Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 20, pagina 1552-1567 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 20, pagina 1552-1567 |
Aan de orde is de voorzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009 (31700 VI)
, en van:
- de motie-De Wit over het strafbaar stellen van het dragen van een roofjas of rooftas (31700 VI, nr. 36);
- de motie-De Wit over een fonds waaruit de overheid schadevergoedingen aan ondernemers kan voorschieten (31700 VI, nr. 37);
- de motie-Van Velzen/Azough over verhoging van het arbeidsloon voor gedetineerden (31700 VI, nr. 38);
- de motie-Van Velzen c.s. over ondersteuning van het project huisbewaring gedetineerden (31700 VI, nr. 39);
- de motie-Van Velzen/Azough over oormerking van het budget voor nazorg voor ex-gedetineerden (31700 VI, nr. 40);
- de motie-Van Haersma Buma c.s. over verhoging van de leeftijd waarop prostitutie is toegestaan (31700 VI, nr. 41);
- de motie-Van Haersma Buma/Arib over een extra inspanning ten behoeve van terugkeer naar Irak (31700 VI, nr. 42);
- de motie-Joldersma/Teeven over het weren van drugs in penitentiaire inrichtingen (31700 VI, nr. 43);
- de motie-Teeven over verdubbeling van de strafbedreiging voor kinderporno (31700 VI, nr. 44);
- de motie-Teeven/Azough over deelbemiddeling bij adoptie in de VS (31700 VI, nr. 45);
- de motie-Teeven/Azough over een uitgewerkt plan tegen illegale vuurwapens (31700 VI, nr. 46);
- de motie-Teeven over het serieus nemen van de immigratieproblematiek (31700 VI, nr. 47);
- de motie-Heerts/Teeven over een landelijk projectteam lading- en winkeldiefstal bij de politie (31700 VI, nr. 48);
- de motie-Heerts c.s. over arbeid en onderwijs in detentie (31700 VI, nr. 49);
- de motie-Arib c.s. over het vervolgen van Nederlanders die zich schuldig maken aan sekstoerisme (31700 VI, nr. 50);
- de motie-Arib over een onderzoek naar redenen voor een strafrechtelijk onderzoek tegen vier salafistische moskeeën (31700 VI, nr. 51);
- de motie-De Roon over het tegengaan van drugstoerisme (31700 VI, nr. 52);
- de motie-Fritsma over melding van het gebruik van de discretionaire bevoegdheid bij individuele verblijfszaken (31700 VI, nr. 53);
- de motie-Fritsma over het tegengaan dat partners en familieleden van EU-onderdanen automatisch meeliften op hun verblijfsstatus (31700 VI, nr. 54);
- de motie-Fritsma over een onderzoek naar de kosten van massa-immigratie (31700 VI, nr. 55);
- de motie-Anker c.s. over wijziging van de kinderalimentatiewetgeving (31700 VI, nr. 56);
- de motie-Anker c.s. over uitbreiding van het FF Kappe-project (31700 VI, nr. 57);
- de motie-Anker c.s. over extra middelen voor uitstapprogramma's (31700 VI, nr. 58);
- de motie-Azough over staking van het experiment met bodyscans op Schiphol (31700 VI, nr. 59);
- de motie-Azough c.s. over het uitbrengen van de drugsnota in de eerste helft van 2009 (31700 VI, nr. 60);
- de motie-Pechtold over informatie over het percentage procedures dat jaarlijks tegen de overheid wordt gevoerd (31700 VI, nr. 61);
- de motie-Pechtold over een onderzoek naar een tussentijdse toetsing van de levenslange gevangenisstraf (31700 VI, nr. 62);
- de motie-Pechtold/Teeven over het voorkomen van concessies aan het opleidingsniveau bij het tegengaan van tekorten in de togaberoepen (31700 VI, nr. 63);
- de motie-Van der Staaij over handhaving van de artikelen 147 en 137c van het Wetboek van Strafrecht (31700 VI, nr. 64);
- de motie-Van der Staaij/Teeven over een redelijke termijn voor een beslissing op beklag (31700 VI, nr. 65);
- de motie-Van der Staaij/Van Velzen over beleidsvisie op de vrijwillige inzet bij begeleiding van (ex-)gedetineerden (31700 VI, nr. 66).
De voorzitter:
De bewindslieden hebben aangegeven dat de staatssecretaris eerst zal antwoorden.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
Staatssecretaris Albayrak:
Voorzitter. Ik dank de Kamerleden, niet alleen voor hun opmerkingen in tweede termijn, maar ook voor hun vragen over de antwoorden die de minister en ik hebben gegeven.
Wij behandelen vandaag de begroting van Justitie voor 2009. Dit is het tweede jaar dat de minister en ik onze verantwoordelijkheid nemen voor alle terreinen die te maken hebben met Justitie en die spelen op het departement van Justitie.
Onze ambitie reikt ver. Wij willen in vier jaar tijd een verandering teweegbrengen, bijvoorbeeld in het levenspatroon van criminelen, die soms nooit een ander leven gewend zijn geweest. Met nazorg en door gebruik te maken van de detentietijd, willen wij ervoor zorgen dat zij hun levenspatroon doorbreken. Dat is niet niks. Wij proberen ook te veranderen dat mensen, gebruikmakend van de asielprocedures, willens en wetens naar Nederland komen, terwijl zij weten dat zij geen kans maken op een verblijfsvergunning, zodat waarschijnlijk niet alleen zijzelf, maar ook hun familie en gezin, jarenlang moeten proberen te overleven in de marges van de samenleving. In de hoofden van die mensen willen wij wat veranderen. Dat doen wij met ons sanctiebeleid en met het immigratiebeleid. En dan is vier jaar inderdaad betrekkelijk kort. Maar het is niet onmogelijk.
Alle maatregelen in deze begroting zijn gericht op het bereiken van resultaat en het vertalen van een visie naar werkelijkheid. Vanuit die visie en vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het departement van Justitie ga ik nu over tot de concrete beantwoording van de vragen die zijn gesteld in tweede termijn en reageer ik op dat deel van de 31 moties dat betrekking heeft op onderwerpen die onder mijn verantwoordelijkheid vallen. Uiteraard reageer ik ook op de door de Kamer voorgestelde amendementen, waarmee verschuivingen in het budget worden beoogd. Ook daarover zal ik iets zeggen, want als je ergens geld voor vraagt tijdens de behandeling van een begroting, dan gaat dat altijd ten koste van een investering elders.
Mevrouw Van Velzen en mevrouw Azough verzoeken de regering in hun motie op stuk nr. 38 om het arbeidsuurloon van gedetineerden te verhogen. Als ik de motie goed begrijp, dan koppelen zij die verhoging aan de, neem ik aan, jaarlijkse inflatiecorrectie en de looneis van de vakbonden. Dat kan niet. Ik onderzoek wel serieus de uurvergoeding die staat tegenover arbeid verricht door gedetineerden. Het is mijn voornemen om dat arbeidsuurloon te verhogen naar € 0,76 en om dat elke vijf jaar opnieuw te bezien. Dat is wat binnen de marges mogelijk is. Aanneming van deze motie, met de koppeling tussen het verhogen van het uurloon en de inflatiecorrectie en de looneis van de vakbonden, moet ik ontraden.
In haar motie op stuk nr. 39 verzoekt mevrouw Van Velzen de regering, actief te overleggen met woningbouwcorporaties en de branchevereniging van corporaties om te bezien of het programma huisbewaring onder de aandacht kan worden gebracht van de woningcorporaties die daar nog niets mee doen. Als ik deze motie goed lees, is zij overbodig. Eigenlijk moet dat voor mevrouw Van Velzen geen verrassing zijn, omdat ik in mijn antwoord in eerste termijn reeds heb aangegeven dat wij bezig zijn met het bezien van de mogelijkheid van huisbewaarderschap in het kader van het moderne migratiebeleid. Wij zijn op dit moment met de gemeenten in gesprek over het samenwerkingsmodel, waarbij ik uitgebreid heb stilgestaan. In dat kader streven wij met de maatschappelijke organisaties, zoals de woningbouwcorporaties, naar samenwerking en, als onderdeel van die samenwerking, het huisbewaarderschap. De motie is wat mij betreft overbodig.
Mevrouw Van Velzen en mevrouw Azough vragen in de motie op stuk nr. 40 of ik bereid ben de gelden voor nazorg te oormerken in het budget van de gemeenten. Dat heeft alles te maken met de Wmo. Mevrouw Van Velzen koppelt dit verzoek in haar motie ook aan de Wmo. Die wet voorziet ten principale niet in een onderscheid naar specifieke doelgroepen. In de hele systematiek van de wet is datgene wat u vraagt de facto onmogelijk. Ook het oormerken van middelen is daarbinnen niet mogelijk, als dat geld alleen richting nazorg moet gaan binnen het kader van die wet. Dat staat überhaupt haaks op datgene wat wij met de Wmo willen bewerkstelligen en het streven van het kabinet naar verdere decentralisatie. Wat het doel betreft dat u ermee wilt bereiken, staan wij niet met lege handen. Daarover heb ik veel gezegd in mijn antwoord in eerste termijn. Het gaat niet alleen om het gesprek, maar ook om het onderzoek dat wij nu doen wat het concreet gaat betekenen voor gemeenten om voor alle ex-gedetineerden nazorg te regelen en te bieden. Als wij de resultaten van dat onderzoek hebben, zullen wij wederom met u in gesprek gaan over de benodigde financiering.
De heer Van Haersma Buma en mevrouw Arib vragen in de motie op stuk nr. 42 naar de ondersteuning van de duurzame terugkeer. U koppelt dat rechtstreeks aan de gewijzigde beleidsdoelstellingen voor Irak – het categoriaal beleid is afgeschaft – en u vindt dat wij nu onder andere met al onze plannen voor de terugkeer moeten werken aan duurzame terugkeer van Irakezen. Ik heb u in eerste termijn nogmaals verteld hoezeer de inspanningen van dit kabinet gericht zijn op duurzame terugkeer, ook van Irakezen en dat wij ons daarvoor vooral inzetten op Europees niveau. Wij spreken met onze Europese collega's over een coherent plan dat gaat over het ondersteunen van vrijwillige terugkeer. Dit komt nu al tot stand en dat is nogal wat. Mensen beginnen schoorvoetend terug te gaan. De UNHCR steunt de vrijwillige terugkeer en wij vinden dat de Europese Unie dat ook moet doen. Er zijn fondsen voor beschikbaar. Het Europese vluchtelingenfonds is het terugkeerfonds dat nog ontsloten moet worden, überhaupt voor terugkeer. Ook op nationaal niveau zullen wij initiatieven moeten ondersteunen. Ik heb uw motie goed gelezen. U hebt ook een amendement ingediend. Die twee zaken staan niet los van elkaar; ik hoor u daar graag over. Mocht deze motie door uw Kamer worden aangenomen, dan zal ik met mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking moeten praten over de vraag hoe wij onze acties kunnen intensiveren om de duurzame terugkeer van Irakezen voor elkaar te krijgen.
De voorzitter:
Wat is uw oordeel?
Staatssecretaris Albayrak:
Ik heb geen bezwaar tegen deze motie. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer over.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ter toelichting wil ik iets zeggen, omdat de staatssecretaris dat vraagt. Omdat wij vinden dat er vanuit Justitie een inspanning moet worden geleverd, is in de motie met name de samenwerking met Ontwikkelingssamenwerking bedoeld, omdat het raar is om bij wijze van spreken te amenderen in andermans begroting. Het verzoek aan de staatssecretaris is om in overleg met Ontwikkelingssamenwerking tot een gezamenlijk plan te komen en dat zo mogelijk voor 1 december aanstaande aan de Kamer te doen toekomen, in ieder geval voor de stemmingen over de amendementen.
Staatssecretaris Albayrak:
Ik heb u reeds gemeld dat wij in het kader van de nota Migratie en ontwikkeling, die al bij uw Kamer ligt, plannen hebben voorgesteld om de terugkeer te intensiveren. Dat was breed. U zoomt nu specifiek in op duurzame terugkeer naar Irak. Ik vind dat terecht. Wij zijn er op Europees niveau al enige tijd mee bezig. Het is belangrijk om te kijken of de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ik binnen de gestelde kaders, die u kunt terugvinden in de nota Migratie en ontwikkeling, kunnen komen tot een intensivering en of dat voldoet aan datgene wat u in de motie vraagt.
De motie op nr. 43 van mevrouw Joldersma en de heer Teeven gaat over de bestrijding van de invoer van drugs in de penitentiaire inrichtingen. In deze motie word ik verzocht het pakket aan maatregelen dat wij hebben aangekondigd door te trekken naar de FPC's, de Forensisch Psychiatrische Centra, en de jeugdinrichtingen. Ik ontraad aanneming van deze motie om een aantal redenen. Zij is op zijn minst voortijdig voor de tbs-sector, de centra voor forensische psychiatrie. Wij zijn op dit moment met GGZ Nederland in gesprek over de manier waarop wij drugs kunnen bestrijden en ontmoedigen, vooral ook in de tbs-klinieken. Je hebt hier echter een ander type aandacht en aanpak nodig, omdat het voorstel en het pakket aan maatregelen dat wij voor de gevangenissen hebben, niet één op één te vertalen is naar de klinieken. Daar zit je namelijk ook met een behandelelement. In die samenhang bekijken wij wat nodig is voor de bestrijding van drugs in de tbs-klinieken. Als mevrouw Joldersma en de heer Teeven zeggen dat ik in de geest van mijn plannen steviger moet ontmoedigen dat in tbs-klinieken drugs wordt gebruikt, zeg ik hun dat wij dat al hebben afgesproken. Ik ben dat nu in samenspraak met GGZ Nederland aan het vormgeven.
De tweede reden om aanneming van deze motie te ontraden betreft de jeugdinrichtingen. Dat is hetzelfde argument, maar dan nog een stuk specifieker. Wij streven in de jeugdinrichtingen een competentiegerichte benadering na, ook bij de bestrijding van drugs. Je moet dus op zijn minst niet alleen sanctiegericht te werk gaan bij het ontmoedigen van drugs, je zult het element van opvoeding in de JJI's moeten leggen als het gaat om omgaan met of het niet gebruiken van drugs. Ook om deze reden vind ik dat de aanpak niet één op één vertaald kan worden, maar als de indieners bedoelen "in de geest van", zijn wij daar al mee bezig.
Het tweede deel van de motie betreft het afschaffen van de drugsvrije afdelingen. Die worden afgeschaft omdat wij in het plan Modernisering Gevangeniswezen overgaan op maatwerk. Ik doel op de persoonsgerichte aanpak. Daartoe verhoudt zich niet dat je afdelingen of detentieregimes hebt die over groepen gaan. Dan zou je mensen apart zetten in groepen, terwijl wij vinden dat je verslaving op individueel niveau moet bestrijden. Wij hebben op dit moment zo'n veertig differentiaties binnen het gevangeniswezen. Dat vind ik onwenselijk. Wij gebruiken elke dag weer heel veel energie om ervoor te zorgen dat wij het doel bereiken, maar de recidive blijft even hoog en verslaving is daar een van de belangrijkste oorzaken van. Het past binnen deze plannen niet om de VBA's, de drugsvrije afdelingen, te herintroduceren.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik vind het jammer dat u de motie toch een beetje negatief benadert. Wij wilden u juist positief ondersteunen in uw aanpak van drugs in penitentiaire inrichtingen. De problemen doen zich ook voor in de jeugdinrichtingen. Wij horen heel trieste verhalen over hoe daar drugs worden verhandeld. Hetzelfde geldt voor de forensische zorgcentra. Je kunt het inderdaad niet een-op-een doen, er moet sprake zijn van maatwerk. Wij geven u graag die ruimte. Verder willen wij u graag ondersteunen in die wat steviger aanpak van drugs in dat soort instellingen.
Wat uw tweede argument betreft: drugsvrij kun je op verschillende manieren interpreteren. Ik heb uw plannen zo begrepen dat u even tijd nodig hebt om dat allemaal te realiseren, zeker in penitentiaire inrichtingen, wat duurt tot 2010/2011. Wij hebben daar begrip voor, wij gaan u niet opjagen, neem de tijd. Ik heb hier het begrip "drugsvrije afdeling" gebruikt in de zin van: er zijn gewoon verslaafden die met een goede intentie binnen komen en op een afdeling willen komen waar zij niet worden geconfronteerd met drugs. Ik pleit hier niet voor herinvoering van de VBA's, maar wel voor afdelingen die drugsvrij zijn.
De voorzitter:
U hebt een vrij stevige interruptie gepleegd, maar ik begrijp dat dat nodig was. Ik stel voor om dat voortaan korter te doen.
Staatssecretaris Albayrak:
Voorzitter. Dat laatste kan uitdrukkelijk ook met die persoonsgerichte aanpak op individueel niveau. Als mensen geholpen willen worden aan hun verslaving, is het juist de bedoeling van alles wat we nu voorstellen om dat ook een plaats te geven. Dat kan echter niet in afzonderlijke detentieregimes. Die afdelingen komen dus niet terug. Als wij dat met elkaar eens zijn, begrijpen wij elkaar goed.
Het eerste element in de motie van mevrouw Joldersma betreft de eenduidige strengere aanpak van drugs in de tbs-klinieken en de jeugdinrichtingen. Omdat de woorden van de motie zijn gekozen, verstond ik haar zo dat mevrouw Joldersma dezelfde aanpak wilde, dat wil zeggen een eenduidige, strengere aanpak zoals wij voor de gevangenissen wensen. Als mevrouw Joldersma zegt dat dit haar doel niet is maar dat zij van mening is dat ook daar drugs ontmoedigd moeten worden, is ook dat al onderdeel van niet alleen mijn intenties maar ook van onze aanpak en plannen, ook voor 2009. Om die reden kan ik de motie van mevrouw Joldersma en de heer Teeven met deze toelichting als een ondersteuning van mijn beleid zien.
De motie op stuk nr. 47 van de heer Teeven gaat over het serieus werk maken van de immigratieproblematiek. Ik heb deze motie wel vier keer gelezen. Als ik een motie krijg, lees ik in eerste instantie het dictum. In die laatste paar zinnen staat namelijk wat de regering wordt gevraagd. Toen ik dat dictum las, dacht ik dat dit een ondersteuning van mijn beleid was. Als de heer Teeven spreekt over werk maken van de problematiek rondom emigratie, dus de negatieve consequentie van immigratie, dacht ik bij mezelf: ik doe niet anders! De Kamer heeft een scala aan maatregelen en initiatieven gekregen, in achttien maanden tijd. In anderhalf jaar tijd worden vele brieven nu en vanaf 2009 omgezet in de praktijk, in resultaat. Wij doen niet anders.
Maar toen las ik verder en zag ik dat hij in de overwegingen volledig miskent wat in die achttien maanden door het kabinet is gedaan ten aanzien van de problematiek rondom immigratie, de bestrijding van het illegaal verblijf, het aanpakken van criminele illegalen en dergelijke. Juist al die initiatieven, plannen, maatregelen en resultaten ontkent en miskent hij. Om die reden moet ik aanvaarding van deze motie toch wel hartstochtelijk ontraden.
Voorzitter. De heer Heerts en vele anderen – zo ongeveer de hele Kamer – vragen mij in de motie op stuk nr. 49 om arbeid in de penitentiaire inrichtingen kostendekkend te maken. Ik heb vanmiddag reeds gemeld dat de Kamer nog dit jaar wordt geïnformeerd over de nadere invulling van de visie die ik heb gepresenteerd inzake de modernisering van het gevangeniswezen. In die brief zal ik onder andere ingaan op de wijze waarop onderwijs en arbeid een plek krijgen in de gevangenissen in Nederland. Wij hebben Nord Rhein Westfalen bezocht, mede op verzoek van mevrouw Van Velzen die op een aantal succesvolle projecten inzake arbeid in gevangenissen in Duitsland heeft gewezen. Wij hebben gekeken of daar elementen in zitten die wij kunnen overnemen. Welnu, ik doe eigenlijk al wat de heer Heerts mij vraagt. De Kamer zal de concrete uitwerking nog krijgen. Ik kan de motie overnemen, want ik zie haar als een ondersteuning. Ik laat het dan ook aan het oordeel van de Kamer over wat zij verder met de motie doet.
De motie op stuk nr. 53 is ingediend door het lid Fritsma van de PVV. Hij vraagt mij in deze motie om elke individuele beslissing met de Kamer te bespreken. Dat lijkt mij wat ver gaan. Het is mijn taak en ook mijn verantwoordelijkheid om uitvoering te geven aan de Vreemdelingenwet 2000, waaronder expliciet ook in het Vreemdelingenbesluit de bevoegdheid om te beslissen op individuele aanvragen. De heer Fritsma vraagt mij om op structurele basis alle individuele beslissingen met de Kamer te bespreken. Dat vind ik onwenselijk en aanvaarding van ook deze motie ontraad ik dan ook.
De heer Fritsma heeft ook de motie op stuk nr. 54 ingediend. Deze motie vraagt mij om partners van Europeanen die gebruikmaken van het vrij verkeer van personen niet "mee te laten liften" – zo zegt hij expliciet in deze motie – op de verblijfsstatus van degene die een baan vindt in een andere Europese lidstaat. Het aannemen van deze motie zou een ernstige aantasting betekenen van het recht van Europeanen op vrij verkeer van personen. Ik heb in mijn antwoord in eerste termijn uitgebreid uitgelegd hoe ik aankijk tegen fraude en misbruik van procedures. Daarnaast heb ik vooral aangegeven hoe ik dat Europees agendeer en hoe ik de mogelijkheden uitbreidt of wens uit te breiden. Die zoektocht is gaande. Als het nodig is dat wij voor die zoektocht aansluiting zoeken bij andere landen die ook dit onderwerp op de Europese agenda agenderen, zal ik dat niet laten. Aanneming van deze motie moet ik uiteraard ontraden.
De heer Fritsma (PVV):
Los van misbruik en fraude vindt de staatssecretaris het dus prima dat partners van EU-onderdanen niet hoeven te voldoen aan al die toelatingsvoorwaarden waar gezinsmigranten die onder het nationaal beleid vallen wel aan moeten voldoen. Vindt de staatssecretaris die scheefgroei, die discrepantie, niet zorgelijk? Zij vindt het vanzelfsprekend om die Europa-route in stand te houden. Denemarken vindt dat bijvoorbeeld niet. Volg Denemarken en hou op met het creëren van scheefgroei binnen het beleid.
Staatssecretaris Albayrak:
Wij zullen de voorstellen van Denemarken bekijken zodra die concreet zijn en meegenomen worden door de betrokken Eurocommissaris inzake de evaluatie van de richtlijn 2004/83 over het vrije verkeer van personen. Wij zullen daar te zijner tijd een oordeel over vellen en dat met de Kamer delen.
Ik vind dat het recht op vrij verkeer een fundamenteel onderdeel is van de Europese Unie. Europa is toch niet denkbaar zonder dat wij kunnen gaan en staan en kunnen reizen en werken in andere Europese lidstaten? Als iemand dat recht heeft, betekent dat toch ook dat gezinsleden en partners dat recht hebben? Dat recht is voor mij uitgangspunt. Daarom zal ik elke vorm en elk voorstel om misbruik en fraude te bestrijden uiteraard ondersteunen. Ik herhaal dat ik aanneming van deze motie om deze redenen ontraad.
De motie op stuk nr. 55 van de heer Fritsma betreft een grootschalig onderzoek naar de kosten van de massamigratie en allochtonen in Nederland. Zo begrijp ik het toch goed? In het jaarlijkse begrotingsproces worden de relevante financiële aspecten die vastzitten aan immigratie inzichtelijk gemaakt. Niet alleen op de Justitiebegroting, maar ook op alle andere begrotingen waarvoor dit relevant is. Dat zijn geraamde kosten en uiteindelijk wordt verantwoord wat de gerealiseerde kosten zijn. Zo werkt onze begrotingssystematiek. Ik zie geen enkele toegevoegde waarde van een onderzoek naar zowel de kosten van immigratie, als de kosten van de druk die allochtonen uitoefenen op sociale voorzieningen, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en veiligheid. Hier zitten gewoon Nederlanders bij. Het zijn mensen die bij ons jarenlang toegelaten zijn en misschien zelfs genaturaliseerd zijn. De meerwaarde van een dergelijk onderzoek zie ik niet. Net zo min ik de toegevoegde waarde zie van een onderzoek naar de financiële opbrengsten van de immigratie. Derhalve ontraad ik aanneming van deze motie.
In de motie op stuk nr. 61 van de heer Pechtold wordt mij gevraagd om de Tweede Kamer te informeren over het percentage procedures tegen de overheid en om, wanneer het aantal procedures niet blijkt te dalen, de bezuinigingen terug te draaien. Over het aantal procedures rapporteren wij al aan de Kamer met de monitor gesubsidieerde rechtsbijstand. Er zijn meer factoren van invloed op het aantal zaken die niet voortvloeien uit een onbehoorlijke opstelling van de overheid, die ik met de door mij gepresenteerde visie maximaal wil bestrijden, of uit het onnodig procederen van de burger. Het uitsluitend aan één factor koppelen van mijn voorstellen voor vernieuwing van de rechtsbijstand acht ik onverantwoord en vooral ook niet in overeenstemming met het zeer gebalanceerde karakter van het pakket aan maatregelen dat ik de Kamer heb gepresenteerd.
Ook de motie op stuk nr. 62 is van de heer Pechtold.
De heer Teeven (VVD):
De heer Pechtold is er niet. Toch heb ik een vraag.
De voorzitter:
Dat is vreemd. U hebt de motie niet ingediend. Alleen de indiener van de motie kan een verhelderende vraag stellen. Die is er niet. Ik stel voor dat de staatssecretaris haar betoog vervolgt.
Staatssecretaris Albayrak:
Misschien is het voor de Handelingen correct om te melden dat de D66-fractie wel aanwezig is in de zaal.
De motie op stuk nr. 62 gaat over het tussentijds toetsen van de levenslange gevangenisstraf. Dat is een onderwerp waarover wij regelmatig berichten lezen in de media. Misschien is het goed als ik daarover wat zeg, hoewel het geen onderdeel heeft uitgemaakt van het debat in eerste termijn. Levenslang is wat de bewindspersonen van Justitie betreft in beginsel levenslang. Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat de veroordeelde een blijvend gevaar vormt voor de samenleving zo groot, dat uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Het is aan de rechter om te bepalen of iemand een levenslange gevangenisstraf moet krijgen. Wij hebben onlangs de mogelijkheid geïntroduceerd om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig jaar op te leggen. Dat betekent dat de rechter op zijn palet aan sancties de mogelijkheid heeft voor een lange gevangenisstraf als hij vindt dat een levenslange gevangenisstraf heel erg ver gaat.
Via gratie bestaat de mogelijkheid om de levenslange straf om te zetten of kwijt te schelden. Op basis van de omstandigheden in het individuele geval wordt daarover beslist. Het advies van de rechter die de straf heeft opgelegd, is hierbij het uitgangspunt. Ook het standpunt van het openbaar ministerie wordt gevraagd. Mocht de veroordeelde de voortzetting van de levenslange gevangenisstraf onrechtmatig achten, dan kan hij altijd nog naar de civiele rechter, al dan niet in een kort geding. Er zijn ook voldoende toetsingsmaatregelen, in tegenstelling tot wat een aantal leden van de Kamer beweert. Het staat niet op gespannen voet met de artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Er is geen dringende noodzaak voor een periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf, zoals de RSJ voorstelt.
Wel wordt door ons op dit moment bezien of de huidige gratieprocedure bij levenslang gestraften voldoet en of bijvoorbeeld een advies van de penitentiaire inrichting waar iemand opgesloten zit aanvullende informatie kan verschaffen die wij moeten meewegen in het oordeel of de levenslange gevangenisstraf nog steeds geïndiceerd is. Met al deze argumenten ontraad ik aanvaarding van de motie.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Voorzitter...
De voorzitter:
Ik heb net bij de motie van de heer Pechtold tegen de heer Teeven gezegd dat hij niet het woord mag voeren. U hebt deze motie ook niet mee ondertekend.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Dan wil ik op een ander moment hierop terug komen. De staatssecretaris geeft immers een mogelijke wijziging aan van het gratiebeleid.
De voorzitter:
Heeft de heer Teeven er bezwaar tegen om het nu te bespreken?
De heer Teeven (VVD):
Ik zou mijn vragen graag nu stellen.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Wat bedoelt de staatssecretaris precies? Er is een gratieregeling die in uitzonderlijke gevallen kan worden gebruikt. Het is niet de bedoeling om een soort adviesfunctie te maken met een veranderde gratieregeling. Als er al een voorstel is, wil ik dat los van de begroting op schrift hebben zodat wij het kunnen bespreken.
Staatssecretaris Albayrak:
Dat is uitdrukkelijk de bedoeling. Ik heb net het voorbeeld genoemd dat mogelijk een advies van de penitentiaire inrichting waar iemand al een heel lange tijd verblijft, kan meewegen bij het wel of niet toekennen van gratie. Dat is een ingewikkelder proces, waarnaar wij nu aan het kijken zijn. Dat is ook een afzonderlijk moment van inlichten van de Kamer over hoe wij denken dat wij in de toekomst met de gratiemogelijkheid in Nederland zullen omgaan.
De heer Teeven (VVD):
Ik wil de staatssecretaris herinneren aan een algemeen overleg waarin zij op een expliciete vraag over dit onderwerp heeft gezegd: wij hebben een gratieregeling en that's it. Dat heeft zij letterlijk zo gezegd. Wij kunnen dat nog wel eens even terugzoeken. Toen heeft zij er helemaal niet over gesproken dat een advies van de penitentiaire inrichting zou kunnen meewegen bij de gratie. Betekent dit nu wijziging van beleid? Of is dit een inzicht dat de staatssecretaris hier vanavond krijgt en even de zaal in slingert?
Staatssecretaris Albayrak:
Ik denk dat de context van het algemeen overleg waarover de heer Teeven sprak, zich er niet voor leende om uitgebreid in te gaan op de gratieregeling. Ik kan het niet helemaal terughalen, maar ik zeg de heer Teeven dat dit niet spontaan in ons is opgekomen in antwoord op de gestelde vragen. Wij waren al langer voornemens, naar de gratieregeling te kijken, in relatie tot het advies van de RSJ, maar ook tot anderen die vragen om een tussentijdse toets na vijftien jaar. Dat vinden wij te ver gaan. Wij hebben gezegd dat wij willen kijken naar de werking en de uitwerkingen van de gratieregeling zoals die nu bestaat in Nederland. Daarover zal de Kamer aldus worden geïnformeerd. Aanvaarding van de motie had ik reeds ontraden.
Voorzitter. De motie op stuk nr. 66 van de leden Van der Staaij en Van Velzen is de laatste motie die ik zal bespreken. Deze motie vraagt de regering, met een beleidsvisie te komen over de betekenis en de mogelijke medefinanciering van vrijwillige inzet bij begeleiding en nazorg van ex-gedetineerden. Het zal de heer Van der Staaij niet verbazen dat ik deze motie zeer sympathiek vind. Ik kan hem toezeggen dat ik de Kamer uiterlijk 1 mei 2009 een beleidsvisie met betrekking tot het vrijwilligerswerk zal toezenden. Daarin zal ik onder andere ingaan op de betekenis en de mogelijkheid van medefinanciering van vrijwillige inzet bij begeleiding en nazorg van ex-gedetineerden.
De voorzitter:
Wat betekent dat voor de motie?
Staatssecretaris Albayrak:
Dat ik de motie overneem, geen bezwaar heb tegen het aannemen ervan, het oordeel erover aan de Kamer overlaat. Ik heb datgene waar de motie om vraagt, eigenlijk al toegezegd.
De voorzitter:
Als u de motie overneemt, vraag ik aan de leden of zij haar aanhouden.
Mevrouw Van Velzen (SP):
De eerste indiener is de heer Van der Staaij. Ik laat het oordeel beleefdheidshalve aan hem over. Ik ben echter blij met de hartstocht van de staatssecretaris voor deze motie.
De heer Van der Staaij (SGP):
Als SP en SGP samen een motie ondertekenen, zijn dat echt de beste moties die u zich kunt voorstellen...
Staatssecretaris Albayrak:
Alleen daarom al, mijnheer Van der Staaij!
De heer Van der Staaij (SGP):
... ik had dus ook niets anders verwacht. Volgens mij is dit een totale toezegging. Het is dan goed gebruik dat wij de motie intrekken.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Van der Staaij/Van Velzen (31700-VI, nr. 66) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Ik wil terugkomen op de eerste motie die de staatssecretaris behandelde. Zij kondigde namelijk aan dat de salarissen voor gedetineerden van € 0,64 per uur naar € 0,76 per uur gaan. Mijn verzoek was om mee te gaan met de eis van de vakbonden, namelijk 3,5%. Ik zie dat de staatssecretaris vijf keer hoger gaat. Ik zou bijna zeggen: verkondig dit niet te breed aan de vakbonden, zodat zij dat in de rest van het land ook gaan opeisen! Ik ben er erg blij mee en ik zal mijn motie aanhouden.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Van Velzen en mevrouw Azough stel ik voor, hun motie (31700-VI, nr. 38) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Albayrak:
Ik heb gezegd dat ik aanvaarding van deze motie ontraad, precies vanwege de koppeling die wordt gelegd met de eis van de vakbonden. Arbeid in de detentiecentra in Nederland kan echt niet een op een gelijk worden gesteld met alle andere arbeid in Nederland.
Voorzitter. Er rest nog een aantal vragen dat mij is gesteld in tweede termijn. Daar zal ik kort op ingaan. De heer Heerts vraagt om een schriftelijke reactie op de opmerkingen van de Nationale ombudsman, gisteren uitgebreid in de media te lezen geweest, over de wijze waarop de overheid reageert op brieven en verzoeken van burgers. Ik zal hierover in overleg treden met de staatssecretaris van BZK en zeg de Kamer graag toe dat ik schriftelijk zal reageren voor het algemeen overleg van 17 december over de rechtsbijstand.
De heer De Wit van de SP-fractie vraagt waar de toegezegde brief over de leidraad bewerkelijke zaken blijft. Excusez de techniek hier, maar het is een bekende terminologie voor de kenners. Die brief krijgt de Kamer deze week nog. Toen wij wachtten op de tweede termijn van de regering, heb ik die brief ondertekend. Ik wist niet dat het zo snel mogelijk was om die digitaal te verzenden. De Kamer heeft die brief dus al ontvangen.
De voorzitter:
En dat betekent, mijnheer De Wit?
De heer De Wit (SP):
Dat betekent dat ik daarmee niet blij ben.
Staatssecretaris Albayrak:
Met de brief niet?
De heer De Wit (SP):
Met de inhoud. De staatssecretaris heeft de Kamer toegezegd om eind oktober de resultaten te melden van de bestudering van alle bezwaren die tegen die leidraad zijn ingevoerd. Nu lees ik in de brief dat dit misschien eind december zal gebeuren. Waarom is het niet mogelijk om dat eerder te doen? Dan is immers de hele leidraad het hele jaar doorgevoerd. Die bezuiniging houdt zij in de knip.
Staatssecretaris Albayrak:
De argumenten daarvoor staan in de brief. Ik stel voor om deze brief niet en marge van de begroting te behandelen. Ik ga ervan uit dat de vaste Kamercommissie voor Justitie die brief afzonderlijk agendeert.
Mevrouw Azough vraagt waarom 2 miljoen mensen hun leven lang premie moeten betalen voor de rechtsbijstandsverzekering terwijl zij misschien een keer in hun leven een beroep zullen doen op de rechtsbijstand waarvoor zij verzekerd zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Azough, is dat niet de juiste interpretatie?
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik heb simpelweg gevraagd of de staatssecretaris ruim voor het AO op 17 december 2008 schriftelijk kan antwoorden op de vraag hoe het verschil kan worden verklaard tussen wat zij zegt, namelijk dat het voor burgers goedkoper wordt, en dat wat andere organisaties zeggen? Laatstgenoemden zeggen dat het voor burgers duurder wordt. Als de staatssecretaris die vraag schriftelijk kan beantwoorden, heb ik dat liever dan dat zij daarop in dertig seconden een toelichting geeft.
Staatssecretaris Albayrak:
Het antwoord is niet in dertig seconden te geven maar misschien wel in een minuut. Ik denk dat het niet nodig is om die vraag schriftelijk te beantwoorden, tenzij mevrouw Azough dat per se wil. In eerste termijn heb ik gezegd dat voor diegenen die een rechtsbijstandsverzekering hebben en die daadwerkelijk gaan procederen, de premie van ongeveer € 150 per jaar niet opweegt tegen de kosten die zij hadden moeten maken als zij die verzekering niet hadden gehad. Voor die mensen maakt het verschil. Voor alle andere mensen geldt dat zij risico lopen. Hetzelfde geldt voor mensen die een autoverzekering nemen. Zij weten dat zij anders het risico lopen dat de kosten hoog zijn als zij een aanrijding veroorzaken. Mensen zullen een afweging moeten maken. De vraag is of het risico dat zij lopen, gedekt moet worden door een rechtsbijstandsverzekering.
De heer Pechtold heeft gevraagd wat wij gaan doen aan het probleem dat overheidsinstanties vaak veroorzaken dat er beroep wordt gedaan op de rechtsbijstand. Wij willen dat probleem aanpakken door een gesprek met die organisaties aan te gaan en voorbeelden voor te leggen waaruit blijkt hoe het beter kan. Ik heb in eerste termijn een aantal van die voorbeelden genoemd. Best practices presenteren en aan benchmarking doen. Daarover zijn wij in gesprek. Ook zal ik de hoogte van de proceskostenveroordeling oprekken tot het niveau van de reële kosten. Dat betekent dat overheidsinstanties die structureel slecht presteren als het gaat om de contacten met de burger en die onnodig procedures veroorzaken, direct met de rekening daarvan geconfronteerd zullen worden. Ik denk dat dit effect zal hebben op het gedrag van die overheidsinstanties. Daarnaast zullen tot stand te brengen uitvoeringsregelingen nadrukkelijker tegen het licht worden gehouden op het punt van de effecten voor het beroep op de rechtsbijstand. Ik denk dat de overheidsorganisaties die veroorzakers zijn van rechtsprocedures in Nederland op die manier kunnen worden aangepakt.
De heer De Wit heeft een vraag gesteld over artikel 6 van het EVRM waarin het recht bestaat op kosteloze toevoeging van een advocaat. In tegenstelling tot wat de heer De Wit zegt – eigenlijk heb ik dit antwoord in eerste termijn al gegeven – kan uit dat artikel niet een ongeclausuleerd recht op kosteloze toevoeging van een advocaat worden afgeleid. Uit dat artikel kan wel worden afgeleid dat een burger die van zijn vrijheid is beroofd, die in gevangenschap is genomen, recht heeft op toevoeging van een advocaat. Ik kan de heer De Wit verzekeren dat dit recht op geen enkele wijze wordt aangetast met de maatregelen die ik neem.
Mevrouw Verdonk vraagt naar de rapportage Vreemdelingenketen. Die vraag heeft zij in eerste termijn niet gesteld. Zij vraagt naar het percentage daadwerkelijk vertrek uit Nederland en wil weten of dat lager is dan in de voorafgaande jaren. Het klopt, het percentage aantoonbaar vertrek is in 2007 ten opzichte van 2005 gedaald, met name als het gaat om de gedwongen terugkeer. Dat is te verklaren uit een aantal feiten. Na de toetreding van de Oost-Europese landen, met name Bulgarije en Roemenië, tot de Europese Unie werden mensen uit die landen burgers van een Europese lidstaat die niet meer uitgezet konden worden. Dat heeft een direct effect gehad op de gedwongen vertrekken. Als wij vroeger Bulgaren en Roemenen aantroffen, konden wij hen voorzien van een busticket en ervoor zorgen dat zij teruggingen. Deze groep kun je nu niet meer uitzetten. Deze mensen zijn nu volstrekt legaal in Nederland. Daarnaast hebben wij de visumplicht uitgebreid, wat betekent dat er de facto minder vreemdelingen illegaal binnenkomen. Ten slotte hebben wij een lagere asielinstroom gezien in combinatie met een categoriaal beleid voor een aantal belangrijke instroomlanden, onder andere Irak. Dat alles heeft gemaakt dat de groep mensen die gedwongen uitzetbaar was in feitelijke en absolute cijfers omlaag is gegaan. Daardoor gaat het percentage gedwongen vertrek ook naar beneden, bij een gelijk blijvend niet-aantoonbaar vertrek.
Een andere vraag van mevrouw Verdonk wil ik nog graag beantwoorden. Mijn antwoord is eigenlijk hetzelfde als ik al gegeven heb. Zij wil dat herhaald hebben en dat doe ik graag. De vraag is deze. Als ik gebruikmaak van de discretionaire bevoegdheid, is het dan voldoende dat iemand in Nederland op school zit of een x aantal jaren op school heeft gezeten? Is het voldoende dat iemand geïntegreerd is of hier een ontwikkeling heeft meegemaakt? Zoals ik al gezegd heb, is dat niet voldoende. Bij de toepassing van de discretionaire bevoegdheid, een van de rechten die komen met de Vreemdelingenwet 2000, is het enkele feit dat iemand hier langdurig is, geïntegreerd is of op school zit, niet een op zichzelf staand argument om verblijf toe te kennen, maar het is ook geen doorslaggevend argument. Het zal hooguit een van de factoren zijn die meewegen in het samenspel van factoren dat de staatssecretaris uiteindelijk brengt tot het oordeel dat het om een schrijnend geval gaat.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
In reactie op de eerste opmerking van de staatssecretaris over het aantal mensen dat aantoonbaar Nederland heeft verlaten, wil ik duidelijk stellen dat dit het gevolg is van de keuzen die de staatssecretaris in haar beleid heeft gemaakt. Naar aanleiding van het tweede punt merk ik het volgende op. In ieder geval is duidelijk dat er nu een openbaar stuk is waarin staat dat er een beleidsregel is toegevoegd voor de manier waarop de staatssecretaris gebruikmaakt van haar discretionaire bevoegdheid. Als er een langdurig verblijf of een persoonlijke ontwikkeling is geweest, berust de staatssecretaris in het verblijf.
Staatssecretaris Albayrak:
Over welk openbaar stuk hebt u het?
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik heb het over een stuk dat verspreid is in de Kamer en dat, via de PVV, afkomstig is van de IND. Dat is in de Kamer verspreid. Om dit stuk gaat het. Dat is inzichtelijk voor een ieder die het wil zien.
De voorzitter:
Ik stel vast dat dit geen openbaar stuk is.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Het is hier gewoon verspreid.
Mevrouw Arib (PvdA):
Het is niet officieel verspreid. Kennelijk heeft de PVV een eigen distributielijn. Sommigen hebben het gekregen en sommigen niet. Het is niet via de commissie, niet officieel en niet onder alle fracties verspreid. Ik vind het dus heel raar dat wij nu allerlei gegevens over tafel gooien die gewoon niet kloppen.
De voorzitter:
Ik heb net geconstateerd dat het geen openbaar stuk is. Derhalve is de staatssecretaris daarvan niet op de hoogte. Mevrouw Verdonk heeft de vraag gesteld en verwezen naar dit stuk, dat zij dus wel kent. Derhalve kan de staatssecretaris er niet op reageren.
Staatssecretaris Albayrak:
In mijn eerste termijn heb ik reeds aangegeven dat het stuk waaraan de heer Fritsma en mevrouw Verdonk refereren, nauwelijks een onderbouwing genoemd kan worden van de feitelijke onjuistheden die in die brief staan. De brief zelf maakt deel uit van een onderzoek dat op dit moment wordt ingesteld naar de verspreiding van dat stuk, het openbaar maken van vertrouwelijke gegevens bij ambtenaren bekend.
De voorzitter:
Ik stel de heer Fritsma nog in staat om dit toe te lichten.
De heer Fritsma (PVV):
Bij genoemde brief zat een IND-notitie waarvan de staatssecretaris zelf de authenticiteit niet in twijfel trekt. Het punt is dat uit deze praktijkzaak juist blijkt dat de staatssecretaris het wél voldoende vindt dat een vreemdeling hier naar school gaat en al een tijd verblijft om hem een verblijfsvergunning te verstrekken. Dat is nu juist het punt.
De voorzitter:
U gaat...
De heer Fritsma (PVV):
De staatssecretaris zegt nu dat zij het op zichzelf niet voldoende vindt dat iemand een tijd in Nederland verblijft en naar school gaat, terwijl zij juist zelf een verblijfsvergunning heeft verstrekt aan iemand bij wie dat het enige was dat speelde.
De voorzitter:
Oké. Maar dat...
De heer Fritsma (PVV):
Verder waren er geen bijzondere omstandigheden. Toch gaf zij een verblijfsvergunning.
De voorzitter:
Oké.
De heer Fritsma (PVV):
Nu staat zij glashard te ontkennen dat het voldoende is voor...
De voorzitter:
Mijnheer Fritsma. Ik had u gevraagd om een toelichting te geven op hoe het stuk was verspreid. Nu hebt u een inhoudelijke vraag gesteld. Ik heb zojuist vastgesteld dat het geen openbaar stuk betreft. Mevrouw Verdonk krijgt nog één keer het woord en dat rond ik dit af.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Er ligt hier een brief die de staatssecretaris wel degelijk moet kennen, want hij is namens haar getekend door het hoofd van de IND. Ik zou de staatssecretaris toch aanraden om die brief nog eens te lezen. Daarin wordt de opleiding heel duidelijk gehangen aan het berusten in verblijf. Dit is een heel serieuze zaak, vandaar dat ik er toch nog maar een keer over begin.
Staatssecretaris Albayrak:
Iedere zaak is een serieuze zaak voor de staatssecretaris. Ik kan mevrouw Verdonk vertellen dat zij met de twee A4'tjes die zij in handen heeft, niet beschikt over het gehele dossier.
De voorzitter:
Oké.
Staatssecretaris Albayrak:
Maar ook in die twee A4'tjes kan zij lezen dat het criterium dat zij aanhaalt slechts één van de criteria is waaraan gewicht is toegekend.
De voorzitter:
Ik stel u voor om...
Staatssecretaris Albayrak:
Er waren meer criteria, maar ik heb gezegd dat ik individuele zaken niet met de Kamer in de plenaire zaal bespreek. Als mevrouw Verdonk er waarde aan hecht, wil ik graag in een vertrouwelijke setting met haar over deze individuele zaak spreken. Dan zal ik haar alle feiten geven.
De voorzitter:
Oké. Ik heb net vastgesteld dat het geen onderdeel is van het debat. Ik stel voor dat de staatssecretaris haar betoog vervolgt. Dit onderdeel sluiten wij af.
Staatssecretaris Albayrak:
Ik ben aangekomen bij de amendementen. Ik begin met het amendement van het lid Van Velzen op stuk nr. 21, betreffende het ongedaan maken van de bezuinigingen op het meerpersoonscelgebruik. Ik denk dat het mevrouw Van Velzen niet zal verbazen dat ik aanneming van dit amendement ontraad. Ik heb in mijn antwoord aangegeven dat het meerpersoonscelgebruik niet noodzakelijk is omdat wij moeten bezuinigen, maar omdat het voor ons één van de onderdelen is van de modernisering van het gevangeniswezen. Meerpersoonscelgebruik is wat mij betreft een reguliere en volwaardige vorm van tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Sterker nog: ik heb gezegd dat daar waar wij kampen met regionale tekorten maar er een resocialisatiebelang is om het regionaal opsluiten van mensen voor elkaar te krijgen, je zult moeten werken met meerpersoonscelgebruik. Wij doen dat altijd zorgvuldig. Per definitie wordt er gekeken naar de geschiktheid van de gedetineerde om met meerdere personen op één cel te zitten.
Dan kom ik op het amendement van het lid Van Velzen op stuk nr. 22. Dit betreft onderwijs in de penitentiaire inrichtingen. Zij vraagt mij dit uit te breiden. Ook aanneming van dit amendement moet ik ontraden, en wel om twee redenen. Mevrouw Van Velzen weet wel dat ik groot belang hecht aan onderwijs voor gedetineerden. Daarom neemt het dan ook een voorname plaats in binnen ons programma voor het terugdringen van recidive. Ook in het programma Modernisering Gevangeniswezen heeft het een plek. Wij werken op dit moment aan een onderwijsbeleidsplan voor het gehele gevangeniswezen. Nog dit jaar zal ik de Tweede Kamer informeren over mijn plannen voor het uitwerken van de visie op het moderniseren van het gevangeniswezen. Als wij op dit moment al 2 mln. extra zouden uittrekken voor onderwijs en detentie is dat op zijn minst prematuur. Wij komen dus nog met de Kamer te spreken over deze plannen. Een even belangrijk argument om aanneming van dit amendement te ontraden is de dekking ervan. Mevrouw Van Velzen vindt deze dekking in de capaciteitsafname van het gevangeniswezen: er zijn minder cellen nodig, er is leegstand, dus dat betekent minder kosten. Als zij goed leest, ziet zij echter dat de 63,6 mln. die dit oplevert, in deze Justitiebegroting al volledig zijn ingezet voor intensiveringen binnen bijvoorbeeld de forensisch-psychiatrische zorg, schadeloosstellingen en de aanpak van de jeugdcriminaliteit. Het afhalen van een bedrag van 2 mln. van dit budget zal ten koste gaan van onze ambities op deze terreinen en ook dat wil ik niet voor mijn rekening nemen. Wij ontraden dus ook de aanvaarding van dit amendement.
Het amendement van het lid Van Velzen op stuk nr. 23 gaat over het meer mogelijk maken van arbeid in penitentiaire inrichtingen. Het antwoord daarop is vergelijkbaar. Ook de aanvaarding van dit amendement ontraad ik. Ik heb reeds aangegeven dat ik zeker van mening ben dat het wennen aan een dagritme en het leren van arbeidsdiscipline een positief effect heeft voor betrokkenen om op het rechte pad te blijven. Ik heb zelf reeds aangegeven langs welke lijnen arbeid een onderdeel zal uitmaken van de plannen inzake Modernisering Gevangeniswezen. Ook hier geldt dat de gezochte dekking van 63,6 mln. ten koste zal gaan van andere ambities die volgens mij evenzeer belangrijk zijn.
Het amendement op stuk nr. 24 van het lid Van Velzen gaat over Gezin in Balans en moeders in detentie. Dat is nog zo'n belangrijk onderwerp. Ik heb samen met de minister voor Jeugd en Gezin de Kamer reeds bericht over contacten tussen kinderen en ouders. Daarbij is aangegeven hoe moeders en vaders, maar vooral moeders, hun zorgtaak kunnen blijven uitvoeren voor kinderen die zorg nodig hebben, terwijl de ouder gedetineerd is. Wij hebben hiervoor een aantal subsidieaanvragen lopen, onder andere van het project waarnaar mevrouw Van Velzen heeft verwezen. Het betreft vrijwilligersorganisaties, waartoe ook deze organisatie behoort. Die subsidieaanvragen worden op dit moment beoordeeld. Voor 1 januari zullen zij alle bericht ontvangen.
Ik ben niet voornemens, de opvoedingstraining IK-WIJ-JIJ van Gezin in Balans van Humanitas verder te financieren. De redenen daarvoor zijn weer redelijk voorspelbaar. De ene reden is dat de training wordt uitgevoerd door professionals, waardoor deze niet in aanmerking komt voor het vrijwilligersbudget hiervoor. De andere reden is dat deze training niet is erkend door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies. Mevrouw Van Velzen weet dat de minister en ik ernaar streven om alle gedragsinterventies langs de Erkenningscommissie te laten leiden om te bekijken of ze kunnen worden erkend. Wij willen over enkele jaren alleen nog werken met wetenschappelijk erkende gedragsinterventies. Daarover zijn wij overigens in contact met Humanitas. Over de moeder-kindbezoeken heb ik de Kamer geïnformeerd en heb ik in de eerste termijn al het een en ander gezegd.
Mevrouw Van Velzen (SP):
Het is mij bekend dat de besluiten op 1 januari van het komende jaar zullen worden genomen, maar dan is de begrotingsbehandeling allang afgerond. Ik denk dat er ook in de Kamer een breed draagvlak bestaat om dit project te steunen, vooral wat de moeder-kindbezoeken betreft. Ik krijg graag een inhoudelijk oordeel, anders dan de mededeling dat er deadlines op het ministerie zijn. Het is bekend dat de IK-JIJ-WIJ-training geen erkende gedragsinterventie is. Ze kan natuurlijk als onderdeel van het dagprogramma worden opgenomen. Sporten is bijvoorbeeld ook geen erkende gedragsinterventie, maar wel iets dat wij gezamenlijk heel belangrijk vinden. Ik zie de meerwaarde van dit project wel degelijk in. Het kost € 92.000, kom op.
Staatssecretaris Albayrak:
Wij willen hetzelfde doel dienen en voor mij is het net zo belangrijk dat moeders die zorgtaak kunnen blijven vervullen als zij in detentie zitten. Wij hebben daarvoor meer plannen dan alleen dit project. Dat weet mevrouw Van Velzen ook. Voor mij is belangrijk dat de Erkenningscommissie gedragstrainingen die wij aanbieden, heeft erkend. Als er geen erkenning is, dus als niet wetenschappelijk is aangetoond dat ze werken, betekent dit niet dat je ze helemaal afschrijft. Wanneer de Erkenningscommissie een training niet erkent, streven wij ernaar om in gesprek te raken met de organisatie die haar aanbiedt en te bekijken of wij haar met aanpassingen wederom kunnen laten aanbieden aan de Erkenningscommissie Gedragsinterventies om wel een erkenning voor elkaar te krijgen. Dat gesprek is op dit moment met Humanitas gaande.
Ik kom op het amendement van de heer De Wit van de SP-fractie op stuk nr. 26 over de verhoging van het budget voor de rechtsbijstand met 2,4 mln., om vooral mensen met een modaal inkomen die een beroep doen op de gefinancierde rechtsbijstand tegemoet te komen. In deze begroting is sprake van een taakstelling ter grootte van 50 mln., meerjarig en structureel. Het staat een beetje haaks op het pakket dat ervoor zorgt dat de gesubsidieerde rechtsbijstand toekomstbestendig wordt, om nu te vragen om een intensivering, zelfs voor het doel dat de heer De Wit voor ogen heeft. Los van dat het haaks staat op de bezuinigingstaakstelling en de plannen en de visie die wij daarvoor hebben gepresenteerd, wil ik wederom wijzen op de dekking die de heer De Wit voor dit amendement denkt, te vinden op de begroting. Die dekking is nog niet eerder genoemd, anders had ik naar dat antwoord kunnen verwijzen. De heer De Wit stelt voor om de kosten te dekken door verlaging van de uitgaven op artikel 91 Algemeen. Op dat artikel worden de personele en de materiële uitgaven van het apparaat van Justitie geraamd. Men weet dat op basis van het coalitieakkoord alle departementen geconfronteerd zijn met een forse taakstelling. De rek is echt uit het personeelsbudget, dus elke euro meer die daar vandaan wordt gehaald, zet het nog verder op scherp. De balans die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en die van alle andere departementen daarin zoeken, mag niet verstoord worden. Om die reden acht ik het zeer onwenselijk om dit artikel als dekking aan te wenden. Ik ontraad aanneming van het amendement.
Ten slotte kom ik op het amendement van de heer Van Haersma Buma op stuk nr. 28. Ik heb zojuist gereageerd op een motie van de heer Van Haersma Buma op hetzelfde onderwerp. Ik weet niet helemaal of dit amendement nog aan de orde is.
De voorzitter:
Het is ingediend, dus het is aan de orde.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ik wil graag het oordeel van de staatssecretaris anders dan hartstochtelijk ontraden.
Staatssecretaris Albayrak:
Voorzitter. Mijn reactie op de motie van de heer Van Haersma Buma geeft aan dat ik mogelijkheden zie, in ieder geval om in gesprek te treden met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de duurzame terugkeer van Irakezen naar Irak. Dit amendement gaat verder. De indiener vraagt 2 mln. van de begroting van Justitie voor eigenlijk hetzelfde doel. Wij hebben geld. Ik heb gezegd dat het geld dat nu beschikbaar is, bijvoorbeeld voor de herintegratieregeling, bij de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aangewend mag worden voor de terugkeer. Dat zijn de bestaande kaders en dat zijn de kaders waarover de heer Van Haersma Buma een motie heeft ingediend. Ik heb gezegd dat ik binnen die kaders met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking wil praten over de mogelijkheden om ook de duurzame terugkeer van Irakezen naar Irak voor elkaar te krijgen.
Ik vind het een wat minder goed idee om voor dit doel binnen beleidsartikel 15 van onze begroting 2 mln. te zoeken, onder andere omdat dit niet zonder negatieve consequenties voor andere onderdelen van het vreemdelingenbeleid gedaan kan worden, zoals het toelatingsbeleid en de intensiveringen die wij daar voor ogen hebben, bijvoorbeeld om herhaalde aanvragen te voorkomen, maar ook het opvangbeleid. Er is een balans tussen enerzijds de wijze waarop wij geld aanwenden en anderzijds de wijze waarop wij ervoor zorgen dat wij met de miljoenen die wij al krijgen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een duurzame terugkeer ook van de Irakezen voor elkaar krijgen. Dat argument in combinatie met dat de dekking van de 2 mln. op beleidsartikel 15 ten koste zou gaan van andere beleidsdoelen waarvoor ik ook verantwoordelijk ben, maakt dat ik aanneming van dit amendement moet ontraden.
Hiermee ben ik aan het eind gekomen van mijn beantwoording in tweede termijn.
Minister Hirsch Ballin:
Voorzitter. Ik sluit mij uiteraard aan bij de woorden van de staatssecretaris. Ik zal trachten, haar weliswaar in de beknoptheid van de beantwoording, maar niet in de snelheid ervan te overtreffen.
Ik sluit mij allereerst aan bij de woorden van dank die de staatssecretaris heeft gericht aan de heer Teeven voor de pepermuntjes die hij ons namens zijn fractievoorzitter deed toekomen. Met een beperking tot drie pepermuntjes spoorde hij ons aan om kort te zijn. Ik wil zijn fractievoorzitter in het bijzonder danken voor de gelegenheid die hij mij onlangs bood om kennis te nemen van de vrijdenkersruimte die bij zijn fractie is ingericht. Ik moest bij de gedachtewisseling vanmiddag over artikel 137c, Wetboek van Strafrecht, aan dat gedenkwaardige bezoek terugdenken. In de vrijdenkersruimte van de fractie van de heren Rutte en Teeven werd mijn aandacht getrokken door exemplaren van de bijbel en de koran. Die waren daar tentoongesteld.
Mijnheer de voorzitter. Ik zal vervolgens ingaan op de verschillende vragen, amendementen en moties die in de tweede termijn aan de orde zijn gekomen. Ik begin met een punt dat betrekking heeft op het onderzoek naar de straftoemeting in verschillende Europese staten. Met het antwoord in eerste termijn heb ik het daarover al gehad. Inmiddels heb ik een exemplaar voor me van het conceptrapport van het WODC over criminaliteit en rechtshandhaving 2007: Ontwikkelingen en samenhangen. Ik zeg er uitdrukkelijk bij dat dit een conceptrapport is en dat mij is verzocht om daaruit niet te citeren.
Op bladzijde 296 van het concept staat dat het onderzoek niet alleen de West- en de Noord-Europese landen betreft, de landen waarover ik het reeds vanmiddag had, maar ook gaat over de landen in Zuidoost-Europa en Zuid-Europa. Het gaat ook over Frankrijk, Portugal, Spanje, Zwitserland en Italië. Als dit stuk geen concept meer is, zullen daarin de gegevens te vinden zijn die de heer Van Haersma Buma wilde hebben. Nogmaals dit is een conceptrapport. Het verloop van de discussie gaf mij aanleiding om daarnaar te verwijzen.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Zal ik het rapport anders even in ontvangst nemen? U hebt het toch al bij u.
Minister Hirsch Ballin:
Het is een conceptrapport en mij is verzocht om daaruit niet te citeren. De suggestie die vanmiddag werd gedaan dat dit een een-tweetje tussen de heer Van Haersma Buma en mij was, werp ik verre van mij. Als wij ons daaraan ooit zullen overgeven, zoeken wij daarvoor wel iets beters uit.
Mijnheer de voorzitter. Ik wil vervolgens ingaan op de andere vragen die vanmiddag zijn gesteld. De heer De Wit vroeg of voor de competentiegrensverlaging voor de kantonrechter een wetswijziging nodig is. Die is zeker nodig. Het vereiste wetsvoorstel is opgesteld naar aanleiding van het rapport van de commissie-Deetman. De inwerkingtreding ervan is voorzien in 2010. Op verzoek van de Raad voor de rechtspraak is voor het onderdeel competentiegrensverhoging voorzien in een latere inwerkingtreding. Die verhoging zal namelijk in 2012 gaan gelden. Met de heer De Wit hopen wij voor die verhoging nog in deze kabinetsperiode de verantwoordelijkheid te mogen dragen.
De heer Van Haersma Buma heeft gevraagd om een toelichting op wat bij de algemene politieke beschouwingen, mede namens de bewindslieden van Justitie, is gezegd over de omkering van de bewijslast bij ontnemingszaken. Vanochtend deed ik een poging om mijn antwoord te bekorten, maar ik realiseer mij nu dat de indruk is ontstaan dat ik de gedachte van de heer Van Haersma Buma over de omkering van de bewijslast niet in aanmerking wilde nemen. Het enige wat ik heb gezegd is dat het allerbelangrijkste op het punt van ontnemingsvraagstukken is dat eerder wordt overgegaan tot het leggen van beslag. Ik zeg dit ook voor degenen die berichten hierover aan het net hebben toevertrouwd. De gedachte die is geformuleerd, ook bij de raadpleging door het Openbaar Ministerie, ten aanzien van de herziening van de ontnemingswetgeving, is daarmee niet van de baan. Integendeel. Ik onderken met het Openbaar Ministerie dat de regeling die in de wetgeving is vervat, knap ingewikkeld is. Daaraan zullen wij dus aandacht moeten besteden bij het herzien van de ontnemingswetgeving.
Met de huidige wetgeving wordt een erg dominante plaats toegekend aan het eigendomsrecht. De indruk wordt gewekt dat het bij ontnemingszaken niet relevant zou zijn op welke manier de eigendom wordt verkregen. Het lijkt mij heel zinnig om bij die zaken waarbij een criminele loopbaan, bijvoorbeeld in de drugshandel, aanleiding geeft om voor een periode van een aantal jaren, een periode waarop je kunt terugkijken, ermee rekening te houden dat de vermogensopbouw gerelateerd is aan de aard van de criminele activiteiten. Men kan bijvoorbeeld de voorgaande zes jaar in aanmerking nemen. Ik werk aan de opstelling van een wetsvoorstel en dit soort gezichtspunten speelt daarbij een rol. De verantwoordelijkheid voor het aantonen van de bronnen voor het verkrijgen van de middelen zou men dan kunnen leggen bij degenen tegen wie de ontnemingsvordering zich verricht. Het lijkt mij alleszins de moeite waard om zo'n gedachte een plaats te geven bij de voorbereiding van de herziening van de ontnemingswetgeving, gelet ook op het feit dat het bij dit soort criminaliteit soms om gigantische geldstromen gaat. Ik hoop dat dit de nodige verduidelijking heeft gebracht. Langs deze lijnen werken wij dus verder bij het voorbereiden van de herziening van de ontnemingswetgeving. Ik hoop dat dit, met wat ik vanochtend heb gezegd over het tegengaan van vastgoedfraude en het gebruik daarvan bij het witwassen, van invloed zal zijn op het terugdringen van de criminaliteit, die zich ook vertaalt in gelegenheidsstructuren voor meer criminaliteit. Dat is van enorm maatschappelijk belang.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
De minister geeft inderdaad die omkering van de bewijslast aan, zoals ook door de minister-president bij de algemene politieke beschouwingen is toegezegd in antwoord op vragen van de heer Van Geel. Wanneer kunnen wij een dergelijk wetsvoorstel in de Kamer tegemoet zien?
Minister Hirsch Ballin:
Er wordt nu aan gewerkt. Ik hoop dat het wetsvoorstel in de eerste helft van het komend jaar gereed is. Uiteraard is ons streven erop gericht om het dan zo spoedig mogelijk bij de Kamer aanhangig te maken.
Mevrouw Joldersma heeft gevraagd of wij bij de aanpak van de drugsproblematiek in de grensstreek ook aandacht besteden aan de door haar genoemde thema's, zoals gezamenlijke opsporingsacties in de grensstreek, het aanpakken van drugskoeriers en het tegengaan van waterbedeffecten. Dat laatste slaat niet op het gebruik van de waterpijp bij drugsgebruik, hoewel zich dat in de door haar bedoelde regio's ook voordoet, zoals ik bij een werkbezoek heb kunnen vaststellen. Wij zullen daaraan aandacht besteden in de brief die daarover handelt.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Wij hebben naar aanleiding hiervan ook gesproken over de procedure rond de drugsnota. Het door elkaar behandelen van de begrotingen van VWS en Justitie heeft zijn voordelen, want ik zag inderdaad in de begroting van VWS op pagina 42 staan dat wij ons gisteren helemaal niet hadden hoeven laten verrassen, want daar staat al dat die drugsnota gewoon in 2010 komt.
Minister Hirsch Ballin:
Dat is inderdaad geen verrassing. De toezegging dat wij streven naar een aanzienlijke versnelling van de drugsnota, die ik de Kamer vanmiddag in overleg met collega Klink heb gedaan, staat uiteraard recht overeind. Collega Klink en ik hebben daarover naar aanleiding van de eerste termijn van de Kamer getelecommuniceerd.
Mevrouw Joldersma heeft gevraagd naar de mogelijkheid van het toepassen van de maatschappelijke onderneming als rechtsvorm voor kansspelorganisaties. De formulering"niet uitsluiten" in de antwoorden die zij heeft gekregen, was er wellicht een die enige ondertiteling behoefde. Dat soort teksten heeft een geschiedenis bij het ministerie van Justitie. Daarmee bedoelde ik dat ik bereid ben om in overleg met de betrokken organisaties te onderzoeken of wij het zo kunnen doen.
De heer Teeven heeft gevraagd of er voldoende financiële middelen zijn voor het speciale team voor de aanpak van ladingdiefstal in de komende jaren. De financiering is tot eind 2010 geregeld. Daarna zullen wij bezien hoe de opgedane ervaring het beste in de politieorganisatie kan worden geborgd. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat ik daarvoor de aandacht zal vragen van mijn collega van BZK.
Ik geloof dat de aanpak van overlast geen verdere uitwerking behoeft. Ik heb nog een aantekening liggen die terugkomt bij de verdere uitwerking van de brief die collega Vogelaar en ik samen met onze collega's van BZK en voor Jeugd en Gezin voorbereiden over de problematiek van de Marokkaanse jongeren. Daarbij gaan wij ook in op de financiering ervan.
Ik ben toe aan de moties. Er zijn er nog veel over, ook na alle moties die al door mijn collega zijn behandeld.
De motie op stuk nr. 36 van de heer De Wit gaat over de winkelcriminaliteit, de rooftassen en roofjassen. Dat zijn geen geroofde voorwerpen, maar het zijn voorwerpen die zich ertoe lenen om geroofde artikelen erin te verbergen en die daarop zijn voorbereid. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Remkes heeft daarover in 2006 gesproken in het Strategisch beraad veiligheid met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft destijds in het gesprek aangegeven dat een verbod op dit soort voorwerpen niet effectief zou zijn. Dit heeft destijds tot de conclusie geleid om die voorwerpen maar te laten voor wat ze zijn. Inmiddels zijn wij twee jaar verder, met verder gebruik daarvan. Ik zeg de heer De Wit graag toe om dit nogmaals te bespreken, in samenspraak met de huidige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarom wil ik de suggestie doen om deze motie aan te houden in afwachting van het bericht over het overleg met de VNG.
De heer De Wit (SP):
Ik zal de motie aanhouden.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer De Wit stel ik voor, zijn motie (31700-VI, nr. 36) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
Minister Hirsch Ballin:
Uiteraard zullen wij hier nader over berichten.
Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 37 van de heer De Wit over de wens om initiatieven te ondernemen tot een fonds waaruit schadevergoeding kan worden betaald aan benadeelde ondernemers. Het is misschien goed deze motie te plaatsen tegen de achtergrond van wetsvoorstel 30143 dat nu bij de Eerste Kamer ligt, waarin een voorschotregeling is vervat. De voorschotregeling maakt het mogelijk dat slachtoffers acht maanden na het onherroepelijk worden van een vonnis het nog openstaande bedrag aan schadevergoeding door de Staat voorgeschoten krijgen. Het CIB int dan bij de dader. Dat gaan wij om te beginnen beperkt toepassen bij geweld- en zedenmisdrijven. Ik heb dat indertijd ook gezegd naar aanleiding van de aanneming van de amendementen die hieraan ten grondslag liggen. Ik zeg de heer De Wit graag toe dat ik, op het moment dat het loopt, zal nagaan of dat ook lukt bij vermogensdelicten, waaronder uiteraard winkelcriminaliteit. Maar daarvoor moeten wij eerst ervaring opdoen met het beperkte toepassingsbereik. Daarom lijkt het mij niet nodig om nu te concluderen tot de noodzaak van een fonds. De motie lijkt mij daarom overbodig. Uiteraard zullen wij graag in overleg met de Kamer, op het moment dat die regeling werkt, bezien welke verruimingen mogelijk zijn.
De heer De Wit (SP):
Over welke periode moeten wij kijken voordat de minister tot een nader oordeel kan komen over de vermogensdelicten? Hoe lang heeft hij daarvoor nodig?
Minister Hirsch Ballin:
Ik denk dat een jaar of twee een verantwoorde termijn is om de werking van de beperkte toepassing te overzien. Ik hoop dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel spoedig zal afhandelen. Er liggen nog een paar vragen.
De heer De Wit (SP):
Ik zal de motie nog niet intrekken, maar ik zal mij erop beraden wat ik ermee doe.
Minister Hirsch Ballin:
Ik kom bij de motie op stuk nr. 41 van de heer Van Haersma Buma, de heer Anker en mevrouw De Pater-van der Meer over prostitutie onder dwang. Hierin wordt gevraagd om een verhoging van de leeftijd waarop prostitutie is toegestaan van 18 naar 21 jaar. Ik begrijp de onderliggende argumenten goed. Ik heb dat vanochtend ook tot uitdrukking gebracht, mede in het licht van datgene wat wij weten over mensenhandel, drugs enzovoort. Ik heb ook verwezen naar het recente werkbezoek van de staatssecretaris in het afgelopen weekend. Wij zijn er zeer van overtuigd dat er goede redenen zijn om te kijken naar deze groep van de jongste prostituees. Uiteraard ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het prostitutiebeleid bij ons. De minister van BZK is in verband met het vergunningskarakter voor de gemeenten de eerstverantwoordelijke voor de opstelling van een wetsvoorstel op dit terrein samen met mij. Ik zal deze gedachte graag overbrengen, zodat die kan worden betrokken in het beraad van onze beide ministeries over de vormgeving van dit wetsvoorstel. Maar u houdt het mij hopelijk ten goede dat ik er op dit moment geen uitspraak over zal doen. Wij zullen u uiteraard een gemotiveerd bericht op dit punt sturen. Ik verzeker de heer Van Haersma Buma nogmaals dat er aandacht is voor deze kwetsbare en vaak op vernederende wijze misbruikte leeftijdsgroep. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting medio 2009 bij de Kamer ingediend. Ik heb vanmiddag al, mede namens minister Ter Horst, gezegd dat wij er zo veel mogelijk aan werken dat verdere vertraging bij de voorbereiding van het wetsvoorstel wordt voorkomen. Ik zou daarom de suggestie willen doen om deze motie aan te houden en na de indiening van het wetsvoorstel te bezien hoe wij hiermee verdergaan.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
De minister zegt dat met die gedachte wordt verder gewerkt en dat wij een goed antwoord krijgen. Ik ben daarom bereid de motie aan te houden. Het punt blijft voor mij wel staan en ik kom erop terug op het moment dat wij er bij de behandeling van het wetsvoorstel of anderszins over te spreken komen. Ik hoop dat de ernst van ons punt duidelijk is geworden.
Minister Hirsch Ballin:
Zeker.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Haersma Buma stel ik voor, de motie-Van Haersma Buma c.s. (31700-VI, nr. 41) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
Minister Hirsch Ballin:
De motie op stuk nr. 44 van de heer Teeven gaat over het strafmaximum in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Ik wijs op het tweede lid van dat artikel, dat een verhoging mogelijk maakt ingeval van het stelselmatig of beroepsmatig bezitten, vervaardigen en verspreiden van kinderpornografie. In het aanhangige wetsvoorstel 31386, naar de behandeling waarvan ik ook reikhalzend uitzie, wordt voorgesteld om het strafmaximum te verhogen naar acht jaar. Ik denk dat dit wetsvoorstel daarom, naast de aanscherping van de Richtlijn Kinderpornografie, voldoende tegemoetkomt aan de doelstelling die de heer Teeven tot uitdrukking brengt. Mocht hij dat anders zien, dan is het het ordelijkst dat te bespreken in het kader van het wetsvoorstel. Ik wil de motie daarom op dit moment ontraden.
De heer Teeven (VVD):
Wanneer verwacht de minister dat dit wetsvoorstel in de Kamer kan worden behandeld?
Minister Hirsch Ballin:
Dat lijkt mij een vraag voor u, mijnheer de voorzitter. Het wetsvoorstel is bij uw Kamer aanhangig.
De heer Teeven (VVD):
Ik zal de motie aanhouden.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Teeven stel ik voor, zijn motie (31700-VI, nr. 44) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
Minister Hirsch Ballin:
Voorzitter. Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 45 over het Haags verdrag inzake interlandelijke adoptie. Het gaat daarbij om artikel 22, tweede lid, van het Haags adoptieverdrag dat, indien een daartoe strekkende verklaring is afgelegd, de mogelijkheid bezit om een bepaalde plaats toe te kennen aan iets dat zou kunnen worden omschreven als "gelijkend op deelbemiddeling". Genoemd artikellid wordt door ons zo gelezen als ik eerder vandaag heb verwoord. Ik heb al gezegd, naar aanleiding van een gesprek dat ik daarover heb gehad met het COC, dat ik er zeker op zal letten de ervaringen op het punt van de deelbemiddeling een plaats te geven in de nieuwe procedure, nu de Verenigde Staten het Haags adoptieverdrag hebben bekrachtigd. Wij juichen dat toe. Dat neemt niet weg dat ik bereid ben, nu er verschil van inzicht is over de uitleg van deze bepaling – de heer Teeven toonde zich nog niet overtuigd – hierover het bureau van de Haagse conferentie te raadplegen. Ik verwacht de Kamer nog voor het eind van dit jaar een notitie met de opinie van het Permanent bureau te kunnen doen toekomen. Ik doe de suggestie dat dan nader wordt gekeken naar deze motie. Misschien kan ik ook zeggen dat deze motie daarmee wordt uitgevoerd, want er wordt tenslotte in gevraagd dit te bezien, wat wij doen met inschakeling van het bureau. In dat geval kan ik de motie overbodig noemen.
De heer Teeven (VVD):
Ik beraad mij nog op deze motie.
Minister Hirsch Ballin:
De heer Teeven en mevrouw Azough hebben een motie ingediend over het gebruik van slag-, steek- en stootwapens. Het belang van de bestrijding van vuurwapenbezit onderschrijf ik ten volle. Het aantal illegale vuurwapens dat in Nederland in omloop is, kunnen wij slechts schatten. Dat neemt niet weg dat het van groot belang is om het tegen te gaan. Daar zijn al verschillende activiteiten op gericht. Alle vuurwapens zullen met de reeds aangekondigde aanpassing van de Wet wapens en munitie, plus wat daarin is vervat over de steekwapens, onder de verbodsbepalingen vallen. Mij lijkt dat dit wetsvoorstel, de aangekondigde wetswijziging en de goede uitvoering daarvan, waarop ik graag bij de behandeling van het wetsvoorstel zal terugkomen, de best mogelijke uitvoering van de motie zal zijn, al is het tijdschema iets anders. Wij zullen dus graag naar aanleiding van deze uitgebreide toepassing van de Wet wapens en munitie ook met de Kamer spreken over de manier waarop dat wordt uitgevoerd. Ik zou deze motie daarom niet nodig achten en voor zover het gaat om de tijdsbepaling willen vragen om dat af te stemmen op de inwerkingtreding van de wetswijziging.
De heren Heerts en Teeven hebben een motie ingediend over de samenwerking van de ketenpartners bij lading- en transportdiefstal. Ik ontraad aanvaarding van deze motie. In mijn schriftelijke antwoorden ben ik al ingegaan op de verschillende initiatieven die hier lopen, waaronder het op ladingdiefstal gerichte team bij de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland en het programma Transportcriminaliteit bij het Korps Landelijke Politiediensten. De hoofdofficier van de Bovenregionale Rechercheparketten is aangewezen als degene die daarover het gezag uitoefent. Ik denk dat daarmee een voldoende structuur daarvoor is gecreëerd. Mocht daarover twijfel ontstaan, dan zeg ik de Kamer graag toe in de eerstkomende voortgangsrapportage van het project Veiligheid begint bij voorkomen over deze taken van deze teams en van de hoofdofficier van de BR-parketten te rapporteren, zodat mevrouw Azough en de heer Teeven tot een nadere beoordeling kunnen komen of de verwachtingen die ik nu uitspreek worden gedekt door de realisering.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Het is allereerst een motie van de heer Heerts en mij, maar dat even terzijde. De minister heeft bij de beantwoording van de vragen aangegeven dat er maar financiering is voor dat team tot in de loop van 2010. Dat is nu precies ook de zorg die bij onze fractie leeft. Een van de redenen waarom het dan gewoon ophoudt, is dat er gewoon geen geld meer is voor die bovenregionale projectfase. Die zorg is al eerder geuit in de Kamer en de minister is daar eigenlijk steeds een beetje aan voorbij gegaan. Waar zit toch dat verzet van de minister om, zoals in de motie wordt gevraagd, daar een landelijke prioriteit van te maken? De minister heeft brieven gekregen van Transport en Logistiek Nederland, van de gemeente Venlo en tal van overheidsorganisaties maar hij blijft volharden in dat verzet. Dat is mij gewoon niet duidelijk en ook collega Heerts is dat niet duidelijk.
Minister Hirsch Ballin:
Voorzitter. Ik verzet mij daar niet tegen maar ik denk dat wij daarvoor een goede structuur hebben gevonden en dat wij die structuur kunnen laten werken. Om die reden zeg ik ook toe om daarover in de eerstvolgende voortgangsrapportage van het project Veiligheid begint bij voorkomen te rapporteren. Dat ligt ruim voor het eindtijdstip van de bestaande financiering. Ik zeg de Kamer graag toe dat wij daarmee ook de financieringswijze onder ogen zullen zien. Mocht blijken dat dit onvoldoende resultaten genereert langs de lijnen die ik heb aangegeven, dan zullen wij niet nalaten om dat onder ogen te zien en daar eventuele beleidsmatige consequenties aan te verbinden. Maar de structuur zoals wij die nu hebben uitgezet en die is toevertrouwd aan dat Bovenregionale Rechercheteam en aan de hoofdofficieren, moeten wij een faire kans geven. Door de discussie hier is eens te meer duidelijk geworden dat daar belang aan wordt gehecht, zowel door de Kamer als door mij. Ik zal er met een open mind over rapporteren in de eerstkomende voortgangsrapportage die de Kamer ruim op tijd voor het eindtijdstip van de bestaande financiering bereikt.
Mevrouw Arib heeft samen met de heren Van Haersma Buma, Teeven, Van der Staaij en Anker en mevrouw Azough een motie ingediend over een actief beleid ten aanzien van het opsporen van misdrijven betreffende seksueel verkeer met minderjarige Nederlanders in het buitenland. Deze motie zien wij als een ruggensteun voor het beleid, zij het dat dit wel nader overleg vergt met het Openbaar Ministerie ten aanzien van de mogelijkheid om voor 1 maart 2009 op een betrouwbare manier te informeren over de aantallen waarin zich dit voordoet. Wij zullen dat proberen. De doelstelling ondersteunen wij maar ik leg dus een voorbehoud bij de datum 1 maart 2009. Ik zal het verzoek overbrengen aan het Openbaar Ministerie om zo goed en zo snel als het kan deze informatie te krijgen. Het kan zijn dat we daarbij wel op problemen stuiten in verband met de beschikbaarheid van informatie over wat zich in het buitenland afspeelt. Mocht zich dat voordoen, dan zullen wij aangeven op welke manier wij tot betrouwbaarder informatie denken te kunnen komen.
Wat betreft de inspanningen van het ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van voorlichting van reizigers wordt de Kamer geïnformeerd. Dat is reeds in gang gezet. Dat betekent dat er tegen het tweede onderdeel van de motie evenmin bezwaar bestaat.
De motie op stuk nr. 51 van mevrouw Arib heeft betrekking op het tegengaan van islamitische huwelijken, in het bijzonder in salafistische moskeeën, zonder dat daar een burgerlijk huwelijk aan is voorafgegaan. De context waarin deze vraag nu moet worden beantwoord geeft inderdaad aanleiding om het traditionele verbod van kerkelijke huwelijksplechtigheden zonder dat er een burgerlijk huwelijk aan is voorafgegaan, opnieuw te waarderen. Wij hebben een periode gehad waarin dat verbod minder zwaar leek te wegen in de Nederlandse samenleving. Om de redenen die mevrouw Arib heeft genoemd, is het wel degelijk van belang om daaraan aandacht te besteden, ook in het belang van de vrouwen, gelet op de positie waarin zij door zo'n informeel huwelijk dat niet is voorafgegaan door een huwelijk overeenkomstig onze burgerlijke wetgeving, komen te verkeren, bijvoorbeeld in het geval van overlijden als het gaat om het erfrecht. Ik onderken dus ten volle het belang van het punt dat mevrouw Arib heeft aangesneden. De beste manier waarop ik met deze motie kan omgaan, is dat ik nu op mij neem om het Openbaar Ministerie te vragen of er concrete aanknopingspunten zijn voor strafrechtelijk onderzoek. Mevrouw Arib heeft daarbij ook een aanduiding gegeven van de moskeeën waarbij zich dat zou kunnen voordoen. Het is uiteraard van belang dat daarbij meer geconcretiseerde aanknopingspunten zich voordoen. Of die er zijn, dan wel of ze op enigerlei manier aan het licht komen, kan ik op dit moment niet vaststellen. Maar ik zal deze vraag graag overbrengen aan het Openbaar Ministerie en zal de Kamer over de bevingen nader berichten.
De heer De Roon heeft op stuk nr. 52 een motie ingediend waarin hij vraagt om de strafmaat te veranderen ten aanzien van het daadwerkelijk aanschaffen van drugs in verhouding tot het opzettelijk uitvoeren van drugs. Gegeven de prioriteit die wij besteden aan de drugshandel zien wij het als gerechtvaardigd dat er een zwaardere straf bestaat ten aanzien van het opzettelijk uitvoeren van drugs. Ik zie dan ook geen aanleiding om daarin verandering te brengen zonder dat wordt afgedaan aan de strafbaarheid van de andere delicten op dit terrein. Ik zou aanneming van deze motie dan ook willen ontraden.
Op stuk nr. 56 heeft de heer Anker samen met mevrouw De Pater-van der Meer en mevrouw Timmer een motie ingediend over de kinderalimentatieverplichtingen. Daarin wordt gevraagd om die wetgeving zodanig te wijzigen dat de normen transparanter worden, het draagkrachtprincipe wordt gerelativeerd en de alimentatievordering preferent wordt. Het oordeel van de Kamer over deze motie wachten wij graag af. Ik zou er wel bij willen aantekenen dat het punt van de preferenties bij alimentatievorderingen in ieder geval aan de orde zal komen wanneer wij het gehele stelsel van preferenties volgend jaar opnieuw bezien naar aanleiding van het rapport van de commissie-Bas Kortmann over het preferentiestelsel. Daarbij zullen wij ook betrekken de punten die in deze motie aan de orde worden gesteld.
Samen met de heren Heerts en Van Haersma Buma heeft de heer Anker een motie ingediend op stuk nr. 57 over het doe-normaalmodel. Dat gaat over de overlastproblemen rondom "FF Kappe". Dat project heeft in het bijzonder de aandacht van mijn collega van BZK die al bezig is om in overleg met gemeenten te bekijken of de pilot in Rotterdam al dan niet kan worden gevolgd door activiteiten in andere gemeenten. In het licht van deze activiteiten acht ik deze motie overbodig.
De heer Anker heeft samen met de heer Van Haersma Buma en mevrouw Arib een motie ingediend op stuk nr. 58 over uitstapprogramma's als onderdeel van het prostitutiebeleid. Ik zie deze motie als ondersteuning van ons beleid. Hetzelfde geldt voor de gedachte achter het amendement op stuk nr. 31 van de heer Anker. Daarover kom ik straks te spreken. Wij zullen inderdaad de uitstapprogramma's alle kansen geven. Wat betreft het tijdschema voor de besteding van de middelen van 15 mln. als gevolg van een eerder door de Kamer aangenomen amendement van de heer Anker het volgende. 2008 biedt nog maar weinig mogelijkheden. De besteding zal zich dan ook uitstrekken over de jaren 2009 en 2010. Op een later moment kijken wij naar de financiering voor 2011. De motie acht ik dan ook overbodig. Die steunt immers wat wij al van plan zijn te doen.
Mevrouw Azough heeft een motie op stuk nr. 59 ingediend over de invoering van de body scans. Zij bedoelt daarmee de millimeter wave scans, waarover ik eerder vandaag een toelichting heb gegeven. Mevrouw Azough heeft er al blijk van gegeven deze toelichting geïllustreerd te willen zien met een onderzoek ter plaatse. Ik heb mijn medewerking aan dat onderzoek al toegezegd. In het licht daarvan acht ik deze motie overbodig. Qua strekking ontraad ik aanvaarding van de motie.
Mevrouw Azough en anderen hebben een motie op stuk nr. 60 ingediend over een spoedige interdepartementale drugsnota. Die motie acht ik overbodig en wat de termijnbepaling betreft ook niet helemaal gewenst. Ik heb al toegezegd met mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die zich thans nog in het ledenrestaurant bevindt, te zullen streven naar zo veel mogelijk versnelling. Wij zijn daarbij afhankelijk van het moment waarop de onderzoeksinstituten hun rapport uitbrengen. Deze motie met deze termijnbepaling is niet geschikt. Die kan toch niet van invloed zijn op wat wij in dit kader zullen, kunnen en heel graag willen doen.
De heer Pechtold en de heer Teeven hebben een motie op stuk nr. 63 ingediend waarin de regering wordt gevraagd om bij het tegengaan van tekorten in de togaberoepen geen concessies te doen aan het vereiste opleidingsniveau. Wis en waarachtig niet! Collega Albayrak en ik zijn daarom ook met zowel de togaberoepen die al dan niet gefinancierd rechtsbijstand verlenen als met de rechterlijke macht intens in gesprek over de kwaliteit van de werkzaamheden en de kennis van het Europees recht. Onlangs is daarover een resolutie aangenomen in de JBZ-Raad. De opleidingsvereisten voor de rechterlijke macht zullen wij zeker niet verlagen. Daarom is de motie naar ons oordeel overbodig.
De heer Van der Staaij heeft een motie op stuk nr. 64 ingediend over artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht. Ik kan mij voorstellen dat de heer Van der Staaij deze motie in gedachten kan houden wanneer wij het daartoe strekkende wetsvoorstel bespreken. De voorbereidingen daarvoor zijn al ingegaan. Mogelijk volgt er nog een algemeen overleg over dit onderwerp. Ik ontraad aanvaarding van deze motie. Wellicht heeft de heer Van der Staaij er vrede mee de motie bij het wetsvoorstel te betrekken.
De motie op stuk nr. 65 van de heer Van der Staaij is mee ondertekend door de heer Teeven. Die gaat over het te lang duren van afdoening van beklag op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Het stellen van een termijn voor afdoening van beklag acht ik niet zinvol, omdat het erg afhangt van de aard van de zaak, wat verder onderzocht moet worden en wat er bij wordt opgebracht. Er is ook geen termijn voor het indienen daarvan. Uiteraard zal ik de gedachte daarachter onder de aandacht brengen van de Raad voor de Rechtspraak, maar ik zal de aanneming van deze motie zoals zij nu luidt moeten ontraden.
Ik kom toe aan enkele amendementen, in aanvulling op de reeds door de staatssecretaris van Justitie besproken amendementen. Om te beginnen het amendement van mevrouw Joldersma en anderen op stuk nr. 30 ten aanzien van de taakstelling voor slachtofferhulp voor het jaar 2009. Even afgezien van het feit dat het geld in het daardoor aangetaste artikel ook hard nodig is, zou ik erop willen wijzen dat de generieke subsidietaakstelling voor alle organisaties geldt, ook voor Slachtofferhulp Nederland. Er is geen reden om er bij andere gesubsidieerde organisaties anders mee om te gaan dan bij Slachtofferhulp Nederland. Ik wijs er verder op dat Slachtofferhulp Nederland de laatste tijd extra taken heeft gekregen, zoals een voorziening voor de ondersteuning van nabestaanden, maar dat daarvoor bovenop de reguliere subsidiemiddelen extra middelen beschikbaar zijn gesteld in de vorm van projectsubsidies. Daarom acht ik deze amendering niet nodig. Ik moet de aanneming ervan ontraden, ook uit het oogpunt van de degelijkheid van de financiering van de Justitiebegroting als geheel.
De heer Anker heeft een amendement ingediend op stuk nr. 31 met betrekking tot de uitstapprogramma's. In het licht van wat ik zojuist zei over de motie en over de uitvoering van zijn aangenomen amendement, zou ik de aanneming van dit amendement willen ontraden. Ik denk dat het ook niet nodig is, in het licht van wat ik zojuist heb gezegd over de manier waarop het vorige amendement zal worden toegepast en uitgevoerd met doorwerking naar 2009 en 2010.
De heer Anker (ChristenUnie):
Ik moet mij altijd even beraden op wat de minister precies heeft gezegd, maar wat zowel bij de motie als het amendement de bedoeling was, is om datgene wat wij hebben opgestart met de 15 mln. uit de Voorjaarsnota, structureel te maken. Ik hoor graag van de minister hoe hij erover denkt om de uitstapprogramma's structureel te maken, dus tot echt flankerend beleid bij het prostitutiebeleid.
Minister Hirsch Ballin:
Wij hebben dus voor 2009 en 2010 mogelijkheden om dit soort dingen in gang te zetten. Wij zullen het punt dat de heer Anker onder de aandacht brengt, graag betrekken bij de voorbereiding van de jaren die daarop volgen. Daarom zou ik de aanneming van dit amendement op dit moment willen ontraden, net zoals ik dat met de motie heb gedaan, met de toezegging die ik heb gedaan ten aanzien van 2009/2010 over een besteding van de reeds eerder bij amendement toegevoegde middelen voor de uitstapprogramma's.
De heer Teeven heeft een amendement ingediend op stuk nr. 35...
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ik heb als mede-indiener nog een verhelderende vraag over het vorige amendement. Er wordt 3 mln. gevraagd voor het volgend jaar. Als ik de minister goed begrijp, zegt hij dat er vanwege de eerdere motie al geld beschikbaar komt voor het komend jaar. Betekent dat dan dat dit, ook voor het concrete invullen van dat geld, extra geld is waarvan de vraag is of je dat vervolgens niet weer een keer zou moeten overhevelen aan het einde van het jaar? Kortom, dat de pot redelijk gevuld is? Of is die 3 mln. er met de motie alleen al?
Minister Hirsch Ballin:
Wij denken dat wij met de 7 mln. voor 2009 en dan voor 2010, die in feite de doorwerking zijn van het eerder aangenomen amendement, goed aan de doelstelling van het amendement en van de motie die ik ook heb ontraden, kunnen voldoen. Uiteraard zal ik de Kamer daarvan verslag doen in de verantwoordingsuitvoering.
De heer Teeven heeft een amendement ingediend op stuk nr. 35 over het Meldpunt Kinderporno. Onder verwijzing naar het antwoord op de vraag naar de inrichting van het meldpunt, wijs ik erop dat de verhoging die reeds is toegepast met ingang van 2008, de garantie bevat dat ook tot en met 2012 daarmee een voldoende te achten financiering beschikbaar komt. Naast dit meldpunt is er ook nog een overheidsmeldpunt. Vrije ruimte is er niet; het tegendeel is waar. Wij hebben de middelen ten koste waarvan dit amendement zou gaan, nodig voor de aanpak van criminaliteit, voor de opsporing en de sanctionering, zaken die de heer Teeven allemaal ter harte gaan. In het licht van het feit dat er middelen zijn voor de twee meldpunten en van de benodigdheid van de middelen voor de andere taken, zou ik de aanneming van dit amendement willen ontraden.
De heer Teeven (VVD):
Die ene argumentatie kan ik wel snappen, al zijn wij het niet met elkaar eens. Heeft de minister ook gekeken naar het bedrag? Het tweede argument dat hij noemt, gaat ten koste van de andere... "Kom op nou", zou ik bijna met de woorden van mevrouw Van Velzen willen zeggen.
Minister Hirsch Ballin:
Ik zou daarop het waar-blijf-je-dan-beginsel willen toepassen. Hoe dan ook, het eerste argument kan de heer Teeven misschien wel overtuigen.
Er zijn heel wat dingen aan de orde geweest, zowel bij de bespreking van de begroting eerder vandaag als ten aanzien van de veelheid van moties en amendementen. Ik mocht voor de achtste maal de begroting van Justitie verdedigen. Niet alleen het bedrag van de begroting van Justitie, namelijk 5,74 mld. overtreft alle voorafgaande begrotingen, maar ook het aantal moties en amendementen dat is ingediend. Collega Albayrak en ik hebben dat op prijs gesteld. Ik zeg dat tevens in navolging van de openingswoorden van mijn collega in tweede termijn, ook omdat wij ons er zeer van bewust zijn hoeveel er omgaat in het beleidsterrein van Justitie en hoe belangrijk dat is.
Als projectminister draag ik de verantwoordelijkheid voor het project Veiligheid begint bij Voorkomen. Wat dat project betreft, werken wij intens samen met onze collega's van BZK, voor Jeugd en Gezin en voor WWI.
Ik zie dat ik mij misschien even moet inhouden.
De voorzitter:
Nee, ik stel voor dat u die woorden uitspreekt en dat ik daarna inventariseer of er nog vragen zijn.
Minister Hirsch Ballin:
Dat project is cruciaal binnen onze werkzaamheden. Wij zijn ons ervan bewust hoe belangrijk veiligheid en vertrouwen in de rechtsstaat is in de diverse bijdragen van de Kamer, ook in relatie tot onze inspanningen op het punt van het tegengaan van recidive, het vergroten van de veiligheid en het verminderen van de misdaad. Collega Albayrak en ik delen de dagelijkse verantwoordelijkheid voor het geheel van die omvangrijke organisatie die "Justitie" heet. Het gehele justitiebeleid is óns beleid. Dat wilden wij ook tot uitdrukking brengen in de antwoorden op de vragen en de reacties op het grote aantal moties en amendementen. Dit geldt voor het vreemdelingenbeleid, het beleid ten aanzien van staatsburgerschap en de kwesties van het strafklimaat die eerder vandaag aan de orde zijn gesteld. Wij hechten ook groot belang aan de nazorg, continuüm aan zorg. Dat is er ook de reden van dat wij eveneens de samenwerking met onze collega's van VWS, die zich thans in het ledenrestaurant bevinden, van dermate groot belang achten. Ook met het oog op preventie van criminaliteit bereiden wij samen met onze collega's van VWS belangrijke wetten voor betreffende forensische zorg en de verplichte geestelijke zorg. Die zien wij als cruciaal om het tegengaan van recidive en het aanpakken van onderliggende problemen gestalte te geven.
Het jaar waarvoor de begroting geldt, is dat van de uitvoering. Dat hebben wij allebei gezegd. Aan het begin van mijn beantwoording in eerste termijn heb ik gezegd dat het vertrouwen van de Tweede Kamer het beste middel tegen hoofdpijn is dat de bewindslieden van Justitie zich kunnen wensen nu voor het eerst de zorgen over het beleidsterrein van Justitie met dat gevoel werden verbonden.
Ik sluit graag af met de woorden dat de intense aandacht van de Kamer en de moties en de amendementen waarop wij ons zojuist hebben gericht, voor ons ook het beste pepmiddel is om aan die verantwoordelijkheid gestalte te geven. Wij zullen dit pepmiddel bij de herziening van het drugsbeleid in ieder geval ontzien.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Ik zie dat er nog twee Kamerleden zijn die het woord willen voeren. Ik stel hen in staat om ter afronding nog één vraag te stellen. Eerst geef ik het woord aan mevrouw Verdonk.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik stel één vraag over twee vragen waarop ik nog geen antwoord heb gehad. Ik heb geen moties ingediend maar alleen vragen gesteld. Ik vind het dan ook zeer onfatsoenlijk dat de minister niet op die vragen is ingegaan. Ik had een vraag gesteld over de snackbarhouder die voor de derde keer een overvaller voor zich krijgt. Wat mag hij wel doen?
Verder heb ik gevraagd wat de concrete bijdrage is van de minister van Justitie aan het project-Nordholt. Dat was een verduidelijkende vraag, want het antwoord van de minister was in eerste termijn zeer onhelder.
Minister Hirsch Ballin:
Ik hoop dat ik de als verduidelijking bedoelde vragen kan beantwoorden door een verduidelijking van mijn antwoorden. De gedachte van de heer Nordholt zal ik bespreken met de betrokken collega's van Verkeer en Waterstaat en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik vraag wat de concrete bijdrage is van de minister van Justitie.
De voorzitter:
Dat heeft de minister ook gehoord. Het woord is aan de minister.
Minister Hirsch Ballin:
Ik zal niet overijld een toezegging doen om de veelheid van coördinatiestructuren met weer nieuwe te verrijken. Enige behoedzaamheid met betrekking tot deze suggestie is in mijn ogen op zijn plaats. Bij de vraag die mevrouw Verdonk in haar eigen bewoordingen opnieuw stelde, heb ik een soortgelijk gevoelen als zij toeschrijft aan de snackbarhouder die voor de derde keer zoiets overkomt. Laat mij zo'n vraag niet voor de derde keer overkomen! Ik heb naar ik meen duidelijk gemaakt hoe het Openbaar Ministerie reageert op gevallen van noodweer, dus gevallen waarin men zich verzet tegen een wederrechtelijke aanranding van persoon of goed. Daartegen wordt niet strafrechtelijk opgetreden. Ik zou dus graag van mijn kant voor de derde keer tegen mevrouw Verdonk willen zeggen: u moet niet de indruk wekken dat dit de manier is waarop het Openbaar Ministerie te werk gaat.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik zou graag van de minister een overzichtje hebben van gevallen waarbij dit soort ingrijpen van mensen wel strafrechtelijk is vervolgd. Graag krijg ik daarvan een overzicht. De stelligheid waarmee de minister dit zegt, raakt namelijk kant noch wal. Ik heb ook nog steeds geen concreet antwoord op mijn heel concrete vraag over de concrete bijdrage van Justitie aan het concrete project-Nordholt.
Minister Hirsch Ballin:
Op het laatste punt ben ik al ingegaan. Wat betreft het andere punt van mevrouw Verdonk ben ik in ieder geval blij dat zij zich openstelt voor nadere informatie op dit punt. Ik heb al eerder toegezegd, naar aanleiding van vragen van de heer Teeven, dat wij op het punt van de noodweer zullen ingaan. Ik hoop dat mevrouw Verdonk zich ook gediend voelt met deze reactie op het eerdere verzoek van de heer Teeven, die zijn gedachten heeft ontvouwd over nadere wetgeving op dit terrein.
De heer Teeven (VVD):
Het initiatiefwetsvoorstel is voor de tweede keer naar de Raad van State.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik begrijp dus dat dit een toezegging van de minister is dat dit overzicht er komt.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik had nog één vraag liggen. Ik heb aan de minister een oproep gedaan om meer leiding te nemen in het publieke debat over straffen en de realiteit van de straftoemeting in Nederland. Dat lijkt mij een heel goede rol voor de minister van Justitie, zoals andere bewindspersonen op andere departementen die rol op zich kunnen nemen als het gaat om mensenrechten en andere onderwerpen. Doet u dit nu, vraag ik de minister.
Minister Hirsch Ballin:
Samen met staatssecretaris Albayrak zal ik graag naar vermogen aan de oproep van mevrouw Azough gevolg geven.
Mevrouw Arib (PvdA):
Eén vraag die ik zowel in eerste als in tweede termijn heb gesteld, is nog niet beantwoord. Deze vraag ging over de meldplicht voor seksueel misbruik binnen instellingen waar jeugdigen verblijven. Ik heb daarover een motie ingediend en ik heb nog geen antwoord gekregen over de wijze waarop, en vooral wanneer, deze motie wordt uitgevoerd.
Minister Hirsch Ballin:
Er lag inderdaad een eerdere motie van mevrouw Arib. Ik zal graag, in samenspraak met mijn collega's van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die zich nog in het ledenrestaurant bevinden, proberen aan deze motie uitvoering te geven.
De voorzitter:
Dat zij daar zitten, komt doordat dit nog vrij lang duurde. Waarvan akte.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Aanstaande dinsdag zullen wij over de moties stemmen. Over de amendementen wordt, zoals afgesproken, pas gestemd na de behandeling van alle begrotingen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20082009-1552-1567.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.