Vragen van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Van Bijsterveldt-Vliegenthart, over het bericht "Vaker lotingen voor de middelbare school".

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Voorzitter. De afgelopen dagen hebben wij in de pers kunnen lezen dat na een uitspraak van de rechter is gebleken dat middelbare scholen vaak loten, met name in dichtbevolkte gebieden. Maar schoolkeuze mag nooit een loterij worden. Vandaag begint de Cito-toets. Heel veel kinderen hebben een heel spannende tijd, maar het spannendste blijkt nog te moeten komen. De kinderen staan straks namelijk voor een schoolkeuze die eigenlijk al nadrukkelijk is gemaakt. Er is met de ouders over gesproken en de kinderen hebben voorlichtingsavonden bezocht; zij hebben een school voor ogen. Ook de VO-raad doet heel veel om de kwaliteit van de scholen in het voortgezet onderwijs zichtbaar te maken. Dat is ook allemaal op internet te zien; het is allemaal prachtig.

Dan komt het verhaal: Je bent uitgeloot; de school is vol. Mijn vragen aan de staatssecretaris zijn de volgende. Wat is eigenlijk de omvang van het probleem? Wie bepaalt in feite of een school vol is en wanneer wordt dat moment bepaald? Wat betekent het uitloten voor die leerlingen eigenlijk? Moeten die misschien wel naar een school onder hun capaciteiten? Of kan het voorkomen dat zij naar een zwakke of zeer zwakke school zullen moeten?

Ik heb het al even genoemd: ouders en leerlingen moeten kunnen kiezen op kwaliteit. Ieder talent moet benut worden. Hoe verhoudt dit zich nu met het feit dat je maar voor één school mag inschrijven? Wat gebeurt er als je op het laatste moment wordt uitgeloot? Begint dan het hele circus opnieuw? Tot slot: wat doet dit volgens de staatssecretaris met de keuzevrijheid van de ouders?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Dank voor de vragen van mevrouw Dezentjé in de eerste termijn. Ik ben het met haar van harte eens dat je elk kind de school gunt die het beste past bij zijn of haar capaciteiten. Daarom is de keuzevrijheid van ouders inderdaad enorm belangrijk; hierover spreken wij deze week nog. Het gaat dan over de kwaliteit van de school die uiteindelijk bepaalt welke keuze een ouder maakt in dat kader.

Dan is de vraag of het niet te veel een loterij wordt. Het is waar, een aantal scholen in een aantal gemeenten zijn bijzonder populair. Zij zijn inderdaad toe aan het loten van kinderen. Dat is een afweging van de school. Het is echt de vrijheid van de school om te bepalen hoe men uiteindelijk het toelatingsbeleid vormgeeft. Wel is het zo dat als de school een bepaalde keuze maakt in hoe zij dat doet, dit ter advisering dient te worden voorgelegd aan de medezeggenschapsraad. Het dient ook gemeld te worden aan de inspectie. Bovendien dient men er buitengewoon transparant over te zijn en consequent. Het kan niet het ene halfjaar dit en het andere halfjaar dat zijn. Er moet transparantie zijn en de ruimte voor ouders om er in de school commentaar op te leveren via de medezeggenschapsraad.

Wat is nu de omvang van het probleem en wie bepaalt dat? Dat bepaalt eigenlijk toch de school zelf. De school kan zeggen: ik heb de mogelijkheid om bij te bouwen, het kan nog meer. De school kan ook zeggen, zoals sommige scholen doen: ik hecht eraan om een bepaalde afdeling klein en overzichtelijk te houden, omdat ik daarmee een aantrekkelijke school blijf voor de ouders die daar heel bewust voor kiezen.

Het is aan de school om uiteindelijk de omvang te bepalen en aan de hand daarvan eventueel selectie, in welke vorm dan ook, toe te passen. Dat maakt dat de keuzevrijheid van ouders in die zin beperkt kan worden dat een school geen kinderen meer kan opnemen, hetzij door de capaciteit, hetzij door de beleidskeuze die men maakt. Dan zal een kind naar een andere school moeten. Het is inderdaad aan de ouders om te zoeken naar de school die vervolgens het beste bij dit kind past en om een andere goede school te vinden. Er zijn gelukkig nog veel scholen in Nederland die niet zwak of zeer zwak zijn, want dat is nog altijd een klein percentage ten opzichte van degene die het gewoon goed doen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Dan blijven er toch nog een paar vragen staan. Volgens mij is de balans helemaal zoek. Als je aan de ene kant het beleid hebt dat je meer kwaliteit wilt, zou het kunnen voorkomen dat ouders voor die ene goede school kiezen. Daar zijn dan onvoldoende alternatieven voor. Dan is mijn vraag of de staatssecretaris ook vindt dat er meer mogelijkheden moeten zijn zodat het makkelijker wordt om nieuwe scholen op te richten, maar ook om de slechtere sneller te sluiten. Dan heb je meer die balans voor kwaliteit.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Over het sluiten van scholen of het stopzetten van de bekostiging spreken we toevallig over een uur in de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel Goed onderwijs, goed bestuur is hier al vastgesteld. Dat biedt meer ruimte om in te grijpen, bijvoorbeeld als een school onder de norm terecht is gekomen, zoals bij het Islamitisch College in Amsterdam het geval is. Daar hebben de ouders ook met de voeten gestemd. Sinds deze school zeer zwak is geworden, is het leerlingenaantal behoorlijk naar beneden gegaan. Daar treedt het effect op waar u en ik waardering voor hebben, in die zin dat het ouders de ruimte geeft om die keuze te maken. We hebben hier nog niet zo heel lang geleden met elkaar gesproken over de planning van scholen. Het is zo dat er beperkingen zijn in het stichten van scholen ten opzichte van scholen die er reeds zijn. Er is ruimte, maar op het moment dat die ruimte bij de wet over de scholenplanning voor het vo die wij hier zelf hebben vastgesteld, op is, dan houdt het op wat betreft het nieuw vestigen van scholen. Dat klopt. Dat is hier op mijn voorstel vastgesteld, ook om te voorkomen dat er allemaal scholen ontstaan die wij moeten bekostigen, terwijl andere scholen met financiële problemen overblijven, omdat bij hen enorme terugval ontstaat.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. De staatssecretaris zegt dat keuzevrijheid enorm belangrijk is. Daar heeft zij 100% gelijk in. Ik woon zelf in Amsterdam. Daar kun je kinderen niet zomaar op elke school plaatsen die je wilt. Daar heb je de zogenaamde postcodeterreur. Die is verzonnen om autochtone kinderen te mengen met allochtone kinderen. God weet waar het goed voor is, maar het schijnt nu eenmaal te moeten. Hoe verhoudt die postcodeterreur zich tot het idee van de staatssecretaris dat keuzevrijheid belangrijk is? Hoe verhoudt de postcodeterreur zich tot de vrijheid van onderwijs, die voor ons allemaal zo belangrijk is?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

In het voortgezet onderwijs ken ik geen postcodeterreur, zoals de heer Bosma dat noemt. Ik zal het zeker nog nagaan. Mocht het aan de orde zijn, dan zal ik de Kamer daarover informeren. In het voortgezet onderwijs treedt veel meer gewoon loting op van het aantal kinderen dat aankomt op een school. Een school kan zeggen: dat kunnen wij niet aan en wij gaan op deze manier selecteren om ervoor te zorgen dat we het beheersbaar houden. Het kan ook zijn dat een school heel scherp gaat zitten op de kenniseisen of de resultaten van de Cito-toets. Ook dat kan. Als een school een beleid kiest, blijft staan: overleg met de MR, advies, inspectie informeren, transparant en vooral ook consequent zijn, want als een ouder het er niet mee eens is, moet deze een klacht kunnen indienen en kan er uiteindelijk via de rechter getoetst worden. Dan zal de rechter heel goed kijken naar de aspecten die ik net noemde.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ook de CDA-fractie vindt het heel vervelend voor ouders en leerlingen als zij niet de school kunnen kiezen die zij graag zouden willen kiezen. Maar het is nog veel vervelender als je als ouders of als leerling ineens verrast wordt door nieuw beleid van de school. Wat vindt de staatssecretaris van een goede voorlichting, waarbij het niet zo kan zijn dat tijdens de rit de spelregels worden gewijzigd? Mijn tweede vraag is dat ik steeds van scholen hoor dat zij geen ruimte krijgen om bij te bouwen en dat gemeenten het geld voor onderwijshuisvesting dus in eigen zak houden. Dat schijnt zelfs 300 mln. per jaar te zijn. Daardoor geven die gemeenten de scholen niet de ruimte om bij te bouwen en kunnen de scholen niet alle leerlingen aannemen die zij willen aannemen. Wat doet de staatssecretaris daaraan?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Over het laatste punt hebben wij toevallig afgelopen week in een AO gesproken. Daar was u niet bij, maar uw collega Jan Jacob van Dijk. Staatssecretaris Dijksma, staatssecretaris Bijleveld en ik hebben vragen beantwoord van de heer Pechtold. Wij hebben inderdaad geconstateerd dat de gemeenten op dit moment 330 mln. van het geld dat in het Gemeentefonds zit voor scholenbouw, op de plank laten liggen. Daar komt nu een onderzoek naar. Ik heb de Kamer beloofd om de opdracht voor dit onderzoek nog te communiceren; dat zal nog gebeuren. In dat onderzoek zal bekeken worden waarom dat geld niet besteed wordt. Daar kan ook dit soort dingen in meegenomen worden, want er zijn zaken scheef als in steden waar nauwelijks bijgebouwd kan worden omdat er dan geen geld komt van de gemeente, de gemeente wel geld op de plank laat liggen. Vandaar dat ik dit samen met mevrouw Dijksma scherp heb aangekaart bij mijn collega van BZK, die verantwoordelijk is voor het Gemeentefonds.

Tijdens de rit regels wijzigen heeft alles te maken met transparantie en consequent zijn. Als ouders dat constateren, kunnen zij naar de rechter gaan om dit aan te kaarten. Als u geluiden hoort van een school die dat doet, is het nog makkelijker dat wij dan zelf even bellen. Dan hoor ik graag de naam van die school en dan ga ik daar even achteraan: mensen, let op, dit doet natuurlijk geen recht aan ouders die ergens op moeten kunnen rekenen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Hier zie je op de meest pijnlijke wijze de tweedeling in het Nederlandse onderwijs. Aan de ene kant zijn er populaire scholen waar ouders hun kinderen graag heen laten gaan en waar lokalen moeten worden bijgebouwd. Aan de andere kant zijn er de restscholen, die leeglopen. De keuzevrijheid is dus in feite heel beperkt. De vraag is hoe u die keuzevrijheid van alle ouders gaat verbreden, zodat alle scholen mooi en goed zijn. Dan bent u van dit probleem af. Moet er niet gepleit worden voor meer samenwerking binnen gemeenten, zodat de scholen met elkaar afspraken maken over een goede verdeling van alle leerlingen, zonder dat je ouders dwingt tot iets? Graag een reactie.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De heer Van Dijk gaat eigenlijk al in op het debat van volgende week. Inderdaad, wij staan daar anders in. Ik hecht zeer aan de keuzevrijheid van ouders. Ik voel inderdaad niets voor spreiding van bovenaf. Ik wil inzetten op de kwaliteit van scholen. Het antwoord op de vraag wat een ouder een mooie of goede school vindt, is deels subjectief. Dat heeft ook te maken met de manier waarop met kinderen wordt omgegaan en met het onderwijssysteem: dalton, montessori en noem maar op. Het heeft ook te maken met de capaciteiten van een kind: wat past goed bij een kind? Daar zou ik dus geen blauwdrukken op willen liggen. Dat is aan de school, maar een school kan zich onderscheiden met waar de school goed in is. Wij ondersteunen scholen die het extra moeilijk hebben om die kwaliteit op het goede niveau te krijgen, zodat er een goede afweging kan zijn tussen scholen. De ouders hebben dan de ruimte om de school te kiezen zoals ik dat heel graag wil: zo veel mogelijk keuzevrijheid voor ouders.

De heer Van der Vlies (SGP):

De SGP-fractie is het in het algemeen eens met de lijn van de staatssecretaris: keuzevrijheid van ouders is natuurlijk belangrijk en moet zo lang mogelijk vorm kunnen krijgen. Populaire scholen lopen vol, te vol. Dan moet er iets gebeuren om de maat aan te houden. Als dit zich voordoet, zou dat dan niet in de hand kunnen werken dat ouders – misschien slimme ouders – leerlingplaatsen op de school gaan reserveren? U begrijpt wel wat ik bedoel. Dat kan niet zomaar zijn gang gaan, maar schoolbesturen zijn autonoom. Hoe krijgen wij dat op een zorgvuldige wijze, met respectering van de grondwettelijke vrijheden, in kaart?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Scholen zijn autonoom. Dat is de basis. Ik denk overigens dat dit probleem zich meer voordoet in het basisonderwijs dan in het voortgezet onderwijs. In het basisonderwijs zien wij inderdaad heel vroege aanmeldingen. Daar is de coalitie op dit moment mee bezig in het kader van de experimenten met de aanmeldpunten.

In het voortgezet onderwijs zijn de aanmeldingen veel meer afhankelijk van de Cito-score en het advies van de school aan de ouders en het kind. Er zijn vaak open inschrijfdagen, zoals dat nu in den lande gebeurt en op een bepaald moment wordt de keuze gemaakt. Over het reserveren van plaatsen in het voortgezet onderwijs heb ik minder vaak gehoord. Mocht de heer Van der Vlies voorbeelden hebben, dan houd ik me aanbevolen. Dat zou ik best wel eens willen bekijken, maar wel vanuit de notie die hij en ik beiden zeer onderstrepen: autonomie van scholen.

Mevrouw Besselink (PvdA):

De staatssecretaris heeft benadrukt dat de keuzevrijheid van ouders van groot belang is. Mijn fractie is dezelfde mening toegedaan. Dat maakt het extra sneu als een ouder de keuze heeft gemaakt en het kind vervolgens niet naar die school toe kan. De inzet op kwaliteit zou volgens mij nog belangrijker moeten zijn. Is dit nog een extra motivatie voor de staatssecretaris om te kijken waar zij extra moet inzetten op de kwaliteit om ervoor te zorgen dat iedere ouder een plek voor zijn kind kan vinden op een school van goede kwaliteit? Daarbij geldt overigens de kanttekening dat dit voor de meeste scholen wel geldt.

Voor mijn fractie is het heel belangrijk dat de scholen samenwerken om ervoor te zorgen dat er een transparant en eerlijk toewijzingssysteem komt. Ouders moeten daarover helderheid hebben. Ieder kind moet een plek op die goede school kunnen krijgen. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Volgens mij wel. Waarom zorgt de staatssecretaris er dan uit Den Haag niet voor dat scholen en gemeenten geholpen worden om de samenwerking op gang te krijgen?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Wij moeten altijd heel goed uitkijken voordat wij gaan helpen uit Den Haag.

Ik ga in op de vraag of er voor mij extra aanleiding is om kwaliteit te stimuleren. Ik ben van mening dat wij daar al heel veel aan doen. Daarbij verwijs ik naar mijn besluit van de afgelopen week. Wat ook belangrijk is en wat valt onder de vrijheid van onderwijs en de keuzevrijheid van ouders, is dat ouders op een bepaald moment met de voeten kunnen stemmen als scholen dik onder de maat presteren. Dat hoort er ook bij. Dat moet de wake-up call voor een school zijn om er extra hard tegenaan te gaan. Betreft het een school met achterstandsproblemen, dan kunnen wij soms wat meer support geven, zoals bij het vmbo in Utrecht dat wij extra steun hebben gegeven bij het opleiden van leraren, vooral voor de zorgkant. Soms steken wij best de helpende hand uit, maar met mate, omdat scholen zelf ook een verantwoordelijkheid hebben. Die moeten wij voor een belangrijk deel daar laten liggen.

Dan kom ik op de samenwerking en de transparantie. Ik meen dat wat op de scholen gebeurt redelijk transparant is, behalve misschien het voorbeeld van de heer Van der Vlies, waarin halverwege het spel de regels veranderen. Dat vind ik geen goede zaak, maar ik denk dat ook transparante regels niet altijd teleurgestelde kinderen en ouders kunnen voorkomen. De vraag is immers groter dan het aanbod voor bepaalde scholen. Dat blijft altijd vervelend. Inzichtelijkheid moet er echter wel zijn.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wij weten allemaal wel waar het selecteren van middelbare scholen mee te maken heeft. Aan de ene kant heb je hoogopgeleide ouders, zowel allochtonen als autochtonen, die terecht hun kinderen naar de betere scholen sturen, die beter georganiseerd zijn en die bovenaan de lijstjes van Elsevier en Trouw staan. Aan de andere kant heb je de sociaaleconomisch zwakkere ouders, die deels door hun eigen schuld hun kinderen uiteindelijk sturen naar scholen die onderaan de lijstjes van Elsevier en Trouw bungelen, waar het ziekteverzuim onder docenten het hoogst is, waar de meeste onbevoegde docenten te vinden zijn, waar leraren niet alleen maar kennis overdragen, maar veel meer bezig zijn met orde handhaven en hulp verlenen, waar de docenten de helft van het eerste uur bezig zijn om iedereen tot rust te brengen. Erkent de staatssecretaris dat er nu een tweedeling is tussen achterstandsscholen en scholen waar kansrijkere kinderen op zitten? Vindt zij dat een probleem en zo ja, wat denkt zij eraan te zullen doen?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het zijn inderdaad, zoals de heer Dibi beschrijft, de ouders die kiezen voor de school waar zij hun kind het liefst naar toesturen. Dat is de school die het beste past bij de capaciteiten van het kind. Een school heeft de ruimte om een bepaald acceptatiebeleid toe te passen. Dat past echt bij de autonomie van de school. Wij denken daar verschillend over. Wij hebben daar in het vorige debat al over gesproken en zullen dat ook morgen weer doen. Ik maak ten principale een andere keus dan de heer Dibi. Ik zou er ook voor waken om de scholen bij elkaar te nemen die het wat zwaarder hebben en de scholen die kinderen met een wat steviger Cito-uitslag krijgen. Wij moeten voorkomen dat er wordt gegeneraliseerd in de zin van bijvoorbeeld onbevoegde docenten. Ik heb tijdens het algemeen overleg verteld dat het helemaal niet zo is dat er op zwakke scholen of op scholen met een sociaaleconomisch kwetsbaarder achtergrond per definitie zoveel meer onbevoegden werkzaam zijn. Ik heb dat uit laten zoeken; dat verschilt eigenlijk nauwelijks. In dat opzicht hebben scholen heel veel gelijke mogelijkheden om kwaliteit te realiseren. De scholen die het lastig hebben, steunen wij extra. Vervolgens is er dan een scholenveld waar ouders uit kunnen kiezen. Dat vind ik op zich toch de juiste balans.

De heer Van der Ham (D66):

Op initiatief van D66 is er een motie aangenomen in de Kamer waarin gesteld wordt dat er op tijd moet worden ingegrepen bij een zeer zwakke school en dat deze situatie niet te lang mag blijven bestaan. Gisteren is er weer een lijst naar voren gekomen waaruit blijkt dat er veel zeer zwakke scholen zijn. Wij horen uit de praktijk, van docenten, dat er, ondanks de uitspraak van de Kamer, toch te weinig gebeurt met scholen met een zeer zwakke status. Wat gaat u nu doen om ervoor te zorgen dat die scholen, die vaak te maken hebben met de kwetsbaarste leerlingen, eerder met de neus op de feiten worden gedrukt met betrekking tot hun status?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Hoe lang heeft u? Ik zal het kort houden. U had het zojuist over de zeer zwakke scholen van het mbo. Dat zijn 64 opleidingen van de 11.000. Ik vind: elke zwakke opleiding is er een te veel. Daarom zit ik er bovenop om het op orde te maken. Maar qua percentage zit het mbo daarmee nog iets onder het po en het vo. Het is goed om dat punt even te plaatsen. Onze aanpak, van staatssecretaris Dijksma en mijzelf, van de zeer zwakke scholen is buitengewoon alert. We doen echt van alles. We merken ook dat de cijfers bij het vo aan het dalen zijn. Ik heb niet de precieze cijfers in mijn hoofd, maar we naderen heel dicht de doelstelling. Dat is een goede zaak. Ik ben met u van mening dat elke zwakke school er een te veel is. Wees ervan overtuigd dat we hier buitengewoon scherp bovenop zitten.

Naar boven