Noot 1 (zie blz. 943)

Bijlage 1

Schriftelijke antwoorden van de minister en staatssecretaris van Economische Zaken op vragen, gesteld in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling EZ en FES 2008 (31 200-XIII, 31 200-D)

a. Ondernemen

1. Het kabinet trekt meer geld uit om op scholen meer jongeren te enthousiasmeren om zelfstandige ondernemer te worden. Is het niet beter om geld en energie te steken in het scholen en ondersteunen van diegenen die uit zichzelf al enthousiast zijn geworden over het zelfstandig ondernemerschap? (SP)

Ondernemerschap en ondernemerszin wordt op vele manieren gestimuleerd. Er kan niet worden volstaan met het doorvoeren van een selectie van acties: een integrale aanpak is essentieel. Dat begint met het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren. Wanneer mensen eenmaal enthousiast zijn, dan biedt het kabinet diverse voorstellen om het starten van een eigen bedrijf aantrekkelijk te maken. Zo heeft dit kabinet het oprichten van een BV vereenvoudigd, onder andere door de afschaffing van het verplichte minimumkapitaal, zal de regeldruk voor bedrijven merkbaar worden aangepakt en de toegang tot kapitaal voor startende en snel groeiende ondernemers verbeterd worden door verruiming van de borgstellingsregeling voor het MKB (BBMKB) en invoering van het microkrediet. Ook het starten uit een uitkering is aanzienlijk makkelijker gemaakt. Zo zijn de mogelijkheden om te starten met behoud van een WW-uitkering verruimd, blijft een deeltijdondernemer in aanmerking komen voor een gedeeltelijke WW-uitkering en kan de ondernemer bij stopzetting van het bedrijf een beroep doen op de herlevingtermijn van de WW-rechten.

2. Wat is de visie van de minister op het in kaart brengen en wegnemen van belemmeringen voor ouderen om zelfstandig ondernemer te worden. (CU)

Steeds meer ouderen starten een eigen onderneming. De grootste stijging is te zien bij de ondernemers in de leeftijdscategorie van 45–64 jarigen. Het zelfstandig ondernemerschap biedt ouderen diverse voordelen. Zo zijn werktijden flexibel in te delen. Ook wordt vaak het ondernemerschap gecombineerd met het werken in loondienst, het zogenaamde hybride ondernemerschap. De belemmeringen die oudere ondernemers ondervinden, zijn vergelijkbaar met die van andere zelfstandige ondernemers. Nog dit jaar komt het Kabinet met een brief over het belang van de zelfstandige ondernemer voor de economie. In deze brief wordt ingegaan op de problemen die zelfstandig ondernemers tegenkomen bij het ondernemen. Verder is onder andere aangekondigd dat fiscale en andere faciliteiten zo mogelijk toegankelijker worden gemaakt voor ondernemers die (nog) niet voltijd ondernemen. Ook oudere ondernemers zullen hiervan profiteren.

3. De VVD vraagt de regering in 2008, na de industriebrief en de handelsbrief, een ZZP-MKB-DGA nota uit te brengen. (VVD)

Nog dit jaar komt het Kabinet met een brief over het belang van de zelfstandige ondernemer voor de economie. In deze brief wordt ingegaan op de barrières die zelfstandig ondernemers belemmeren om te ondernemen en te groeien. In het Beleidsprogramma heeft het Kabinet aangekondigd te inventariseren op welke punten een verlicht regime voor werkgevers met weinig werknemers wenselijk is om de stap naar het werkgeverschap te bevorderen. Indien deze inventarisatie daartoe aanleiding geeft, zal uw Kamer hierover nader worden geïnformeerd.

4. De groep zzp-ers heeft grote behoefte aan betaalbare werkplekken. Door de gehele -operatie zijn er veel gebouwen komen leeg te staan. Kan EZ de gemeenten oproepen om leegstaande SUWI-gebouwen hiervoor in te zetten? (PvdA)

Wij hebben niet eerder signalen ontvangen dat grote groepen van zzp-ers moeilijkheden ervaren voor het vinden van geschikte werkplekken. Veel zzp-ers willen vaak geen eigen bedrijfsruimte, maar werken juist vanuit hun eigen woning. Gemeenten zijn in samenwerking met (woningbouw)corporaties primair verantwoordelijk zijn voor de bestemming(splannen) van gebouwen. Minister Donner heeft eerder toegezegd om het UWV en de Rijksgebouwendienst aan te spreken over de leegstand van gebouwen bij met name het UWV. Deze toezegging staat overigens los van eventuele bestemming voor bepaalde doelgroepen.

5. Wat is de mening van de minister over voorstel om de verzekerbaarheid van arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen te regelen door invoering van een standaardpakketpolis met acceptatieplicht voor verzekeraars? (SP)

Het kabinet heeft 31 augustus jl. in een brief aan uw Kamer aangekondigd voor zelfstandigen die werknemer zijn geweest de toegankelijkheid van de vrijwillige UWV-verzekeringen tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid te vergroten. Dit zal vorm krijgen door de inschrijvingstermijn voor deze verzekeringen op te rekken van vier naar dertien weken. Daarnaast heeft het kabinet toegezegd verder te studeren op de problematiek van zelfstandigen en arbeidsongeschiktheid. Hierbij zal het kabinet eerst bezien of sprake is van een probleem en zo ja, wat de aard is van het probleem. Indien de aard van het eventuele probleem daartoe aanleiding geeft zullen alle relevante oplossingen worden meegenomen. In het AO van 26 september heb ik toegezegd dat de resultaten van deze studie in het eerste kwartaal van 2008 aan uw Kamer overgebracht zullen worden.

6. De SP heeft tijdens het AO van 4 juli gepleit voor één loket om het voor aanvragers makkelijker te maken en ook voor een versterkte taak voor de ROM’s. Graag een reactie van de minister. (SP)

Het is heel belangrijk om de transparantie van het subsidieaanbod verder te vergroten. Een belangrijk project is hiervoor de Subsidiewijzer op het door Economische zaken geïnitieerde Bedrijvenloket, dat alle subsidies van de overheid (met uitzondering van de gemeentelijke) op eenvoudige en overzichtelijke wijze toegankelijk maakt. Daarnaast heeft de staatssecretaris van EZ onlangs in uw Kamer aangegeven zich extra in te willen zetten voor het ontsluiten van transacties via het bedrijvenloket. Op dit punt worden dus vorderingen gemaakt.

In het AO van 4 juli jl. heeft de Minister van EZ aangegeven groot belang te hechten aan behoud van het huidige takenpakket van de ROM’s. Zij vormen een belangrijke motor om onder meer de economische pieken van nationaal belang verder te versterken. Verbreding van de taken met een taak in het transparanter maken van het subsidieaanbod voor bedrijven in brede zin past hier niet bij.

b. Kennis en innovatie

7. Hoe is de coördinatie tussen de ministeries van EZ en OCW geregeld inzake de aanpak van gebrek aan vakpersoneel? (D66)

De ministeries van EZ, OCW, SZW en de projectdirectie Leren en Werken trekken gezamenlijk op in het bevorderen van een betere aansluiting beroepsonderwijs en arbeidsmarkt. Een goed voorbeeld hiervan is het project ’beroepsonderwijs in bedrijf’. Het betreft een integrale aanpak met de volgende elementen: a) het realiseren van leerwerktrajecten voor kwetsbare groepen werklozen, b) een fonds voor samenwerkingsverbanden van bedrijven en scholen ter stimulering van totstandkoming van innovatieve leerwerktrajecten en investeringen in randvoorwaarden voor leerwerk- en EVC-trajecten (bijvoorbeeld praktijkplaatsen en leer- en examenmateriaal, EVC-procedures, docentstages in het bedrijfsleven). In de interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie waarin acht departementen samenwerken (incl. EZ en OCW), wordt ook het tekort aan technici en technologen opgepakt via de ondersteuning van de TOA (Taskforce Technologie, Onderwijs en Arbeidsmarkt).

Tenslotte is er het Platform Beta/techniek waarvoor OCW en EZ samen verantwoordelijk zijn.

8. De minister wordt verzocht bij het verder uitwerken van de Taskforce Technologie, Onderwijs en Arbeidsmarkt de leidende rol van het bedrijfsleven veilig te stellen en hierbij de federatie van technologiebranches te betrekken. (CU)

Om te bepalen welke acties de Taskforce moet ondernemen voor het oplossen van het tekort aan technici aan technologen heb ik voor de periode augustus-december vier kwartiermakers benoemd. De voorzitter is dhr. Kamminga van de FME. De andere leden zijn dhr. Kraaijeveld (voorzitter Platform Bèta Techniek), mevr. Burggraaff (CvB van ROC Zaanstad) en mevr. Prins (directeur van Priva; een metaalonderneming). De ondernemers zijn dus duidelijk leidend. Eén van de taken van de kwartiermakers is het aanzoeken van leden voor de Taskforce. Uiteraard zal de wens van de federatie van technologiebranches (FHI) om betrokken te worden aan de kwartiermakers over gebracht worden.

9. Welke rol ziet de Ministerie van Economische Zaken voor participatie van bedrijven, bijvoorbeeld in het kader van de maatschappelijke stage, in scholen die te maken hebben met het opleiden van vakpersoneel? (CU)

Het is inderdaad belangrijk dat onderwijs en bedrijfsleven elkaar beter vinden. Dat gebeurt nu ook al, maar kan altijd intenser. Voorbeelden hiervan zijn de bedrijfsgerichte stages voor leerlingen en opleidingen in het MBO: de BOL. Bedrijven kunnen meedenken over de benodigde kwalificaties en competenties bij leerlingen en studenten, over het inbrengen van kennis zodat de inhoud van de lessen en de kennis bij docenten. Ook kunnen zij apparatuur en machines beschikbaar stellen waar het meer praktijkgericht onderwijs betreft. Met de regeling beroepsonderwijs in bedrijf worden bedrijven en onderwijsinstellingen uitgedaagd om gezamenlijk de kwaliteit van opleidingsplaatsen voor leerlingen te verbeteren. Daarnaast is er de maatschappelijke stage als onderdeel van het voortgezet onderwijs, niet zijnde het beroepsonderwijs, waaraan bedrijven eveneens een bijdrage kunnen leveren.

10. Welke samenwerkingsverbanden gaat deze minister de komende jaren aan met het ministerie van OCW? (D66)

EZ en OCW werken over de volle breedte van het kennis en innovatiebeleid samen. Sinds juli is de interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie actief. EZ en OCW zijn de initiatiefnemers hiervan. Ondertussen zijn ook BZK, Defensie, Justitie, LNV, SZW, VROM, VWS en VenW aangesloten. Doel is de samenhang in het overheidsbeleid over kennis, innovatie en ondernemerschap te verbeteren. Het werkplan van de programmadirectie is op 17 september naar de Kamer gestuurd. Natuurlijk werken de ministers in het Innovatie Platform samen met toonaangevende spelers vanuit bedrijfsleven en wetenschap. Onderwerpen waaraan het IP de komende tijd aandacht zal besteden, zijn bijvoorbeeld de onderzoeksbekostiging, concurrentiekracht, sleutelgebieden en sociale innovatie. De samenwerking met OCW strekt zich ook uit tot andere onderwerpen: bijvoorbeeld de vraagsturing van TNO/GTIs, de 3TU-samenwerking, de versterking van de samenwerking bedrijfsleven en beroepsonderwijs via bijvoorbeeld Platform Bèta/techniek, de projectdirectie Leren en Werken, het project ’beroepsonderwijs in bedrijf’, het partnership Leren Ondernemen, de hoger onderwijsagenda, oa FES-project ’rendement en excellentie’ en het actieprogramma TechnoPartner.

11. De vereniging van Nederlandse universiteiten stelt dat er een budget nodig is voor de programma’s van de wetenschappers omdat zij de interessante ontdekkingen voor morgen en overmorgen vormgeven. Wat gaat de minister doen om te voorkomen dat de bron waaruit we putten opdroogt? (SP)

Hier moet sprake zijn van een misverstand. De innovatieprogramma’s van kennisinstellingen en bedrijven die centraal staan in het innovatiebeleid, bestrijken het hele spectrum van preconcurrentiële ontwikkeling tot en met fundamenteel onderzoek. Het is voor innovatie van het grootste belang dat de wisselwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen wordt versterkt. Uit de eerste geldstroom zal bijvoorbeeld 100 mln worden overgeheveld naar de tweede geldstroom, waarmee een deel van de onderzoeksmiddelen van de universiteiten op meer competitieve wijze wordt verdeeld. Dat laat onverlet het grote belang van universiteiten, die als kerncompetentie vanzelfsprekend fundamenteel, grensverleggend onderzoek hebben. Hiervoor staat de eerste geldstroom garant. Voor het verder stimuleren van excellent fundamenteel onderzoek heeft de Minister van OCW overigens reeds aanvullende maatregelen genomen.

12. Hoe wil de minister bedrijven stimuleren om meer te investeren in de kennisontwikkeling van werknemers? (CU)

Het kabinet onderstreept het belang van scholing om de kwaliteit van de Nederlandse beroepsbevolking op peil te houden en uit te breiden. Eind 2004 is het actieplan Leven Lang Leren gepresenteerd en begin 2005 is de tijdelijke projectdirectie Leren en Werken opgericht om een leven lang leren te bevorderen. Daarnaast zijn er diverse financiële (fiscale) instrumenten gericht op het stimuleren van scholing. Denk onder andere aan de aftrek van studiekosten als buitengewone lasten of beroepskosten van de inkomstenbelasting, de fiscale aftrek voor werkgevers (WVA onderwijs) als tegemoetkoming in de kosten voor scholing van deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg (BBL), leerwerktrajecten in het VMBO en HBO en of voor de scholing van voormalig werkloze werknemers tot startkwalificatieniveau ten behoeve van duurzame integratie, de tijdelijke stimuleringsregeling Leren en Werken om EVC-trajecten te organiseren, en via de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen bieden werkgevers hun werknemers scholing aan. Als laatste kan hier ook gewezen worden op het de voorstellen inzake aanpassing van het ontslagstelsel die zijn voorgelegd aan de Stichting van de Arbeid, met daarin ook voorstellen om werkgevers te stimuleren meer te investeren in hun medewerkers.

13. Welke maatregelen gaat de minister nemen om sociale innovatie te bevorderen? Kunnen de innovatievouchers voor het MKB hiervoor gebruikt worden? (CU)

Werkgevers en werknemers zijn gezamenlijk verantwoordelijk om sociale innovatie te realiseren. De overheid heeft een faciliterende rol. Om goede voorbeelden op het gebied van sociale innovatie te verspreiden, is in 2006 het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie (NCSI) opgericht door sociale partners en kennisinstellingen, waaraan de ministeries van EZ, OCW en SZW financieel bijdragen. De nadruk van de activiteiten van het NCSI ligt op bewustwording en de uitwisseling van kennis van effectieve en succesvolle aanpakken. Ook in pijler 2 van het beleidsprogramma van het Kabinet wordt uitvoerig aandacht besteed aan het belang van sociale innovatie. Zowel via het Project Nederland Ondernemend Innovatieland als met behulp van het Innovatieplatform zal worden ingezet op een meer integrale aanpak om sociale innovatie te bevorderen en het vernieuwingsvermogen van organisaties te vergroten.

14. Hoe verklaart u, gezien het succes van de innovatievoucher, dat innovatievouchers op de plank blijven liggen? (PvdA)

De definitieve verzilveringspercentages van de vouchers 2006 zijn pas aan het einde van 2007 bekend. Pas dan zullen alle vouchers 2006 afgewikkeld zijn. In de lopende evaluatie wordt bezien wat redenen kunnen zijn dat de MKB’er niet altijd even snel tot verzilveren overgaat. De resultaten van de evaluatie verwacht ik voor het einde van dit jaar. Mede op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal bezien worden hoe de vouchers in 2008 ingericht gaan worden.

15. Ziet de regering wat in het voorstel om innovatiekredieten te verhogen voor MKB-ondernemingen die bij een risicovol ontwikkelingsproject samen innoveren? (SGP)

Het gezamenlijk organiseren van innovaties wordt al ondersteund door de met ingang van 1 januari 2007 in werking getreden subsidieregeling Innovatieprestatiecontracten (IPC’s). Binnen deze regeling worden groepen bedrijven, onder begeleiding van bijvoorbeeld een brancheorganisatie, gestimuleerd tot het gezamenlijk uitvoeren van hun innovatieplan. Bij de ontwikkeling van de innovatiekredieten die eveneens begin 2008 in werking gaan treden, zal de suggestie van de heer Van der Vlies worden betrokken.

16. Welke impuls gaat u geven aan de verdere voortgang met betrekking tot de creatieve industrie ? Welke nieuwe initiatieven kunnen wij verwachten? (D66)

Tot eind 2008 lopen er nog diverse actielijnen van het impulsprogramma uit de brief Cultuur en Economie. Zo wordt binnenkort bekend welke grote, meerjarige netwerkprojecten subsidie ontvangen in het kader van de Creative Challenge Call. Daarnaast is er aparte aandacht voor de creatieve industrie binnen het regionale beleid voor de Noordvleugel van de Randstad. Voordat ik uitspraken kan doen over eventuele nieuwe initiatieven, wil ik eerst de huidige instrumenten evalueren en de ontwikkelingen in de sector daarbij betrekken.

c. Regionale economie

17. Kan de minister in overleg treden met de regionale ontwikkelingsmaatschappijen om te kijken hoe zij in de wijken in hun regio actief kunnen worden in het ondersteunen van het ondernemerschap aldaar, om op die manier de wijkeconomie te versterken? (PvdA)

De ROM’s zijn niet het voor de hand liggende instrument om de wijkeconomie te versterken. De ROM’s richten zich op hoogwaardige en innovatieve (techno)starters en de stuwende bedrijvigheid in hun regio. Indien er sprake is van overlap met de krachtwijken, dan kan uiteraard het instrumentarium van ROM’s worden benut. Bij het AO over ROM’s op 4 juli jl. heb ik wel aangegeven te hechten aan een heldere focus op het huidige takenpakket.

18. Levert het verlagen van de BSRI geen problemen voor de regio’s op? Welke investeringsprojecten missen de boot? (PvdA)

Het BSRI-budget voor volgend jaar is wel iets, maar niet substantieel lager dan in vorige jaren. Gemiddeld kwam dat neer op een budget van ongeveer 17 miljoen. In 2007 zal er vanwege een (eenmalig) ruimer budget (25,2 mln) een stevig aantal projecten kunnen worden gehonoreerd.

19. In de begroting valt te lezen dat vanaf 2008 mogelijk 40% van de Pieken in de Delta-middelen zullen worden toegekend aan aanvragen met het ’hoogste nationale rendement’. Betekent dit dus dat valt te praten over beleidswijzigingen? (PvdA)

In de begroting staat inderdaad dat vanaf 2008 mogelijk 40% van de Pieken in de Delta-middelen zullen worden toegekend aan aanvragen met het «hoogste nationale rendement». Dit betekent juist dat ik daarmee de mogelijkheid en haalbaarheid ervan heb willen onderzoeken. Eerder is in 2005 in de kamerbrief over Pieken in de Delta aangekondigd dat 40% van het beschikbare budget voor Pieken in de Delta, op basis van een nationale afweging, zou worden toebedeeld aan projecten met het hoogste nationale rendement. De overige 60% zou vooraf over de zes Pieken in de Delta-gebieden worden verdeeld. Op basis van de ervaringen met de uitvoering van Pieken in de Delta in 2006 heb ik besloten de administratieve lasten voor subsidieaanvragers te verlagen door de uitvoering minder complex te maken en zodoende de beslistermijn op aanvragen te verkorten. Hierdoor is de 40%-60% verdeling vervallen voor 2007. In de volgende jaren zal ik deze lijn doorzetten en zal ik 100% van het budget vooraf verdelen over de gebieden van Pieken in de Delta.

20. Bij deze zou ik graag onder uw aandacht willen brengen. Kan de minister ingaan op de zes aanbevelingen in de publicatie «Een economisch mozaïek»? Deelt de minister de mening dat goed geluisterd moet worden naar regionale politici, die expertise en gevoel hebben voor de regio? (PvdA)

Met interesse heb ik kennis genomen van het rapport ’Een economische mozaïek. De PvdA en regionaal economische politiek’ van de Wiardi Beckman Stichting. Met de meeste aanbevelingen ben ik het eens. Het huidige beleid richt zich overigens op alle gebieden binnen Nederland en niet louter op regio’s buiten de Randstad. Het rapport zien we als een duidelijke ondersteuning voor de Pieken in de Delta aanpak. Pieken in de Delta wordt in nauwe samenspraak met regionale partijen vormgegeven. Het gaat hierbij overigens niet alleen om regionale overheden, maar ook om het bedrijfsleven, kennisinstituten en onderwijsinstellingen. Deze partijen zijn verenigd in programmacommissies die de gebiedsgerichte programma’s hebben opgesteld en die geconsulteerd worden over projectsubsidiëring. Ook in dit licht heb ik inmiddels besloten het totale budget over de Pieken in de Delta programma’s te verdelen en niet veertig procent via een nationale tender weg te zetten. Hiermee wordt de rol van regionale partijen versterkt. Ik denk dat zo sprake is van een evenwichtige taakverdeling tussen de overheden waarvoor in het rapport wordt gepleit. Hierbij geeft de rijksoverheid nadrukkelijk steun aan regionale potenties van nationale en internationale betekenis.

21. Is er overleg gevoerd met de 1100 kernen waarvoor tijdens de Algemene Beschouwingen specifiek 10 miljoen euro is vrijgemaakt? Kan het kabinet het landelijk experiment met SRV wagens nieuwe stijl steunen? (PvdA, CDA)

De Minister van Landbouw en de Minister van Economische Zaken zijn gestart met de uitvoering van de motie Van Geel. De heer Van Geel is in de toelichting op zijn motie onder meer ingegaan op het verbeteren van voorzieningenniveau in regio’s. Uiteraard zullen we daarover goed overleg hebben met decentrale overheden. Ik verwijs u voor de stand van zaken van de uitvoering van deze motie naar de Nota van Wijziging die ik naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Gelet op de aard van de motie zal besteding deels door EZ en deels door LNV plaatsvinden. Over de uitvoering zal uw Kamer nader geïnformeerd worden.

22. Wat zijn de gevolgen voor accijnsverhogingen voor grensgebied, m.n. Limburg? (PVV)

De accijns voor blanke diesel wordt met ingang van 1 juli 2008 opgetrokken met 3 Eurocent per liter. Het verschil in pompprijzen met Duitsland is zodanig dat deze accijnsverhoging niet zal leiden tot grenseffecten. Met betrekking tot België kunnen beperkte grenseffecten optreden.

d. Regeldruk en administratieve lasten

23. Graag verneemt de ChristenUnie de visie van de minister op de aanbevelingen van de Actal, waarbij in het bijzonder aandacht wordt gevraagd voor het aanpakken van deze versnipperde coördinatie. (CU)

De aanpak van de regeldruk staat hoog in het vaandel van het kabinet. Alle bewindspersonen dragen hier dan ook aan bij. De aanpak van regeldruk van ondernemers is in handen van staatssecretaris van EZ en de staatssecretaris Financiën. Staatssecretaris Bijleveld bestrijdt de regeldruk voor burgers. Voorts heeft Min van Justitie uiteraard een algemene coördinatie t.a.v. wetgevingskwaliteit. Afstemming van onze activiteiten vindt plaats in het SG-overleg Regeldruk waarin de betrokken departementen vertegenwoordigd zijn en de ministeriële stuurgroep o.l.v. de MP. Dit komt tegemoet aan de aanbevelingen van Actal.

24. Kan de minister aangeven hoe zij tegenover het voorstel staat om alle controlerende instanties terug te brengen tot één instantie, die bedrijven slechts eenmaal per jaar zal controleren. (PVV)

In het kader van het programma Eenduidig Toezicht en Vernieuwend Toezicht werd en wordt gewerkt aan stroomlijning van het toezicht op bedrijven (terugbrengen van de frequentie ervan; tegelijkertijd verbetering van de dienstverlening aan ondernemers daarbij). Door maatwerk daarbij kan tegemoet worden gekomen aan de specifieke hoedanigheden van de verschillende sectoren. De lasten van toezicht voor ondernemers worden verminderd door de invoering van frontoffices op toezichtsdomeinen. Sinds januari 2007 functioneren al frontoffices op de domeinen van horeca, landen tuinbouw en ziekenhuizen. Dit betekent dat het toezicht binnen deze domeinen gecoördineerd plaatsvindt en dat ondernemers (als de sector daar behoefte aan heeft) een centraal aanspreekpunt hebben voor het rijkstoezicht. In de komende jaren zullen meer front offices worden ingevoerd. In veel gevallen is voorgeschreven hoe en hoe vaak er gecontroleerd moet worden, waardoor het niet mogelijk is om naar een frequentie van 1 keer per jaar te gaan.

25. De VVD ontvang graag vóór 1 mei 2008 van de regering een voorstel voor een andere organisatie en financiering van de bestaande auteursrechtenorganisaties. (VVD)

Op 16 oktober 2007 is de door het kabinet ontraadde motie Smeets c.s. aangenomen (TK 29 515, nr 214 gewijzigd) die de regering verzoekt te bewerkstelligen dat er één beheersorganisatie ontstaat op het vlak van (de inning van) auteurs- en naburige rechten. Voorts wordt de regering verzocht te bewerkstelligen dat ondernemers vanaf 1 juli 2008 of zoveel eerder nog maar één factuur ontvangen voor de inning van dergelijke rechten. Daar het hier primair het beleidsterrein van de Minister van Justitie betreft, zullen wij hem verzoeken uw Kamer over de uitvoering van deze motie te berichten, ook gelet op de in voorbereiding zijnde wetgeving inzake het toezicht op collectieve beheersorganisaties.

e. Investeringsklimaat

26. Chinees als keuzevak op havo en vwo? (CDA)

De export naar China is nog relatief bescheiden, maar in de toekomst kan dit land uitgroeien tot een zeer belangrijke handelspartner. De snelle ontwikkeling van dat land geeft goede mogelijkheden om de export te verhogen, Nederland moet op deze markt van de toekomst niet achterblijven. De overheid zet daarom samen met het bedrijfsleven in op gerichte actie in sectoren waar Nederland het sterkst is en waar tevens een duidelijke Chinese behoefte bestaat. Over langere tijd wordt de Chinese markt op die manier bewerkt met samenhangende activiteiten, zoals het organiseren van missies, deelnemen aan seminars en conferenties, met een veelheid van gerichte contacten tussen overheid en bedrijfsleven. De afgelopen jaren vertoont de bilaterale handel een sterke groei. De ’dedicated’ aanpak lijkt zoden aan de dijk te zetten.

Bij deze intensieve benadering zal grotere kennis van de Chinese cultuur en beheersing van de taal zeker een concurrentievoordeel met zich meebrengen. Sta dan ook sympathiek tegenover de CDA-gedachten in die richting. In de DTB ook al gesproken over belang goede beheersing van vreemde talen. Begint met Engels en Duits, maar Chinees kan zeker ook relevant zijn. Het is voor scholen nu al mogelijk om Chinees als keuzevak op te nemen. In 2004 startte de eerste vo-school met het aanbieden van Chinees in de vrije ruimte. Op dit moment zijn er ongeveer veertig vo-scholen (een schatting van de Universiteit Leiden) die Chinees al hebben ingevoerd of daarmee ver zijn gevorderd. Ook kan ik u melden dat staatssecretaris Van Bijsterveldt recent positief heeft beschikt op een verzoek van de Universiteit Leiden om financieel bij te dragen aan de ontwikkeling van een methode Chinees voor het voortgezet onderwijs (dit omdat de markt te klein is om commerciële uitgevers hiervoor te interesseren).

f. Marktordening en consument

27. Wanneer kan de Kamer het toegezegde rapport over de effecten van marktwerking in de publieke sector verwachten? Hoe zit het met behandeling in het onderzoek van de effecten van marktwerking voor werknemers? (SP)

De voorzitter van de Tweede Kamer is reeds geïnformeerd over de inhoud en aanpak van dit onderzoek bij brief van 2 oktober 2007 (Kamerstukken II, 2006–2007, 24 036, nr. 337). Het streven is om het onderzoek voor het einde van dit jaar gereed te hebben en naar uw Kamer te sturen. Het onderzoek zal een beeld geven van de uitkomsten van marktwerkingsbeleid in diverse sectoren op de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van semipublieke diensten en van de sectorale ontwikkelingen in werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden. Het onderzoek wordt uitgevoerd in afstemming met de betrokken vakdepartementen en begeleid door een externe commissie die, zonder verantwoordelijkheid te dragen voor het eindrapport, een toetsende en adviserende rol inneemt bij het onderzoek. Het KCOV waaraan de SP refereerde geeft middels een separaat traject invulling aan de motie Ten Hoopen c.s. (Kamerstukken II, 2006–2007, 24 036, nr. 334) over een markteffectentoets, die ook zal ingaan op werkgelegenheidsaspecten. Begin 2008 zal uw Kamer hierover nader worden geïnformeerd.

28. Tijdens debat over de Postwet zei de Staatssecretaris «Als deze wet wordt aangenomen, zullen wij een begroting presenteren waarmee wij ervoor kunnen instaan dat zowel de NMa als de OPTA voldoende zijn toegerust voor hun taken». Hoe vallen deze toezeggingen, onder invloed waarvan zelfs amendementen zijn ingetrokken, te rijmen met de bezuinigingen op toezichthouders? (SP)

In de brief van 11 oktober jl. (Kamerstukken II, 2007–2008, 21 501–33, nr. 133) over de toezegging tijdens AO over VTE Raad is aangegeven dat ondanks de taakstelling voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt bij de OPTA voor toezicht op de postsector zodat adequaat toezicht kan worden gehouden. Daarnaast is bij de beantwoording van de schriftelijke vragen over de begroting aangegeven dat de postmarkt de warme belangstelling heeft van zowel OPTA als NMa, zowel qua capaciteit als qua prioriteit. U kunt er dus vanuit gaan dat er ondanks de taakstelling voldoende capaciteit ingezet zal worden om adequaat toezicht te houden op de postmarkt.

29. Wat vindt de Staatssecretaris van de situatie dat in de postsector postbodes worden aangenomen op contracten waarbij met stukloon wordt gewerkt? Wat vindt de staatssecretaris ervan dat de post blijft staan als de bezorgers niet tot 20 uur ’s avonds doorwerken op straat? Wanneer kunnen we de resultaten van het onderzoek naar de arbeidsomstandigheden van postbezorgers verwachten? (SP)

Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven hecht het kabinet aan het handhaven van de contractvrijheid in het arbeidsrecht en heeft het kabinet dus geen principiële bezwaren tegen zogenaamde overeenkomsten van opdracht. Tegelijkertijd heeft het kabinet aangegeven dat het zal bezien of de sociale bescherming van postbezorgers die werken op basis van een overeenkomst van opdracht in de huidige wet- en regelgeving afdoende is geregeld. Om na te gaan of dat het geval is wordt op dit moment een onderzoek uitgevoerd naar de sociale bescherming van postbezorgers die werken op basis van een overeenkomst van opdracht. De Kamer zal begin november geïnformeerd worden over het onderzoek. Daarbij zal de Kamer ook geïnformeerd worden over het overleg van sociale partners in de postsector, bij wie immers het primaat ligt bij arbeidsvoorwaardenvorming.

30. Het CDA heeft een 7-punten plan opgesteld ter verbetering van de eerlijke concurrentie op de benzinemarkt. Kan de NMa deze markt niet tot prioriteit kan maken? (CDA)

De benzinemarkt is voor velen van ons een belangrijke markt. Wij zullen zijn 7-punten plan doorgeleiden naar de primair verantwoordelijke ministers van Financiën en Verkeer & Waterstaat en actief betrokken blijven bij het verbeteren van de werking van de benzinemarkt. Wel is het goed om te vermelden dat er al het nodige gebeurt. Ten eerste heeft de NMa veel tijd geïnvesteerd in een goede analyse van de concurrentieverhoudingen, blijkens de ’scan van de benzinemarkt’. Ten tweede is het Ministerie van Financiën momenteel bezig met deze evaluatie van het veilingsysteem. Hierin zullen de informatieplicht en de toedeelregeling ook aan de orde komen. Tenslotte heeft mijn collega van Verkeer & Waterstaat met betrekking tot het plaatsen van palen met prijsinformatie recent toegezegd dat deze er wat hem betreft zullen komen.

g. Duurzame energie

31. Kan de Minister toezeggen dat particulieren straks gewoon zonder zorgen zonnepanelen kunnen kopen en zonnestroom rendabel kunnen terugleveren aan het net? Waar zijn de plannen van het kabinet voor zonne-energie? En waar is het budget? (PvdA, GL)

Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuwe stimuleringsregeling voor zonnestroom. Deze krijgt de vorm van een terugleververgoeding die de onrendabele top dekt. Over de precieze vormgeving van het subsidie-instrument wordt op dit moment met de diverse partijen in het veld gesproken. Een deel van de beschikbare middelen voor duurzame energie zal dus worden besteed aan de stimulering van zonnestroom.

32. Waarom kan Denemarken 17% van zijn elektra halen uit windenergie en Nederland nog geen 2%? (GL)

Denemarken is een fase verder dan Nederland met de toepassing van windenergie. Dat land heeft in het midden van de jaren negentig een groot aantal maatregelen genomen, die het mogelijk maakten geleidelijk aan windenergie op land en op zee te ontwikkelen. Daardoor haalt het inmiddels een aanzienlijk gedeelte van zijn elektriciteitsverbruik uit windenergie. In Nederland is pas in 2001 voor de ontwikkeling van Windenergie op Land een Bestuurlijke Landelijke overeenkomst Windenergie (BLOW) opgesteld. In 2006 was het aandeel van in Nederland opgewekte windenergie in het totale elektriciteitsverbruik in Nederland 2,36%. En sneller dan verwacht werd in 2007 al de doelstelling van 1500 MW op land bereikt. In het Werkprogramma Schoon & Zuinig is aangegeven dat voor Wind op Land een ambitieuze doelstelling van 2000 MW nieuw vermogen t/m 2011 nodig zal zijn; het Kabinet zal hiervoor een uitwerkingsplan opstellen.

Voor Wind op Zee is in het Werkprogramma Schoon & Zuinig aangegeven dat voor deze kabinetsperiode committeringen voor 450 MW nodig zijn. Dat is een verdubbeling van de capaciteit die medio 2008 op de Noordzee zal staan. Het streven naar 450 MW past daarmee in een geleidelijke ontwikkeling, zoals die hoort bij de ontwikkeling van een nieuwe energietechnologie. Ook heeft het Kabinet aangegeven dat de locatieproblematiek op de Noordzee zal moeten worden opgelost. In de afgelopen jaren is dit een weerbarstige problematiek gebleken. Het Kabinet heeft zich met de voorgenomen activiteiten voor Wind op Zee ambitieuze doelen gesteld.

33. Door het convenant Borssele is geld vrijgemaakt voor schone energie. Hoeveel van het geld -van overheidszijde- is al belegd en hoeveel nog niet? En hoeveel van de gelden van de zijde van EPZ/Delta is al belegd? (GL)

Vanuit de Borssele enveloppe (€ 250 mln) is € 15,4 mln overgeboekt naar de EZ-begroting voor de Unieke Kansen Regeling (UKR). Daarnaast zijn aan EZ de volgende toezeggingen vanuit de enveloppe gedaan: € 20 mln (totaal) voor UKR CO2afvangtechnologie, € 8 mln (totaal) voor Energietender in Technopartner Seed Faciliteit (artikel 2 Innovatie), € 25 mln voor verhoging van het budget voor vierde tender UKR, € 10 mln (totaal) voor energiebesparingstender van UKR, en € 2,6 mln voor het verhogen Demo-tender EOS. Daarnaast is € 12,5 mln toegezegd en overgeboekt aan V&W voor biobrandstoffen en € 60 mln aan VROM voor de Europese aanbestedingsregeling CO2 opslag. Een bedrag van € 10 mln is toegezegd aan V&W voor duurzaam openbaar busvervoer. In totaal is hiermee € 163,5 miljoen van de €250 miljoen + € 2,4 mln (prijscompensatie 2006 en 2007) van het overheidsaandeel toegezegd. Het overige gedeelte van het overheidsdeel van de Borssele enveloppe zal toegezegd worden binnen de gebieden duurzaam (biobrandstoffen) en energiebesparing. Gezamenlijk zullen deze toezeggingen leiden tot het afgesproken doel van 0,94 Mton structurele CO2-reductie en worden innovatieve ontwikkelingen in de energievoorziening gestimuleerd. Delta en Essent hebben ten aanzien van hun aandeel in het duurzaamheidspakket het revolverende innovatiefonds (totaal € 50 miljoen) volgens afspraak in 2006 opgericht. Delta en Essent hebben daarnaast volgens het convenant tot 1 januari 2009 de tijd om mogelijkheden voor investeringen en additionele innovatieve projecten (voor een totaal van €200 mln) te verkennen. Uiterlijk maart 2009 zal ik u informeren over deze projectvoorstellen, de bijbehorende adviezen en het vervolgtraject.

34. Bij motie Van der Ham c.s. op 14 maart 2007 is de regering bij een debat over de Europese top opgeroepen om binnen de EU te pleiten voor een intensievere samenwerking op het gebied van fundamenteel onderzoek naar hernieuwbare energie, te vergelijken met het onderzoek wat momenteel via ITER, CERN en ESO plaatsvindt. Hoe heeft de minister van EZ (die hierin een spilfunctie kan spelen) hierop ingespeeld? Welke mogelijkheden ziet zij in het opzetten van een veel nauwere samenwerking op dit terrein, met meer middelen en met een ambitieuze R&D-agenda? (D66)

De regering betrekt deze motie onder meer in de besluitvorming met betrekking tot de Europese Energy Strategy, en dan met name het Strategic Energy Technology Plan waarvoor de Europese Commissie naar verwachting dit najaar een voorstel zal doen. Nederland steunt de Europese Commissie bij dit streven naar meer coördinatie en het tegengaan van de versnippering tussen de verschillende activiteiten van de EU op R&D gebied. De regering bepleit hierbij een integraal perspectief en een juiste balans van aandacht voor technologie die snel toepasbaar is en technologie waarvoor meer tijd nodig is voor commerciële toepassing. De schaal van de samenwerking bij R&D hoeft niet die van een ITER of CERN te hebben om effectief te zijn. Zon pv en windenergie zijn hier voorbeelden van.

Volgens de regering is er naast R&D-beleid ook een Europees beleid nodig. Dit moet een beleid zijn dat sterk vraaggericht is en koplopers stimuleert. Een belangrijke vraag zou immers ook moeten zijn: ’wat betekent deze activiteit voor de ondernemer die wil investeren in energietechnologie?’ Nederland is overigens zeker op energiegebied al zeer actief in de zogeheten ERANETten1 waarin de Europese Commissie lidstaten stimuleert om vanuit nationale onderzoeksprogramma’s bottom up samen te werken. Deze ERANETten vinden ook aansluiting op de Europese Technology Platforms voor energie die de Europese onderzoeksagenda meebepalen. Dit is een goede ontwikkeling. Het echte fundamentele onderzoek – wat overigens primair de verantwoordelijkheid is van mijn collega van OCW – zou hier in Europees verband ook goed op aan moeten sluiten. Dit is ook wat het kabinet bepleit.

35. Productie van duurzame energie is afhankelijk van lange termijn zekerheid. Hoe ziet minister Van der Hoeven de lange termijn? Het kan toch niet bij die 160 miljoen structureel tot 2020 blijven? Waarom ontbreekt tot nu toe iedere visie, ieder plan? (GL)

Dit kabinet heeft met het neerzetten van een ambitieuze doelstelling voor duurzame energie in 2020 een duidelijke richting aangegeven. De komende kabinetsperiode worden de middelen voor de bestaande MEP aangevuld met een bedrag dat oploopt naar structureel 160 mln. Doordat in de toekomst MEP beschikkingen af zullen lopen, vallen er middelen vrij. Er wordt bekeken hoe deze vrijval kan worden ingezet voor de SDE. Daarmee intensiveert dit kabinet de inspanningen voor de realisatie van duurzame energie. De SDE voorziet in een meer kosteneffectieve inzet van middelen zodat tegen een lagere subsidie meer kilowatturen kunnen worden gerealiseerd. Dit stelt ons in staat een belangrijke stap te zetten in de richting van de doelstelling van 20% duurzame energie in 2020.

h. Overig

36. Wordt het niet tijd om te komen tot wetgeving om transparantie (over MVO) te bevorderen, zodat bedrijven gevolgd kunnen worden op hun progressie en consumenten geïnformeerd kunnen worden over producten die te koop zijn? Graag zien wij een voorstel van de minister op deze punten tegemoet. (CU, SP)

Er zijn diverse instrumenten, zowel privaat als publiek, die de progressie van bedrijven op MVO-gebied nauwgezet volgen. Denk aan de Dow Jones Sustainability Index of het Global Reporting Initiative. Het Ministerie van Economische Zaken laat sinds 2004 ieder jaar de Transparantiebenchmark uitvoeren. Hierin wordt beoordeeld in welke mate bedrijven verantwoording afleggen in hun jaarverslagen over hun MVO-activiteiten. Er zijn meerdere keurmerken die aangeven hoe ’MVO’ het product is, denk aan het Fair Trade label of het ECO-label. In 2008 zal op www.consuwijzer.nl, het informatieloket van NMa, Opta en Consumentenautoriteit een overzicht beschikbaar komen van verschillende keurmerken en de criteria op basis waarvan het keurmerk wordt toegekend (bijvoorbeeld kinderarbeidvrij). Uiterlijk 1 januari ontvangt uw Kamer de toegezegde kabinetsvisie op MVO. Onderwerpen als transparantie en verantwoording door bedrijven en de rol van de consument komen in deze visie aan bod.

37. Wanneer kunnen we de nota over cybercrime van de Staatssecretaris verwachten? (SP)

Voor het kerstreces ontvangt de Tweede Kamer de agenda, die is toegezegd bij de aanbieding van de rapporten inzake de herijking van het ICT veiligheidsbeleid die uw Kamer 16 juli zijn toegezonden. In die agenda zal ruim aandacht zijn voor cybercrime. Dit vormt tevens de reactie op de motie-Gerkens/Wagner inzake de versterking van de regie op high tech crime.

38. Volgens recent onderzoek van MKB Nederland gaan aanbestedingen in 70% van de gevallen mis. Hoe ziet de minister dit op te lossen? Hoe zorgt ze ervoor dat het Nederlandse MKB een eerlijke kans maakt? (SP)

Aan de ene kant wordt gevraagd hoe de naleving wordt verbeterd, aan de andere kant wordt gevraagd hoe de regelgeving MKB-vriendelijker wordt gemaakt. Uit onderzoek in opdracht van EZ (nalevingsonderzoeken over 2002 en 2004) blijkt dat er nog veel ruimte is voor verbetering. Uit het laatste nalevingsonderzoek blijkt dat het Rijk in 70 tot 80% van de gevallen de regels goed naleeft. Andere aanbestedende diensten blijven hier nog bij achter, zo leven gemeenten en waterschappen de regels slechts in 20 tot 30% van de gevallen en provincies slechts in 40 tot 50% van de gevallen goed na. Een belangrijke reden van het niet naleven is het gebrek aan professionaliteit bij aanbestedende diensten. Het kabinet heeft daarom maatregelen genomen om het aanbesteden verder te professionaliseren. Er is een nieuwe Aanbestedingswet opgesteld, die momenteel in de Eerste Kamer ligt. Deze wet wordt aangevuld met onderliggende regelgeving (AMvB’s). Deze regelgeving zal de transparantie van de aanbestedingsprocedures vergroten door iedere aanbestedingsprocedure afzonderlijk uit te schrijven. Dit maakt naleving gemakkelijker. Daarnaast wordt er door EZ veel werk gemaakt van de professionalisering van inkopers bij de overheid. Zo is door EZ een netwerk en vraagbaak voor inkopers bij de overheid ingesteld met de naam PIANOo (Professioneel en Innovatief Aanbesteden). Vooral de gemeenten krijgen aandacht, omdat juist op dat niveau nog veel verbetering mogelijk is.

Met betrekking tot het de MKB-vriendelijkheid het volgende. Het MKB moet inderdaad een eerlijke kans krijgen om overheidsopdrachten in de wacht te slepen. Met een aantal maatregelen worden onnodige belemmeringen voor het MKB weggenomen:

1. Verlaging administratieve en andere lasten: door de aanbestedingsprocedures te stroomlijnen en waar mogelijk de uitvoering vereenvoudigen. Een voorbeeld daarvan is dat een aanbestedende dienst geen informatie meer aan een bedrijf mag vragen die langs andere weg uit een openbaar register kan worden verkregen. Ondernemers hoeven dan dus veel minder documenten aan te leveren.

2. Tegengaan van onredelijk kwalificatie-eisen: Het MKB uit regelmatig klachten over de soms disproportionele eisen die aanbestedende diensten stellen. In de regelgeving zal meer duidelijkheid worden geven over wat redelijke eisen zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld over het aantal en de omvang van de referentieprojecten die een onderneming moet tonen om mee te mogen doen aan een aanbesteding.

Daarnaast zal bij het professionaliseren van de aanbe­stedende diensten aandacht worden besteed aan de toegang van het MKB tot overheidsopdrachten. PIANOo geeft bijvoorbeeld goede voorbeelden van hoe aanbe­stedende diensten hun opdrachten MKB-vriendelijk in de markt kunnen zetten.

39. De VVD stelt voor de PBO’s af te schaffen en € 150 miljoen aan heffingen te schrappen. (VVD)

In het Kabinetsstandpunt Toekomst PBO heeft het vorige kabinet aangegeven dat de PBO’s ook in de toekomst nuttig en noodzakelijk kunnen zijn. Dit kabinet onderschrijft dit standpunt. Wel wil dit kabinet graag getoetst zien dat ondernemers dit ook zo zien. Daarom zal naast de beoordeling of een schap voldoende representatief is in de toekomst tevens worden bezien of een schap voldoende draagvlak bezit. Daarbij zal ook naar de waardering van de activiteiten van een schap worden gekeken. Daarnaast is een Code goed bestuur PBO opgesteld. Hierin zijn ook principes over het heffingsbeleid opgenomen. Uitgangspunt hierbij is dat er een duidelijke relatie moet zijn tussen hetgeen een schap voor een bepaalde sector doet en de heffingen die hiervoor worden geïnd. Aan de openbaarmaking van deze financiële gegevens worden hoge eisen gesteld.

40. De VVD stelt voor SenterNovem met minstens 20% minder personeel te laten werken. (VVD)

SenterNovem heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een professioneel agentschap, dat in toenemende mate ook voor andere opdrachtgevers als de Ministeries van VROM, OCW, LNV en V&W is gaan werken. SenterNovem werkt als agentschap opdrachtgestuurd: alleen de uitvoeringsactiviteiten waar de ministeries opdracht voor geven worden gefinancierd. In het kader van de taakstellingen uit het Coalitieakkoord is aan SenterNovem reeds een (efficiency)taakstelling van 10% á 15% opgelegd. Voor de invulling daarvan wordt onder meer gekeken naar vereenvoudiging van aanvraag- en behandelprocedures. Bovendien heeft SenterNovem de afgelopen jaren al veel gedaan op het gebied van efficiencyverbetering. Na de fusie tussen Senter en Novem heeft een stroomlijningsoperatie plaatsgevonden, waarmee SenterNovem zelfs meer heeft bespaard dan in het kader van de taakstellingen van het vorige kabinet was voorgeschreven. Mede als gevolg daarvan is het overheadpercentage van SenterNovem zeer laag. Dit is bevestigd in een onderzoek van Berenschot naar de overhead bij 21 baten-lastendiensten: de overhead van SenterNovem bedraagt 11%, terwijl gemiddeld de overhead van de deelnemende agentschappen op 22% uitkomt. Het aantal declarabele uren van medewerkers is hoog (weinig indirecte uren). Dit sluit aan bij het streven van SenterNovem om de reële uitvoeringskosten jaarlijks te verlagen. Dit vertaalt zich in dalende reële tarieven voor de opdrachtgevers.

Ten aanzien van inhuur: Het personeelsbestand van SenterNovem bestaat voor circa 25% uit structurele inhuur. Daarvoor is bewust gekozen om het aantal medewerkers aan te kunnen passen aan het opdrachtenpakket en gevarieerde expertises in te kunnen zetten die voor specifieke opdrachten vereist worden. De inhuur brengt specifieke inhoudelijke deskundigheid met zich mee die van belang is voor de uitvoering van opdrachten, niet alleen van EZ, maar ook van andere opdrachtgevers. De inhuur is dus gekoppeld aan uit te voeren opdrachten.

41. Kan de minister organisaties zoals Syntens, STW, TNO enz. onderzoeken op doelmatigheid en efficiency? (VVD)

Het belang om organisaties net zoals regelingen regelmatig te evalueren op doeltreffendheid en doelmatigheid wordt onderschreven. De bestaande praktijk is om eens in de 5 jaar de werking van instrumenten op basis van de daarvoor bestaande Rijksbrede methodiek te evalueren. De evaluatie van Syntens wordt op dit moment uitgevoerd en zal binnenkort aan de Tweede Kamer worden aangeboden. TNO is samen met de GTI’s in 2004 geëvalueerd door de Commissie Wijffels. In het beleidsprogramma staat aangekondigd dat de invoering van de vraagprogrammering TNO/GTI’s in 2010 gereed moet zijn. De Minister van OCW is primair verantwoordelijk voor TNO. STW is in 2006 geëvalueerd, de Kamer heeft de evaluatie eind 2006 ontvangen (Kamerstuk 2006–2007, 30 800 XIII, nr. 33).

42. Waarom wordt aan politieke partijen de mogelijkheid ontzegd om een macro-economische doorrekening van hun tegenbegroting en daarmee een doorrekening van koopkrachteffecten te laten maken door het CPB? (SP)

Zoals gebruikelijk, is het in eerste instantie aan het CPB om af te wegen of het bureau de gevraagde koopkrachtanalyse van tegenbegrotingen kan en wil maken. Zoals u bekend is, komt het CPB voor zover mogelijk graag tegemoet aan verzoeken van politieke partijen. De samenloop in de tijd met het werk aan de Macro Economische Verkenning, die op Prinsjesdag verschijnt, heeft ervoor gezorgd dat de analyse van tegenbegrotingen niet goed in te passen was in de werkplanning van het CPB. Het CPB krijgt een toenemend aantal verzoeken om een doorrekening van tegenbegrotingen. Het bureau wil zoveel mogelijk aan deze verzoeken tegemoet komen. Daarbij wil het alle partijen gelijk behandelen. Bovendien moet de kwaliteit van de doorrekening hoog zijn. Om aan al deze eisen te voldoen heeft het CPB, zoals al in het memo van 19 december 2006 aan politieke partijen is aangekondigd, besloten de werkzaamheden aan de tegenbegrotingen voortaan te beperken tot het aangeven van de ex-ante budgettaire effecten. Dat kost relatief weinig tijd en levert nuttige informatie op. Dit betekent dus dat het CPB niet langer alle macro-economische effecten van tegenbegrotingen kan aangeven. Omdat koopkrachteffecten niet berekend kunnen worden zonder macro-economische effecten, kunnen die ook niet geleverd worden. Wel heeft het CPB politieke partijen, die graag een volledige economische analyse van een plan willen hebben, expliciet uitgenodigd om dat – los van de tegenbegrotingen – door het jaar heen aan het CPB voor te leggen.

1 ERA-NET is een programma van de Europese Commissie met als doel de nationale onderzoeksprogramma’s van de landen van de EU meer op elkaar af te stemmen. Met het ERA-NET wordt beoogd om het Europese onderzoek en de Europese ontwikkeling effectiever te maken en meer competitief met de VS en Japan. In de afgelopen jaren zijn een groot aantal ERA-NETten ondersteund door de EU met fondsen die de landen in staat stelden netwerken te vormen en te overleggen over mogelijkheden voor gezamenlijke en gecoördineerde actie.

Naar boven