Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek in verband met het limiteren van de hoogte van de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek voor personen met een jaarsalaris van € 75.000 of hoger (31862).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij nu behandelen, is het sluitstuk van het Najaarsakkoord dat in 2008 is afgesloten met de sociale partners. Feitelijk staan wij vandaag dus een wens in te willigen van de polder. Mijn fractie doet graag recht aan de verhoudingen met de sociale partners, maar bij dit wetsvoorstel heb ik toch een aantal kritische kanttekeningen. Zoals het nu lijkt, is niemand echt blij met het eindresultaat. De Raad van State is uiterst kritisch, de sociale partners willen graag van de ontslaggrens kunnen afwijken en de Kamer heeft nog een hoop kritische vragen gesteld, zo ook de ChristenUniefractie.

Hopelijk kan de minister vandaag op een aantal prangende vragen een bevredigend antwoord geven, in het bijzonder op de grote vraag: wat voegt dit wetsvoorstel precies toe? Er wordt een grens gesteld aan de hoogte van de ontslagvergoeding. Daar is mijn fractie doorgaans niet op tegen. Er worden ondertussen echter zo veel ontwijkmogelijkheden geboden dat het maar de vraag is voor wie deze grens ooit gaat gelden. Zo kunnen er in een cao of sociaal plan afwijkende afspraken worden gemaakt. Verwacht de minister dan dat dit wetsvoorstel een enorme verschuiving gaat veroorzaken in de hoogte van de uit te keren ontslagvergoedingen?

Helaas is de kantonrechterformule recent gewijzigd. Hoe verhoudt deze nieuwe formule zich tot dit wetsvoorstel? Gaat de minister ervan uit dat de kantonrechters zich gaan houden aan dit wetsvoorstel of aan hun eigen formule? Is het naast elkaar bestaan van deze twee criteria niet dubbel en onnodig complex? Graag een reactie daarop.

Een ander arbitrair punt betreft de salarisgrens van € 75.000 per jaar. Is de minister niet bang dat deze grens zal leiden tot veel, doorgaans creatieve ontwijkmogelijkheden waarbij het jaarsalaris kunstmatig laag wordt gehouden en alsnog een hogere ontslagvergoeding kan worden uitgekeerd?

Mijn fractie is van mening dat een discussie over de hoogte van ontslagvergoedingen niet los kan worden gezien van de context, namelijk de volgende vragen. Hoe krijg je mensen van werk naar werk? Hoe verhoog je de arbeidsparticipatie van vooral ouderen? Hoe geef je het flankerend arbeidsmarktbeleid vorm? Momenteel wordt bij de heroverwegingen ook over deze vragen nagedacht. Onderkent de minister dat de context mede bepalend is voor de discussie over de hoogte van ontslagvergoedingen en, zo ja, hoe ziet hij dit wetsvoorstel dan in relatie tot de heroverwegingen?

Het lid Van Hijum heeft een amendement ingediend op het wetsvoorstel om de rechter de scholingskosten te laten betrekken bij het vaststellen van de ontslagvergoeding. Los van de vraag of daar nu al geen sprake van is, verandert hiermee het karakter van het wetsvoorstel. Het verbindt namelijk voorwaarden aan de hoogte van de ontslagvergoeding. Ook is het onduidelijk hoe het opnemen van de scholingskosten in de praktijk moet worden uitgewerkt. Het voorstel van het lid Van Hijum gaat dus verder dan de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Wij willen dit daarom graag beoordeeld zien door de Raad van State. Deelt de minister deze mening?

De heer Pechtold (D66):

De coalitie is nu drie jaar bezig en het ontslagrecht was een van de eerste dingen waarvoor in ieder geval iets van een poging tot oplossing werd gezocht. Mevrouw Ortega heeft een heel korte bijdrage, maar die is fundamenteel zo kritisch en haar laatste zin is zo ontzettend vertragend dat ik mij afvraag of zij enig idee heeft of het ontslagrecht het deze kabinetsperiode – ik neem even voor het gemak aan dat die loopt tot mei 2011 – nog gaat halen in deze vorm.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Waar een wil is, is een weg. Verder is het enige wat ik heb gevraagd aan de minister of wij een en ander in een context kunnen beschouwen. Wij zijn op dit moment bezig met allerlei heroverwegingen. Dan is de vraag: hoe kunnen wij dit rijmen in het geheel? Het is altijd beter als wij iets in samenhang kunnen beoordelen dan dat wij allerlei losse wetsvoorstellen gaan beoordelen.

De heer Pechtold (D66):

Ik weet dat die negentien commissies over heel veel gaan, maar wat kan het ontslagrecht nu nog bijdragen aan de discussies in die negentien commissies? Kan mevrouw Ortega mij uitleggen waarom ook dit daarop moet wachten?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Het is een bepaalde manier van bezuinigingen en besparingen zoeken. Ik wil alles in één juiste context beschouwen. Daar gaat het mij om.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. De ChristenUniefractie heeft zware, ernstige kritiek op dit wetsvoorstel en kiest nu voor een uitwijkmanoeuvre om aan de minister te vragen of een amendement van collega Van Hijum aan de Raad van State wordt voorgelegd. Als de minister dat weigert – hij heeft per slot van rekening zijn wet ingediend om die hier te verdedigen – stemt de ChristenUniefractie dan tegen het wetsvoorstel? Maakt zij dan een einde aan deze soap?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Nee, het is aan de Kamer om te beslissen dat de minister wordt opgeroepen om het alsnog voor te leggen aan de Raad van State. Daarover gaat de Kamer zelf.

De voorzitter:

Nee, de minister moet iets doorsturen naar de Raad van State.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ja, maar wij kunnen de minister wel oproepen.

De voorzitter:

Oproepen kan altijd.

De heer Ulenbelt (SP):

De minister heeft zijn wetsvoorstel in de schriftelijke voorbereidingen verdedigd. De ChristenUnie heeft kritische vragen gesteld en is niet tevreden. Nu zoekt zij een uitstelmanoeuvre. Dan is toch de conclusie dat zij dit gedrocht niet zou moeten steunen en zou moeten zeggen dat dit het niet is?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik zoek geen uitstelmanoeuvre. Ik heb duidelijk gezegd dat ik hoop dat ik vandaag van de minister een bevredigend antwoord krijg op een aantal prangende vragen. Het ziet ernaar uit dat ik die krijg.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ik dank mevrouw Ortega voor haar verwijzing naar het amendement. Ik begrijp dat zij daarover een aantal vragen heeft. Zij zegt dat het best verstrekkend is. Ik vraag aandacht voor de gedachte achter het amendement. Dat scholing een belangrijke factor is bij het bepalen van de hoogte van de ontslagvergoeding, is iets wat is uitgesproken door de Kamer met steun van de ChristenUniefractie. Begrijp ik nu goed dat mevrouw Ortega die gedachte op zich een kans wil geven?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Het gaat er niet om of ik die gedachte wel of niet een kans wil geven. Ik denk dat binnen het wetsvoorstel de rechter daarmee eventueel rekening kan houden, als hij de bijzondere omstandigheden in ogenschouw neemt. De rechter kan allerlei andere zaken erbij betrekken om te bepalen welke hoogte hij kiest voor de ontslagvergoeding.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik verwijs naar de motie-Verburg/Bussemaker, die ook door uw fractie is gesteund. Wij hebben daarin uitgesproken dat investeringen in een positie op de arbeidsmarkt dienen mee te wegen bij het ontslag en de ontslagvergoeding. Wij kunnen discussiëren over de manier waarop en over de uitwerking, maar de vraag is of mevrouw Ortega ontvankelijk is voor die grondgedachte.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Het amendement roept op om na te gaan of wij de scholingskosten er wel of niet bij kunnen betrekken. Dat zou inderdaad kunnen betekenen dat de rechter een hogere of lagere ontslagvergoeding kan kiezen. Ik wil alles heel goed op zijn merites kunnen beoordelen. Daarom zie ik graag dat een en ander door de minister wordt doorgeleid naar de Raad van State.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Om de hevige strijd rond het ontslagrecht die wij achter ons hebben te beslechten, kwam er het Najaarsakkoord. Daarin is afgesproken dat er een maximum wordt gesteld aan de ontslagvergoeding voor mensen met een jaarinkomen boven de € 75.000. Dat zit iedereen ontzettend dwars, wat begrijpelijk is, want het leidt tot uiterst onrechtvaardige omstandigheden. Iemand met een inkomen onder de € 75.000 kan bij een normaal ontslag – wat heet overigens een normaal ontslag – ongeveer € 200.000 aan ontslagvergoeding van de rechter krijgen. Nu ligt er een wetsvoorstel, waarin wordt geregeld dat iemand met een inkomen van € 75.001 voortaan nog maar een ontslagvergoeding van datzelfde bedrag krijgt. Dat is een groot verschil, dat niet is uit te leggen. De rechtvaardiging van de minister is dat iemand die meer dan € 75.000 verdient een betere arbeidsmarktpositie heeft, dus makkelijker werk kan krijgen, dan iemand met € 74.999. Kan de minister uitleggen hoe een verschil in beloning van € 2 het verschil maakt tussen een grote en een kleine kans op werk?

Ook het CDA stelt in het amendement dat hier net aan de orde was dat dat inkomenscriterium, de grens van € 75.000, niet toereikend is. Aan de hand van zo'n grens kun je niet vaststellen wat de kans op werk is. Daarmee wijst de heer Van Hijum die grens van € 75.000 gewoon af. Ik ben heel benieuwd, waar de steun voor zijn amendement ontbreekt – mevrouw Ortega is er nog niet van overtuigd, de Partij van de Arbeid evenmin, en de vakbeweging ziet het niet zitten – of de heer Van Hijum het wetsvoorstel zal steunen als zijn amendement niet wordt aangenomen. Een interessant feit. De grens van € 75.000 vond de Partij van de Arbeid zoals gezegd ook al helemaal niets, want het zou niet rechtvaardig zijn. Iets wat niet rechtvaardig is, moet je niet doen en iets wat niet kan, moet je niet doen. Het lijkt er nu een beetje op, alsof de Partij van de Arbeid een giraffe koorddansen wil leren. De Raad van State wijst ook nadrukkelijk op die grens van € 75.000. Hij praat over willekeur, het ontbreken van een overtuigende motivering en ongerechtvaardigde verschillen. In normaal Nederlands zou je dan zeggen: dit is een prutwet.

De minister doet alsof er overeenstemming was over die grens van € 75.000. Misschien tussen de minister, mevrouw Jongerius en de heer Wientjes, maar de vakcentrale MHP, die de groep vertegenwoordigt die vooral wordt geraakt door deze maatregel, was, is en blijft tegen. Het CNV nam aanvankelijk ook grote afstand, en de grootste bond binnen de FNV ziet het ook al helemaal niet zitten. Er wordt vaak naar draagvlak gezocht, maar dat ontbreekt hier alleszins. Het is een ondoordachte en slordige afspraak. Tot nu toe bestaat in Nederland het beeld dat mevrouw Hamer de strijd rond het ontslagrecht heeft gewonnen. Maar als dit doorgaat, is het minister Donner die heeft gewonnen en niet de Partij van de Arbeid, wat alles heeft te maken met de kantonrechtersformule. De suggestie wordt gewekt dat hiermee de riante vertrekregelingen ongedaan worden gemaakt, maar dat is niet zo. Wij achten het tegenwoordig in dit land heel normaal dat een bankier € 600.000 per jaar verdient. Als die ontslagen zou worden, kreeg hij met dit wetsvoorstel van de rechter zes ton mee. Dat was toch niet de bedoeling bij het aanpakken van dure ontslagregelingen. Daarom heeft de SP-fractie een amendement ingediend, om van die lastige grens van € 75.000 af te komen en om voor iedereen de ontslagvergoeding te maximeren op € 300.000.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Drie ton?

De heer Ulenbelt (SP):

Als u het te veel vindt, dan doen wij er wat vanaf. Dat vind ik ook best. Maar de logica daarachter is dat het zo'n beetje tweemaal de balkenendenorm is. Dan zijn wij in ieder geval van die extreem hoge ontslagvergoedingen af en laten wij gewone mensen gewoon recht houden op waar zij recht op hebben.

Voorzitter. Tijdens het debat rondom het ontslagrecht kwamen de kantonrechters als een duveltje uit een doosje met een nieuwe formule. De toenmalige PvdA-woordvoerder Tichelaar zei toen: deze rechters plaatsen zich buiten de maatschappelijke werkelijkheid. Op 4 november zei de heer Spekman, op dat moment woordvoerder van de PvdA-fractie, precies hetzelfde. Mevrouw Hamer zei, na afsluiting van dat akkoord in 2008, dat de kantonrechtersformule niet meer veranderd behoefde te worden. Toen zei de PvdA-fractie – wij hebben daarover een aantal debatten gehad – dat zij bij dit debat over dat wetsvoorstel terug zou komen op de veranderingen in de kantonrechtersformule die door de kantonrechters zijn aangebracht. Ik ben heel benieuwd wat de PvdA-fractie daarover nu gaat zeggen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik moest even bijkomen van de opmerking over die drie ton. Ik hoorde mijn VVD-collega net al zeggen: goh, ik zou bijna op de SP gaan stemmen!

De heer Meeuwis (VVD):

Dat was een grapje.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ja, dat was een grapje, maar wel een met een goede ondertoon. Ik wil toch echt aan de heer Ulenbelt vragen wie die tonnen van de ontslagvergoeding krijgen. Welke mensen zijn het die dat soort bedragen krijgen? Ik kan mij echt niet voorstellen dat de SP dit serieus meent.

De heer Ulenbelt (SP):

Als ik moet kiezen tussen een ontslagvergoeding van zes ton voor een mislukte bankier of een van drie ton, dan maken wij er drie ton van. Onder de huidige omstandigheden kan een werknemer die rond de € 75.000 verdient, € 225.000 tot € 250.000 krijgen als ontslagvergoeding, en als de werkgever verwijtbaar is wel € 300.000. Dat is een mooie grens. Wat is uw grens dan?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mijn punt is dat u er heel erg tegen ageert – en daar hebt u gelijk in – dat bankiers of anderen zes ton krijgen. U geeft zelf de voorbeelden. Maar dan is het toch te gek voor woorden dat, waar u tegen een systeem bent waarvan juist de hogere inkomens profiteren, u vervolgens zegt: nou, dan doe ik er een paar tonnetjes vanaf, en dan is het prima wat de SP betreft! Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Het gaat er toch veel meer om dat mensen van werk naar werk gaan, in plaats van dat zij van werk naar een gouden handdruk en een uitkering gaan? Drie ton, mijnheer Ulenbelt, hebt u er wel over nagedacht?

De heer Ulenbelt (SP):

Dat is heel erg veel geld, maar nog altijd veel minder dan de bonussen die worden uitgekeerd. Wat is uw grens dan? Waar legt u de grens voor een maximumontslagvergoeding?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Zeker niet bij drie ton. Als er sprake is van ontslag, zou ik willen dat bekeken wordt of de werkgever iets aan scholing heeft gedaan. Dat zouden wij dan moeten relateren aan de ontslagvergoeding. Ik wil mensen ook niet de straat op gooien zonder een cent en zonder een opleiding die maakt dat zij weer naar een andere baan kunnen. Maar dat levert meer op dan die drie ton, want die drie ton krijgt die arbeider van u niet. Never nooit niet!

De heer Ulenbelt (SP):

Dat krijgt die arbeider wel. De 59-jarige wachtchef die in ploegendienst heeft gelopen, zit in die orde van grootte. Die komt niet meer aan het werk en kan met die ontslagvergoeding het redden tot aan zijn pensioenleeftijd. Daarom is die ontslagvergoeding voor mensen zo van belang. Dan het praatje over van werk naar werk. Ja, de meeste mensen willen werken, maar ze worden niet aangenomen en als ze niet worden aangenomen, hebben ze recht op een fatsoenlijke ontslagvergoeding.

De kantonrechtersformule is dus per 1 januari veranderd. Voor jongeren onder 34 jaar wordt deze ongeveer gehalveerd en voor ouderen is de inkomensachteruitgang bij toepassing van de nieuwe formule toch al gauw 25% of meer. Het ontslagrecht wordt dus terdege aangetast. Daarom stellen wij voor om de oude kantonrechtersformule nu in de wet op te nemen. Ik hoop daarbij op de steun van de Partij van de Arbeid. Volgens deze partij leefden de rechters buiten de maatschappelijke werkelijkheid. Volgens mevrouw Hamer was dit niet nodig. De heer Tichelaar was er ontzettend boos over. Ik denk dat de Partij van de Arbeid dit nu zal moeten steunen. Doet zij dat niet, dan heeft zij de strijd rond het ontslagrecht verloren, want dan gaan mensen er heel erg veel op achteruit.

Bovendien zullen hoogbetaalden als gevolg van dit wetsvoorstel gewoon in individuele contracten bij aantreden regelen wat zij mee willen hebben als zij vertrekken. Daar doet dit wetsvoorstel niets aan, maar dit wetsvoorstel doet wel wat aan de ontslagvergoeding voor mensen met een middelbaar inkomen, namelijk verlagen.

Tot slot. De bonden gingen er bij het sociaal akkoord in 2008 vanuit dat alle mensen met een inkomen onder € 75.000 in ieder geval onder de oude ontslagbescherming zouden blijven vallen. Nu zegt de minister in antwoord op schriftelijke vragen dat hij verwacht dat de introductie van de € 75.000-norm ertoe zal leiden dat ook bij de inkomens daaronder een verlaging van de ontslagvergoeding zal plaatsvinden. Ik vraag aan de minister of deze verwachting in strijd is met het sociaal akkoord dat gesloten is. Hij zet dus nadrukkelijk een neerwaartse druk op ontslagvergoedingen. Maar als hij dat verwacht, wordt dat akkoord toch niet uitgevoerd?

Hetzelfde geldt voor het amendement van de heer Van Hijum. Hij zegt het akkoord ook uit te willen voeren. Maar als hij dan een amendement indient dat ertoe leidt dat de ontslagvergoeding nog verder omlaag gaat, dan voert hij dat akkoord niet uit. Dan is het CDA wat dat betreft dus een onbetrouwbare partner.

€ 75.000 is een grens zonder draagvlak. De Raad van State zei: niet indienen. Het helpt niets aan de platina handdrukken, maar het doet wel wat aan de ontslagvergoeding van Dirk. Dirk was wachtchef op een chemisch bedrijf. Hij werkte daar dertig jaar lang in ploegendienst. Zijn inkomen was € 78.000. Vorig jaar is dat bedrijf gesloten. Dirk kreeg twee ton. Als dit wetsvoorstel toen gegolden zou hebben, was Dirk zonder perspectief op werk met nog maar € 78.000 naar huis gestuurd. Dat is de onrechtvaardigheid. De Partij van de Arbeid heeft grote woorden gebruikt in de afgelopen periode: geen aantasting van het ontslagrecht, maar dat gebeurt nu wel via de € 75.000-grens en via aanpassing van de kantonrechtersformule. Zij moet laten zien waar zij staat.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik begin met een citaat uit de memorie van toelichting: "dat het Nederlands ontslagrecht in zijn huidige uitwerking vooral bescherming biedt door de hinderwerking van de kosten en lasten van ontslag. Daarmee wordt geen positieve bijdrage geleverd aan het beter functioneren van de arbeidsmarkt of het versterken van de participatie, ook omdat het leidt tot hoge drempels voor de toetreding tot de arbeidsmarkt van bepaalde groepen".

Ik heb het gevoel dat de minister dit zelf heeft geschreven. Het zijn woorden uit mijn hart, maar het blijft bij deze inleiding. Het wetsvoorstel om de ontslagvergoeding boven € 75.000 te beperken tot één jaarsalaris is een farce. Het is geen oplossing voor de problemen van het Nederlandse ontslagrecht. Ik zeg het nog maar eens tegen de minister: we leven in de eenentwintigste eeuw, maar de wetgeving stamt nog uit de vorige. De arbeidsmarkt verandert en de instituties staan stil. De arbeidsmarkt heeft nog steeds insiders en outsiders. De crisis maakt dat dagelijks duidelijk. Mensen met tijdelijke contracten gaan er het eerst uit, zonder compensatie. Het gaat hierbij om jongeren die net van school komen, ambitieus zijn en met volle overgave aan een baan beginnen. Waarom moeten zij er in deze tijd van crisis het eerst uit? Jongeren, vrouwen en allochtonen gaan er het eerst uit en komen er vervolgens moeilijk weer in. Er worden vacaturestops afgekondigd: geen nieuwe mensen meer erbij. Zijn de mensen die er al zitten, soms beter? Waarom hebben zittende werknemers een andere uitgangspositie?

Modernisering van de arbeidsmarkt is hard nodig. Zij zorgt niet alleen voor gelijke rechten, maar ook voor een toename van de arbeidsproductiviteit. De Nederlandse arbeidsproductiviteit lag 15% boven die van de VS. Inmiddels liggen de VS 10% voor op ons. Amerikaanse bedrijven nemen nieuwe technologieën over en zijn creatiever en innovatiever. Amerikanen reorganiseren eerder. Nederlandse bedrijven stellen reorganisaties uit door het starre ontslagrecht. Uiteindelijk kost dat net zoveel banen als in de VS, terwijl innovatie uitblijft. Er zijn net zoveel ontslagen, maar er is minder innovatie. Vindt deze minister dat sociaal?

Wij missen ook veel kansen die de globalisering ons juist biedt. Outsiders, zeker als zij net van een opleiding komen, brengen de nieuwste technologieën met zich mee. Zij zijn creatiever, energieker en meer gedreven om nieuwe ideeën uit te werken. De Raad van Economische Adviseurs in de OESO bracht deze tekortkoming van de Nederlandse arbeidsmarkt ook al eens naar voren. Arbeidsproductiviteit is een gedeeld belang, zeker in het licht van de vergrijzing. Met minder mensen een grotere koek maken kan alleen als er meer wordt geproduceerd. De minister wil het ontslagrecht niet moderniseren, maar hoe wil hij dit dan voor elkaar krijgen?

Een fundamentele herziening van het ontslagrecht is dus nodig. Nederland heeft een ingewikkeld ontslagsysteem met verschillende procedures via het CWI en via de kantonrechter. Dit duale ontslagstelsel is onhoudbaar en is zeer kostbaar. De twee verschillende procedures zorgen voor onduidelijkheid en het systeem is onvoorspelbaar en complex. De Hoge Raad zegt dat er een maatschappelijke behoefte is aan voorspelbaarheid en rechtszekerheid, maar de Hoge Raad kan dit niet regelen. De kantonrechters hebben de ontslagformule vorig jaar eigenhandig aangepast. Zij houden meer rekening met de omstandigheden en de minister laat het ontslagstelsel ongemoeid. Harmonisatie van het duale stelsel is aan de politiek. Waarom negeert de minister deze roep om verandering? Waarom komt hij met een wijziging die de onduidelijkheid en de rechtsongelijkheid alleen maar groter maakt?

Het ontslagrecht moet worden gemoderniseerd en dat gebeurt nu niet. Mijn belangrijkste vraag aan de minister is vandaag welk probleem hij met dit voorstel wil oplossen. Van de werknemers verdient 2,5% meer dan € 75.000. De kosten voor ontslag worden maar met 0,5% verlaagd. Er ontstaat ongelijkheid voor vergelijkbare gevallen. De arbeidsparticipatie neemt door het wetsvoorstel niet toe. De kosten voor de rechterlijke macht nemen met een ton per jaar toe en er is geen fundamentele herziening van het ontslagsysteem. Misschien kan de minister mij vertellen welke reden dan nog overblijft.

Het wetsvoorstel lost geen problemen op maar zorgt voor nieuwe. De Raad van State geeft een zwaar negatief advies: "De Raad mist een toereikende rechtvaardiging voor de gemaakte keuze, die zonder deze rechtvaardiging willekeurig is", "De toelichting maakt niet duidelijk welke meerwaarde dit voorstel heeft" en "Niet duidelijk is bovendien waarop deze inkomensgrens is gebaseerd." Dit zijn allemaal citaten van de Raad van State.

De minister moet de wet ingrijpend wijzigen, maar hij doet dat niet. Is dat voor de PvdA misschien een reden om tegen te stemmen? Belangrijke bezwaren blijven overeind. 2,5% van de mensen verdient meer dan € 75.000; ik zeg het nog maar een keer. 1,7% van de ontslagzaken gaat over deze groep. Wij hebben het over 2500 werknemers, een heel kleine groep mensen dus, van wie een groot deel zijn vertrekpremie in contracten heeft vastgelegd. Dit wetsvoorstel beperkt de ontslagvergoeding voor mensen die hard hebben gewerkt. Ik geef een voorbeeld uit het denkraam van de minister zelf, uit zijn achterban. Ik denk aan een gezin met een kostwinner, wiens vrouw vanwege de overdraagbare heffingskorting thuiszit. De man heeft zich in 25 jaar opgewerkt tot manager. Zij hebben twee studerende kinderen. De ontslagvergoeding van deze man wordt beperkt, maar die van de bankdirecteur, de directeur van de woningcorporatie en de voetbaltrainer niet. Is dat de groep die de minister voor ogen heeft?

Het tweede belangrijke probleem is de grens. De grens van € 75.000 is volstrekt arbitrair. Collega Ulenbelt zei dat ook al. Iemand die € 76.000 verdient, krijgt maximaal een jaarsalaris en iemand van dezelfde leeftijd en met dezelfde werkervaring die € 74.000 verdient, kan vele malen zijn salaris meekrijgen. Laat ik het extreem stellen: € 1 verschil per jaar betekent tienduizenden euro's verschil per ontslag. Dat valt niet uit te leggen. Kan de minister deze keuze überhaupt verdedigen? Waarom wordt de ontslagvergoeding afhankelijk gemaakt van het inkomen?

De minister legt de grens bij € 75.000. Mensen met een jaarinkomen boven deze grens hebben relatief goede kansen op de arbeidsmarkt. Maar een onderscheid naar kansen op de arbeidsmarkt per inkomensklasse kan niet worden gemaakt. Hoe heeft de minister dan bepaald dat de kans voor mensen met een jaarinkomen boven de € 75.000 goed is? De onderbouwing komt uit op het opleidingsniveau. Is dat nu de enige variabele? Moet de arbeidsmarktpositie van lager opgeleiden niet worden verbeterd, in plaats van deze arbitraire grens te trekken?

Deze grens is voor mijn fractie onacceptabel. Daarom heb ik een amendement ingediend voor het geval dit onzalige wetsvoorstel "doormoddert", om in ieder geval die grens uit het voorstel te halen. Mijn fractie wil voor iedereen een gelijke ontslagvergoeding: maximaal een jaarsalaris.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Geldt dat voor de mensen die via de kantonrechtersformule een ontslagvergoeding krijgen?

De heer Pechtold (D66):

Ja, al wil ik natuurlijk liever het hele systeem op zijn kop zetten.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

In het amendement van de heer Pechtold staat dat iedereen met een jaarinkomen tot € 75.000 een gelijk recht heeft op een ontslagvergoeding. Hoe zit het dan met al die mensen die via het CWI worden ontslagen?

De heer Pechtold (D66):

Ik probeer dit wetsvoorstel verbaal aan flarden te schieten of in ieder geval te ontdoen van deze verschrikkelijk arbitraire grens. Ik heb net aangegeven dat het hele wetsvoorstel van mij van tafel moet, maar als ik uit dit onzalige verhaal nog iets moet halen, dan is het die grens. Dat probeer ik te doen, maar ik geef grif toe dat zo een nieuwe ongelijkheid wordt ingebouwd in het duale systeem. Ik probeer in ieder geval er nog iets aan te doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat was precies mijn punt. De heer Pechtold is mordicus tegen dit wetsvoorstel, maar hij maakt het alleen nog oneerlijker voor degenen die via het CWI worden ontslagen. Als dit amendement wordt aangenomen, blijft de heer Pechtold volgens mij nog steeds mordicus enorm verschrikkelijk tegen dit wetsvoorstel. Klopt dat?

De heer Pechtold (D66):

Of je meer dan "mordicus enorm verschrikkelijk" tegen iets kan zijn, weet ik niet. Ik vermoed dat mevrouw van Gent en ik hetzelfde gevoel delen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het antwoord is dus "ja"?

De heer Pechtold (D66):

Ik denk het. Ja. Ik denk dat wij een eind komen. Het amendement is bedoeld om de vinger te leggen op het meest fundamentele, arbitraire element uit dit wetsvoorstel.

De voorzitter:

De heer Ulenbelt wil interrumperen.

De heer Pechtold (D66):

Ik meen dat de heer Ulenbelt het met mij eens zal zijn.

De heer Ulenbelt (SP):

De heer Pechtold neemt het ontzettend op voor de opgeklommen manager die gepakt wordt door dit wetsvoorstel. Hulde daarvoor, maar zijn amendement om iedereen maar een jaarsalaris mee te geven, dat pakt de manager, de secretaresse van de manager, de postbode, de conciërge, iedereen! Hij pakt ze allemaal. Is dat ook de bedoeling?

De heer Pechtold (D66):

Ja. U hebt er net een heel congres aan besteed om mij dat weer in de schoenen te schuiven.

De heer Ulenbelt (SP):

Om u te pakken, niet om de werkende mensen te pakken!

De heer Pechtold (D66):

Ik bedoel niet u, voorzitter. De SP heeft net een heel congres besteed om nog eens te vertellen hoe verschrikkelijk D66 is. Ja, wij hebben een andere visie op de arbeidsmarkt. Wij zien niet de geleide staat die de SP voor ogen heeft.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Het is ook wel duidelijk geworden welke visie dat is. Dat is het Amerikaanse ontslagrecht. Daar begon u over, mijnheer Pechtold. "You're fired" wanneer je iets tegen de baas hebt gezegd wat niet kan. Werkende mensen die drie banen moeten hebben om aan de armoede te ontsnappen. Dat is D66. Met uw amendement zegt u tegen de schoonmaker, de postbode en wie dan ook: ontslagen, één jaarsalaris, terwijl dat nu – en dat weet u ook – veel meer is. Dat is dus niet sociaal van D66. Dat heeft mijn congres duidelijk gemaakt en u snapt dat kennelijk ook nog. Heel mooi.

De voorzitter:

Probeert u het nu toch via de voorzitter te doen, dus in de derde persoon.

De heer Pechtold (D66):

Ja, maar u snapt het ook, voorzitter. En dat probeerde de heer Ulenbelt ook te zeggen.

Voorzitter. Ik ga door. Een ontslagvergoeding moet de kosten van ontslag dekken. Een jaarsalaris biedt voldoende tijd om een nieuwe baan te vinden, zeg ik tegen de heer Ulenbelt. Bij uitzonderlijke omstandigheden blijft de mogelijkheid bestaan om van dit bedrag via de rechter af te wijken. Dit is nog lang niet de fundamentele modernisering die nodig is, maar het is wel een vermindering in de ontslagkosten. Kosten die hoge drempels opwerpen voor het aannemen van mensen, voor het ontslaan van mensen, voor de flexibiliteit in de arbeidsmarkt en voor de juiste mensen op de juiste plek. Dit voorstel moet van tafel. Dit voorstel doorbreekt de stilstand van het kabinet. Het land gaat achteruit. We wachten met het ontslagrecht op de volgende coalitie.

De heer Van Hijum (CDA):

In het hele betoog van de heer Pechtold hoor ik geen woord over scholing, tot mijn grote verrassing. Hoe kan dat?

De heer Pechtold (D66):

Omdat ik in dit voorstel werkelijk geen enkele mogelijkheid daartoe zie, behalve dat ik even het lampje wilde zetten op de meest arbitraire zaken. Daar had mevrouw Van Gent natuurlijk een punt mee. Om nu echter met u, mijnheer Hijum, te gaan meedenken om hier nog wat van te maken ... Uw coalitiegenoot heeft het zojuist zelfs zonder spoed naar de Raad van State gewezen. Als je dat zonder spoed aanvraagt, dan ben je daar het komende jaar nog wel mee bezig. Dus hebt u daar zelf ook niet echt vertrouwen in. Uw amendement is misschien nog wel de grootste doodsteek vanavond.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat is heel interessant van de heer Pechtold, maar zou hij dan nog eens willen ingaan op de positieve woorden die hij aanvankelijk had over het voorstel van zijn partijgenoot, de heer Van Boxtel, die deze Kamer heeft voorzien van een heel goed advies over een leven lang leren en over de consequenties die dat met zich mee zou moeten brengen voor een wederzijdse scholingsplicht, maar ook voor de ontslagvergoeding die daarmee samenhangt?

De heer Pechtold (D66):

Mijnheer Van Hijum, u weet dat mevrouw Koşer Kaya onlangs een lezenswaardig boekje over de zekerheid van werk heeft geschreven. Ik denk dat als mevrouw Koşer Kaya en u een weekend – en dan hoeft er op de zondag niet eens gewerkt te worden – samen over dat ontslagrecht gaan praten, dan zijn wij eruit. Maar ja, u zit vast aan een onmogelijke oppositie met de PvdA. U hebt de ChristenUnie die u vandaag al naar de Raad van State verwijst. U hebt het eerste advies gelezen. Het zal er niet beter om worden.

De voorzitter:

Nu stuurt u hem nog een heel weekend weg ook!

De heer Van Hijum (CDA):

Afgezien daarvan stelt het mij teleur dat de heer Pechtold zich eenzijdig focust op het beperken van ontslagkosten voor werkgevers, alsof dat een doel op zichzelf zou zijn. Waarom zouden wij ons niet de vraag stellen of we die miljoenen of zelfs miljarden die er aan ontslagvergoeding worden uitgekeerd, niet veel effectiever aan de voorkant kunnen inzetten om de employability, de inzetbaarheid van mensen te vergroten? Dat is toch een redenering die ik van de heer Pechtold ook had verwacht.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Daar heeft de heer Van Hijum helemaal gelijk in. Als wij naar de modernisering van het ontslagrecht toe gaan werken, dan ben ik heel erg blij als het CDA en D66 daarin kunnen samenwerken. Scholing, omscholing, bijscholing, een leven lang leren zijn daarbij inderdaad essentieel. In Oostenrijk wordt je tot je 64ste, tot het jaar voor je pensioen, omgeschoold en bijgeschoold. In dit land denken we dat je met 27 klaar bent. Ik zie ons zaken doen, maar ja: doet u eerst maar eens zaken met die andere twee.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. Ik begrijp de heer Pechtold eigenlijk helemaal niet. Eerst zegt hij dat dit kabinet met dit voorstel de manager pakt die net op die € 75.000-grens hangt, en vervolgens dient hij zelf een amendement in dat niet alleen diezelfde manager pakt – om zijn woorden te gebruiken – maar ook iedereen daaronder. Is de heer Pechtold het niet met mij eens dat werknemers, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt, deze ontslagvergoeding meer dan nodig hebben?

De heer Pechtold (D66):

Nee. Het ging mij niet om het pakken van managers.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Dat zijn uw woorden.

De heer Pechtold (D66):

Heb ik dat gezegd? Dat is een beetje de retoriek die ik de laatste tijd ook wel eens uit uw hoek hoor, door de SP ingegeven, denk ik. Ik ben niet van die school. Ik ben ervoor dat mensen een goed ontslagrecht krijgen. Ik gaf alleen zojuist aan dat ik een jaar meer dan voldoende vind. Als er uitzonderlijke omstandigheden zijn, acht ik een rechter in een afgeschaft duaal systeem er zeer wel toe in staat om die bijzondere omstandigheden in acht te nemen. Ik wil af van een systeem met insiders en outsiders. Ik zou het interessant vinden als u daar in uw bijdrage op ingaat. Kijk naar de voorbeelden nu in de crisistijd. De contractwerkers worden eruit gegooid. Vrouwen, allochtonen en jongeren staan aan de kant. Het systeem kent nog steeds insiders en outsiders. Daarover wil ik uw analyse horen. Dan wil ik er graag aan de bovenkant wat af doen.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Het is jammer dat u niet hebt geluisterd naar de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wij zijn daar toen uitgebreid op ingegaan. De PvdA heeft daarover ook een motie ingediend die door uw collega is gesteund. Op dat punt bent u dus al meer dan op uw wenken bediend. Ik constateer dat D66 een werkgeverspartij is geworden en geen enkel oog heeft voor werknemers.

De voorzitter:

Ik constateer dat het u allen moeite kost om via de voorzitter te spreken. Dat is namelijk zo prettig, want dan blijft het allemaal wat rustiger.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter, tot u rechtstreeks en tot de collega's indirect: dit was mijn eerste termijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Toen wij het voorstel lazen, dachten wij: is dit een compromis of wordt ons hier een wurgcontract gepresenteerd? We moeten vaststellen dat omwille van andere deals, waaronder het Najaarsakkoord, de discussie rondom het ontslagrecht met dit wetsvoorstel wordt afgedaan. Als dat zo is, zou de GroenLinksfractie dit echt betreuren.

Er is veel kritiek op dit wetsvoorstel. Diverse collega's hebben hierover al iets gezegd. De grens van € 75.000 zou ongefundeerd zijn; daar ben ik het eigenlijk wel mee eens. Het zou een onredelijke uitwerking hebben en het draagt niet bij aan arbeidsparticipatie. Ook de kritiek van de Raad van State was niet mals, sterker nog, hij maakte er gehakt van. Ik ken de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als een zeer precieze minister. Daarom kan ik me haast niet voorstellen dat de heftige kritiek van de Raad van State hem niet stoort. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Laat ik de knuppel maar meteen in het hoenderhok gooien: GroenLinks is voor een beperking van de ontslagvergoeding; dat staat gewoon in ons verkiezingsprogramma, voordat mensen daar nerveus van worden. Het geld moet dan wel gebruikt worden om werknemers meer kansen op de arbeidsmarkt te bieden, door bijvoorbeeld scholing. Die scholing is voor de GroenLinksfractie essentieel. Wij willen dat mensen van werk naar werk gaan, eventueel met goede scholing daarbij. Wij willen niet dat mensen van werk naar een eventuele gouden handdruk – het is nog maar de vraag of je die krijgt – en een uitkering gaan, want dat is niet de arbeidsmarkt zoals wij die voorstaan.

We vinden het een gemiste kans dat arbeidsparticipatie niet het doel is van dit wetsvoorstel. Modernisering van de arbeidsmarkt is gewoon hard nodig en het is heel vervelend dat het kabinet daar keer op keer zijn ogen voor sluit. Het is typisch zo'n onderwerp waarbij mensen allergische reacties krijgen, rode vlekken en pukkels. Ik krijg ze niet, maar ik sluit niet uit dat de minister daar wel last van heeft. Hij kijkt mij nu indringend aan, maar ik mag hem niet rechtstreeks aanspreken. Die allergische reactie en het zwijgen over de eigentijdse arbeidsmarkt zitten de GroenLinksfractie echt dwars.

Wij zijn voor een goede ontslagbescherming, maar wij zijn er ook van overtuigd dat mensen die nu in flexbanen zitten en zzp'ers – dat zijn allemaal nieuwe vormen en gedachten op de arbeidsmarkt – onvoldoende bediend worden door de huidige sociale zekerheid. Die is voor een grote groep meer sociale onzekerheid en weinig bescherming. Voor de insiders op de arbeidsmarkt gaat het allemaal prima, maar de outsiders staan erbij, ze kijken ernaar en ze hebben er helemaal niets aan. Die open zenuw waar het gaat om de modernisering van de arbeidsmarkt is voorlopig dichtgenaaid omdat de AOW al moeilijk genoeg was in het kabinet. Dat betekent wel dat flexwerkers en zzp'ers in de kou staan en het zelfs als het straks hoogzomer is nog steeds ijskoud hebben, omdat het kabinet niets voor ze doet.

Als wij niet bereid zijn discussie te voeren over het tornen aan bestaande rechten en als wij de tweedeling op de arbeidsmarkt tussen rechtszekerheid en totaal geen zekerheid niet serieus met elkaar willen bespreken, wordt het wel erg lastig. Wij weten allemaal dat mensen geen baan meer voor het leven hebben. Dat is gewoon de realiteit. Voor sommigen is dat prettig en voor anderen is dat wat minder plezierig, maar wij moeten onze ogen daar niet voor sluiten. Wij zullen daar beleid op moeten voeren.

Werk, het liefst werk dat loont, is de beste sociale zekerheid die iemand zich maar kan wensen. Dat geldt ook voor mensen boven de 45 en boven de 50 of 55. GroenLinks is niet de partij die mensen wil afschrijven in een uitkering. Wij willen dat iedereen naar zijn of haar capaciteit, gerelateerd aan leeftijd en scholing, mee kan doen op de arbeidsmarkt en zijn eigen inkomen kan verwerven. Participatie en emancipatie staan daarbij voorop. Dat betekent ook het recht op participatie en uitstekend onderwijs zodat mensen ook, waar het gaat om die mooie employability, echt kunnen deelnemen. Voor mensen boven de 45 moet dus niet de scholing in bedrijven drastisch afnemen. Dat vinden wij een zeer kwalijke zaak, want daarmee worden mensen eigenlijk al op middelbare leeftijd afgeschreven, terwijl zij nog heel lang mee kunnen op de arbeidsmarkt, hopelijk met inzet, uitdaging en plezier.

Het huidige stelsel is veel te veel geënt op insiders op de arbeidsmarkt. Het is slecht voor outsiders en nieuwkomers. Ik doel onder andere op flexwerkers, jongeren en vrouwen. Voor de fractie van GroenLinks is het geen taboe om ontslagregels te versoepelen, maar wij stellen daar wel een aantal voorwaarden aan. Persoonlijke ontwikkeling en scholing van de werknemers zijn daarbij van belang. Die helpen natuurlijk ook weer bij het vinden van een nieuwe baan. Datzelfde geldt voor de WW. Wat ons betreft zou die best korter kunnen, of minder afhankelijk van het arbeidsverleden. Ik doel dus op een kortere WW, die wel hoger is en minder afhankelijk van het arbeidsverleden zodat juist de nieuwkomers op de arbeidsmarkt daar eerder van kunnen profiteren. Je zou het moeten zien als een soort frictie-uitkering tussen twee banen, dus between two jobs, in plaats van een soort eindstation.

Ik ga hier zo uitgebreid op in omdat het ons echt dwarszit dat er nu zo'n flutvoorstel ligt van het kabinet, een soort pietepeuterig compromisje waar eigenlijk niemand blij mee is. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het nationale taboe op het moderniseren van de arbeidsmarkt. Dat spijt mij zeer. Ik had van deze minister meer moed verwacht en ook meer vernieuwingsgezindheid. Dat klinkt misschien gek als ik dat zeg over de minister van SZW, maar op dit punt had ik meer verwacht wat betreft het rechtvaardiger maken van de bescherming op de arbeidsmarkt en maatregelen om weer op de arbeidsmarkt terecht te komen als je je baan onverhoopt verliest. Niets van dat alles, dus de teleurstelling bij mijn fractie was groot.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Mevrouw Van Gent schetst hier een totaal nieuw perspectief met betrekking tot sociale zekerheid. Wij hebben haar dat overigens vaker horen doen. Nu zegt zij dat de WW wel korter kan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ja.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Zij weet ook hoe moeilijk oudere werknemers weer aan het werk komen. Wat gebeurt er nu met hen als zij maar een heel korte WW krijgen, volgens GroenLinks?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb net al gezegd dat wij ook voor een recht op participatie zijn. Het maakt niet uit hoe lang de WW is. Mevrouw Vermeij weet net zo goed als ik dat je om voor de maximale WW-termijn in aanmerking te komen een heel lang arbeidsverleden moet hebben. Als het echter tegen zit of mee zit, het is maar net hoe je het wilt bekijken, maar ik ga ervan uit dat het tegen zit, dan komt ook die oudere werknemer langzaam maar zeker in de bijstand terecht. GroenLinks zegt dan: maak die WW korter, maar wel hoger, zorg ook dat de werkgevers verplicht zijn om mensen goed te scholen, zorg dat de discriminatie op de arbeidsmarkt aangepakt wordt en regel dat mensen gewoon weer aan het werk komen. Immers, ook degene die wat langer in de WW zit, krijgt dat misschien niet tot zijn 65ste. Dat is namelijk heel vaak het geval. Welnu, die persoon zal in de bijstand terechtkomen. U wilt toch ook niet dat 60-plussers in de bijstand zitten? Ik heb liever dat zij aan het werk zijn.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Nog even een korte opmerking. Gezien wat ik de vertegenwoordiger van GroenLinks hier hoor zeggen, zou ik met haar graag eerst aan de werkgeverskant beginnen om te zorgen dat oudere werknemers weer snel aan het werk komen, voordat wij aan de duur van de WW komen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U zegt dat u dat "met haar" wilt doen. Ik denk dat ik dat ben, voorzitter. Nou, die handschoen neem ik graag op. Ik verwacht dan wel van de woordvoerder van de Partij van de Arbeid dat u niet duikt als hier een slecht, althans niet al te best voorstel ligt; laat ik niet te vervelend doen. U moet dan ook bereid zijn om zonder angsthazerij en zonder bescherming van alleen de insiders ook voor de outsiders op te komen en voor hen een aantal zaken beter te regelen. Dat doet u niet, want u heeft zoiets als: nou, wij hebben al genoeg gedoe gehad over de AOW, dus wij hebben er geen zin meer in. Gaat u dat nog in deze kabinetsperiode doen?

De voorzitter:

U ...

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik mag geen "u" zeggen, als ik mij niet tot u richt, voorzitter. Ik zeg het opnieuw: voorzitter, is mevrouw Vermeij bereid om dat te doen in deze kabinetsperiode?

De voorzitter:

Nu gaat u vanaf die positie vragen stellen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ja, maar zij stelt mij ook een vraag.

De voorzitter:

Ja, maar dat is bij een interruptie.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat is waar; daar hebt u een punt.

De voorzitter:

Ja, u hebt het door. Mevrouw Vermeij, zullen wij hier straks verder mee gaan? Het woord is nu aan de heer Ulenbelt voor een interruptie.

De heer Ulenbelt (SP):

Terwijl het kapitalisme hierbuiten verwoestingen aanricht en mensen, zelfs met hoge opleidingen, hun baan verliezen, staat een mevrouw van GroenLinks een prietpraatverhaal te houden over bemiddelen bij werk naar werk. Waar moet de hoog opgeleide lasser werk vinden? Die is blij dat hij een ontslagvergoeding heeft, mevrouw Van Gent! Die is blij dat hij wat langer recht heeft op WW. Dat wilt u hem allemaal afpakken!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb al aangegeven dat in mijn voorstel mensen ook recht hebben op participatie, waarbij zij weer voor een fatsoenlijk loon aan het werk gaan. Kijk, u wilt iedereen in een uitkering houden. U hebt het nu wel over de lasser, maar het is de vraag of hij via de kantonrechter een ontslagvergoeding krijgt. Heel veel mensen worden namelijk via het CWI met nauwelijks een vergoeding afgeserveerd. Het verschil tussen u en de fractie van GroenLinks is als volgt. U hebt het over de kapitalistische verwoesting. GroenLinks is er voorstander van dat mensen aan het werk blijven, dat zij geschoold en omgeschoold worden en dat, als het maar even kan, de insiders en de outsiders gelijke rechten krijgen. Ik hoor u altijd alleen maar over de insiders praten en nooit over de outsiders die er massaal uit vliegen. Ik denk dan: kapitalistische verwoesting? Wie zijn daar op dit moment het meest de dupe van? Dat zijn de outsiders op de arbeidsmarkt, dus mensen met flexcontracten en zzp'ers die met de huidige sociale zekerheid geen enkele bescherming krijgen. Dat vind ik heel erg slecht. Je moet dan ook wel bereid zijn om de sociale zekerheid an sich ter discussie te durven stellen. En dat durft u niet, dat durft de heer Ulenbelt niet, nou, dat vind ik jammer. Daarom zijn wij ook lid van verschillende partijen.

De heer Ulenbelt (SP):

Als je van de insiders outsiders maakt, zijn ze allemaal gelijk. De SP wil van de outsiders insiders maken. U maakt door beperking van de WW en door beperking van de ontslagvergoeding van mensen met vaste contracten ook outsiders. Daar kun je voor kiezen, maar dat is niet links, dat is liberaal!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik denk dat zoals de heer Ulenbelt dit nu samenvat, complete flauwekul is. Laat ik er het volgende nog van zeggen. Ik heb toch heel erg de indruk dat de heer Ulenbelt vasthoudt aan oplossingen van de vorige eeuw. Wij kijken naar de veranderende arbeidsmarkten in deze eeuw. Wij willen ook dat mensen op een andere manier werk verrichten dan volgens uw traditionele manier van denken. Van die mensen maken wij geen outsiders. Wij maken van iedereen insiders. Tevens accepteren wij dat onze arbeidsmarkt flexibel is, dat je mensen daarin moet beschermen en dat het beter is om van werk naar werk te gaan dan van werk naar uitkering, die ook niet eindeloos is. Uiteindelijk, of je het nu leuk vindt of niet, mijnheer Ulenbelt, komen mensen dan in de bijstand. Dat wens ik ze niet toe!

Na het raken van de open zenuw tussen de SP en GroenLinks – ik kan ermee leven – wil ik tot mijn conclusie over dit wetsvoorstel komen. GroenLinks vindt het lastig. Die € 75.000 zoals nu geregeld door het kabinet, vinden wij een wankel voorstel. Er is niets geregeld over scholing. Het lijkt er een beetje op dat dit een douceurtje is voor werkgevers. Zij krijgen te maken met een limiet. Echter, wat levert het voor werknemers op? Het principe erachter dat hogere inkomens wat gemaximeerd worden in de ontslagvergoeding, kan ik op zich steunen. Ik zou het wel heel goed vinden als de minister ingaat op de kritiek die ook door anderen is gegeven op inkomens net erboven en net eronder en op de relatie met het CWI. Voordat in Nederland gedacht wordt dat iedereen een riante ontslagvergoeding krijgt: er zijn heel veel werknemers die nauwelijks iets of niets krijgen, omdat het ontslag via het CWI loopt. Ik wil van de minister weten waarom er niet voor gekozen is om te zeggen: wij maken het maximum niet afhankelijk van het inkomen, maar wij stellen het maximum gewoon op € 75.000, los van het inkomen. Daar mag niet overheen gegaan worden.

Wij staan zeer sympathiek tegenover het amendement-Van Hijum. Op een aantal elementen komt het nagenoeg overeen met een eerdere notitie van mijn fractie over ontslag en scholing. De heer Van Hijum vraagt hier aandacht voor. De minister zal er natuurlijk op reageren. Ik zit nog wel met een vraag over dit amendement. Misschien kan de heer Van Hijum er straks antwoord op geven. Hij zegt dat hij de gegevens uit het personeelsdossier van de werknemer haalt en de scholingsafspraken uit de collectieve arbeidsvoorwaarden. Mensen worden niet alleen voor de werkplek geschoold die zij nu bezetten, maar ook voor een werkplek elders. Daar gaat het mij om. Dat lees ik nog niet zo helder in het amendement terug. Ik vraag de heer Van Hijum om daar nog eens even heel goed naar te kijken. Zijn amendement kan op grote sympathie rekenen. Het is, naast de vraag over het maximeren van de ontslagvergoeding in plaats van het maximeren afhankelijk van het inkomen, eigenlijk ook wel een voorwaarde, wil de GroenLinksfractie kunnen instemmen met dit wetsvoorstel. Zoals het er nu ligt, is het niet goed.

De heer Meeuwis (VVD):

Voorzitter. De VVD heeft het belang van een goed functionerende arbeidsmarkt hoog in het vaandel staan. De rigide ontslagbescherming maakt met name kleine ondernemers voorzichtig bij het aangaan van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Wij hebben hier in eerdere bijdragen voorbeelden van gehoord. Naar onze mening maakt dit de arbeidsmarktpositie voor meer kwetsbare groepen er ook niet beter op. Een beeld dat nog eens wordt onderstreept door nationale en internationale studies waarbij ontslagbescherming als een rem op de dynamiek van de arbeidsmarkt wordt beschouwd. De heer Pechtold wees daar zojuist ook al op.

De VVD houdt daarom graag een pleidooi voor een meer flexibele arbeidsmarkt met een soepeler ontslagregime. Een meer flexibele arbeidsmarkt is goed voor onze economie en dus ook voor alle deelnemers aan die economie. Tijdens het Najaarsoverleg 2008 is besloten om de vastgelopen discussie over het ontslagrecht te beslechten met een compromisje waarbij werknemers met een salaris van € 75.000 of meer qua ontslagvergoeding worden afgetopt op één jaarsalaris. Als je € 1 per jaar minder verdient, de € 74.999 die de heer Ulenbelt had uitgerekend, kun je echter nog steeds met tweeënhalve ton naar huis.

Wij moeten ons realiseren dat de groep waar het om gaat, nog geen 2% van het aantal ontslagzaken betreft. Tevens is het binnen het voorliggende voorstel nog steeds mogelijk dat dit piepkleine groepje waar wij dit wetsvoorstel voor bespreken afspraken maakt met de werkgever over een hogere vergoeding. Ook de rechter is bevoegd om van de norm die wordt voorgesteld, af te wijken. Dit is geen oplossing voor de arbeidsmarkt, dit is geen oplossing voor de hoge kosten van werkgevers, dit is überhaupt nergens een oplossing voor. De Raad van State adviseert dan ook terecht om dit voorstel niet in te dienen.

Heeft de minister recent nog nagedacht over de vraag welk probleem hij ook alweer aan het oplossen was? Vindt de minister dat er nog steeds een noodzaak bestaat om serieus naar de ontslagregeling te kijken als stimulans om te komen tot een flexibeler en slagvaardiger arbeidsmarkt? Ziet de minister, zo luidt mijn derde vraag, zijn voorliggende voorstellen dan als eindregeling of als eerste stap op weg naar een soepeler ontslagregime? Als het laatste het geval is: wanneer kunnen wij dan stap twee verwachten en wat zou die dan moeten inhouden?

Daarnaast zitten er in dit voorstel, dat wij niet als bijzonder positief beschouwen, nogal wat onrechtvaardigheden. Niet alleen is de grens van € 75.000 arbitrair, het voorstel is ook een perverse prikkel tegen de ambitie van mensen om meer dan € 75.000 per jaar te gaan verdienen. Zekerheid van inkomen in geval van werkloosheid speelt wel degelijk een rol in de keuzes die mensen maken, als die keuze er is. Kijk bijvoorbeeld naar de redenen waarom mensen de risico's van het ondernemerschap niet durven aan te gaan.

De minister stelt dat het wel zal meevallen met de afspraken die werknemers en hun werkgever gaan maken over de ontslagvergoeding. De redenering daarachter is dat werkgevers zich gedekt zien door toepassing van deze wet door de rechtbank indien dat aan de orde is. Maar juist degenen met uitstekende perspectieven op de arbeidsmarkt zullen deze afspraken wel kunnen maken en de meer kwetsbaren niet, vanwege de dreiging van de rechterlijke macht. Is de minister het met ons eens dat het juist de nieuwe kantonrechtersformule is die een rechtvaardiger toetsing van kansen op de arbeidsmarkt en dus de hoogte van de ontslagvergoeding biedt? Deze formule kijkt immers naar meer dan alleen het inkomen, namelijk ook de employability van de betreffende persoon.

De minister heeft zich eerder uitgelaten over de wenselijkheid van een soepeler ontslagrecht. Mijn fractievoorzitter dichtte deze minister dit voorjaar nog de Liberale Vonk toe in dat verband. Kijk nu eens wat ervan over is! Zo'n belangrijk onderwerp weg gepolderd. Wat is nu nog de boodschap van de minister aan ondernemend Nederland? Wat is de boodschap aan al die mensen die thuis zitten of die, na van het ene tijdelijke contract naar het andere te zijn gegaan, uiteindelijk aan het kortste eind trekken? Kunnen zij in dit verband nog wat meer verwachten van deze minister of stuurt hij hen met een kluitje de polder in?

Minister Donner:

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, minister. Straks mag u de hele tijd.

Minister Donner:

Ik wilde er alleen op wijzen dat ik die Vonk kreeg toen het wetsvoorstel hier al lag.

De voorzitter:

Dat bedoelde ik. Dat had u ook straks kunnen zeggen.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Het Financieel Dagblad van vandaag schrijft over het wetsvoorstel dat wij vandaag mogen bespreken: "Iedereen vindt het een juridisch wangedrocht." Wie ben ik om het daarmee oneens te zijn? De Raad van State schiet er gaten in zoals hij zelden gaten in een wet heeft geschoten. Het hoogste advieslichaam van de regering zegt niet gewoon nee tegen dit voorstel, maar doet dat in het zogenaamde zesde en zwaarste dictum. Zes keer nee dus eigenlijk. De Raad van State komt ook nog eens met zeven opmerkingen die verduidelijken waarom hij zo stellig is. Hij schiet aan alle kanten gaten in het betoog van de regering, zo veel gaten dat er eigenlijk niets van overblijft. Natuurlijk heeft de regering een eigen verantwoordelijkheid; hetzelfde geldt uiteraard voor de Kamer. De Raad van State is tenslotte een advieslichaam. Maar als het advies zo helder is, zo onomwonden, zo stellig, kun je het toch niet naast je neerleggen, tenzij je keiharde argumenten hebt?

De grens van € 75.000 is arbitrair; ik neem aan het gevolg van een politiek compromis. Waarom € 75.000 en niet een ander bedrag? De Raad van State vraagt het zich hardop af. Wat is het verschil tussen € 74.000 en € 76.000? Er is ook sprake van rechtsongelijkheid, zo zegt de Raad van State. Met een jaarinkomen van minder dan € 75.000 kun je een vertrekpremie van – ik noem maar wat – drie ton regelen. Zit je erboven, dan moet je het met drastisch minder doen. Vraag der vragen, die ook al werd gesteld door de heren Pechtold en Meeuwis, is: wat wil de regering nu eigenlijk oplossen met dit wetsvoorstel, ook al omdat slechts 2% van de ontslagzaken hieronder valt?

De Raad van State zegt dat het wetsvoorstel in ieder geval niet leidt tot meer arbeidsparticipatie. Het mist een toereikende rechtvaardiging van de gemaakte keuze. De enige reden die ik kan verzinnen en wat de regering zelf ook eigenlijk schrijft, is de wens tot het voorlopig afronden van de discussie over het ontslagrecht. Dat is een politieke reden. Dat is een begrijpelijke maar wel een politieke reden.

Begrijp ik het verder goed – ik praat de kranten maar even na – dat dit wetsvoorstel de resultante is van een deal tussen de bonden en de werkgevers, dat de grens van € 75.000 is bedacht door de FNV en dat de werkgevers in ruil daarvoor hebben beloofd deze regeerperiode te zwijgen over het ontslagrecht? Als dat zo is, is het misschien niet zo een slimme deal, want deze regeerperiode duurt wellicht niet meer zo lang. Overigens, wanneer moet dit wetsvoorstel in werking treden? Ik zie geen streefdatum. Ook dat geeft te denken.

Pikant is de rol van de FNV. Toen mijn partij wilde samenwerken met die vakbond over de pensioendatum, klonk uit FNV-land dat mijn partij tweedracht wil zaaien. Wat wordt met dit wetsvoorstel gedaan? Tot € 75.000 geldt de ene regeling, boven € 75.000 de andere regeling. Ik kan mij niet voorstellen dat dit bijdraagt tot een eendrachtig Nederland. Waarom wil het kabinet deze breuklijn in het loongebouw? Waarom ligt de magische grens op € 75.000? Waarom ligt die daar? Waarom zo specifiek dit bedrag?

Waarom moet de ontslagvergoeding überhaupt worden afgetopt? Het ontslagrecht wordt er verder mee uitgehold. Die € 75.000 kan in de toekomst ook verschuiven met steeds kleine stapjes, die allemaal heel redelijk klinken, maar op den duur toch grote verschillen gaan uitmaken.

Waarom hebben mensen die meer verdienen dan € 75.000, zoals het kabinet schrijft, meer kansen op de arbeidsmarkt? Waar blijkt dat uit? Iemands kansen op de arbeidsmarkt hebben te maken met zaken als opleiding en ervaring en hebben geen betrekking op iemands laatst genoten salaris.

Ook de rechter wordt uitgeschakeld, althans boven de € 75.000. Wat vindt de regering hiervan? Ik vind het pikant, want mijn partij is voorstander van minimumstraffen op allerlei strafrechtelijke dossiers. Daarvan zegt de regering en deze minister heeft dat in het verleden ook gedaan: ja, dan schakel je de rechter uit. Dat is echter exact wat in dit wetsvoorstel gebeurt. Graag antwoord op deze principiële en juridische vraag.

Ten slotte, is hiermee het dossier ontslagrecht gesloten of komen er meer maatregelen?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. Bij sommige wetgeving sta je juichend achter dit spreekgestoelte. Het gevoel dat ik een mooi, belangwekkend wetsvoorstel aan het behandelen ben, kan mij van binnen doen juichen. Voorzitter, het zal mij niet verbazen dat dit ook bij u het geval is en dat de minister weet waar ik het over heb. Met een mooie, eenvoudige wet kun je de wereld veranderen en een revolutie ontketenen.

Over zo'n wetsvoorstel hebben wij het vandaag niet, laat ik daar eerlijk over zijn. Wij weten waar wij vandaan komen: het is de vertaling van een akkoord tussen de sociale partners uit het najaar van 2008, ruim anderhalf jaar geleden. Het betreft een beperking van de ontslagvergoeding tot maximaal een jaar voor mensen met een jaarinkomen van € 75.000 en hoger. Daar is op het eerste gezicht niet veel op tegen. De PvdA is, zoals bekend, groot voorstander van het aanpakken van excessen. Hoge ontslagvergoedingen en vertrekpremies zijn daar ook een onderdeel van. Er is in het Najaarsakkoord gekozen voor een harde grens en er is ruim een jaar gesoebat over de afspraken die in arbeidsovereenkomsten staan op basis van individuele dan wel collectieve afspraken in cao's en sociale akkoorden. Daar kwam men deze zomer uit met de regering en nu staan wij hier.

De PvdA hechtte toen, hecht nu en in de nabije toekomst aan sociale partners en aan akkoorden die met het kabinet worden gesloten over sociaaleconomische vraagstukken. Dit was geen eenvoudige klus. Dat behoeft geen betoog voor iedereen die de geschiedenis kent. Het heeft niet de meest fraaie wet opgeleverd – en dat is een understatement – die een volksvertegenwoordiger zich zou wensen, maar het is een manier om hoge ontslagvergoedingen aan te pakken en een hoofdstuk af te sluiten en weer vooruit te kijken. Ik had al verwacht dat dit een moment was waarop men naar voren zou komen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik vind het helemaal niet erg om een avondje te werken, maar wij krijgen nog één spreker en ik vraag mij werkelijk af: van wie is deze wet? De minister zit wel te gebaren, maar daar letten wij niet op. Mevrouw Vermeij is de zoveelste op rij, de tweede coalitiepartner, die eigenlijk zegt: wat hebben wij hieraan? Laat ik eerlijk zijn. Ik heb noch de bonden noch de werkgevers hierover positief gehoord. Ik heb zojuist voorgerekend dat het om 2,5% van de arbeidsmarkt gaat en dat het volgens de cijfers 2500 mensen betreft. Het is symboolwetgeving. Het zijn mensen die in hun contract bij aanvang de ontslagpremie hebben vastgelegd. Waar maken wij die wet voor? Is die wet van mevrouw Vermeij? Gaat zij hem volledig verdedigen of niet?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik zeg: hoofdstuk dicht. Deze wet is deze wet. Wij gaan vooruit en wij gaan precies de agenda behandelen die de heer Pechtold en mevrouw Van Gent hebben geschetst. Wij moeten heel veel zaken in dit land regelen. Wij hebben een groot debat te gaan over de heroverwegingen. Wij hebben bij de begroting Sociale Zaken al uitgebreid onze visie neergelegd, ook met betrekking tot de ontslagbescherming. Die visie ziet er toch wat anders uit dan de heer Pechtold schetst. Ik neem bijvoorbeeld het standpunt in dat wij aan de onderkant van de arbeidsmarkt wellicht moeten denken aan meer ontslagbescherming en bij andere groepen van de arbeidsmarkt aan minder. Dat idee hebben wij geopperd.

Dit wetsvoorstel gaat inderdaad over niet veel mensen en daarover heb ik dan ook een aantal vragen. Wij kunnen het in de prullenbak gooien of wij kunnen zeggen dat het een afspraak is waarmee sociale partners aan de tafel gaan en verder gaan onderhandelen. Dat is mij een groot goed.

De heer Pechtold (D66):

Stel nu dat morgen de volgende kop in de krant staat: "Mevrouw Vermeij: deze wet gaat over niet veel." Dan is dat de resultante van drie jaar getouwtrek. Het is een weeswetje. De PvdA-fractie neemt het niet op voor de wet, de CDA-fractie heeft er een moordend amendement op ingediend en de ChristenUnie verwijst het naar de Raad van State, die het inmiddels in de prullenbak heeft gedeponeerd. Dat is de situatie. Dan zeg ik: uithuilen en opnieuw beginnen. Laten wij dan zaken doen over die scholingscomponent, laten wij zaken doen over de laagste inkomens, maar laten wij vooral geen symboolwetgeving maken die 2500 gevallen regelt, waarvan de meesten het in een premie hebben vastgelegd. Dat is niet sociaal. Dat is symboolwetgeving, die outsiders en insiders in een crisisperiode nog steeds van een slotgracht voorziet.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik wil de heer Pechtold aanhalen en zijn opvattingen over het ontslagrecht te berde brengen, als hij woorden als "niet sociaal" tegenover mij in de mond neemt. "Voor ontbinding is geen voorafgaande toestemming meer nodig van de rechter of het CWI." Dit is een quote uit het D66-verkiezingsprogramma. Hij zegt tegen mij dat wij niet sociaal zijn. Voor mij is een overeenkomst met sociale partners zeer belangrijk. Vanaf dat punt kunnen wij verder gaan en daarvan ben ik een groot voorstander. Die sociale partners verdedigen dit voorstel wel degelijk. Heeft de heer Pechtold de sociale partners hierover gehoord? Ik niet. Zo snel mogelijk verder, dat was de boodschap.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw Vermeij begint haar bijdrage met de opmerking dat je als Kamerlid zo kunt genieten van een goede wet. Soms denk je: yes, we hebben echt wat gedaan. Maar staat zij hier een wetsvoorstel voor de lieve vrede te verdedigen? Die indruk krijg ik namelijk. Eigenlijk vindt niemand het wat en moet het een stuk beter. Steunt zij het amendement om scholing te verbeteren? Is dit een wet voor de lieve vrede, met sociale partners en binnen het kabinet?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Op de eerste vraag antwoord ik heel eerlijk: ja, het is een wet voor de lieve vrede. Daar hoef ik helemaal geen doekjes om te winden.

De tweede vraag is een heel andere. De heer Van Hijum heeft vanmiddag een vrij vergaand amendement ingediend, dat ook de grondslag onder dit wetsvoorstel voor de lieve vrede, in uw termen, principieel verandert. Blijft de lieve vrede ook een lieve vrede? Ik heb een aantal inhoudelijke vragen over het amendement van de heer Van Hijum. We weten niet over welke vorm van scholing hij het heeft. Functiegerichte scholing is al verplicht, dus waarom zou je dat opnemen in relatie tot de ontslagvergoeding? Ik kan de juridische implicaties van dit amendement echt niet doorgronden, wat ik hier in alle oprechtheid zeg. Ik wil daar echt absoluut nader advies over hebben. Ik deel de opvatting van mijn collega van de ChristenUnie: dit moet absoluut terug naar de Raad van State, voordat wij hierover ons oordeel kunnen vellen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik ben blij dat u zo openhartig bent. Het gaat om een wet van opschorting, als we eerst nog een advies van de Raad van State moeten vragen. Als de coalitie dat wil, wat zijn we hier dan nog aan het doen?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik ben mijn betoog aan het afmaken, wat misschien wel snel kan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het gaat mij niet om uw betoog. U vindt het ook een voorstel van niets, een wetsvoorstel voor de lieve vrede, dus moet het aangepast worden. Er ligt een amendement, waarover u samen met een andere coalitiefractie een advies van de Raad van State wilt. De derde coalitiepartij, het CDA, heeft het amendement ingediend. De hele coalitie wil deze wet van de lieve vrede eigenlijk aanpassen. Wat doen we hier dan nog?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Nee, dat is niet helemaal de lijn van mijn betoog. Deze wet is een vertaling van het akkoord met de sociale partners. Als wij die wet en dus dat akkoord als het ware amenderen omdat wij denken dat het daarvan beter wordt, ben ik daarvan met dit amendement nog niet overtuigd. Ik heb eerlijk gezegd liever een goed debat over scholing, op het moment dat we wederzijdse scholingsplichten en -rechten gaan bespreken. We hebben hier moties ingediend over individuele scholingsrechten. Ik ben dag en nacht te porren om te praten over scholing, maar ik wil de juridische implicaties van dit amendement doorgronden, aangezien het de grondslag van dit wetsvoorstel verandert. U hebt de kritiek van de Raad van State gelezen, die fundamenteel is. Juist met dit amendement lijkt het me zinnig om daarmee terug te gaan.

De heer Meeuwis (VVD):

Net voordat het debat over het wetje voor de lieve vrede begon, gaf u aan dat het over en uit is. Ik hoopte dat u zou komen met een opening over wat er nog meer geregeld moet worden als het gaat om differentiatie in opleidingen. Bent u bereid een meer fundamenteel debat te voeren over wat we echt willen als het gaat om flexibilisering van de arbeidsmarkt en de employability van mensen? Dít willen we immers blijkbaar niet.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik ben de eerste om dat debat vanaf morgen te beginnen. Het maakt me daarbij niet uit of deze wet er komt, of niet. Dat heb ik al gezegd tijdens de begrotingsbehandeling van SZW. Volgende week hebben we verschillende debatten: over de arbeidsmarkt van ouderen en de arbeidsmarkt in het algemeen. Daarbij komen we terug op elementen die we vandaag ook aan de orde hebben: hoe helpen we mensen sneller aan het werk, hoe zorgen we dat ouderen niet jarenlang langs de kant staan, hoe zorgen we dat we die cultuuromslag tot stand brengen? Verder denk ik aan een debat over rechten die we wellicht ook aan anderen moeten toekennen. Wij hebben het vaker over flexwerkers gehad, maar wij hebben het nu over de ontslagvergoeding en dit wetsvoorstel. Ik geef hier mijn mening over een zeer ingrijpend amendement dat hier is ingediend.

De heer Meeuwis (VVD):

Mevrouw Vermeij bedoelt daarmee dan ook de noodzakelijke hervorming van het ontslagsysteem voor die andere 98% die vandaag even buiten de haken is gezet.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Nee, dat is uw eigen invulling, want ik heb een andere opvatting over het ontslagrecht. Daarover hebben wij het nu niet; wij hadden het over de arbeidsmarkt. Wij hebben daarover een discussie gevoerd en ik dacht dat u daarop doelde; vergeeft u mij. Ik ben er erg blij mee dat wij het ontslagrecht in zijn geheel hebben gelaten zoals het is, dus ik ben ook blij met het Najaarsakkoord zoals het er nu ligt. Daarover mag geen misverstand bestaan. Maar wij hebben het ook gehad over de relaties op de arbeidsmarkt en over ouderen op de arbeidsmarkt. Volgens mij doelde u daarop en dat debat wil ik graag met u aangaan.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw Vermeij had het over een wetsvoorstel dat de vrede dient.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De lieve vrede!

De heer Van der Vlies (SGP):

De lieve vrede, ja warempel. Ik kan mij daarbij ook wat voorstellen: een kabinet dat een centraal akkoord probeert tot stand te brengen of een Najaarsakkoord tot conclusies wil leiden. Maar het is voor een parlement toch geen kwestie van "u vraagt en wij draaien"?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

O nee, maar daar ben ik nog niet eens aan toe gekomen. Ik heb nog een hoop vragen te stellen over dit wetsvoorstel en probeer daarmee ook invulling te geven aan mijn plicht om deze wet kritisch te bejegenen. Maar dat neemt niet weg dat ik ook hier wil hebben neergezet, dat akkoorden, juist op dit vlak, voor de PvdA van groot belang zijn. Wij moeten de wet ook niet groter maken dan hij is; misschien moeten wij hem ook niet kleiner maken dan hij is. Ik zou mijn werk in dat opzicht ook willen doen. Ik wilde alleen maar gehoor geven aan een soort kwalificatie van mevrouw Van Gent, die ik wel passend vond bij deze behandeling, omdat deze wet nu ook niet de grootste schoonheidsprijs verdient.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik begrijp dat. U hebt het recht om dat te vinden en om dat zo te zien, maar wat vindt u dan van het amendement van collega Van Hijum? Daar had u het namelijk over, net voor ik naar de interruptiemicrofoon kwam. Dient dat die lieve vrede, of is het in wezen een oorlogsverklaring? Of leidt het op zijn best tot een wapenstilstand, om in uw terminologie te blijven?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik heb geen idee, want ik heb er van de buitenwereld nog geen enkele reactie op gehoord. Overigens weet ik wel hoe bepaalde delen van die sociale partners denken over scholingsverplichtingen in relatie tot ontslag. Dat weet u ook; wij zullen dat ook nog wel vernemen. Met name ben ik geïnteresseerd in de juridische implicaties van dit amendement. Als u het goed hebt gelezen, moet u het met mij eens zijn dat het een volstrekt andere grondslag geeft aan dit wetsvoorstel. Gezien de kritiek van de Raad van State, vind ik het daarom van belang om zijn advies erover te horen.

De heer Ulenbelt (SP):

Het kabinet heeft net een wetsvoorstel ingediend ter uitvoering van een sociaal akkoord. Voor de lieve vrede, zegt mevrouw Vermeij; zij loopt hier dus de vrede te dienen. Maar wat is dan haar politieke oordeel over haar coalitiepartner, die kennelijk dat sociaal akkoord niet wil uitvoeren, maar er iets aan wil toevoegen waarover men het in het sociaal akkoord niet had? In plaats van het advies van de Raad van State af te wachten, moet het politieke oordeel dan toch zijn: dit is niet de uitvoering van dat akkoord en dat amendement steun ik niet?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

De eerste vraag kunt u beter aan mijn collega van het CDA stellen. Ik heb dit amendement gelezen en goed beoordeeld. Ik heb gezien hoe ingewikkeld dit amendement is, ook in relatie tot dit wetsvoorstel. Nogmaals: je kunt mij voor scholing dag en nacht wakker maken. Voor u geldt dat ook. Maar er zijn echt zeer cruciale vragen die dit amendement niet beantwoordt. Over wat voor scholing hebben wij het nou? Ik heb nog een andere vraag. Kantonrechters kunnen nu al scholing laten meewegen in hun beoordeling. Dat weet u ook, daar zijn recente zaken van bekend. Is dit amendement daarmee overbodig? Dit amendement is laat in de middag ingediend en ik heb daar dus nu nog niet het juridisch antwoord op. De Raad van State lijkt mij daarvoor bij uitstek geschikt.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik vroeg om het politieke oordeel. Er lag een akkoord en dat is verwoord in een wet. Een coalitiepartner van uw partij gaat daaraan lopen morrelen. U vindt dat niet lekker. Dan moet u toch zeggen: scholing prima, maar niet de scholing koppelen aan de ontslagvergoeding; dat heeft uw partij nooit gedaan. Dat zou u nu dus makkelijk en resoluut kunnen afwijzen.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Nee, ik zou hierover graag het advies van de Raad van State willen.

De heer Van Hijum (CDA):

Mevrouw Vermeij geeft eigenlijk al aan dat de kantonrechter het in bepaalde omstandigheden kan meewegen. Tegelijkertijd zegt zij dat er sprake is van een vergaande verandering van de grondslag. Afgezien van het feit dat zij zegt niet van revoluties te houden, zoals ik begreep van het begin van haar betoog, is dat niet helemaal aan de orde, denk ik. Mijn vraag is of mevrouw Vermeij wil ingaan op de motie van onze voormalige collega's mevrouw Verburg en mevrouw Bussemaker, die thans gebroederlijk of gezusterlijk in het kabinet zitten en misschien ook nog blij zijn dat we hiernaar verwijzen. Zij hebben zich hier in het verleden samen voor ingespannen.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Dat klopt. Dat is een motie uit 2005. Ik neem aan dat u ook de achtergrond van deze motie kent. Die motie is namelijk toentertijd aangedragen door de SER, die deze motie nodig had om tot een WW-advies te komen. Dat zijn de achtergronden die toen speelden, in 2005. Dat is uiteindelijk niet gelukt, zeg ik erbij. Het is goed om dat even te weten. We zitten nu vijf jaar later. Nogmaals, er zitten haken en ogen aan het opnemen van scholingsverplichtingen in relatie tot ontslag. Ik heb dat debat over wederzijdse scholingsplichten en -rechten veel liever. Dat debat hebben wij al eerder in dit huis gevoerd. Dit is maar een klein onderdeel daarvan en dit fietst er toch wel een vrij fundamenteel voorstel in. Daarom wil ik er echt juridisch advies over hebben.

De heer Van Hijum (CDA):

Laat helder zijn dat dit voorstel natuurlijk moet kloppen en voldragen moet zijn. Er is alle ruimte voor debat daarover. Mevrouw Vermeij zei dat wij haar wakker kunnen maken voor scholing, en zo ken ik haar ook. We hebben samen het initiatief genomen voor een hoorzitting over dat onderwerp. Zij heeft zelf in de media over mijn idee gezegd dat het aantrekkelijk klinkt, als de balans erin zit en als het ook kan omslaan in een hogere vergoeding voor de werknemer. Ik heb geprobeerd om dat ook in het voorstel te verwerken, zoals zij misschien heeft gezien. De vraag is of zij ontvankelijk is voor die gedachte en op basis daarvan een goede inhoudelijke discussie wil voeren.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik ben nog niet helemaal overtuigd of de koppeling scholing en ontslag de meest ideale is of dat wij op een andere wijze meer aan bij- en omscholing moeten doen. Ik heb inderdaad in het amendement gelezen – en ik zie dat als een vorm van verleiding om mij mee te nemen – dat die ontslagvergoeding ook hoger zou kunnen uitpakken, zodra een werkgever weinig aan scholing heeft gedaan. Mijn vraag is of dat werkelijk de praktijk van alledag zal zijn. De eerste geluiden die ik daarover hoor, zijn kritisch. Daarom is het des te beter om hier goed naar te laten kijken, want ik weet het gewoon echt niet.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Laat ik voortgaan met een aantal vragen die wij hebben over dit wetsvoorstel. Ik heb drie blokjes: de harde grens van € 75.000, waarover al meer is gesproken; over wie hebben wij het, waarover ook al het een en ander is gezegd; en de effecten van het wetsvoorstel. Ik ben niet de eerste en ook niet de laatste die iets zegt over die harde grens. Waarom is niet gekozen voor een glijdende schaal, ook niet in het Najaarsakkoord? Hoe is men op € 75.000 gekomen? Is dit bedrag achterhaald, gezien de lange tijd dat dit wetsvoorstel er al ligt? De minister zegt dat hij dit gaat ophogen met duizend als eenheid.

Er is weinig bekend over de vermeende goede arbeidsmarktpositie van mensen met een hoger inkomen. Hierop hoor ik graag een reactie van de minister. In het akkoord van deze zomer blijkt dat indien de rechter besluit over ontbinding van een arbeidsovereenkomst, hij zich heeft te houden aan het wetsvoorstel. Dat laat onverlet dat de werknemer, mochten er nadere afspraken zijn gemaakt, in een civiele procedure het overige geld mag vorderen, zo schrijft de minister. Hoe moet dat in zijn werk gaan, vraag je je af. In welke gevallen gaat men toch naar de rechter, ook als het een geregelde zaak betreft?

Dat brengt ons bij de vraag voor wie we dit doen en over wie dit gaat. Ondanks herhaalde vragen van de SP-fractie hierover hebben we geen gegevens over het aantal werknemers met een salaris boven € 75.000 dat bij de rechter komt voor de ontbinding. De categorie boven € 75.000 heeft in veel gevallen al afspraken gemaakt in het contract over eventueel vertrek. Hebben we daar gegevens over? Hebben we het naar de inschatting van de regering over enkele honderden of over een kleine duizend mensen?

Dan de effecten van dit wetsvoorstel. Welke besparing door de werkgevers wordt er verwacht? Laten wij een voorbeeld nemen: ik kan mij voorstellen dat de personeelsafdeling van Shell, een onderneming met veel mensen die een inkomen hebben boven € 75.000, heeft berekend wat dit kan betekenen. Kan de minister ons daar iets over vertellen?

De heer Pechtold (D66):

Met een fractie die elf maal de omvang van de mijne heeft, stelt u vragen waarop mijn medewerkers de antwoorden direct bij het CBS konden halen. Die antwoorden gaf ik zojuist. Het gaat om 2,5% van de werknemers, de kosten worden met 0,5% verlaagd en het gaat om 2500 gevallen. Bij de meeste betrokkenen zit het in hun premie. Dat konden mijn mensen zo uitzoeken. Als wij uitgaan van een bandbreedte van een paar procent, 10% of 20%, blijft het nog niets. Dan bent u het dus met mij eens dat dit nergens over gaat. Waar hebt u nog antwoorden voor nodig om te zeggen dat die grens niet alleen arbitrair is maar bovendien over niets gaat?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik wil graag van de regering weten voor hoeveel mensen de ontslagprocedure via de rechter gaat lopen. Volgens mij hebt ook u die vragen gesteld. U schat dat zo in. Dat getal van 2500 heb ik ook uit mijn mouw geschud, maar wat gaat dit wetsvoorstel betekenen? Hoe vaak zal de kantonrechter gebruik moeten maken van dit wetsvoorstel? Dat is gewoon mijn vraag aan de regering; niets meer en niets minder.

De heer Ulenbelt (SP):

Wij hebben verschillende debatten gehad over het ontslagrecht. In een van die debatten zei de vertegenwoordiger van de PvdA-fractie dat die fractie zou terugkomen op de wijziging van de kantonrechtersformule. Ik heb u daar tot nu toe niets over horen zeggen. Er werd toen gezegd dat de rechters buiten de maatschappelijke werkelijkheid leven en dat het niet nodig is. Er werd toen de suggestie gewekt dat er iets moest gebeuren en dat de kantonrechtersformule niet moest worden gewijzigd. Wat is uw positie nu?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Volgens mij hebben wij hier een debat over de ontslagvergoeding en niet over de kantonrechtersformule. Het is ook alweer een jaar geleden. Ik zal direct reageren op uw amendement dat ertoe oproept om de oude kantonrechtersformule op te nemen in de wet, want ik neem aan dat u daarop doelt. Daar ben ik echt geen voorstander van. Het onafhankelijke pad naar de rechter is voor ons een groot goed. U ontneemt werknemers die weg. De vakbonden zijn daar ook absoluut geen voorstander van, want dit beperkt hun onderhandelingsruimte op bedrijfsniveau. Het lijkt mij dus geen goed idee om het op die manier te doen. We moeten nog zien hoe de uitspraak van de Hoge Raad hier precies op interfereert, maar ik moet eerlijk zeggen dat de nieuwe kantonrechtersformule in de praktijk helemaal niet zo slecht uitpakt. Dat zeg ik maar even heel eerlijk tegen u.

De voorzitter:

De heer Ulenbelt, tot slot.

De heer Ulenbelt (SP):

Mevrouw Vermeij, volgens uw vorige woordvoerder leefden de rechters buiten de werkelijkheid, maar bij u leven zij weer in de werkelijkheid. Ik heb de minister gevraagd wat de gevolgen zijn. Die kon hij helemaal niet geven. Wat weet u wat wij niet weten? Jongeren gaan er immers 50% op achteruit en ouderen gaan er 25% op achteruit. Dat accepteert de PvdA. "De lieve vrede"? Het is intussen oorlog over de ontslagvergoeding. Er worden nu lagere bedragen afgesproken dan toen. Uw partij stond voor het ontslagrecht en nu laat u het gewoon vallen. Tichelaar bood nog hoop, maar u stampt dit in de grond. Dankjewel, Partij van de Arbeid!

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Volgens mij wordt hier schromelijk overdreven en dat weet de heer Ulenbelt dondersgoed. Dat laat alle via het CWI lopende routes nog onverlet. Mijnheer Ulenbelt, kom op!

De heer Ulenbelt (SP):

Komt u dan met die cijfers waaruit blijkt dat het allemaal hoger is dan daarvoor. Hebt u die cijfers?

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik heb helemaal niet gezegd dat het hoger is dan daarvoor. Dat hebt u mij niet horen zeggen.

De heer Ulenbelt (SP):

U zegt dat het beter uitpakt.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Nee. Luistert u nou eens goed naar mijn woorden. Ik heb gezegd dat de kantonrechtersformule helemaal niet zo slecht heeft uitgepakt. Dat heb ik gezegd, mijnheer Ulenbelt. En nu rond ik af.

De voorzitter:

Ja, alstublieft.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik vraag mij af welke besparing werkgevers met dit wetsvoorstel gaan realiseren. Wat zullen de eventuele effecten zijn voor werknemers met een salaris tussen € 70.000 en € 80.000? Heeft dit voorstel bepaalde effecten? Denken werknemers of werkgevers: kom bijvoorbeeld niet bij de € 75.000 of, als je daarboven komt, verzeker je dan snel van aanvullende afspraken? Hoe denkt de regering deze effecten te gaan evalueren? Hoe zit het met de extra kosten voor de rechterlijke macht? Zijn er ook besparingen te verwachten, bijvoorbeeld door minder ontslagvergoeding?

De PvdA-fractie is geen voorstander van al te hoge ontslagvergoedingen. Wij vinden het van groot belang dat mensen na hun ontslag weer snel aan het werk kunnen. Volgens mij vindt iedereen in dit huis dat. Daar is veel voor nodig. Is de minister, naast deze afspraak, voornemens om de komende tijd nadere afspraken te maken met de sociale partners over hun rol, hun verantwoordelijkheid en hun inzet bij het voorkomen van ongewenst ontslag, evenals over preventie en mogelijkheden om snel weer aan het werk te gaan?

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ook de CDA-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel, het voornemen van de regering om de hoogte van de ontslagvergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst te beperken tot één jaarsalaris bij een inkomen vanaf € 75.000. Ook mijn fractie realiseert zich dat dit wetsvoorstel voortvloeit uit een pakket aan maatregelen en afspraken met de sociale partners in het Najaarsakkoord 2008. De afspraak om de ontslagvergoeding vanaf een bepaalde grens te beperken en de ontslagdiscussie voorlopig te laten rusten, maakte destijds de weg vrij voor een aantal afspraken, onder andere over het bevorderen van de arbeidsparticipatie en de lastenverlichting. Het feit dat er binnen het poldermodel een deal was bereikt over deze beperking, heeft voor de regering zwaar meegewogen bij het besluit om die deal een-op-een in een wetsvoorstel om te zetten.

Dat maakt het voorstel echter zelf nog niet goed of logisch. Dat blijkt ook uit het uiterst kritische advies van de Raad van State. Meerdere collega's hebben daar al naar verwezen. In de memorie van toelichting valt te lezen dat het belangrijkste doel van het voorstel is om de ontslagkosten van de werkgevers te beperken. De afspraak tussen de sociale partners is echter tot stand gekomen voordat de Kring van Kantonrechters een aanpassing van de kantonrechtersformule vaststelde. Die leidt op zichzelf al tot een verlaging van de ontslagkosten over de hele linie. Kan de minister ingaan op de consequenties van dit voorstel in relatie tot de aanpassing van de kantonrechtersformule die al realiteit is?

Een andere vraag is hoe dwingend de inkomensgrens feitelijk is. De leden van de VVD-fractie zijn daar ook op ingegaan. Ik heb de indruk dat op heel veel manieren van het maximum kan worden afgeweken, bijvoorbeeld via contractuele afspraken, door middel van sociale plannen of, niet in de laatste plaats, door de rechters zelf, die altijd de redelijkheid en de billijkheid van de vergoeding individueel blijven toetsen in het licht van alle relevante omstandigheden. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering aan dat de rechter altijd kan besluiten tot een hogere vergoeding, bijvoorbeeld als een slechte arbeidsmarktpositie daartoe aanleiding geeft. Kennelijk is geen sprake van een harde bovengrens. De rechter moet alleen expliciet afwegen in welke mate een hogere vergoeding dan een jaarsalaris noodzakelijk is. Kan de minister ingaan op het matigende effect hiervan?

Meer principieel is het verwijt van de Raad van State dat een visie op de grondslag en de functie van de ontslagvergoeding ontbreekt. Kortom: op grond waarvan moet eigenlijk een vergoeding worden gegeven? Waarom verandert dit ineens bij een jaarinkomen van € 75.000 of meer? Hoe verhoudt deze grens zich tot het voornemen van de regering om de ontslagvergoeding voor bestuurders bij de overheid of in de semipublieke sector te maximeren op één jaarsalaris, ongeacht het verdiende salaris? Hoe is het verschil te rechtvaardigen tussen de vergoedingenpraktijk bij de kantonrechter, waar men standaard een vergoeding krijgt via de kantonrechtersformule, en bij het UWV, waar geen vergoeding wordt gegeven tenzij er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag. De hoofdvraag is natuurlijk of de wetgever niet te veel ruimte laat aan de rechter om te bepalen wat in concrete situaties redelijk en billijk is. Mijn fractie vindt dat er langzamerhand meer dan voldoende aanleiding is voor een fundamentele bezinning op de duale ontslagvergoedingenpraktijk. Dat hebben wij bij de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken via de aangenomen motie-Koşer Kaya/Van Hijum al laten weten.

De heer Pechtold (D66):

Normaal heb je voor een grafkist vier dragers nodig. Wij hebben er nu drie uit de coalitie. Ik bied me graag aan als vierde. De vragen die ik heb gesteld, zijn immers nog minder fundamenteel dan de vragen die de heer Van Hijum stelt. Hij haalt het helemaal onder de enkels weg.

De heer Van Hijum (CDA):

Volgens mij was dit geen vraag, maar een constatering.

De heer Pechtold (D66):

Laat de heer Van Hijum zijn verhaal maar afmaken, ik kom er straks wel op terug.

De heer Van Hijum (CDA):

Volgens mij behandelen wij hier een wetsvoorstel en is het gebruikelijk dat Kamerfracties hun vragen en kritiekpunten naar voren brengen. Ik vraag de minister om daarop te reageren. Bij de onderbouwing van de € 75.000-grens speelt volgens de memorie van toelichting de arbeidsmarktpositie van werknemers een grote rol. Ik citeer: "De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat naarmate het inkomensniveau toeneemt de kansen op de arbeidsmarkt beter worden en de noodzaak van een (hoge) vergoeding om de gevolgen van een langdurige inkomensterugval te beperken of om alsnog te investeren in inzetbaarheid minder is." Dat is wat de regering als grondslag aanvoert. Zegt die inkomensgrens werkelijk iets over de kansen van een werknemer op de arbeidsmarkt, zoals de regering beweert? Gaat dat in deze tijd van crisis ook op voor bijvoorbeeld oudere werknemers met een relatief lang dienstverband? Zoals ook door de leden van de VVD-fractie in het verslag wordt opgemerkt, laat de onderbouwende CBS-informatie die de regering bij het wetsvoorstel heeft gevraagd vooral zien dat personen met een hoger opleidingsniveau betere arbeidsmarktkansen hebben. Dit pleit er dan toch voor om te kijken naar het criterium opleiding? Waarom is er dan in het wetsvoorstel geen directe relatie gelegd tussen investeringen in scholing, employability en de hoogte van de ontslagvergoeding? In de toelichting wordt namelijk wel een indirecte relatie gelegd. Op pagina 2 staat namelijk dat naarmate het inkomensniveau toeneemt, de kansen op de arbeidsmarkt beter worden en de noodzaak van een hoge vergoeding om de gevolgen van inkomensterugval te beperken of om alsnog te investeren, minder is.

Hiermee komen we op ons belangrijkste bezwaar tegen het wetsvoorstel, zoals het er nu ligt. Het draagt op geen enkele manier bij aan de door ons gewenste verschuiving van nazorg naar voorzorg. Een werknemer die met ontbinding van zijn contract wordt geconfronteerd, heeft echt meer aan een nieuwe baan met bijbehorend perspectief op werk en inkomen dan aan een zak met geld. Daarom is het van belang dat een werknemer gedurende zijn loopbaan zijn kennis en vakmanschap op peil kan houden en werkt aan bredere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Werkgevers en werknemers moeten daar naar ons oordeel meer in investeren. In de afgelopen jaren hebben tal van commissies voor een omslag gepleit, waaronder de WRR, de commissie-Bakker en heel recent de Denktank Leren en Werken, oftewel de commissie-Van Boxtel. Maar ook de SER, de vakbonden en de werkgevers, hebben in hun advies over een toekomstbestendige WW in 2005 gesteld: "Het weer snel vinden van werk en het op peil houden van inzetbaarheid moeten naar het oordeel van de raad centraal staan en voorrang krijgen op het afspreken van ruime ontslagvergoedingen."

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik wil ook graag wat voorzorg plegen, zodat straks de nazorg bij dit wetsvoorstel niet nodig is. Als dit amendement het niet haalt, bent u dan tegen het wetsvoorstel?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik kom daar zo op. Ik wil graag eerst het amendement toelichten.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U mag het van mij best toelichten, maar dan hoop ik wel dat u een antwoord geeft op mijn vraag. Ik vraag het expliciet omdat het voor de GroenLinksfractie van groot belang is dat die voorzorg beter geregeld wordt. Uw collega's in de coalitie – het is natuurlijk een duaal systeem – zeggen dat we dit als voorzorg moeten voorleggen aan de Raad van State. Hoe kijkt u daartegenaan? Hoe essentieel is dit amendement? Ik blijf het toch vragen, want het is belangrijk voor het debat.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat begrijp ik. Als het amendement voor mijn fractie niet belangrijk zou zijn geweest, zou zij het niet hebben ingediend. Ik kan er zo nog iets meer over zeggen. We hebben hier natuurlijk heel veel begrip voor en we kunnen een heel eind meegaan, normaal gesproken, met adviezen en compromissen die uit de polder komen. Die wegen voor ons altijd zwaar. Uiteindelijk redeneren we als volgt: we denken er zelf ook over na en we vinden er iets van. Daarom komen we met een voorstel tot een, in mijn beleving, lichte wijziging van de kantonrechtersformule.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de heer Van Hijum even doorgaat en dan komt mevrouw Van Gent gewoon terug.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb ook een vraag gesteld over de PvdA en de ChristenUnie die dit amendement willen voorleggen aan de Raad van State. Ik ben wel benieuwd naar de reactie van de heer Van Hijum op dat fenomeen.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik kan ook tellen; ik ben op zoek naar draagvlak en een meerderheid voor mijn amendement. Ik heb oprecht de intentie om te zoeken naar waar inhoudelijk een mogelijkheid zou kunnen liggen om dit wetsvoorstel te verbeteren. Meer is het ook niet. Als daarvoor nodig is dat wij de ins en outs nog eens laten beoordelen door de Raad van State, zal ik daar niet voor gaan liggen. Maar ik ben uiteraard ook bereid om het hier in het debat te verdedigen en er argumenten over uit te wisselen.

De heer Ulenbelt (SP):

Het gaat over draagvlak. Zou u dan ook bereid zijn om met de FNV, het CNV en De Unie een peiling of een referendum te organiseren? Ik zal het iets preciezer zeggen. Dit is een wijziging van het akkoord. Vindt u dan ook dat uw wijziging moet worden voorgelegd aan de partijen die het akkoord hebben gesloten, mijnheer Van Hijum?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb er geen enkele moeite mee om ook die partijen om hun mening te vragen. Het zal niet verbazen dat wij links en rechts al wat navraag hebben gedaan. Ik vind wel dat wij hier als Kamer een eigen verantwoordelijkheid hebben. Als er een deal komt van de sociale partners dan zal mijn fractie daar, vanuit het belang dat zij hecht aan de polder, nooit licht aan voorbij gaan. Wij hebben hier echter wel een eigen verantwoordelijkheid als Kamer, als medewetgever. Er liggen tal van adviezen die deze kant op wijzen, ook van de SER zelf. Ik probeer daar in alle oprechtheid dicht bij te blijven zodat er iets kan ontstaan dat uiteindelijk meerwaarde heeft.

De heer Ulenbelt (SP):

Dus het vragen van een advies aan de SER over dit amendement, vindt u een begaanbare weg?

De heer Van Hijum (CDA):

Nee, ik ben geen voorstander van het vragen van een advies aan de SER. U vroeg net of ik bereid was om werkgevers en vakbonden te polsen om te horen wat zij ervan vinden. Daar heb ik geen bezwaar tegen. Wij zitten nu in een proces van wetgeving. Wij weten wat een enorme voorgeschiedenis dit onderwerp heeft. Mijn fractie is geen voorstander van het uit de sloot halen van oude koeien. Het gaat hier niet over een hervorming van het ontslagstelsel als zodanig. Het gaat hier om een bescheiden impuls aan voorzorg door de kantonrechter te wijzen op iets wat hij zelf al in zijn formule heeft staan. Dat is het enige dat wij hiermee bewerkstelligen.

Ik had het over de omslag van nazorg naar voorzorg. In de praktijk zien wij die omslag nog onvoldoende. Jaarlijks wordt er door bedrijven ongeveer 1,5 mld. uitgekeerd aan ontslagvergoedingen terwijl er via de O&O-fondsen slechts 260 mln. wordt besteed aan opleiding en ontwikkeling. Dat is het bedrag uit 2008, dat een afname van 15 mln. tot 20 mln. ten opzichte van 2007 laat zien. In de memorie van toelichting stelt de regering dat het wetsvoorstel ruimte creëert voor het aanwenden van middelen voor werknemers van wie de positie op de arbeidsmarkt wel te wensen overlaat. Welke indicaties heeft de minister dat dit ook echt gaat gebeuren?

Met het oog op het geven van die impuls, heeft mijn fractie een amendement ingediend met de strekking dat scholing nadrukkelijk moet worden meegewogen bij de bepaling van de hoogte van de ontslagvergoeding. Ik wijs er nogmaals op dat deze Kamer in vrij grote meerderheid er in de motie-Verburg/Bussemaker al in 2005 voor heeft gepleit om die investering in de positie op de arbeidsmarkt mee te wegen in de ontslagvergoeding en dat ook verschillende adviescommissies dat hebben bepleit. De aanvaarding van het amendement zou naar ons oordeel met zich meebrengen dat er een impuls ontstaat voor afspraken tussen werkgevers en werknemers over scholing en duurzame inzetbaarheid.

De heer Bosma (PVV):

De geachte afgevaardigde van het CDA zei net dat het de gewoonte is om in de eerste termijn vragen te stellen aan de regering. Het is ook een gewoonte dat coalitiepartijen soms wel eens iets positiefs zeggen over een wet. Dat is zeker het geval als het een wet is van de coalitie, zoals de meeste wetten zijn. Ik heb heel veel bezwaren gehoord, vaak dezelfde als ik van de meeste fracties heb gehoord en zeker van alle oppositiefracties. Is de heer Van Hijum bereid om iets positiefs te zeggen over deze wet?

De heer Van Hijum (CDA):

Als de heer Bosma dat heel graag wil, kan ik best twee zaken noemen. Het is goed dat de wetgever eindelijk iets doet wat betreft het introduceren van een grondslag voor een ontslagvergoeding. Als je echter met de inkomensgrens zelf tot uitdrukking probeert te brengen wat de arbeidsmarktpositie is, zet ik daar vraagtekens bij. Een ander punt is dat er op zich niet zo veel mis mee is om na te denken over het limiteren van gouden handdrukken, om maar iets te noemen. Daar heb ik echter de kanttekening bij geplaatst dat het de vraag is of dit voorstel heel effectief is in dat opzicht.

De heer Bosma (PVV):

Daarmee volgt de heer Van Hijum dus mevrouw Vermeij: een wet voor de lieve vrede.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik constateer dat het een deal is, een deal tussen vakbonden en werkgevers. De minister heeft die een op een vertaald in een wetsvoorstel. Als Kamerlid sta je voor de afweging of je dat laat passeren zonder daar kritische vragen over te stellen. Ik vind dat een Kamerfractie en ook de Kamer als geheel de verantwoordelijkheid heeft om te toetsen aan de vraag of dat in het algemeen belang is en de vraag welke verbetermogelijkheden er zijn. Ik denk dat die er zijn.

De heer Bosma (PVV):

Het siert de heer Van Hijum dat hij die overweging wil maken. De vraag is natuurlijk of hij ja of nee gaat zeggen.

De heer Van Hijum (CDA):

Wij zitten hier open en inhoudelijk in. Ik wil pas aan het eind van dit debat, als wij het speelveld kunnen overzien, de definitieve afweging maken. Daar loop ik op dit moment niet op vooruit.

De heer Meeuwis (VVD):

Ik heb het amendement van de heer Van Hijum nog even goed bestudeerd. Als ik dat voorstel optel bij het wetsvoorstel, nog los van de kanttekening dat het dan nog steeds niet fantastisch is, lijkt er weinig licht te zitten tussen wat nu in de kantonrechtersformule staat over employability, scholing en opleiding en dergelijke mede in relatie tot het salaris om tot een vergoeding te komen, met dien verstande dat bij de kantonrechtersformule de inkomensgrens niet als zodanig geldt. Is het met het voorstel in het achterhoofd niet beter om het hele zaakje te vergeten en voorlopig even uit te gaan van wat de kantonrechtersformule voorschrijft? Dat lijkt namelijk rechtvaardiger.

De heer Van Hijum (CDA):

De heer Meeuwis vraagt volgens mij twee dingen. Het ene is of het niet beter zou zijn om af te zien van de inkomensgrens, althans als ik hem goed begrijp. Het andere is of wij de kantonrechtersformule niet beter kunnen laten voor wat die is.

De heer Meeuwis (VVD):

Nee, ik wil het even nader toelichten. De kantonrechtersformule zoals die nu gehanteerd wordt, houdt rekening met wat in het amendement van de heer Van Hijum staat. Ik doel namelijk op employability.

De heer Van Hijum (CDA):

Bij ons bestaat onvoldoende die indruk, mede op basis van onderzoeken en jurisprudentie inzake de vraag wat de factor scholing van de kantonrechtersformule in de praktijk betekent. Uit heel recent onderzoek blijkt dat scholing bij de beoordeling nauwelijks een rol speelt. De verwachting van mijn fractie is dat, als je expliciet in de wet aangeeft dat de wetgever daar waarde aan hecht, dit nadrukkelijker bij de afweging betrokken wordt. Ik zeg er wel bij: maar het is natuurlijk nooit de enige factor die een rol speelt. Onder andere leeftijd, duur van de arbeidsrelatie, individuele omstandigheden worden altijd in de totale afweging door de rechter meegenomen.

De heer Meeuwis (VVD):

Dat is waar. Het betekent wel het volgende. Als de heer Van Hijum vaststelt dat de scholing, de employability wat explicieter moet worden gemaakt als onderdeel van het stelsel bij het tot stand komen van de ontslagvergoeding, is het wel zuur dat dit in slechts 2% van de zaken geldt.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat is niet het geval, want de factor scholing geldt natuurlijk in algemene zin voor iedereen bij het bepalen van de hoogte van de ontslagvergoeding. Die factor kan ook voor de mensen voor wie de beperking nu gaat gelden, effect hebben op de hoogte van de ontslagvergoeding. Ik kijk nu naar mevrouw Vermeij. Dit is een element dat wij ook op verzoek van de PvdA hebben toegevoegd, namelijk dat je ook in de hoogte moet kunnen bijstellen, als er onvoldoende wordt geschoold. Inderdaad kan het echter ook betekenen dat, als er veel inspanningen verricht zijn, die naar beneden bijgesteld wordt. Ik zeg erbij dat de winst ervan echt is dat werknemers in staat zijn om hun kennis en hun vakmanschap op peil te houden, dat het perspectief op werk en inkomen toeneemt en uiteindelijk de kans op langdurige werkloosheid afneemt. Daar moeten wij met ons allen echt naartoe!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dit laatste zouden wij sowieso moeten regelen, maar niet via een soort noodverbandje in een wet voor de lieve vrede. Mijn vraag aan de heer Van Hijum is de volgende. U zei net: het is een deal met de sociale partners. Ik hoorde u nog net geen diepe zucht slaken, maar het was wel een zucht. U vervolgde: dus die deal moeten wij dan maar uitvoeren, hoe ongelukkig die ook is. Zou u niet beter een oproep kunnen doen aan de sociale partners om erop terug te komen, omdat het niet goed uitwerkt?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik zou zeggen: ieder zijn eigen terrein; vakbonden en werkgevers gaan over hun onderhandelingen en de uitkomsten daarvan die zij verdedigbaar vinden. Dit laat onverlet dat je als politiek, als Kamer, daarover nog je eigen afweging kunt maken. Daarom ben ik er ook niet zo huiverig voor om, als daarom gevraagd wordt, bij individuele vakbonden of werkgevers nog een keer de vraag te leggen "hoe sta je hier tegenover?" Ik denk namelijk dat wij, gezien de kern van de adviezen van de SER en bijvoorbeeld wat vakbonden schrijven over het belang van employability, op deze manier echt een heel eind moeten kunnen komen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dan begrijp ik het ook goed. De heer Van Hijum zegt: zonder voorwaarde of regelingen voor employability, scholing, moet je niet bij mij, bij het CDA, zijn voor steun van dit wetsvoorstel. Ik zie veel fracties naast een aantal andere zaken ook met dit punt worstelen. U zegt eigenlijk ook: minister, vraag advies over de scholing en tot die tijd schorten wij de behandeling op.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik loop niet vooruit op onze definitieve afweging. Stel dat er helemaal niets van terechtkomt, dan staan wij voor de vraag of de lichte winstpunten die wellicht geteld kunnen worden, opwegen tegen de gemiste kans om hiermee iets voor employability te betekenen. Ik hoor bij de GroenLinksfractie voorzichtig positieve steun. De fracties van de VVD en D66 kan ik niet helemaal inschatten, maar ook de fracties van de PvdA en de ChristenUnie zeggen: wij zien op zichzelf het belang van scholing in, maar wij willen ook de juridische complicaties en consequenties ervan goed doorgronden. Ik tel een beetje mijn zegeningen. Misschien kunnen wij een kleine stap maken.

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik heb twee vragen aan de heer Van Hijum. In zijn amendement omschrijft hij scholing niet. Hij zegt alleen: scholing, scholing. Men weet dat er in deze discussie verschillende vormen van scholing bestaan, bijvoorbeeld functiegericht. Is de heer Van Hijum het met mij eens dat wij daar heel zorgvuldig naar moeten kijken, omdat het anders wel eens nadelig voor werknemers zou kunnen uitpakken? Het verbaast mij dat de heer Van Hijum zei dat een en ander nog nauwelijks een rol speelt. Ik heb recentelijk een zaak opgedoken waarbij de kantonrechter een ontslagaanvraag nietig heeft verklaard. De rechter had hiervoor drie argumenten: de werkgever had de werknemers al tijdens het werk scholing moeten aanbieden, de werkgever had aan het eind omscholing naar ander werk moeten aanbieden en de werkgever had zijn best moeten doen om mensen te herplaatsen en te begeleiden naar ander werk. In dat soort uitspraken zie je wel degelijk dat de kantonrechter al dit soort aspecten al meeneemt. Is de heer Van Hijum het met mij eens dat wij ook moeten bezien in hoeverre dit amendement iets toevoegt of dat de bestaande praktijk al heel veel mogelijkheden biedt?

De heer Van Hijum (CDA):

Wat dat laatste betreft, uiteraard zijn wij daar altijd toe bereid. Ik geef wel aan dat wij uitgebreid met juristen en onderzoekers gesproken hebben over dit thema. Uit recente onderzoeken en uit jurisprudentie in brede zin blijkt dat deze factor nauwelijks tot geen rol speelt. Nogmaals, als hiervoor andere indicaties zijn, zal ik de laatste zijn om dat te ontkennen of te bagatelliseren.

Dan kom ik op de eerste vraag: moeten wij ook kijken naar de inhoud van het begrip "scholing"? Uiteraard. Wij hebben hier al uitdrukkelijk aan proberen te werken door in het amendement zelf in elk geval de scholing te relateren aan de arbeidsmarktpositie van werknemers. Mevrouw Van Gent vroeg daar ook naar: betreft het alleen scholing die je normaal gesproken in het kader van je baan krijgt of mag het ook wat breder zijn? Ik denk dat het inderdaad wel wat breder mag zijn. Ik verwijs hiervoor ook naar het advies en de voorstellen van de commissie-Van Boxtel. In het nadenken over de wederzijdse scholingsplicht is deze commissie al tot een heel goede afbakening gekomen. Zij zegt: het moet nadrukkelijk ook gaan om verbetering van de kansen van werknemers op de arbeidsmarkt. Dat zal in de praktijk best nog tot afbakeningsvragen leiden, maar ik denk dat dit als hoofdprincipe zeer wel werkbaar is, ook voor een kantonrechter.

De heer Pechtold (D66):

De heer Van Hijum focust heel sterk op het scholingsperspectief. Mijnheer Van Hijum, hecht u zeer aan die grens van € 75.000?

De heer Van Hijum (CDA):

Mijn fractie hecht daar niet bijzonder aan. Echter, ik geef u ook aan dat wij hebben geprobeerd om het voorstel zoals het er ligt en van de sociale partners komt, te verbeteren. De redenering die eronder ligt – die € 75.000 zegt namelijk iets over de arbeidsmarktpositie van werknemers – moet verder vervolmaakt maken. Daarom hebben wij de scholing ernaast gelegd. Het is een soort overrullend principe geworden voor de hoogte van de ontslagvergoeding.

De heer Pechtold (D66):

U twijfelde zo-even aan de positie van D66 ten aanzien van scholing. Voor alle duidelijkheid: daar valt met ons zeer wel zaken over te doen. Het amendement is een interessante aanzet. Mijn vraag is als volgt. U zegt dat uw fractie – dat zijn 41 leden – niet hecht aan die € 75.000. Dus mocht het voorstel dadelijk naar de Raad van State gaan, dan kunnen wij daar ook over praten en er wat genuanceerder tegenaan kijken, want op dit moment is het een wat arbitraire grens. Misschien – het zou heel vernieuwend zijn – kunnen wij dan eens wat zaken doen met een paar partijen in deze Kamer en tot een goede wet komen in deze kabinetsperiode.

De heer Van Hijum (CDA):

Wij hebben een zorgvuldig pad bewandeld in het opstellen van dit amendement. Wij hebben geprobeerd om een verbetering aan te brengen, een verbetering waar naar onze inschatting ook onze coalitiepartners en de sociale partners qua gedachte mee zouden moeten kunnen leven. Ik hecht er dus wel aan om het amendement zoals wij het nu hebben opgesteld, dan ter advies voor te leggen. Als hier adviezen over komen die tot een heroverweging moeten leiden, nogmaals, wij staan hiervoor open in dit debat.

De heer Pechtold (D66):

Heel kort, ter conclusie: dat de € 75.000 arbitrair is, staat al in het huidige advies. Dat schrijft de Raad van State al. Daarvoor heb ik dus geen tweede advies nodig, maar laten wij dit dan nog maar een keer ter bevestiging vragen.

De voorzitter:

Ik zie twee leden bij de interruptiemicrofoon die al op ditzelfde punt hebben geïnterrumpeerd. Dat is zeer ongebruikelijk.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter, de heer Van Hijum ging net in op een vraag die ik had gesteld naar aanleiding van zijn amendement.

De heer Van Hijum (CDA):

Heb ik een vraag vergeten te beantwoorden, voorzitter?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De heer Van Hijum heeft mij geantwoord op een vraag die ik gesteld had over zijn amendement. Daarover heb ik echt nog een vraag.

De voorzitter:

Wij gaan het nu echt anders doen, want anders komt de heer Van Hijum hier de hele avond niet meer weg. Wij laten de heer Van Hijum nu zijn betoog afmaken. Daarna kunt u beiden nog een keer terugkomen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Hij was klaar!

De voorzitter:

U was klaar, mijnheer Van Hijum?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik ben klaar met mijn betoog.

De voorzitter:

Dan is het helemaal prima. Mevrouw Van Gent heeft het woord.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Timing is alles!

Voorzitter. De heer Van Hijum zei dat wij de scholing natuurlijk breed moeten bekijken. Mijn punt is dat dit volgens het amendement wordt beoordeeld op basis van het personeelsdossier van de werknemer en de scholingsafspraken in de cao's. Het doel van die afspraken is vaak om mensen voor de huidige werkplek te scholen en niet voor een andere werkplek. Als de heer Van Hijum vindt dat scholing breed moet worden gezien, is mijn vraag hoe hij dit gaat garanderen.

De heer Van Hijum (CDA):

Voor alle helderheid: die laatste toevoeging gaat louter om de vraag of dit tot heel veel extra administratieve lasten zal leiden. Dat is naar onze inschatting niet het geval, omdat de rechter zich kan baseren op bronnen die makkelijk toegankelijk zijn, zoals personeelsdossiers, cao's en noem maar op. Dat is iets anders dan de inhoud van die afspraken, waaraan mevrouw Van Gent refereert. Zij wil dat die niet alleen betrekking hebben op functiegerichte scholing maar ook op bredere, bedrijfsgerichte en misschien zelfs arbeidsmarktgerichte afspraken. Zoals ik al aangaf, hebben wij daarover niet voor niets in ons amendement gesteld dat er sprake moet zijn van scholing gericht op een verbetering van de positie op de arbeidsmarkt. Dat impliceert dus al dat het een bredere strekking heeft. Ik verwijs ook naar wat de commissie-Van Boxtel daarover heeft geschreven: het moet echt om meer gaan dan alleen de beroepsvaardigheden. Wij denken nadrukkelijk in die lijn. Als dat in een later stadium nog op de een of andere manier tot verduidelijking van teksten moet leiden, zullen wij daarvoor geen belemmering opwerpen.

De heer Meeuwis (VVD):

Ik wil toch nog even heel precies zijn over de inkomensgrens. Het door de heer Van Hijum voorgestelde amendement om de employability breder te trekken en breder toepasbaar te maken, zodat mensen meer kansen krijgen, geldt op het wetsvoorstel met als titel "limiteren van de hoogte van de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor personen met een jaarsalaris van € 75.000 of hoger". Voor alle andere mensen geldt deze goedbedoelde en misschien ook wel nuttige – laat ik dat erbij zeggen – aanvulling dan niet. Is het dan niet te overwegen, mede in het licht van het arbitraire karakter van de grens, die gesteld is op € 75.000, om meer mensen met deze fijne CDA-toevoeging blij te maken door deze grens te verlagen, anders in te richten of überhaupt weg te laten?

De heer Van Hijum (CDA):

Volgens mij heb ik deze vraag net eigenlijk al beantwoord. Wij hebben ervoor gekozen om die grens te laten staan en de afspraken die daarover gemaakt zijn op zichzelf genomen vooralsnog te respecteren. Als de bewering dat die inkomensgrens iets zegt over de arbeidsmarktpositie van werknemers serieus is – dat is immers wat in het wetsvoorstel wordt beweerd – stellen wij echter voor om te bekijken hoe je dat kunt aanvullen en verbeteren door het element scholing eraan toe te voegen en de grens in dat opzicht minder hard te maken.

De voorzitter:

Ik hoor nu echt dingen terugkomen.

De heer Meeuwis (VVD):

Ik denk dat de heer Van Hijum en ik elkaar niet goed begrijpen. Mij gaat het om de vraag hoe die goede toevoeging – laat ik het zo even formuleren – aangaande employability voor mensen die ontslagen worden, kan worden meegenomen. Als dit amendement wordt aangenomen en onderdeel wordt van deze wet, is de heer Van Hijum het toch met mij eens dat de regeling in het amendement niet van toepassing is op iemand die€ 50.000 verdient? Of zie ik dat verkeerd?

De heer Van Hijum (CDA):

Volgens mij is dat niet aan de orde. Het voorstel dat wij doen heeft betrekking op alle inkomensgroepen. Misschien zou dan de titel moeten worden veranderd, als dat is wat de heer Meeuwis bedoelt.

De voorzitter:

Het punt is duidelijk.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik wil de heer Van Hijum een bestaand geval voorleggen, dat mij vorige week ter ore kwam. Het gaat over een magazijnbediende, door zijn baas opgeleid tot vrachtwagenchauffeur. Zijn werkgever heeft het groot rijbewijs betaald. Nu zegt de advocaat van de werkgever dat hij dit graag in mindering wil brengen op de ontslagvergoeding, omdat de magazijnbediende een geweldige arbeidsmarktpositie heeft als allround chauffeur. Vindt u dat terecht?

De heer Van Hijum (CDA):

Misschien stelt dit de heer Ulenbelt teleur, maar ik ga hier geen definitief oordeel over geven. Waarom niet? Wij hechten eraan dat de rechter bepaalt, gegeven alle individuele omstandigheden en factoren die een rol spelen, wat een billijke ontslagvergoeding is. Dat bepaal ik dus niet vanaf dit spreekgestoelte. Ik zeg alleen dat de factor scholing daarbij wat mij betreft een belangrijk gegeven is. Maar dit zal ook in het voorstel dat wij doen nooit het enige element zijn op grond waarvan de rechter bepaalt hoe hoog de vergoeding moet zijn. Want misschien is hij wel ontzettend onbehoorlijk behandeld. Dat zou heel goed kunnen. Dan zou het heel terecht zijn dat er een vergoeding uitvloeit.

De heer Ulenbelt (SP):

U wilt het zelf niet zeggen, maar er zal toch over de praktische uitvoerbaarheid daarvan moeten worden geoordeeld? Zou u dat mee willen nemen als met sociale partners gesproken moet worden over wat er wel bij hoort, wat er niet bij hoort en hoe ingewikkeld dat is voor rechters? Zou u dan niet ook de Raad voor de rechtspraak om een advies moeten vragen bij de uitvoering van uw amendement, als het al wordt aangenomen?

De heer Van Hijum (CDA):

Bij mij bestaat alle bereidheid om door te denken over de uitvoerbaarheid en over de definitieve vormgeving. Maar ik wijs erop dat kantonrechters ook nu al in sommige gevallen die factor meewegen. Onmogelijk is het dus niet. Laten we daarover ook helder zijn. Maar nogmaals, alle suggesties waar het voorstel uiteindelijk beter van wordt, zullen wij serieus bekijken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Met het wetsvoorstel dat wij vanavond bespreken wil de regering vooralsnog een punt zetten achter de slepende discussie over het ontslagrecht. We kennen de historie ervan, met als scharnierpunt daarin de afspraak in het Najaarsoverleg van het jaar 2008. De insteek was om door versoepeling van het ontslagrecht de arbeidsparticipatie te vergroten. We hebben altijd liever gesproken over een modernisering van het ontslagrecht in de zin van vereenvoudiging. Maar het voorliggende compromis is onzes inziens onvoldoende onderbouwd. De inkomensgrens leidt tot grote onevenwichtigheid. Ik kom daar zo op terug. Dit kan leiden tot verdere juridisering van de ontslagpraktijk.

Met dit wetsvoorstel wordt ook voorbijgegaan aan de nieuwe kantonrechtersformule, ontstaan na het Najaarsoverleg, waarmee ook al aansluiting is gezocht bij de arbeidsmarktpositie van werknemers. Het lukt niet echt om de gehanteerde inkomensgrens van € 75.000 met valide argumenten te onderbouwen. Collega's hadden het er ook al over. Waarom geen € 60.000? Waarom geen € 120.000? Er is toch geen vaste relatie tussen opleidingsniveau en jaarsalaris? Bovendien maakt het nogal wat uit of iemand met een jaarinkomen van € 75.000 op straat komt te staan in economisch goede of economisch slechte tijden. Er spelen daarenboven zoveel andere factoren een rol bij het bepalen van een vergoeding dan alleen het enge criterium van het brutoloon. Erkent de minister dat het jaarsalaris bij de berekening van een billijke ontslagvergoeding een berekeningsfactor is en geen berekeningsmaatstaf, zoals ook de Raad van State opmerkte? Hoe gaat de regering om met de constatering van de Raad van State dat feiten en omstandigheden die volgens jurisprudentie in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de vergoeding, feitelijk geen rol meer kunnen spelen als dit wetsvoorstel wordt aangenomen?

Er ontstaat ongelijkheid tussen ontslagen werknemers met een salaris van, zeg eens, € 74.000 en een salaris van € 75.000 per jaar. Als zij beiden 25 dienstjaren hebben, krijgt de eerste zo'n € 140.000 mee en de tweede slechts € 75.000. Waarom wordt deze consequentie niet weggenomen en legt het kabinet de open eindjes van dit wetsvoorstel op het bordje van de rechters? Immers, in de toelichting op het wetsvoorstel merkt de regering op dat het uiteindelijk aan de rechter is om te bepalen hoe met de onrechtvaardige verschillen moet worden omgegaan. Maar de rechters toetsen toch gewoon aan de wet? En als dit voorstel kracht van wet zou krijgen, dan staat in die wet: € 75.000, niet meer en niet minder. Als de regering het wenselijk vindt dat vergoedingen naar de € 75.000 worden toegebogen, waarom legt zij dit dan niet gewoon vast in de wet, bijvoorbeeld door een glijdende schaal? Ik zie ook wel dat het hiermee ingewikkelder zou worden, maar dan ben je in ieder geval van die grensproblematiek af. Waarom vergeet de regering gemakshalve dat het voor de acceptatie van uitspraken van rechters van belang is dat de wetgever de door hem gemaakte keuzes inzichtelijk heeft gemaakt en onderbouwd? Dat zijn allemaal vragen waarop de SGP-fractie antwoord wil krijgen van de regering.

De effectiviteit van dit wetsvoorstel. De SGP-fractie acht de kans heel groot dat meer werknemers met een goede arbeidsmarktpositie vooraf in hun contract een hoge ontslagvergoeding zullen bedingen. De regering geeft daarbij aan dat werknemers dat inderdaad kunnen doen, maar dat de lagere vergoeding via de kantonrechter haar weerslag zal hebben bij dergelijke onderhandelingen. Onze fractie twijfelt daar vooralsnog sterk aan, want door de uitzonderingsclausule in de wet is nog helemaal niet op voorhand gezegd dat een vergoeding via de rechter altijd lager uitvalt. Ook hierop graag een reactie. Maar mensen met een slechtere arbeidsmarktpositie, bijvoorbeeld ouderen, zullen minder snel tot een onderhandse afspraak met de werkgever komen. Zij zullen toch bij de kantonrechter terechtkomen. Juist voor die groep werknemers heeft de regering echter een uitzonderingspositie gecreëerd met de clausule: "tenzij dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn".

Over hoeveel werknemers hebben wij het eigenlijk? In slechts 1,7% van de ontslagzaken heeft de werknemer een salaris hoger dan € 75.000. Dat zijn er inderdaad – het getal kwam al langs – zo'n 2500 werknemers per jaar. Slechts een derde daarvan loopt via de kantonrechter. Dat zijn er dus minder dan 1000. Daarvan heeft een groot deel ook in de huidige situatie al geen recht op meer dan één jaarsalaris omdat de vergoeding onder andere is gebaseerd op het aantal dienstjaren. Het gros van deze selecte groep valt dus ook af.

Stel dat het wetsvoorstel het haalt, dan zul je twee bewegingen krijgen. De eerste is dat werknemers met een goede arbeidsmarktpositie vaker zullen proberen ontslagvergoedingen in contracten vast te leggen. De tweede is dat ontslag via de kantonrechter meer wordt gemeden als de arbeidsverhouding niet is verstoord. Voor de overige werknemers met een minder goede arbeidsmarktpositie is er een uitzonderingsclausule in het wetsvoorstel opgenomen. Voor hen bestaat de kans dat zij toch nog een hogere vergoeding krijgen.

Zou de nieuwe kantonrechtersformule, die per 1 januari 2009 in werking is getreden, niet de kans moeten krijgen zich te bewijzen? Die biedt de kantonrechter meer dan voorheen de gelegenheid om bij de vaststelling van de ontslagvergoeding rekening te houden met alle omstandigheden voor zowel werkgever als werknemer. Ook daarop graag een reactie.

Het amendement van de heer Van Hijum speelt een grote rol in dit debat. Mijn fractie vindt de gedachte die daarin is neergelegd, een uitdagende, namelijk om in die formule de inzet voor scholing, her- en bijscholing, te doen honoreren. Dat amendement wijzigt echter de grondslag van dit wetsvoorstel grondig. Dat kan niet worden ontkend. Dat is het recht van deze Kamer en het hoeft niet zonder meer naar de Raad van State toe, waar enkele fracties om vragen. De Kamer moet echter in staat worden geacht daar een zorgvuldige afweging over te maken. Ik ben alleen wel benieuwd naar het oordeel van de minister daarover, want hij zit er dichter bij om daar wat mee te doen in de richting van de Raad van State dan wij.

De voorzitter:

De heer Pechtold gaat een ordevoorstel doen.

De heer Pechtold (D66):

Inderdaad. Als ik zo'n beetje luister naar de Kamer, dan vraagt een meerderheid om een nieuw advies van de Raad van State over het amendement van de heer Van Hijum, dat toch erg vergaand is. Daarom lijkt het mij verstandig om dat eerst af te wachten en ik verwacht dat de minister daar ook mee kan instemmen. Het lijkt mij voor hem ook zinvoller om daarop te wachten.

De voorzitter:

U zegt dit namens een meerderheid te stellen. Ik kan dit niet onmiddellijk zien.

De heer Pechtold (D66):

Nou ja, ik stel het voor, maar ik vermoed dat daar een meerderheid voor te vinden is.

De voorzitter:

Ik ga eerst eens kijken of dat zo is. Mevrouw Vermeij knikt, mevrouw Van Gent knikt, mevrouw Ortega-Martijn knikt, de heer Van Hijum knikt, de heer Bosma steekt zijn duim omhoog – dat is ook een soort knikken – de heer Van der Vlies knikt ook. Dan lijkt het mij goed om dat voorstel aan de minister voor te leggen.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik geloof dat de heer Van der Vlies op het eind de juiste posities weergaf als het gaat om het vragen van advies aan de Raad van State. De Raad van State is een orgaan ten dienste van de regering dat adviseert over wetsvoorstellen. Derhalve is het de vraag of de regering een oordeel van de Raad van State nodig acht over het amendement. Ik ben voorshands niet van mening dat het wetsvoorstel zoals het er ligt, wezenlijk verandert door het amendement. Ik vraag me dan ook af of het niet eerst aan mij is om de gestelde vragen te beantwoorden. Pas in het licht daarvan en in het licht van de discussie die zich daarover ontspint, wil ik oordelen of het nodig is om een advies te vragen. Staatsrechtelijk is dat advies aan mij gericht, althans aan het kabinet, voor de vraag of een amendement onderdeel kan gaan uitmaken van het wetsvoorstel en of het gecontrasigneerd kan worden als het zo wet wordt.

Wij raken hier een fundamenteel punt. Ik wijs erop dat de Raad van State géén juridisch adviesorgaan is dat kan oordelen over de rechtmatigheid en de wetgevingstechnische juistheid van wetsvoorstellen. Daar zijn juristen voor. Daarvoor heeft ook de Kamer een eigen juridische dienst. Ik ben gaarne bereid alle vragen op dat terrein te beantwoorden. Pas in het licht daarvan zal ik bekijken of op dit punt een advies nodig is. Als ik het amendement lees, oordeel ik dat het geen amendement is dat door de regering overgenomen kan worden in het wetsvoorstel, maar waarvoor de regering zich wel kan refereren aan het oordeel van de Kamer.

De voorzitter:

De minister heeft natuurlijk formeel een punt. Het moet altijd via de minister, want de Wet op de Raad van State laat tot op heden niet toe dat de Kamer of individuele Kamerleden zelf advies vragen aan de Raad van State. Maar misschien kunnen wij twee dingen combineren, minister. De tijd strekt sowieso niet voldoende om u én een behoorlijke voorbereiding op het antwoord te geven én dit debat vanavond af te ronden. Wij moeten sowieso schorsen na de eerste termijn van de kant van de Kamer. Dat kan niet anders, want wij krijgen dit nooit voor elven – mijn normale eindtijd Voorzittervoor een vergadering, zoals u weet – afgerond. Misschien kunt u die tussentijd gebruiken om er met elkaar uit te komen hoe u verder gaat. Het is mij, en u ook, in ieder geval duidelijk dat de Kamer behoefte heeft aan het oordeel van de Raad van State. Dan kunt u nog eens nadenken over hoe u dat aanpakt.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Uw wijsheid wordt wederom geprezen. De minister heeft het hele staatsrecht aan zijn zijde, maar ik zou de tijd willen nemen als de grootste coalitiefractie, zijn eigen partij, een amendement indient dat zo verstrekkend is en waarvan de minister namens de regering nu al zegt dat hij niet eens zeker weet of hij het wel kan omarmen. Of de minister nu de Raad van State om advies vraagt of niet, ik zou graag zien dat hij dit op schrift stelt. Ik zou graag op papier een stuk krijgen, zodat wij niet op zijn antwoord hoeven te wachten. Ik denk dat dat verstandig is voor een zinvolle behandeling.

Wij hebben te maken met een voorstel dat komt uit het zelfbestuur van partners in dit land. De regering heeft dit als een soort weeskindje overgenomen en legt dit verweesd hier neer. Het wordt al door drie coalitiepartners niet omarmt. Ik zou naast alle staatkundige overwegingen de realiteit ook graag in acht willen nemen en niet onnodig beziggehouden willen worden. Ik zou in aanvulling op de voorzitter graag een brief van de regering over het amendement ontvangen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Daarmee ben ik het eens, maar ik wil er nog iets aan toevoegen, ook een beetje omwille van de lieve vrede. Wij spreken hier over een deal uit het Najaarsakkoord. Ik verzoek de minister, te reageren op het amendement en te zeggen wat het betekent voor het wetsvoorstel, maar ook om met sociale partners hierover in gesprek te gaan en te vragen of zij het amendement van de heer Van Hijum acceptabel vinden in het kader van het Najaarsakkoord. Het lijkt mij relevante informatie. Anders worden wij een beetje voor het blok gezet. Misschien is er een opening mogelijk.

De voorzitter:

Ik stel vast dat het nog steeds een ordedebat is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Er wordt een brief gevraagd en ik vraag om dit aspect mee te nemen.

De voorzitter:

Ik stel voor om niet te veel in de diepte te gaan en er nu nieuwe punten, die wij eerder niet hebben gewisseld, bij te halen.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ik wil de indruk wegnemen dat ik niet zou hechten aan het oordeel van de minister over het amendement en slechts aan dat van de Raad van State. Ik voeg mij dus in uw voorstel.

De voorzitter:

Dan gaan wij het zo doen. Ik ga toch echt een besluit nemen, minister.

Minister Donner:

Mag ik nog gehoord worden?

De voorzitter:

U mag altijd gehoord worden.

Minister Donner:

Het betreft een wetsvoorstel dat zijn aanleiding vindt in het sociaal akkoord van oktober 2008. Daarin zijn afspraken gemaakt die het mogelijk hebben gemaakt om 2009 redelijk door te komen. Dit is niet een verweesd wetsvoorstel, zoals de heer Pechtold graag zegt. Het is een wetsvoorstel van de regering en ik sta er namens de regering op dat dit wetsvoorstel wordt behandeld en dat de behandeling niet via allerlei adviesprocedures wordt uitgesteld. Ik zal, als u een termijn vaststelt volgens redelijke procedures, gaarne antwoorden en proberen zo goed mogelijk te voldoen aan de wensen die er zijn, maar ik sta erop dat wij zo langzamerhand een besluit nemen over het wetsvoorstel. Het gaat hier ook over de betrouwbaarheid waarmee wij sociale akkoorden afsluiten.

De voorzitter:

Ja, maar de Kamer gaat over haar eigen agenda.

Minister Donner:

Ik wil dit toch in uw midden leggen.

De voorzitter:

De minister is onze adviseur, dus dat mag hij zeker doen. Dat is zijn rol. Wij gaan de beraadslaging schorsen en wachten een brief van de minister af, waarin hij ons zijn oordeel geeft over het amendement en waarin hij zegt hoe hij aan het verzoek tegemoetkomt om de Raad van State om advies te vragen.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik vind het een beetje laf zoals het gaat. Ik zou graag de minister de gelegenheid willen geven om het wetsvoorstel te verdedigen, waarna collega's de verantwoordelijkheid nemen om te besluiten wat zij met het wetsvoorstel doen. Dit is een spelletje spelen en wegduiken voor de verantwoordelijkheid, die de minister terecht wil nemen. Ik zou dat debat hier graag willen voeren.

De voorzitter:

Dat punt is gemaakt. Ik schors de behandeling van het wetsvoorstel en zal de Kamer nader informeren over het moment waarop wij het debat hervatten.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 21.46 uur

Naar boven