Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 2 oktober 2008 over de derde evaluatie Bopz.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie ziet de noodzaak van het vervangen en actualiseren van de bestaande wet voor de dwangopnames in de psychiatrie, de Bopz. Tegelijkertijd is zij beducht voor de grote wijzigingen die de regering mogelijk in een sneltreinvaart wil doorvoeren. Wij zien met name op dit moment nog niet de meerwaarde van de commissies psychiatrische zorg. Het lijkt erop dat dit een soort reuzen-CIZ worden die onnoemelijk veel taken krijgen. Wij zijn bang dat wij, als wij niet oppassen, hiermee op regionaal niveau een bureaucratisch en log orgaan creëren dat verantwoordelijkheden overneemt van de rechter, de behandelaar, de geneesheer-directeur, de inspectie en de gemeenten.

De experimenten met deze commissies psychiatrische zorg gaan binnenkort van start. Ik heb er daarom behoefte aan de randvoorwaarden aan te geven waarbinnen naar de mening van mijn fractie deze experimenten moeten plaatsvinden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er experimenten gaan plaatsvinden met zogenaamde commissies psychiatrische zorg ten behoeve van een nieuwe wettelijke regeling die de huidige Bopz zal vervangen;

constaterende dat de multidisciplinair samengestelde commissies psychiatrische zorg taken krijgen op het gebied van advisering van de rechter met het daarbij behorend zorgplan, het toezicht en het voorkomen van rechterlijke interventie, en verder fungeren als verzoekende en uitvoerende instantie die ook nog belast is met nazorg in brede zin;

overwegende dat de toegevoegde waarde van dergelijke commissies psychiatrische zorg nog onduidelijk is;

overwegende dat het onwenselijk is, een diversiteit aan taken bij deze commissies te concentreren en deze te laten uitgroeien tot bureaucratische regionale organen;

verzoekt de regering, de opzet en uitvoering van de experimenten te laten plaatsvinden binnen de volgende randvoorwaarden:

  • - de commissie gaat niet op de stoel van de rechter zitten;

  • - de commissie gaat niet op de stoel van de behandelaar en de geneesheer-directeur zitten;

  • - de commissie krijgt alleen taken die logisch met elkaar zijn te verenigen en geen risico opleveren voor de noodzakelijke checks en balances;

  • - de commissie wordt geen bureaucratisch regionaal orgaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Joldersma, Van Miltenburg, Wiegman-van Meppelen Scheppink en Sap. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(25763).

Mevrouw Joldersma (CDA):

Naar de mening van mijn fractie moeten in de nieuwe wet de goede elementen van de Bopz behouden blijven. Behalve aan de positie van de rechter, hechten wij ook aan het gevaarcriterium. Als ik zie hoe dit criterium in de praktijk wordt uitgelegd, met name door de jurisprudentie van de rechter, dan stel ik vast dat het een brede toepassing kent. Ik heb van de minister begrepen dat het gevaarcriterium zal worden vervangen door een schadebegrip. Ik heb daar op zich geen bezwaar tegen, maar dit mag er niet toe leiden dat opeens heel veel mensen dwangzorg krijgen. Daarom hecht ik eraan om de volgende motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is, in de nieuwe wettelijke opvolger van de Bopz het gevaarscriterium te vervangen door het schadebegrip;

overwegende dat het toepassen van het schadebegrip er niet toe mag leiden dat meer mensen sneller dwangzorg krijgen opgelegd;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de reikwijdte van het schadebegrip niet groter wordt dan het bestaande gevaarscriterium en dat vanaf het begin af aan een eenduidige interpretatie en toepassing van het schadebegrip zal plaatsvinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Joldersma en Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(25763).

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Ik dien allereerst een motie in over de positie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Uit de evaluatie van de Bopz blijkt heel duidelijk dat de Inspectie in gebreke blijft op het punt van de belangenbehartiging van de individuele patiënt. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat in het nieuwe wetsvoorstel over gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis, de Inspectie voor de Gezondheidszorg in geval van dwang- en drangmaatregelen en gedwongen opnamen verantwoordelijk te laten blijven voor de belangenbehartiging van de individuele patiënt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(25763).

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Ik dien ook een motie in over de tekorten in de zorg, het tekort aan personeel dat een belangrijke relatie heeft met de drang- en dwangmaatregelen en de kwaliteit van de zorg in de ggz.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in de ggz op 1 januari 2008 84.700 mensen wachten op zorg, waaronder 22.900 kinderen;

overwegende dat dit een toename is van 10.000 wachtenden in een jaar tijd;

constaterende dat de vakbond AbvaKabo/FNV concludeert dat er te weinig personeel is in de geestelijke gezondheidszorg;

verzoekt de regering, op korte termijn met een masterplan te komen om de capaciteit van de geestelijke gezondheidszorg te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(25763).

Mevrouw Sap (GroenLinks):

Voorzitter. Dwangopname en dwangbehandeling zijn maatregelen die in het uiterste geval en met de grootste terughoudendheid toegepast moeten worden, als er geen alternatieven meer voorhanden zijn. Om te bevorderen dat er meer werk wordt gemaakt van die alternatieven, dien ik de volgende motie in, mede namens de leden Van Miltenburg en Wiegman.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de mogelijkheden van dwangopname en dwangbehandeling in de praktijk door behandelend artsen op zeer diverse manieren worden toegepast;

constaterende dat zich in de praktijk beloftevolle projecten en behandelpraktijken hebben ontwikkeld waarbij dwangopname en dwangbehandeling worden teruggedrongen;

van mening dat elke dwangopname c.q. dwangbehandeling slechts als uiterste redmiddel in allerlaatste instantie als behandelvorm mag worden toegepast;

verzoekt de regering, in samenspraak met het veld alternatieven voor dwangopname en dwangbehandeling te inventariseren, maximale toepassing daarvan te bevorderen in de concrete behandelpraktijk, resultaten hiervan te betrekken bij de nieuwe Bopz en daarover de Kamer verslag te doen, uiterlijk bij de indiening van de nieuwe Bopz,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sap, Vendrik, Van Miltenburg en Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(25763).

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is blij dat er voortvarend gewerkt wordt aan de opvolger van de Bopz. Dat heb ik tijdens het algemeen overleg hierover al aangegeven. Mijn fractie maakt zich er echter zorgen over dat de regering probeert het hele veld erbij te betrekken – er zijn allerlei bijeenkomsten geweest en dat is goed – maar de Kamer op afstand gehouden lijkt te worden. Ik noem als voorbeeld de commissie psychiatrische zorg. Er komen pilots, maar op mijn vraag of over de inhoud daarvan nog met de Kamer wordt gesproken, antwoordde de minister: dat moet dan wel snel, eigenlijk kan dat niet omdat ze al bijna van start gaan. Dit verbaast mij. Ik heb daarom de motie van mevrouw Joldersma ondersteund waarin staat hoe die commissie eruit moet zien. Ik had daar graag nog apart met de minister over gesproken. Wellicht krijgen wij daar de ruimte nog voor. Ik vind het heel belangrijk dat die nieuwe wet gemaakt wordt door alle mensen die daarmee te maken hebben, maar zeker ook door de medewetgever, ofwel de Tweede Kamer.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Naast waarderende woorden over de contouren van de nieuwe Wet Bopz, heb ik mij tijdens het AO ook wat kritisch uitgelaten over de commissies psychiatrische zorg. De zorgpunten zijn terug te vinden in de moties van de CDA-fractie, die ik mede heb ondertekend. Belangrijk is dat wij helder krijgen wat wij kunnen verwachten van deze commissies en ook welke resultaten wij verwachten. Wanneer kunnen wij spreken van een geslaagd experiment? Hiervoor zijn criteria en randvoorwaarden nodig. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat niet duidelijk is wanneer er sprake zal zijn van geslaagde experimenten met de commissies psychiatrische zorg;

verzoekt de regering, criteria vast te stellen op grond waarvan de experimenten getoetst kunnen worden op hun efficiency en effectiviteit;

verzoekt de regering, randvoorwaarden te formuleren waaraan experimenten moeten voldoen om van valide en betrouwbare experimentresultaten te kunnen spreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink, Joldersma, Van Miltenburg, Sap en Bouwmeester.

Zij krijgt nr. 18(25763).

Minister Klink:

Voorzitter. Ik begin met de motie van mevrouw Joldersma over de commissie, die ook werd ondersteund en toegelicht door mevrouw Wiegman en mevrouw Van Miltenburg. Tijdens het algemeen overleg is duidelijk naar voren gekomen dat de commissie is bedoeld om de praktijk van de Wet Bopz te verbeteren voor vooral de patiënt en degenen die het patiëntperspectief vertegenwoordigen. Het is de bedoeling het onderscheid te verbeteren tussen de verantwoordelijkheid van de rechter en de verantwoordelijkheid van de commissie om een multidisciplinair advies te geven. De minister van Justitie zal daarop nader ingaan, evenals op de rol van de rechter en op het schadecriterium. Voorts wijs ik er nogmaals op dat de commissie geen toezichthoudende rol krijgt, maar dat het gaat om een signalerende rol bij dwangbehandeling en beëindiging van de dwang. Ook zal de commissie niet treden in de verantwoordelijkheid van de geneesheer-directeur.

Van de pilotprojecten wordt verwacht dat zij voldoende materiaal opleveren om de stuurgroep in staat te stellen in mei volgend jaar een advies over taak en werkwijze op te stellen. Het vermijden van dubbel werk en hoge uitvoeringskosten zal daarbij veel aandacht krijgen. Met de strekking van de motie wordt in onze pilottrajecten al rekening gehouden. Ik heb zelf tijdens het algemeen overleg aangegeven dat ik positief sta tegenover de piketpalen die de indieners van de motie slaan, namelijk het markeren van de rol van de commissie ten overstaan van de geneesheer-directeur, de behandelende artsen en de rechter. Ik kan met deze motie leven, maar laat graag het oordeel over aan de Kamer.

Mevrouw Joldersma (CDA):

De minister heeft iets gezegd over de toezichthoudende taak die er niet in zit en over zaken als het zorgplan. Ik denk dat de motie mede voortkomt uit de brief die wij op 23 september jongstleden van de bewindslieden hebben ontvangen. Als je die tot je laat doordringen, dan staat er eigenlijk in dat de commissie een adviserende taak krijgt, maar in het licht van die adviserende taak ook het bijbehorende zorgplan. Wij hebben begrepen dat de geneesheer-directeur straks geen rol meer krijgt bij de indiening van het verzoek om dwangzorg, maar alleen bij de beëindiging ervan. Wij zijn toch bang dat er op een aantal punten een soort schemergebied lijkt te ontstaan.

Minister Klink:

Er is sprake van een adviserende rol tegenover de rechter. Met de behandelende arts wordt het zorgplan opgesteld, dat vervolgens dient als advies aan de rechter. De zorginhoudelijke stappen worden natuurlijk bij de behandeling gezet. De commissie heeft een inhoudelijke adviserende rol, ingebed in de behandelrelatie. Via rechterlijke machtiging kan dwang worden toegepast. In die verhoudingen verandert er naar mijn mening niet zo veel, maar wel in de vorm van de advisering en in de breedte en diepte ervan. Hetzelfde geldt voor de begeleiding die daarna volgt. Ik heb zeer positieve gevoelens bij de piketpalen en de markeringspunten die u aangaf, tijdens het algemeen overleg en in deze motie, maar ik laat het oordeel over de motie graag aan de Kamer over.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik snap het advies niet goed. U bent het eens met de piketpalen die met deze motie worden geslagen. Waarom kunt u dan niet gewoon zeggen dat u de motie geheel uitvoert? Waarom laat u dan het oordeel over aan de Kamer? Daarmee laat u het gevoel achter dat u het er eigenlijk niet helemaal mee eens bent.

Minister Klink:

Laat dat nu een vorm van welwillendheid zijn van mijn kant. U gaf zojuist aan dat de Kamer uitdrukkelijk aanwezig wil zijn in het hele proces. De Kamer komt nu met eigen piketpalen. Als ik die overneem, ligt er geen motie meer die door de Kamer bekrachtigd wordt, met stemverhoudingen. Het is serieus mijn intentie om hiermee aan te geven dat de Kamer zelf markeringspunten neerzet voor het proces dat gaat volgen. Als ik u tegemoet kan komen door de motie van harte en graag over te nemen, wil ik dat ook wel doen.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Neen, neen, als u welwillend wilt zijn, ga ik dat natuurlijk niet blokkeren. Uit uw antwoord begrijp ik dat u helemaal niet meer wilt doen dan in de motie staat.

Minister Klink:

Zo is het.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Wat u hebt gezegd in het algemeen overleg en wat er in de brief staat, is iets geheel anders dan wat er in deze motie staat. U zegt dat u de zorgen van de Kamer begrijpt en dat u die meeneemt in het experiment. U zult ook nog aangeven binnen welke kaders het experiment plaatsvindt. Dat is mooi, maar deze motie is heel strak geformuleerd. Als ik ermee instem, betekent dit dat zaken die in uw brief staan, niet worden uitgevoerd of onderzocht. Ik weet nu dus niet meer waar ik mee instem.

Minister Klink:

Ik vermag niet de tegenstelling in te zien tussen de brief en wat er in de motie besloten ligt. Het gaat erom, dat het advies wordt verbreed, vandaar dat het familieperspectief en het patiëntenperspectief erbij betrokken worden. Een behandelend arts geeft een advies aan de rechter. Het gaat dus om de verbreding en verdieping van de adviestaak. Ook gaat het erom dat betrokkene door de commissie wordt gevolgd. Het is niet onze intentie dat de arts op de stoel gaat zitten van de rechter. Wel is het uitdrukkelijk de bedoeling dat de taken samenhangend worden neergelegd bij de commissie. Daarmee loop ik in feite de criteria langs die in deze motie staan. Het moet wel een commissie zijn die ertoe doe; dat geef ik mevrouw Bouwmeester graag toe. De commissie krijgt een heel wezenlijke functie in de verbreding en verdieping van de adviserende taak en in het volgen van het traject rondom de patiënt. In de experimenten en de pilotprojecten die wij gaan uitvoeren, zullen wij de criteria meenemen die mevrouw Wiegman aangeeft. Ook zullen wij nog eens kijken naar de samenstelling van de commissie. Moet de commissie elke patiënt volgen? Dat soort zaken komt in de pilots aan de orde. Voor zover in deze motie moet worden gelezen dat er sprake is van een zekere afhoudendheid ten opzichte van de commissie als zodanig – maar zo lees ik de motie niet – heb ik meer reserve tegenover deze motie. In dat geval ben ik blij dat heb gezegd dat ik het oordeel over de motie aan de Kamer overlaat. Ik plaats daarbij wel de kanttekening, dat het een serieuze commissie wordt. Daarom zullen wij serieus naar de pilots kijken. Nu laat ik het oordeel verder graag aan de Kamer over; dat had ik al gezegd.

De voorzitter:

Wij zullen dat oordeel uitspreken bij de volgende gelegenheid.

Minister Klink:

Dan kom ik nu te spreken over de motie van de heer Van Gerven over de belangenbehartiging van de individuele patiënt en de rol van de inspectie daarbij. Tijdens het debat heb ik aangegeven dat de inspectie niet in staat is om elk individueel traject en elke individuele persoon te volgen. Natuurlijk is er wel sprake van belangenbehartiging van de individuele patiënt. Totdat de nieuwe Wet Bopz er is, zullen wij die realiseren door de raden van bestuur en de raden van toezicht meer aan te spreken. Daarachter zit natuurlijk wel het dienen van de gerechtvaardigde belangen van de patiënt. Voor zover met deze motie wordt beoogd uit te spreken dat de inspectie ten aanzien van elke individuele persoon en elke melding moet bezien in hoeverre een en ander gerechtvaardigd is, wordt er te veel gevraagd van de inspectie. Wij nemen dit natuurlijk wel serieus mee bij de nieuwe Wet Bopz en bij de nieuwe wet, via andere werkwijzen van de inspectie. Maar gegeven het feit dat daaromheen nog een heleboel politieke vraagstukken zijn en dat de rol van de inspectie nog nader gepreciseerd moet worden, ontraad ik aanneming van deze motie. Daarin wordt namelijk te veel gesuggereerd.

De heer Van Gerven (SP):

Ik vind dat vreemd. In het algemeen overleg heb ik goed geluisterd naar wat de minister van Justitie daarover heeft gezegd. Hij was heel duidelijk in zijn antwoord: als in de reguliere gang van zaken van de zorg de patiëntenrechten niet geborgd zijn of als die in de knel komen, moet er een inspectie zijn die toezicht houdt en die ingrijpt. Dat was heel duidelijk de uitkomst van de discussie. In tweede instantie hebt u dit, zij het wat aarzelend, ook onderschreven. U zou dit verder gaan uitzoeken. Ik begrijp daarom nu uw punt niet.

Minister Klink:

Ik zal het nog één keer toelichten. Natuurlijk is het zo dat de Inspectie moet optreden als zij een misstand constateert. Het ontbreekt echter aan zicht op alle afzonderlijke meldingen die binnenkomen en wat daarbij speelt; dat signaleert de commissie-Keurentjes. In hoeverre kun je er zicht op krijgen dat er ergens wellicht sprake is van misstanden? De inspectie krijgt daar nu zicht op, omdat zij in de eerste plaats kijkt of er sprake is van een bovenmatig aantal meldingen bij een instelling, vergeleken met andere instellingen. In de tweede plaats kijkt zij of de duur van de dwangbehandeling bovenproportioneel is. Zo probeert de inspectie signaalwaarden te krijgen uit het veld. Dat betekent echter dat de inspectie niet bij iedere melding kan kijken of daarop een actie van de IGZ moet volgen. Ik heb gezegd dat er op dat punt sprake is van een leemte. Ik zou graag zien dat de signalen die bijvoorbeeld de patiëntvertrouwenspersonen afgeven, regulier op tafel komen bij de raad van bestuur en bij de raad van toezicht en dat de Inspectie kennis kan nemen van de reactie daarop. Dat betekent een extra traject voor de inspectie om signalen op te vangen, waarna zij natuurlijk moet optreden. In het debat dat wij woensdagavond hebben gevoerd is al naar voren gekomen dat wij dit in de nieuwe Wet Bopz wellicht beter kunnen gaan regelen, wellicht ook via de commissie, maar dat deze nieuwe wet er nog niet is. Ik zeg daarom dat wij in de tussentijd ook iets moeten doen om die signaleringsfunctie te versterken. U vraagt nu echter of wij de inspectie verantwoordelijk kunnen maken voor de belangenbehartiging van de individuele patiënt. Daarom is deze motie meerduidig: als de inspectie signaleert dat er bij een individuele patiënt sprake is van misstanden moet zij daar natuurlijk elke keer achteraangaan, maar dat betekent niet dat de signaleringsfunctie van de inspectie zover strekt dat zij zelf elk signaal kan opvangen. Dat kan op dit moment niet. Daarom kom ik met overbruggingsmaatregelen. Vanwege de meerduidigheid van deze motie wil ik aanneming ervan ontraden.

De heer Van Gerven (SP):

De Wet Bopz is op dat punt heel helder. Er ligt een taak voor de inspectie door de terugtredende overheid op dit gebied. Door een terugtredende inspectie is er van de individuele borging van de belangen van patiënten niets terechtgekomen. Deze is steeds meer achteruitgegaan. Het feit dat de overheid dit heeft laten gebeuren, is toch geen rechtvaardiging om dat dan maar te accepteren? Wij hebben de nieuwe wet nog niet, maar ook in de nieuwe wet moeten de patiëntenbelangen goed geborgd zijn. Daarvoor is toezicht nodig; ik denk dat dit toezicht echt thuishoort bij de inspectie. De excessen van de laatste tijd bewijzen dat eens te meer.

Minister Klink:

Dat is precies het punt. Dat laatste ben ik volkomen met u eens: dat hoort bij de inspectie. Vandaar de leidraad voor meldingen en vandaar dat de inspectie bij die meldingen nagaat in hoeverre er bijvoorbeeld bij separatie sprake is van een buitenproportionele duur, alsook in hoeverre dit bij de ene instelling veel vaker voorkomt dan bij de andere instelling. De inspectie zit er dus best bovenop, te meer omdat men daar thematische onderzoeken gedaan heeft, dit jaar en volgend jaar opnieuw. Dit heb ik verleden week nog uitvoerig toegelicht.

Tegelijkertijd betekent dit dat op individueel niveau niet elk signaal bij de inspectie binnenkomt. In de tussentijd wil ik daarvoor een extra structuur creëren en dit is in mijn beleving een handreiking in uw richting. Als u wilt dat de inspectie ter plekke bekijkt in hoeverre elke melding gerechtvaardigd is, overvraagt u daarmee de inspectie. Daaraan kan op dit moment ook geen gevolg gegeven worden; bovendien past dit niet bij het tweedelijns toezicht. Vanwege die meerduidigheid van deze motie – nu herhaal ik mijzelf – ontraad ik die.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik denk voortdurend dat ik de interruptiemicrofoon kan verlaten, waarna blijkt dat dit niet het geval is. Mijns inziens kwam uit de evaluatie van de Wet Bopz nu juist naar voren dat de inspectie onmogelijk toezicht kan houden op meldingen over mensen die zijn gesepareerd. Daarop toezicht houden is te veel voor de inspectie. De minister zegt toch niet dat mensen die bijvoorbeeld een grove misstand vaststellen bij de behandeling van een familielid, dit niet bij de inspectie kunnen melden? Als zij vinden dat de inspectie echt moet ingrijpen, moeten zij dit toch kunnen melden? Vindt de minister dat de inspectie daar niet voor is? Voor de hele gezondheidszorg geldt toch dat je misstanden bij de inspectie kunt melden?

Minister Klink:

Mijns inziens had u kunnen gaan zitten als u goed naar mij had geluisterd. Het ging mij er niet om dat de inspectie niet optreedt bij meldingen van misstanden, maar om de signaalfunctie van de inspectie. Komt elke misstand als melding of anderszins bij de inspectie binnen? Ik moet constateren dat dit niet het geval is, ook op basis van de feiten die de afgelopen maanden boven water zijn gekomen. Er is dus sprake van een hiaat in de signaleringsfunctie. Op dit punt wil ik voor de tussentijd iets regelen. Daar heeft mevrouw Van Miltenburg tijdens het algemeen overleg zelf om gevraagd. De nieuwe Wet Bopz is er nog niet. In de tussentijd blijft dit voortwoekeren als wij op dit punt niets regelen. Ik ontraad dus het aannemen van deze motie.

Over het masterplan om de capaciteit in de geestelijke gezondheidszorg te vergroten, waar in de motie van de heer Van Gerven om wordt gevraagd, kan ik het volgende zeggen. De minister voor Jeugd en Gezin en ikzelf bezien op dit moment deze capaciteit. Het opstellen van een masterplan is daarbij mijns inziens niet nodig. Dit punt heeft onze volledige aandacht. Uiteraard zullen wij de Kamer eerdaags informeren over de vraag hoe wij hiermee omgaan.

Ik kom op de motie van de leden Sap en Vendrik, die door de leden Van Miltenburg en Wiegman mede is ondertekend.

De voorzitter:

Ik merk aan de leden dat het oordeel van de minister over de vorige motie niet helemaal duidelijk is.

Minister Klink:

Ik ontraad het aannemen van deze motie.

De strekking van de motie van de leden Sap en Vendrik vind ik buitengewoon sympathiek. Dit ligt in het verlengde van wat mevrouw Bouwmeester vorige week vroeg. Zij suggereerde om de twintig best presterende instellingen naar boven te halen om van deze instellingen te leren. Ik geef graag gevolg aan de oproep die in deze motie wordt gedaan. Ik zie de strekking van de motie als ondersteuning van beleid. Ik zeg graag toe om deze inventarisatie, en de best practices die daaruit naar voren komen, de Kamer te doen toekomen nog voordat de nieuwe Wet Bopz aan de orde komt in de Kamer. Uiterlijk zal ik deze informatie naar de Kamer sturen gelijk met de indiening van de nieuwe Wet Bopz.

Mevrouw Sap (GroenLinks):

Ik ben blij dat de minister dit toezegt en de motie als een ondersteuning van beleid opvat, maar het lijkt mij goed als de Kamer uitspreekt dat zij dit heel belangrijk vindt. Daarom wil ik de motie toch in stemming brengen. Verder wil mevrouw Bouwmeester deze motie graag ook ondertekenen.

De voorzitter:

Dan moet de motie gewijzigd worden ingediend. Dat is mogelijk.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Ik heb er alle vertrouwen in dat de minister de toezegging nakomt. Daarom vindt mijn fractie het indienen van deze motie niet nodig, maar als deze motie toch in stemming wordt gebracht, zou het raar zijn als mijn fractie er niet vóór zou stemmen. Als de minister deze motie als ondersteuning van beleid opvat, steunt mijn fractie haar.

Minister Klink:

Juist hierom verwees ik naar de inbreng van mevrouw Bouwmeester tijdens het algemeen overleg. Zij bracht toen in om niet alleen naar de slechtst presterende instellingen te kijken, maar ook naar de best presterende en om daarvan te leren. Om deze reden vind ik het alleszins gerechtvaardigd dat de handtekening van mevrouw Bouwmeester onder deze motie komt te staan.

Over de motie van mevrouw Wiegman over het vaststellen van criteria voor de experimenten rond de commissie psychiatrische zorg zeg ik het volgende. Ik heb aangegeven dat wij de Kamer in december verslag zullen doen van het verloop van de pilotprojecten. Wij zullen dan melden wat de opzet is van deze projecten, wat de vragen en criteria zijn die wij stellen en wat de samenstelling is van de verschillende pilots. Ik zie daarom deze motie als een ondersteuning van wat ik al heb toegezegd.

De voorzitter:

Dank u. Wil de minister van Justitie ook nog spreken? Ik zie dat dit het geval is. Het woord is aan de minister van Justitie.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de reacties die minister Klink al heeft gegeven op vrijwel alle moties. Over de commissie hebben wij tijdens het algemeen overleg al uitgebreid gesproken. Ik heb tijdens dit overleg het gezichtspunt naar voren gebracht van de goede verhouding met de rechter. Dit is uit het oogpunt van rechtsbescherming belangrijk. Ik heb ook de rol benadrukt die de rechter op dit terrein moet spelen in het licht van artikel 5 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en van de vereiste professionele beoordeling waarbij de commissies een rol spelen. Wij kunnen dus prima rekening houden met de motie bij de verdere uitwerking van de pilots en het wetsvoorstel.

Mevrouw Joldersma heeft ook een motie ingediend over het schadebegrip. Het is zeker niet de bedoeling om de huidige invulling van het gevaarscriterium nodeloos op te rekken. De belangrijkste reden hiervoor is dat het schadebegrip de lading beter dekte. In een aantal gevallen bleek het gevaarscriterium niet toereikend, niet passend te zijn. Mogelijk leidde dat tot situaties waarin de toepassing van de huidige wet werd nagelaten – misschien soms zelfs nodeloos werd nagelaten – wanneer daar wel reden voor was. Dat in aanmerking nemend, het schadebegrip sluit beter aan bij de internationaalrechtelijke context. Ik wijs ook op de aanbeveling van de Raad van Europa, 2004, nummer 10: "concerning the protection of the human rights and dignity of persons with mental disorder". Hierin wordt stelselmatig een terminologie gebruikt die hiermee overeenkomt: "significant risk of serious harm". Wij zullen in de memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel helder uiteenzetten, wat wij bedoelen met dit begrip. Ik zie de motie dan ook als een steun in de rug bij een goede uitwerking van dat wat ons hierbij voor ogen staat.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Voorzitter. Het is van belang om vanaf het begin de voorlichting over het schadebegrip goed te organiseren. Bij de Wet Bopz is er al die jaren de discussie geweest, omdat er verschillende interpretaties een rol bleven spelen en dat hulpverleners niet precies wisten wat zij eronder moeten verstaan. Als u dat toezegt, dan kan ik mijn motie intrekken.

Minister Hirsch Ballin:

Wat de voorlichting betreft, zie ik goed wat mevrouw Joldersma bedoelt. Het heeft ermee te maken dat de voorlichters die actief waren bij de indiening van het wetsvoorstel Bopz, al lang met pensioen waren op het moment dat de wet tot stand kwam en in werking trad. Wij zullen daar van meet af aan goed op letten.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Dan trek ik mijn motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Joldersma/Wiegman-van Meppelen Scheppink (25763, nr. 14) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik kom nog even terug op wat de heer Klink gezegd heeft. Ik ben blij om te horen dat minister Klink mijn motie als ondersteuning van het beleid ziet. Ik breng hem wel graag in stemming, om in december de termen efficiëntie, effectiviteit, betrouwbaarheid en validiteit als kapstokken te gebruiken bij het debat dat wij dan zullen hebben.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zijn aan het einde gekomen van het debat. De moties worden aanstaande donderdag in stemming gebracht.

De vergadering wordt van 10.50 uur tot 11.30 uur geschorst.

Naar boven