Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Arib aan de minister van Justitie en de minister voor Jeugd en Gezin over de rol van de kinderbescherming bij het seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Er komt geen einde aan de verschrikkelijke verhalen van slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk. Honderden, misschien wel duizenden kinderen zijn de afgelopen jaren systematisch en structureel misbruikt. Verkrachtingen, psychisch en fysiek geweld waren aan de orde van de dag binnen de kerk en de internaten. De kerk moet zich daarom diep en diep schamen voor deze misstanden binnen eigen muren.

Al in juli vorig jaar zijn signalen naar buiten gekomen dat seksueel misbruik binnen de kerk ook in Nederland voorkwam en dat de klachten binnenshuis werden gehouden en afgehandeld. Ik vroeg de minister van Justitie daarom om onafhankelijk onderzoek, maar hij wilde dat toen niet doen. Niet de overheid pakte die signalen op en ging na wat er misging en wie waarvan wat wist, maar de media hebben deze beerput geopend. Dankzij het onderzoek van NRC Handelsblad en de Wereldomroep weten wij dat het hierbij niet om incidenten gaat, maar om structureel en systematisch misbruik van kinderen. Nu pas is de kerk bereid om een eigen onderzoek in te stellen, een zogenaamd onafhankelijk onderzoek onder leiding van de heer Deetman. Waar was de kerk echter vorig jaar, toen berichten naar buiten kwamen?

Niet alleen de kerk is schuldig aan seksueel misbruik. Uit de uitzending van RTL Nieuws van afgelopen zaterdag blijkt namelijk dat onder het toeziend oog van de overheid, de Raad voor de Kinderbescherming, kinderen in internaten werden geplaatst waar zij niet veilig waren, maar seksueel werden misbruikt.

Je zou toch verwachten dat de overheid nu in actie komt en meteen een onderzoek doet naar deze misstanden en naar de rol van overheidsinstanties kijkt, niet alleen die van de Raad voor de Kinderbescherming, maar misschien ook van andere overheidsinstanties. Tot mijn grote verbazing was de reactie van de minister voor Jeugd en Gezin dat hij het aan de commissie-Deetman overlaat. Daarom vraag ik nogmaals of de minister van Justitie en de minister voor Jeugd en Gezin bereid zijn om een onafhankelijk onderzoek te doen naar deze misstanden en naar de rol van overheidsinstanties, zoals de Raad voor de Kinderbescherming. Ik hoor echter graag ook een oordeel van deze bewindspersonen over de misstanden. Wat vinden zij daarvan?

Als laatste ontvang ik graag een reactie van de bewindspersonen op het bericht dat gisteren in NRC Handelsblad stond, namelijk dat de overheid met terugwerkende kracht aansprakelijk kan worden gesteld voor signalen die wellicht zijn afgegeven, maar waarmee niets gedaan is.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik dank mevrouw Arib voor haar compassie met de slachtoffers, die uit haar vragen spreekt. De berichten over misstanden waarbij kinderen seksueel zijn misbruikt binnen katholieke instellingen, onthutsten en verbijsterden ook mij en vele anderen zeer. Die misstanden deden zich juist voor op plaatsen waar ouders verwachtten, mochten verwachten en hoorden te kunnen verwachten dat hun kinderen veilig zouden zijn en waar zij zouden worden bejegend met het respect dat overal, maar zeker ook daar aan jonge, kwetsbare mensen verschuldigd is. De verbijstering strekt zich ook uit tot degenen die destijds in een gezagsrol geplaatst waren en niet of niet adequaat op berichten over misbruik hebben gereageerd of ontoereikend hebben gecorrigeerd. Zij hebben immers nagelaten om dat te doen wat naar mijn overtuiging ieders verplichting is, namelijk een eind maken aan de risico's op verder misbruik en de zaak – waar nodig ook met een aangifte – voor te leggen aan de bevoegde instanties.

Ik deel de gevoelens van mevrouw Arib en ben blij dat die in deze Kamer zijn uitgesproken. Daarvan uitgaande, maak ik drie opmerkingen.

Wat de rol van de overheid betreft, is de vraag aan de orde wat er strafrechtelijk gedaan zou kunnen worden en had kunnen worden. Ik heb geen aanwijzingen dat er destijds tekortkomingen waren bij de behandeling van aangiften. Mochten die bij verder onderzoek toch naar voren komen, dan moet dit onder ogen worden gezien. Wij moeten constateren dat het overgrote deel van de feiten, zo niet alle, die de laatste tijd in de media zijn gekomen, inmiddels strafrechtelijk is verjaard. Dat betekent overigens niet dat deze feiten als een gesloten boek moeten worden beschouwd.

Daarmee kom ik op mijn tweede punt. Mevrouw Arib sprak over de schuld van "de" kerk. Ik houd er niet zo van om in collectiviteiten te spreken. De kerk omvat de daders, de verantwoordelijken die onvoldoende corrigerend optreden, maar ook de slachtoffers. Laten wij dit niet in een collectiviteit van velen, onder wie ook de slachtoffers, begrijpen. Maar laten wij beseffen dat de verantwoordelijkheid onder ogen moet worden gezien. Ook moet worden gelet op misstanden die een meer structureel karakter droegen en ertoe hebben geleid dat er onvoldoende is gereageerd op wat toen aanleiding had moeten geven tot een reactie.

Mijn derde opmerking betreft de rol van de overheid. Mevrouw Arib heeft terecht naar voren gebracht dat de overheid een rol speelt op het moment dat de geringste aanwijzing bekend wordt die tot handelend optreden aanleiding kan geven ter bescherming van kinderen, dat wil zeggen van mensen in een kwetsbare positie, en in feite ook ter correctie van degenen die niet voldoende corrigerend optreden.

Gelet op de huidige werkverdeling zal mijn collega Rouvoet ingaan op de Raad voor de Kinderbescherming. Wat betreft de rol van het Openbaar Ministerie merk ik op dat er uiteraard strafrechtelijk zal worden opgetreden, mochten er nu nog feiten naar voren komen die daar aanleiding toe geven. Daarnaast zijn er uiteraard nog de civielrechtelijke mogelijkheden.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik sluit mij vanzelfsprekend graag aan bij het oordeel van de minister van Justitie over deze misstanden, waar mevrouw Arib naar had gevraagd. Ook ik ben van oordeel dat het om verschrikkelijke situaties gaat, en dat heb ik inmiddels ook al publiek bekendgemaakt. Ik wil benadrukken dat deze gevallen extra pijnlijk zijn omdat het directe afhankelijkheidsrelaties betreft, vooral omdat het ook ging om internaten waarin kinderen destijds in het kader van de kinderbescherming waren geplaatst. Dat maakt het extra schrijnend en extra pijnlijk. Ik ben het eens met mevrouw Arib en de rest van de Kamer dat er onderzoek naar nodig is en dat dit een onafhankelijk onderzoek dient te zijn. Wat de signalen betreft, dat het ook om gevallen van kinderbescherming zou gaan, is het van belang dat wij daarvan eerst de feiten op tafel krijgen. Daarbij zijn wij afhankelijk van de meldingen, temeer daar krachtens de normale wet- en regelgeving de dossiers niet allemaal meer op dezelfde manier gemakkelijk beschikbaar en toegankelijk zullen zijn.

Voorts wil ik ingaan op de berichten van het RTL-programma, waar mevrouw Arib naar verwees, over het al dan niet adequaat functioneren van de Raad voor de Kinderbescherming. Vanuit mijn verantwoordelijkheid moet ik eerst bekijken of er meer meldingen zijn, zolang er nog geen signalen zijn dat er berichten van misbruik zijn ontvangen maar er nog niet is geacteerd. Omdat er vanuit de rooms-katholieke kerk is gekozen voor een onafhankelijk onderzoek over de volle breedte en omdat het hier gaat over rooms-katholieke internaten, lijkt het mij dienstig dat ik mij eerst versta met degene die nu op verzoek van de rooms-katholieke kerk een onderzoeksopzet maakt voor het onderzoek naar onder andere die internaten, en hem vraag of dit aspect van kinderbescherming voldoende in zijn onderzoeksopzet zit. Dat zou ik van belang vinden omdat het zou sporen met de gedachte dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen dat specifiek op dit aspect is gericht. Vandaar dat ik de heer Deetman inmiddels heb benaderd om te bespreken of dat (in voldoende mate) het geval is. Ook ik wil immers dat er adequaat onderzoek naar deze kwestie wordt verricht. Dat overleg zou wat mij betreft de komende weken plaats kunnen vinden. Naar ik begrepen heb, moet de onderzoeksopzet van de heer Deetman medio april zijn afgerond. Naar aanleiding van het overleg wil ik bezien of het verantwoord is dat de kinderbescherming wordt meegenomen in dat onderzoek of dat er aanleiding is voor eigen, zelfstandig onderzoek ofwel aanvullend onderzoek. Als ik daar aanleiding toe zie, zal ik niet aarzelen, zeker niet als het gaat om het functioneren van instanties zoals de Raad voor de Kinderbescherming. Ik wil echter wel eerst het gesprek met de heer Deetman afwachten. Wetend hoe zwaar dit weegt bij de Kamer, ben ik ten volle bereid om haar bij die afweging te betrekken. Ik weet immers hoe zeer de Kamer hecht aan een adequaat onafhankelijk onderzoek.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoord. Ik merk dat zij deze misstanden veroordelen en dat zij het niet acceptabel vinden dat zulke misstanden plaatsvinden. Daar ben ik blij om, maar ik ben minder blij met de concrete acties die de bewindspersonen verbinden aan hun afkeuring. Het blijft bij die afkeuring en dan wordt er gezegd: we gaan eerst in overleg, er wordt al onderzoek gedaan door de heer Deetman. Het gaat mij erom dat de overheid, ondanks het feit dat er geen strafrechtelijke feiten voorliggen of dat die verjaard zijn, een morele plicht heeft om een onafhankelijk onderzoek te doen. Ik vraag het de minister dus nogmaals; ik zou het niet van de heer Deetman laten afhangen. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Laat een commissie onafhankelijk van de kerk aan de slag gaan en laat alle slachtoffers van seksueel misbruik bij die commissie hun verhaal doen. Ik kan mij ook vanuit de slachtoffers gezien goed voorstellen dat zij hun verhaal niet willen doen bij de kerk of bij instanties die aan de kerk gelieerd zijn.

Ter afronding nog een andere opmerking. We hebben volgende week een debat over kinderporno. Daarbij zal ook seksueel misbruik in de kerk aan de orde worden gesteld. Ik wil heel graag van de bewindspersonen weten wat de rol is van de heer Deetman, wat zijn bevoegdheden zijn, hoe zo'n onderzoeksopzet er uitziet. Dan kunnen wij daar volgende week woensdag een Kameruitspraak over vragen in een motie als wij daar niet tevreden over zijn.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik herhaal dat wij het in hoge mate eens zijn over het belang van een onafhankelijk onderzoek. Dat is voor mij de reden om het gesprek met de heer Deetman aan te gaan. Dat geen onderzoek van de katholieke kerk. Er wordt juist de nadruk op gelegd dat het een onafhankelijk onderzoek moet zijn. Ik ben ten volle bereid om dat gesprek aan te gaan en om daarna zelfstandig de afweging te maken of ik dat voldoende vind. Ik ben het met mevrouw Arib erover eens dat het onderzoek ook moet voldoen aan de eisen die wij daar zelf aan stellen. Mocht ik daar twijfels over hebben, dan zal ik niet aarzelen om mijn eigen verantwoordelijkheid te nemen. Wetend dat wij allen hechten aan een onafhankelijk onderzoek, vind ik het op zijn plaats om niet op voorhand aan te nemen dat er, naast het reeds aangekondigde onafhankelijk onderzoek, nog een eigen onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden. Dat maakt het onderzoek niet onafhankelijker. Vandaar mijn voorstel. Mevrouw Arib verwijst nu naar het overleg dat volgende week zal plaatsvinden. Ik ben ten volle bereid om het gesprek met de heer Deetman voor die tijd te laten plaatsvinden, zodat de minister van Justitie en ik samen de Kamer rechtstreeks verslag daarvan kunnen uitbrengen en zodat wij daar onze conclusies aan kunnen verbinden. Dan kunnen wij nader bezien wat onze positie is en wat de wensen van de Kamer zijn ten aanzien van eventuele vervolgstappen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Voorzitter. Wat ons betreft hoeft minister Rouvoet helemaal niet te wachten op een gesprek met de heer Deetman. Het gaat hier immers over twee verschillende dingen. Het gaat hier over een overheidssituatie waarin de rol van de kinderbescherming aan de orde is. Die moet onderzocht worden en daarin heeft de minister zijn verantwoordelijkheid te nemen. Ik wil het pleidooi van mevrouw Arib krachtig ondersteunen. Laten wij vooral niet wachten op het gesprek met de heer Deetman. Laat de minister hier vooral uitgedaagd worden – ik hoor daar heel veel geluiden over – om een onderzoekscommissie in te stellen, en wel nu.

Daar komt bij dat wij al weken zitten te wachten op een brief. Ik heb namelijk een tijdje geleden aangesneden dat er ook seksueel misbruik plaatsvindt in pleeggezinnen. De Nederlandse Vereniging van Pleeggezinnen heeft daar alarm over geslagen. Ik wil die brief graag morgen hebben, want ook hierin wil ik weten wat precies de rol is van de Raad voor de Kinderbescherming.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Wij delen onze gevoelens over de ernst van deze situaties, maar mevrouw Dezentjé Hamming zet een stap te snel. Zij heeft namelijk zonder dat wij de feiten op tafel hebben al de conclusie getrokken dat het functioneren van de Raad voor de Kinderbescherming in het geding is. Tot nu toe hebben wij meldingen van situaties van seksueel misbruik in rooms-katholieke internaten, waar de Raad voor de Kinderbescherming kinderen heeft geplaatst. Ik kan en wil zelf niet vooruitlopen op de vraag of er van die situaties van misbruik die nog niet zijn onderzocht, al dan niet melding is gemaakt aan de Raad voor de Kinderbescherming en of daar al dan niet op geacteerd is. In dat laatste geval zou mevrouw Dezentjé Hamming natuurlijk volstrekt gelijk hebben. Ik heb ook gezegd dat ik vind dat ik niet mag aarzelen als het functioneren van de raad zelf destijds in het geding was. Dat kun je namelijk niet overlaten aan de onderzoekscommissie die niet over de raad gaat. Dan neem ik ogenblikkelijk mijn verantwoordelijkheid. Op dit moment hebben we te maken met meldingen van misbruik in rooms-katholieke internaten. Die moeten worden onderzocht, want ze kunnen aanleiding geven tot verder handelen. Het gesprek daarover wil ik afwachten om te kijken of er voldoende aanleiding is om onze eigen verantwoordelijkheid te nemen. Daarvan heb ik toegezegd dat ik de Kamer er graag bij betrek.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Er is terecht opgemerkt dat de heer Deetman een onafhankelijk onderzoek start, want buiten de kerk wordt deze opdracht vervuld. Ik vraag mij af of wat hier vandaag aan de orde is, namelijk plaatsingen destijds door de Raad voor de Kinderbescherming, inderdaad identiek zijn aan de rol die de commissie-Deetman vervult, omdat dat volgens mij geen plaatsingen door de Raad voor de Kinderbescherming betrof. Ik krijg daarop graag een reactie. Aangezien wij steeds spreken over zaken uit de jaren vijftig, zestig en soms zeventig en wij al eens hebben gesproken over de verjaringstermijnen, verneem ik verder graag of de bewindspersonen opnieuw willen kijken naar de verjaringstermijnen indien er nog meldingen binnenkomen en of zij willen nagaan of er alsnog sprake kan zijn van aanmerking als strafbare feiten.

Minister Hirsch Ballin:

Ik begin met het laatste deel van de vraag. Het eerste deel van de vraag van mevrouw De Pater zal door collega Rouvoet worden beantwoord. Ik kijk er graag naar. Ik begrijp ook de argumenten die doorklinken in de vraag van mevrouw De Pater. Er zijn situaties waarin mensen zich pas heel veel later vrij voelen om zich uit te spreken over in hun kinderjaren ondergaan seksueel misbruik. Ik neem graag op me om opnieuw te kijken naar de verjaringstermijnen. Die zijn bij nog niet zo recente wetgeving verlengd, maar ik kan mij goed voorstellen dat de vraag zich opdringt die mevrouw De Pater heeft gesteld. Het antwoord daarop is dus ja.

Minister Rouvoet:

Aan mij vroeg mevrouw De Pater of het terrein van de kinderbescherming wel binnen de onderzoeksopzet van de heer Deetman valt. Juist daarom wil ik een gesprek met hem aangaan. Ik heb hem vanochtend mede namens de minister van Justitie een brief gestuurd, waarin ik precies heb uiteengezet dat wij graag met hem overleggen over de vraag of en, zo ja, in hoeverre en hoe de kwestie van kinderen die door de Raad voor de Kinderbescherming op basis van een kinderbeschermingsmaatregel in rooms-katholieke internaten zijn geplaatst, zal worden betrokken in de onderzoeksopzet. Ook heb ik erin gezet dat de uitkomst van dat gesprek relevant is voor onze afweging of eigen dan wel aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Dat is precies de reden waarom ik dat gesprek wil voeren.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb ook een dringende vraag aan de minister voor Jeugd en Gezin. Het is ontzettend goed dat kerkelijke organisaties zelf het initiatief nemen om de feiten boven tafel te krijgen. Ze hebben in de heer Deetman volgens mij ook een capabel iemand gevonden. Wij kijken uit naar waar hij mee komt. De rol van de Raad voor de Kinderbescherming is echter geen aangelegenheid van de heer Deetman en ook niet van de kerk. Het gaat hier namelijk om kinderen die zijn toevertrouwd aan het gezag van de overheid. Dat betekent dat de overheid de eerstverantwoordelijke is. De minister is dus de eerstverantwoordelijke. Hij kan toch onmiddellijk beginnen met onafhankelijk onderzoek naar de rol van de Raad voor de Kinderbescherming? Hij kan wel tegen mevrouw Dezentjé Hamming zeggen dat zij te snel conclusies trekt, maar dat heeft hij zelf toch gedaan toen hij de commissie-Deetman vroeg om de rol van de Raad voor de Kinderbescherming bij het onderzoek te betrekken? Mijn punt is dat dit juist een aangelegenheid is van de rijksoverheid zelf en niet van de kerk.

Minister Rouvoet:

Ik begrijp de vraag van de heer Dibi, maar laten we niet suggereren dat de tegenstellingen groter zijn dan ze zijn. Onze intentie is namelijk dezelfde, namelijk dat we adequaat onafhankelijk onderzoek willen naar de punten die aan de minister gesignaleerd zijn. Ik was het zonder meer met de heer Dibi eens als het een binnenkerkelijk onderzoek was, maar juist het gegeven dat er is gekozen voor onafhankelijk onderzoek, uitbesteed aan iemand anders, is voor mij reden om op zijn minst eerst het gesprek aan te gaan. Dan krijg ik zelf de zekerheid dat de dingen die ik relevant vind en die wij relevant vinden, daarbij voldoende worden betrokken en dat wij daar gezien onze verantwoordelijkheid voldoende mee uit de voeten kunnen. Mijn stelling is dat ik niet zal aarzelen om de verantwoordelijkheid te nemen, die ik inderdaad heb voor het functioneren van de Raad voor de Kinderbescherming, als ik zelf het vermoeden heb dat dit niet het geval is. Tot dusverre gaat het erom dat we boven water krijgen hoeveel meldingen er zijn gedaan van seksueel misbruik in de internaten zelf. Dat is namelijk het domein waarmee de heer Deetman zich wil bezighouden. Vandaar dat ik dat gesprek wil voeren. U mag er echter zeker van zijn dat, als er signalen zijn of komen, het niet zal blijven bij het misbruik zelf. Dan zal ook het functioneren van de Raad voor de Kinderbescherming aan de orde komen, maar ik kan en mag dat niet overlaten aan een niet door de overheid ingestelde instelling. Om die reden heb ik gezegd dat ik mijn verantwoordelijkheid in dat geval zal nemen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Mijn fractie vindt het voor de slachtoffers onverteerbaar dat een onderzoek naar het misbruik wordt geleid door personen die nota bene met een lidmaatschap aan die kerk verbonden zijn waar het misbruik heeft plaatsgevonden. Verder is onverteerbaar dat instanties van die kerken betrokken zijn bij het onderzoek naar seksueel misbruik. Het is juist van groot belang dat er onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar het misbruik door personen van die kerk. Ik begrijp dan ook niet dat de overheid nu niet zegt dat zij onmiddellijk onafhankelijk onderzoek gaat doen. Anders ontstaat de situatie waarin de slager zijn eigen vlees keurt en het is bekend dat ik daarvan geen voorstander ben.

Minister Hirsch Ballin:

Ik geloof dat ik mij nu in de uitzonderlijke positie bevind waarin ik als de minister moet optreden die verantwoordelijk is voor de relaties met de kerkgenootschappen. Normaal gesproken doe ik geen mededelingen over individuele godsdienstige of kerkelijke gezindten van medeburgers, maar ik weet dat de heer Deetman er geen geheim van maakt dat hij niet behoort tot de katholieke kerk. Voorheen behoorde hij tot de Nederlands hervormde kerk en thans tot de protestantse kerk in Nederland.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De heer Deetman zal zijn werk vast en zeker goed doen. De vraag is of de minister zijn verantwoordelijkheid neemt, los van wat de heer Deetman al dan niet doet. Graag hoor ik klip-en-klaar van de minister dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft en dat hij zijn onderzoek dus niet afhankelijk kan maken van wat de heer Deetman al dan niet zal doen.

Minister Rouvoet:

Ik meen dat ik die vraag inmiddels drie keer heb beantwoord. Nee, het kan niet zo zijn dat een door een ander geïnitieerd onderzoek een ander onderzoek blokkeert. Dat geldt zowel voor onderzoek van het Openbaar Ministerie als voor onderzoek van rijkswege in het geval dat dit nodig is. Ik vind het dienstig om eerst na te gaan of dat aan de orde komt en in hoeverre ik daarmee vanuit mijn verantwoordelijkheid uit de voeten kan, maar ik kan en zal mij daarvan niet afhankelijk maken. Ik behoud mij een zelfstandige verantwoordelijkheid voor en wil zelf een afweging maken. Ik heb al gezegd dat ik, gelet op het gewicht van de zaak, de Kamer daarvan deelgenoot wil maken. Zodoende zal zij ook betrokken zijn bij mijn overwegingen en afwegingen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik begreep van de minister dat er indertijd bij de Raad voor de Kinderbescherming geen signalen zijn binnengekomen van misstanden in de internaten. Is de minister bereid om de mensen die dat soort signalen indertijd hebben afgegeven, op te roepen om zich bijvoorbeeld bij de Stichting Correlatie te melden? Is hij bovendien bereid, na te gaan of het nodig is om bij de Stichting Correlatie extra capaciteit beschikbaar te stellen om deze mensen op te vangen, zeker nu hij weet wat dit alles losmaakt?

Minister Rouvoet:

Ik begrijp deze vraag goed. Ik denk dat dit op het juiste moment tot de mogelijkheden kan behoren. Ik zeg nogmaals dat ik die signalen nog niet heb ontvangen. Mevrouw Arib verwees in de schriftelijke vragen naar een reportage die vlak voor het weekend werd uitgezonden. Daarin werd melding gedaan van een aantal gevallen van seksueel misbruik in deze internaten. Het betrof kinderen die daar door de Raad voor de Kinderbescherming werden geplaatst. Mocht ik signalen over misbruik of over het functioneren ontvangen, dan zal ik mijn verantwoordelijkheid nemen. Wat mevrouw Gerkens vroeg, kan daarbij horen, los van de vraag of er extra capaciteit nodig is. Ik zal dan echter ook in dat opzicht niet aarzelen om de benodigde stappen te zetten in de richting van bijvoorbeeld de Stichting Correlatie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Zal de minister voor Jeugd en Gezin, als uit het onderzoek van Deetman blijkt dat er inderdaad signalen zijn afgegeven aan de Raad voor de Kinderbescherming, dit aangrijpen om aanvullend onderzoek te doen?

Als hij de commissie-Deetman mede opdracht geeft, is het toch van zeer groot belang dat de uitkomsten van dat onderzoek openbaar worden gemaakt, opdat wij daarvan kennis kunnen nemen? Dat geldt in het bijzonder voor de minister.

Minister Rouvoet:

Op dit moment houdt de heer Deetman zich bezig met verkenning van de onderzoeksopzet, op verzoek van de rooms-katholieke kerk. Dat zal half april afgerond zijn. Ongetwijfeld zal er dan een beslissing worden genomen over de vormgeving en de uitvoering van dat onderzoek. Deze minister, het kabinet of bewindslieden zijn daarvoor geen opdrachtgever. Juist daarom acht ik het van groot belang om de zekerheid te krijgen dat voldoende aandacht zal worden besteed aan deze aspecten zodat ik er wel mee uit de voeten kan. Daarvoor is het uiteraard noodzakelijk dat de onderzoeksopdracht half april wordt gepubliceerd. Ik mag aannemen dat dit in de onderzoeksopzet wordt meegenomen en dat het onderwerp van gesprek zal zijn in de relatie tussen de heer Deetman en de rooms-katholieke kerk. Daarvoor is vereist dat het een openbaar rapport zal zijn. Anders kan het immers nooit de functie van een onafhankelijk onderzoek vervullen.

Dat was de ene vraag van de heer Voordewind. Hij heeft nog een tweede vraag gesteld.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De eerste vraag die ik heb gesteld luidde als volgt. Als er nadat het onderzoek door de commissie-Deetman is verricht, sprake van is dat wel degelijk signalen zijn afgegeven aan de Kinderbescherming, zal dit feit dan voor de minister aanleiding vormen tot het laten verrichten van aanvullend onderzoek?

Minister Rouvoet:

Ik heb al gezegd dat ik eerst meer wil weten over dit element van eventuele meldingen van de situatie binnen de internaten. Dat is het domein van de onderzoekscommissie die aan het werk zal gaan. Uit het onderzoek dat de commissie-Deetman zal verrichten, kunnen ook signalen die geen betrekking hebben op het misbruik zelf naar voren komen. Ik heb al toegelicht dat, wanneer zulks het geval zou zijn, dat voor mij aanleiding kan vormen om mijn eigen verantwoordelijkheid te nemen. Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer dergelijke signalen betrekking hebben op het functioneren van de Raad voor de Kinderbescherming.

De heer Heijnen (PvdA):

De minister zegt dat hij achteraf zijn verantwoordelijkheid zal nemen voor wat is gebeurd wanneer blijkt dat de overheid nalatig zou zijn geweest in het oppakken van signalen over kindermisbruik. Dat is het geval als de Raad voor de Kinderbescherming of andere instanties niet adequaat zouden hebben gereageerd op signalen of onvoldoende hebben toegezien. Misschien kan de minister volgende week een juridische beschouwing op papier zetten over onze vraag wat dit voor gevolgen heeft voor de aansprakelijkheid van de overheid ten opzichte van slachtoffers van misbruik in het verleden in de gevallen waarin de overheid steken heeft laten vallen.

Minister Rouvoet:

Ik kan mij dat laatste goed voorstellen. Het zou inderdaad mijn voorkeur hebben om daarover niet nu te gaan improviseren. Het is goed mogelijk dat wij hiernaar afzonderlijk kijken. Ik zou het bovendien niet juist vinden om er nu op te speculeren. Wij staan aan het begin van een eventueel onderzoek. Wij zijn nog niet toe aan de conclusies en de vraag wat daaruit zou kunnen resulteren. De vraag van de heer Heijnen kan ik mij echter goed voorstellen. Ik stel voor om mij hier samen met de minister van Justitie over te buigen. Wij kunnen dan bezien op welke wijze wij de Kamer hierover op de beste manier kunnen informeren.

De voorzitter:

Ik dank de ministers voor hun antwoorden.

Naar boven