Aan de orde is het spoeddebat over de vergunningverlening voor zout- en gaswinning in Noordwest-Friesland.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. Wij hebben vorige week tijdens het mondelinge vragenuur al over dit onderwerp gesproken. Ik geef een korte samenvatting daarvan.

Vorig jaar was er in de omgeving van Franeker in Noordwest-Friesland een onverwacht sterke bodemdaling in een gebied waar een combinatie plaatsvindt van zout- en gaswinning. Er is een onderzoek gestart naar de oorzaken daarvan. De resultaten van dat onderzoek worden eind 2009 verwacht.

Inmiddels is er een verzoek gedaan door Vermilion voor het openen van de put Harlingen-6, die in hetzelfde veld ligt. Frisia Zout heeft gevraagd om 200.000 ton extra zout te mogen winnen in het gebied Barradeel.

De minister heeft ons vanochtend een brief gestuurd met nuttige informatie. Ik ontving de brief eerlijk gezegd een uur voor het debat. De minister zegt op veel punten zinnige dingen. De kans dat er verdere bodemdaling optreedt door de opening van Harlingen-6 is misschien inderdaad klein, maar de VVD-fractie is van mening dat wij, gezien de problemen in dit gebied, geen risico's moeten nemen. Het draagvlak onder de bevolking is verdwenen en het openen van een put en het extra winnen van zout lijkt ons onverstandig. Als het mis gaat, hebben wij echt geen verhaal richting de bewoners.

De VVD-fractie wil graag van de minister horen dat wij, hangende het onderzoek, de gaswinning stopzetten en Harlingen-6 dus niet openen en dat wij ook de 200.000 ton extra zoutwinning niet toelaten. Wij willen voorts dat er geen uitbreidingen plaatsvinden totdat er een gebiedsbrede compensatieregeling is voor schade door bodemdaling. Er is weliswaar een schadecompensatieregeling voor zout, maar in een gebied waar de overlapping plaatsvindt, zegt de zoutboer dat de bodemdaling niet door hem komt, maar door het gas. Dan is iedereen verantwoordelijk en dus niemand. Daarom moet er een gebiedsbrede compensatieregeling komen. Totdat die er is, gaan wij niet verder met gas- en zoutwinning in dat gebied.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Zijlstra drie minuten heeft, maar hij had gezegd dat één minuut genoeg was. Ik ga daar beter op letten.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Ik ben de enige Limburger in een gezelschap van allemaal Friezen en heb wat meer tijd nodig. Ook Limburgers gaan veiligheid en milieu aan het hart. Voor de minister van Economische Zaken zou het een teken aan de wand moeten zijn dat uitgerekend de VVD-fractie om dit debat vraagt en dit standpunt inneemt. Die partij zegt immers altijd: winnen maar! Als zelfs de VVD-fractie de conclusie trekt dat de risico's te groot zijn, zegt dat iets.

De VVD-fractie is daarmee overigens niet te vroeg. In 2007 constateerde ingenieur Houtenbos, specialist in het meten van bodemdaling, immers al dat op grond van door het ministerie van Economische Zaken vrijgegeven metingen de bodemdaling ten westen van Franeker tot 23 centimeter was opgelopen. De bodemdaling ging veel sneller dan in de officiële prognosemodellen was voorspeld.

De argumenten van de VVD-woordvoerder onderschrijf ik. Ik wil daaraan nog wel een opmerking toevoegen over het werkgelegenheidsargument van de minister. De werkgelegenheid gaat ons natuurlijk allemaal aan het hart, maar je moet het wel in de juiste proporties zien. De minister spreekt over zeventig werknemers van Frisia Zout en de gevolgen voor de afvalverbrander Omrin. Dat is een oneigenlijk argument, want de afvalwarmte van dit bedrijf kan ook voor andere zaken worden ingezet. De gevolgen voor Wetsus en de zoutwatertechnologie zijn in dit verband ook minder relevant, omdat Wetsus in de Afsluitdijk een goed alternatief heeft. Bij de gaswinning zouden vijftig fte's verloren gaan. Nu is iedere fte er in deze tijd één, maar wij moet het wel zien in relatie met de andere werkgelegenheid in het gebied. Zo is de landbouw een grote bron van werkgelegenheid en die heeft juist last van gas- en zoutwinning.

Samenvattend: het lijkt ons onverstandig om extra vergunningen uit te delen. Dat moeten wij niet doen!

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Het is goed om de SP-fractie te horen opkomen voor de boeren in het gebied. Houden zo! Ik zal de SP hieraan houden in toekomstige debatten over de landbouw.

Het debat over de gevolgen van gas- en zoutwinning in Noordwest-Friesland is niet nieuw. Hierover wordt al vele jaren gesproken. Het is voor velen dan ook een dilemma. Enerzijds heb je namelijk de belangen die de minister in haar brief van vanmorgen heeft geschetst. Dat is onder meer de meerwaarde van zout- en gaswinning niet alleen voor de regio, maar ook voor het Rijk. Anderzijds heb je al die andere belangen die onder druk staan. Dat er veel aan de hand is, is de afgelopen jaren duidelijk geworden: talloze brieven, talloze telefoontjes, talloze moties van bestuurlijke organisaties. Gemeenteraden, landbouworganisaties en provinciale staten hebben daar ook op gewezen en dat laat wel zien hoeveel spanning er door de ontwikkelingen in Noordwest-Friesland is ontstaan.

De minister somt in haar brief de stand van zaken op. Dat is terecht. Ik sluit mij echter ook aan bij de vraag van collega Zijlstra of het niet verstandiger is om pas op de plaats te maken. Dit spoeddebat is door de heer Zijlstra mede namens de CDA-fractie aangevraagd, omdat wij ook vinden dat er vooraf duidelijkheid moet zijn. Als de winning van gas en zout begint voordat er duidelijkheid is over de schaderegelingen, wordt het allemaal bijzonder stroperig. Zoveel hebben de ervaringen tot nu toe ons wel geleerd. Als wij die weg op zouden gaan, weten wij absoluut niet waar wij aan het einde van de rit uit zullen komen.

Wat is de exacte positie van de provincie Fryslân en de gemeenten in het gebied? Ik vraag dat, omdat er af en toe licht lijkt te zitten tussen de verschillende posities. Ik denk dat de minister ons aan de hand van de laatste informatie hiervan een beeld moet kunnen schetsen.

Zoals ik al zei, moet er duidelijkheid zijn over de gevolgen, voordat wij nieuwe stappen zetten.

De provincie Fryslân stelt in het coalitieakkoord van CDA, PvdA en ChristenUnie dat de voorkeur van de provincie Fryslân uitgaat naar zoutwinning op het Wad. Het zou mij wel wat waard zijn dat de minister toezegt dat alle voor- en nadelen van zoutwinning op het Wad, uiteraard binnen de daarvoor geldende randvoorwaarden, in beeld worden gebracht, tegelijkertijd met het antwoord op de vraag of het haalbaar is op de korte en middellange termijn. Ik vraag hiernaar, omdat winning op het Wad wel eens het beste antwoord zou kunnen zijn op de vragen die terecht door de regio worden gesteld. Het kan niet zo zijn dat die vraag niet wordt beantwoord als daar in de provincie nadrukkelijk om wordt gevraagd.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Voor de PVV staat evenals bij vele andere partijen de veiligheid van en voor mensen onomstotelijk boven economisch gewin. Ondanks de mogelijke risico's die de betreffende zout- en gaswinning met zich zouden kunnen brengen voor het kwetsbare kustgebied in Noordwest-Friesland, is de minister voornemens om een vergunning te verlenen voor het winnen van extra zout en gas. Ik wijs in dit spoeddebat verder ook nadrukkelijk op de mogelijkheid dat er vergunningen worden verleend voor nieuwe zoutputten ten oosten van het bestaande gebied. Ik kom zelf ook veel in Friesland en op de Waddeneilanden, een van mijn lievelingsgebieden in Nederland. Onder vele bewoners van dit gebied heerst niet alleen onbegrip, maar zelfs pure angst. Je merkt gewoon echt angst. Ik heb overigens zelden meegemaakt dat zowel mensen uit de provinciale overheid en gemeentelijke overheden als bewoners zich zo samenpakken tegen dit onomkeerbare besluit. Het overgrote merendeel van de Friezen wil gewoon geen uitbreiding van de wingebieden.

Terwijl onderzoekers zich nog buigen – of moeten buigen, want er moet nog veel worden gedaan – over de schrikbarende bodemdaling en eventuele andere gevolgen van deze zout- en gaswinning, wil de minister de extra winning toch toestaan. Zoals gezegd, staat voor de fractie van de Partij voor de Vrijheid de veiligheid van onze burgers boven het belang van economisch gewin, zoals nu de veiligheid van de Friezen ver bovenaan staat. Ik ben onlangs nog een hele week op Vlieland geweest. De Waddeneilandenbewoners zijn bang voor aardschokken, aantasting van natuur, bodemdaling en de daaraan gekoppelde gevolgen in verband met de dreiging van een stijgende zeespiegel. Ook de wereldwijd bekende teelt van pootaardappels en andere hoogwaardige landbouw in dit gebied lopen gevaar door mogelijke verandering van de grondwaterstand en toename van de zoute kwel.

De NAM, de Nederlandse Aardolie Maatschappij, heeft beloofd dat indien er causale verbanden zijn met de snelle bodemdaling, zij gelijk zal stoppen. Echter, indien de schade reeds is ontstaan, is die niet te overzien en ook onomkeerbaar. Laten wij eerlijk zijn: er valt niets meer aan te doen. De Partij voor de Vrijheid is in principe voor zout- en gaswinning, maar alleen zolang het op een zorgvuldige, veilige en verantwoorde manier gebeurt zonder mogelijk gevaar voor de burgers. Dat is nu niet ter sprake. Er is zelfs grote onveiligheid en grote onzekerheid. Dat weet de minister ook, dat weten de onderzoekers ook, dat weten wij allemaal.

Daar zowel de minister als de betrokken bedrijven op dit moment nog geen goede risico- en veiligheidsanalyse kunnen overleggen, wil de PVV-fractie dat er pas op de plaats wordt gemaakt totdat het onderzoek is afgerond en er eventueel veiligheidsgaranties op tafel kunnen komen, iets waarover wij grote twijfels hebben. Kortom, wij verzoeken de minister om tot nader order af te zien van de voorgenomen uitbreiding van de winning van gas en zout in ons mooie Friesland.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. De PVV probeert ons allemaal onveiligheid aan te praten. Dat gaat hier, denk ik, wel wat al te ver. Er zijn echter wel zodanig ernstige verzwakkingen opgetreden in Noordwest-Friesland als gevolg van zout- en gaswinning dat, ook in relatie met de klimaatontwikkelingen, wij op het moment zijn gekomen dat wij zeggen: laat eerst dat onderzoek nu maar komen naar de precieze oorzaken van de vorige ernstige daling. Wij vinden het prematuur en niet opportuun om nu te gaan heropenen en door te gaan met het afgeven van gunningen. Wij vinden dat er eerst duidelijkheid moet komen over wat er nu precies is gebeurd en over de ernst van de bodemdalingschade.

Collega Ferd Crone, die nu burgemeester in Leeuwarden is, heeft zich al heel lang hard gemaakt om tot goede schaderegelingen te komen. Nog steeds is er niet dat ene loket waar schade door bodemdaling door gas- en zoutwinning en peilverlagingen bijeen worden gebracht. Het boeit de getroffenen zo langzamerhand echt niet meer of de verzakking komt door zout-, gas- of peilverlaging. Zij willen gewoon dat er een goede compensatie- en schaderegeling komt. Voordat er duidelijkheid is over de verzakkingen die vorig jaar in alle ernst zijn opgetreden en voordat er eindelijk eens een goede schaderegeling is, willen wij dat er geen verdere gunningen worden afgegeven. Korter en krachtiger kan ik het niet zeggen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

Ik wil nog een punt aansnijden dat de CDA-fractie ter sprake bracht, namelijk om economische zoutwinningen vanuit de Waddenzee te doen. Graag wil ik daar een reactie op van de minister. De PKB Waddenzee spreekt niet over zoutwinning. Je zou dus eerst het grote maatschappelijke belang moeten classificeren. Daarnaast heeft TNO vorig jaar aangetoond dat economische zoutwinning niet mogelijk is in de Waddenzee zonder natuurschade. Nu wij toch dit spoeddebat hebben, hoor ik hier graag een reactie op.

De heer Atsma (CDA):

Dan blijft natuurlijk mijn vraag aan collega Jacobi hoe zij oordeelt over de wens van gedeputeerde staten en provinciale staten van Fryslân, die in de volle breedte wordt gedeeld. Het kan in mijn beleving niet zo zijn dat in Friesland door de PvdA wordt gezegd: ga dit onderzoeken, want wij vinden dit een reële optie, terwijl hier toch een beetje de ondertoon ontstaat van: nou ja, ik weet het niet.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Het komt in alle partijen wel eens voor dat er ruis ontstaat tussen het lokale en het nationale. Ik weet dat dit in het coalitieakkoord een punt is. Ik snap het punt en ik weet dat de PvdA heeft gezegd: haal het vooral onder de vaargeulen, want die moeten toch op diepte blijven. Ik wil van de minister weten hoe het daar nu mee staat, want het betreft geen kleinigheden. Ik denk dat het TNO-onderzoek en de PKB Waddenzee hierin een belangrijke rol gaan spelen. Ik wil wanneer de kaders gehandhaafd worden, weten wat de stand van zaken is. Ik ben niet tegen onderzoek daarnaar.

De heer Atsma (CDA):

Dat betekent dus dat u ermee kunt instemmen als de voor- en nadelen in beeld zijn gebracht en het mogelijk blijkt binnen de randvoorwaarden van natuur en milieu?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Als alle randvoorwaarden worden gevolgd, maar zo ver is het nog lang niet. Ik ben niet tegen onderzoek, maar ik wil eigenlijk wel weten hoe zich dat met alle andere ontwikkelingen verhoudt.

De heer Graus (PVV):

Mevrouw Jacobi zegt dat wij haar veiligheid of onveiligheid proberen aan te praten. Ik hoop dat zij in de gaten heeft dat wij ons als Kamerleden natuurlijk baseren op deskundigen en op de oordelen van deskundigen. Aardschokken, mogelijke stijging van de zeespiegel, bodemdaling, maar ook veiligheid van economisch gewin. Ik noemde de pootaardappel en andere hoogwaardige landbouw in Friesland. Dan zegt zij dat ik iemand onveiligheid wil aanpraten?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Nee, het gaat mij om de toon die de muziek maakt, mijnheer Graus. Als u mij goed hebt beluisterd – daar hebt u gelukkig zelf ook aandacht voor gevraagd – dan is het wat mij betreft in dat gebied genoeg geweest op dit moment. Ik wil eerst weten wat de stand van zaken is. U doet net of wij vandaag nog allemaal de Waddenzee in zakken. Zo is het nog niet, maar laten wij daar wel met zijn allen rationeel mee omgaan.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Zout- en gaswinning zijn altijd al gevoelig thema's geweest. Laten wij ons daar niets over wijsmaken. Na het vragenuur van een week geleden ben ik daar opnieuw ingedoken, ook naar aanleiding van alle reacties die het heeft opgeroepen. Dat is ook de reden geweest dat ik de Kamer een brief heb gestuurd met daarin de stand van zaken. Ik dacht bij mijzelf: laat ik dat in ieder geval doen, dan is de Kamer weer op de hoogte en dan delen wij de feiten met elkaar.

Als ik dan de heer Jansen hoor zeggen dat die argumenten er niet zo heel veel toedoen, dan ben ik dat niet met hem eens. Anders had ik het ook niet opgeschreven. Ik ben het ook niet eens met zijn opmerking over de werkgelegenheid rondom de afvalverbrander en Wetsus. Voor de restwarmte die naar Frisia zou gaan, is niet direct een andere afnemer beschikbaar. Wetsus is inderdaad niet afhankelijk van de zoutwinning, dat klopt, maar het maakt wel en met vrucht gebruik van de vele kwaliteiten zout water die Frisia kan bieden. Ik neem daar geen woord van terug.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Ik word aangesproken.

De voorzitter:

Ja, u wordt aangesproken, maar eigenlijk wilde ik de minister de kans geven, haar redenering af te maken. Als u hierop wilt reageren, moet u dat vooral doen.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Ik wil allereerst corrigeren dat ik de werkgelegenheid niet belangrijk zou vinden. Ik heb net uitgelegd dat wij die wel belangrijk vinden, alleen heb ik gezegd dat de argumentatie oneigenlijk is. Gaat u daar eens op in, mevrouw de minister. Er zijn alternatieven voor Omrin en Wetsus.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik ben het niet met de heer Jansen eens. Daarom heb ik de Kamer ook een brief gestuurd met daarin de argumenten die ik heb aangegeven. Dat zijn mijn argumenten. Ik heb de Kamer ook gezegd dat Wetsus inderdaad niet afhankelijk is van de zoutwinning. Dat geef ik graag toe. Er wordt echter dankbaar en vruchtbaar gebruikgemaakt van de kwaliteit van het zoute water dat Frisia kan bieden en daar heeft Wetsus wel degelijk belang bij. Dat heb ik willen betogen met de argumenten uit mijn brief.

Het ligt inderdaad gevoelig en een van de oorzaken is het grote regionale verschil. Tegen de heer Atsma zeg ik dat dat het verschil in opstelling is tussen enerzijds de gemeenten en anderzijds de provincie. De provincie kijkt meer naar de economische belangen, terwijl een gemeente als Franekeradeel alleen de risico's ziet. Wij moeten die zaken uit elkaar halen en proberen er een oplossing voor te vinden, waarbij wij op een bepaald moment een conclusie moeten trekken en een knoop moeten doorhakken.

Enerzijds zijn er de belangen van de economische bedrijvigheid en de werkgelegenheid en anderzijds de zorgen over de bodemdaling. Een en ander leidt tot problemen bij de waterhuishouding en daaruit kunnen weer andere problemen voortvloeien voor het milieu en de leefomgeving. Om die reden hecht ik in deze processen sterk aan zorgvuldigheid en gezamenlijkheid.

Vandaag spreken wij over de eventuele goedkeuring voor aanpassingen van winningsplannen van Frisia Zout en zoutwinning in Noordwest-Friesland. Wij moeten zorgvuldig naar de feiten kijken en onderzoeken hoe het belang van winning opweegt tegen de gevolgen voor de waterhuishouding. Wij moeten kijken naar de maatregelen die wij via de wet kunnen nemen. Wij toetsen de plannen en ook de wijzigingen daarvan, die op dit moment aan de orde zijn. Ook planmatig beheer is aan de orde. De vraag is hoe wordt omgegaan met de delfstoffen en met de schade door bodemdaling. Op basis daarvan verlenen wij wel of niet onze toestemming.

Die gezamenlijkheid betekent dat wij de economische belangen en de zorgen om het milieu van de regionale overheden meenemen. Wij vullen dat in met vooroverleg. Ik ben het eens met de heer Atsma dat draagvlak hier van belang is.

Wij hebben op 4 maart bestuurlijk overleg gehad. Men vraagt mij om terughoudend te zijn met het afgeven van nieuwe vergunningen of geen medewerking te verlenen aan het aanpassen van de winningsplannen. Dat zal ik zorgvuldig doen. Ik kijk naar het belang en de reden van de aanpassing. Ik overweeg waarom Frisia Zout en Vermilion dat willen. Ik beoordeel de mogelijke schade aan de hand van de inschattingen van het Staatstoezicht op de Mijnen en aan de hand van de afgesproken criteria. Ik heb aandacht voor de specifieke zorgpunten en ik kijk natuurlijk ook naar de wettelijke mogelijkheden die ik heb.

Ik handel eerst het onderwerp zoutwinning af en daarna gaswinning. Frisia Zout heeft twee winningsvergunningen voor zout, namelijk Barradeel en Barradeel II. De grens voor de toegestane bodemdaling die daarvan het gevolg kan zijn, is in overleg met iedereen gesteld op maximaal 35 centimeter voor Barradeel en maximaal 30 centimeter voor Barradeel II.

Op dit moment is bij Barradeel de bodem met 33 centimeter gedaald en bij Barradeel II met 12 centimeter. Als de bodemdaling groter dreigt te worden, wordt de winning gestopt.

Ik begin met het verzoek van Barradeel II. Men vraagt om extra tijd en niet om extra zout. Men vraagt de tijd tot na 1 juli 2013. Er is dan geen sprake van extra bodemdaling. Ik ben van mening dat dit verzoek zonder meer past binnen het bestaande kader van zoutwinning.

Barradeel vraagt toestemming om nog een keer 200.000 ton te winnen. Dat betekent een uitbreiding van de zoutwinning met 2%. Frisia Zout zegt dat het deze hoeveelheid nodig heeft als back-up voor de continuïteit van het bedrijf. Het is een van de aspecten die natuurlijk van belang zijn. De winning vindt nu plaats uit twee putten. Als er met een van die putten iets mis gaat, dan loopt de winning terug en is reparatie nodig. Om die tijd te overbruggen kan winning uit Barradeel helpen. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft mij meegedeeld dat deze aanpassing tot een bodemdaling van een halve centimeter leidt bovenop de 33 centimeter daling die eigenlijk al een feit is. Het blijft wel, zij het net aan, binnen de afspraak dat er 35 centimeter bodemdaling mag optreden. Ik ben nog eens gedoken in met name de economische aspecten die aan de continuïteit van het bedrijf kleven. Eigenlijk moet ik u zeggen dat ik daardoor van mening ben geworden dat ik deze vergunningverlening moet aanhouden – het gaat dus om Barradeel – totdat de economische noodzaak is aangetoond of totdat zich het verwachte probleem dat het misgaat met de put, voordoet. Als dat zich voordoet, vind ik dat wij geen vergunning moeten verlenen. Ik heb Barradeel en Barradeel II op die manier uit elkaar getrokken. Wij hebben echt geen argumenten om geen vergunning aan Barradeel II te verlenen, dus dat moeten wij doen, maar ik ben voor aanhouding van de vergunningverlening aan Barradeel totdat de economische noodzaak is aangetoond.

Dit brengt mij bij het gas. Vermilion heeft sinds 1969 al een vergunning om aardgas te winnen. Die winningsvergunning heet Leeuwarden. In het vergunningsgebied bevinden zich inderdaad meerdere velden. Tot juli 2008 werd er uit een aantal putten in het Harlingenveld in de buurt van Franeker en vanuit de put Harlingen-6 ten zuidoosten van Harlingen nabij Achlum gewonnen. Daarna is de winning gestaakt, omdat de bodemdaling bij Harlingen groter was dan men van tevoren had geschat. De oorspronkelijke schatting was dat die maar 12 centimeter zou bedragen, meer niet, maar vorig jaar bleek dat die daling reeds was bereikt. Dat heb ik gezien, want ik ben er geweest.

Wat wil Vermilion nu? Vermilion wil toestemming om binnen het gebied in kwestie de winning van gas uit de put Harlingen-6 in beperkte mate te hervatten. Het gaat inderdaad om een kleine hoeveelheid gas: 13,5 miljoen kuub gedurende een periode van achtenhalf jaar. Dat is 1% van het tot nu toe gewonnen gas. Feitelijk zijn er volgens het Staatstoezicht op de Mijnen geen redenen om te verwachten dat de bodemdaling zich zal voordoen zoals bij de gaswinning van Franeker. Overigens wordt het gedeelte bij Franeker niet in productie genomen. Het Harlingenveld ligt grotendeels ten westen van Franeker. Een klein gedeelte ligt er ten zuidoosten van. Dat ligt apart. Daar bevindt zich de put Harlingen-6. Het Staatstoezicht op de Mijnen en het wetterskip Fryslân zien geen technische belemmeringen voor het starten van de gaswinning bij Achlum. De put Harlingen-6 voldoet dus aan het criterium van planmatig beheer van bodemschatten. Schade door bodemdaling treedt niet op of wordt opgevangen via de bestaande maatregelen die het wetterskip heeft genomen. Ik heb wel begrip voor de zorgen van de provincie over de hervatting van de gaswinning voordat er duidelijkheid is over de oorzaken van bodemdaling. Daar gaat het om. Met het oog daarop hebben wij tenslotte het onderzoek gestart. Ik zeg u toe dat ik geen goedkeuring zal verlenen voordat Vermilion kan aantonen dat bij de put Harlingen-6 zich geen bodemdaling zal voordoen dan wel voordat het lopende onderzoek naar de oorzaken van een eventuele bodemdaling is afgerond. Ik heb het hier gisteren tijdens het overleg met de provincie over gehad. Daarin heb ik gezegd dat dit mijn insteek ten aanzien van Vermilion en de put Harlingen-6 zal zijn.

GS spreekt in haar brief over het gebiedsproject waarvoor nog geen definitieve financiële schaderegeling getroffen is. Laat ik vooropstellen dat ik het van belang vind dat de uitvoering van een definitieve schaderegeling rond komt. Ik denk dat ik dan aansluit bij al diegenen die daarover hebben gesproken. Er zijn afspraken tussen Frisia Zout en het wetterskip over de schadevergoeding van de kosten van bodemdaling door zoutwinning. Doet die zich voor, dan betaalt Frisia Zout de door het wetterskip uit te voeren herstelmaatregelen. Die afspraken gaan deel uitmaken van de schaderegeling voor het gebiedsproject. Vermilion erkent ook dat zij de schade ten gevolge van bodemdaling door gaswinning moeten betalen. Er loopt dan ook gesprek tussen Vermilion en het wetterskip over een regeling voor de betaling van kosten ten gevolge van bodemdaling. Vermilion en het wetterskip moeten natuurlijk snel overeenstemming bereiken over een schadevergoedingsregeling voor het Harlingenveld, net zoals Frisia en het wetterskip overeenstemming hebben bereikt. In dit kader wijs ik mevrouw Jacobi toch ook nog op de mogelijkheden die burgers hebben, die uiteraard altijd de Technische commissie bodembeweging kunnen inschakelen op het moment dat onhelder is wie de veroorzaker is van de bodemdaling. Ik heb ook uit die commissie begrepen dat er tot nu toe geen problemen over waren wie de schade moet betalen. Ik denk dan ook dat wij deze commissie vooral overeind moeten houden omdat zij weliswaar niet als één loket fungeert, maar wel voor burgers helderheid verschaft wie de veroorzaker is van de bodemdaling, dus wie degene is die moet betalen.

Ik ga terug naar de schadevergoedingsregeling met betrekking tot het Harlingenveld. Naast bodemdaling vind ik dat een belangrijk aspect bij de beoordeling van de hervatting van de gaswinning bij Harlingen-6. Ook in het vervolg van het gebiedsproject worden afspraken gemaakt over de kosten van de te nemen maatregelen. Het moge helder zijn dat zowel Vermilion als Frisia Zout daaraan bijdraagt.

Daarbij worden de afspraken die nu bestaan tussen Frisia Zout en Vermilion met het wetterskip ingebracht, maar dat komt pas aan de orde nadat het projectplan van Noordwest-Friesland is vastgesteld. Ik wil graag met uw steun in de rug richting Frisia Zout en Vermilion nog eens benadrukken dat zij hierover gewoon snel tot een resultaat moeten komen.

Tot slot over de nieuwe vergunning.

De heer Zijlstra (VVD):

Zegt de minister over de schadecompensatieregeling nu ook dat zij geen toestemming zal geven voor die extra winningen zo lang die gebiedsbrede compensatieregeling er niet is?

Minister Van der Hoeven:

Ik heb aangegeven dat de bodemdaling een belangrijk aspect is bij de beoordeling van de hervatting van de gaswinning bij Harlingen-6. Het moet helder zijn waardoor die ontstaat, en daarnaar loopt onderzoek. Of er moet aangetoond kunnen worden dat er geen bodemdaling plaatsvindt. Beide zaken zijn op dit moment niet helder.

Daarnaast gaat het om de schadevergoedingsregeling met betrekking tot het Harlingenveld. Ik vind dat Frisia, Vermilion en het wetterskip over deze zaken snel tot overeenstemming moeten komen. Dus bij de uiteindelijke beoordeling later wegen deze aspecten voor mij even zwaar.

De heer Zijlstra (VVD):

Maar zegt de minister hiermee dat zij dit als die zaken niet ingevuld zijn zo zwaar weegt dat zij dan niet zal overgaan tot vergunningverlening?

Minister Van der Hoeven:

Ja, want dan is aan 50% van de voorwaarden niet voldaan.

De heer Atsma (CDA):

Collega Jacobi noemde, in mijn ogen ten onrechte, een derde element dat in het geheel zou moeten worden meegenomen, namelijk peilverlaging in de landbouw. Ik vind dat dat hiermee niets te maken heeft. Ik vind dat wij hier praten over schade door mijnbouwactiviteiten uit gas- en zoutwinning. Ik proef uit de woorden van de minister dat zij door peilverlaging niet te noemen kennelijk ook van mening is dat dit, of wat daarmee annex zou kunnen zijn, in dit geval totaal niet relevant is.

Minister Van der Hoeven:

U hebt gelijk.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Uit het laatste punt dat de heer Atsma aansnijdt, blijkt de rimboe waarin de burger terechtkomt als er sprake is van bodemdaling en schade. De een zegt dan dat die bodemdaling komt door het gas, een ander zegt dat die komt door het zout en een derde zegt dat die komt door de peilverlaging, of dat de oorzaak onbekend is. Ik heb van u niet echt scherp gekregen wat u nu weerhoudt om tot dat ene loket te komen dat de burger zo graag wil.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb aangegeven dat de Technische commissie bodembeweging uitstekend werk doet. Zo lang er nog niet één loket is zoals u dat graag wilt, moeten wij hiermee werken. Overigens ben ik niet degene die dat ene loket moet realiseren, het zijn anderen die dat moeten doen. Dan kijk ik met name in de richting van de provincie Friesland.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Bent u bereid om het met de provincie zo af te spreken dat dat ene loket er is voordat er opnieuw wordt overgegaan tot het heropenen of gunnen?

Minister Van der Hoeven:

Nee, dat ben ik niet.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Wat is daarvan de reden?

Minister Van der Hoeven:

Dat zal ik u vertellen. Dan moet ik iets beloven wat ik niet kan waarmaken. Dat doe ik niet. Uw collega's die vaker met mij in debat zijn, weten dat ik nooit iets beloof wat ik niet kan waarmaken. Wat ik wel kan beloven en kan toezeggen, is dat ik de zorgen die u hebt, over zal brengen aan de provincie. Maar that's it.

Door Frisia Zout zijn vergunningen aangevraagd voor zoutwinning in nieuwe gebieden. Het gaat daarbij om gebieden in de Waddenzee bij Harlingen en om gebieden ten oosten van de bestaande wingebieden Barradeel en Barradeel II. Voor deze vergunningaanvragen loopt een MER-procedure. De uitkomst daarvan wachten wij af. Eerder ga ik niet over tot beoordeling van deze vergunningaanvragen. Hierover is ook gesproken in het bestuurlijk overleg van vorig jaar oktober. Ik heb toen met gemeenten en gedeputeerde staten afgesproken dat ik geen vergunning zal verlenen voordat duidelijkheid bestaat over de eventuele consequenties voor de bodemdaling en over de afhandeling van de daaruit voortvloeiende schade. Ik verwacht niet dat de besluitvorming hierover vóór dit najaar zal worden afgerond. Als de uitkomst van de MER zou zijn dat winnen onder de Waddenzee de voorkeur verdient, zal ik daarover uiteraard overleggen met de provincie, de betrokken gemeenten, het wetterskip en collega-ministers alvorens daarover te besluiten.

Mevrouw Jacobi wil eigenlijk niks als zij spreekt over zoutwinning in de Waddenzee. Zij zegt: het staat toch niet in de PKB. Dat is echter niet waar. Zoutwinning wordt daarin wel genoemd. Er staat letterlijk: "Voor nieuwe opsporing en winning van overige diepe delfstoffen onder de Waddenzee, te weten andere diepe delfstoffen dan gas, geldt dat het kabinet daarvoor geen vergunningen verleent totdat wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel meer bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de natuur- en landschapswaarden van de Waddenzee." Volgens mij is zout een andere diepe delfstof dan gas.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik moet de minister corrigeren. Ik ben niet van de nikspartij. Ik ben voor gedegen onderzoek. Ik heb opgemerkt dat zoutwinning niet specifiek in de PKB is opgenomen. Ik heb ook gesteld dat hiernaar onderzoek is gedaan door TNO. Dat instituut concludeert dat er geen economische zoutwinning kan plaatsvinden zonder natuurschade. Verder heb ik gemeld dat er volgens de PKB sprake moet zijn van een groot nationaal belang. Ik heb de minister gevraagd om een visie te geven op de vraag hoe het met dit dossier verder moet. Wij willen een gedegen onderzoek naar de gevolgen, zodat wij kunnen bepalen waar wij voor staan.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb dat gemeld, mevrouw Jacobi.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Oké. Verwijt mij u dan niet meer dat ik van de nikspartij ben.

Minister Van der Hoeven:

Dat zal ik niet meer doen. Ik heb gezegd dat wij de resultaten van de onderzoeken afwachten. Ik loop daarop niet vooruit. Mijns inziens is het goed om dus even ons commentaar "op te zouten" totdat de resultaten bekend zijn.

De heer Jansen (SP):

Het is cruciaal dat dit onderzoek echt onafhankelijk zal zijn. Hoe wil de minister dat verzekeren? Zal bijvoorbeeld een deskundige criticus als de heer Houtenbos in de begeleidingscommissie zitting nemen? Wie betaalt het onderzoek?. Kortom, hoe weten wij zeker dat wij de uitkomsten van het onderzoek kunnen vertrouwen?

Minister Van der Hoeven:

Ik weet niet precies waarop de heer Jansen nu doelt. Voor de nieuwe vergunningen loopt de MER-procedure. De resultaten daarvan zullen de Kamer worden voorgelegd. Op die manier kan zij zelf beoordelen of dit voldoende onafhankelijk is. Het onderzoek over de gaswinning in het Harlingenveld wordt op dit moment gedaan. Ik heb niet de indruk dat daarbij ook maar enige vorm van vooringenomenheid aan de orde is. Als dat wel het geval is, zal dat bovendien uiteindelijk worden afgestraft. Zo simpel ligt dat. Daarmee heb ik dus niet veel problemen.

De voorzitter:

Ik constateer dat er bij de leden behoefte is aan een tweede termijn. Daarvoor geef ik het woord aan de heer Zijlstra. Hij kan nu toch nog trainen op de minuut.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik denk dat zij een heel eind in de richting van de Kamer komt. Toch zal ik een motie indienen die mede is ondertekend door de heer Jansen, mevrouw Jacobi, de heer Atsma en de heer Graus. Deze motie dienen wij in om de minister en de andere partijen helder te maken hoe de Kamer hierover denkt. Voor de helderheid, modellen zijn heel goed bruikbaar, maar daar waar is bewezen dat een model niet klopt – dat is hier het geval – moet je er buitengewoon voorzichtig mee zijn. Dat is wat ons betreft de achtergrond van de discussie. Het gaat om Barradeel I als het om zoutwinning gaat, om het extra winnen van 200.000 ton zout. Het verlengen van Barradeel II met een bepaalde periode heeft geen invloed op bodemdaling en dergelijke, want het gaat om dezelfde hoeveelheid. Dat staat in die zin impliciet in de motie die ik nu ga voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zich in Noordwest-Friesland, in een gebied waar gas- en zoutwinning plaatsvindt, een onverwacht sterke bodemdaling heeft voorgedaan;

constaterende dat er een onderzoek is gestart naar de oorzaak van de onverwachte bodemdaling, waarvan de resultaten eind 2009 verwacht worden;

constaterende dat er nog geen gebiedsbrede financiële schaderegeling voor compensatie van schade door bodemdaling tot stand is gekomen;

constaterende dat de regering van zins is om binnenkort vergunning te verlenen voor de hervatting van de gaswinning vanuit de put Harlingen-6 en een uitbreiding van zoutwinning uit het winningsgebied Barradeel I;

constaterende dat deze gas- en zoutwinningsactiviteiten zich afspelen in en aangrenzend aan het gebied waar de onverwacht sterke bodemdaling zich heeft voorgedaan;

verzoekt de regering, de aangevraagde vergunningen niet te verlenen totdat het onderzoek naar de oorzaken van de onverwacht sterke bodemdaling is afgerond en totdat een definitieve gebiedsbrede financiële schaderegeling voor compensatie van schade door bodemdaling tot stand is gekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Zijlstra, Jacobi, Atsma, Jansen en Graus.

Zij krijgt nr. 7(31349).

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Ik dien een motie in, omdat ik niet helemaal gerust ben gesteld over de onafhankelijkheid van het onderzoek. Ik denk dat het cruciaal is dat in de begeleidingscommissie alle visies op bodemdaling zijn vertegenwoordigd, ook kritische visies.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de vergunningverlening voor gas- en zoutwinning in Noordwest-Fryslân afhankelijk gesteld wordt van de uitkomst van een onderzoek naar de bodemdaling;

van mening dat de onafhankelijkheid van dit onderzoek cruciaal is;

spreekt uit dat de begeleidingscommissie de verschillende visies op de oorzaken van bodemdaling dient te reflecteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(31349).

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Ook de CDA-fractie dankt de minister voor haar evenwichtige benadering. Ik denk dat ik die zo mag duiden. De benadering is evenwichtig, omdat er een knip wordt gemaakt tussen de temporisering en eventuele uitbreiding van winningsactiviteiten. Wat ons betreft zit daar inderdaad duidelijk verschil in. In die zin kan de lijn van de minister ook in grote lijnen de onze zijn en sluit ik mij aan bij de woorden van collega Zijlstra.

In de tweede termijn is het wellicht goed om de juridische houdbaarheid van het zetten van stappen in beeld te brengen die niet door Vermilion dan wel Frisia Zout zouden kunnen worden geaccepteerd. Ik weet niet of er overleg is geweest met de betreffende bedrijven, maar het zou goed zijn om daarin kort een doorkijkje te krijgen.

Ik ben blij dat de minister aangeeft dat er geen relatie is met peilverlagingen, mocht dat al aan de orde zijn. Volgens mij hebben die absoluut niets te maken met de discussie die wij vandaag voeren. Ik ben blij met de harde uitspraak van de minister op dit punt, omdat dit voor de landbouw een hele geruststelling zal zijn. Bovendien zou het een discussie over de bewijslast van de schade onnodig complex maken. Ik zeg dit er maar bij, want ik ben erg blij dat de minister heeft aangegeven dat er kennelijk tot nu toe bij de commissie geen ingewikkelde vragen zijn binnengekomen over de bewijslast. Kennelijk is het van twee kanten helder wie waarvoor verantwoordelijk is. Dat moeten wij vooral zo houden.

Ten slotte dient de CDA-fractie een motie in, die duidt op het in beeld brengen van alle voor- en nadelen van zoutwinning op het Wad.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de gevolgen van zout- en gaswinning in Noordwest-Fryslân groot zijn;

overwegende dat Frisia Zout ambities heeft om op termijn meer zout te winnen in het noordwesten van Fryslân;

overwegende dat in het coalitieakkoord van de provincie Fryslân wordt gesuggereerd om zoutwinning te verplaatsen naar het Wad;

verzoekt de regering, de voor- en nadelen, alsmede de haalbaarheid van zoutwinning op alternatieve locaties nabij Harlingen, waaronder het Wad, in beeld te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Zijlstra en Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(31349).

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen.

De minister was niet zo scherp in waar nu precies de grens ligt tussen nieuwe vergunningen en het uitbreiden van bestaande vergunningen. Het gevaar van het uitbreiden van bestaande vergunningen is dat dit kan leiden tot een afwijking van de oorspronkelijke winplannen, waardoor je er anders in zit dan in de tijd dat de MER is opgesteld. Hoe beoordeelt de minister de uitbreiding, als die nog wel past in de oude vergunning, dan wel als sprake is van de nieuwe vergunning? Ik kreeg het idee dat die 2% nog wel kan in het kader van de oorspronkelijke winplannen. Wil de minister uitleggen wanneer het om iets nieuws gaat, wanneer het om een uitbreiding gaat, wanneer een en ander verantwoord is en hoe dit zich tot de oorspronkelijke MER verhoudt?

Dan de zoutwinning in de Waddenzee. Wij hebben er zojuist een kleine discussie over gehad, maar ik zit er anders in als het gaat om het onderzoek. Ik dien daarover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Waddenzee een natuurgebied is van internationaal belang, waar geen risico's genomen mogen worden ten aanzien van de natuur- en milieuwaarden;

van mening dat voortdurende onzekerheid over de mogelijkheid of onmogelijkheid van zoutwinning onder de Waddenzee onwenselijk is als daarmee valse hoop wordt gegeven ten aanzien van alternatieven voor zoutwinning onder land;

constaterende dat zoutwinning niet is opgenomen in de PKB Waddenzee en dat van activiteiten in en rond Natura 2000-gebieden moet worden aangetoond dat zij géén significante effecten zullen hebben op de natuurwaarden, dan wel indien het een activiteit van groot maatschappelijk belang betreft, moeten worden gecompenseerd;

constaterende dat het TNO-onderzoek aantoont dat economisch rendabel winnen van zout niet mogelijk is zonder effecten op natuur en milieu;

verzoekt de regering, een passende beoordeling uit te voeren waarin duidelijk wordt of zoutwinning zonder natuurschade onder de Waddenzee mogelijk is of dat zoutwinning zou classificeren als activiteit van groot maatschappelijk belang;

verzoekt de regering, op basis van de uitkomsten van dit onderzoek een uitspraak te doen over de wenselijkheid of onwenselijkheid van zoutwinning onder de Waddenzee en eventueel de PKB Waddenzee op dit punt aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(31349).

De heer Atsma (CDA):

Het is mij volstrekt onduidelijk waar de PvdA op dit punt staat. Wilt u nu wel of niet in positieve zin meedenken over het mogelijk toestaan van zoutwinning op het wad? Dat is de enige vraag. U hebt veel wollige woorden gebruikt, maar dat is de enige vraag.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Luisteren is ook een vak. Ik doe niets anders dan elke keer uitleggen dat ik vind dat daarover duidelijkheid moet komen. Indachtig alle referenties en wat wij hier hebben afgesproken, ook in het kader van Natura 2000 en de PKB's, moet die duidelijkheid er komen. Als ik u was, zou ik dat van harte ondersteunen.

De heer Atsma (CDA):

Nog een keer. Ik heb de minister gevraagd om de voor- en nadelen in beeld te brengen, alsmede de haalbaarheid.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Dan zitten wij op dezelfde lijn.

De heer Atsma (CDA):

Ik begrijp niet, als u precies hetzelfde bedoelt, waarom u uw motie indient, want die is volstrekt overbodig. U had zich beter kunnen aansluiten bij de motie die zojuist is ingediend. De kernvraag blijft of u de lijn steunt die de provincie Fryslân hebt uitgezet, de coalitie daar, de ChristenUnie, het CDA en de PvdA, dat er moet worden gestreefd naar zoutwinning op het wad. Steunt u dat ja of nee?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Natuurlijk, ik heb al 33 keer gezegd dat ik daar onderzoek naar wil, maar uw motie gaat niet ver genoeg. Een bepaald deel van de werkelijkheid wordt daardoor weggehaald. Daarom heb ik zelf een motie ingediend. Daarin wordt het totale scenario in beeld gebracht.

De heer Atsma (CDA):

Welk deel van de werkelijkheid wordt weggelaten in de motie die zojuist is ingediend?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

U gaat de link met alle afspraken en wet- en regelgeving rondom PKB en de Natura 2000-kwesties niet in uw motie noemen. U kunt mijn motie dus als een goede aanvulling zien op uw eigen motie.

De heer Atsma (CDA):

Ik ben nu heel erg benieuwd naar het antwoord van de minister. Als je vraagt om de voor- en nadelen en de haalbaarheid in beeld te brengen, dan begrijp ik niet wat u wilt.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik dien een haalbaarheidsmotie in. Ik snap de commotie niet, maar dat komt misschien omdat het niet in uw straatje past.

De voorzitter:

Uw tijd was om.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik wil nog een motie indienen over de eenloketkwestie en de schaderegeling.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat burgers schade ondervinden van zout- en gaswinning en waterpeilverlaging;

overwegende dat het voor de burger niet uitmaakt wat de oorzaak is van de schade;

verzoekt de regering, een schadefonds (gevuld door de veroorzakers) te creëren waarin alle schade door bodemdaling wordt vergoed, met een eenloketfunctie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(31349).

De heer Atsma (CDA):

Opnieuw gooit mevrouw Jacobi waterpeilverlaging in het mandje. Dat is dus peilverlaging die waarschijnlijk komt door de landbouw – dat zegt zij er niet bij – terwijl de minister zegt: doe dat nu niet, want dat is buitengewoon onverstandig.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Daarin kun je van gedachten verschillen met de minister. Het gaat om verlaging van de bodem. Daardoor hebben mensen schade. Deze kwestie heeft al een lange historie, maar door de bodemgesteldheid als zodanig, door de werking als gevolg van de gas- en zoutwinning en door de verlaging van het waterpeil treedt er in het gebied een cumulatie van effecten op, zoals scheuren in huizen en schade aan de aardappelteelt. Overigens weet u dat beter dan ik, want u zit langer in de Kamer. Het is niet zo interessant om elke keer weer zwaar onderzoek te doen naar de vraag of al die schade komt door gaswinning of zoutwinning. Wij hebben al veel jaren gepleit voor omgekeerde bewijslast. Dat schijnt niet uw steun te hebben. Nu probeer ik via deze weg om een zodanige schaderegeling te maken dat mensen niet meer te maken krijgen met lange, ingewikkelde verhalen, maar dat duidelijk is dat er schade is, waarbij het niet echt interessant is waardoor. Vul die pot en bedien de mensen die van deze zaken nadeel ondervinden. Steun deze motie.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Atsma.

De heer Atsma (CDA):

Met alle respect, dit kan toch niet. U kunt nu niet in een keer een andere veroorzaker in het mandje gooien. Overigens leidt peilverlaging tot inklinken van de grond. Daardoor krijg je een volstrekt onmogelijke discussie met beide mijnbouwbedrijven. Die zullen namelijk straks zeggen: laat de landbouw maar meebetalen. Dat wilt u toch niet? Dat is namelijk wat u zegt.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik zeg niet: laat de landbouw maar meebetalen. Laat de waterschappen maar meebetalen.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat laatste betekent dat de burgers dat gaan betalen via de belastingen. Wij kennen de PvdA wel als een partij die de burgers graag laat betalen voor problemen. Wat dat betreft, bent u wel consistent. Ik wil mij echter aansluiten bij de heer Atsma. Het is een heldere discussie over gas- en zoutwinning. Waarom wil de PvdA met deze motie de hele discussie onderuithalen en de boeren erbij betrekken? Dat doet u namelijk.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Nee. De vervuiler betaalt en de schade door de lage grondwaterpeilen is evident.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. Ik was nog bezig om een vraag te formuleren.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

U staat een beetje stennis te maken.

De voorzitter:

Ik was even afgeleid, anders had ik onmiddellijk ingegrepen, mijnheer Zijlstra. U kent mij. Maak uw vraag af.

De heer Zijlstra (VVD):

Daarom had ik daar de hoop op gevestigd. U doet het gelukkig ook.

De PvdA trekt nu de hele discussie uit het lood. Ik wil u dringend verzoeken om die motie in te trekken. Dan voeren wij een heldere discussie over gas- en zoutwinning. Dan kunnen wij een veel gemakkelijkere compensatieregeling tot stand brengen. Als u dit doet en de minister met een onmogelijke boodschap op pad stuurt, dan belast u niet alleen de boeren, maar ook de bewoners, omdat de compensatieregeling erg moeilijk zal worden.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Niet de burger betaalt, maar de vervuiler betaalt. De liberalen denken iets anders over dat principe. Ik heb echter geen zin om hier een politiek spel van te maken. Het gaat hier om mensen die schade hebben als gevolg van economisch gewin. Ik ben bereid om de motie nog eens heel scherp te bekijken, want het waterpeil kan ook mede door de winning zijn veroorzaakt. Er zijn veel wetenschappers die daar onderzoek naar hebben gedaan. Het gaat mij erom dat alle mensen die daar schade van ondervinden, of dat nu boeren of burgers zijn, middels één loket een keurige schaderegeling krijgen. Daar ga ik voor. Daarom heb ik ook dat deel van uw motie gesteund.

Ik ben er echter niet tevreden mee dat er allerlei diversiteit in zit. Ik wil één loket. Voordat ik een meer verfijnde omschrijving van "schaderegeling" in de motie zet, zal ik dat met de heer Jansen overleggen, omdat hij de motie meeondertekend heeft. Mij gaat het erom dat ik het ga binnenhalen, links- of rechtsom. Soms wordt een woord heel erg politiek gemaakt, maar daarvoor zit ik hier niet. Ik zit hier voor een keurige schaderegeling.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Zijlstra. Dat had ik al een keer gezegd, maar nu dan echt.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik heb de motie niet ingediend, dus mevrouw Jacobi moet mij niet verwijten dat ik met politiek bezig ben. Zij heeft dit immers zelf veroorzaakt. Ik geef haar nog een ding mee in de overweging om de motie in te trekken. Mevrouw Jacobi zegt dat het wetterskip Fryslân moet betalen. Dat is echter een publiek lichaam, dus de financiering komt per definitie van de belastingbetaler. Het is dus buitengewoon onverstandig dat zij het wetterskip Fryslân bij een compensatieregeling betrekt, terwijl het geld ook bij Vermilion en Frisia Zout – dit zegt een VVD'er, een vertegenwoordiger van het bedrijfsleven – vandaan kan komen. Het is buitengewoon onverstandig. Ik zou het niet doen als ik mevrouw Jacobi was.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

U herhaalt nu gewoon wat u zo-even zei. Ik wil hier nog wel heel scherp naar kijken. De vervuiler en veroorzaker moet betalen. Wat mij betreft moeten wij daar nog even goed naar kijken.

De heer Graus (PVV):

Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Zijlstra over de nekslag voor de belastingbetaler. Daarbij manifesteert de PvdA zich ook als een partij tegen de boeren, want die zijn belastingbetaler en ook agrarisch ondernemer.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

U wordt bedankt! Ik heb dit verwijt nog nooit gekregen, maar gelukkig komt het van u. Volgens mij ben ik altijd degene geweest die in alle debatten gepleit heeft voor de samenhang tussen boer en natuur. Juist de boeren in dit gebied hebben ook heel erg grote schade. Wat mij betreft heb ik alleen mijn nek uitgestoken om juist in het kader van de schaderegeling wat verbeteringen te realiseren.

De heer Jansen (SP):

Ik heb een suggestie voor de eerste indiener van de motie. Er komt een onderzoek, hopelijk een heel erg onafhankelijk onderzoek. Daarin wordt vastgesteld wat de verschillende oorzaken zijn van bodemdaling. Daarna gaat wat mij betreft het principe "de vervuiler betaalt" gelden. Als dan blijkt dat de waterpeilverlaging geen factor is, dan is uiteraard die oorzaak weggenomen. Mij lijkt dat degenen die zo aan het stangen zijn, gewoon even de tijd moeten nemen om te kijken wat uit het onderzoek komt. Ook de fracties van de VVD en het CDA onderschrijven normaliter het principe dat de vervuiler wel degelijk betaalt. Waarom doen zij dat in dit geval niet?

De heer Zijlstra (VVD):

Wij ondersteunen ook altijd het principe "de vervuiler betaalt". Maar nogmaals, ik heb die motie niet ingediend. Als de heer Jansen en mevrouw Jacobi hun redenatie doorvoeren, dan trekken zij die motie in. Uit het onderzoek zal blijken wat er allemaal aan de hand is. Vanaf dat moment zullen wij bekijken op welke wijze wij dit gaan oplossen. De VVD vindt het buitengewoon onverstandig dat de heer Jansen op de zaken vooruit loopt.

De heer Atsma (CDA):

Wij vinden dat ook, vooral omdat mevrouw Jacobi in al haar toelichtingen de bal voor een deel bij de landbouw neerlegt. Daarom hebben wij totaal geen behoefte aan deze motie. Ik wil de heer Jansen adviseren, deze motie in die zin ook niet te steunen.

De voorzitter:

Mevrouw Jacobi was de laatste spreker in tweede termijn.

Het woord is aan de minister, nadat ik heb opgemerkt dat zij alleen wordt geïnterrumpeerd na haar betoog en haar oordeel over de moties.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Er ligt nog één vraag van mevrouw Jacobi. Daarna zal ik de moties behandelen.

Mevrouw Jacobi heeft gevraagd hoe ik nieuwe vergunningen versus uitbreidingen beoordeel. Van uitbreidingen wordt bekeken of ze passen binnen de bestaande afspraken tussen de delfstofwinning en het wetterskip Fryslân, zoals het geval is bij Barradeel I en II. Nieuwe vergunningen worden bekeken op basis van de resultaten van de MER. Voor beide gelden de criteria inzake bodemdaling en planmatig beheer uit de Mijnbouwwet. Er is dus geen sprake van een grijs gebied!

Ik kom te spreken over de motie-Zijlstra c.s. op stuk nr. 7. Ik verwacht dat de schaderegeling niet later gereed is dan het onderzoek naar de bodemdaling. Ik verwacht dat dit, zeker na het debat van vandaag, parallel zal lopen. Wat dat betreft is het debat op het juiste moment gekomen. Dit houdt in dat ik met de vergunningverlening daar wel op kan wachten. Ook zet dit extra druk op partijen om tot die regeling te komen. Ik heb duidelijk mijn mening gegeven over de put Harlingen-6. De vergunning voor Barradeel I zal ik in ieder geval aanhouden totdat daadwerkelijk is aangetoond dat er een probleem ontstaat. Over uw hoofden heen zeg ik tot de betrokkenen: zorg dat u voor die tijd uw werk af hebt! Met deze opmerkingen laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 8 van het lid Jansen heeft betrekking op het onderzoek naar Harlingen. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door Vermilion en wordt getoetst door zowel het Staatstoezicht op de mijnen als TNO. Er is dus sprake van een onafhankelijk toezicht op de resultaten. Daarnaast is het trekken van conclusies en het maken van keuzen uiteraard aan de politiek. Deze motie levert geen bijdrage aan een betere werking van de commissie en van het onderzoek. Ik ontraad derhalve aanvaarding van deze motie.

De voorzitter:

Ik dacht dat ik gezegd had dat de leden konden interrumperen aan het eind van het betoog van de minister, maar u staat er al, mijnheer Jansen. Ga uw gang.

De heer Jansen (SP):

Het Staatstoezicht op de mijnen en TNO hebben in het recente verleden juist onder vuur gelegen bij een aantal zeer deskundige critici zoals de heer Houtenbos. Kortom, het staat niet vast dat zij de juiste visie hebben. Vandaar dat in de motie gevraagd wordt om een fatsoenlijke reflectie op de verschillende wetenschappelijke visies. De vraag is dan ook of critici van de huidige lijn deel kunnen uitmaken van de begeleidingscommissie. Is de minister van mening dat dit kan?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik dacht dat ik daarover duidelijk geweest ben. Ik vind de gekozen opzet voldoende. Ik ben niet bereid om de heer Houtenbos op te nemen in de begeleidingscommissie. De heer Houtenbos kennende, zal hij zich ongetwijfeld melden en commentaar geven op wat op een gegeven ogenblik op tafel ligt. Ik verwacht dat anderen dat ook zullen doen. Er zijn mogelijkheden genoeg om andere visies kenbaar te maken. Wij leven tenslotte in een land waar democratie en vrijheid van meningsuiting belangrijk, gerechtvaardigd en gewaarborgd zijn.

De motie op stuk nr. 9 betreft de zoutwinning op het Wad. Er loopt al een MER voor het Wad, alsmede voor de oostelijke locaties. In de motie wordt de regering gevraagd, de voor- en nadelen, alsmede de haalbaarheid van zoutwinning op alternatieve locaties nabij Harlingen, waaronder het Wad, in beeld te brengen. Dit komt in de MER aan de orde. Ik zal kijken of er iets extra's moet gebeuren, maar volgens mij is het niet nodig om daaraan een heel nieuw onderzoek vast te koppelen. Mocht deze motie worden aangenomen, dan ben ik wel bereid om te bezien of al die aspecten in voldoende mate in de MER aan de orde komen. Na de zomer verwacht ik de resultaten. Ik vind niet dat wij er nog iets naast moeten doen. Ik begrijp de strekking van de motie en zal kijken of een en ander voldoende aan de orde komt in de MER.

Mijnheer Atsma, ik snap wél waarom mevrouw Jacobi de motie op stuk nr. 10 heeft ingediend. Dat gebeurt namelijk vanuit een negatieve insteek. Dat is heel simpel. De heer Atsma dient zijn motie in vanuit een positieve insteek en verzoekt de regering, de voor- en nadelen in beeld te brengen. Ik heb aangegeven wat wij daarmee aan het doen zijn. Mevrouw Jacobi constateert in haar motie dat de zoutwinning niet is opgenomen in de PKB Waddenzee. Het woord zoutwinning staat er weliswaar niet in, maar zij heeft geen gelijk met hetgeen zij constateert in de motie. Ik heb het voorgelezen en doe dat opnieuw. Het gaat over overige diepe delfstoffen. Dat betekent andere diepe delfstoffen dan gas. Volgens mij, mevrouw de voorzitter, is zout een andere diepe delfstof dan gas. De PKB Waddenzee bevat wel degelijk een opdracht om naar dat zout te kijken.

Het tweede punt waarom ik spreek over een negatieve insteek, is dat mevrouw Jacobi de PKB wil aanpassen omdat zij naar mijn mening geen behoefte heeft aan zoutwinning onder de Waddenzee. Ik ontraad aanvaarding van deze motie.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Volgens mij is dit een CDA-toneelspel. Aan de natuurwetgeving is in Nederland door de Tweede Kamer en ook in Europa het fiat gegeven. Dit is de wereld waarin dit gebeurt. Ik vraag de minister om daarnaar vanuit Economische Zaken zwaar te linken omdat niet duidelijk is of dit mogelijk is. Ik vind het absoluut bevreemdend dat de minister van Economische Zaken dat als negatief beoordeelt. Dat vind ik nu negatief.

Minister Van der Hoeven:

Op de eerste plaats maak ik bezwaar tegen de opmerking over het CDA-spel. Dat neem ik niet. Ik sta hier als minister van Economische Zaken namens de regering, waarin ook de partij van mevrouw Jacobi is vertegenwoordigd. Wat ik hier zeg, zeg ik namens de regering waarin haar partij ook zit. Dat zij het daarmee niet eens is, is haar goed recht. Ik maak bezwaar tegen die opmerking.

De voorzitter:

Mevrouw Jacobi, trekt u die opmerking in?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik wil het graag leuk houden, maar ik vraag puur feitelijk, puur functioneel, naar de linking met de natuurwetgeving omdat de minister daar vroeg of laat tegenaan zal lopen. Ik vraag naar integrale beleidsvoering. Ik vind dat de minister dan ook moet terugnemen dat zij dat als negatief benadert.

Minister Van der Hoeven:

Nee, mevrouw Jacobi is een meester in het verdraaien van woorden. Daarin ga ik niet mee. Ik heb heel goed opgeschreven wat zij heeft gezegd. Dat was dat zij bezwaar maakte tegen CDA-spelletjes. Daartegen maak ik bezwaar. Daar moet zij haar collega's op aanspreken, maar niet mij. Ik sta hier namens de regering.

De voorzitter:

Uw punt is genoteerd.

Minister Van der Hoeven:

In de PKB Waddenzee komen al die aspecten aan de orde. Ik zie dus geen enkele meerwaarde in deze motie, behalve als mevrouw Jacobi niet wil dat de zoutwinning er komt. Dat bedoel ik met die negatieve insteek. Ik ontraad daarom het aannemen van deze motie. Ik heb mijn mening gegeven over de motie van de heren Atsma, Zijlstra en Graus.

Ik kom op mijn laatste opmerking. Ik krijg gegarandeerd weer een aanvaring met mevrouw Jacobi, maar ik ga ervoor. Als wij werkelijk zeggen dat de vervuiler betaalt, dan moeten wij er inderdaad voor zorgen dat wij de discussie in ieder geval schoon houden. Dat betekent wat mij betreft dat wij er geen mistig geheel van moeten maken. Wij spreken hier over schade door zout- en gaswinning. Inderdaad is het in de discussie brengen van een aantal andere elementen, inclusief het inklinken, een heel ander verhaal. Dat ben ik helemaal met mevrouw Jacobi eens.

Het maakt voor de burger misschien niet uit wat de oorzaak is van de schade, maar wel voor mevrouw Jacobi en mij. Wij moeten hier echt zindelijk in handelen. Dat betekent dat de veroorzaker moet betalen als deze is aan te wijzen. Dat ben ik met haar eens. Maar dan moet je ook kunnen aanwijzen wie dat is.

Mevrouw Jacobi verzoekt de regering om een schadefonds te creëren. Dat ga ik niet doen. Ik ben wel bereid dit bij de provincie Friesland neer te leggen, maar daarmee houdt het ook op. Ik heb heel goed geluisterd naar de verdediging van de motie. Het is inderdaad waar: de manier waarop mevrouw Jacobi het formuleert komt erop neer dat sprake is van een lastenverzwaring die door iedereen wordt betaald. Iedereen zit hier voor een keurige schadevergoedingsregeling: mevrouw Jacobi, maar ook haar collega's en ook ik. Daarbij hebben wij allemaal belang, net zoals wij belang hebben bij een fatsoenlijke en goede gas- en zoutwinning, waar dan ook in Nederland, maar in dit geval in Friesland. Ik ontraad het aannemen van deze motie, dat moge helder zijn.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar antwoorden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemming over de moties zal volgende week dinsdag plaatsvinden.

Ik schors de vergadering tot 12.00 uur onder voorbehoud dat het VAO Europese Raad dan ook zal plaatsvinden. Het algemeen overleg is nu nog gaande.

De vergadering wordt van 11.30 uur tot 12.00 uur geschorst.

Naar boven