcrisis. De achtergronden daarvan zijn in het rapport helder omschreven: het grote aanbod van kapitaal uit met name Azië zorgde voor lagere rendementen. In hun zoektocht naar rendementen hebben banken, verzekeraars en pensioenfondsen bewust meer risico's genomen. Dit hogere risico heeft de afgelopen jaren geleid tot een hogere economische groei, maar zoals wij allemaal weten bestaat gratis geld niet. Er is altijd een uitruil tussen risico en rendement. Het lijkt erop dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen, maar ook de toezichthouders hier onvoldoende oog voor hebben gehad.

De commissie doet verschillende aanbevelingen om dit risicovolle gedrag te verminderen. Zij noemt bijvoorbeeld het vergroten van de buffers van de financiële instellingen, het aanscherpen van de Code Banken op het gebied van risicomanagement, het hervormen van het beloningsbeleid opdat er minder perverse prikkels zijn en een eigen code voor pensioenen en verzekeraars, ook met het oog op risicomanagement. Dat is goed. De fractie van D66 is het met deze aanbevelingen van harte eens.

Ik stel de commissie echter ook een aantal vragen ter verduidelijking. Net als de heer Slob vraag ook ik naar de reactie van de commissie op het akkoord van Basel III, dat afgelopen weekend is gesloten. Wat vindt de commissie van de aangescherpte normen? Zijn deze normen naar de mening van de commissie toereikend en, zo niet, wat zou dan nog moeten worden aangescherpt? Zouden bijvoorbeeld ook de SPV's, de special purpose vehicles, op de balansen moeten staan? Graag hoor ik hierop een reactie van de commissie.

De banken moeten hun kapitaalbuffers aanscherpen. Naar mijn idee betekent dit dat de kapitaalverstrekking door die banken de komende jaren onder druk komt te staan. Dit is een geluid dat niet vaak wordt gehoord. De banken moeten immers een groter deel van het geld aanhouden in reserves. Dit heeft naar mij idee onvermijdelijk gevolgen voor de aanjaagfunctie van banken, en daarmee voor de economische groei. Kan de commissie dit bevestigen en daarover een oordeel geven?

De commissie stelt voor om een scheiding tussen zakelijk bankieren en de invulling van de nutsfunctie van banken in te voeren, maar heeft zij er een idee van hoe dit precies moet worden vormgegeven? Moeten de deposito's van de spaarders alleen in zekere, risicoarme beleggingen worden gestopt? En welke effecten heeft dat voor de economie en voor de risico's die banken nemen? Ook hierop hoor ik graag een reactie van de commissie.

Mijn tweede punt gaat over het depositogarantiestelsel. In Europa wordt nu gesproken over een nieuw depositogarantiestelsel. In de onderhandelingen die daarover nu gaande zijn, wordt een geharmoniseerde grens voorgesteld van € 100.000 in de gehele Europese Unie. De commissie adviseert echter een fors lagere grens, van € 40.000, met een eigen risico voor de spaarder, zoals het voor de crisis was. Dit bedrag is naar mijn idee hoog genoeg om de spaarders te beschermen en laag genoeg om roekeloos gedrag van banken en spaarders te voorkomen. Kan de commissie een reactie geven op deze Europese voorstellen die in de maak zijn? Voldoet het voorstel aan de uitgangspunten die in de aanbevelingen van de commissie terugkomen? Wat vindt de commissie van € 100.000 als garantiebedrag?

Mijn tweede punt is het uitbetalen van spaargeld in deposito's bij een bank die is omgevallen. De commissie wil graag dat de deposito's sneller worden uitbetaald. Daar ben ik het van harte mee eens. Een goed en snel werkend depositogarantiestelsel voorkomt dat spaarders zenuwachtig worden en dat een bankrun ontstaat. In de Verenigde Staten worden deposito's van spaarders direct overgenomen als een bank failliet gaat. Hierdoor kunnen mensen altijd bij hun geld. In Nederland werkt dit niet goed. Mensen moeten te lang wachten op hun spaargeld. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in het Nederlandse depositogarantiestelsel bezittingen en schulden met elkaar worden verrekend. Als je bij dezelfde bank zowel een spaardeposito als een hypotheek hebt, moet je als spaarder op je geld wachten, omdat eerst het faillissement van de bank moet worden afgerond. Is de commissie van mening dat dit systeem in Nederland moet worden aangepast en meer in lijn moet worden gebracht met de situatie die in de Verenigde Staten geldt? Welke stappen moeten worden genomen om dit systeem in Nederland op te zetten?

Mijn derde punt is de stapeling van maatregelen. De commissie stelt verschillende maatregelen voor om de financiële sector te versterken. Daarbij plaatst de commissie zelf hier en daar als kanttekening dat men moet oppassen met het stapelen van verschillende maatregelen. In het rapport is sprake van hogere kapitaaleisen, een risicogerelateerde bankenbelasting, verscherpt toezicht, zowel nationaal als internationaal, een aangepast depositogarantiestelsel en een ander beloningsbeleid. Daarnaast komen er nieuwe regels uit Europa. Hoe kijkt de commissie tegen deze opeenstapeling van maatregelen aan? Is de commissie van mening dat deze maatregelen voor een deel of allemaal moeten worden ingevoerd? Concreet: is een aparte bankenbelasting nog noodzakelijk, nu er een akkoord is over de kapitaaleisen in Basel III? De D66-fractie is van mening dat men beter kan kiezen voor een stevige, maar ook duurzame en robuuste oplossing dan voor een stapeling van maatregelen. Wij zijn bang dat een stapeling van maatregelen ten koste gaat van de effectiviteit en de uitvoerbaarheid van de maatregelen.

Mijn vierde punt betreft de toekomst van de commissie. De commissie heeft een doorwrocht rapport afgeleverd, maar dit is nog maar het eerste deel. Zij maakt zich nu op voor het tweede deel. De vraag is of dit tweede deel een parlementair onderzoek moet worden of een enquête. Ik neig naar een parlementaire enquête, maar ik ben zeer benieuwd naar de opvatting die de commissie er zelf over heeft. Hoe kijkt de commissie aan tegen een parlementaire enquête? Welke voordelen heeft een enquête volgens haar boven een onderzoek? Kan de commissie toelichten of zij met een parlementair onderzoek voldoende instrumenten in handen heeft om een gedegen onderzoek af te ronden of is daarvoor toch een parlementaire enquête nodig? Naar mijn idee is vooraf meer helderheid nodig over de onderzoeksopdracht. Hoe zou die opdracht volgens de commissie moeten luiden? Is daarover al nagedacht?

De commissie zal in het tweede deel kijken naar de steunmaatregelen, waarbij ook de garantiestellingen aan de orde komen. De commissie zal ook aandacht besteden aan de kosten en risico's van maatregelen en de garanties van de overheid in de afgelopen jaren om de economische bedrijvigheid te stimuleren en financiële instellingen te redden, zoals de NHG en de EKV. Het kabinet heeft telkens aangegeven dat we winst gaan maken op alle steunmaatregelen, maar gratis geld bestaat niet. Ik ben erg benieuwd naar de manier waarop de commissie hiermee om zal gaan. Kan zij dit aanstaande donderdag in haar reactie toelichten?

In hoeverre wil de commissie in het tweede deel ingaan op de rol van de Tweede Kamer? Welke rol moet de Kamer hebben bij nieuwe noodmaatregelen? Hoe kunnen deze rol en de betrokkenheid van de Kamer structureel worden versterkt? We hebben nu te vaak gezien dat de Kamer verrast is door steunmaatregelen die werden genomen, en hiermee pas achteraf akkoord kon gaan.

De commissie heeft voorstellen gedaan om periodiek overleg met DNB en het CPB in te plannen, vooral om de macro-economische risico's vroegtijdig te signaleren. Die aanbeveling moeten wij ter harte nemen, maar ik zou daarbij ook de AFM willen uitnodigen, zodat het een trio wordt. Het faillissement van DSB heeft laten zien dat een verkeerd verdienmodel cruciaal kan zijn voor de financiële stabiliteit. De transparantie voor en de informatie aan consumenten moeten een prominentere rol krijgen in de financiële dienstverlening. Daarom moet de AFM naar mijn idee ook een gesprekspartner zijn.

De commissie heeft heel veel goed werk geleverd, maar er staan nog een hoop vragen open. Ik sluit dan ook af met de commissie veel sterkte te wensen bij het tweede deel van dit traject.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Al in de jaren vijftig van de vorige eeuw was in de wetenschap bekend dat de SGP cruciaal is bij het kijken naar het functioneren van markten. Ik spreek hier over het "structure conduct performance"-paradigma. In het Nederlands vertaald is dat "SGP". Ik kan het ook niet helpen; mijn studenten moesten er altijd om lachen. De "S" staat voor de structuur van de markt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het type en het aantal bedrijven dat aanwezig is. De "G" staat voor het gedrag van bedrijven: waardoor laten bedrijven zich kenmerken, wat is bijvoorbeeld hun doelstellingsfunctie en gaan zij alleen voor winst op de korte termijn of hebben zij ook doelstellingen voor de langere termijn die ook breder zijn dan alleen winst? Structuur en gedrag leiden vervolgens tot de "P" van prestaties. Toezicht is bedoeld om inherente tekortkomingen in structuur en gedrag te repareren, zodat betere prestaties gerealiseerd worden.

Het doet mij dan ook deugd dat het rapport van de commissie-De Wit bol staat van het SGP-gedachtegoed. Er is gelukkig veel aandacht voor structurele elementen, voor gedragselementen en voor de vraag hoe toezicht de structuren en het gedrag in positieve richting kunnen beïnvloeden. De SGP-fractie waardeert het werk van de commissie-De Wit dan ook zeer. Had Marx ooit kunnen denken dat onder leiding van een SP'er zulke verstandige dingen tot stand zouden komen over het kapitalistische systeem?

De commissie geeft in haar rapport een aantal zeer relevante aanbevelingen voor een beter toezicht, een ander beloningsbeleid, gedragsverandering enzovoorts. Ik doe daar niets aan af. Toch wil ik ook eerlijk zijn met het verwachtingspatroon: kunnen wij, met al die maatregelen bij elkaar opgeteld, een volgende crisis voorkomen? Moeten wij niet onder ogen zien dat crises een noodzakelijk element zijn van het kapitalisme? Mensen overschatten immers hun kansen en onderschatten de risico's stelselmatig. Gecombineerd met mensen die consumptief gericht zijn en die dat steeds makkelijker vormgeven via goedkoop te verkrijgen kredieten, leidt dit tot meer fluctuaties. Een crisis is dan helaas nodig om de te grote ellende weer op te ruimen. Gelukkig leidt tot meestal niet tot een echte kladderadatsch, hoewel wij daar tijdens deze crisis niet ver van verwijderd waren. Niettemin is het een stabiliserend mechanisme dat pijnlijk maar wel noodzakelijk is, gelet op de fouten die mensen maken.

De heer Irrgang (SP):

Het heeft natuurlijk een risico als je als SGP'er Marx aanhaalt. Was het niet juist Marx die zei dat kapitalisme telkens weer in een crisis terechtkomt?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Zeker, zonder meer. Dat is nou juist mijn punt. Het ligt er een beetje aan welke versie je bekijkt, maar Marx heeft het onder andere over de grote kladderadatsch, waarbij een ineenstorting van het kapitalistische systeem tot stand komt. Ik moet eerlijk toegeven dat sommigen daar in deze omstandigheden best bang voor zijn geweest. Dat is reden temeer om hier serieus naar te kijken. Tegelijkertijd moeten wij constateren dat er zoveel stabiliteitsmechanismen aan de gang zijn dat het niet zover gekomen is.

De heer Irrgang (SP):

Je hebt natuurlijk de normale conjunctuurgolven, waardoor je telkens weer een economische crisis hebt. Dit is echter een speciaal soort crisis, een financiële crisis. Ook die crises komen vaker voor; dit is niet de eerste financiële crisis, maar u lijkt te suggereren dat een financiële crisis iets is wat elke keer maar weer gebeurt.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De ene keer praten wij over deze crisis, de volgende keer over een andere. Als je de historie van crises over de hele wereld op een rijtje zet, moet je constateren dat zij zeer regelmatig plaatsvinden en dat de oorzaken bijna continu verschillen. Dat maakt het ook zo lastig te voorspellen. Dat het regelmatig misgaat vanwege het stelselmatig overschatten van kansen en het onderschatten van risico's, is echter een les die wij gewoon uit de historie moeten trekken.

De voorzitter:

De laatste keer, mijnheer Irrgang.

De heer Irrgang (SP):

Het is mooi dat u als SGP'er zo'n prachtige marxistische analyse maakt. Dat ik dat nou nog eens mag meemaken!

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ja, mooi toch? Dat doen we met plezier.

De heer Plasterk (PvdA):

Volgens mij zei de heer Dijkgraaf niet alleen dat die crisis wellicht onafwendbaar was, maar ook dat de crisis nuttig was en heeft moeten plaatsvinden om een einde te maken aan "de grote zonde". Dat laatste is echter waarschijnlijk wel weer een heel gereformeerde gedachte. Is het niet juist het gevolg van de zelfversterkende effecten in de economie dat zo'n crisis kan plaatsvinden? De crisis had dus niet per se hoeven plaats te vinden. Volgens mij was de wereld beter geweest als de crisis niet had plaatsgevonden.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Nee, absoluut. Men kan zich echter een situatie voorstellen zonder de stabiliserende mechanismen die in een crisis eigenlijk aanwezig zijn. Dan komen wij te laat tot de ontdekking dat er een crisis is en is de zaak te ver voortgeschreden. Dat was te zien bij de grote crisis in de jaren dertig in Duitsland. Die was zo ver voortgeschreden dat op een gegeven moment alleen nog maar ruilhandel plaatsvond. Dan heb je het over een echte kladderadatsch. Het enige positieve aan al het negatieve dat een crisis met zich brengt, is dat het een soort reinigend mechanisme is. Overigens, aan ons de taak om een crisis te voorkomen. Niemand hoeft staan te juichen als er een crisis is. Niemand hoeft staan te juichen als het systeem in elkaar valt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Met zijn laatste opmerkingen maakt de heer Dijkgraaf het nodige helder. Ik dacht even dat hij de verelendungstheorie aan het verdedigen was. Dat zou wel heel bijzonder zijn. Hij is met de commissie en de Kamer van mening dat alles op alles gezet moet worden om dit soort situaties te voorkomen. Wij moeten crises niet als een wetmatigheid zien, zo van: die overkomen ons van tijd tot tijd en dan gaan wij over tot de orde van de dag.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Nee, ik hoop dat de rest van mijn verhaal duidelijk maakt dat het nog steeds erg zinvol is om naar goed toezicht te kijken.

Mijn volgende zin is: hoe voorkomen wij dat een volgende crisis optreedt en hoe garanderen wij dat die, als die toch optreedt, zo klein mogelijk is? Volgens mijn fractie zijn twee sleutelwoorden daarbij cruciaal: vertrouwen en globalisering.

Het eerste sleutelwoord is vertrouwen in de markt. Het mooie van het kapitalistische systeem is dat de markt uiteindelijk altijd straft als de kapitalisten zich niet aan de spelregels houden. Het kan een poos goed gaan, maar vroeg of laat keert de wal het schip. Niet de regels of de prestaties geven uiteindelijk de doorslag, maar het vertrouwen van de kapitaalmarkt in het systeem. Dat hebben we de afgelopen maanden verschillende keren kunnen waarnemen. Denk bijvoorbeeld aan de crisis in Griekenland. Het punt is dat vertrouwen zich uiterst lastig laat organiseren, zeker in een wereld waar beleggers zeer snel grote financiële stromen kunnen verleggen.

Het tweede kernbegrip waardoor crises moeilijker te hanteren zijn dan vroeger, is globalisering. De afhankelijkheid van financiële stelsels en economieën wordt steeds groter door de liberalisering. Dat onderstreept de noodzaak van een goed georganiseerd internationaal toezicht. Het kapitalisme corrigeert zichzelf wel, maar ten koste van velen die er nooit van geprofiteerd hebben. De overheid heeft daarom een belangrijke taak als wetgever en toezichthouder om imperfecties van de markt tegen te gaan.

De SGP-fractie is het met de commissie eens dat we maximaal moeten investeren in goed, ja beter Nederlands toezicht. De hoofdmoot van de aanbevelingen van de commissie ondersteunen wij dan ook van harte. Tegelijkertijd moeten we in alle nuchterheid constateren dat de financiële crisis niet begon in Nederland. Alleen hier in Nederland het toezicht verbeteren helpt dus niet om toekomstige financiële crises te voorkomen. De commissie realiseert zich dat ook.

Wel helpt beter nationaal toezicht om collateral damage, zoals het zo mooi heet in het Nederlands, te beperken. Om de volgende klap zo klein mogelijk te houden en er zo veel mogelijk voor te zorgen dat de volgende crisis niet dezelfde achterliggende problematiek heeft. De commissie concludeert dat bij de toezichthouders zelf ook veranderingen en verbeteringen noodzakelijk zijn. Is de door de commissie beoogde kritische introspectie, op bladzijde 23, voldoende gewaarborgd met het plan van aanpak van de Nederlandsche Bank?

Gezien de internationale context waarin financiële instellingen opereren, is ook beter toezicht in het buitenland nodig. Doet de regering volgens de commissie voldoende om dat maximaal te stimuleren? Een goed toezichtsysteem is dus belangrijk. Maar de geschiedenis leert tevens dat als er veel geld te verdienen valt, en dat is zo in de financiële sector, de economen en juristen bij banken altijd creatiever zijn dan de economen en juristen bij wetgevers en toezichthouders. Bijna altijd lopen wetgevers en toezichthouders achter de feiten aan. Dat mag geen excuus zijn voor minder investeringen in goed toezicht, maar het leidt wel tot de conclusie dat daar niet alles van te verwachten valt.

Er is dus meer nodig om een volgende crisis te voorkomen. Een belangrijk extra element is daarom een verandering in de gedragscultuur van de financiële sector. De commissie wijst daar ook terecht op. Zonder gedragsverandering is de volgende crisis alweer in de maak. Maar hoe realiseer je dat die gedragsverandering structureel wordt, vraag ik de commissie. Ik wijs de commissie erop dat een cultuurverandering in de historie nog nooit succesvol is afgedwongen. Zou er net zoveel aandacht blijven voor de noodzakelijke verandering in cultuur als het economisch weer meer voor de wind gaat? Constateert de commissie in de antwoorden op de schriftelijke vragen niet zelf dat de aandacht momenteel alweer verslapt? Moeten we ons niet realiseren dat een deel van hen die voor snelle winsten gaan, nu eenmaal een andere cultuur hebben dan wij misschien wel zouden willen zien? Kortom: ook de focus op de o zo noodzakelijke gedragsveranderingen, kent zijn beperkingen. Welke mogelijkheden ziet de commissie om een structurele cultuurverandering tot stand te brengen?

In het verlengde daarvan speelt het beloningsbeleid een cruciale rol. De daarvoor bedoelde code is goed, maar is nu juist het probleem niet dat de bad guys hier altijd een mouw aan weten te passen? Welke oplossingsrichtingen stelt de commissie voor?

De commissie uit zich over de bankenbelasting op een manier die mijn fractie aanspreekt: voorzichtig en genuanceerd. Ze wijst op het belang van een risicogerelateerde heffing, de noodzaak tot een internationaal gelijk speelveld en het voorkomen van een te grote stapeling van maatregelen. Is de bankenheffing volgens de commissie nog noodzakelijk nu er in Basel III scherpe afspraken zijn gemaakt over onder andere de kapitaaleisen? Krijgen wij niet een te grote stapeling van maatregelen nu wij Basel III hebben, beter toezicht organiseren en pogingen doen een bankbelasting te organiseren? Is de commissie bovendien nog steeds van mening dat de bankenheffing ingevoerd moet worden, nu internationale afstemming tot op heden uiterst lastig blijkt?

Al met al rijst de vraag of wij de hiervoor genoemde verbeteringen van de sector moeten en mogen verwachten, of dat veranderingen afgedwongen moeten worden met wettelijke regelingen. De SGP-fractie ziet het meeste in een combinatie van beiden. Enerzijds moeten er harde toetsingscriteria zijn, maar anderzijds mag de overheid de eigen verantwoordelijkheid van de sector niet uitvlakken. Doordat de sector in een internationaal speelveld opereert, is te strikte nationale wetgeving namelijk eenvoudig te omzeilen. Juist daarom is een intrinsieke motivatie van banken zo belangrijk. De sector moet het in essentie zelf doen, maar wel met stevige druk op de ketel. En daar komen de wetgever, de toezichthouders, maar ook de consumenten om de hoek kijken. Het financiële systeem kan immers niet ontsporen als consumenten daar niet in mee gaan. Overigens vraagt dat wel om maximale transparantie voor consumenten, zodat zij weten waar zij instappen. Denkt de commissie dat er voldoende maatregelen genomen worden om die transparantie te garanderen?

Ik kom nu op de rol van de Kamer. De commissie snijdt een terecht punt aan als zij stelt dat we een wetgevingscrisis moeten voorkomen. Hoe voorkomen wij dat wij als pavlovreactie heel veel door emotie ingegeven regels gaan verzinnen? Moeten wij niet juist een toezichthouder hebben met meer beleidsruimte in plaats van allerlei precieze voorschriften? Een te formalistisch toezicht moedigt de creativiteit van bad guys aan. Met een te formeel toezicht vang je uiteindelijk geen boeven! De vraag is wel wat dit vergt van de rol van de Kamer. Een wetgevingscrisis voorkomen, vergt nogal wat. Dan is veel kennis, maar ook beperking, nodig om te voorkomen dat er onnodige regels op elkaar gestapeld worden waardoor uiteindelijk een onoverzichtelijk en tegenstrijdig toezichtkader ontstaat. Verwacht de commissie dat de juiste balans bestaat in de ingeslagen weg van hervormingen van het toezicht?

De SGP-fractie is het eens met de reflecterende opmerkingen van de commissie dat de Kamer bij het uitoefenen van haar controlefunctie de afgelopen jaren niet actief genoeg is geweest. Dat onderstreept het belang van investeren in eigen kennisontwikkeling en onderzoek, maar ook in deskundige Kamerleden. Wellicht kan deze conclusie veralgemeniseerd worden naar meer terreinen waarover wij hier dagelijks praten. Een goede mix tussen juristen, economen en andere specialisten is essentieel om de controlerende functie goed te kunnen uitoefenen. Mijn fractie vindt het jammer dat de commissie wel constateert dat de rol van het parlement versterkt moet worden, maar vervolgens verwijst naar de commissie Financiën om de verzwaarde parlementaire controle op hervormingen in de financiële sector vorm te geven. Ik neem aan dat de commissie zelf ook ideeën heeft hoe de deskundigheid van Kamerleden versterkt kan worden, om daarmee ontwikkelingen effectiever te kunnen beïnvloeden en minder kwetsbaar te zijn voor beïnvloeding van deelbelangen. Of – en misschien is dat ook wel een belangrijke conclusie – moet de Kamer juist meer op hoofdlijnen sturen en de invulling van beleid en toezicht overlaten aan de echte experts?

De commissie geeft de accountants in haar rapport een stevige aanbeveling mee. De commissie stelt dat de financiële crisis heeft laten zien dat de accountancy tekortgeschoten is in haar maatschappelijke taak. Mijn fractie zou graag het oordeel van de commissie vernemen op het recent verschenen rapport van de AFM. Zijn de maatregelen die de AFM neemt afdoende om de door de commissie geconstateerde problematiek weg te nemen?

Tot slot. We weten twee dingen zeker: dit was niet de eerste, maar ook niet de laatste crisis. Daarom moeten we niet alleen het toezicht goed organiseren, maar er ook voor zorgen dat de overheid haar financiën zo organiseert, dat we de volgende klap weer kunnen opvangen. Jozef, de wijze onderkoning van Egypte, liet tijdens de zeven vette jaren, toen het economisch voor de wind ging, korenschuren bouwen. Met die opgebouwde graanvoorraden kon hij zijn volk, tijdens de zeven jaren van schaarste en hongersnood, van voedsel voorzien. Onderschrijft de commissie-De Wit de wijze lessen van onderkoning Jozef? Betekent dit dan niet dat bij de planning van de meerjarige ontwikkeling van de overheidsfinanciën expliciet rekening moet worden gehouden met de kosten van reguliere crises?

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Graag dank ik de Tijdelijke commissie parlementair onderzoek financieel stelsel voor haar werk en voor haar antwoorden op de vragen van de leden van de vaste Kamercommissie voor Financiën, zoals ingediend op 23 juni 2010. Namens de PVV zat de heer Graus in de commissie. Ik moet constateren, en dat valt mij echt op, dat in het eindrapport helemaal niks wordt vermeld over de financiële positie van dieren.

Mijn fractie, die goed was voor 17 van de 140 ingediende vragen, onderstreept het belang van de conclusies van de commissie. Bij het lezen daarvan maak ik mij ernstige zorgen voor de toekomst. Immers, het belangrijkste doel van de commissie zou naar onze mening moeten zijn dat een toekomstige kredietcrisis wordt vermeden. De conclusies van de commissie liegen er niet om: falend toezicht en te weinig sturing door de AFM, maar vooral door de Nederlandsche Bank. Waar hebben wij dat laatste nog meer gehoord? Jawel, bij de ondergang van DSB. Ik zou zeggen dat het nu toch echt tijd wordt voor de president van de Nederlandsche Bank om te gaan vissen; veel meer deed hij tot nu toe toch al niet.

Commerciële belangen van banken wogen zwaarder dan de daarbij horende risico's. Excessen in het beloningsbeleid mondden uit in extra risico's voor een prudente bedrijfsvoering. Immers, de kortetermijnfinanciële horizon van bankbestuurders was vaak een belangrijke drijfveer om een bank een bepaalde koers te laten varen. Er was sprake van een veel te zware vervlechting tussen spaarbank- en zakenbankactiviteiten binnen de banken. Henk en Ingrid kunnen dokken en het geld verdwijnt in bankierssokken.

Wij zagen helaas een te zwakke invulling van de rol van de raden van commissarissen van de banken; die hebben eigenlijk zitten slapen en namen hun taak amper serieus. En wat te denken van de rol van de externe accountant, die met een lekker glas Mouton-Rothschild in de linkerhand en een gouden pen met "ABN AMRO" erop in de andere hand, klakkeloos zijn handtekening zette onder alles waar "jaarrekening" boven stond? De kapitaalseisen voor banken waren te laag. En onder het mom van "voortschrijdend inzicht" en "een retourtje Basel" wordt men nu wakker. Wij hopen dat Basel XXVII of XLVIII – ik ben de tel kwijt – ons nu brengt waar we in 2007 allang hadden moeten staan. Daarnaast staan hedgefondsen en kredietbeoordelingsbureaus niet of nauwelijks onder toezicht. Dat lesje hebben we ook wel geleerd. Wij gaan nu beoordelen of kredietbeoordelingsbureaus nog wel krediet moeten krijgen. Bij fusies en overnames ontbrak elke financiëlestabiliteitstoets tussen banken en was – jawel! – de persoonlijke financiële stabiliteit van bankiers een stevige stimulans voor megalomane fusies en overnames. Ten slotte moeten wij onder ogen zien dat het bij de Tweede Kamer zelf aan inzicht heeft ontbroken in de ongewenste macro-economische ontwikkeling en de weerslag daarvan op het financiële stelsel. Ofwel: we hadden er zelf de ballen verstand van.

Waarom maakt de PVV zich ernstige zorgen? In het antwoord van de commissie op vraag 8, "Het gevoel van urgentie voor het invoeren van structurele veranderingen lijkt af te nemen. Waaruit blijkt dit? Waarom is dit zo?", lees ik een zeer ernstige constatering van de commissie-De Wit: "Illustratief zijn berichten over business as usual in de financiële sector, bijvoorbeeld waar het bepaalde risicovolle activiteiten en beloningen betreft. Naarmate de directe dreiging van faillissement of ontslag wegvalt, ontstaat blijkbaar weer meer ruimte voor de ongewenste activiteiten die mede oorzaak waren van de financiële crisis." Ik ga hier spontaan Italiaans van spreken: finito, basta, punto! Ik roep de commissie-De Wit dringend op om in haar vervolgonderzoek vooral aandacht te besteden aan de zo noodzakelijke cultuur- en gedragsverandering bij het bankenmanagement.

Het antwoord van de commissie-De Wit op vraag 16, over een wettelijke regeling voor naleving van de Code Banken, lijkt mij paradoxaal in relatie tot het antwoord op vraag 8. De commissie zegt bij vraag 16 immers dat de verantwoordelijkheid voor gedragsverandering in de eerste plaats bij de sector zelf ligt. Dat kan ik niet rijmen. Wij pleiten er daarom eigenlijk voor om bij het vervolgonderzoek te kijken naar mogelijkheden voor een wettelijke regeling, met een dwingender karakter, waar het de naleving van de Code Banken en de Code Banken zelf betreft.

De conclusie van de commissie op vraag 24 over de dubbele pet van accountants bij banken – hetgeen door de commissie blijkbaar niet als een belangrijke factor in de kredietcrisis wordt gezien – deel ik niet. Wij roepen de commissie op om in haar vervolgonderzoek grondig te kijken naar dit punt, met als insteek om uiteindelijk te komen tot een scheiding der geesten bij de dienstverlening door accountants aan financiële doelstellingen.

Voorts vindt mijn fractie de reactie van de commissie-De Wit op vraag 33 toch magertjes. De commissie stelt dat als raden van commissarissen gefaald hebben, zulks moet worden afgewikkeld volgende de geëigende kanalen. Teneinde aan het old boys network te ontsnappen vinden wij dat de commissie in haar vervolgonderzoek juist dieper zou moeten kijken naar de positie, de samenstelling en de taakinvulling van raden van commissarissen bij banken.

Het bevestigende antwoord van de commissie-De Wit op vraag 49 of een verhoging van de minimumkapitaaleisen met een cyclusreserve voor alle banken zou moeten gelden, juichen wij toe. Tevens roepen wij de commissie-De Wit op in haar vervolgonderzoek een voorkeur uit te spreken voor een wettelijke scheiding tussen nutsbank- en zakenbankactiviteiten. Naar de mening van de PVV hebben banken één ding bewezen, net als de president van de Nederlandsche Bank: ze komen niet zelf in beweging. De PVV wil in de toekomst daarom niet meer zomaar op de sector vertrouwen. Liever alles nu in één keer goed regelen dan straks weer een kredietcrisis.

De heer Irrgang (SP):

Die aanbeveling van de commissie-De Wit spreekt ook de SP-fractie zeer aan. Ook bij andere fracties is daar steun voor. Betekent dit dat de PVV bereid zou zijn om een wetswijziging op dit punt te steunen? De PVV-fractie zou kunnen zorgen voor een meerderheid voor het scheiden van nutsbank- en zakenbankactiviteiten. Bankiers kunnen dan niet meer gaan gokken met het spaargeld van hun klanten.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik houd mij aanbevolen voor voorstellen ter zake. Ik zou graag naar een dergelijk voorstel kijken.

De heer Irrgang (SP):

Dat is goed nieuws, dan kunnen wij op dit punt zaken doen. Ik hoop dat dit voor nog veel meer aanbevelingen geldt.

De heer Van Vliet (PVV):

Dank u zeer.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb nog een aanvullende vraag over het scheiden van de nutsbankactiviteiten. Over deze aanbeveling van de commissie heb ik een vraag gesteld, omdat ik niet precies weet hoe de commissie dat handen en voeten wil geven. Begrijp ik nu goed dat de heer Van Vliet wil dat het volledig wordt opgesplitst, zodat wij kleinere banken krijgen? Of kan het in zijn ogen ook zo zijn dat de zakelijke activiteiten en de activiteiten die met spaarders te maken hebben, binnen een bank duidelijk, wettelijk worden gescheiden?

De heer Van Vliet (PVV):

Wij neigen meer naar het laatste. Er moet in ieder geval een wettelijke regeling komen, zodat niemand er meer omheen kan dat die activiteiten uit elkaar moeten worden gehouden. Ze mogen niet weer in elkaar vervlochten raken.

De heer Plasterk (PvdA):

Het passeerde snel en ik aarzelde even of ik er wat over zou zeggen. Voordat wij er hier in deze Kamer aan gaan wennen, wil ik er toch iets over opmerken. Net werd, meen ik – ik heb mee geschreven – over de president van de Nederlandsche Bank gezegd: "Hij kan beter gaan vissen, veel meer deed hij toch al niet." Als ik dat goed heb verstaan, wil ik constateren dat dit niet de conclusie is die de commissie-De Wit heeft getrokken en dat die ook niet op haar rapport kan worden gebaseerd. Ik vind dit geen goede manier om over een functionaris te praten. Ik wil niet, door het te laten passeren, de indruk wekken dat dit oordeel zonder kritiek kan worden uitgesproken.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik meen mij te herinneren dat de fractie van de heer Plasterk ook tegen de motie heeft gestemd om de president van de Nederlandsche Bank zijn verantwoordelijkheid te laten nemen. Ik begrijp dus zijn opmerkingen en neem ze voor kennisgeving aan.

De heer Plasterk (PvdA):

Mijn bezwaar was niet eens zozeer het dictum "gaan vissen" maar meer de beschrijving "veel meer deed hij toch al niet". Je kunt vinden dat hij een ander oordeel zou moeten hebben over individuele kwesties, maar dit vind ik geen goede samenvatting van de activiteiten van de president van de Nederlandsche Bank.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik neem de opmerkingen van de heer Plasterk voor kennisgeving aan.

Voorzitter. De PVV deelt de conclusie van de commissie-De Wit dat niet alleen banken, maar ook andere financiële instellingen, zoals hedgefondsen en kredietbeoordelingsbureaus, onder strenger toezicht moeten komen te staan en dat handel in derivaten en dergelijke via gereguleerde beurzen moet gaan plaatsvinden. Wij verzoeken daarom de commissie, in haar vervolgonderzoek hieraan zo veel mogelijk aandacht te besteden.

Wij zijn het hartgrondig eens met het antwoord van de commissie-De Wit op vraag 85, waarin de commissie stelt dat de Algemene Rekenkamer te allen tijde in staat moet zijn om onderzoek te doen naar het functioneren van financiële toezichthouders, ook als hiervoor belemmeringen in de vorm van geheimhoudingsbepalingen in de Wet op het financieel toezicht moeten worden opgeheven via een wetswijziging. Wij roepen de commissie ertoe op, in haar vervolgtraject hieraan nadere aandacht te besteden.

Ook het antwoord van de commissie-De Wit op vraag 103, betreffende gouden handdrukken bij wanprestatie, kan op uitzonderlijke instemming van de PVV rekenen. In dit antwoord gaat de commissie in op gouden handdrukken en retentie-, exit- en welkomstpakketten. Van al die dingen ga ik spontaan Russisch spreken: njet! Dat willen wij niet meer. Stop met die perverse beloningsprikkels. In de tweede termijn kom daar graag op terug.

De PVV is daarnaast voorstander van ex ante financiering van depositogarantiefondsen door de banken. Graag zien wij ook dit punt nader onderzocht in de vervolgfase van het onderzoek. Wij hopen dat een vervolgonderzoek door de commissie in de vorm van een parlementaire enquête zal plaatsvinden. Wij hopen dat daarbij alle gesloten deuren geopend worden die in het eerste onderzoek dicht zijn gebleven. Graag vernemen wij van de commissie hoe zij te werk zal gaan om deze gesloten deuren open te krijgen.

Inmiddels hebben wij Basel III mogen aanschouwen, waarbij banken en toezichthouders hun kapitaalbuffers geleidelijk gaan verhogen. Wie schetst echter onze verbazing? Vertegenwoordigers van Nederlandse banken struikelen over elkaar heen om in koor te roepen dat dit natuurlijk consequenties gaat hebben voor de prijs van de dienstverlening door de banken aan hun klanten. Op dit punt weten banken dus niet hoe snel zij in actie moeten komen. De banken zullen nu niet meer dralen, want Henk en Ingrid zullen betalen. Wij roepen de commissie-De Wit op om in haar vervolgonderzoek een krachtig signaal te geven, met name aan directies van banken, dat de hand toch eerst in de eigen rijk gevulde boezem moet worden gestoken, voordat de kosten van deze noodzakelijke actie worden verhaald op de consument.

Wat ik mis in het eindrapport van de commissie is een passage over zogenaamde "arrangers", dat wil zeggen zakenbanken die banken bij elkaar brengen en fusies en overnames begeleiden. Deze arrangers krijgen doorgaans een "fee" betaald, welke bestaat uit een vaste fee en een variabele fee. De variabele fee is ook weer een bonus. Het hangt dus allemaal van bonussen aan elkaar. Ik verneem graag de visie van de commissie op de specifieke rol van de arrangers, de zakenbanken, in de kredietcrisis.

De minister van Financiën heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer van 18 mei jongstleden aangegeven hoe hij denkt om te gaan met de aanbevelingen uit het eindrapport van de commissie-De Wit. Hierbij valt ons op dat de minister een aantal aanbevelingen niet overneemt, door hierover gewoon niets te schrijven. De Jager denkt de buit op dit punt gemakkelijk binnen te halen en zijn hagelpatronen te sparen voor een vettere kluif op Prinsjesdag. De PVV vindt dit onverantwoord. Wij onderschrijven de conclusies van de commissie-De Wit goeddeels en wij verwachten daarom eigenlijk dat de minister op zijn minst op alle aanbevelingen ingaat. Graag hoor ik van de commissie hoe zij erover denkt dat de minister een aantal aanbevelingen niet heeft overgenomen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Is het de heer Van Vliet ontgaan dat wij met een demissionair kabinet te maken hebben? Het is toch niet meer dan logisch dat een demissionair kabinet zich terughoudend opstelt ten opzichte van dit soort rapporten en het doen van uitspraken met het oog op de toekomst over dit soort wezenlijke zaken, of zie ik dat verkeerd?

De heer Van Vliet (PVV):

Daarom vraag ik aan de commissie hoe zij hierin zit. Ik wil graag de visie van de commissie.

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Van Vliet beschuldigt in feite de demissionaire minister van Financiën dat hij een aantal zaken laat liggen, maar dat is toch inherent aan het feit dat wij in een demissionaire periode zitten?

De heer Van Vliet (PVV):

U gebruikt het woord "beschuldigen", maar ik constateer feiten. Daar heb ik als parlementariër een mening over.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ben Henk en Ingrid niet. Ik heb het iets anders verstaan, maar het zij zo. Ik meende toch een andere intonatie in uw opmerkingen te horen. Ik ben echter blij dat u ook zelf constateert dat wij in een demissionaire periode leven. Dat vraagt toch enige terughoudendheid. Misschien is het wel goed dat het een keer ophoudt, ja, dat is wel van belang. Maar dat wachten wij maar even af.

De heer Irrgang (SP):

Ooit krijgen wij natuurlijk weer een nieuw kabinet. Dan is de demissionaire periode ten einde. Begrijp ik het goed dat de heer Van Vliet van de toekomstige minister van Financiën verwacht dat deze alle aanbevelingen volledig uitvoert?

De heer Van Vliet (PVV):

Ik verwacht op zijn minst van de toekomstige minister van Financiën dat hij op alle aanbevelingen ingaat en er zijn mening over geeft.

De heer Irrgang (SP):

U leek namelijk daarnet boos te zijn dat de huidige demissionaire minister De Jager er niet op inging en daarmee ook de indruk wekte, niet bereid te zijn om die aanbeveling te gaan uitvoeren. Dan neem ik aan dat dit volgens u niet alleen geldt voor de demissionaire minister van Financiën, maar straks ook voor de missionaire minister van Financiën.

De heer Van Vliet (PVV):

Dat is correct.

De heer Irrgang (SP):

Betekent dit een opdracht aan de nieuwe minister van Financiën om alle aanbevelingen uit het rapport van de commissie-De Wit uit te voeren? Verwacht uw fractie dat dit gebeurt? Als het niet gebeurt, dan wappert uw fractie altijd vrij makkelijk met een motie van wantrouwen. Zo kennen wij uw fractie.

De heer Van Vliet (PVV):

Om het even te preciseren: ik verwacht van de nieuwe minister van Financiën dat hij op alle aanbevelingen van de commissie-De Wit ingaat en dat het overgrote deel daarvan ook uitgevoerd zal worden. Dat dit echter letterlijk voor alle aanbevelingen zou moeten gelden, dat hoort u mij niet zeggen.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Daarmee lijkt de PVV-fractie toch terug te komen op wat de heer Van Vliet net zei, namelijk dat hij het minister De Jager kwalijk neemt dat hij nog niet eens ingaat op sommige aanbevelingen. Nu laat hij alweer een gaatje open voor een nieuwe minister van Financiën om in ieder geval één aanbeveling niet uit te voeren. Dat is toch niet helemaal consequent? Dan verwacht hij meer van een demissionair kabinet dan van zijn eigen toekomstige kabinet dat er wellicht komt. We moeten nog even afwachten.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik vind het een vreemde constatering dat ik blijkbaar de enige ben die een feitelijke constatering heeft gedaan dat de minister van Financiën niet op alle aanbevelingen is ingegaan.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

U hebt vanavond blijk gegeven van een verrassend Europese oriëntatie. Twee talen hebben we al gehad. Betekent dit dat ook de aanbeveling door u serieus genomen wordt die betrekking heeft op een Europees toezicht? Daar ben ik zeer benieuwd naar.

De heer Van Vliet (PVV):

Daar zullen wij nader naar kijken.

Voorzitter. Ik ben klaar.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Mulder, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Mulder (VVD):

Voorzitter. Het is al eerder gezegd vandaag: het is op de kop af, althans op een dag na, twee jaar geleden dat de bank Lehman Brothers omviel en dat de crisis, die in Amerika al woedde, ook oversloeg naar Nederland. Immers, in dezelfde maand raakten ABN AMRO en Icesave aan snee. Heel veel Nederlanders hadden toen zorg, angst en paniek over hun geld. Je zag geen bankrun in de klassieke zin, waarbij mensen naar hun bank gaan en proberen hun geld op te halen, maar internet was overbelast. Nog nooit hebben zo veel mensen tegelijkertijd geprobeerd om via internet hun geld te verplaatsen bij hun bank. Daarmee heeft het vertrouwen in de financiële sector een enorme opdoffer gekregen. 70 jaar geleden hebben we voor het eerst een dergelijke crisis meegemaakt in de financiële sector. Het gaat er dan ook om dat verloren vertrouwen terug te winnen, het verloren krediet terug te winnen en om aan te sluiten bij de titel van het onderzoeksrapport van de commissie-De Wit. Financiële instellingen hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ze dragen bij aan het faciliteren van economische activiteiten in de maatschappij. Die faciliteren ze.

Terugkijkend op de afgelopen decennia kun je zeggen dat de financiële sector langzaam in een soort moreel verval is geraakt. Dat begon bij Enron, wat weliswaar geen financiële instelling was, maar een energiebedrijf dat speculeerde met gas en dat een financiering had waar de top van het bedrijf niets meer van begreep en dat uiteindelijk eindigde met 20 mld. dollar verlies. De accountant van Enron, Arthur Andersen – u kent die naam nog – is verdwenen van de aardbodem. Ook Nick Leeson is daar een voorbeeld van. Hij kreeg van Barings de kans om te speculeren met geld van de bank en dat leidde uiteindelijk tot de ondergang van deze bank. Ook in Nederland hebben we er een voorbeeld van gehad. Toen ABN AMRO een overname deed in Italië en de heer Rijkman Groenink werd gevraagd wat dit zou betekenen voor de tarieven voor de klant in Italië, zei hij: dat maakt niet zo veel uit; die verlaging van de tarieven is alleen goed voor de klanten, maar ons gaat het om de aandeelhouders. Dan ben je eigenlijk de schaamte voorbij. Dan ben je je er als bedrijf niet eens meer van bewust dat je klanten hebt. Wat dat betreft, citeer ik graag de woorden van Jan Kalff, de voorganger van Rijkman Groenink. Hij begreep dat toch iets beter als voorzitter van de raad van bestuur. Hij zei namelijk: ik geloof in de vrije markt, maar het is wel belangrijk om je te realiseren dat de vrije markt niet alleen bestaat bij de gratie van vrijheid. Het gaat ook om vertrouwen, en vertrouwen creëer je door verantwoordelijk gedrag. Alleen dan ben je de vrijheid waard. De heer Plasterk haalde zojuist Adam Smith aan, ik denk over de "onzichtbare hand", maar eigenlijk had hij een eerder boek van Adam Smith moeten pakken, namelijk The Theory of Moral Sentiment. Dat is ook bekend, ik zie de heer Plasterk knikken. Het is goed dat PvdA'ers liberale denkers kennen. Hij wil misschien interrumperen, maar dit is mijn maidenspeech.

(hilariteit)

De voorzitter:

Dat lijkt op uitlokking.

De heer Mulder (VVD):

Als je Adam Smith populair vertaalt, zegt hij eigenlijk: vraag jezelf nu eens af waar je nu helemaal mee bezig bent, kijk eens in de spiegel. Dat kunnen de mensen in de financiële sector volgens mij best eens doen, zelfreflectie. Het gaat erom dat de bevolking moet kunnen vertrouwen op de integriteit en de kunde van de bemanning van de financiële wereld. Daarnaast – daar gaat dit debat over – moeten wij voorkomen dat mensen in de toekomst weer in paniek proberen hun geld weg te halen. Het is ook belangrijk dat wij voorkomen dat de belastingbetaler opdraait voor het redden van banken. Daar gaat het de VVD-fractie om. De aanbevelingen van de commissie spelen daarbij een belangrijke rol.

Wij spreken nu over het rapport van de commissie. Mijn fractie sluit zich aan bij andere fracties, die de commissie daar uitgebreid voor hebben bedankt. Dat geldt ook voor de leden van de commissie die vandaag om wat voor reden dan ook niet aanwezig konden zijn en de staf. Er is maandenlang hard gewerkt en er is veel tijd en energie in gaan zitten, waarvoor mijn hartelijke dank. Wij moeten lessen leren uit dit rapport.

Misschien is wel een van de belangrijkste meerwaarden van dit rapport dat 39 mensen die zijn gevraagd om in het publiek verantwoording af te leggen over hun gedrag en hun ideeën, dat hebben gedaan. Daarmee hebben deze mensen laten zien dat zij bereid zijn om publiekelijk verantwoording af te leggen aan alle mensen in het land die de dupe zijn geworden van deze crisis. Dat het verschijnen van deze mensen voor de commissie goed is, betekent dat het niet verschijnen van een aantal mensen kwalijk is. Ik meen dat de commissie de Belgische en de IJslandse toezichthouders heeft uitgenodigd. Wij vinden het een gemiste kans dat zij niet zijn op komen draven. Over degenen die wel zijn gekomen, zegt de commissie: er was sprake van weinig kritische zelfreflectie. De ondervraagden – dat zijn mijn woorden – wekten soms de indruk dat het hen was overkomen. Dat is om twee redenen niet goed. In de eerste plaats doet het afbreuk aan het afleggen van verantwoording aan de bevolking. In de tweede plaats zegt het waarschijnlijk ook iets over het vermogen van de sector om de aanbevelingen over te nemen. Wij moeten oppassen dat het niet weer business as usual wordt, zoals een aantal sprekers al heeft gezegd.

Een andere vraag bij dit onderzoek was of een parlementaire enquête niet wenselijker was geweest, of wij daarin niet meer hadden gehoord. Misschien was een enquête ook beter geweest voor de betrokkenen. Wij hebben gesproken over de president van de Nederlandsche Bank. Hij is kritisch bevraagd, maar misschien had hij zich beter kunnen verantwoorden als dit een enquête was geweest. In dat geval was hij immers niet gebonden geweest aan zijn geheimhoudingsplicht. Ik hoor hierop graag een reactie van de commissie.

Ik heb nog een aantal opmerkingen vooraf, om te beginnen over de economie. Er is al gezegd dat macro-economische evenwichtigheden wereldwijd in de economie mede of misschien geheel de oorzaak vormden van deze crisis. Er is gesproken over marktfalen. Als je kijkt naar China, kan je echter ook zeggen dat er sprake was van overheidsfalen. In China was sprake van grote spaaroverschotten. Dat kwam doordat die socialistische regering de rentes kunstmatig en ook de waarde van de munt kunstmatig laag hield. In China kun je niet investeren, want er is geen vrije markt. Daarom moet dat geld daar weg. Wellicht is dat ook een van de grote oorzaken van deze crisis, het overheidsfalen.

Er is tevens gebleken dat bankiers, toezichthouders en deskundigen ook maar mensen zijn. De wereld is minder, gebrekkiger, maakbaar dan wij eigenlijk zouden willen. Dat zie je ook aan de animo voor het veranderen van zaken. Ik meen dat de SGP-fractie sprak over koning Jozef. Ik ben niet Bijbels. Het klopt echter wel dat in tijden dat het economisch goed gaat, iedereen als er een kritische vraag wordt gesteld, denkt: waar heb je het over, het gaat toch goed? In tijden dat het goed gaat, is het voor beleidsmakers altijd moeilijk om te bezuinigen of om regels aan te scherpen.

Het is goed om te beseffen dat er inmiddels wereldwijd veel in gang is gezet. In Amerika bestaat de zogenaamde Dodd-Frank Act. Daarnaast wordt het Europese toezicht in de steigers gezet. Daarnaast is er Basel III. Bazel is een plaats in Zwitserland. Het is de plek waar de toezichtouders en de centrale bankiers afgelopen zondag afspraken hebben gemaakt over kapitaaleisen aan banken. De kern hiervan is de vraag hoe je het probleem rond "too big to fail" aanpakt. "Too big to fail" betreft banken die te groot zijn om ze failliet te laten gaan, omdat het hele systeem in elkaar stort als zo'n bank failliet gaat. Dat is de kern. Het gaat er ook om wat vervolgens gebeurt, als je de banken moet redden, dus wanneer de belastingbetaler de rekening daarvan betaalt.

Een aantal aanbevelingen komt ook overeen met die van de commissie. Wat vindt de commissie van die aanbevelingen van Basel III? Gaat het wel snel genoeg? Aan de ene kant wil je het snel invoeren. Sommige mensen zeggen dat dit ten koste van de kredieten gaat en dat het dus wat langzamer moet gaan. Aan de andere kant is de vraag: wat is in de tussentijd de kans op een nieuwe crisis? Weegt de prijs die je betaalt voor een nieuwe crisis, een daling van het bruto binnenlands product, op tegen die vertraging?

In Bazel zijn de liquiditeitseisen ook niet geregeld. In Bazel is men er ook niet achter gekomen wat de systeembanken zijn. Wat dat betreft, kan mijn fractie het verzoek van de heer Braakhuis van GroenLinks steunen, dat het kabinet komt met maatregelen die in Bazel zijn afgesproken en die over een aantal weken in Seoul worden vastgesteld, zodat wij als Kamer daarover van gedachten kunnen wisselen.

Ik kom te spreken over het opsplitsen van de banken, om het maar huiselijk te zeggen, in een deel waarbij de banken handelen met hun eigen geld en het nutsdeel, het spaardeel. Mijn fractie heeft in dit verband de volgende vraag voor de commissie: kan dat, kun je banken opsplitsen? Als je internationaal kijkt, merk je dat deskundigen het daar niet over eens zijn. Mervyn King, de president van de Britse Centrale Bank, zegt: dat moet je doen. Het Britse ministerie van financiën zegt: dat moet je juist niet doen. Wat is in dezen wijsheid en wat is de waarheid?

In de USA had je de Volcker Rule, genoemd naar Paul Volcker, president van de Centrale Bank ten tijde van Jimmy Carter. Hij zei: je moet tegengaan dat banken speculeren met geld van henzelf, wat niet in overeenstemming is met de belangen van hun cliënten. Het Amerikaanse parlement heeft die regel enkele weken geleden voor een deel teruggedraaid. Is hiervoor geen mogelijk alternatief om te komen tot wat men wel eens een living will noemt? Dat is dat je van tevoren bij een financiële instelling aangeeft welk deel geholpen wordt, als er sprake is van nood, en welk deel niet. Iedereen, onder wie de aandeelhouder, weet dan waar hij of zij aan toe is, evenals de spaarder. Of kan je komen tot wat in jargon heet "converteerbare obligaties", een lening die mensen aan de bank verstrekken? Je kunt dan zeggen: als de bank het moeilijk heeft, wordt deze lening omgezet in een aandeel, zodat het vreemd vermogen wordt vervangen door eigen vermogen. Is dit een goed idee? Graag verneem ik hierop de reactie van de commissie. In dit geval betaalt niet de belastingbetaler, maar de leninggever.

Ik kom te spreken over de rol en de taak van de Nederlandsche Bank. Daarmee kom je voor een dilemma te staan. De Nederlandsche Bank geeft immers aan de ene kant advies en moet aan de andere kant toezicht houden. Wat doe je bijvoorbeeld als je een kind adviseert om handschoenen aan te trekken, omdat het koud wordt, zodat dan de handen niet bevriezen, waarna, als het de handschoenen heeft aangetrokken, toch zijn handen bevriezen? Advies en handhaving kunnen elkaar dus bijten.

Het is te zien dat de Nederlandsche Bank weliswaar veel weet over de financiële instellingen, maar tegelijkertijd wat angstig is om in te grijpen vanwege juridische aansprakelijkheid en angst voor een bankrun. Dat is een dilemma waar de Nederlandsche Bank mee moet werken.

Ik maak nog enkele opmerkingen over de Nederlandsche Bank. In het rapport van de commissie staat dat de Nederlandsche Bank in verband met ABN AMRO had kunnen ingrijpen. In de media is evenwel het beeld ontstaan dat de Nederlandsche Bank bij ABN AMRO had moeten ingrijpen. Hoe ziet de commissie dat nu precies?

Over Icesave zegt de commissie dat de Nederlandsche Bank daar had moeten ingrijpen. Dat is niet mals. Heeft de commissie inmiddels inzicht gekregen door middel van de IJslandse onderzoeken die de conclusie misschien wat veranderen? Wat vindt de commissie van het verbeterplan dat de Nederlandsche Bank heeft opgesteld? Mijn fractie is ook zeer benieuwd naar de officiële reactie van de president van de Nederlandsche Bank. Op de dag van de presentatie, 10 of 11 mei jongstleden, heeft hij in de media namelijk gezegd dat hij de conclusies wat slordig vindt. Dat roept om "reageer nu eens in het openbaar" en "waarom vindt u dat die conclusies slordig zijn?"

Er is veel gezegd over internationale samenwerking. Dit is in zekere zin toch wel angstig. Je ziet namelijk dat de samenwerking met de Belgische en de IJslandse toezichthouder niet goed verliep. Wat zegt dit over de kans dat wij in de toekomst een goede Europese samenwerking krijgen? Hoe kansrijk is dat? Graag verneem ik hierop de reactie van de commissie. En is het idee om dan ook het IJslandse parlement en het Belgische parlement te betrekken bij het vervolgonderzoek of, beter gezegd, de vervolgenquête?

Dan de beloningen. Wat de VVD betreft, gaat het niet zozeer om de hoogte van de beloningen maar vooral om de reden waarom mensen een beloning krijgen. Wij willen dat bonussen en beloningen worden gebaseerd op de langere termijn en niet op kortetermijnelementen met zeer hoge risico's. Nu hebben die bonussen het karakter van "na mij de zondvloed"-bonussen. De VVD gaat het erom dat dit soort bonussen een behouden vaart belonen en niet zozeer een snelle oversteek met de risico's van zinken die daarbij horen.

Over de raad van commissarissen worden ontluisterende opmerkingen gemaakt. Soms krijg je de indruk – ik zeg het maar oneerbiedig – dat de positie van commissaris een soort erebaan is waarin mensen aan het einde van hun carrière met een winterslapie kunnen beginnen. Goed dat dat nu wordt veranderd.

Dan de bankenheffing, een heikel punt. Aan de ene kant zou je kunnen zeggen dat je dat in de ogen van het publiek moet je doen, een bankenheffing invoeren. De banken hebben straf verdiend, laat ze maar bloeden. Dat kun je denken. Tegelijkertijd heeft zo'n bankenheffing waarschijnlijk niet een zodanige omvang dat je daaruit een stroppenpot kunt bekostigen. Bovendien leidt het tot minder eigen vermogen van banken. Daar heeft men nu juist behoefte aan. Een heffing berekent men uiteindelijk toch door aan de klanten, dus wat de VVD betreft, kunnen wij eventueel een bankenheffing overwegen, maar pas dan op dat die niet leidt tot zo'n stapeling van kapitaaleisen zoals uit Basel III dat de kredietverlening in gevaar komt. En zorg ook voor een level playing field, een gelijk speelveld. Dat betekent internationaal invoeren en niet in Nederland alleen.

Vooruitkijkend naar deel twee, de VVD heeft al eerder gepleit voor een parlementaire enquête, want dan kunnen wij mensen onder ede horen. Wat ons betreft, komt daarbij aan de orde dat nadrukkelijk wordt nagegaan wat nu de scenario's en noodplannen waren die klaarlagen bij de Nederlandsche Bank en bij het ministerie van Financiën in het geval van een acute crisis. Was men misschien – ik hoop van niet – aan het improviseren? Wij moeten ook nagaan in hoeverre wetgeving voorziet in het aanpakken van een acute crisis. Want hoe neem je nu zo'n bank over? Dan moet je in één keer alle keyposities bemannen.

Tot slot moeten wij misschien ook kijken hoe andere landen het hebben aangepakt. Ik geloof dat in Amerika alle banken verplicht een kapitaalinjectie kregen omdat de kans op overleving daarmee groter was. In Frankrijk kregen geloof ik alle banken steun, want dan voorkom je ook discussies met Brussel over staatssteun. Je weet namelijk één ding zeker: als je een bank gaat steunen wanneer die al wankelt, betaal je veel meer dan wanneer je dat al wat eerder doet in het proces. Graag zouden wij in ieder geval in de enquête waarvan wij voorstander zijn antwoorden willen zien op die vragen.

Nogmaals dank aan de commissie. Ik ben blij dat ik mijn maidenspeech heb mogen houden over een zo belangrijk, zij het triest onderwerp, dat veel mensen aangaat.

De voorzitter:

Mag ik van de gelegenheid gebruik maken om u te feliciteren met uw maidenspeech? Ik kan één voorspelling doen. Dit was de eerste keer dat u kon spreken zonder te worden geïnterrumpeerd. Uw verhaal horende, zal het ook meteen de laatste keer zijn geweest.

(geroffel op de bankjes)

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Voorzitter. Ik complimenteer en feliciteer de heer Mulder met zijn maidenspeech. Het was een echt liberale inbreng. Je zou de inbreng zelfs echt uiterst rechts van het midden kunnen noemen. Dat belooft wat. Ik zie uit naar de debatten die ik met de heer Mulder zal voeren. Wij mochten hem nu niet interrumperen. De voorzitter had echter gelijk: er was alle aanleiding om een debatje aan te gaan. Ik complimenteer de heer Mulder en wens hem veel succes.

Ik dank de commissie-De Wit voor het lijvige en gedegen rapport Verloren krediet. In dit rapport wordt een grondige analyse gegeven van de wijze waarop de financiële sector de afgelopen jaren op zijn grondvesten heeft geschud. De onrust in de financiële sector heeft erg veel onrust in de maatschappij veroorzaakt. Dat hebben wij geweten. Het is goed dat er nu vanuit het parlement een rapport ligt dat kan bijdragen aan de beteugeling van deze onrust. Het resultaat van een jaar noeste arbeid is een rapport van maar liefst 276 pagina's, 3 bijlagen van 950 pagina's, 27 pittige aanbevelingen en ten slotte harde conclusies over de splitsing van ABN AMRO en over de casus Icesave. Voor een eerste deel van een onderzoeksopdracht is dit een heel knappe prestatie. Namens de CDA-fractie maak ik de commissie daarom complimenten.

De commissie heeft met vele betrokkenen uit de financiële wereld gesproken. In het afgelopen jaar is harde kritiek geuit op de financiële sector. Let wel: mijn fractie vindt ook dat de sector erg ruimhartig is omgegaan met het vertrouwen van consumenten en met het vertrouwen van de markt als geheel. Mijn eerste vraag aan de commissie is dan ook of zij, bij al die gesprekken, het gevoel heeft gekregen dat de sector écht doordrongen was van de fouten die men heeft gemaakt. Was er enige vorm van zelfreflectie aanwezig? Werd er gezegd: ja, wij hebben fouten gemaakt, en dat moet anders?. Mijn fractie is namelijk van mening dat acceptatie dat het anders moet het begin van de verandering is. Deze vraag stel ik ook, omdat in mijn fractie de vrees bestaat dat het gevoel van urgentie bij de banken lijkt af te nemen. Het lijkt erop dat men weer overgaat op "business as usual". Andere sprekers hebben dit ook al geconstateerd.

Daarbij moeten we bedenken dat de problematiek actueler is dan ooit. De onrust op de financiële markten is deze eerste weken van september zelfs weer fors toegenomen. Hoe beoordeelt de commissie de huidige stabiliteit van onze eigen financiële instellingen? Parallel hieraan stel ik de vraag hoe de commissie het compromis beoordeelt dat afgelopen weekend is bereikt binnen het Basel Comité. De kapitaaleis bij banken gaat daarbij fors omhoog. Dat lijkt mijn fractie een goede weg. In de aanbeveling van de commissie komt Basel ook aan de orde. De commissie pleit voor hogere kapitaaleisen, maar ook voor procyclische reserveringen en eventueel hogere kapitaaleisen voor individuele nationale banken. De Nederlandsche Bank zou hierin volgens de commissie vrij moeten kunnen handelen. Hoe moet mijn fractie deze aanbevelingen wegen ten opzichte van het besluit dat nu op internationaal niveau is genomen? Is het dat wat de commissie eigenlijk voorstond? Ik hoor hierop graag een toelichting.

Het is tegen deze achtergrond dat het parlement blijvend goed geïnformeerd moet worden over de ontwikkelingen in het financieel stelsel. De CDA-fractie kan zich vinden in de eerste aanbeveling van de commissie-De Wit, namelijk om één keer per jaar een debat te houden tussen regering en parlement over de nationale en de internationale economische ontwikkelingen in samenhang met ons eigen financieel stelsel. Het parlement heeft inderdaad in het verleden een onvoldoende proactieve houding laten zien. Er was te veel een houding van blind vertrouwen. Wij hadden toezichthouders en wij hadden het Centraal Planbureau. Zij hielden de financiële sector goed in de gaten, dachten wij. Niets bleek minder waar. De commissie-De Wit stelt voor om dit debat te houden aan de hand van een gezamenlijke jaarlijkse rapportage van de Nederlandsche Bank en het Centraal Planbureau. Wat is de achterliggende gedachte bij het voorstel om dit op deze wijze in te laten vullen? Is binnen de instantie wel voldoende kennis aanwezig? Waarom hebben deze instellingen ons in het verleden niet meer proactief ingelicht? Graag een toelichting van de commissie daarop.

De commissie heeft 27 aanbevelingen gedaan. Op zich zijn het allemaal waardevolle aanbevelingen, maar het is mijn fractie onduidelijk wat exact de samenhang van deze aanbevelingen is. Is het een kaartenhuis, of worden deze aanbevelingen door de commissie gezien als een totaalpakket? Mijn fractie wil ook inzicht in de risico's van stapeling van de maatregelen. Stel dat alle maatregelen worden overgenomen, wat voor effect heeft dat in totaal voor de financiële sector? Is er nog wel sprake van een level playing field als wij het op internationaal niveau bekijken? Graag een reactie van de commissie.

Dan de verantwoordelijkheid van de financiële sector zelf. Het is duidelijk dat er een cultuurverandering noodzakelijk is binnen de financiële sector. De commissie wijst hier klip-en-klaar op. Er zijn evidente tekortkomingen in het risicomanagement, maar ik wijs ook op de doorgeslagen commerciële belangen en de groeiende druk op aandeelhouderswaarde. De checks-and-balances binnen de raad van bestuur functioneerden niet goed. De belangrijkste stap die de sector zelf heeft genomen, is het adresseren van het probleem in de Code Banken. De grote vraag is natuurlijk of dit genoeg is. Zou het niet verstandig zijn om met aanscherpingen te komen? De vraag stellen is die natuurlijk beantwoorden. Ook de commissie is kritisch over de Code Banken. Het is de vraag of de financiële sector de discipline heeft om niet alleen naar de letter, maar ook naar de geest van de code te gaan handelen. Mijn fractie is van mening dat het regime "pas toe of leg uit" te vrijblijvend is. Voor mijn fractie geldt: pas toe en zo niet, dan zal er wet- of regelgeving worden toegepast. De vrijblijvendheid kan er wat ons betreft af. Hoe kijkt de commissie hier tegenaan? Kan zij ook iets zeggen over de tijdlijnen wat betreft het monitoren van wat men met de Code Banken voor heeft?

Dan het beloningsbeleid in de financiële sector. Hier zijn in het parlement al diverse debatten over gevoerd. Het is meer dan duidelijk dat excessieve beloningen risicogedrag in de hand hebben gewerkt en dat de belangen van de klant bij lange na niet altijd centraal stonden. Persoonlijke financiële verrijking leek wel regel. Dat hier paal en perk aan moet worden gesteld, is meer dan wenselijk. Het CDA is hierover helder. Alle perverse prikkels moeten uit het beloningsstelsel, niet alleen voor de top van de onderneming, maar voor het gehele loongebouw. Beloningsbeperking bij staatssteun, geen winst, geen bonus, gelimiteerde vertrekvergoedingen en clawbackmogelijkheden. De commissie doet hierover ook aanbevelingen, maar heeft de commissie in de gesprekken met de bestuurders uit de financiële sector ook enig draagvlak daarvoor gevoeld? Is men doordrongen van het feit dat de maatschappelijke acceptatie op dit gebied nagenoeg nihil is als er buitensporige beloningen worden gegeven? Is het ook duidelijk dat dit een permanent karakter dient te krijgen? Graag een reactie van de commissie op dit punt.

De heer Irrgang (SP):

Mevrouw Blanksma zei heel duidelijk dat de Code Banken moet worden toegepast. Er moet niet worden uitgelegd waarom daarvan wordt afgeweken. De commissie stelt dat de Code Banken van toepassing moet zijn op iedereen in een bank, dus ook op de handelaren op de werkvloer. Is het ook de opvatting van de CDA-fractie dat die maximaal 100% van het vaste salaris aan bonus, wat al ontzettend hoog is, ook moet worden toegepast op de handelaren, dus niet alleen op de managementlaag en de raad van bestuur?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik heb in mijn inbreng heel duidelijk aangegeven dat dit niet alleen moet gelden voor de top van de onderneming, maar voor het gehele loongebouw.

Is het bovendien niet verstandig om de Code Banken ook in te voeren voor andere onderdelen van het financiële stelsel, zoals de verzekeraars? Waarom alleen voor de banken? Mijn fractie voelt daar wel wat voor. Graag een reactie.

De heer Plasterk (PvdA):

Ik ben het geheel eens met het betoog van mevrouw Blanksma op dit punt. Hoorde ik haar ook bepleiten dat wij een wettelijke basis aan de Code Banken moeten geven? Dan kunnen wij elkaar daarop vinden.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

In de Code Banken staat: pas toe en als je niet toepast, leg het dan uit. Wij zijn het niet eens met het laatste. Wij zeggen: pas toe, banken, en daag ons niet uit met wet- of regelgeving te komen als dat niet noodzakelijk is. Wet- en regelgeving zijn niet altijd per se noodzakelijk. De banken moeten laten zien dat zij de Code Banken toepassen.

De heer Plasterk (PvdA):

Denkt mevrouw Blanksma dan wel aan een peilperiode om te kijken of men dat doet? Als wij het erover eens zijn dat de Code Banken moet worden toegepast, dan kunnen wij dat net zo goed vastleggen.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Nee, nee. Ik ga ervan uit dat de banken hun verantwoordelijkheid op dit punt willen nemen. Ik daag ze ook uit om dat te doen. Ik vraag de commissie te kijken naar de monitoring ervan, want het moet wel worden geijkt. Daar kunnen we dan in vervolgdebatten op terugkomen.

De heer Plasterk (PvdA):

Mocht er geen meerderheid zijn om het nu in de wetgeving vast te leggen, dan kan ik mij voorstellen dat het voor de bankensector van belang is om te weten hoe lang u wilt blijven monitoren of men het vrijwillig doet voordat u concludeert om het alsnog in de wet vast te leggen.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik denk dat dit een continu en dynamisch proces is. Voor ons is helder dat de Code Banken een richting aangeeft. Wij zullen een en ander blijvend monitoren. Als men niet voldoet, komt er alsnog wet- en regelgeving.

Het volgende punt betreft de verantwoordelijkheid en de rol van de wetgever. De commissie trekt de conclusie dat de regulering van de financiële markten zwaar tekort heeft geschoten. Uit het rapport blijkt dat de liberalisering en deregulering sinds de jaren negentig uiteindelijk tot forse problemen heeft geleid. De commissie concludeert vervolgens dat hervorming en aanpassing van de wet- en regelgeving noodzakelijk en urgent is, een pleidooi dus voor meer regels. Wij moeten met deze constatering wel voorkomen dat wij niet van een financiële crisis in een wetgevingscrisis terechtkomen. In Amerika bijvoorbeeld, liggen op dit moment 2500 pagina's wetgeving voor. Dit is te absurd voor woorden. Het gaat niet om meer, maar om beter en effectiever. Maar liefst 9 van de 27 aanbevelingen – dat is 30% van het rapport – hebben op dit onderdeel betrekking. De neiging om door te schieten is ook bij de commissie aanwezig. Ik wil hierop graag een toelichting hebben van de commissie.

Ik heb vier opmerkingen over de positie van de wetgever. Ten eerste pleit de commissie ervoor om in Europees verband bindende en ondubbelzinnige afspraken te maken over burden sharing. Bij overheidsingrijpen moeten de kosten op internationaal niveau gedeeld worden. Hoe realistisch is deze aanbeveling volgens inschatting van de commissie? Ten tweede is de CDA-fractie terughoudend met aanbeveling 12 om consumentenbanken van zakenbanken te scheiden. Wellicht kan dit in de Verenigde Staten, maar wij moeten ons afvragen of dit haalbaar is in onze Nederlandse praktijk. Is het niet een roep om goed en effectief toezicht teneinde het speculeren, het gokken met spaargeld te verbieden? Daarmee kunnen risico's ook worden beperkt. Hoe is de commissie tot deze aanbeveling gekomen? Is deze aanbeveling wel realistisch voor de Nederlandse situatie? Ten derde is het voor mijn fractie van essentieel belang dat de beoordeling van de financiële stabiliteit een belangrijk criterium is bij overnames en fusies. De commissie verwijst in dezen naar de Antonvenetarichtlijn. Deze regelt dat er geen politieke inmenging, lees: politieke verantwoordelijkheid is bij overnames en fusies van financiële instellingen. Dit is een Europese richtlijn. Mijn fractie heeft grote moeite met deze richtlijn. Ik vraag de commissie hoe zij de verantwoordelijkheid van de politiek bij overnames en fusies dan wel ziet. In dit kader verwijs ik ook naar de casus-ABN AMRO/Fortis. Welke rol had de minister van Financiën naar de mening van de commissie moeten spelen als de Antonvenetarichtlijn al van kracht was geweest?

De heer Van Vliet (PVV):

Mevrouw Blanksma spreekt over de haalbaarheid van een wetsvoorstel of van een wettelijke regeling überhaupt. Ik denk dat dit bij iedere vorm van wetgeving een zeer belangrijke factor is. Mag ik van het CDA een standpunt vernemen: is het CDA wel of geen voorstander van een eventuele scheiding, al of niet wettelijk, van de activiteiten binnen een bank?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Wij zijn op voorhand geen voorstander van een scheiding tussen een consumenten- en een zakenbank. Wij denken dat, in het kader van verzwaard toezicht, het risico ondervangen kan worden.

De heer Irrgang (SP):

Is dat niet een voorbarige conclusie? Er ligt een rapport van de commissie-De Wit waarin dit punt als aanbeveling is opgenomen. Mevrouw Blanksma moet dan toch niet al bij voorbaat uitsluiten dat dit misschien een goede aanbeveling is? Men kan denken aan verschillende vormen van scheiding. Het kan binnen een bank, het kan ook gaan om een volledige scheiding. Ik neem aan dat de commissie-De Wit heeft nagedacht over de praktische haalbaarheid. Mevrouw Blanksma, moet u niet openstaan voor de aanbeveling? Stel dat de commissie een overtuigend antwoord heeft dat dit praktisch haalbaar is. Dan is het toch denkbaar dat de CDA-fractie deze aanbeveling accepteert?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik denk dat mijn fractie zich graag laat overtuigen, vandaar ook de vragen. Wij geven er de voorkeur aan om het risico middels toezicht te beperken. Wij hebben de commissie echter juist de vraag gesteld hoe zij aan deze aanbeveling is gekomen, of dit realistisch is en of dit niet ook op een andere manier is op te lossen. Ik laat me dus graag overtuigen als de commissie hiervoor heel goede argumenten heeft.

Voorzitter. Ik kom op de bankenheffing. Het is duidelijk dat mijn fractie een bankenheffing wil. Wij hebben daarvoor echter wel een paar criteria: een Europees level playing field, geen negatieve effecten van stapeling en geen rem op de kredietverstrekking aan bedrijven. In de aanbeveling staat dat de heffing risicogerelateerd moet zijn. Hoe ziet de commissie deze uitwerking? Is deze heffing in de ogen van de commissie een fonds waaruit toekomstige verliezen et cetera gedekt kunnen worden, of heeft de commissie andere bestemmingen voor ogen? Graag krijg ik hierover een toelichting.

Het volgende punt betreft de verantwoordelijkheid van de toezichthouders. Het toezicht is wereldwijd tekortgeschoten. Er is gebrek geweest aan systeemtoezicht. De nadruk lag op het beoordelen en zeker stellen van de gezondheid van individuele instellingen, niet op het totale systeem. Toezichthouders, waaronder de Nederlandsche Bank, hadden beperkt aandacht voor het systeemrisico. Zij maakten er opmerkingen over maar deden er vervolgens niets mee. Ze blaften wel maar beten niet door. Ook de AFM heeft de risico's van het beloningsbeleid, de innovatieve producten et cetera onvoldoende aandacht gegeven.

De aanbevelingen die gaan over een Europese toezichthouder en de roep om meer transparantie kan mijn fractie onderschrijven. De commissie bepleit vervolgens een nauwere samenwerking tussen toezichthouders en de Ombudsman Financiële Dienstverlening; dat is een aanbeveling. De toegevoegde waarde van deze aanbeveling is voor mijn fractie niet duidelijk. Kan de commissie dat aangeven? Wat zouden wij hiermee in de crisis of vooraf hebben opgelost?

Daarnaast heeft mijn fractie de vraag waarom er geen aanbeveling is opgenomen over de verbetering van de samenwerking tussen de gedragstoezichthouder en de prudentiële toezichthouder, de Nederlandsche Bank en de AFM. Zeker in moeilijke tijden en in crisistijd is het zeer belangrijk dat deze samenwerking optimaal is. Heeft de commissie geen aanbeveling in dezen gedaan omdat zij kon constateren dat hierbij sprake was van een ideale situatie? Graag krijg ik hierover een toelichting.

De commissie wil de reikwijdte van het toezicht vergroten door het optrekken van de financiële grens van de vergunningsplicht. Financiële instellingen die een inleg vragen van € 50.000 of meer, zijn niet vergunningplichtig. Deze activiteiten vallen dus buiten het toezichtterrein van de AFM. De gedachte hierachter is dat beleggers boven de € 50.000 risico's zelf goed kunnen inschatten. Niets is echter minder waar gebleken. Agressieve fondsen als Palm Invest en dergelijke hebben laten zien hiervan op ongepaste wijze misbruik te maken. Voor mijn fractie is het de vraag of uitsluitend het optrekken van een grens de problemen gaat oplossen. Hoe kijkt de commissie hiertegenaan? Waaraan denkt de commissie bij het optrekken van grenzen, en hoe is dit internationaal geregeld? Is het mogelijk om hierbij op internationale wijze aan te sluiten?

In aanbeveling 25 wordt een beroep gedaan op de introspectie bij de toezichthouders zelf. De commissie-Scheltema heeft hierover ook pittige aanbevelingen gedaan. De Nederlandsche Bank heeft naar aanleiding van de conclusies van de commissie-Scheltema een plan van aanpak voor cultuurverandering opgesteld. Wat mijn fractie betreft, is dat een apart debat waard. Hoe kijkt de commissie aan tegen het plan van aanpak van de Nederlandsche Bank dat er nu ligt als het gaat om cultuurverandering? Is dat naar de mening van de commissie voldoende?

De aanbeveling om de aansprakelijkheid van de toezichthouders aan te passen kan op steun van mijn fractie rekenen. Angst voor verkeerde juridische interpretatie of schadeclaims mag de toezichthouder niet op verkeerde wijze beïnvloeden.

In een van de aanbevelingen van de commissie wordt gepleit voor meer openheid en transparantie van de toezichthouder. De grenzen van de wettelijke geheimhouding zouden moeten worden opgerekt. In hoeverre heeft deze geheimhouding het huidige onderzoek belemmerd? Wat is nu precies het doel van het oprekken van die grenzen? Wat zouden wij wel hebben gehoord en wat niet als die grenzen opgerekt zouden zijn? Graag krijg ik een toelichting van de commissie hierover.

Tot slot kom ik op de kwesties ABN AMRO en Icesave. De twee casussen die zijn onderzocht door de commissie blijven zorgwekkend. Ten aanzien van ABN AMRO is geconcludeerd dat de Nederlandsche Bank bewust negatief heeft geoordeeld om de risico's, voortvloeiend uit de gaatjes, die er wel degelijk waren, te mitigeren in plaats van de overname door het consortium te verbieden. Hierdoor had de uitkomst van de afgifte van de verklaring van geen bezwaar mogelijk anders kunnen zijn. Het is al eerder gezegd: dit zijn forse conclusies. Hoe kijkt de commissie precies aan tegen de omstandigheden van het moment? Is er door de Nederlandsche Bank immers wel degelijk rekening gehouden met de aspecten van financiële stabiliteit? Kon de bank in redelijkheid verwachten dat zich een kredietrisico aan het ontpoppen was? Wat was de rol van de minister van Financiën in deze? Heeft de minister zijn bevoegdheden maximaal aangewend? Graag een reactie van de commissie.

In de Icesavecasus wordt geconcludeerd dat de Nederlandsche Bank een verkeerde beleidsmatige afweging gemaakt heeft over het toestaan van het toetreden van Landsbanki tot het depositogarantiestelsel en bevoegdheden te krap heeft geïnterpreteerd. Dat zijn harde conclusies. Als de Nederlandsche Bank anders had gehandeld, was de vele gedupeerden dan het debacle bespaard gebleven? Wil de commissie dat zeggen? Voor mijn fractie is de casus Icesave aanleiding om de vraag te stellen over de toekomst van het Europees stelsel van home state control. Het gebrek aan toezicht wanneer filialen in een land worden gevestigd, brengt veel onwenselijke risico's met zich. Hoe kijkt de commissie hiertegen aan? Waarom doet zij hier geen aanbevelingen voor? Mijn fractie kan zich zomaar voorstellen dat financiële instellingen zich uitsluitend in andere landen zouden vestigen in de vorm van rechtspersonen. Graag een toelichting.

De heer Irrgang (SP):

Suggereert de CDA-fractie dat Nederland het systeem van het Europees paspoort, waarmee je met een bijkantoor kunt werken en niet met een aparte dochteronderneming, ter discussie gaat stellen, wat mijn fractie overigens zou aanspreken?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

In de situatie ten tijde van Icesave waren er onvoldoende toezichtmogelijkheden. Dat is al door andere fracties geconstateerd. Er kwam onvoldoende informatie uit IJsland naar de Nederlandsche Bank. Dat moet aangepakt worden. Wij zouden zomaar kunnen zeggen dat wij het home state toezicht op een andere wijze moeten inrichten maar dan op internationaal niveau.

De heer Irrgang (SP):

Daarbij denkt u concreet aan de vormgeving waarbij je niet meer de figuur hebt van de bijkantoren – die is eigenlijk een soort lege huls; het gaat alleen om een soort website – maar waarbij je een aparte dochteronderneming moet oprichten, waar de Nederlandsche Bank apart toezicht op kan houden en die de Nederlandsche Bank eventueel kan proberen te ringfencen als daar problemen ontstaan?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik herhaal mijn laatste zin: mijn fractie kan zich zomaar voorstellen dat financiële instellingen zich uitsluitend in andere landen zouden vestigen in de vorm van een rechtspersoon.

Uit de media is gebleken dat de president van de Nederlandsche Bank de conclusies inzake de twee casussen in twijfel heeft getrokken. Hoe beoordeelt de commissie zijn reactie? Heeft zij hier nog een gesprek met hem over gehad? Hoe diepgaand heeft zij de casussen zelf kunnen bestuderen? Uit de rapporten blijkt namelijk dat de internationale verhoren van Fortis en Icesave niet hebben kunnen plaatsvinden. Heeft de commissie daardoor te weinig informatie kunnen vergaren?

De vertrouwelijkheid. Is de commissie gestuit op vertrouwelijke gegevens die niet betrokken konden worden bij de totale meningsvorming over deze twee casussen? Bij de definitieve beoordeling van deze twee punten willen wij graag ook nog de schriftelijke reactie van de Nederlandsche Bank betrekken.

Nogmaals dank aan de commissie-De Wit. De meeste aanbevelingen zijn zeer nuttig. Deze moeten, voor zover nog niet gebeurd, overgenomen worden. Het is van belang dat op korte termijn een begin wordt gemaakt met het tweede deel. In het tweede deel zal men zich richten op het beoordelen van de ingrepen van het kabinet in de financiële sector vanaf 28 september 2008. Heeft de commissie er behoefte aan om het tweede deel nader te preciseren? Moet er iets bij of moet er iets af naar aanleiding van de ervaringen van de commissie in deel een van het onderzoek? Volstaat een parlementair onderzoek voor deel twee of is naar de mening van de commissie een opwaardering naar een parlementaire enquête noodzakelijk?

Tot slot behoeft de financiële sector blijvend de aandacht van de Kamer. Een gezonde financiële sector is van belang voor de economie en de maatschappij. Er is de afgelopen jaren veel kritiek geweest. Er was sprake van graaiende bankiers, hoge bonussen. Het was terechte kritiek; het zat niet goed in onze eigen financiële sector. Verloren krediet was verloren vertrouwen. De klant moet weer centraal komen te staan op weg naar het herstel van vertrouwen.

De heer Koolmees (D66):

U vraagt of de commissie de voorkeur geeft aan een onderzoek of een enquête. Wat heeft uw eigen voorkeur?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik heb uiteraard eerst respect voor de mening van de commissie, maar ik wil daar wel een voorschot op doen, omdat ik voel dat wij in ieder geval neigen naar een parlementaire enquête. Ik hecht echter ook belang aan de mening van de commissie.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil natuurlijk eerst de heer Mulder van harte feliciteren met zijn maidenspeech. Ik kan hem verzekeren dat ik me er echt op had voorbereid om op hem te reageren, maar er even niet op had gerekend dat het een maidenspeech zou zijn. Hij heeft echter toch iets verteld over de manier waarop hij orde op zaken wil stellen; dat is dus prima. Verder wil ik uiteraard de commissie van harte bedanken voor alle inspanningen in het vorige jaar, en vooral ook voor de resultaten die zijn geboekt. Het was voor mij ook een lesje in bescheidenheid: ik dacht dat ik al van alles wist, maar ik heb van het rapport zeer veel opgestoken. Veel dank daarvoor.

De GroenLinksfractie is erg blij met het rapport van de commissie. De commissie legt terecht een grote verantwoordelijkheid bij de sector om een cultuuromslag te maken. Hierbij is meer oog nodig voor risicomanagement, de lange in plaats van de korte termijn en de positie van banken, die een publieke functie innemen. Banken hebben, zeker in de West-Europese wereld, een zeer grote rol bij het maken van de broodnodige omslag naar een duurzame economie en samenleving. Het is duidelijk tijd voor een nieuwe generatie bankiers met meer oog voor de toekomst en vooral voor de klant, de werknemer en de samenleving, die ogenschijnlijk voorheen vergeten stakeholders, en wat minder voor slechts de eigen portemonnee. De blik dient te worden verschoven van vooral het eigen gewin naar op zijn minst het stakeholdersgespin.

Het rapport bevat een groot aantal duidelijke en krachtige aanbevelingen, die snel opvolging behoeven. En niet alleen omdat het vele werk van de commissie dat verdient, maar vooral omdat de sector dit hard nodig heeft en wel op korte termijn. De risico's die in het verleden genomen zijn, en helaas weer genomen lijken te worden, vormen, zo heeft de recente geschiedenis helaas aangetoond, een te groot gevaar voor onze economie. Signalen dat de sector weer lijkt terug te keren naar business as usual maken dit tot een urgent aandachtspunt. Niemand zit te wachten op de volgende crisis en GroenLinks wil bewijzen zien dat de banken werkelijk lering hebben getrokken uit de crisis. We willen die bewijzen graag snel zien.

Wat de GroenLinksfractie betreft, zijn er een aantal hoofdlijnen in het rapport te vinden. Allereerst is er uiteraard een duidelijke verbetering van het risicomanagement nodig. Risicomanagement binnen de banken, zoals een beter en transparanter zicht op financiële innovaties door de bank zelf en door de toezichthouder, maar ook risicomanagement op een ander niveau, zoals het advies van de commissie om de nutsbankactiviteiten af te schermen van de zakenbankactiviteiten. GroenLinks heeft hierin van de zijde van het kabinet nog geen voornemens gezien, maar dringt aan op het serieus nemen van deze aanbeveling en het uitvoeren ervan. Andere banklicenties, gewoon juridisch splitsen, ringfencing ... Ik vind het allemaal prima, maar ik hoop op een snelle keuze en uitvoering. Daar zou ik het nieuwe kabinet en de toezichthouder in ieder geval toe willen oproepen. Neem deze aanbeveling van de commissie serieus en maak er werk van. De spaarder mag ten slotte niet langer worden blootgesteld aan de grote risiconemingen die inherent zijn aan zakenbankieren en investment banking. Wij zien uit naar de voorstellen in deze richting.

Perverse prikkels in de sector dienen te worden aangepakt; dat wordt ook breed gedeeld. Zo stelt de commissie dat de Code Banken niet alleen op het gebied van risicomanagement, maar ook op het terrein van beloningsbeleid moet worden aangescherpt. Nieuwe beloningsprincipes dienen niet alleen te gelden voor de top van de bank, maar ook voor bijvoorbeeld de handelaren binnen een bank. Eigenlijk dient de hele beloningsstructuur, het hele beloningshuis, opnieuw te worden gedefinieerd, in die zin dat alle hiërarchische lagen, maar vooral die waarin veel risico's worden genomen, meegenomen worden in de herziening. De onderzoekscommissie wijst terecht op de noodzaak van een evenwichtig beloningshuis, waarin perverse prikkels worden vermeden. Volgens onze fractie is het wegnemen van deze prikkels op korte termijn van groot belang om in de sector deze verandering te realiseren. Ook hiervoor verwachten wij voorstellen op de korte termijn.

GroenLinks is zeer verheugd met de notie van de commissie dat er een cultuur- en gedragsverandering nodig is in de sector. Wij hopen dat de banken sinds het verschijnen van het rapport – dat is inmiddels alweer vier maanden geleden – keihard hebben gewerkt aan hun toekomstvisie. We rekenen daar eigenlijk op en we zien hun voornemens dan ook graag zeer spoedig tegemoet. Ook mijn fractie onderschrijft namelijk maatschappelijke verantwoordelijkheid, trouwens ook als aanjager van de economie. De aanbeveling om banken een plan van aanpak te laten opstellen waarin staat hoe zij zorg dragen voor de duurzame ontwikkeling van sociale en ethische aspecten en van milieuaspecten van de bedrijfsvoering is dan ook meer dan welkom. Laten wij niet vergeten, of je nu De Prooi of het onderzoek van de Ondernemingskamer naar Fortis hebt gelezen, een morele omslag in de financiële sector is van het grootste belang en vinden wij dus absoluut noodzakelijk.

De heer Van Vliet (PVV):

Welk vertrouwen heeft de fractie van GroenLinks dat de banken dat plan van aanpak waarmee zij zullen komen, ook zelf gaan naleven? Dat vind ik wel cruciaal.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Nogmaals, er is een aanbeveling gedaan door de commissie. De commissie beveelt aan dat de banken er zelf mee komen. Wij spreken het vertrouwen uit in de banken en de toezichthouder dat zij daarmee snel komen. Maar uiteraard, het geduld is kort en als het te lang duurt, zullen wij de minister daarover vragen moeten stellen.

De sector moet dus niet alleen werken aan een mooi uiterlijk, maar ook aan een goed innerlijk. Dus niet alleen botoxen, maar een hele make-over. Of dat nu via een cultural audit is, zoals de commissie voorstelt, of anderszins, wij willen concrete voorstellen zien vanuit de sector en op de kortst mogelijke termijn. De commissie legt het bij de sector zelf. Dat is prima, maar wij zien ernaar uit.

De commissie erkent echter dat de politiek, of beter gezegd: de Kamer, een grotere verantwoordelijkheid dient te nemen bij de hervorming van de sector. In het verleden heeft Kees Vendrik daarover ook wel eens uitspraken gedaan. Het verleden heeft aangetoond dat bij de vergaande liberalisering van de sector niet alleen de toezichthouder, maar ook de wetgever op achterstand is geplaatst. Een achterstand wat betreft informatie, innovatie en vooral ook kennis. Mijn fractie is de mening toegedaan dat de Kamer zich dit zeer moet aantrekken en een beter begrip moet ontwikkelen van het ingewikkelde financiële stelsel en dat zij dit niet alleen aan de experts bij banken en toezichthouders, met ieder hun eigen belangen, moet overlaten.

De impact van het wel of niet doorvoeren van hervormingen in de sector legt een grote verantwoordelijkheid, ook bij de politiek. Er dienen met regelmaat keuzes te worden gemaakt die niet afgedaan kunnen worden als techniek, maar die ook een goede studie en voorbereiding door de Kamer nodig hebben. Ik zelf heb inmiddels de vaste commissie voor Financiën voorgesteld om de Nederlandsche Bank en het ministerie van Financiën hier uit te nodigen om de Kamer uitgebreid te informeren over de nieuwe kapitaalvereisten van Basel III. Het is nu nog een concept, in november moet het door de G20 worden gefinaliseerd. Laten wij de tussentijd gebruiken om ons daarover te laten informeren, daarover mee te denken en daarover mee te beslissen.

Over deze hoofdlijnen heb ik vanzelfsprekend een aantal vragen aan de commissie zelf. Momenteel wordt in Europees opzicht werk gemaakt van bijvoorbeeld een hervorming van het depositogarantiestelsel en een bankbelasting. Dit is ook in lijn met de aanbevelingen van de commissie. De bankbelasting is wat mijn fractie betreft uitdrukkelijk onderdeel van goed risicomanagement en dient dus ook op een zodanige manier te worden vormgegeven. Nadat een groot aantal Europese landen inmiddels zelf de handschoen al heeft opgepakt, wordt Nederland naar het lijkt gelukkig ook onderdeel van het level playing field van Europese landen met een bankbelasting. Mijn fractie is daarover verheugd, al maakt zij zich zorgen dat dit geld alleen bestemd zal zijn voor de banken zelf in de vorm van een liquidatiefonds op Europees niveau.

Wat mijn fractie betreft zou ook van dit momentum gebruik moeten kunnen worden gemaakt om er zorg voor te dragen dat de financiële sector op een gelijke manier als andere sectoren bijdraagt aan de algemene middelen. Wat dat betreft begrijpt mijn fractie ook dat de minister graag ziet dat een bankbelasting naar de staatskas gaat. Het zou voor mijn fractie echter niet acceptabel zijn als de minister op Europees niveau voor de bankbelasting, of in dit geval dus een heffing, gaat liggen met dit als argument. Helaas bereiken ons hierover weinigbelovende berichten uit de internationale media. Wat GroenLinks betreft mag een dergelijk fonds ook gebruikt worden voor alternatieve doelen, zoals duurzame investeringen die garanties nodig hebben en die onze overheid helaas niet kan bieden. En dan hebben wij het dus over een bankenheffing en niet over een bankenbelasting. Graag hoor ik van de commissie hoe zij tegen dit soort recente ontwikkelingen aan kijkt.

De commissie erkent ook dat de nieuwe kapitaalsvereisten voor banken van groot belang zijn, onder andere om deze te kunnen toetsen op sterkte en procyclische werking. Immers, het probleem van eerdere kapitaalsvereisten was dat procyclisch kapitaal meegerekend werd in de buffers en dat dus de waarden van de buffers mee bewogen, ook als de markt slecht werd. Daarom vindt mijn fractie het van groot belang dat de Kamer zich hierover snel nader laat informeren.

Ik hoor graag van de commissie hoe het afschermen van de nutsactiviteiten van de zakenactiviteiten wat haar betreft vormgegeven moet worden. Wij hebben het net al gehad over ringfencing, juridisch splitsen en noem het maar op. Ik hoor graag een toelichting daarop. Helaas is de regering vooralsnog nauwelijks bereid hieraan iets te veranderen. Hoe vindt de commissie dat de regering hiermee zou moeten beginnen?

De voorzitter:

De heer Plasterk heeft een vraag aan u.

De heer Plasterk (PvdA):

Ik zat nog even te kauwen op het verschil tussen een bankenbelasting en een bankenheffing. Ik neem aan dat het verschil eruit bestaat dat er een dienst tegenover staat, als het een heffing is. Dan is mijn vraag over welke dienst wij het hier hebben. Als de grondslag ligt in de winst, lijkt het mij toch dat het een belasting is en geen heffing.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

De grondslag is volgens mij nog niet helemaal bekend. Het nadeel van een belasting is dat de opbrengst direct naar de staatskas gaat zonder dat er een concreet doel aan wordt gegeven.

De heer Plasterk (PvdA):

Volgens mij wordt er dan een nieuwe definitie van het begrip "heffing" versus "belasting" geïntroduceerd. Het gaat niet om de bestemming van de opbrengst, maar om de grondslag voor het heffen ervan.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Over de grondslag heb ik net opgemerkt dat ik graag wil dat het een risicovermijdend effect heeft. Je kunt je afvragen of alleen maar het afsnoepen van een gedeelte van de winst een voldoende risicomijdend effect zal hebben.

De heer Plasterk (PvdA):

Laten wij maar de beantwoording door de commissie afwachten. Misschien kunnen wij dan op dit punt nog terugkomen.

De heer Braakhuis (GroenLinks):

Natuurlijk.

Wat de aanpak van de vele risico's binnen financiële instellingen en het toetsen van financiële innovaties betreft, hoopt de fractie van GroenLinks dat er snel wordt doorgepakt door het nieuwe kabinet en de toezichthouder. Europa heeft hierin gelukkig al een beetje werk verzet in de vorm van nieuwe supranationale toezichthouders, wat volgens ons in ieder geval een vereiste is in de geïnternationaliseerde financiële markt.

Het beloningsbeleid vergt wat ons betreft heel snel extra inzet. Hierin lijkt de tijd bijna stil te staan. Na een korte periode van bezinning, vooral vanwege het feit dat men er behoorlijk bovenop zat, lijkt het bij sommige banken zoals al eerder gezegd weer business as usual. Ik vraag de Kamer om mijn oproep aan de banken te steunen om nog voor het eind van het jaar het beloningsbeleid niet alleen voor de bestuurders, maar in alle lagen van de banken te maximeren. De commissie-De Wit doet hierin een heldere aanbeveling. In het verleden hebben wij hiertoe al voorstellen gedaan en hebben ook andere partijen de noodzaak daarvan onderschreven, met als hoogtepunt dat zelfs de VVD in de persoon van de heer Weekers opriep de variabele bonussen te maximeren tot 20% van het vaste loon. Uiteraard zouden wat ons betreft de banken daarin ook de andere aanbevelingen van de onderzoekscommissie moeten opnemen, zoals het wegnemen van perverse prikkels en het aanpassen van de prestatie-indicatoren door daarin expliciet op een meetbare en toetsbare manier mvo-criteria op te nemen. Wat mij betreft, helpt het natuurlijk enorm als dergelijke prestatie-indicatoren ook terug te vinden zijn, geldend voor de raden van commissarissen en de raden van bestuur, want volgens mij gaat het dan allemaal een stuk sneller.

Ik kom aan het eind van mijn betoog. De cultuur- en gedragsverandering is volgens GroenLinks een absoluut speerpunt. Zoals gezegd zouden wat ons betreft de sector en de verschillende instellingen voor het eind van het jaar een visie op papier moeten hebben waarin zij ingaan op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wij willen snel de cultural audit zien die de commissie aanbeveelt, voor het einde van 2010.

Het minste dat we daarnaast als Kamer moeten kunnen verwachten, is dat de gevestigde banken bijvoorbeeld eens van hun bedenkelijke scores op de Eerlijke Bankwijzer afkomen. Zulke zware eisen worden er niet gesteld. Banken hebben in onze economie, die bijvoorbeeld veel meer dan aan de overkant van de plas afhankelijk is van bancaire financieringen, een grote rol in de overgang naar een duurzame economie. Mijn collega Sap heeft bij de afgelopen financiële beschouwingen, bijna een jaar geleden dus, via de minister de banken verzocht om met een verbeterplan te komen.

Vol verwachting klopt nog steeds ons hart, mag ik wel zeggen. Onder de kabinetten-Balkenende is Nederland op het gebied van duurzame energie langzaamaan verworden van reizend in het grijze peloton tot onderdeel van de bus, zoals dat in de wielerwereld heet. Ook van de banken die in ons land een publieke functie vervullen, kan worden verwacht dat zij meehelpen om een demarrage uit deze groep van achterblijvers mogelijk te maken.

Onze fractie is blij te horen dat de Kamer binnenkort nog eens apart zal stilstaan bij de veranderingen bij de toezichthouder. De aanbevelingen van de onderzoekscommissies zullen we daarbij zeker meenemen. Dat geldt dus ook voor de lessen die getrokken zijn uit de overname van ABN AMRO en het debacle met Icesave. Zeker met betrekking tot die laatste zaak is er voor de toezichthouder nog een groot aantal veranderingen door te voeren.

Tot slot roep ik de Kamer niet slechts op om de banken alvast aan het werk te zetten; het zou het nieuwe kabinet ook sieren als het binnen drie maanden na aantreden – de historie leert echter dat het misschien 100 dagen worden – uitvoerig ingaat op het rapport van de commissie en aan de Kamer meedeelt hoe elk van de aanbevelingen zal worden opgevolgd. Als de sector onverhoopt zijn verantwoordelijkheid niet neemt, hoewel dat wel heel onverwacht is, dan verwacht mijn fractie bovendien dat het nieuwe kabinet dit wel zal doen.

Ik bedank de commissie nogmaals. Ik spreek de hoop uit dat de Kamer snel werk zal maken van de aanbevelingen van deze commissie.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij zullen donderdagochtend horen wat de reactie is van de commissie. Ik wens de leden daarvan veel succes met het voorbereiden van de antwoorden.

Sluiting 18.27 uur

Naar boven