Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Kieswet houdende verhoging van de voorkeurdrempel, beperking van de mogelijkheid tot het aangaan van lijstencombinaties alsmede vaststelling van het tijdstip van de stemming voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer (32191).

De voorzitter:

De heer Brinkman heeft mij verzocht, u te melden dat hij zich laat verontschuldigen voor het eerste halfuur van dit debat, omdat hij elders in dit gebouw een ander debat voert.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De Eerste Kamer is als een oude leeuw die het nog wel kan, maar er bijna nooit meer zin in heeft. De Eerste Kamer is als een oude opa die leuk is voor de kleinkinderen, maar geen verantwoordelijkheid draagt voor de opvoeding. De Eerste Kamer is als een oude gymnast die in een spagaat ligt en niet meer weet hoe hij daar nog uit moet komen.

Ik zou dat nooit durven zeggen over onze collega's aan de overkant van het Binnenhof. Dit zijn typeringen van Eerste Kamerleden zélf, van oud-senatoren van GroenLinks, D66 en de VVD. Het waren wel heel liberale senatoren, zoals u hoort. Dat laat ik aan hen, maar wij vergeten soms wel eens dat wij maar de helft van de Staten-Generaal zijn. Aan de overkant huist de Eerste Kamer. Die wordt niet rechtstreeks gekozen zoals wij, maar indirect door de leden van de provinciale staten. In macht doet de andere helft van de Staten-Generaal nauwelijks onder voor ons. Alle wetten die wij hier goedkeuren, kunnen evengoed aan de overkant worden afgekeurd. Onze Eerste Kamer is een bescheiden maar machtig instituut. Het is weer actueel: geen regering kan regeren zonder de steun van de senaat.

Bij de afgelopen verkiezingen waren 62.773 stemmen nodig om een zetel te halen in de Tweede Kamer. 15.694 stemmen waren nodig om met voorkeur in deze Kamer te worden gekozen. Om gekozen te worden in de Eerste Kamer zijn met de huidige voorkeursdrempel twee stemmen voldoende als je twee statenleden in Zuid-Holland achter je krijgt, of drie statenleden in Noord-Holland, Noord-Brabant of Gelderland. Een statenlid kan met steun van één of twee bevriende statenleden eenvoudig zichzelf in de Eerste Kamer der Staten-Generaal laten kiezen. Dat is wat te gemakkelijk, zo dachten ook de dames en heren senatoren. Verschillende fracties zien zich na verkiezingen geconfronteerd met de verkiezing van kandidaten die door hun partij op een niet-verkiesbare plek zijn gezet. Samenspel van slechts enkele statenleden kan de samenstelling van de nationale volksvertegenwoordiging beïnvloeden. De senaat oordeelde, in overleg met de regering, dat dit ongewenst is. De leden hebben in al hun wijsheid voorgesteld om de voorkeursdrempel voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer te schrappen. Alleen kandidaten die minimaal het aantal stemmen halen dat daadwerkelijk nodig is voor het behalen van een zetel, zouden in de Eerste Kamer mogen worden gekozen. De regering heeft dit advies ter harte genomen en in een wetsvoorstel omgezet. Dat wetsvoorstel zullen wij van harte steunen.

Na de verkiezingen van de provinciale staten is met grote zekerheid uit te rekenen hoeveel zetels een partij in de Eerste Kamer haalt. Ook is eenvoudig uit te rekenen welke lijstverbindingen welke partijen een extra zetel opleveren door na de verkiezingen door de provinciale staten alsnog een lijstverbinding aan te gaan. Dat heeft niets te maken met democratie. De verkiezingen voor de Eerste Kamer zijn vooral een wedstrijd in rekenkunde. Het getuigt van politieke zelfkennis dat de Eerste Kamer heeft voorgesteld om een einde te maken aan deze parlementaire rekenkunde. Verschillende mogelijkheden zijn verkend, maar uiteindelijk heeft de staatssecretaris besloten om de mogelijkheid van lijstverbinding voor de verkiezing van de Eerste Kamer te willen schrappen. Ook dit voorstel kan rekenen op de steun van de senaat en op de steun van de SP-fractie.

Een ander probleem dat de staatssecretaris op verzoek van de Eerste Kamer wil aanpakken, is de ongelijktijdigheid van de verkiezingen voor de senaat. Op het moment dat in de ene provincie al verkiezingen zijn gehouden, maar in de andere provincie nog niet, zou de uitslag in de ene provincie het stemgedrag in de andere provincie kunnen beïnvloeden. Door de verkiezing op dezelfde tijd te houden, wordt dit strategisch stemgedrag voorkomen. Ook dit voorstel kunnen wij dus van harte steunen.

Een ander probleem is echter nog niet opgelost. De Antilliaanse eilanden Bonaire, Saba en Statia worden, als alles goed gaat, onderdeel van Nederland. De bewoners van deze eilanden moeten ook indirect hun stem kunnen uitbrengen op de Eerste kamer. De staatssecretaris heeft dit mogelijk gemaakt door de eilandsraden een stem te geven in de samenstelling van de Eerste Kamer. Wij hebben hier onlangs nog uitgebreid over gedebatteerd en wij hebben de staatssecretaris toen ervan overtuigd dat hiervoor een herziening van de Grondwet noodzakelijk is. Die herziening heeft zij toegezegd en daar zie ik met zeer veel interesse naar uit. Ik neem aan dat die ruimschoots voor het reces binnen kan zijn.

Een ander probleem is daarmee echter nog niet opgelost. Niet-Nederlanders kunnen op Bonaire, Saba en Statia stemmen voor de eilandsraden. Doordat de eilandsraden de Eerste Kamer kiezen, hebben deze niet-Nederlanders invloed op de samenstelling van de Staten-Generaal. In de rest van Nederland hebben niet-Nederlanders die mogelijk niet. Nu kunnen wij best een discussie hebben over het stemrecht van niet-Nederlanders, maar naar de opvatting van de SP kan het niet om het stemrecht voor niet-Nederlanders via de achterdeur van de staatsrechtelijke vernieuwing op de Nederlandse Antillen in te voeren. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dit een fundamentele kwestie is die een fundamentele discussie verdient? Wanneer is zij bereid die discussie te voeren? Ik stel die vraag natuurlijk ook nadrukkelijk aan de overige fracties in deze Kamer. Gaan wij het toestaan via de achterdeur dat niet-Nederlanders stemrecht krijgen voor de helft van de Staten-Generaal, ook al is dat indirect?

Ten slotte nog iets over de positie van de Eerste Kamer. De senaat is machtig. Ze kan alle wetten afkeuren en de Tweede Kamer daarmee buitenspel zetten, maar de leden van de Eerste Kamer zijn ook bescheiden. Ik heb de eerste drie citaten al genoemd, waaruit toch een grote bescheidenheid klonk. Als indirect gekozen volksvertegenwoordiger stellen zij – ik kan dat ook uit eigen ervaring zeggen – zich vaak terughoudend op, ook als er Kamerbreed veel kritiek is op de kwaliteit en de uitvoerbaarheid van wetten. Het is ook nogal wat om een beslissing die door de Tweede Kamer is genomen, als Eerste Kamer terug te draaien, hoewel ik moet zeggen dat dit sommige belangengroepen, sommige lobbygroepen in de Eerste Kamer wonderbaarlijk goed lukt. Misschien is onze Eerste Kamer wel te machtig en te machteloos. Misschien moet er een tussenweg komen tussen het goedkeuren en het afkeuren van een wet. Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel van de SP, een voorstel dat ook al door anderen is gedaan, om de Eerste Kamer een terugzendrecht te geven? Op het moment dat de leden van de Eerste Kamer menen dat een wet kwalitatief onder de maat is of in de praktijk onuitvoerbaar is, zou men het recht moeten hebben om deze met hun commentaar terug te sturen naar de Tweede Kamer. Die krijgt vervolgens de mogelijkheid om de wet wel of niet aan te passen en opnieuw aan de Eerste Kamer voor te leggen.

De heer Heijnen (PvdA):

De bijdrage van de heer Van Raak is interessant, zoals altijd. Hij is ex-Eerste Kamerlid. Toen hij begon over de positie van de Eerste Kamer dacht ik: nou, dat is een mooie introductie om te komen bij het onderwerp van vandaag, namelijk een geringe aanpassing van de Kieswet. Echter, nu aan het einde van zijn betoog stelt hij heel fundamentele kwesties rondom de positie van de Eerste Kamer aan de orde. Mijn vraag is eigenlijk gericht aan de voorzitter. Dit is de eerste echte vergadering nadat wij vorige week geïnstalleerd zijn. Zullen wij nu niet met elkaar afspreken dat wij onderwerpen die niet op de agenda staan ook niet bespreken? Dit is echt een onderwerp dat buiten het kader valt van het wetsvoorstel dat vandaag aan de orde is. Ik wil graag met de heer Van Raak op ieder moment ook over deze kwestie debatteren, maar dan wil ik mij daar wel ordentelijk op kunnen voorbereiden en mij er met mijn collega's in kunnen verdiepen. Dus ik verzoek u, mijnheer Van Raak, om deze vragen nu niet aan de staatssecretaris te stellen maar om deze te bewaren voor een meer geschikt moment.

De voorzitter:

De heer Heijnen vindt dat het buiten de orde is. Daar komt het eigenlijk op neer.

De heer Van Raak (SP):

Dit is het eerste debat van de nieuwe Kamer. Ik vond het juist belangrijk om de zaak eens wat breder te trekken. Misschien verschillen de heer Heijnen en ik daarin van mening, maar ik vind het heel belangrijk dat als hier zaken besproken worden om dat ook vrij fundamenteel te doen. Ik heb overigens wel een onderscheid gemaakt ten opzichte van het probleem van het via de achterdeur introduceren van het kiesrecht voor niet-Nederlanders. Dat hebben wij uitgebreid in de Kamer al eerder besproken. Daarover heb ik ook de vraag gesteld aan de heer Heijnen. De nu voorliggende vraag heb ik echter alleen gesteld aan de staatssecretaris. Niet omdat ik haar per se hoger acht dan de heer Heijnen, maar omdat ik aanneem dat de staatssecretaris overal op is voorbereid. Zij representeert hier de regering en die weet alles.

De voorzitter:

Toch blijft een beetje het probleem dat het niet op de agenda staat. Daar heeft de heer Heijnen wel een punt. Ik zie andere leden ook knikken. Het is wel goed dat wij hier met elkaar van tevoren beslissen waar we het over gaan hebben en het daar ook een beetje bij houden. Ik denk dat de staatssecretaris zou moeten overwegen om zich te beperken tot de onderwerpen die op de agenda staan, want anders hebben we inderdaad een veel breder debat dan we van tevoren voorzien hadden.

Mevrouw Smilde (CDA):

Voorzitter. Bij verkiezingen moeten procedures staatsrechtelijk verantwoord en zorgvuldig zijn, anders ontstaat er commotie en dat doet afbreuk aan de democratische legitimatie. Commotie is het laatste wat we moeten hebben. Bij de laatstgehouden gemeenteraadsverkiezingen hebben we gemerkt waar deze toe leidde. Dat willen we gewoon niet, want het is een democratisch voorrecht dat een feest moet zijn en geen gedoe.

De verkiezingen van de Eerste Kamer van 2007 leidden ook tot een aantal kritische beschouwingen. Het is een democratisch recht van een kiezer om een voorkeurstem uit te brengen, zo ook voor het lid van provinciale staten dat de voorkeurstem uitbrengt bij de verkiezing van de Eerste Kamer. Aangezien er sprake is van een gewogen stemming, waar de heer Van Raak ook op duidde, vertegenwoordigt een lid van provinciale staten uit een grote provincie met veel inwoners een groter aantal stemmen dan zijn collega uit een kleinere provincie. Daardoor zijn de kansen op beïnvloeding met voorkeurstemmen niet gelijk. In de Eerste Kamer is dit opgemerkt en in een motie vastgelegd om hier verandering in aan te brengen. Alleen kandidaten die de kiesdrempel halen, worden geacht rechtstreeks gekozen te zijn. Deze wetswijziging beoogt dat en de CDA-fractie steunt dat, omdat dat meer recht doet aan de gelijkwaardigheid van de leden van provinciale staten en toch het recht om een voorkeurstem uit te brengen wordt gerespecteerd.

Dan de lijstverbindingen. In het verslag heeft onze fractie zich kritisch uitgelaten over de mogelijke interpretatie van artikel 55 van de Grondwet. Ook dit punt is in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Eerste Kamer uitvoerig besproken. Wij hadden de indruk dat een aantal leden van deze commissie zich vrij voelde om de bedoeling van de grondwetgever te nuanceren. Laat ik er duidelijk over zijn, de tekst van dit grondwetsartikel beoogt het indirecte karakter van de Eerste Kamer vast te leggen. Daarbij hoort wat de CDA-fractie betreft niet welke mogelijkheid dan ook om na de verkiezingen van provinciale staten nog verkiezingshandelingen te verrichten. De regering geeft duidelijk aan dat allerlei alternatieven zijn onderzocht, waarbij staatsrechtelijke bezwaren niet volledig werden weggenomen. Ook de Raad van State is deze mening toegedaan. Wij voelen dan ook wel voor het voorstel om de mogelijkheid tot het aangaan van een lijstverbinding te schrappen. Ik vraag de staatssecretaris wel om nog eens in te gaan op de vraag waarom het ongewenst is om deze situatie te laten voortbestaan. Wat is de consequentie daarvan? Is het volledig schrappen van het aangaan van lijstverbindingen ook als zodanig besproken in de Eerste Kamer?

Wij zijn enthousiast over de mogelijkheid tot centrale inlevering van de kandidatenlijsten bij de Kiesraad als centraal stembureau. Dat scheelt enorm veel werk. Ik heb dit zelf ook een keer als statenlid gedaan en ik was diep onder de indruk van wat er allemaal moest gebeuren, en dat twaalf keer, dus het is prachtig als dat maar een keer hoeft. Toen ik dat las, dacht ik: bingo, dat lijkt mij een goed idee. Het is goed dat dit centraal kan.

De resterende wijzigingsvoorstellen in verband met het geven van een goede briefstembureauprocedure voor militaire missies kunnen ook op onze steun rekenen. We hebben voortdurend overal missies en daarover hebben we al vaker gesproken. Het wettelijk vastleggen van een vast tijdstip waarop leden van provinciale staten de leden van de Eerste Kamer kiezen, kan ook op onze steun rekenen.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Laat ik eerst de heer Van Raak nog eens bedanken voor zijn warme en evenwichtige woorden over de Eerste Kamer. Fijn dat hij daar aandacht voor heeft gevraagd. Ik zal mij beperken tot het wetsvoorstel dat nu voorligt. Daarin is naar de mening van de fractie van D66 een aantal dingen uitstekend geregeld.

Dit geldt in de eerste plaats voor de motie Pechtold die beoogde dat militairen op missie per brief kunnen stemmen. Dat is fantastisch. Het tweede punt dat prima is geregeld, is dat in de verschillende provincies op hetzelfde tijdstip moet worden gestemd. Geweldig.

Het derde punt is de werkelijke reden waarom de Eerste Kamer dit hele spel heeft geïnitieerd, namelijk de aanpassing van artikel A 9, derde lid, waardoor de "helft van de kiesdeler" wordt vervangen door "gelijk aan de kiesdeler". Dit voorkomt een hoop problemen en pokerspel met voorkeurstemmen. Het voorkomt ook dat een partijdemocratie wordt afgezet tegen een democratie die twee statenleden onderling met elkaar bepalen. Tot slot voorkomt het allerlei vormen van cliëntelisme. Het is goed dat dit is geregeld.

De vierde wijziging, over het aangaan van lijstcombinaties, ligt bij mijn fractie iets problematischer. Partijen die een soort verwantschap met elkaar hebben, kunnen administratief samenwerken in het kader van de verdeling van de restzetel. De vraag is wanneer dit mogelijk is, vóór of na de provinciale statenverkiezing.

De eerste oplossing van de regering was in mijn ogen wat vreemd. Zeven provincies moeten partijcombinaties aangaan en dan pas mag dit ook voor de Eerste Kamer gelden. Ik ben blij dat het kabinet van dit onzalige pad is afgeraakt, maar de oplossing die nu wordt voorgesteld in de nota van wijziging, het geheel schrappen van de lijstverbinding, vind ik eigenlijk ook raar en onwenselijk. Ik heb daar een paar argumenten voor. Ten eerste is het nadelig voor de kleine partijen. Ten tweede worden typisch provinciale partijen ernstig benadeeld. Ik denk bijvoorbeeld aan de Onafhankelijke Senaatsfractie in de Eerste Kamer en er komen er wellicht meer. Daarmee kom ik dan gelijk op mijn derde argument: het zet een rem op de pluriformiteit in de Eerste Kamer. Daarom vraag ik aan de staatssecretaris waarom het kabinet er niet voor kiest om het te laten zoals het nu is.

Mijn conclusie: dit is een prima wetswijziging op een groot aantal onderdelen, maar alleen op het punt van het schrappen van de lijstcombinaties word ik graag nog eens overtuigd of wellicht zie ik in de inbreng van andere sprekers nog adequate oplossingen.

De heer Van Raak (SP):

Dat de fractie van D66 de dingen wil laten zoals ze zijn, zou ik over het algemeen een fantastisch uitgangspunt vinden, maar in dit geval gaat dit niet op. Deze wijziging heeft namelijk betrekking op democratie. Wat is er democratisch aan de mogelijkheid om na de verkiezingen een lijstverbinding aan te gaan? Als dit vóór de verkiezingen gebeurt, kan ik mij daar alles bij voorstellen, want dan ga je gezamenlijk naar de kiezer toe. Dit heeft echter niets te maken met democratie, dit is gewoon rekenkunde. Als de verkiezingsuitslag bekend is, ga je nog eens rekenen en dan reken je zo dat als je met die een lijstverbinding aangaat of met die en die, die of die een extra zetel krijgt. Wat is daar nu democratisch aan?

De heer Schouw (D66):

De inbreng van de heer Van Raak stelt mij een beetje teleur. Ik had gehoopt dat hij hier de afgelopen jaren had geleerd om te debatteren op de inhoudelijke argumenten die worden ingebracht. Ik heb er drie genoemd: het is een nadeel voor kleine partijen, het beperkt de pluriformiteit en het beperkt ook de typisch provinciale partijen die in de provincie worden gekozen. Dit zijn alle drie democratieargumenten en de heer Van Raak stelt daar een heel plat verhaal tegenover. Dat mag, dat is zijn goed recht, maar wil hij nu ook nog ingaan op die drie inhoudelijke argumenten?

De heer Van Raak (SP):

Dat klopt en die discussie is ook gevoerd in de Eerste Kamer en in het kabinet. Er zijn verschillende mogelijkheden verkend om aan die drie bezwaren tegemoet te komen, maar dat bleek heel ingewikkeld te zijn. Daarom stel ik twee vragen aan de heer Schouw. In de eerste plaats welke alternatieven hij nu ziet, want het handhaven van de huidige situatie is natuurlijk geen oplossing. Dat is geen democratische oplossing; dat is geen democratie maar rekenkunde. Welk alternatief is volgens de fractie van D66 beter en als geen van de alternatieven beter is, waarom kiest zij dan niet voor schrappen?

De heer Schouw (D66):

Laat ik eerst even het waarom van deze wetswijziging in herinnering brengen. Het belangrijkste, prominente punt waren de voorkeurstemmen. Dat is nu geregeld. Nu blijft een klein punt over, dat te maken heeft met de lijstencombinaties. Lijstencombinaties werken heel goed voor de kleine partijen. Laten we dat dus maar handhaven. Als u het grote democratieargument inbrengt, komt u eigenlijk terecht bij het punt dat u net maakte: dan moet er ook wat principiëler worden gepraat over de directe verkiezing van de Eerste Kamer. Welnu, zo ver zijn we nog niet. Het is fijn om daarover te praten, maar ik zie daarvoor geen meerderheid. Laten we nu daarom pragmatisch kijken naar wat we hebben: een systeem van lijstencombinaties, dat heel goed is voor de kleine partijen, deze soms aan een restzetel helpt – het heeft D66 de vorige keer aan een restzetel geholpen – en bevordert dat provinciale partijen goed kunnen zijn vertegenwoordigd in de Eerste Kamer. Al met al lijkt mij dat erg prettig.

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. Het is leuk om te zien hoe deze twee ex-Eerste Kamerleden debatteren. Mij viel op dat het ene ex-Eerste Kamerlid achter het katheder, de heer Schouw, erin slaagt om geen antwoord te geven op de vraag van het andere ex-Eerste Kamerlid, de heer Van Raak. De eerste herhaalt namelijk de voordelen van het in stand houden van de lijstverbindingsmogelijkheid, en noemt twee argumenten tegen de voorkeurstemmen­regeling zoals deze tot nu toe gold: cliëntelisme en pokerspel. Is de heer Schouw niet met mij eens dat hetzelfde geldt voor de mogelijkheid van lijstverbinding na de provinciale statenverkiezing?

De heer Schouw (D66):

Nee, dat ben ik niet met u eens. Voorkeurstemmen vind ik een heel ander onderwerp dan lijstverbindingen. Het is heel gek – en daarop hadden we eerder bedacht moeten zijn – dat twee statenleden een partijdemocratie, met een keurig opgestelde lijst, in de war kunnen gooien. Dat is niet mijn definitie van hoe een democratie in elkaar hoort te zitten, dus het lijkt me erg verstandig als hierin iets wordt veranderd.

Bij de lijstverbindingen zie je vaak dat politieke partijen met een bepaalde politieke verwantschap zo'n lijstverbinding aangaan. Stel dat deze politiek haaks op elkaar zouden staan, maar toch een lijstverbinding zouden aangaan; dan hebben zij wat uit te leggen aan de kiezer. Eerlijk gezegd, hoeven wij dat hier niet te regelen. Het is hun eigen verantwoordelijkheid om dat goed te regelen.

De heer Heijnen (PvdA):

Dit komt in de buurt van een antwoord, maar in de huidige praktijk is het niet uitgesloten dat partijen die geen ideologische verwantschap hebben, na verkiezingen elkaar opzoeken, puur vanwege rekenarij en hogere wiskunde, en op basis daarvan een lijstverbinding aangaan. Wilt u dat voortaan proberen te voorkomen, of niet?

De heer Schouw (D66):

Misschien moet ik u hiervoor even inzicht geven in hoe dat gaat in de Eerste Kamer. Ik heb dat zelf twee keer meegemaakt en ik kan me niet herinneren dat politieke partijen die met hun gedachtegoed haaks op elkaar staan, met elkaar een lijstverbinding zijn aangegaan; dan hebben ze immers echt wat uit te leggen aan hun achterbannen. Ik acht politieke fracties werkelijk wijzer dan dat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Voor de SGP-fractie geldt dat zij met betrekking tot een groot aantal onderdelen van dit wetsvoorstel geen bezwaar heeft en dat zij zich daarin kan vinden: het aanpassen van de voorkeursdrempel naar 100%, het kiezen van een vast tijdstip voor de verkiezingen in Nederland op de BES-eilanden en het inrichten van een briefstembureau op militaire bases. Het is heel goed dat ook dit laatste punt wordt geregeld; dat was een wens die in de Kamer breed leefde en vooral door de D66-fractie naar voren werd gebracht.

Tegen één onderdeel hebben wij wel fundamentele bezwaren: het afschaffen van de mogelijkheid tot het aangaan van lijstencombinaties. Met name daarop wil ik me dan ook richten. Het wetsvoorstel dat wij nu behandelen, is in de loop van de tijd sterk veranderd. Sterker nog, er wordt nu gesproken over de wijziging van de Kieswet, houdende een beperking van de mogelijkheid tot het aangaan van lijstencombinaties, maar eigenlijk betreft dit het algeheel afschaffen daarvan. Wij vinden het geen goed voorstel, omdat het probleem van de rekenarij vrij beperkt is, terwijl de oplossing van algehele afschaffing forse nadelen heeft en dan in het bijzonder voor kleine partijen bij de restzetelverdeling. De heer Schouw noemde terecht het argument dat het een rem zet op de pluriformiteit. Het middel is kortom erger dan de kwaal.

Als het voorstel wordt aangenomen, is de verkiezing van de Eerste Kamer de enige verkiezing waarbij een lijstverbinding niet mogelijk is. Dat is heel typisch en bijzonder en ik vraag mij af of daarvoor doorslaggevende argumenten aan te dragen zijn. Ik wijs er verder op dat ook de Kiesraad in eerste instantie niet adviseerde om de mogelijkheid van de lijstverbinding helemaal af te schaffen. De Kiesraad voerde daarbij als argument onder meer de directe consequenties voor vooral kleine partijen bij de zetelverdeling aan. De Kiesraad gebruikte dit argument dus ook nadrukkelijk als een tegenargument.

De veronderstelling achter het wetsvoorstel dat het onwenselijk is om op grond van de uitslag van de provinciale statenverkiezingen de uitslag van de Eerste Kamerverkiezingen te sturen is begrijpelijk. Ook de argumenten van de heer Van Raak wil ik niet uitvlakken, maar wij moeten het ook weer niet overdrijven. Het kenmerk van de Eerste Kamerverkiezingen is namelijk wel dat ze indirect zijn. De statenleden gaan uiteindelijk zelf over hun stem en over de wijze waarop zij met hun stem een zo goed mogelijke uitslag van de Eerste Kamerverkiezingen kunnen bewerkstelligen. Politieke of ideologische verwantschap kan een belangrijke rol spelen bij de wens om een extra zetel voor de eigen of een verwante partij te krijgen.

De heer Van Raak (SP):

Het zijn inderdaad indirecte verkiezingen. De heer Van der Staaij moet het volgens mij toch ook vreemd vinden dat een lijstverbinding na de verkiezingen wordt aangegaan. Als twee partijen in de normale situatie een lijstverbinding aangaan, dan kunnen de kiezers daarover oordelen. Zij nemen dat mee in hun afweging om wel of niet op een bepaalde partij te stemmen: als zij met die gaan, dan doe ik het niet. Als je een lijstverbinding pas na de verkiezingen aangaat, is dat natuurlijk helemaal niet het geval. Het valt mij tegen dat de heer Van der Staaij desondanks kiest voor rekenkunde en niet voor democratie. Ik snap zijn bezwaren wel. De rechten van minderheden speelden gisteren in het debat over de verkiezing van de Voorzitter niet voor niets zo'n belangrijke rol. Het lijkt mij echter heel moeilijk om vol te houden dat het acceptabel is dat na de verkiezingen een lijstverbinding kan worden aangegaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Van Raak moet zaken wel helder van elkaar onderscheiden. Hij bedoelt namelijk het aangaan van een lijstverbinding na de provinciale statenverkiezingen. Laten wij wel zijn: de lijstverbindingen voor de provinciale statenverkiezingen moeten tijdig voor de verkiezingen bekend worden gemaakt. Pas als de provinciale statenverkiezingen zijn afgerond, is de indirecte verkiezing van de Eerste Kamer door de statenleden aan de orde. De Kiesraad heeft naar voren gebracht dat het behoorlijk verwarrend kan zijn voor een kiezer wanneer hij hoort dat bij de provinciale statenverkiezingen een bepaalde lijstencombinatie bestaat en voor de Eerste Kamerverkiezingen weer een andere.

Het is niet terecht dat de heer Van Raak rekenkunde plaatst tegenover democratie. Het heeft namelijk allebei te maken met democratie. Ik zou het buitengewoon ongelukkig vinden dat mijn stem op de SGP indirect terechtkomt bij een partij die lijnrecht tegenover mijn partij staat, omdat een lijstverbinding niet is toegestaan. Dat zou buitengewoon ongelukkig zijn. Ik voel mij dan ook juist veilig bij de gedachte dat de mogelijkheid bestaat om na de statenverkiezingen te kijken hoe mijn stem geoptimaliseerd kan worden en dat ervoor kan worden gezorgd dat mijn stem bij een partij terechtkomt die zo nauw mogelijk verwant is aan de partij waarop ik heb gestemd bij de statenverkiezingen.

De heer Van Raak (SP):

Het omgekeerde is ook waar. Als je bij de statenverkiezingen stemt op een partij die geen lijstverbinding is aangegaan, sta je raar te kijken als die partij bij de Eerste Kamerverkiezingen opeens wel een lijstverbinding aangaat. Jouw stem kan dan immers indirect naar een partij gaan waarvoor je in eerste instantie helemaal niet had willen kiezen. Ik snap het dilemma van de heer Van der Staaij wel, maar dat dilemma heeft bij ons geleid tot de keuze om het af te schaffen, aangezien er geen overtuigende alternatieven zijn. Welk alternatief ziet de heer Van der Staaij eigenlijk?

De heer Van der Staaij (SGP):

Daar wil ik in mijn betoog nog wel in meedenken. Ik wil niet terechtkomen in een situatie – ik ben kort geleden bij de tandarts geweest, misschien komt de beeldspraak daar vandaan – waarin wordt gezegd: er zit een klein vlekje op die kies en wij kunnen dat niet goed wegwerken, dus laten wij de kies maar trekken. Dan zijn we een beetje de proporties uit het oog verloren. Ik zie dat er wellicht een vlekje is, hoewel ik geloof dat er geen dramatische dingen zijn gebeurd, bijvoorbeeld dat bij de verkiezingen van de Eerste Kamer een stem voor de SP ineens is terechtgekomen bij de PVV, om maar een partij te noemen. Ik denk dat wij het niet moeten overdrijven. De rekenarij kan mensen een beetje tegen de borst stuiten en ik wil graag meedenken over de vraag hoe wij die kunnen inperken, maar het gaat mij duidelijk te ver om te zeggen: als er geen goede alternatieven zijn, dan schrappen wij het maar helemaal. Straks kom ik terug op de alternatieven.

Over de samenhang van de verkiezingen van de provinciale staten en de Eerste Kamer schreef de regering in 1979, bij de behandeling van de Grondwetsherziening, het volgende. "De verkiezing van de Kamer door de direct verkozen leden van de provinciale staten verschaft haar voldoende democratische legitimatie voor het vervullen van de revisietaak. De aan het woord zijnde leden wijzen op de voorspelbaarheid van de uitkomst van de verkiezing door de leden van de provinciale staten. Dat is inderdaad het geval, maar wij zien daarin geen bezwaar. Waar het op aankomt, is dat de leden van de provinciale staten rechtstreeks door de kiezers worden gekozen en de uitkomst van die verkiezing is niet voorspelbaar. Het is dan ook niet juist de verkiezing door de leden van de provinciale staten gelijk te stellen met een benoeming door politieke partijen. De kiezers komen er wel degelijk aan te pas. Zij bepalen tegelijk met de samenstelling van de colleges van provinciale staten ook de samenstelling van de Eerste Kamer." Zoals er voor de verkiezing van de leden van de provinciale staten een lijstverbinding kan worden aangegaan, wat geen bezwaren oproept, zo moet dit naar onze mening ook mogelijk blijven voor de verkiezing van de Eerste Kamer. Wij zien geen reden om het huidige systeem af te schaffen. Op basis van ideologische en/of politieke verwantschap is het juist een optimalisering van de stem van de kiezer om een lijstverbinding aan te gaan.

Het is een goede zaak dat de zevenprovincie-eis, zoals door de heer Schouw net al toegelicht, uit het wetsvoorstel is gehaald, maar wat er voor in de plaats komt, is niet echt beter. Alternatieve voorstellen dienen uiteraard te voldoen aan de eis van artikel 55 van de Grondwet. Het staat voor ons niet ter discussie dat dit artikel betrekking heeft op het geheel van de verkiezingshandelingen. Dat was al het uitdrukkelijke uitgangspunt in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Grondwet. De tussenoplossing om voorafgaand aan de verkiezing van de leden van de provinciale staten al verkiezingshandelingen te verrichten, is dus in strijd met de Grondwet. Als men uitgaat van het principe dat lijstverbindingen mogelijk moeten blijven, verdient het voorstel van de Kiesraad om al op de dag van de statenverkiezingen aan te geven of men een lijstcombinatie wil aangaan, enige overweging. Wanneer men enkel de wens te kennen geeft een lijstverbinding aan te gaan – bijvoorbeeld onder het voorbehoud dat de lijstverbinding alleen geldt voor de partijen die daadwerkelijk een lijst indienen – kan men inderdaad met de Kiesraad stellen dat hierbij geen sprake is van een verkiezingshandeling in de zin van artikel 55 van de Grondwet. Met het uiten van een dergelijke wens wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de normale procedures voor lijstverbindingen en tevens bij de wensen die in de Eerste Kamer leven. Bovendien heeft ook de regering zelf in een eerder stadium aangegeven het systeem van lijstcombinaties als zodanig te willen handhaven. Ik zie niet in dat dit in strijd zou zijn met artikel 55 van de Grondwet, al suggereert de Raad van State dit wel. De Kiesraad ziet ook ruimte voor de door ons geschetste mogelijkheid. Wellicht zou je het op deze manier nog kunnen regelen. Ik hoor hierover graag de mening van de staatssecretaris.

Als het formeel juridisch al op bezwaren zou stuiten, zou je je kunnen afvragen of je de wens bij de politieke partijen kunt neerleggen en of dat, als er kennelijk zo'n breed draagvlak voor is, al niet voldoende zou zijn voor een soort akkoord, een soort materiële overeenstemming dat je een lijstcombinatie zo vroeg mogelijk bekendmaakt. Dan hoef je het niet helemaal juridisch dwingend te regelen, als dat zo ingewikkeld is.

Dat brengt ons tot ons amendement. Wij willen het primair houden zoals het is, tenzij er nog een beter, aanvaardbaar amendement of voorstel wordt ingediend, dat op steun kan rekenen. Als dat niet het geval is, blijven wij bij ons amendement: houd het zoals het is en haal dit onderdeel, het afschaffen van het aangaan van lijstcombinaties, uit het wetsvoorstel. Mocht dit amendement geen meerderheid krijgen – ik hoop natuurlijk van wel, maar ik heb de vrijheid genomen om iets verder te denken – dan moeten wij nog eens goed kijken naar het systeem van restzetelverdeling. Als de Kamer niet kiest voor het handhaven van het huidige stelsel van lijstverbinding, dan zou het aanbeveling verdienen om de restzetelverdeling uit te laten gaan van de grootste overschotten. Daarmee wordt het stelsel veel eerlijker – er zijn trouwens sowieso argumenten voor, die door het Burgerforum Kiesstelsel zijn aangedragen – maar daarmee wordt ook een deel van de door de regering genoemde bezwaren tegen de afschaffing van de mogelijkheid voor lijstverbindingen opgelost. Bij de behandeling van de Kieswet is destijds namelijk het volgende gesteld over het systeem van restzetelverdeling: "In het voorontwerp tot algehele herziening van de Kieswet erkent de Kiesraad dat hantering van het stelsel van de grootste gemiddelden bij de verkiezing van de Eerste Kamer een dubbele benadeling van de kleine partijen kan meebrengen." Eerst worden die kleine partijen benadeeld bij de statenverkiezing door het systeem van de grootste gemiddelden en vervolgens nog eens bij de Eerste Kamerverkiezingen. Ik vervolg het citaat: "De Kiesraad wijst er echter op dat deze partijen dit effect kunnen verminderen door een lijstverbinding aan te gaan." De conclusie van het vorenstaande is dat de kleine partijen de dubbele benadeling die zij ondervinden van het stelsel van de grootste gemiddelden in voldoende mate kunnen neutraliseren door lijstverbindingen aan te gaan. Met andere woorden: er is in het verleden nadrukkelijk gekozen in relatie tot restzetelverdeling voor een systeem van grootste overschotten omdat, zo werd gesteld, er compensatie kon worden gevonden door het aangaan van een lijstverbinding.

Als de mogelijkheid van lijstverbinding nu wordt geschrapt, dan moeten wij ook opnieuw kijken naar dat systeem van restzetelverdeling. Dan blijft namelijk onverkort dat argument van die dubbele benadeling gelden. In dat geval zou dan ook een restzetelverdeling op basis van de grootste overschotten moeten terugkomen. Ik heb op dit punt een subsidiair amendement ingediend. Met het eerste amendement wordt het behoud van het stelsel zoals dat is beoogd, met de mogelijkheid van lijstcombinaties. Met mijn subsidiaire amendement wordt beoogd om het systeem van restzetelverdeling te vervangen door het systeem van de grootste overschotten. Op die manier wordt de dubbele benadeling van kleine partijen voorkomen. Ik heb het nummer van het amendement niet paraat.

De voorzitter:

Het heeft stuk nr. 11.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het primaire amendement heeft dan stuk nr. 10 en het subsidiaire amendement heeft stuk nr. 11.

Voorzitter. Wij stemmen in met de wijziging die centrale inlevering van kandidatenlijsten bij de Kiesraad mogelijk maakt. De regering besteedt terecht aandacht aan de mogelijkheid om regionaal gedifferentieerde lijsten in te dienen. Daarbij moet het echter niet onnodig moeilijk worden gemaakt om de lijsten daadwerkelijk in te dienen. In dat kader vraag ik waarom het nodig is om voor iedere provincie waarvoor de kandidatenlijst wordt ingeleverd te eisen dat één lid van provinciale staten een ondertekende verklaring geeft dat hij de lijst ondersteunt. Wat is de precieze doelstelling van die ondersteunende verklaring? Wordt hiermee geen administratieve rompslomp in stand gehouden waarvan de consequentie kan zijn dat niet elk statenlid in het hele land op dezelfde lijsten kan stemmen? Wordt met deze eis de mogelijkheid voor statenleden om werkelijk vrij te kunnen stemmen op alle voor de Eerste Kamer ingediende lijsten niet onnodig ondergraven? Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris, want ik overweeg op dit punt een amendement.

Voor elke provincie afzonderlijk wordt beoordeeld of de kandidatenlijst geldig is en of er kandidaten van de lijst moeten worden geschrapt. Zijn er naast de vraag of er voor een bepaalde provincie een geldige ondersteuningsverklaring is nog andere eisen aan de orde op basis waarvan de geldigheid wordt beoordeeld? In relatie tot de kandidaten die moeten worden geschrapt, moet uiteraard worden beoordeeld of de kandidaten voor die bepaalde provincie hebben bewilligd. Er zijn echter ook andere redenen op grond waarvan een kandidaat kan worden geschrapt.

Voorzitter. Ik stel tot slot een vraag over de tweede nota van wijziging. Klopt het dat deze niet langs de Raad van State is gegaan? Lag dat niet voor de hand gelet op de inhoud van de tweede nota van wijziging? Is wel goed bekeken of daarin technische onvolkomenheden zitten? Van artikel R 2, eerste lid lijkt bijvoorbeeld de formulering niet in orde. Er staat: "Bij de lijst overgelegd". Dat lijkt niet helemaal te kloppen. Ik verzoek de staatssecretaris om naar de technische invulling nog even te laten kijken.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Soms hebben wetswijzigingen een niet beoogd neveneffect. Ik denk dat de verklaring van provinciale staten dat met zich bracht, toen bleek dat je met wel heel weinig stemmen de samenstelling van de Eerste Kamer kon beïnvloeden. Ik vind het dus juist dat wij daarop geattendeerd zijn. Ik vind het ook juist dat dit wordt weggenomen in het voorstel dat nu voorligt.

De Eerste Kamer heeft zelf geconstateerd dat het toch wel vreemd is dat er, nadat de verkiezingen voor provinciale staten hebben plaatsgevonden, nog lijstverbindingen worden aangegaan. Dat is een vorm van het wijzigen van de spelregels tijdens het spel, en misschien zelfs wel na het spel. Ik vind het dus juist dat in de motie-Noten, die ook is ondertekend door een collega uit de Eerste Kamer van onze politieke richting, staat dat wij daaraan eigenlijk iets zouden moeten doen: "wij verzoeken, te bevorderen dat lijstverbindingen niet na de verkiezingen van provinciale staten kunnen worden aangegaan". Het voorstel dat nu voorligt, is eigenlijk wel een antwoord op de motie van de heer Noten, maar het voorstel gaat verder dan door de Eerste Kamer is voorgesteld.

Wij zijn ten principale niet tegen lijstverbindingen, maar als ik zou moeten kiezen tussen het in stand houden van de huidige situatie, namelijk dat er gerommeld wordt na de verkiezingen, of de mogelijkheid het af te schaffen, zeg ik: dan schaf ik het liever af. Als ik in de toelichting lees wat de staatssecretaris ertoe heeft gebracht om het af te schaffen, vraag ik mij af of er geen andere mogelijkheden zijn om het systeem van lijstverbindingen in stand te houden. Er is een administratief probleem, met name in die situatie waarin er sprake is van nieuwe lijsten. Dat was het belangrijke argument dat speelde. Rond partijen die al langer deelnamen, speelde het probleem niet. Ik vraag mij af of de gekozen oplossing niet al te rigoureus is. In die zin kan ik mij iets voorstellen bij het voorbeeld van de tandartservaring: de zaak is er nu wel rigoureus uitgetrokken. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: zou u nog eens willen kijken naar de overwegingen die zij heeft gehad en die zij in de toelichting op het wetsvoorstel heeft beschreven? Naar mijn oordeel speelt het probleem maar in een heel beperkt aantal gevallen. Zou het niet via een extra regeltje in de wet kunnen worden voorkomen? Wij zouden dan het principe van lijstverbindingen overeind kunnen houden.

Mijn collega Remkes is heel helder geweest op het punt van het kiesrecht van niet-Nederlanders op de BES-eilanden. Het is nodig om de Grondwet te wijzigen. Wij voelen er niets voor dat niet-Nederlanders invloed krijgen op de samenstelling van de Eerste Kamer.

Als het gaat om andere wijzigingen die in dit wetsvoorstel worden voorgesteld, zijn wij er blij mee dat een aantal zaken technisch beter wordt geregeld. Met name zijn wij blij dat een aantal voorzieningen wordt gerealiseerd voor militairen die op missie zijn. Wij hebben daarom de motie van de heer Pechtold ondersteund.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb een vraag over de niet-Nederlanders en het stemrecht voor de Eerste Kamer. De staatssecretaris gaat de Grondwet aanpassen om het mogelijk te maken voor leden van de eilandsraad om hun stem uit te brengen voor de Eerste Kamer. Daarmee wordt echter het probleem niet opgelost dat wij nu hebben, namelijk dat niet-Nederlanders indirect stemrecht krijgen voor de helft van de Staten-Generaal. Dat kan niet met een Grondwetsherziening worden opgelost. Dat is het probleem. Is de VVD-fractie bereid om de discussie daarover in de toekomst te gaan voeren?

De heer Van Beek (VVD):

Ten eerste vinden wij niet dat zonder wijziging van de Grondwet een ander orgaan dan de leden van provinciale staten invloed zouden mogen hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer. Daarom is er gezegd: als u dit wilt, moet de Grondwet worden gewijzigd. Het tweede probleem is de discussie over de vraag: wat als dit gebeurt door leden van de eilandsraad? Dan krijg je discussie over de vraag door wie die raad gekozen wordt. Zijn dat alleen mensen met een Nederlandse achtergrond of ook mensen van buitenaf? Ik herhaal dat wij daarover buitengewoon helder zijn geweest. Als de eilandsraad ook gekozen wordt door en als het stemrecht daarover dus ook verschaft wordt aan niet-Nederlanders, dan zullen wij tegen de wijziging stemmen, want wij vinden dat dit ten principale niet zou mogen plaatsvinden. Dat is dus de afweging die plaatsvindt. Wij willen graag de discussie daarover aangaan, maar wij zijn er wel heel helder in wat dan naar onze mening de randvoorwaarden zijn.

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. Het gaat bij Eerste Kamerverkiezingen om indirecte verkiezingen, maar dat betekent niet dat die zich aan de eisen van transparantie en helderheid kunnen en mogen onttrekken. Bij de laatste verkiezing van de Eerste Kamer is die indruk wel ontstaan, niet in de laatste plaats bij de leden van de Eerste Kamer zelf. Dat is voor hen aanleiding geweest om heel breed aan de regering te vragen, wetsvoorstellen voor te bereiden die dat ongemak zouden wegnemen en de transparantie en helderheid zouden bevorderen. Dat is van belang omdat het resultaat van die verkiezingen uiteindelijk zo bepalend kan zijn, uiteindelijk ook voor de regeerbaarheid van dit land. Iedereen telt mee, dus ook het laatste provinciale statenlid dat beslissend is geweest voor de samenstelling van de Eerste Kamer.

Ik ga niet in herhaling treden. Ik geloof dat de heer Van Beek van alle sprekers het dichtst bij mijn bijdrage zat met wat hij zei. Daar refereer ik dan ook aan, ook als het gaat om de lijstverbinding. Ik heb nog wel een vraag toe te voegen aan de vragen die hij heeft gesteld aan de staatssecretaris, en wel over lijstverbindingen voor en na de verkiezingen. Ik heb mij in de materie verdiept en vastgesteld dat je, wanneer je voor de verkiezingen een lijstverbinding mogelijk maakt, de problemen niet hebt die wij nu willen oplossen, maar het stuit wel op grondwettelijke bezwaren. Kan de staatssecretaris op dat punt nog eens aangeven waarom hetgeen de heer Van der Staaij naar voren bracht echt niet zou kunnen? Wat de lijstverbinding na de verkiezing betreft, ben ik er echt van overtuigd dat dit oneerlijk is ten opzichte van de fracties die in de staten worden gekozen en daar niet al in vertegenwoordigd waren. Bovendien brengt dit de ongewenste situatie met zich mee dat niet ideologische overeenstemming de basis vormt van de lijstverbinding, maar hogere wiskunde. Dat is buitengewoon moeilijk en voldoet niet aan de eisen van transparantie en helderheid die wij zo belangrijk vinden.

De heer Schouw (D66):

Begrijp ik het goed dat de heer Heijnen eigenlijk zegt dat het principe van lijstverbindingen voor zijn fractie ontzettend belangrijk is, zeker ook voor de verkiezingen?

De heer Heijnen (PvdA):

Het gaat erom dat je verwante politieke partijen die meedoen aan verkiezingen, de gelegenheid biedt om vooraf vast te stellen dat men gezamenlijk een lijst wil indienen of een verbinding van lijsten wil maken om het verkiezingsresultaat te optimaliseren. Dat kan je zo aan de kiezers duidelijk maken bij verkiezingen van provinciale staten. Dat is prima, maar bij indirecte verkiezingen hechten wij daar minder aan. Natuurlijk zijn wij wel benieuwd naar de antwoorden op de vragen die daarover gesteld zijn.

De heer Schouw (D66):

U vindt het dus belangrijk? Dat wilde ik even vaststellen. Of is het u eigenlijk om het even?

De heer Heijnen (PvdA):

Nogmaals, bij directe verkiezingen vinden wij het uitermate belangrijk dat die mogelijkheid er is, bij indirecte verkiezingen vinden wij dat belang minder groot. Ik herhaal dat wij wel benieuwd zijn naar de antwoorden op de vraag of er nog alternatieven zijn of dat er helemaal van moet worden afgezien, zoals thans wordt voorgesteld.

Voorzitter. Tot slot maak ik nog enkele opmerkingen over de kwestie van de niet-Nederlanders. De heer Van Raak heeft hierover een nadrukkelijke vraag gesteld. Die kwestie is moeilijk voorstelbaar. Iedere stem telt en iedereen telt mee. Uiteindelijk zouden die stemmen bepalend kunnen zijn voor de samenstelling van de Staten-Generaal. Wij moeten de grondwetswijziging dus maar even afwachten; in dat verband moeten wij dit punt grondig bespreken. Ik neem wat dit betreft dan ook nog geen definitief standpunt in. Ik herhaal wel dat het moeilijk voorstelbaar is. Mijn vraag aan de staatssecretaris is om hoeveel mensen het theoretisch gesproken zou gaan op de drie BES-eilanden. Daar wonen namelijk heel weinig mensen, dus ook heel weinig niet-ingezetenen. Wij moeten de wetgeving en de proportionaliteit van het probleem dat aan de orde is altijd in acht nemen. Ik meen evenwel dat over het principe geen misverstand kan bestaan.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Zou het iets hoger kunnen? Ik ben wel klein, maar zo klein toch ook weer niet. Ik geloof niet dat er beweging in zit, dus ik begin gewoon maar. O ja, nu wel. Dank u. Nu kan ik het net iets makkelijker lezen.

Het wetsvoorstel waarover wij vandaag spreken, vindt zijn oorsprong in een drietal moties uit de Eerste Kamer. Mij lijkt het terecht dat de heer Van Raak dat hier als eerste heeft aangehaald. De Eerste Kamer heeft de wens uitgesproken om de Kieswet op drie punten te wijzigen: de hoogte van de voorkeursdrempel, het tijdstip van de Eerste Kamerverkiezingen en het tijdstip waarop lijstcombinaties worden aangegaan. Over deze drie onderwerpen heeft in 2008 en 2009 al een gedachtewisseling plaatsgevonden tussen de regering en de Eerste Kamer. Die heeft uiteindelijk geleid tot het wetsvoorstel waarin uitvoering wordt gegeven aan de eerdergenoemde moties. Ik heb vastgesteld dat een belangrijk deel van wat er in het wetsvoorstel is neergelegd, de steun heeft van de Tweede Kamer en dat de discussie vooral gaat over lijstverbindingen, lijstcombinaties. Alle vragen die daarover gesteld zijn, wil ik als eerste beantwoorden. Daarvoor schets ik hoe wij als regering tot onze afweging zijn gekomen.

Een van de onderwerpen, het aangaan van lijstcombinaties, heeft de regering en de Eerste Kamer – dat moet ik erbij zeggen – de nodige hoofdbrekens bezorgd. Dat hebt u ook gemerkt aan de nota van wijziging en de toelichting daarop die ik op dit punt heb ingediend. Ik hecht er dus aan om hier aan het begin bij stil te staan, maar dan in de totale breedte. Ik zal alle vragen die ik heb genoteerd, meenemen. De strekking van de motie over dit onderwerp is dat lijstcombinaties niet langer zouden moeten worden aangegaan zodra de uitslag van de verkiezingen van de provinciale staten bekend is. Dit is een terecht punt dat de heer Heijnen, maar eigenlijk iedereen, naar voren heeft gebracht. Het dient ertoe, te voorkomen dat de uitslag van de Eerste Kamerverkiezingen wordt gemanipuleerd, zou je kunnen zeggen, door het aangaan van lijstcombinaties. De opkomst voor de Eerste Kamerverkiezingen is namelijk altijd 100%. De uitslag laat zich dan ook heel gemakkelijk voorspellen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel is voorgesteld, de kandidaatstelling voor de Eerste Kamerverkiezing te vervroegen en te laten plaatsvinden vóór de verkiezingen van provinciale staten. Dan zouden de lijstcombinaties ook automatisch voor die verkiezingen worden aangegaan. Bij nadere beschouwing is hiervan toch afgezien. Uit de grondwetsgeschiedenis moet namelijk worden afgeleid dat de verkiezingshandelingen, dus ook de kandidaatstelling, voor de Eerste Kamerverkiezingen dienen plaats te vinden na de verkiezing van de provinciale staten. Om toch uitvoering te kunnen geven aan de motie, is er in het bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel gekozen voor een andere oplossing. Lijstcombinaties die in meer dan de helft van de provincies zijn aangegaan, werken automatisch door bij de daaropvolgende Eerste Kamerverkiezingen.

De Eerste Kamer, die dit wetsvoorstel uiteraard met meer dan gewone belangstelling volgt, heeft mij eind vorig jaar uitgenodigd voor een mondeling overleg hierover. Toen bleek dat de Eerste Kamer dit voorstel te rigide vond en bovendien nadelig voor groeperingen die niet meedoen aan de verkiezingen van provinciale staten, maar wel aan de Eerste Kamerverkiezingen, zoals de Onafhankelijke Senaatsfractie, hier ook genoemd door de heer Schouw. Uitgaande van de onmogelijkheid van de vervroeging van de kandidaatstelling, sprak de Eerste Kamer een voorkeur uit voor een regeling waarbij politieke groeperingen worden verbonden in plaats van kandidatenlijsten of, subsidiair, voor het schrappen van de mogelijkheid van lijstcombinaties bij de Eerste Kamerverkiezingen. In een nota van wijziging is de voorkeursoptie uitgewerkt: permanente registratie van de verbondenheid van politieke groeperingen die als combinatie mee willen doen aan de Eerste Kamerverkiezingen. Omdat het een ingrijpende wijziging betrof, is de nota van wijziging voor advies voorgelegd aan de Kiesraad en de Raad van State. Beide adviesorganen hebben moeite met deze wijziging. De Kiesraad heeft dat vooral vanwege de vermeende complexiteit, terwijl de Raad van State heel stellig is en oordeelt dat deze wijziging evenzeer in strijd met de Grondwet is als de vervroeging van de kandidaatstelling.

Voorzitter: Arib

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

De Raad van State adviseert uiteindelijk de mogelijkheid van lijstcombinaties bij de Eerste Kamerverkiezingen dan maar helemaal te schrappen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen. Ik heb de Eerste Kamer hierover geïnformeerd en inmiddels vernomen dat deze conclusie voor kennisgeving is aangenomen door de betrokken vaste Kamercommissies, omdat wij er al eerder over hadden gesproken.

Ik ga nu in op de vragen over de lijstcombinaties. De heren Schouw en Van der Staaij vroegen waarom wij het stelsel niet laten zoals het is. Ik ben daar in mijn inleiding al op ingegaan. Omdat de opkomst bij de Eerste Kamerverkiezingen altijd 100% is, laat de uitslag van de verkiezingen zich heel gemakkelijk raden. Als lijstcombinaties kunnen worden aangegaan na afloop van de Eerste Kamerverkiezingen, kan worden uitgerekend welke lijstcombinatie een restzetel oplevert. De regering is met de Eerste Kamer van mening dat dit een onwenselijke situatie is. Door de nota van wijziging kunnen politieke groeperingen de restzetelverdeling niet langer bepalen aan de hand van de uitslag van de verkiezingen van de leden van provinciale staten. De heer Schouw stelt dat typisch provinciale partijen daardoor worden benadeeld. Hij noemde daarbij de OSF. Dat is volgens mij een misverstand. Door de wetswijziging kan namelijk geen enkele partij, provinciaal of landelijk, een lijstcombinatie aangaan. De regeling heeft effect op alle politieke groeperingen, zodat de gelijkheid tussen de politieke groeperingen tijdens het verkiezingsproces is gewaarborgd. Het nadeel voor provinciale partijen gold alleen in het systeem dat het kabinet in het oorspronkelijke wetsvoorstel had opgenomen. Daarom was de Eerste Kamer tegen dat voorstel. Daarover is expliciet met de Eerste Kamer gesproken.

Er is ook gesteld dat er sprake is van minder diversiteit in het geval van geen lijstverbindingen. Ik kan dat argument niet volgen. De heer Schouw – de heer Van der Staaij sloot zich daarbij aan – veronderstelt blijkbaar dat kleine partijen indien ze geen lijstverbindingen kunnen aangaan, in plaats van zelfstandig deel te nemen aan de Eerste Kamerverkiezingen ervoor zullen kiezen om met een gezamenlijke lijst deel te nemen. Dat is de enige manier om tot minder diversiteit te komen. Ik wijs de heer Schouw erop dat lijstcombinaties nu alleen in ogenschouw worden genomen als de deelnemende partijen zelfstandig een zetel hebben behaald. Ze moeten altijd zelfstandig een zetel hebben behaald in de Eerste Kamer. Op dat punt kan de diversiteit niet veranderen. Het al dan niet handhaven van de mogelijkheid om een lijstverbinding aan te gaan, heeft dus geen invloed op de vraag of een partij zelfstandig een zetel kan behalen in de Eerste Kamer, want dat was al geregeld. Dat argument klopt op zich niet. De diversiteit komt tot stand, omdat men zelfstandig in staat is een zetel te behalen. Partijen die graag willen dat hun stem terechtkomt bij een partij die aan hen verwant is, kunnen natuurlijk ook besluiten om gezamenlijk een lijst in te dienen, zeg ik in de richting van de heer Van der Staaij. Dat doen de ChristenUnie en de SGP bijvoorbeeld bij de Europese verkiezingen. Dat kan ook gebeuren bij de verkiezingen van de Eerste Kamer. De punten die de heren Schouw en Van der Staaij wat dit betreft naar voren brengen, hebben wij dus meegenomen bij onze overwegingen.

Mevrouw Smilde heeft ook een aantal vragen gesteld. Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven dat er in de Eerste Kamer een meerderheid is voor het schrappen van het aangaan van lijstverbindingen. In mijn algemene verhaal heb ik wat dat betreft gewezen op de aantekening van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 27 april 2010 dat de commissie mijn brief van 22 april over het wetsvoorstel en de Eerste Kamerverkiezingen voor kennisgeving aanneemt. Daarnaast wijs ik op de aantekening van 8 december 2009. De commissie stelt hierin in meerderheid vast dat zij de voorkeur geeft aan goede alternatieven voor de toenmalige regeling in het wetsvoorstel. Ik heb zo-even de geschiedenis geschetst. Hierbij denkt de commissie in eerste instantie aan het toestaan van verbindingen tussen politieke groeperingen in plaats van tussen lijsten en vervolgens aan het toestaan van kandidaatstellingen en lijstverbindingen door kandidaat-statenleden. Indien de alternatieven niet mogelijk zijn, geeft een meerderheid van de commissie aan, uiteindelijk het schrappen van de mogelijkheid om lijstverbindingen aan te gaan bij de Eerste Kamerverkiezingen te prefereren boven alle andere alternatieven. Dat is ook het antwoord op de vraag van de heer Van Beek.

Mevrouw Smilde vroeg naar de bestaande lijstverbindingen. Was dat eenmalig?

De heer Schouw (D66):

Dit is al de tweede keer dat de staatssecretaris suggereert dat de Eerste Kamer eigenlijk smoothly zal instemmen met haar voorstel, omdat de Kamer haar brief voor kennisgeving heeft aangenomen. Heeft de staatssecretaris daar nog meer argumenten voor? Heeft zij bijvoorbeeld contact gehad met de voorzitter van de vaste Kamercommissie van de Eerste Kamer waaruit dat zou blijken?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik heb duidelijk aangegeven hoe het is gegaan. Persoonlijk heb ik een aantal keren overleg gevoerd met de Eerste Kamer. Zoals ik in mijn algemene inleiding heb gezegd, heeft men de gang van het wetsvoorstel gevolgd en daarop gereageerd. Naar aanleiding daarvan heb ik geacteerd. Daarnaast is er het verslag van december 2009. Hieruit blijkt dat de meerderheid ingeval de alternatieven niet kunnen – ik heb geschetst waarom dat niet kan – uiteindelijk het schrappen van de mogelijkheid van lijstverbindingen prefereert boven het in stand houden ervan. Men ziet namelijk de negatieve kanten ervan in die ik zo-even heb geschetst. Ik baseer mij mede op dit schriftelijke stuk. Daarnaast heb ik natuurlijk contacten met mensen, maar ik baseer mij even op de formele stukken. Dat lijkt mij het beste.

Ik was gebleven bij de vraag van mevrouw Smilde. Zij vraagt om aan te geven hoe een en ander in het verleden is gegaan. Lijstcombinaties worden voor elke verkiezing afzonderlijk aangegaan. Het gaat om een aparte handeling die na indiening van de kandidatenlijsten moet worden verricht. Er zijn wel partijen die vaker een lijstcombinatie met elkaar aangaan, maar het is zeker niet zo dat er partijen zijn die voor alle verschillende verkiezingen langdurige lijstcombinaties aangaan. Neem de lijstcombinaties bij de Eerste Kamerverkiezingen. In 2003 waren er twee lijstcombinaties: CDA en ChristenUnie en SGP, SP en GroenLinks. In 2007 waren er drie lijstcombinaties: CDA, ChristenUnie en SGP, verder VVD, D66 en OSF en tot slot GroenLinks en de PvdD. Vergelijken wij dit met de lijstcombinaties van de Tweede Kamerverkiezingen. De ChristenUnie en de SGP hadden zowel in 2006 als in 2010 een lijstcombinatie. De SP en GroenLinks hadden in 2006 een lijstcombinatie. In 2010 waren het de PvdA en GroenLinks. Bij de verkiezingen voor het Europees Parlement hadden het CDA en gezamenlijke lijst van ChristenUnie en SGP – dit is ook een oplossing voor de geschetste problematiek – een lijstcombinatie, net als de PvdA en GroenLinks en de VVD en D66. Het is de afgelopen tijd dus heel verschillend geweest.

Ik wil expliciet aangeven dat wij het volledig schrappen van het aangaan van lijstverbindingen niet aan de orde hebben gehad voor andere verkiezingen dan de Eerste Kamerverkiezingen. De problematiek heeft immers uitsluitend betrekking op deze indirecte verkiezingen. Na de provinciale statenverkiezingen kunnen namelijk nog combinaties worden aangegaan die qua zetelverdeling het gunstigst zijn. Mevrouw Smilde merkte dit terecht op. Bij andere verkiezingen heb je dat niet. De uitkomst van de lijstcombinaties is dan onvoorspelbaar. Bij de Eerste Kamerverkiezingen is dat niet het geval. In de Eerste Kamer is dit punt ook steeds expliciet aan de orde: de voorspelbaarheid van de uitkomst. De heer Van Raak wees hier het eerst op. Ik heb zelf niet overwogen om fundamenteler naar het systeem van aangaan van lijstcombinaties te kijken, omdat het om de Eerste Kamerverkiezingen gaat.

De heer Van der Staaij vroeg waarom niet het advies van de Kiesraad wordt gevolgd. Het is een terechte vraag dat voor de provinciale statenverkiezingen wordt aangegeven welke lijstverbinding wordt aangegaan. Ik heb daar al iets over gezegd in mijn algemene inleiding, maar wil daar nog wel heel expliciet iets over zeggen. De Raad van State acht ook dit voorstel in strijd met de Grondwet. Er is gezegd dat alle opties waarmee wordt beoogd het aangaan van lijstcombinaties te vervroegen tot een tijdstip voorafgaand aan de provinciale statenverkiezingen, daarmee in strijd zijn, ongeacht de vorm daarvan. Bovendien voldoet een en ander niet aan de motie en de verzoeken van de Eerste Kamer als het juridisch niet dwingend is.

De heer Van der Staaij vroeg of de laatste wijziging langs de Raad van State is geweest. Het klopt dat die niet langs de Raad van State is geweest. In de eerste plaats was advies van de Raad van State niet nodig omdat de tweede nota van wijziging geen fundamentele aanpassing van het kiesrecht met zich brengt. O, nu besef ik dat u die vraag over de tweede nota van wijziging hebt gesteld. Die betreft een stroomlijning van de procedure van de kandidaatstelling. Wij hebben dat niet nodig geacht.

Hij wees nog op taalkundige onvolkomenheden in artikel R2, meen ik, zoiets. Ik heb het wel helemaal expliciet opgeschreven. Dat heeft niet te maken met de lijstverbinding. Wij denken dat die niet tot misverstanden leiden, maar zullen dit soort technische dingen in de reparatiewet, die er altijd komt, wel opnemen.

Samenvattend wat de lijstverbindingen betreft, gaat het om het handhaven van de status quo – dat gaat om het amendement-Van der Staaij (32191, nr. 10), dat ik wil ontraden omdat dat niet voldoet aan wat er in de Eerste Kamer aan de orde is geweest – of om wat in dit wetsvoorstel is geregeld. Iets anders zie ik op dit moment niet. De Eerste Kamer heeft het er in mondeling overleg over gehad maar ook schriftelijk vastgelegd dat zij nadrukkelijk hecht aan de lijstverbindingen en het uitrekenen van de uitslag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik wil nog even terugkomen op het alternatief van de Kiesraad. De staatssecretaris zei dat dat bepaalde grondwettelijke problemen heeft, maar de Kiesraad zelf, waar toch ook heel wat grondwetdeskundigen in zitten, vindt dat niet. Is het niet een beetje vergezocht om de inlevering van zo'n verklaring al aan te duiden als een begin van verkiezingshandelingen in constitutionele zin? De Kiesraad stelt immers toch terecht dat de registratie van partijaanduidingen, die eveneens voorafgaand aan een provinciale statenverkiezing kan plaatsvinden, nu ook gebeurt. Die wordt wel in overeenstemming met artikel 55 van de Grondwet beschouwd.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Wij hebben heel goed naar de geschiedenis gekeken en delen wat de Raad van State op dat punt heeft ingebracht. Daarom hebben wij het zo neergeschreven. De Raad van State is toch het hoogste orgaan op dit terrein. Er zijn zeker grondwetdeskundigen in de Kiesraad, maar de Raad van State is op dit terrein het adviesorgaan. Die heeft dit nadrukkelijk zo neergeschreven. Wij hebben daar nog eens goed naar gekeken. Kijkend naar de hele historie, denken wij inderdaad dat dat zo is. Vandaar dat wij, alles afpellend, zeggen: dan helemaal geen lijstverbindingen aangaan. Dat werd ook in de Eerste Kamer nadrukkelijk neergelegd.

De heer Van der Staaij (SGP):

De staatssecretaris had het over een meerderheid die dat uiteindelijk accepteerde. Dat wil niet zeggen dat er nog een minderheid kan zijn, ook in de Eerste Kamer, met heel goede argumenten om het toch niet te doen. Ik vind het heel belangrijk om vooral de inhoudelijke discussie te voeren. De staatssecretaris zei net dat het een alternatief zou zijn om tot een lijstineenschuiving te komen in plaats van een lijstverbinding, dus om een gezamenlijke lijst in te dienen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat mag altijd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat mag altijd, maar dat is veel vergaander dan een lijstverbinding. Het kan de vraag oproepen of een lijstineenschuiving, de meest vergaande vorm, voor de hand ligt als kiezers bij de statenverkiezingen nadrukkelijk voor verschillende lijsten hebben gekozen. Er is ook nog een ander punt: willen grote partijen, bijvoorbeeld in een combinatie van grote en kleine partijen, dat zelf ook wel? Is het dus wel echt een alternatief? Of vinden zij het uit het oogpunt van restzetelverdeling – zie het systeem van restzetelverdeling – wel aantrekkelijk om juist niet mee te gaan in zo'n gezamenlijke lijst, omdat zij daar zelf ook voordeel bij kunnen hebben? Kortom, in het licht van deze twee zaken, is het wel echt een reëel alternatief?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Het is een alternatief voor verwante partijen op het punt dat de heer Van der Staaij heeft aangehaald. Zo heeft hij de vraag ook geformuleerd. Overigens is dit ook door de partijvoorzitter van de heer Van der Staaij bij de Europese verkiezingen zo gedaan. Er is toen met een ChristenUnie-/SGP-lijst gewerkt. Op dat punt is het wel degelijk een alternatief. Het was nadrukkelijk een reactie op de vraag of er ook nog iets anders is. Je moet altijd een weging maken. Dat is uiteindelijk wat er is gedaan. De regering heeft het zo gewogen, alles afpellend, dat dit systeem het meeste recht doet aan de geconstateerde problematiek. Al die andere punten, zoals de voorkeursdrempel, laten we even voor wat ze zijn; daar is iedereen het wel mee eens. De geconstateerde problematiek betreft de lijstverbindingen: het kunnen uitrekenen van wat het oplevert.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zie dat het in theorie een alternatief kan zijn, maar ook dat er heel veel haken en ogen aan zitten. Het moet ten eerste gewild worden en ten tweede programmatisch geloofwaardig zijn. Ik vind het al te makkelijk om te zeggen: kies daar maar voor. Daar kunnen nog heel veel leeuwen en beren aan vastzitten.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik zou niet "kies daar maar voor" willen zeggen. Ik heb het alleen aangeduid als een mogelijk alternatief. Ik heb er geen advies aan verbonden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Als theoretisch alternatief begrijp ik het. Ik heb ook nog een ander alternatief genoemd: de aanpassing van de restzetelverdeling, zodat de benadeling van de kleine partijen ongedaan zou worden gemaakt. Dat betreft mijn tweede amendement.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik ontraad de aanneming van het amendement-Van der Staaij op stuk nr. 10, omdat dat de kern van het wetsvoorstel op dit punt eruit haalt. Dat is niet in overeenstemming met wat er in de Eerste Kamer is besproken.

Ook is er het amendement-Van der Staaij op stuk nr. 11. Wij zijn hier vandaag bij elkaar omdat na de vorige Eerste Kamerverkiezing door de Eerste Kamer een aantal onvolkomenheden is geconstateerd, dat betrekking heeft op het beïnvloeden van de uitslag – daar gaat het uiteindelijk om – en op het doorbreken van de lijstvolgorde bij de verkiezingen. Dat is ook de strekking van het wetsvoorstel geworden. Het gaat om het beïnvloeden van de uitslag en het doorbreken van de lijstvolgorde. De Eerste Kamer heeft niet aangegeven – ik heb geacteerd op wat de Eerste Kamer heeft gedaan – het stelsel van restzetelverdeling te willen veranderen. Dit amendement gaat veel verder dan wat de Eerste Kamer heeft gevraagd. Herziening van het stelsel van restzetelverdeling vergt een andere discussie dan die wij vandaag voeren over deze punten. Die discussie gaat veel verder, want die heeft wellicht gevolgen voor andere verkiezingen. Ik vind het ver gaan om het stelsel van restzetelverdeling, dat bij alle verkiezingen, met uitzondering van de verkiezingen van de kleinste gemeenteraden, uitgaat van het systeem van grootste gemiddelden, aan te passen. Ik wil de aanneming van dit amendement dan ook ontraden. Dit is niet de discussie die we nu moeten voeren. De heer Van der Staaij heeft wel gelijk dat dit recht doet aan de wat kleinere partijen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp dat de staatssecretaris zegt dat dit een apart hoofdstuk is. Daarom heb ik juist nadrukkelijk een argument ontleend aan de behandeling van de Kieswet, waarin wel is gezegd: die lijstverbindingsmogelijkheid is de compensatie voor de dubbele benadeling als gevolg van het systeem van restzetelverdeling. Of we het leuk vinden of niet, het is wel met elkaar verknoopt in de wetsgeschiedenis. Mijn stelling is dat je ook moet kijken naar de restzetelverdeling als je lijstverbindingen onmogelijk gaat maken. Anders herleeft de dubbele benadeling van kleine partijen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik vind het wel ver gaan om dit nu te doen. Ik heb het argument en ook de opmerkingen van de heer Van der Staaij gehoord, maar het betekent wel degelijk ook iets voor andere verkiezingen. Ik vind het echt te ver gaan om daarover op dit moment te discussiëren, ook omdat ik op dit punt geen enkel gesprek heb gevoerd met de Eerste Kamer. Dit punt is ook niet heel expliciet in de debatten aan de orde geweest. Het gaat echt om het wegwerken van onvolkomenheden die bij de vorige Eerste Kamerverkiezingen zijn geconstateerd. Ik weet niet precies hoe lang geleden, maar wij hebben hierover gesproken in het kader van het initiatief van Burgerforum. Er zijn allerlei alternatieven voor nieuwe wetgeving aan de orde geweest, ook in verband met restzetels. Voor geen enkel punt is er echter een meerderheid in deze Kamer. Ik vind het echt te ver gaan om dit nu zo te veranderen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp het punt als de staatssecretaris daarbij ook weer de Tweede Kamer zou betrekken. Ik heb het puur over de Eerste Kamerverkiezingen, juist vanwege die samenhang in de argumentatie tussen lijstverbinding mogelijk maken en het systeem van restzetelverdeling. Als nu het ene probleem wordt opgelost met dit wetsvoorstel, wat is dan het antwoord op het andere probleem dat in het verleden al is gesignaleerd als gevolg van de restzetelverdeling die in de Eerste Kamer heerst?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik kan het wel herhalen: dit punt hebben wij expliciet niet besproken. Het heeft ook nadelen voor andere partijen om het zo te wijzigen. Het is altijd een weging. Het komt misschien tegemoet aan het punt dat de heer Van der Staaij constateert, maar het heeft weer nadelen voor partijen die het beter doen bij het grootste gemiddelde. Ik vind het dus echt te ver gaan om dat nu mee te nemen. Ik ontraad dan ook dit amendement. Het doet ook geen recht aan de discussies die wij de afgelopen tijd hebben gevoerd.

Dit was alles wat ik over de lijstverbindingen zou willen zeggen.

Ik kom vervolgens bij de heer Van Raak. Op de punten waarmee hij het eens is, ga ik nu niet in. In algemene zin komt dat helemaal tegemoet aan wat met de Eerste Kamer is besproken. Dat geldt voor de voorkeursdrempel et cetera. De heer Van Raak vroeg wanneer de eilandsraden van de BES-eilanden kiesrecht voor de Eerste Kamer krijgen. Dat gebeurt pas als de Grondwet voorziet in het kiesrecht van de leden van de eilandsraden van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. Wij streven ernaar het voorontwerp van de wijziging van de Grondwet in verband met de staatkundige positie van de BES-eilanden op internet te plaatsen voor het plenaire debat over de voorstellen van rijkswetgeving in de Eerste Kamer, dat is gepland op 6 juli aanstaande, zodat de Eerste Kamerleden kunnen kennisnemen van dat voorontwerp. Zij hebben dat ons verzocht. Wanneer de grondwetswijziging in werking zal treden, kan ik op dit moment niet voorspellen. Hoe dan ook kan een tweede lezing op z'n vroegst na de eerstvolgende ontbinding van de Tweede Kamer plaatsvinden.

De heer Van Beek (VVD):

Wanneer is die?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik heb geen idee wanneer die is voorzien! En ik heb de indruk dat de heer Van Beek dat ook niet heeft.

De heer Van Raak vroeg of ik de fundamentele discussie wil voeren over het punt dat niet-Nederlanders op de BES-eilanden kunnen stemmen voor de eilandsraden en zo indirect voor de verkiezing van de Eerste Kamer. Er lijkt mij een misverstand te zijn bij de heer Van Raak. Wij hebben deze discussie gevoerd. Oorspronkelijk was ik voornemens om niet-Nederlanders het kiesrecht voor de eilandsraden te geven. Dat is echter door de Tweede Kamer bij amendement uit het wetsvoorstel geschrapt. Ik heb mij hierop niet voorbereid, maar ik ga ervan uit dat de fractie van de SP voor dat amendement heeft gestemd. Op dit moment is het dus niet meer aan de orde. Ik bereid inmiddels een grondwetswijziging voor om het kiesrecht wel te regelen. In dat kader zal ik ook aandacht besteden aan de vraag of niet-Nederlanders kiesrecht moeten krijgen voor de eilandsraden. Die fundamentele discussie moet naar mijn idee gevoerd worden als wij praten over de wijziging van de Grondwet. Dat is helemaal goed, omdat het nu eigenlijk is geregeld zoals de heer Van Raak het wil. Die discussie kan dan gevoerd worden.

De heer Van Raak (SP):

Het waren grote stapels, daarom stel ik om misverstanden te voorkomen de volgende vraag. Krijgen niet-Nederlanders geen stemrecht voor de eilandsraden?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja!

De heer Van Raak (SP):

Oké, dan is er geen probleem.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik was het met de Voorzitter van de Kamer eens dat het onderwerp van het terugzendrecht van de Eerste Kamer vandaag niet aan de orde is. Ik zie dat de heer Schouw dat ook jammer vindt. Het zal de heer Van Raak duidelijk zijn dat dit demissionaire kabinet op dat punt geen enkel initiatief meer zal nemen. Hij moet daarover dan maar een debat voeren met het volgende kabinet. Daarmee heb ik alle vragen van de heer Van Raak beantwoord.

De meeste vragen van mevrouw Smilde heb ik al meegenomen. Zij vroeg ook naar het centraal indienen van de kandidatenlijst. Daar moet inderdaad een ondersteuningsverklaring bijzitten. Dat moet geregeld worden door dat ene statenlid. Dat is zo geregeld en dat blijft ook zo. Mevrouw Smilde is blij met het centraal indienen van de kandidatenlijst. Ik heb zelf niet de ervaring die zij wel heeft, maar dit lijkt mij inderdaad een hele verbetering ten opzichte van de vorige situatie. Dan de vraag over militaire missies. Wij hebben de motie-Pechtold bij dit wetsvoorstel gevoegd om te laten zien dat het kabinet deze motie serieus heeft genomen. Ik heb dat nog niet nadrukkelijk aan de orde gesteld. Mevrouw Smilde is het eens met het grondwettelijk vastleggen van het tijdstip.

Volgens mij heb ik alle punten van de heer Schouw en de heer Van der Staaij besproken. De heer Van Beek merkte op dat wetswijzigingen soms een niet-beoogd neveneffect hebben. Dat komt wel vaker aan de orde. Dat is op zich juist, maar in dit geval acteren wij op wat de Eerste Kamer zelf naar voren heeft gebracht. Dat heb ik ook nadrukkelijk in mijn algemene inleiding aangegeven. Wij hebben geprobeerd dat steeds tot de kern terug te brengen. De lijstverbinding was een serieus punt in de Eerste Kamer. Ik heb daarover aangegeven: het is of het wetsvoorstel, of het houden zoals het is met het amendement van de heer Van der Staaij. Dat voldoet echter niet aan de wens in de Eerste Kamer. De heer Van Beek vroeg of het afschaffen niet te rigoureus is in die afweging. Ik heb aangegeven hoe wij daartoe zijn gekomen. Dat doet echt recht aan het niet kunnen uitrekenen, wat een serieus probleem is, en de wensen van de Eerste Kamer. Ik hoop dat de heer Van Beek die afweging alles afpellend deelt.

Dan het kiesrecht. Volgens mij heeft de heer Remkes voor niet-Nederlanders op de BES-eilanden een amendement ingediend. Ik weet dat niet helemaal zeker, want ik heb mij voor dit debat niet voorbereid op het kiesrecht op de BES-eilanden. Volgens mij heeft de heer Remkes dit amendement ingediend, waardoor de heer Van Raak helemaal rustig kan blijven zitten op dit punt.

De heer Heijnen deelde de inbreng van de heer Van Beek wat betreft de afweging. Ik heb nog eens aangegeven hoe wij hiertoe zijn gekomen. Ik heb begrepen dat hij dit deelt, omdat het juist geen wiskunde moet zijn en je het moet kunnen uitrekenen. Ik heb op dit moment niet het antwoord paraat op de vraag om hoeveel mensen het nu op de BES-eilanden gaat. Ik had dat wel paraat tijdens de debatten die wij hebben gevoerd over dit onderwerp. Ik weet dat het uiteindelijk om een heel klein aantal mensen gaat. Waar het gaat om pakweg 20.000 inwoners heb je het überhaupt over een heel geringe invloed als je het berekent over het totale aantal inwoners. Ik weet nog wel dat het pragmatische argument niet de doorslag mocht geven van de leden van de Tweede Kamer. Daar hebben wij uiteindelijk ook niet voor gekozen. Dus uiteindelijk is voor het principe gekozen.

Niet mevrouw Smilde zoals ik eerder aangaf maar de heer Van der Staaij heeft gevraagd naar de ondersteuningsverklaringen, zo zie ik nu in mijn aantekeningen. Hij overwoog een amendement op dat punt in te dienen. Wij hebben uitvoering gegeven aan het advies van de Kiesraad om de centrale inlevering van kandidatenlijsten juist op te nemen in het wetsvoorstel. Dat werd inderdaad gesteund door mevrouw Smilde. In dat systeem past niet goed dat wordt afgezien van ondersteuningsverklaringen vanuit alle provincies waarvoor een kandidatenlijst wordt ingediend. Ook de Kiesraad heeft in zijn advies expliciet aangegeven dat centrale inlevering van kandidatenlijsten inhoudt dat van iedere provincie waar wordt deelgenomen een verklaring van ondersteuning van ten minste een lid van provinciale staten overlegd dient te worden. Ook bij andere verkiezingen – het gaat dus om provinciale staten, Tweede Kamer en gemeenteraad – geldt dat vanuit elke kieskring waarvoor een kandidatenlijst wordt ingediend, ten minste een kiezer in de kieskring deze lijst ondersteunt. Uitgangspunt in het Nederlandse stelsel van kieskringen is immers dat er per kieskring verschillende kandidatenlijsten kunnen zijn. Als de heer Van der Staaij daarop zou willen amenderen, dan komt het er de facto op neer dat er echt een centrale kandidaatstelling is in een kieskring. Dan zou je die diversiteit niet meer kunnen hebben. Dat is mijns inziens niet verstandig aangezien dat niet aansluit bij het uitgangspunt dat er sprake kan zijn van diversiteit van lijsten. Ik zou de heer Van der Staaij dan ook niet willen aanbevelen om op dat punt te amenderen, omdat dat geen recht zou doen aan het stelsel. Het heeft dus niet alleen maar te maken met bureaucratie of zo.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voor mijn weging wilde ik graag horen wat er precies achter zit. Voor alle duidelijkheid: ook wij zijn enthousiast over de centrale inlevering. Echter, wanneer die er is, is mijn vraag of je dan nog wel in elke provincie een stem moet gaan ophalen. Ik kan mij voorstellen dat je binnen kringen diversiteit mogelijk maakt maar dat je gewoon wel gelijk kan kiezen voor de centrale inlevering zonder al die ondersteuningsverklaringen. Ik heb de argumenten van de staatssecretaris overigens goed gehoord.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat is dus de reden.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Ik steun het voorstel van de staatssecretaris en dus steun ik niet het eerste amendement van de heer Van der Staaij. Wat betreft dat tweede amendement vind ik het heel moeilijk om er nu ja tegen te zeggen. Dan zouden wij eigenlijk de beraadslaging moeten schorsen en ons wat meer moeten laten informeren over de precieze gevolgen van dat amendement. Deze wetten zijn er gekomen op initiatief van de Eerste Kamer, namelijk op basis van drie amendementen van haar kant. Ik kan mij dus ook voorstellen dat dit debat in de Eerste Kamer wordt gevoerd. Niet om het weg te schuiven maar omdat ik denk dat de discussie over de toedeling van de restzetel in de Eerste Kamer eigenlijk primair in de Eerste Kamer moet worden gevoerd.

Ik ben ook blij dat wij vandaag een probleem hebben opgelost, ook al bestond het probleem niet. Dat gaat dan over niet-Nederlanders die kiezen voor de eilandsraden en zo ook voor de Eerste Kamer. Fijn dat het probleem is opgelost.

Als ik in de richting van de heer Van der Staaij zeg dat wij vandaag het probleem van de toedeling van restzetels in de Eerste Kamer niet kunnen oplossen, dan kunnen wij zeker niet het terugzendrecht voor de Eerste Kamer hier regelen. Ik wilde dit punt noemen om het op de agenda te houden, want dit is een manier om de samenwerking tussen de Eerste en de Tweede Kamer te verbeteren. Het is nu wel het geval dat wij wetsvoorstellen sturen naar de Eerste Kamer waar dan vaak veel kritiek is op de kwaliteit van de wetgeving, de uitvoerbaarheid en de verhouding tot andere wetten en verdragen, maar dan zeggen de Eerste Kamerleden toch: nou ja, om het af te keuren, dat is ook weer zoiets. Ik denk dat hier in de Eerste Kamer behoefte aan is, maar misschien moet ook deze discussie primair in de Eerste Kamer worden gevoerd.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik stel een korte tweede termijn toch op prijs, want dat ben ik zo gewend. In de Eerste Kamer hebben we een soort hoffelijkheidsregel dat je bij de afhandeling van een wetsvoorstel in elk geval de staatssecretaris even expliciet bedankt. Dat geldt in het bijzonder voor dit wetsvoorstelletje, want er is wel wat pendeldiplomatie aan voorafgegaan om dit tot een goed einde te brengen. Mede namens de heer Heijnen wil ik dat nog even expliciet maken.

Ik heb wel een opmerking over de lijstverbindingen, waar ik in eerste termijn een behoorlijk punt van heb gemaakt. Ik ben wel gevoelig voor de argumentatie van de staatssecretaris in eerste termijn, die ik als volgt samenvat, en misschien kan zij dat bevestigen. De administratieve lijstverbinding is een soort impliciet aangaan van een samenwerking om iets te doen met restzetels. Haar oplossing is een gezamenlijke lijst, die expliciet wordt aangegaan. Dat kun je ook doen met het oog op het binnenhalen van een restzetel. Dan zou je kunnen zeggen dat het materieel niets uitmaakt, want die gezamenlijke lijst kan ook na de verkiezingen van de provinciale staten worden ingediend. Als dat zo is, denk ik dat we nog even in de fractie van gedachten zullen wisselen over deze argumenten en wellicht eind goed, al goed.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Uit de interruptiedebatjes die wij hebben gehad, zal duidelijk zijn dat ik het niet eens ben met haar antwoorden over het belangrijke punt van de lijstverbinding, maar ik denk dat wij dat zo-even al genoeg hebben bediscussieerd.

Gehoord wat de heer Schouw zei, wil ik wel zeggen dat ik het alternatief van de lijstineenschuiving om een andere reden toch echt problematisch vind. Als we nu juist zeggen dat voor de kiezer vroegtijdig duidelijk moet zijn hoe het er uiteindelijk uit komt te zien, gaat het nog veel verder om, zonder dat de kiezer dat bij de verkiezing voor de provinciale staten weet, uiteindelijk in de fase van de Eerste Kamer met één lijst te komen. Als je het democratieargument in stelling brengt om de lijstverbindingsmogelijkheid ongedaan te maken, vind ik dat dit bezwaar evenzeer geldt bij deze redenering die wordt aangevoerd.

Onze conclusie is en blijft dat met het wetsvoorstel op dit onderdeel het kind met het badwater wordt weggegooid. Ik heb al aangegeven dat wij toch zouden willen blijven bij zoals het nu is, als andere alternatieven niet aanvaard worden.

Wat de restzetelverdeling betreft begrijp ik de redenering van de staatssecretaris en van collega Van Raak dat het wel heel ver gaat om dit nu ook gelijk even te regelen, maar of je het leuk vindt of niet, ik kan er niet omheen dat je als je hiermee het ene probleem oplost, wel weer een ander probleem schept, namelijk dat die lijstverbindingen ook wetshistorisch gezien mede zijn bedoeld als compensatie voor de dubbele benadeling als gevolg van het systeem van restzetelverdeling. Daarom vind ik dit inhoudelijk zodanig verweven dat je daar ook naar moet kijken voordat je uiteindelijk "ja" zou zeggen tegen wat hier voorligt.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik heb geen behoefte om nog iets toe te voegen aan de discussie over de lijstverbindingen, want alle argumenten zijn naar mijn mening al in eerste termijn gewisseld. De heer Van Raak merkt terecht op dat wij dit voorstel hebben opgesteld naar aanleiding van een debat in de Eerste Kamer en de moties die daar zijn aangenomen. Ik wijs erop dat er geen amendementen zijn aangenomen, want de Eerste Kamer heeft geen recht van amendement. In die moties wordt tot uitdrukking gebracht dat de gang van zaken bij de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer niet is zoals die in de toekomst zou moeten zijn. Op basis daarvan heeft het kabinet geacteerd. Daar is inderdaad de nodige pendeldiplomatie aan te pas gekomen, want wij hebben gesproken over de vraag hoe het dan wel zou moeten gaan en hoe de leden van de Eerste Kamer daarover oordelen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het wetsvoorstel dat nu voorligt.

Ik ben blij dat de Tweede Kamer dit wetsvoorstel nu behandelt, want zo kan dit nog tijdig worden geregeld voor de volgende verkiezingen van de staten en de Eerste Kamer begin volgend jaar. De oplossing die de heer Van Raak opperde om nu te schorsen en nog eens na te denken over het punt van de restzetels, vind ik daarom geen goede oplossing, want dan zouden wij dit nu nog niet kunnen regelen terwijl wij juist expliciet hebben gestuurd op de komende verkiezingen van de staten. In die zin ben ik de Kamer erkentelijk dat zij daaraan wil meewerken. De oplossing van de heer Van Raak is dus niet mijn oplossing. Ik heb al kanttekeningen gemaakt bij de amendementen. Het gaat mij te ver om van het systeem van restzetelverdeling af te stappen. Ik heb daar ook niets aan toe te voegen.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb niet voorgesteld om te schorsen. Ik heb gezegd dat dat een optie is, maar dat mijn voorkeur ernaar uitgaat dat wij afwachten wat de Eerste Kamer zal doen omdat het initiatief van haar is uitgegaan. Als de Eerste Kamer van mening is dat er iets moet veranderen aan de toedeling van de restzetels horen wij dat wel.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat is duidelijk. Het is ook mijn bedoeling dat wij doorgaan met de behandeling van het wetsvoorstel opdat die op tijd is afgerond.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Schouw wijs ik erop dat er naar mijn mening een expliciete oplossing is voor het punt dat naar voren is gebracht. De Kamer moet die maar wegen. Dit voorstel doet op dit punt – buiten alle andere punten – het meest recht aan wat er in de Eerste Kamer leeft. Wij hebben daarnaast natuurlijk nog expliciet het punt uit de motie-Pechtold geregeld waardoor er in de toekomst briefstembureaus zijn voor militaire missies.

Ik heb kennis genomen van de opmerkingen van de heer Van der Staaij in tweede termijn. Ik begrijp zijn afwegingen. Hij heeft kennisgenomen van onze argumenten om de behandeling van dit wetsvoorstel voort te zetten.

Voorzitter. Ik wacht de stemming met belangstelling af.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik neem aan dat wij volgende week over het wetsvoorstel kunnen stemmen. Dat is het geval.

De vergadering wordt van 12.05 uur tot 13.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven