Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2008 (31200 XIII);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 2008 (31200 D).

(Zie vergadering van 16 oktober 2007.)

De voorzitter:

Vanmiddag bij de regeling heeft de heer Duyvendak vragen gesteld. De regering heeft het stenogram daarvan nog niet ontvangen. Zij zal proberen om de vragen in tweede termijn te beantwoorden.

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de bewindslieden van Economische Zaken op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw de voorzitter. Op het moment dat de toenmalige secretaris-generaal van de VN Kofi Annan in 2001 de Nobelprijs voor de vrede in ontvangst nam, heeft hij gezegd dat het verzet tegen globalisering gelijk staat aan verzet tegen de wet van de zwaartekracht. Daarin had hij in zekere mate gelijk. Het is echter wel van belang om te weten wat globalisering en een open economie met zich meebrengt. Tevens is het noodzakelijk om te weten wat de risico's zijn. Die moeten in kaart worden gebracht en daartegen dient men zich te wapenen. Daarnaast moet men gebruikmaken van de geboden kansen. Wij hebben al eeuwenlang baat bij de open wereldeconomie. Die hebben wij ook nodig vanwege de ligging en de geringe omvang van Nederland. Op grond van de investeringen die het buitenland in Nederland doet, en de betekenis van onze investeringen in andere landen, kunnen wij concluderen dat wij profijt hebben van die open economie. Die vraagt van eenieder echter wel de bereidheid om zich te vernieuwen. Het gaat er namelijk om, onze positie in de open economie te behouden en zelfs te versterken. Bedrijven dienen dus na te gaan hoe hun concurrentiepositie is. Zij dienen zich te vernieuwen, te innoveren en zich te specialiseren. Die concurrentiepositie is nodig om geld te verdienen en banen te creëren.

Mensen moeten goed onderwijs volgen en zich bijscholen als dat noodzakelijk is om inzetbaar te blijven op een snel veranderende arbeidsmarkt. Dat heeft te maken met participatie. Uiteraard heeft ook de overheid een taak, namelijk zorg dragen voor de juiste randvoorwaarden. Het is belangrijk om te zorgen voor eerlijke concurrentie en een gelijk speelveld. Waar nodig, dient de overheid ook in te grijpen. Dat geldt uiteraard ook voor het ministerie van EZ, dat werkt ten dienste van burgers en bedrijven. Zij zijn als het ware zijn klanten. Dat is er de reden van dat de beleidsagenda van EZ een nieuwe missie heeft geformuleerd: "In een nieuwe wereldeconomie werkt EZ aan een welvarend, duurzaam en ondernemend Nederland." Om die reden is EZ immers ontstaan.

Ieder kabinetslid heeft op dit terrein uiteraard zijn eigen taak, maar er is sprake van een evenwicht. Dat geldt voor EZ in de eerste plaats voor zijn eigen terrein. Het is daarbij van belang dat het laat zien waarvoor het staat. Terugblikkend op de afgelopen periode stel ik vast dat het groepsverbod voor de energiebedrijven in werking is getreden. Dat heeft tot gevolg gehad dat de marktwerking in één klap is verbeterd en dat de publieke belangen zijn geborgd. Dit jaar hebben wij ook een forse impuls gegeven aan de voorzieningszekerheid van gas door ontheffingen te verlenen voor investeringen in LNG-terminals. Tevens hebben wij aangekondigd dat de regels voor de gastransporttarieven zullen worden aangepast.

Dit jaar zijn ongeveer 124 buitenlandse investeringsprojecten aangetrokken. Dat levert 2300 directe arbeidsplaatsen op. Het gaat om een investeringsbedrag van ongeveer 550 mln. Ik neem aan dat de Kamer de berichten over NedCar heeft gevolgd. Wij zijn gestart met twee nieuwe innovatieprogramma's voor water en de automotive-industrie.

Het lijkt alsof het project Pieken in de Delta al jaren bestaat. Toch is dat niet het geval. De eerste subsidies zijn pas dit voorjaar verleend. Het is een bedrag van 24 mln. voor 49 projecten.

Uiteraard is onze inzet breder. EZ is een interventiedepartement. De Kamer moet van mij niet verwachten dat ik als een witte tornado door het land ga jagen om overal interventies te plegen. Dat werkt namelijk niet. Maar je moet wel interveniëren en ik heb de 36-urige werkweek ook niet voor niets niet heilig verklaard. Als je de vergrijzing wilt aanpakken, moet je de participatie bevorderen; dit geldt voor iedereen. Ik heb ook de discussie over de staatsfondsen niet voor niets nadrukkelijk op de agenda gezet, dat bleek wel uit het debat van gisteren. En de voorziene lastenverzwaring van 0,7 mld. is gecompenseerd; 0,3 mld. hiervan was een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven. Maar zoals ik al zei, interventies doe je niet altijd in het openbaar. Het gaat om het effect, het resultaat, en dit geldt zowel voor Brussel als voor Den Haag.

De heer Van der Ham (D66):

De Raad van Economisch Adviseurs, een belangrijke raad die de Kamer adviseert, was niet erg tevreden over de manier waarop dit kabinet doorpakt bij de hervorming van de economie. Daarbij werd het ontslagrecht genoemd en de Raad van State heeft onder andere gezegd dat er ook niet voldoende voor de huizenmarkt gedaan wordt. Deze berichten van dit soort gerenommeerde instellingen zult u toch wel vervelend vinden. Ik begrijp wel dat u uw opvattingen het liefst binnenskamers houdt en uw collega's ervan wilt overtuigen dat zij een beetje moeten opschieten met de hervorming van het ontslagrecht en zo, maar ik ben er erg benieuwd naar of u dit soort geluiden ook zo naar vindt. U ben toch de minister van Economische Zaken, u zou die uitspraken toch graag omarmen?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter, ik vind dat de heer Van der Ham wel verdraaid selectief luistert. Natuurlijk doe ik een aantal interventies niet in het openbaar, maar in de beslotenheid van onderhandelingen met bedrijven of met collega's. Soms doe ik het ook wel in vertrouwelijk overleg met de Kamer, en soms moet je op de trom slaan.

Maar goed, de heer Van der Ham heeft wel gelijk als het gaat om de opmerkingen van de REA. Die baren mij zorgen. In augustus heeft het kabinet advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid over het huidige stelsel van het ontslagrecht, dat een belemmering vormt om personeel in vaste dienst te nemen, wat uiteindelijk ook in het nadeel van werknemers is. En natuurlijk baart het mij zorgen, ook naar aanleiding van rapporten van internationale instellingen, dat onze economie voor een deel op slot lijkt te zitten. Productiviteit vraagt om een goed functionerende arbeidsmarkt, want hoogproductieve bedrijven schreeuwen om mensen, terwijl bedrijven die het minder goed doen, belemmerd worden om het arbeidsvolume aan te passen. Natuurlijk heb ik hier zorgen over, je merkt dat hierdoor de werkgelegenheid in de hoogproductieve bedrijven in Nederland minder hard toeneemt. Dit duidt op een starre arbeidsmarkt. Ik hoef dit ook niet zelf te verzinnen, ik kan zo uit rapporten citeren. Volgens de OESO behoort de ontslagbescherming bij vaste arbeidscontracten in Nederland tot de meest starre van alle bij deze organisatie aangesloten landen. Wij moeten hier dan ook iets aan doen. De REA laat zien dat Nederland 3 tot 4% productiviteit misloopt doordat werknemers te lang blijven hangen bij laagproductieve bedrijven. Ik vind dit zorgelijk en dit is ook precies de toon van mijn interventies.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben zeer blij met deze interventie van de minister, want dit is toch een vrij uitgesproken mening. De OESO en de REA concluderen niet voor niets dat werkgelegenheid in sommige gevallen niet tot stand komt vanwege de manier waarop onze arbeidsmarkt georganiseerd is. Hoogtechnologische bedrijven komen niet tot volle wasdom, terwijl dit in andere landen wel gebeurt, juist omdat de arbeidsmarkt daar flexibeler is. De minister zegt dus dat de arbeidsmarkt flexibeler moet worden en ik begrijp uit haar woorden dat het haar opstelling in de ministerraad is dat het ontslagrecht versoepeld moet worden, juist in het belang van de werkgelegenheid. Daar ben ik zeer blij mee.

Minister Van der Hoeven:

Het is heel simpel: er wordt niet uit de ministerraad geklapt. Dat er af en toe iets uitlekt, is iets anders, maar niet door mijn toedoen. Verder is dit niet alleen mijn uitgangspunt, het is het uitgangspunt van het hele kabinet. Niet voor niets heb ik verwezen naar een adviesaanvraag aan de Stichting van de Arbeid, een aanvraag van het hele kabinet. Dit betekent dat wij geen onbeschreven blad hebben bij de behandeling van dit hele dossier, al lijkt het af en toe wel zo te zijn. Het klopt dat het lastig is om een goede oplossing te vinden, dat blijkt ook. Verschillende belangen spelen een rol. Maar ik ben ervan overtuigd dat wij op dit punt de stappen die wij aangekondigd hebben en die de Koningin in de troonrede aangekondigd heeft, moeten zetten. De manier waarop en de mate waarin zijn op dit moment nog steeds onderwerp van overleg.

De heer Van der Ham (D66):

Ik begrijp een beetje welke positie u binnen het kabinet in dat overleg inneemt; ik zie ook wel wat non-verbale expressie. Maar acht u het als minister van Economische Zaken verantwoord dat de afspraken nu, toch door toedoen van een van de coalitiepartijen, wellicht geen doorgang kunnen vinden, en dat een dergelijke flexibilisering van de arbeidsmarkt de komende vier jaar niet wordt doorgevoerd.

Minister Van der Hoeven:

Ik vind dat de heer Van der Ham te snel een conclusie trekt. Dat er op dit moment nog geen uiteindelijk resultaat is, wil niet zeggen dat het er niet komt. Er moet aan gewerkt worden en er komt een resultaat, maar nog niet op dit moment.

De heer Aptroot (VVD):

Zoals het hoort, overlegt het kabinet in beslotenheid, maar er lekt ook heel veel in het kabinet. Ik vind uw antwoord echter niet voldoende en ik verwacht meer van u. Natuurlijk zet u zich in het kabinet in voor de economie en de ondernemers, maar ik wil dat signaal ook naar buiten toe zien. Ik verwacht van de staatssecretaris en u dat u over het ontslagstelsel gewoon beiden zegt dat u vierkant achter minister Donner staat – ik vind zijn voorstel overigens nog te slap – dat u zich bij de begroting ook grote zorgen maakt over het feit dat de loonkosten in het komende jaar 4,5% stijgen, en dat u vindt dat het eigenlijk niet kan dat er bij de 40 wijken van minister Vogelaar alleen maar geld voor buurt- en clubhuizen is en dat ondernemerschap in de wijken vergeten is. Bent u vanaf nu bereid dat te doen?

Eerlijk gezegd vind ik dat de stilte na 200 dagen maar eens doorbroken moet worden. U kunt het wel, en ik heb u op de andere post ook vier jaar zien functioneren. Als iemand het kan, bent u het wel, maar laat u dat dan ook maar zien.

Minister Van der Hoeven:

Wat een geweldig compliment uit de mond van de oppositie! Los daarvan kiest iedereen zijn eigen toon en moment, en dat doe ik ook. Daar laat ik het bij.

De heer Aptroot (VVD):

Ik begrijp uw antwoord, maar het is 200 dagen stil vanuit EZ. Daarom heb ik gezegd – en dat meen ik serieus – dat als het zo doorgaat, wij het departement kunnen opheffen. Ik verwacht echt van u beiden dat u wel degelijk een belangenbehartiger van de Nederlandse ondernemers bent.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb vorige week een analyse laten maken van het aantal keren dat ik in kranten heb gestaan en op tv ben opgetreden. Bij de opmerkingen van de heer Aptroot dacht ik dat hij of niet naar de tv gekeken heeft, of geen kranten gelezen heeft. Maar het kan natuurlijk ook dat ik niet heb gezegd wat hij wilde dat ik zou zeggen. Dat laatste kan natuurlijk niet. Dit departement staat voor de belangen van bedrijfsleven en consumenten. Daar heeft de heer Aptroot gelijk in. Wat betreft het opheffen van het departement zou ik tegen de heer Aptroot willen zeggen: wie weet, bent u dan aan zet en dan doe u dat maar, maar voorlopig nog niet.

Tijdens mijn eerste behandeling van de begroting van Economische Zaken wil ik het hebben over onze drie beleidsspeerpunten, te weten vernieuwing en ondernemerschap, duurzame en zekere energievoorziening, en marktordening. Op de drie speerpunten van de staatssecretaris gaat hij zelf in. Uiteraard zijn dat ook mijn speerpunten, want het kan niet zo zijn dat je geen gedeeld beleid voert. De bedoeling van ons beiden is dat de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland, als woonland en als werkland wordt vergroot. De vraag is dan vervolgens hoe je dat meet. Er zijn heel veel indexen. Ik heb er één gekozen en dat is de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. Ik heb die gekozen, omdat die de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat meet en ook omdat die is samengesteld op basis van de relatieve scores van landen op negen uitdagingen. Van die negen uitdagingen vloeit de helft rechtstreeks voort uit mijn speerpunten, te weten marktordening, ontvankelijkheid van nieuwe technologieën, innovatie en internationale oriëntatie van het bedrijfsleven en instituties. Wat raar is, zeg ik in de richting van de heer Duyvendak, is dat die index geen rekening houdt met de duurzaamheidsdimensie. Vanuit mijn specifieke verantwoordelijkheid voor een duurzame en zekere energievoorziening, vind ik wel dat je ambitieuze doelstellingen moet nastreven en dat doe ik ook. Ik wil dus een hogere positie op de Global Competitiveness Index en ik wil een verdubbeling van het aantal duurzame megawatts, in ieder geval van wind en zon. Dat staat dus los van die index.

Je kunt die speerpunten alleen maar bereiken met een bepaald instrumentarium. Dat instrumentarium bestaat uit geld en uit regelingen. Dat neem ik als uitgangspunt bij de beantwoording van de vragen.

Ik zal als laatste ingaan op de toekomst van het EZ-instrumentarium en op de ingediende amendementen die op mijn terrein liggen. De staatssecretaris gaat vervolgens in op globalisering, verantwoord ondernemen, consumentenbelangen, wijken en op de overige drie amendementen. Wij doen dat, omdat die amendementen er al liggen en omdat wij daar dan in tweede termijn ook een discussie over kunnen hebben.

De voorzitter:

U heeft dus drie blokken: vernieuwing en ondernemerschap, duurzame en zekere energievoorziening en marktordening. Ik stel voor dat er aan het eind van ieder blok interrupties kunnen worden geplaatst.

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw de voorzitter. Over vernieuwing en ondernemerschap het volgende. De vraag is natuurlijk of wij willen vernieuwen. De tweede vraag die daar meteen bij kan worden gesteld is: kunnen wij vernieuwen? Vernieuwen betekent veranderen. Je hebt sociale innovatie nodig om dit proces te ondersteunen. Je moet ook onzekerheden niet uit de weg gaan. Dat vereist ondernemersmentaliteit. Er is wel een stijgende lijn te signaleren. Dat zie je bijvoorbeeld in de recente ondernemerschapbarometer van de kamers van koophandel. Daaruit blijkt dat die ondernemerszin zo'n 14% hoger ligt dan verleden jaar. De vraag is natuurlijk of wij dat vast kunnen houden. Er zijn namelijk toch nog te vaak barrières die ondernemerschap en innovatie gewoon belemmeren. Wij werken daarom aan het bepalen en het vastleggen van de randvoorwaarden om een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijvigheid te houden en verder uit te bouwen. Dat zijn er nogal wat. Die lopen van een goed opgeleide beroepsbevolking tot regeldruk. Daar gaat de staatssecretaris straks op in. Het gaat natuurlijk ook om de positie van de industrie en van de kennisintensiviteit en al dat soort zaken meer.

In de eerste helft van 2008 kom ik met de industriebrief naar de Tweede Kamer. Ik weet dat u die liever voor het einde van het jaar had ontvangen. U heeft mij daar ook een brief over geschreven. Maar dat lukt mij niet. Ik wil namelijk voorafgaande aan het doen verschijnen van die industriebrief, mijn overleg met het industriële veld op orde hebben. Het overleg is wel op orde, maar het moet wel gevoerd worden. Dat kost tijd. In die brief komen die zaken aan de orde. Natuurlijk – ik zeg dit ook in de richting van mevrouw Smeets – vraagt het stimuleren van het vestigingsklimaat op dat regionale niveau ook aandacht. Daar zijn de FEZ-middelen voor. Die zijn voor infrastructuur, kennis, innovatie en voor duurzame energie, waterbeheersing en ruimtelijke investeringen.

De heer Ten Hoopen vroeg toen: als je zo staat voor dat vestigingsklimaat wat doe je dan eigenlijk aan die internationale school in Eindhoven; ben je niet bereid om daar een financiële bijdrage aan te geven? Ik zie het belang van die internationale school, maar je moet dan wel even kijken hoe de financiering van een school in elkaar zit. Het gaat hier om een gewone school voor voortgezet onderwijs. De financiering daarvan loopt via de gemeente. De huisvestingskosten en onderwijskosten lopen via het ministerie van OCW. Daar moeten wij ook niet aan tornen. Maar het kan natuurlijk zijn dat zo'n school bijdraagt aan een gunstig klimaat voor internationale kenniswerkers. Daarom moet je vanuit Brainport Eindhoven kijken naar de betrokkenheid van het bedrijfsleven en je afvragen waar specifieke elementen zijn waarvoor de onderwijsbekostiging tekortschiet, terwijl die specifieke elementen juist noodzakelijk zijn in de positie van zo'n school daar.

Dan moet je niet alleen kijken naar Eindhoven maar eigenlijk naar de regio Zuid-West-Nederland. Ik weet dat er samenwerking is met de internationale school in Maastricht. Dan kun je additioneel iets doen. Daartoe ben ik zeker bereid maar dan wil ik graag precies weten hoe dat voorstel in elkaar zit. Wat niet kan, is dat er een plaatje van x mln. wordt neergelegd en wordt gezegd: y mln. hebben wij, de rest moet jij bijdragen. Dat gaat niet. Dan zeggen andere scholen immers: en wij dan? Waarom krijgen wij geen bijdrage vanuit EZ? Van de regio vraag ik dus een onderbouwing waaruit blijkt dat de additionele financiering vanuit EZ juist hiervoor noodzakelijk is. Dan ben ik van de precedentwerking af en kan ik aan de vraag van de heer Ten Hoopen tegemoetkomen. Dat wacht ik dus graag af.

De heer Graus vroeg wat wij voor starters doen. Natuurlijk zijn de starters belangrijk. Op dit moment stimuleren wij in het onderwijs dat leerlingen en studenten weten wat ondernemerschap inhoudt en zien wat het betekent om ondernemer te zijn en hoe leuk dat is. Als je een onderneming start, kun je desgewenst gebruikmaken van een garantieregeling die de kredietverlening door banken vergemakkelijkt. Het starten van een onderneming wordt daarnaast bevorderd door het afschaffen van de minimumverplichting voor beschikbaar kapitaal, door voorlichting, het wegnemen van onnodige regels en het stimuleren van netwerken van ondernemers. Steeds meer mensen willen graag deeltijdondernemer worden. Zij willen vanuit een wat veiligere situatie starten. Dit wordt zonder meer bevorderd. Daarnaast kan gestart worden in combinatie met een baan en zijn er studenten die in staat zijn om naast hun studie een bedrijf te starten. Zulke zaken zijn juist voor startende ondernemers van belang.

Het is waar dat wij ook oog moeten hebben voor het belang van zeggenschapsverhoudingen over ondernemingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de positie van de staatsfondsen die om politieke redenen opereren. Ik ben het met de heer Ten Hoopen eens dat vitale sectoren, zoals energie en infrastructuur, buiten ongewenste invloed moeten worden gehouden. Daarom moet je ze beschermen. Dit doen wij via het meerderheidsaandeelhouderschap van de publieke aandeelhouders. Dit hebben wij bijvoorbeeld gezamenlijk voor de energienetwerken gerealiseerd door middel van de Wet onafhankelijk netbeheer. Zoals ik de Kamer heb toegezegd, ben ik met de publieke aandeelhouders in de leverings- en productiedelen van de energiebedrijven in gesprek om te bekijken op welke manier een publieke participatie mogelijk blijft.

Ook in het buitenland zie ik ontwikkelingen, zeg ik in de richting van de heer Ten Hoopen. Het is echter lastig om te zeggen hoe het precies werkt en wie waar achter zit. Voor veel staatsfondsen is er al tientallen jaren een heel goede trackrecord. Ik noem er één, het staatsfonds SABIC, dat nog niet zo lang geleden het Nederlandse DSM Petrochemicals, het bedrijf in Tilburg, heeft overgenomen. Het is nodig om feitelijk onderzoek te doen naar wat er aan de hand is. Dit gaan wij ook doen. Dat doe ik niet alleen maar samen met mijn collega van Financiën. In dat kader is die groep van experts nodig, want je moet eerst weten hoe iets in elkaar zit en hoe iets transparant gemaakt kan worden, voordat je maatregelen kunt treffen. Wat natuurlijk niet kan, is dat je selectieve maatregelen neemt die een vrijbrief zijn voor protectionisme of die dienen om bedrijven af te schermen voor bijzondere marktontwikkelingen. Dat kan natuurlijk niet.

Mevrouw Gesthuizen vroeg wat ik doe tegen verplaatsing van een bedrijf zoals Unilever. Dat is lastig, want zij heeft daarover een spoeddebat aangevraagd met mijn collega van SZW. Ik wil hem het gras natuurlijk niet voor de voeten wegmaaien; dat kan natuurlijk niet. Verplaatsing van bedrijven is echter wel van alle tijden. Je zult bedrijven alleen hier houden als je een goed vestigingsklimaat hebt. Concurrentie dwingt bedrijven ook soms om zich daar te vestigen waar de voorwaarden het gunstigst zijn. Die internationalisering kent winnaars en verliezers. Ik ga nu niet in op het specifieke verhaal van Unilever, want daarover komt er dus een spoeddebat en daarover heeft mevrouw Gesthuizen een brief gevraagd. Een bedrijf is echter geen overheid en heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het houden van werkgelegenheid en het op orde hebben van zijn financiële situatie. Ik ben benieuwd hoe dat debat loopt; dat hoor ik dan nog wel.

Voorzitter. Als het gaat over het instrumentarium van innovatie, is het de vraag wat er voor pakket is. Er is een basispakket dat beschikbaar is voor iedereen. Ook is er de WBSO; die is met name voor starters uitgebreid, zeg ik tegen mijnheer Graus, maar ook voor groeiers. Er zijn innovatievouchers die binnenkort ook beschikbaar komen voor de dienstensector en op het terrein van de duurzaamheid. De toegankelijkheid van het octrooisysteem, met name voor het mkb, wordt verhoogd door het verlagen van de drempelkosten. Ten slotte is er natuurlijk het innovatief ondernemerschap. Daar zijn drie zaken voor. Ten eerste het wetsvoorstel raamwet aanbesteden; dat moet het gemakkelijker maken om het mkb in beeld te krijgen bij overheidsopdrachten. Ten tweede moet het MKB vaker betrokken worden bij publiek gefinancierd onderzoek, de SBIR. Ten derde moet de overheid vaker optreden als launching customer.

Mevrouw Gesthuizen wil weten hoe het mkb-vriendelijker aanbesteden bevorderd en nageleefd kan worden. Zij stelt dat de overheid zich niet aan de regels houdt en er in 70% van de gevallen fout aanbesteed wordt. Ik ken dat cijfer niet; MKB Nederland heeft mij nog geen uitsluitsel kunnen geven. Ik ben het met mevrouw Gesthuizen eens dat de naleving verbeterd moet worden en dat het aanbesteden vriendelijker voor het mkb gemaakt moet worden. Om die reden is de nieuwe Aanbestedingswet opgesteld. Het wetsvoorstel ligt op dit moment bij de Eerste Kamer en ik hoop dat het daar op de steun van de SP kan rekenen, zoals ook in de Tweede Kamer het geval was. Daar komt onderliggende regelgeving bij. Die ontvangt de Kamer na de jaarwisseling. Het is de bedoeling dat de transparantie van de aanbestedingen daarmee verbetert. Over het mkb-vriendelijk aanbesteden maak ik twee opmerkingen. Allereerst moeten onredelijke kwalificatie-eisen tegen worden gegaan. Verder moet niet allerlei extra informatie verlangd worden. Het streven is dat de aanbestedende dienst informatie die openbaar en beschikbaar is niet nog eens extra gaat vragen. Die informatie kan de aanbestedende dienst zelf opvragen.

De heer Aptroot vroeg naar de vrije regeling. Ik vind dat een lastig punt. Ik snap waarom hij daarnaar vraagt. De regelingen zijn vaak zodanig dat een heel goede risicoanalyse moet worden ingeleverd. Op die manier lijkt het net alsof er geen risico gelopen wordt en een en ander een succes wordt. Het inzetten van subsidieregelingen is evenwel alleen gelegitimeerd als er een doelstelling is bepaald waarmee een bestaand probleem wordt opgelost. Dan is een regeling te toetsen op effectiviteit. Overigens zal een vrije regeling zich naar mijn mening moeilijk verhouden met het EU-steunkader. Het zal nog moeilijker vallen binnen de systematiek van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van rechtmatigheid en doelmatigheid. Ik ben bereid om te bekijken op welke punten regelingen meer ruimte kunnen bieden. Dat moet echter gebeuren binnen het raamwerk van rechtmatigheid, doelmatigheid en toetsbaarheid op effectiviteit. Ik word anders op een gegeven moment naar de Kamer geroepen omdat de regeling niet effectief en doelmatig is. Dan zou mijn reactie zijn: ik kan niets meer aangeven want de regeling is vrijgelaten. Er moet dus een goede middenweg worden gevonden.

De internationale kant van innovatie krijgt vorm aan de hand van een aantal speciale innovatieprogramma's in onder meer de maritieme sector en de automotiveclusters. Het gaat daarbij ook over chemie, life sciences & health en materialen. De samenwerking tussen bedrijven, overheid en kennisinstellingen is daarin een belangrijk element. De vraag is: hoe investeer je in je kracht en hoe breid je dat uit? Hierover is een opmerking gemaakt door de heer Ten Hoopen: investeer in kracht zodat een positie wordt verkregen dan wel behouden.

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb twee vragen aan de minister. Ten eerste hebben wij het net gehad over de mkb-vriendelijke aanbesteding. De minister heeft verwezen naar de aanbestedingswet die bij de Eerste Kamer ligt. Nu is gisteren een motie aangenomen, ik dacht Kamerbreed, om opnieuw actie te ondernemen om het aanbesteden mkb-vriendelijker te maken. Deze motie van mijn hand is ingediend omdat wij de wijziging en de aanbestedingswet niet voldoende vinden. Kunnen wij erop rekenen dat de minister die motie uitvoert en dat zij in de loop van het jaar komt met een fors aantal wijzigingen van aanbestedingswetten? Eventueel kunnen wij nog een keer een overleg houden om de hoofdlijnen te bespreken.

Ten tweede begrijp ik de reactie van de minister op de vrije regeling wel, maar er is sprake van een misverstand. Met een vrije regeling voor innovatie bedoel ik niet dat de regeling niet Algemene Rekenkamer-proof en niet rechtmatig en doelmatig moet zijn. De bestaande regelingen gaan echter toch te veel uit van wat er al is. Er wordt bijvoorbeeld gekeken of iets onder scheepsbouw of onder luchtvaart valt. Het gekke is dat er innovaties zijn die niet in een hokje passen. Ik zou daarvoor een beperkt bedrag, dus geen honderden miljoenen, in een potje willen hebben. Dan kunnen wij een paar keer per jaar bekijken wat er is ingediend en dat eventueel steunen. Ik heb het voorbeeld genoemd van een voertuig dat een auto was, maar ook nog als een helikopter kon vliegen en daarom niet in een vakje paste. Er was geen innovatiesubsidie van de Nederlandse overheid mogelijk en het bedrijf is inmiddels naar België vertrokken. Als het plan wordt getoetst en absoluut kansloos is, gaan wij er niet aan beginnen. Als het businessplan echter goed blijkt maar niet in een bestaand vakje past, zou het toch gek zijn als wij het daarom afwijzen? Daarom zou ik een vrije regeling willen.

Voorzitter: Van Beek

De voorzitter:

Ik begrijp dat dit uw tweede termijn was, mijnheer Aptroot?

De heer Aptroot (VVD):

Dan onderschat u mij, voorzitter!

Minister Van der Hoeven:

Ik antwoord eerst op de laatste vraag van de heer Aptroot. Wij hebben niet voor niets gekozen voor de programmatische aanpak, ook in het kader van open innovatie, met de clusterbenadering en de sleutelgebieden. Wij moeten dat ook vooral doen, want wij moeten inzetten op een regionale aanpak. Wij zien ook hoe het werkt, zowel in Wageningen als rondom Eindhoven alsook rondom de scheepsbouw. Daarnaast is er een aantal andere mogelijkheden. Er zijn zo'n 30 subsidieregelingen van EZ; dat is dus iets anders dan de 400 waarover gisteren is gesproken. Binnen die 30 is er ook nog de WBSO. Wij hebben een specifieke zaak op het punt van regionaal beleid, waarover mevrouw Smeets sprak. Als iemand met een plan komt, zal dat nu eenmaal moeten worden getoetst. Er moet innovatiebevorderend worden gewerkt, dat ben ik met de heer Aptroot eens, maar men zal toch altijd door een toets heen moeten. Ik wil best in het genoemde voorbeeld duiken om te kijken hoe het allemaal gelopen is. Ik ben daar ook nieuwsgierig naar, dus dat zeg ik graag toe. Er is echter vaak meer aan de hand als een bedrijf naar het buitenland gaat, dan alleen het niet krijgen van een subsidie die het vaak in het buitenland ook niet krijgt. Er spelen dus ook andere argumenten een rol.

De eerste vraag van de heer Aptroot vind ik een lastige. De veranderde aanbestedingswet is afgehandeld in de Tweede Kamer en ligt nu bij de Eerste Kamer, waar zij nog moet worden behandeld. Daarna komen de uitvoeringsregelingen, die eronder komen te hangen, aan de orde. Daar zijn wij nu mee bezig. Om nu te zeggen dat het weer anders moet terwijl de vorige ingezette verandering nog niet eens is geïmplementeerd, vind ik niet erg consistent. Misschien geeft de laatste opmerking van de heer Aptroot op dit punt een aanzet voor de oplossing. Ik moet het lopende traject aflopen, dat hoort erbij. Ik zou mij echter heel goed kunnen voorstellen dat er aan het begin van volgend jaar, op het moment dat de uitvoeringsregelingen er zijn, een overleg wordt georganiseerd om te kijken waar het niet goed zit en om eventueel een traject af te spreken. Ik kom dan tegemoet aan het verzoek van de heer Aptroot om een overleg. Dat lijkt mij iets netter dan om nu, terwijl het wetsvoorstel aan de overkant nog in behandeling is, weer iets anders te bedenken. Als de heer Aptroot mij toestaat om de motie zo te interpreteren, denk ik dat wij er iets mee kunnen.

De heer Aptroot (VVD):

Als wij dat overleg aan de hand van de nadere maatregelen begin volgend jaar hebben, dan komt dat eraan tegemoet.

Minister Van der Hoeven:

Dat is goed, laten wij dat zo doen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik dank de minister ervoor dat zij inging op de staatsfondsen, maar dit punt heeft wel enige urgentie. Met name bij de politieke staatsfondsen is snelheid geboden. Het handelen van een bedrijf als Gazprom is zeer bedreigend voor Nederland, met name voor de gasindustrie. Erkent de minister dat komend jaar snelheid is geboden? Er moet een Europese aanpak komen, zonder dat de Europese markt wordt ondergraven.

Minister Van der Hoeven:

Ik ben het zeer eens met de opmerkingen van de heer Ten Hoopen over de Europese markt, de snelheid en de Europese aanpak. Een aantal zaken heeft te maken met de Nederlandse situatie, maar dezelfde situatie doet zich voor op de Europese markt. Het is opvallend dat er in de Verenigde Staten lang over is nagedacht. Men heeft al wel iets bedacht, maar het moet nog blijken of dat voor Europa interessant is. Ik ben het ermee eens dat het snel moet gebeuren. Dit jaar moeten wij ons eigen huiswerk op orde hebben, zodat wij het punt kunnen aankaarten binnen de Raad voor Concurrentievermogen of op een ander Europees niveau. Ook daar zal het huiswerk moeten worden gemaakt.

De heer Ten Hoopen noemde Gazprom als voorbeeld. Het hangt er ook van af welke contracten worden gesloten. Met een goed contract komt je een heel eind; dan zijn de zaken helder en transparant. Als fondsen waar anderen achter zitten op de Nederlandse en Europese markt gaan opereren, moeten wij weten wie dat zijn. Daarom bereiden wij in een ander kader zaken voor om meer helderheid te krijgen, bijvoorbeeld bij de private equity. Dat heeft niets te maken met het afschermen van de eigen markt maar met het openhouden van de ogen. Wij moeten zien waar de kansen en bedreigingen liggen. Die bedreigingen moeten wij aanpakken, zonder de kansen teniet te doen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

De kern is dat het om politieke staatsfondsen gaat. Als er twijfel is, zoals waarschijnlijk bij Gazprom, moet gelden: niet doen. Dan krijgen wij namelijk een marktverstoring die wij niet willen. Het gaat om open, transparante, concurrentiële verhoudingen. Het mag niet gaan om een nationaal belang.

Minister Van der Hoeven:

Ik ben het ermee eens dat het gaat om open concurrentiële verhoudingen. Contracten behoren transparant te zijn. Wij moeten weten waar wij aan toe zijn, anders moeten wij er niet aan beginnen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ons advies van gisteren was helder: maak haast, vooral met regelgeving, en wacht niet op Europa. De minister hoeft het wiel niet opnieuw uit te vinden. Ik weet niet of de Amerikaanse oplossing iets is voor ons, maar haar Duitse collega heeft in ieder geval een onderzoeksgroep ingesteld. Dit stond gisteren in de krant. Dat onderzoekscomité is met een voorstel gekomen. Als dit een wet zou worden, wordt elke overname door een buitenlands bedrijf vooraf goedgekeurd door de Duitse overheid. Dat is weliswaar niet verplicht, maar men denkt dat bedrijven of staatsfondsen niet het risico zullen nemen dat een overname achteraf wordt teruggedraaid en daarom kiezen voor een toetsing vooraf. Wat vindt de minister van dat idee?

Minister Van der Hoeven:

Ik voel niets voor een politieke toets op overnames. Dan doe je precies waarvoor de heer Ten Hoopen waarschuwde, het op slot zetten van de markt. Wij moeten eerst weten hoe alles in elkaar zit. Dat weten wij nu nog niet. Ik maak graag gebruik van de kennis en ervaring die elders zijn opgedaan. Verder moeten wij goed bekijken wat de consequenties zijn. Als die zijn dat wij onze eigen deuren op slot doen waardoor buitenlandse investeringen aan ons voorbijgaan, zijn wij niet goed bezig.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De minister wil geen politieke toets. Waar wil zij de verantwoordelijkheid dan wel leggen? Het gaat om zaken die niet alleen de aandeelhoudersbelangen betreffen, maar ook de belangen van de werknemers, van de consumenten, van onze gehele maatschappij en van het milieu.

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw Gesthuizen kiest nu een heel typische aanpak met een enorme overheidsbemoeienis. Maar ja, zij is natuurlijk van die partij, dus zij blijft bij haar eigen geloof. Dat is echter niet het mijne. Wij moeten het onderzoek starten, vervolgens de gesprekken aangaan en tot slot kijken op welke manier wij met deze informatie de risico's kunnen afdekken. Als wij doen wat mevrouw Van Gesthuizen voorstelt – haar voorstel gaat nog verder dan het Duitse voorstel – zijn wij als overheid bezig in te grijpen in de markt. Dat is iets dat wij niet willen, de strategische sectoren waarover de heer Ten Hoopen sprak daargelaten. Dat is precies de afbakening die wij met elkaar moeten afspreken in het parlement. Voorafgaand aan het debat vindt het vergaren van kennis plaats. Wij moeten nooit precies overnemen wat in het buitenland gebeurt. Elk land heeft zijn eigen markt en zijn eigen ordening, niet alleen Nederland, maar heel Europa. Een alleingang lijkt mij in heel veel opzichten niet verstandig.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Het feit dat ik even citeerde wat het Duitse onderzoekscomité voorstelt, wil natuurlijk niet zeggen dat ik dat een op een zou willen laten gelden voor Nederland. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de heer Ten Hoopen over strategische sectoren en strategisch belangrijke bedrijven. Ik wil de minister verzoeken haast te maken. Ik ben benieuwd wanneer zij denkt dat een eventueel onderzoek op dit gebied afgerond zou kunnen zijn.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb net in mijn antwoord aan de heer Ten Hoopen aangegeven dat ik vind dat het huiswerk dat de minister van Financiën en ik op dit punt hebben, dit jaar heel ver gereed moet zijn. Ik durf niet te zeggen of het nog dit jaar helemaal afgerond is. Ik ben het met mevrouw Gesthuizen en de heer Ten Hoopen eens dat wij wel haast moeten maken.

De voorzitter:

De minister kan overgaan tot het volgende blok.

Minister Van der Hoeven:

Het volgende blok betreft duurzame en zekere energievoorziening. Ik kom in mijn tweede termijn nog terug op de vragen die vanmiddag in de regeling zijn gesteld, want die hebben mij nog niet bereikt.

Duurzame en zekere energievoorziening is mijn tweede belangrijke uitdaging voor de komende periode. Wij hebben nog niet zo lang geleden een rapport gezien van het CBS, namelijk De Nederlandse economie 2006. Hierin werd berekend dat economie en milieu onder de afgelopen kabinetten zijn ontkoppeld, dat wil zeggen: de belasting van het milieu is achtergebleven bij de economische groei. Dat is goed. Ontkoppeling is vooral het gevolg van schonere productieprocessen bij bedrijven. Het Milieu- en Natuurplanbureau toont zich echter wel bezorgd over de verdere ontkoppeling, zeker als de technologische ontwikkeling stagneert. Dat geldt met name voor de uitstoot van CO2 en voor geluidsoverlast. Dat betekent dat gedragsveranderingen, met name bij consumenten, heel hard nodig zijn. Wij zetten dus in op de verdere ontkoppeling. Immers, een duurzame leef- en werkomgeving draagt bij aan een gunstig vestigingsklimaat. Dat is goed voor het imago van de BV Nederland en het is goed voor de kansen en de mogelijkheden van ons bedrijfsleven.

De heer Duyvendak stelde de intrigerende vraag of Nederland leiderschap gaat tonen bij het vergroenen van de economie. Heel binnenkort sluit het kabinet een duurzaamheidsakkoord met het bedrijfsleven. Ik wil daar iets meer over vertellen. Dit akkoord borduurt voort op de EZ-aanpak voor de meerjarenakkoorden. Natuurlijk moeten wij iets doen om de economie te vergroenen, mede of juist vanuit Economische Zaken. De heer Duyvendak noemde de "Green Valley". De doelen van CO2-reductie, duurzame energie en energiebesparing bieden een forse economische kans. Dat ben ik met hem eens. In het werkprogramma Schoon en Zuinig komen 22 van de acties die concreet gericht zijn op CO2-reductie voor rekening van EZ. WWI, VROM, LNV en Verkeer en Waterstaat hebben elk tien tot vijftien concrete acties.

Economische Zaken neemt dus die verantwoordelijkheid. Ik neem de eerste verantwoordelijkheid op mij om met de energiesector en de industrie te komen tot energie-efficiency, duurzame energie en CO2-reductie. De vergroening van de economie is een belangrijke pijler van mijn ministerschap, ook al is dit niet opgenomen in de elementen die in de index aan de orde komen. Dat maakt verder niet uit. De vergroening is een belangrijk punt. Het kabinet sluit daarover een duurzaamheidsakkoord met het bedrijfsleven. Ook daarvoor zijn instrumenten nodig.

Om te komen tot een aandeel van 20% duurzame energie in 2020 hanteert Economische Zaken het innovatie-instrumentarium, de FES-gelden, ten behoeve van energietransitie op de langere termijn. Hiermee is 115 mln. gemoeid, dat wordt besteed aan nieuw gas, schone fossiele brandstoffen en biobrandstoffen. Begin 2008 beginnen wij met de SDE, de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie. Een stabiel investeringsklimaat is een belangrijke factor voor de gewenste toename van duurzame energie. De nieuwe SDE-regeling is een stuk stabieler dan zijn voorganger. Bij het ontwerp is heel goed gekeken naar de kritiek van de Algemene Rekenkamer op de MEP-regeling. De kans op budgetoverschrijdingen is in ieder geval verdwenen. Overstimulering wordt voorkomen, door de subsidietarieven jaarlijks te laten variëren met de energieprijs.

Een aantal sprekers heeft gevraagd of de middelen voor de stimuleringsregeling duurzame energie wel voldoende zijn. Ik ben eens gaan tellen. Deze kabinetsperiode gaat het om 326 mln. Er is echter ook nog eens ruim 2,5 mld. uit lopende MEP-verplichtingen. De MEP-beschikkingen lopen af. Daardoor vallen er middelen vrij. Op dit moment bekijken wij hoe die vrijval kan worden ingezet voor de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie. Daar de SDE voorziet in een meer kosteneffectieve inzet van middelen in vergelijking met de MEP, kunnen er per euro meer kilowatturen gerealiseerd worden. Daarmee wordt een belangrijke stap gezet in de richting van de doelstelling van 20%.

Mevrouw Gesthuizen wil een amendement indienen voor extra SDE-middelen. Men merkt wel aan mij dat dit echt niet hoeft. Zij wil dat financieren uit het verlagen van subsidies voor de twee experimenten met CO2-afvang en -opslag en een speciaal tarief voor de grootverbruikers onder de kleinverbruikers. Het eerste deel van de dekking, dat zou worden gehaald uit de subsidies voor de twee experimenten met CO2-afvang en -opslag, is strijdig met de transitie naar een duurzame energievoorziening. Bovendien zijn de twee procedures al gesloten en is één al afgerond. Deze dekking is dus niet mogelijk.

Wat het tweede deel van de dekking betreft, vond ik dat de heer Aptroot dat heel nauwkeurig fileerde als een buitengewoon weinig sociale maatregel. Er zijn namelijk ook grote gezinnen die geen topinkomen hebben.

De heer Duyvendak vroeg: waarom geen verplicht aandeel duurzaam als alternatief? Ik weet dat dit zijn stokpaardje is. Daar wil ik enkele opmerkingen over maken. Een nationale verplichting is onder de huidige marktomstandigheden niet wenselijk. Dat leidt namelijk tot een dominante marktpositie voor enkele partijen met daarbij behorende woekerwinsten. Ik zou die sector dan meteen op het lijstje oligopolies van de heer Ten Hoopen moeten zetten. Dat moeten wij dus niet doen.

Wij moeten ons natuurlijk wel op Europees niveau sterk maken voor een verplicht aandeel duurzaam. Dat doen wij ook. Er ontstaat dan een grote Europese markt voor duurzame elektriciteit. Dat stimuleert producenten tot een zo goedkoop mogelijke productie op een zo gunstig mogelijke locatie binnen de Europese Unie. Daarmee voeren wij de motie-Halsema uit op een schaal die effectief is. Om een misverstand maar direct uit de wereld te helpen: een verplichting voor de energiebedrijven om een bepaald percentage duurzaam op te wekken, is niet gratis. Zij zullen dat doorberekenen aan hun afnemers, met alle koopkrachteffecten van dien. Dat hebben wij ook gezien bij de MEP, toen het ging om het aansluittarief.

Voorzitter. Ik wil ook 20% duurzaam. Dat willen wij toch allemaal? Daarbij zijn wij wel voor 80% afhankelijk van de energievoorziening uit niet-duurzame bronnen. Dat is ook een feit. Dit betekent dat wij ook daarin moeten investeren. Daarom ondersteunen wij ook de investering in onder andere de gasrotonde, de LNG-terminals en de minder belastende kolencentrales. Dat hoort erbij.

De heer Duyvendak vroeg waar ik was bij de discussie over de bouw van de kolencentrale. Ik was in de Eerste Kamer, waar ik deelnam aan het debat over de splitsing van de energiebedrijven. Daarom was de minister van VROM hier alleen. Anders was ik er natuurlijk bij geweest. De heer Duyvendak voegde eraan toe: om de bouw van nieuwe kolencentrales te stoppen. Dat wil ik helemaal niet. Daarover verschillen wij dus van mening. Ik wil dat niet, omdat, naast welk ambitieus transitiepad je ook hebt, je nog enkele decennia aan de fossiele brandstoffen vastzit. De marktpartijen beseffen dat en daarom kiezen zij in hun brandstofmix behalve voor gas, ook voor kolen. De vraag is niet "of", maar "waar" de nieuwe kolencentrale komt en welk soort kolencentrale het is.

Als je dat bekijkt in de internationale context, ontstaat er een heel andere situatie. Wij importeren nu namelijk al jaren voor twee à drie kolencentrales kolen van een kernenergiestroom. Daar hoor ik niemand over. Als wij dan kappen met kolen, om de woorden van de heer Duyvendak te gebruiken, komen de nieuwe centrales er toch, hoor. Die komen dan alleen niet hier, maar direct over de grens bij de buren Duitsland en België. Daar zijn wel andere omstandigheden, bijvoorbeeld warmer koelwater. Dat betekent dat die centrales hogere CO2-emissies hebben. Zoals wij het nu doen, zijn wij in ieder geval betrokken bij de bouw van die centrales en kunnen wij invloed uitoefenen om die zo schoon mogelijk te maken.

De heer Duyvendak heeft ook gevraagd of de afspraken met de bouwers van de kolencentrales niet vaag en boterzacht zijn. Nee, dat zijn ze niet. De bedrijven die nu investeren in een kolencentrale in Nederland, weten dat er voorwaarden worden gesteld aan de CO2-emissie. Dit gebeurt primair door het Europese systeem van emissiehandel, waardoor de CO2 een prijs krijgt. Wij willen dat de uitstoot van de broeikassen in 2020 met 30% is verlaagd. Die bedrijven weten dat en zij weten ook dat dit een impact heeft voor de uitstoot van kolencentrales. Wij kunnen die opvangen door CO2-afvang en -opslag, door meer biomassa te stoken of door een mix. De techniek van de CO2-afvang en -opvang is nog niet volwassen, dat weten wij allemaal. Dat betekent dat wij de demonstratieprojecten, waarvan wij er drie van start hebben laten gaan, voor de volle honderd procent steunen.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Een punt van orde. Zouden wij niet gewoon kunnen interrumperen, met natuurlijk een zekere terughoudendheid wanneer iets wordt besproken. Dit debat slaat dood als wij steeds tot het eind van een blokje moeten wachten. Het is aan de voorzitter om te beslissen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik val de heer Aptroot bij, want ik denk nu dat ik straks misschien één keer mag interrumperen aan het eind van zo'n debatje of een reeks van vier of vijf vragen moet stellen.

De heer Graus (PVV):

Ik steun het voorstel.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ook.

De voorzitter:

Ik heb de afspraak overgenomen die met voorzitter Verbeet is gemaakt, maar ik kan mij er iets bij voorstellen want het wordt voor de Kamer en voor de minister saai. Ik wil best die kant op, maar wij moeten ons wel enige beperkingen opleggen, anders zijn wij uren aan het bakkeleien en dat kan ook niet. Als er een vraag is over het onderdeel waar de minister is gebleven, stel die dan kort en scherp. Wij zullen even bekijken of het op die manier ook lukt.

De heer Aptroot (VVD):

De minister heeft gezegd dat wij even goed kolencentrales kunnen bouwen, want anders importeren wij energie uit kolencentrales. Dat geldt ook voor kernenergie.

Minister Van der Hoeven:

Dat heb ik ook gezegd.

De heer Aptroot (VVD):

Ja, dat heeft de minister gezegd. Waarom is er dan vanuit dit kabinet een blokkade? Men hoeft bij een kerncentrale geen CO2 op te slaan want er is geen uitstoot. Waarom houdt het kabinet vol dat wij geen kerncentrale bouwen? Ik was de vorige week bij Corus. De industrie snakt ook naar betaalbare en natuurlijk schone energie.

Minister Van der Hoeven:

De heer Aptroot vraagt een beetje naar de bekende weg. Wij hebben in het coalitieakkoord afgesproken dat in deze periode geen nieuwe kerncentrales zullen worden gebouwd, dus dat zullen wij ook niet doen. Dat neemt niet weg dat het nadenken over de problemen waarvoor kerncentrales ons bijvoorbeeld via het afval plaatsen, wel verder moet gaan, maar dat is een andere vraag.

De heer Aptroot (VVD):

Er is dus maar één goed argument, namelijk dat het in het akkoord staat, dat de minister het toen heeft weggegeven.

Minister Van der Hoeven:

Het is een kwestie van afspraken maken. Wij hebben hierover een afspraak gemaakt. De heer Aptroot weet ook dat over niet al te lange tijd een advies van de SER zal verschijnen. Ik ga ervan uit dat dit ook de heer Aptroot de mogelijkheid biedt om dit onderwerp opnieuw aan de orde te stellen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik wijs de minister en de heer Aptroot erop dat in het Basisonderzoek Elektriciteit Kleinverbruik juist wordt aangetoond dat ouderen en gewone gezinnen met twee kinderen, die wat vaker in bad moeten, helemaal niet boven het gemiddelde zitten. Het zijn juist de yuppen waarnaar de heer Aptroot heeft verwezen, met luxegoederen als airco en een waterbed, die boven dat gemiddelde zitten. Dat zeg ik om onze dekking te rechtvaardigen. Kan de minister verder uitleggen waarom zij het voldoende vindt dat de grote industriële bedrijven tot 2030 slechts 2% per jaar, namelijk 50% in 23 jaar, energie-efficiency hoeven te bereiken in ruil voor vrijstelling van hogere energiebelasting, terwijl de Nederlandse consument zowel 2% energie per jaar moet besparen als een veel hogere energiebelasting moet ophoesten. Ik heb dat gemist in de antwoorden in de eerste termijn, toen ik daarover een vraag had gesteld. Juist de grote bedrijven beschikken over veel meer mogelijkheden voor energiewinst.

Minister Van der Hoeven:

Dat is heel simpel. Die bedrijven hebben nog een andere taak, namelijk winst maken. Daardoor kunnen zij de mensen die u aan het werk wilt hebben, aan het werk houden.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Maar als je alle burgers in het land om een bijdrage vraagt, dan mag je dat toch ook bij het bedrijfsleven doen.

Minister Van der Hoeven:

Dat doe ik ook.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik vraag mij dan af waarom u niet gewoon de lat op 3% legt. Dan heb je in ieder geval een evenredige belasting: de burgers 2% en een hogere energiebelasting en de bedrijven een grotere energiebesparing.

Minister Van der Hoeven:

Dat ben ik niet met u eens. Wij hebben te maken met verschillende belangen. Natuurlijk moet iedereen een bijdrage leveren. Dat ben ik wel met u eens, maar ik meen dat de mix waarvoor wij hebben gekozen voor een evenwichtig beeld zorgt. Wij vragen ook iets van bedrijven, maar zij hebben te maken met internationale concurrentie. Ik ben niet voor niets begonnen met een opmerking over de open markt. De bedrijven moeten met die open markt hun bedrijf in Nederland open kunnen houden. Daar hebben wij allemaal belang bij.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik zal aan het eind van dit blokje terugkomen op de kwestie van de duurzame energie, maar nu wil ik iets zeggen over die kolencentrales. Ik vind naar anderen wijzen in een politiek debat nooit sterk. Je kunt bijvoorbeeld refereren aan hetgeen in Duitsland of België gebeurt. Dat doet de u nu wij het hebben over de kolencentrales. Ik wijs er echter op dat er voor het kabinet geen geldig argument meer is, omdat het zelf zegt de schoonste en duurzaamste economie van Europa te willen. Bij zo'n economie passen gewoon geen kolencentrales. Vijf nieuwe kolencentrales stoten net zoveel uit als alle auto's in Nederland samen. Hoe kunt u dan de doelstelling hebben van de schoonste economie en tegelijkertijd een grote smeerboel binnenhalen!

Minister Van der Hoeven:

Wij hebben daar eerder over gedebatteerd. Ik verschil met u fundamenteel van mening. Je bent en blijft voor die 80% afhankelijk van fossiele brandstof, hoe je het ook wendt of keert. Ik had ook liever dat dat anders was, maar u weet net zo goed als ik dat dat in deze termijn niet haalbaar is. Dat betekent dat je de kolencentrales laat bouwen waar zij het minst milieubelastend zijn en dat je met je milieuwetgeving zicht houdt op wat er precies gebeurt, en dat doen wij hier. Dat is ook precies waarom mevrouw Cramer en ik gezamenlijk met de rest van het kabinet dat besluit hebben genomen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik weet niet of u de klimaatbegroting van GroenLinks kent, maar wij laten zien dat je die 20% CO2-reductie kunt realiseren zonder kolencentrales te bouwen. Dan moet je wel veel forser inzetten op de besparing dan het kabinet. Dan is het halen van die doelstelling heel goed mogelijk. U sprak over de schone kolencentrales, maar waarom komt u alleen met een inspanningsverplichting voor de bedrijven? Er worden dus geen harde afspraken gemaakt; er geldt alleen een inspanningsverplichting om iets te doen. Stel dat de bedrijven straks iets anders willen en dat zij niet aan CO2-opslag doen, waarvoor met het NMP ook wordt gewaarschuwd. Stel dus dat zij vuiler willen werken. Dan hebt u geen poot om op te staan. U kunt dan niet ingrijpen.

Minister Van der Hoeven:

U sprak over het programma van GroenLinks, maar dat is uw programma. Daar tekent u voor, maar dat is niet het mijne. U moet niet alleen nagaan wat er aan energiebesparing wordt gedaan. U moet het totale pakket in aanmerking nemen. Wij hebben andere keuzen gemaakt. U maakt uw keuzen en wij de onze. Wij verschillen van mening.

Een ander punt is die inspanningsverplichting. Ik meen dat wij daarmee niet vaag zijn. Het bedrijfsleven weet verdraaid goed dat voorwaarden worden gesteld en dat een bepaalde CO2-reductie geldt. Het weet verdraaid goed dat het Europese systeem voor emissiehandel ervoor zorgt dat voor CO2 een prijs geldt. Het heeft er dus alle belang bij dat de emissies zo laag mogelijk zijn. Daar is niks vaags aan.

De heer Graus (PVV):

Ik vind het heel erg jammer dat u zich vaak verschuilt achter anderen. U zegt: ik ben het niet eens met uw partijprogramma. U staat hier ook...

Minister Van der Hoeven:

Mijnheer de voorzitter. Hier maak ik bezwaar tegen. Ik heb dat één keer gezegd, zojuist in de richting van de heer Duyvendak. Ik heb toen gezegd dat de heer Duyvendak zijn eigen keuzen maakt. Dat is een ander verhaal. Wij maken andere keuzen en je moet staan voor je keuzen.

De voorzitter:

Dat lijkt mij ook.

De heer Graus (PVV):

Ik heb vandaag al twee keer de opmerking gehoord waar ik zojuist op doelde. Bovendien denk ik ook aan de afgelopen maanden. Mevrouw Gesthuizen van de SP kreeg overigens ook al hetzelfde verwijt. Ik wijs erop dat wij hier staan als volksvertegenwoordigers en dat wij lid zijn van een partij. Wij hebben partijprogramma's en daar hebt u gewoon naar te luisteren. Dat is een plicht. Ik vind hetgeen hier gebeurt schandalig. Ik wil dan ook uw mening horen over het volgende punt.

Nederland wordt een onderontwikkeld land op het gebied van kernenergie. U kunt zich verschuilen achter het regeringsakkoord, maar u zult toch met mij van mening zijn dat de keus van de regering een gemiste kans voor onze energietechnologie is. De energiesector behoeft namelijk technologische innovatie. Met het huidige regeerakkoord worden wij een onderontwikkeld land wat kernenergie betreft. U zegt wel: als die kolencentrales hier niet komen, komen zij in het buitenland. Hetzelfde geldt voor de kerncentrales. Kijk maar eens wat in Noord-Frankrijk gebeurt. U hebt het wel over veiligheid, maar als daar wat gebeurt, zijn wij hier ook de dupe. Dus dat kan geen reden zijn om de bouw van kerncentrales hier tegen te houden. Graag krijg ik hierop een reactie van u.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik heb mijn plicht vervuld. Ik heb naar de heer Graus geluisterd. Dat doe ik altijd. Ik luister niet alleen naar de heer Graus, ik luister ook naar mevrouw Gesthuizen. Ik geef aan op welke punten ik het niet eens ben met de opvattingen van de partij van mevrouw Gesthuizen en die van de heer Graus. Dat is mijn plicht, en daar sta ik voor.

Richting de heer Graus heb ik aangegeven dat ik het raar vind dat ik niemand heb horen spreken over het feit dat wij al zoveel jaren stroom van zowel kerncentrales als kolencentrales importeren.

Wat betreft de toekomst van de kernenergie in Nederland heb ik richting de heer Aptroot al aangegeven dat daarover een rapport uitkomt van de SER. Dat lijkt me een uitgelezen moment om daarover van gedachten te wisselen.

Op de vraag van de heer Ten Hoopen naar de visie op het integrale energiebeleid en de energiemix zal ik waarschijnlijk in mei 2008 bij u terugkomen. Dan is dat rapport beschikbaar. Op dat moment komen overigens alle elementen terug die nu aan de orde zijn geweest. In de aanloop naar de behandeling van het rapport over de energiemix is ook nog wel het een en ander te bespreken. Zo gaat het eerstvolgende debat, op 29 oktober, over schoon en zuinig.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Wij hebben er bewust naar gevraagd omdat de energiemix mede de concurrentiepositie van Nederland bepaalt, en de wijze waarop de duurzaamheid vorm krijgt. Waarom duurt dat allemaal zo lang?

Minister Van der Hoeven:

Dat gebeurt om de reden die ik zojuist heb genoemd en die de heer Ten Hoopen nu ook zelf noemt. Het heeft een relatie met de concurrentiepositie van Nederland. Er moet niet alleen gekeken worden naar de concurrentiepositie nu, maar ook wat het betekent voor die concurrentiepositie als wordt gekozen voor een andere energiemix. Het heeft ook te maken met de toekomst van Nederland als gasrotonde, waarover op dit moment nog de nodige onderhandelingen worden gevoerd. Ik wil graag komen met een totaalpakket.

Hiermee heb ik dit blokje afgerond.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb nog twee vragen. De minister maakte een opmerking over een verplicht aandeel duurzaam. Zij gaf aan te begrijpen dat ik dat wil, maar stelde dat dat in Europees verband moet gebeuren. Nu bestaat er binnen het Programma "schoon en zuinig" de mogelijkheid om tot een verplicht aandeel duurzaam te komen in Nederland, en als ik mij goed herinner is dat zelfs in de wet vastgelegd. Die optie wordt nog nadrukkelijk opengehouden door minister Cramer. Doet deze minister dat ook nog steeds of doet zij daar afstand van?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Mevrouw Cramer en ik trekken in dit dossier zeer gezusterlijk op. Dat moet ook, anders word je uit elkaar gespeeld, en dat laat ik ook hier niet gebeuren. Natuurlijk moeten allerlei opties meegenomen worden. Wij moeten echter ook reëel zijn, en voor een goed effect is een Europese aanpak nodig. Dat ontslaat ons echter niet van de verplichting om ook te kijken wat je nationaal kunt doen. Dat onderzoeken wij ook. Dat heeft minister Cramer toegezegd en dat doen wij.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben blij dat ik dat hoor, want ook in ons verkiezingsprogramma en onze tegenbegroting hebben wij daarvoor gekozen.

Minister Van der Hoeven:

Mijnheer de voorzitter. Dat wil nog niet zeggen dat wij daarvoor kiezen.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb u goed begrepen: u blijft de optie open houden. Wij hebben in onze tegenbegroting bewezen dat dat een effectief middel is. Overigens komen wij ook ten aanzien van de economische ontwikkeling beter uit dan het kabinet, dus wij kunnen beide combineren.

Mijn tweede vraag betreft de Borssele-gelden voor duurzame energie waarop de minister in haar schriftelijke beantwoording is ingegaan. Uit die middelen wordt een aantal pilots gefinancierd, zoals in het kader van CO2-opslag. Daar zijn wij blij mee omdat ook D66 daarvan voorstander is. Veel van de gelden zijn echter versnipperd over vele verschillende potjes, zoals de UKR-regeling, DEMO-tenders en zelfs 10 mln. voor busverkeer bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het is allemaal een beetje klein bier. Het zijn niet de aansprekende projecten waar de Borssele-gelden juist voor bedoeld waren. Uit de schriftelijke beantwoording werd mij niet geheel duidelijk welke vragen al juridisch vastliggen, en of de minister bereid is die gelden te herschikken en bij elkaar te voegen en als één grote tender aan te bieden voor duurzame, hernieuwbare energie. Dat zou op zo'n 139 mln. uitkomen, voor zover ik dat kan berekenen.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Toezeggingen aan de verschillende departementen kan ik natuurlijk niet terugdraaien. Dus op dat deel van de vraag kan ik geen positief antwoord geven. Binnen het totale pakket hebben wij op het punt van duurzaam een behoorlijk breed palet aan te pakken. Het gaat niet alleen over biobrandstof of CO2-afvangtechnologie; het is breder. Juist omdat er ook nieuwe technologie moet worden ontwikkeld, heeft het kabinet ervoor gekozen om die gelden breed in te zetten. Wat inmiddels al juridisch dan wel bestuurlijk verplicht is, kun je niet zomaar terugdraaien. Als u precies wilt weten wat definitief verplicht is, wil ik u dat schriftelijk doen toekomen. Maar zoals het hier staat, is het afgesproken en je moet je aan je afspraken houden. Je kunt het niet terugdraaien.

De heer Van der Ham (D66):

Daar heb ik niets tegen in te brengen. Maar er zijn allerlei potjes. Ik noem het ophogen van een aantal bedragen in het kader van de UKR, 2,6 mln. voor dit, allemaal kleine bedragen, ook op het ministerie van EZ zelf, dus niet toegezegd aan andere ministeries. Voeg dat bij elkaar, denk ik dan. Ik vraag u om er in ieder geval onderzoek naar te doen en ons dat nog voor de stemmingen over de definitieve begroting toe te laten komen, omdat wij daarmee een mooiere tender kunnen neerzetten voor hernieuwbare energie.

Minister Van der Hoeven:

Dat zal erg moeilijk zijn, want uit de Unieke Kansen Regeling, de UKR, worden bijvoorbeeld die drie projecten voor de CO2-afvangtechnologie bekostigd. Verder heb je de energietender in Technopark, maar dat doe ik samen met mevrouw Cramer. Ik heb ook geen zin om dat opnieuw ter discussie te stellen. Dat geldt ook voor de vierde tender, de energiebesparingstender. U mag het van mij wel hebben, maar ik voel er niets voor om er wijzigingen in aan te brengen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik heb een opmerking en een vraag. De minister noemt mijn pleidooi voor een verplicht aandeel duurzaam mijn "stokpaardje". Dat vind ik niet gelukkig, want een meerderheid van de Kamer heeft een motie aangenomen waarin zij vraagt om het invoeren op Nederlandse schaal van een verplicht aandeel duurzaam. Het is dus op zijn minst een stokpaardje van een meerderheid van de Kamer.

Ik heb een vraag over het aandeel duurzame energie. Ik heb gisteren gewezen op de kritische brieven vanuit de sector over dramatische gevolgen en veel te weinig geld. De minister heeft net geprobeerd ons een rekensom voor te houden: met de MEP-gelden en de SDE-gelden komen wij er misschien. Met die MEP-gelden zitten wij nu op 2,5% en met die SDE-gelden komt er misschien 1% bij. U zegt dat die MEP-gelden in de toekomst misschien worden doorgezet. Wordt het wat effectiever, dan blijf je in enkele procenten zitten, misschien 3 à 4%. Met de SDE zit je misschien op 5 à 6% duurzame energie in 2020, terwijl 20% is gevraagd. U bent nog niet bij een begin van het behalen van dat doel. Dat is heel zorgelijk. Kunt u voor mij een rekensom maken hoe u met de huidige bedragen tot die 20% komt?

Minister Van der Hoeven:

Ik had het niet zo moeten zeggen over dat stokpaardje. Het was in ieder geval een gezamenlijk stokpaardje.

Wij hebben die doelstellingen staan voor 2020. Wij hebben ook niet voor niks gezegd dat wij in 2010 een tussenbalans opmaken: waar staan wij en wat is het verwachte resultaat in 2020? U moet het niet bagatelliseren, want het gaat over dat geld. Het is natuurlijk niet niks. Als de MEP-middelen vrijvallen en als je de mogelijkheid krijgt – daaraan wordt gewerkt – om ze opnieuw in te zetten voor duurzame energie, dan scheelt dat nogal een slok op een borrel. Dat geld gaat niet weg; het komt terug en wordt opnieuw ingezet. Het is mijn vaste overtuiging dat, met datgene wat wij op dit moment doen, er een alleszins gerede kans is dat wij dat wel halen. Maar ik ben het met u eens dat je de vinger aan de pols moet houden. Om die reden maken wij in 2010 de tussenbalans op.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Met alle respect, ik heb toch de indruk dat u nog in uw inwerkperiode zit. Met wat u jaarlijks erbij krijgt, haalt u per jaar 7 petajoule duurzame energie extra in de komende vier jaar: 29 in totaal, schreef VROM gisteren. In de acht jaar daarna, van 2012 tot 2020, heeft u 70 petajoule per jaar extra nodig om uw doel te halen, tienmaal zo veel. Dat kan toch niet met deze bedragen?

Minister Van der Hoeven:

Dat is maar de vraag. Het is ook maar de vraag of het uiteindelijk alleen met subsidiegelden zal worden gerealiseerd. Het gaat natuurlijk ook om de manier waarop de economie zich ontwikkelt. Dat weet u net zo goed als ik, want er ligt een relatie tussen. In het ene geval haal je je doelstelling een stuk gemakkelijker dan in het andere geval. Maar dat vind ik eigenlijk een flauwe opmerking van mijzelf, want het doet geen recht aan de inbreng van de heer Duyvendak.

Dit kabinet is ervan overtuigd dat wij met deze inzet voor deze kabinetsperiode en voor de periode daarna – dan is het overigens aan een ander kabinet om verdere stappen te zetten – wel degelijk die stappen kunnen zetten die tot dat doel leiden. Wij verschillen hierover van mening. Ik kan daarover verder niets vertellen, omdat ik dan mijzelf ga herhalen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u overgaat naar het derde blok, de marktordening.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Mag ik hierover nog een vraag stellen? Ik vind het antwoord hoogst onbevredigend.

Op 29 oktober aanstaande is er een debat over Schoon en zuinig, de minister memoreerde dat al. Ik ontvang graag voor dat debat een brief van de minister, waarin zij aangeeft hoe zij denkt met de MEP- en de SDE-gelden van de 2,5% die wij nu hebben naar de 20% duurzame energie in 2020 te komen. Dan debatteren wij tenminste ergens over.

Minister Van der Hoeven:

Volgens mij debatteren wij dan juist over dit soort zaken. In Schoon en zuinig geven wij aan wat onze ambities zijn, op welke manier wij onze ambities verder gestalte zullen geven en welke budgetten daaraan zitten. Ik zie dus niet in wat ik nog verder op papier zou moeten zetten voor 29 oktober aanstaande.

Overigens zijn de Borsselegelden steeds op papier gezet en aan de Kamer kenbaar gemaakt. Daarvan bent u vanaf het begin op de hoogte geweest. Het is een beetje vreemd om nu te vragen om nog een keer tot een herschikking over te gaan.

Mijn derde blokje gaat over marktordening. Daarvoor is terecht veel aandacht gevraagd. Wij hebben daarover uitgebreid gedebatteerd op 30 mei jongstleden. Toen ging het vooral over marktordening en marktordeningsvraagstukken in de publieke sector. Wij waren het met elkaar eens dat marktordening geen doel is, maar een middel. Je beoogt om kwaliteit, toegankelijkheid en efficiënte levering van goederen en diensten te bevorderen ten gunste van de afnemer. Je ziet ook dat burgers en bedrijven steeds meer de voordelen van marktordening ervaren. Je ziet dat in de telecommunicatie, in de luchtvaart, bij de notaristarieven voor onroerend goed – met 8% gedaald zonder verlaging van de kwaliteit - en in de elektriciteitsmarkt, waar sinds de liberalisering in 2004 zo'n 1 miljoen kleinverbruikers van aanbieder zijn veranderd vanwege de betere service of vanwege die lagere prijzen. Ook daarvoor is een uitgebreid instrumentarium: de Mededingingswet, de Elektriciteitswet, de Gaswet, de Winkeltijdenwet en de Telecommunicatiewet. Dit zijn wetten voor het ordenen van markten.

De heer Van der Vlies heeft gevraagd waarom wij niet kiezen voor een meer stringente handhaving van het toeristische regime. Waarom zoveel vrijheid laten? Natuurlijk willen wij het oneigenlijke gebruik van de toeristische bepaling tegengaan. Wij maken die bepaling dwingender. Er moet sprake zijn van substantieel toerisme en de gemeente moet zorgen voor een zorgvuldige afweging van alle belangen. Wat nieuw is, is dat als belanghebbenden menen dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest of dat het besluit op andere grond onrechtmatig is, zij tegen het besluit in beroep kunnen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Dus er wordt niet dirigistisch vanuit Den Haag opgelegd welke winkels in welke gemeenten op welk moment open mogen zijn. Wij doen dat niet omdat dat niet werkt. Dit doet namelijk helemaal geen recht aan het feit dat gemeenten enorm van elkaar verschillen. Dat is niet alleen vanwege hun toeristische aantrekkingskracht, maar ook vanwege de wensen van de lokale bevolking.

Wij praten altijd over het belang van decentralisatie en de eigen verantwoordelijkheid van de lokale overheden. Ik denk dat het juist op dit punt van belang is dat wij die ook tot zijn recht laten komen. Het kabinet is van mening dat het oneigenlijke gebruik van de toerismebepaling heel goed kan worden tegengegaan met de maatregelen die zijn aangekondigd in de brief die naar de Kamer is gestuurd. Ik heb in het verslag gelezen dat de Kamer die brief voor kennisgeving heeft aangenomen.

De heer Aptroot (VVD):

U kondigt aan dat u met een wetsvoorstel komt. Wij kunnen kennisnemen van die aankondiging. Verandert er nog iets? De heer Ten Hoopen heeft hier gisteren gezegd – ik heb het voorlopig stenografische verslag erop nagekeken – dat er geen winkel door wordt gesloten. Dat begrijp ik in ieder geval. Iedereen die nu op zondag open is, kan dat blijven. Wat verandert er door het wetsvoorstel waarmee u bezig bent?

Minister Van der Hoeven:

Wat niet verandert, zijn de twaalf koopzondagen. Wat ook niet verandert, is de lokale autonomie. Wat wel verandert, is dat er voor belanghebbenden een mogelijkheid van beroep komt op het moment dat zij vinden dat er een onzorgvuldige besluitvorming heeft plaatsgevonden. Wat verandert, is dat de gemeente moet aangeven welk toeristisch regime op hun gemeente van toepassing is, dus waarom zij vanuit toeristisch oogpunt de winkels open moeten houden. Dat is dus niet andersom. Als u aan mij vraagt of er winkels dicht gaan, moet ik zeggen dat ik dat niet weet. Dat hangt af van de besluitvorming in de raden.

De heer Aptroot (VVD):

Concreet: in Den Haag zijn de winkels in het centrum elke zondag open. Kan dat zo blijven, of niet?

Minister Van der Hoeven:

Dat weet ik niet. Weet u waarom niet? Omdat dit afhangt van de besluitvorming in de gemeenteraad, want daar hoort de belangenafweging tot haar recht te komen. Dat moet gebeuren in elke gemeenteraad die dat wil doen. Dat moet ook, want anders kan geen enkele belanghebbende beroep instellen bij het CBB. Afhankelijk van die uitkomst kan ik uw vraag beantwoorden, en zal de beantwoording van die vraag voor Den Haag een andere zijn dan voor een andere gemeente van de twintig waarom het gaat.

De heer Van der Ham (D66):

Het wordt mij eerlijk gezegd steeds onduidelijker. Maar misschien komen wij wel tot elkaar, want volgens u kunnen gemeenten zelf bepalen dat zij meer dan twaalf zondagen open willen blijven en dat toeristisch vinden. Begrijp ik u zo goed?

Minister Van der Hoeven:

Niet helemaal. Als dat zo zou zijn, zou er niets veranderen, en dat is natuurlijk niet aan de orde. Wat er verandert, is dat er een mogelijkheid komt om als belanghebbende beroep aan te tekenen bij het CBB. Waarom neemt u een brief voor kennisgeving aan als u daarna toch met mij erover wilt debatteren? Laten wij daar dan overleg over organiseren!

De heer Van der Ham (D66):

Mee eens, dat gaan wij zeker doen. Maar vóór die tijd wil ik een uitgebreide brief hebben over uw definitie van "toeristisch". Interessant is namelijk dat u straks gaat bepalen wat een zinvolle benutting van zondagen is. Daarnaast wil ik vóór die tijd beantwoording hebben van mijn Kamervragen over het werkgelegenheidsaspect. Welke werkgelegenheidswinst, of -verlies, zullen het gevolg zijn van uw plannen?

Minister Van der Hoeven:

Het antwoord op uw tweede vraag is ja, het antwoord op uw eerste vraag is nee. Dan ga ik namelijk precies datgene doen wat niet mogelijk is. Dat betekent dat op centraal niveau moet worden gedefinieerd wat het oneigenlijk gebruik van de toerismebepaling is. Wij houden het bij de gemeentelijke overheid, je brengt een beroepsmogelijkheid in, je verwacht een goede en juiste behandeling in de betreffende raad. Ik vind het prima om daarover te gaan debatteren in een AO, maar leest u wel de brief die ik heb gestuurd, en die u voor kennisgeving had aangenomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Volgens mijn informatie werd de brief voor kennisgeving aangenomen omdat zij én bij de begroting kan worden betrokken, én aan de orde komt bij de verdere uitwerking in het kader van het wetsvoorstel van de minister, en het initiatiefvoorstel van de SGP, met de SP. Daarmee is niet automatisch door de Kamer gezegd dat zij akkoord gaat met het voorstel van de minister.

Minister Van der Hoeven:

Dat vind ik een hele geruststelling. Het tweede aspect is het betrekken bij het wetsvoorstel en bij het initiatiefwetsvoorstel. Daarover ben ik in gesprek geweest met mevrouw Gesthuizen en de heer Van der Vlies, als indieners van dat voorstel. Als daar mogelijkheden bestaan om zaken tot elkaar te brengen, ben ik daarvan natuurlijk voorstander. Dat is logisch, want het betekent dat er wetgeving komt die door de hele Kamer kan worden gedragen. Dat lijkt mij uitstekend. Vanuit die invalshoek geredeneerd heb ik daarmee uiteraard geen enkel probleem. Overigens is de brief niet geagendeerd, maar alles kan aan de orde komen bij de begroting; daarin heeft u gelijk. Maar nogmaals, als u erover wilt spreken, stel ik voor dan de tijd te nemen en er twee uur aan te wijden in plaats van dat het een klein stukje van een begrotingsbehandeling is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik vind het een uitstekende suggestie om er nog verder over door te praten. In de vaste commissie voor Economische Zaken moet maar bepaald worden wat daarvoor het beste moment is. Maar kernvraag is of de minister nu ook in de praktijk een oneigenlijk gebruik ziet en of haar wetsvoorstel daadwerkelijk bedoeld is als een inperking van die bestaande oneigenlijke praktijk.

Minister Van der Hoeven:

Ja.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Ik was bij de procedurevergadering aanwezig en wil richting de heer Van der Ham zeggen dat wij duidelijk met elkaar hebben afgesproken dat het hem vrijstond zijn vragen te stellen, zoals hij gedaan heeft. Maar wij waren het vervolgens met elkaar eens om te wachten op het definitieve wetsvoorstel, om er dan met zijn allen nog eens een goed debat over te voeren. Daar waren wij het met elkaar over eens.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter. Collega Aptroot betrok mijn naam ijdel bij een bepaalde uitspraak.

De voorzitter:

Dan staat u weer eens in de notulen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Precies. Ten eerste kennen wij het wetsvoorstel van de minister nog niet en op basis daarvan kunnen geen uitspraken gedaan worden. Ten tweede blijft de regeling van de twaalf zondagen intact en blijft de beslissingsbevoegdheid op gemeentelijk niveau. Ook de heer Van der Ham heeft geprobeerd mij die uitspraken te ontlokken, maar ik heb het twee keer gecorrigeerd waar dat nodig was. Dit is wat ik gezegd heb. Men moet het beeld dus niet verdraaien.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Adequate marktordening is natuurlijk niet alleen een binnenlandse, maar ook een Europese kwestie. Dat laatste gebeurt dan onder de paraplu van de Lissabonstrategie. Dat betreft bijvoorbeeld voorstellen over de energiemarkt en de dienstenrichtlijn. Overigens kan de Kamer van mij in 2008 een wetsvoorstel verwachten, waarmee de dienstenrichtlijn wordt omgezet in nationale regelgeving.

Over de regelgeving die niet direct onder de bevoegdheid van Economische Zaken valt, heeft de Kamer in de motie-Ten Hoopen c.s. op stuk nr. 334 verzocht om standaard een markteffectentoets uit te voeren "die de verwachte gevolgen van marktwerking voor betaalbaarheid, kwaliteit, toegankelijkheid, efficiency van de dienstverlening, milieu en de totale werkgelegenheid in kaart brengt". Die toets wordt ontwikkeld en is naar verwachting in het voorjaar van 2008 operationeel.

Eergisteren is de Nobelprijs voor de economie uitgereikt aan drie Amerikaanse economen, voor de "mechanism design theory". Zij hebben echt bijgedragen aan nieuwe inzichten ten aanzien van instituties in gevallen dat markten niet perfect werken. Ze praten bijvoorbeeld over de organisatie van een veiling wanneer niet alle partijen vrijwillig hun informatie delen of over de inzet van regulering voor milieudoelen. Ik denk dat die theorie een uitgebreidere gereedschapskist biedt. Ik zal die zeker betrekken bij de ontwikkeling van de markteffecttoets.

Natuurlijk heb je ook onafhankelijke toezichthouders nodig. Ik noem de NMa, de DTe en de Opta. Op Europees terrein is er niet voor niets frequent contact met de Europese Commissie over grensoverschrijdend toezicht en over vermeende misstanden. De staatssecretaris zal in dit verband nader ingaan op de WTO.

De heer Ten Hoopen heeft gevraagd of het kabinet alle oligopolies in kaart wil brengen. Zijn zorgen op dit punt deel ik wel. Het is overigens ook wel lastig. Bijvoorbeeld de Herfindahl-Hirschman-index zegt niet alles over de kansen en mogelijkheden van nieuwe toetreders, dus de mate van concurrentie. Dat ik daarvoor ambtenaren moet inzetten in het licht van de taakstelling, ligt niet direct voor de hand. De NMa heeft wel het aanpakken en opsporen van oligopolies als prioriteit geïdentificeerd. Ik ben het er ook mee eens. Mocht u als Kamer aanlopen tegen misbruik van een economische machtspositie of kartelvorming dan zou ik zeggen: meld dat. Zolang mensen de kaken op elkaar houden, schiet het niet hard op.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Die uitdaging ga ik graag aan, mevrouw de minister. Wij zullen ze ook melden. Ik vroeg u ook ze actief in kaart te brengen. Het gaat erom goed in kaart te brengen waar concurrentie wordt uitgesloten en waar het midden- en kleinbedrijf van de markt wordt gedrukt en de consument uiteindelijk een hogere prijs betaalt. Het gaat erom dat de concurrentie wordt bevorderd.

Minister Van der Hoeven:

Daarmee ben ik het eens. Ik zei niet voor niets dat de NMa zowel het in kaart brengen en opsporen als het zo nodig aanpakken als prioriteit heeft geïdentificeerd. Beide zaken komen hierbij aan de orde.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Mag ik er dan van uitgaan dat wij van de minister terughoren hoe die oligopolies in kaart zijn gebracht?

Minister Van der Hoeven:

Ik zal u over de werkzaamheden van de NMa op het juiste moment informeren, bijvoorbeeld bij het bespreken van het jaarverslag van de NMa.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Bij het overleg van 10 november?

Minister Van der Hoeven:

Ik neem het mee bij het overleg over het jaarverslag van de NMa. Misschien is 10 november wat erg vroeg, maar laten wij maar kijken of dat kan. Dat overleg over het jaarverslag is het juiste moment, omdat je dan terugkijkt op wat er door de NMa gedaan is.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik wilde terugkomen op hetgeen de minister opmerkte over de moties over de marktwerkingstrajecten, onder meer die van de heer Ten Hoopen c.s. Zoals wij lezen in de begroting, komt de minister in 2008 met een overzicht. Hoe komt het dat dit verlaat is? In mei hebben wij met elkaar die moties ingediend. Het is erg belangrijk om een vervolgstap te zetten in de kwestie van de marktwerking. De minister noemt de moties die worden uitgevoerd en zegt dat het 2008 wordt. Hoe komt het dat wij daarin een vertraging oplopen?

Minister Van der Hoeven:

Ik weet niet of wij het over hetzelfde hebben.

Mevrouw Smeets (PvdA):

De motie-Ten Hoopen die u net noemde.

Minister Van der Hoeven:

De motie die ik noemde, was de motie om standaard een markteffectentoets uit te voeren. Deze toets wordt ontwikkeld en zal in het voorjaar van 2008 operationeel zijn. Dan werkt die toets dus. Daarvoor heb ik enige tijd nodig.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik had gehoopt dat de minister onder het kopje "marktordening", dat ik maar even opvat als eufemisme voor "marktwerking" – want dat woord hoor ik opeens niet meer – zou ingaan op mijn vragen, maar dat doet zij niet. Zij heeft in antwoord op die vragen gesteld dat er een externe commissie is. Dat wisten wij inderdaad al. Verder heeft zij gesteld dat het KCOV, waaraan de SP-fractie refereerde, middels een separaat traject invulling geeft aan de motie-Ten Hoopen. Wie voert nu precies welk onderzoek uit? Begrijp ik het goed dat het KCOV het onderzoek uitvoert naar de markteffectentoets, de motie-Ten Hoopen?

Minister Van der Hoeven:

Wat is het nummer van de vraag?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

27. Mijn vraag is wie het onderzoek eigenlijk uitvoert. Mogen wij dan de onderzoeksopdracht ontvangen? Dit vroeg ik gisteren in de eerste termijn.

Minister Van der Hoeven:

Het onderzoek wordt uitgevoerd en het KCOV is daarmee bezig. Dat loopt. Als mevrouw Gesthuizen die onderzoeksopdracht wil hebben ...

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Zou ik die onderzoeksopdracht voor de tweede termijn mogen hebben, zoals ik gisteren al had gevraagd?

Minister Van der Hoeven:

Of het voor de tweede termijn lukt, weet ik niet. Ik kijk ernaar.

De heer Aptroot (VVD):

Over marktordening gesproken: het is toch ook belangrijk dat de overheid zich onthoudt van activiteiten waarmee ze de economie verstoort en ondernemers het brood uit de mond stoot? Wanneer kunnen wij nu eindelijk het wetsvoorstel Markt en Overheid tegemoetzien? Ik wil een harde toezegging.

Minister Van der Hoeven:

Zo spoedig mogelijk.

De heer Aptroot (VVD):

Ik vind echt dat dit niet kan. Het wetsvoorstel zou er een paar jaar geleden zijn. Nu betreft dit de voorgangers van deze minister. Ik gun haar dus best even tijd, hoewel zij inmiddels een behoorlijke inwerktijd heeft gehad, zoals ik eerder heb betoogd. Ik wil een toezegging. Als dit wetsvoorstel niet het komende jaar komt, dan kan ik daarmee geen genoegen nemen.

Minister Van der Hoeven:

Sommige dingen zijn heel erg weerbarstig. Ook hoort hier afstemming bij met allerlei collega's en allerlei anderen. Ik kom er zo spoedig mogelijk mee. Ik kan u op dit moment echt niet zeggen wanneer, maar ik begrijp uw ongeduld. Ik deel dat ongeduld overigens ook en ik zal de boodschap zeer ter harte nemen. Ik kan u op dit moment echter echt geen verdere toezegging doen. Ik wil wel bekijken of ik dat in tweede termijn kan doen, maar op dit moment kan ik dat niet.

De voorzitter:

Begrijp ik het goed dat u nu klaar bent met de beantwoording?

Minister Van der Hoeven:

Nee, nog twee dingetjes, namelijk het instrumentarium en de amendementen. Dat hoeft niet te lang duren, misschien.

De voorzitter:

Dat laatste woord stelt mij niet gerust.

Minister Van der Hoeven:

Er zijn 30 instrumenten, regelingen die op het bedrijfsleven zijn gericht. Als je het kapitaalmarktpakket – waaronder de Seed-faciliteit, het BBMKB, de groeifaciliteit, de garantieregeling en de scheepsbouw vallen – en de innovatieomnibus apart bekijkt, dan zijn er 21 regelingen. Met die regelingen moet in die open wereldeconomie worden gewerkt aan een duurzaam, welvarend en ondernemend Nederland.

De heer Aptroot stelt dat een en ander erg breed is. De administratieve lasten zouden de toegankelijkheid en de effectiviteit in gevaar brengen. De heer Ten Hoopen en mevrouw Smeets hebben dat punt uitdrukkelijk ook in de publiciteit aan de orde gesteld. Ik ben het ermee eens dat er te veel afzonderlijke regelingen, procedures en rapportages zijn. Nu wil ik niet vervelend doen, maar de heer Aptroot vraagt mij om een regeling daaraan toe te voegen. Die vraag komt vanuit de Kamer; er is een amendement over ingediend, dus dat zal wel moeten. De heer Aptroot kan mij niet verwijten dat er veel regelingen zijn zonder te kijken naar wat hij zelf organiseert. Wat die regelingen betreft, wil ik overigens best aangeven dat er verbeteringen vallen te behalen door harmonisatie van procedures, formulieren van aanvraag en definities.

Er moeten zoveel mogelijk instrumenten worden ondergebracht in één basispakket dat beschikbaar is voor alle ondernemers. Ik ben het op dat punt eens met de heer Aptroot. Daarnaast moet er een programmatisch pakket zijn dat gericht is op bepaalde sectorenclusters of op regio's waarin Nederland het verschil kan maken. Zo mogelijk moeten subsidies worden omgezet naar kredieten. Ik ben het daarmee eens en ik ga dat ook doen.

Ik maak één kanttekening. Mijn invloed op Europese en lokale regelingen is heel indirect. Ik kan de 400 regelingen die de heer Aptroot noemt niet tot slechts enkele terugbrengen. Ik kan wel twee andere dingen. Op de eerste plaats zal ik een nadere uitwerking van wat ik zojuist heb genoemd in februari naar de Kamer zenden. Ik ben dan net een jaar in functie, dus dat lijkt mij een mooi moment. Op de tweede plaats zal ik in die brief meedelen op welke manier voorwaarden kunnen worden gesteld aan gemeenten, op soortgelijke wijze als aan ons vanuit Europa voorwaarden worden gesteld, op het punt van cofinanciering. Ik wil naar die zaken kijken.

De heer Aptroot (VVD):

Ik zal wat lijsten doen toekomen. Ik heb wat zaken uitgespit en het overgrote deel van de bedrijven blijkt nationaal te zijn. De minister noemt gemeenten maar ik wil dat zij ook naar de provincies kijkt. Die maken het ook heel bont met de regeling.

Minister Van der Hoeven:

Voor alle helderheid: het wordt geen vrije regeling.

De heer Aptroot (VVD):

Nee, maar daar hebben wij net een andere afspraak over gemaakt.

Minister Van der Hoeven:

Dan is het goed.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik wil er ook niet vervelend over doen.

De voorzitter:

Wat bent u allemaal vriendelijk.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Vriendelijkheid kan tot resultaat leiden en daar gaat het nu om. Het voorstel met betrekking tot de veiligheid betreft een kerntaak van de overheid. Dat verschilt van het toevoegen van een regeling. Wij verstaan elkaar anders niet goed.

Minister Van der Hoeven:

Wij doen natuurlijk beide maar daar kom ik straks nog op terug.

Ik maak eerst een algemene opmerking over de amendementen. Het is interessant dat de amendementen in tegenspraak zijn met elkaar. De heer Duyvendak wil artikel 3 van het ondernemingsklimaat, de BSRI, verlagen terwijl mevrouw Smeets die wil verhogen. Mevrouw Smeets wil het subsidie-instrumentarium voor de mkb'ers in het buitenland verhogen terwijl de heren Duyvendak en Van der Ham dat willen verlagen. De heer Ten Hoopen wil de uitgaven voor een doelmatige, duurzame energiehuishouding verlagen terwijl de heren Van der Ham en Duyvendak die willen verhogen. Ik maak hieruit op dat de staatssecretaris en ik een goede balans in de begroting hebben aangebracht.

Ik ga op drie amendementen in. De heer Van der Ham heeft een amendement ingediend op stuk nr. 5 dat de CO2-afvang en -opslag betreft, een belangrijk thema. Het voorstel gaat over de aanleg van infrastructuur en opslag. De haalbaarheid van een en ander is echter nog lang niet aangetoond. Daar wordt op dit moment juist aan gewerkt. Er is binnen de EU één CO2-opslagproject gaande, op de Noordzee. Gaz de France participeert daarin in opdracht van het ministerie van EZ. Het voorstel van de heer Van der Ham is nog wat prematuur. Ik beschouw het amendement als een aansporing om vaart te maken. Wij hebben niet voor niets drie CO2-afvangprojecten gehonoreerd in het kader van de Unieke Kansenregeling. Center Novum is in gesprek met partijen die hebben ingeschreven op een EU-tender voor CO2-opslag. Ik vind het een goed idee om na de Kamerbehandeling van Schoon en Zuinig met een brief te komen over hoe wij de CO2-opvang, -afvang en -opslag verder denken aan te pakken. Dat wil ik dus graag doen. Dat sluit ook aan bij mijn eerdere antwoord aan het adres van de heer Duyvendak. Ik ga echter niet doen wat de heer Van der Ham wil. Daarnaast is de dekking zo ondeugdelijk als maar enigszins kan. Wij gaan niet tornen aan gemaakte afspraken in het coalitieakkoord over het herkeuren van WAO'ers tussen de 45 en 50 jaar of het intensiveren van brugbanen om een amendement te dekken dat over iets heel anders gaat. Dat had de heer Van der Ham dan maar aan de orde moeten stellen bij de algemene politieke beschouwingen en financiële beschouwingen, maar dan had hij waarschijnlijk ook nul op rekest gekregen.

De heer Van der Ham (D66):

Wij stemmen pas helemaal aan het einde van dit agendajaar over de amendementen, dus dit kan gewoon. De minister zegt dat het een ondeugdelijk amendement is, maar volgens mij is het juist zeer deugdelijk voor de economie en de werkgelegenheid. Dat weet de minister ook, maar ja, zij zit nu eenmaal vast aan het regeerakkoord. Ik ben blij dat de minister zegt dat zij dit punt wel ziet. Dat is haar in maart ook geadviseerd in een rapport, waarin dit uitdrukkelijk als een belangrijk punt werd neergezet. Ik zal nog eens overwegen of ik, met die toezegging, het amendement op dat punt aanhoud naar het overleg van volgende week over Schoon en Zuinig. Ik vind het in ieder geval winst dat de minister zegt dat zij, aangespoord door dit amendement, met meer nadruk naar dit instrument kijkt, dat zo belangrijk is om het allemaal te laten slagen.

Minister Van der Hoeven:

Daar ben ik het mee eens, want anders had ik die drie projecten ook niet van start laten gaan. Wij delen dus in ieder geval inzet en zorg.

Voorzitter. Dan kom ik bij het amendement van de heer Duyvendak op stuk nr. 8, waarmee hij voorstelt om het budget voor het financieel instrumentarium voor nationaal en internationaal ondernemen te verlagen met 35 mln. ten gunste van een subsidieregeling voor kleinschalige, duurzame energieopties. Ik snap dat hij dat wil. Ik kan mij iets voorstellen bij de suggestie om een extra impuls te geven aan schone en duurzame energie, maar wij hebben daarvoor juist een aantal extra middelen gereserveerd. Zoals ik al zei, zit er een balans in de begroting. Er zijn ook andere beleidsdoelstellingen die van belang zijn voor een duurzame groei van de Nederlandse economie. Daar hoort ook het internationaal ondernemen bij. Zowel in opkomende markten als in nabije markten is er nog veel onbenut exportpotentieel. Het benutten daarvan gaat niet vanzelf. Er is nu echt sprake van een afgewogen en samenhangend pakket van maatregelen. Om die redenen ontraad ik de aanname van dit amendement.

Dan het amendement van mevrouw Smeets, die eigenlijk zegt dat geen enkel BSRI-project de boot mag missen bij het budget dat er is. Welke projecten missen dan de boot? Op dit moment heb ik, los van wat aankondigingen van investeringen, ideeën en intenties, geen concrete initiatieven en aanvragen liggen. Ik zie dus geen enkele reden om het BSRI-budget opnieuw op te hogen. Wij hebben vorig jaar dezelfde discussie gevoerd, waarna het budget is opgehoogd door de Kamer. Dat was bedoeld voor Scheuten. Dat bleek niet nodig. Het heeft weinig nut om geld aan iets toe te voegen wat vervolgens niet wordt besteed. Ik krijg dan problemen met mijn collega van Financiën omdat ik structureel geld overhoud, en krijg dan een korting als logisch maar onterecht gevolg. Daar voel ik natuurlijk ook niets voor. Mijn vraag aan mevrouw Smeets is dus welke concrete investeringsplannen er volgens haar zijn die het huidige budget te boven gaan. Mochten die plannen er komen of in de loop van het jaar ontstaan, dan ben ik altijd bereid om een herprioritering binnen de begroting door te voeren zodat toch aan de vraag kan worden voldaan. Op dit moment zie ik dat echter niet zitten.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik ben verbaasd dat de minister niet weet dat er, bijvoorbeeld in het Noorden, voldoende op de plank ligt om van start te gaan. Er kunnen hier natuurlijk geen namen van bedrijven worden genoemd. Dat lijkt mij niet verstandig, dus dat doe ik dan ook niet. Ik wijs even op Limburg, waar voor 60 mln. aan subsidieaanvragen op de plank ligt voor 2008, dus niet aan totale investeringen, maar aan subsidieaanvragen. Er ligt dus genoeg. Ik geef toe dat het voorbeeld van Scheuten wat ongelukkig is. Daar heeft de minister een punt. Wij vinden dat allemaal ongelukkig, want er zijn genoeg bedrijven die hiermee wel voortgang hadden kunnen maken. Wij zijn natuurlijk wel blij dat Scheuten uiteindelijk toch in Nederland is gebleven, dus aan het eind is het toch wel goed gekomen. Het is dan ook prima dat het zonder subsidie kan.

Minister Van der Hoeven:

Ik kan niets met ideeën die op de plank liggen en evenmin met een aanvraag. Er zijn altijd ideeën die op een plank liggen.

Mevrouw Smeets wil een deel van het ruimtevaartbudget voor dat doel inzetten. Sinds 2004 is er echter structureel 10 mln. per jaar bezuinigd op dat budget van EZ. Het gevolg daarvan was dat wij voor een aantal programma's eind 2005, tijdens de ESA-ministersconferentie, historisch laag moesten inschrijven. Wij kwamen uit op 1,7% van het programmabudget, terwijl dat in de jaren negentig nog 3,5% was. Laag inschrijven betekent een verzwakking van de Nederlandse positie. Daardoor dreigen ook pakketten voor de Nederlandse industrie weg te vallen. Ik vind dat dat onder andere een negatieve invloed heeft op de mate waarin Nederland baat heeft bij de toepassingen van de ruimtevaart en de positie van ESTEC. Het vorige kabinet heeft de risico's onderkend en het heeft bij de Voorjaarsnota juist extra middelen vrijgemaakt voor de ruimtevaart: 10 mln. in 2006, 15 mln. in 2007 en 20 mln. in 2008. Ik vind het vreemd dat mevrouw Smeets dit met haar amendement teniet wil doen. Zij kan zich ongetwijfeld voorstellen dat ik de Kamer vanwege de dekking ontraad om dat amendement aan te nemen. Daarbij komt dat de noodzaak nog niet is aangetoond. Mevrouw Smeets heeft wel een punt: op het moment dat die aanvragen er liggen en aan de voorwaarden is voldaan, wordt van mij verwacht dat ik bereid ben om tot herprioritering te komen.

De heer Aptroot (VVD):

De minister noemt onder andere ESTEC. Mevrouw Smeets heeft twee amendementen ingediend met de intentie 10 mln. en 3 mln. weg te halen. Dat zal tot gevolg hebben dat de ruimtevaart uit de begroting verdwijnt. Zou de uitwerking daarvan kunnen zijn dat een belangrijk instituut als ESTEC op een gegeven moment Nederland verlaat?

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik ben het met de minister eens dat wij de ruimtevaart ook nodig hebben voor andere zaken die met innovatie te maken hebben. Wij moeten echter ook constateren dat het in 2006 mogelijk was om voor de ruimtevaart 91 mln. vrij te maken. Ook voor de komende jaren zijn er aanzienlijke bedragen begroot. Zeker gezien de evaluatie van dit jaar en de conferentie in 2008 moeten wij nu een pas op de plaats maken. Vanaf 2009 kan het budget voor ruimtevaart weer worden verruimd.

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw Smeets maakt geen pas op de plaats, maar zij haalt het bedrag van 13 mln. voor 2008 weg. De heer Aptroot heeft gelijk als hij zegt dat de positionering van ESTEC onder druk staat. Het is een fantastisch instituut waar veel kenniswerkers bij elkaar komen en waarvan wij veel profijt hebben. Het is onterecht om dat in gevaar te brengen. Wij zijn betrokken bij het internationaal ruimtestation, aardobservatieprogramma's, telecom- en navigatieprogramma's. Al die zaken maken deel uit van het pakket dat onder druk komt te staan. Laten wij nagaan op welke andere manier wij kunnen voldoen aan de terechte vraag. Zoals ik al zei, is het ook mogelijk om bij de voorjaarsnota iets te regelen als dat nodig is.

Mevrouw Smeets (PvdA):

De minister heeft gezegd dat het een terechte vraag is. Zij heeft echter ook gezegd dat zij niet weet dat er als het ware projecten op de plank liggen. De PvdA-fractie is ervan overtuigd dat de vraag van de regio's terecht wordt gesteld en dat zij behoefte hebben aan geld. Dat heeft alles te maken met werkgelegenheid. Als de minister ook van mening is dat het een terechte vraag is, kan zij toch geld vrijmaken?

Minister Van der Hoeven:

Dat was niet de achtergrond van "terecht". Wat doe je op het moment dat het budget onvoldoende is voor de te honoreren aanvragen? Dat is een terechte vraag. Mevrouw Smeets wil dat probleem op voorhand oplossen, terwijl niet zeker is of het ontstaat. Wanneer het inderdaad ontstaat, is het terecht om mij te vragen om het op te lossen. In dat geval ben ik bereid tot een herprioritering in de loop van 2008. Dit heb ik in de loop van het debat al een keer toegezegd en dat doe ik graag nog een keer.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar beantwoording. Voordat wij overgaan naar de behandeling door de staatssecretaris, wil ik de vergaderingen enkele minuten schorsen. Ik wijs er overigens op dat voor die beantwoording slechts een beperkte tijd beschikbaar is.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Gaat de minister nog in op het amendement over de veiligheid?

Minister Van der Hoeven:

Daar komt de staatssecretaris op terug; dat zit in zijn portefeuille.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Staatssecretaris Heemskerk:

Voorzitter. Ik heb begrepen dat op de dag dat ik geboren werd, de dokter de historische woorden sprak: dat lukt nog wel, dat doen wij nog wel even voor het ontbijt. Ik was er voor het ontbijt. Ik beloof dat wij dit agendapunt nog wel even afhandelen voor de dinerpauze. Een en ander hangt natuurlijk af van de inbreng van de Kamer via de interrupties. Wij hebben een fatsoenlijk kabinet, maar wij hoeven niet iedere avond precies om 18.00 uur achter de aardappels te zitten.

Vandaag is het de dag van de armoede. Het is dan ook een uitstekende dag om de begroting van Economische Zaken te bespreken met de Kamer. Een sterk bedrijfsleven met veel banen en goede, eerlijke internationale handel, maatschappelijk verantwoord ondernemen en een Nederlands bedrijfsleven dat betrokken is bij het behalen van de millenniumdoelstellingen, zijn goede middelen om armoede te bestrijden.

Mijn betoog bestaat uit drie blokjes. Eerst zal ik ingaan op onze open houding ten opzichte van en draagvlak voor globalisering. Hierbij betrek ik ook toerisme. Vervolgens sta ik stil bij de ruimte die wij creëren voor verantwoord ondernemen, inclusief de wijkaanpak. Tot slot ga ik in op het consumentenbeleid.

Globalisering en het creëren van draagvlak voor globalisering zie ik als een van mijn hoofdopgaven. De laatste verkiezingsuitslag liet zien dat de Nederlandse kiezer schrikt van de gevolgen van globalisering. Hier moeten wij eerlijk over zijn. Internationale handel is niet altijd "meerkoek", maar ook andere koek. De koek wordt ook anders verdeeld. Niet iedereen profiteert van globalisering. Hoe gaan wij hiermee om? Wat betekent globalisering? Hoe maken wij de transitie? Hierover heb ik de SER om een antwoord gevraagd. Ik vind dit advies zeer belangrijk. Zodra het advies beschikbaar is, ga ik hierover graag met de Kamer in debat. Tegelijkertijd wil ik wel uitdragen dat een eerlijkere wereldhandel wel iets is waaraan wij met zijn allen kunnen werken. Dat moet niet alleen door alle doelstellingen die wij willen bereiken, in de WTO te stoppen. Dat kan soms geïnterpreteerd worden als "groen" of "rood" protectionisme. Daarop zitten de landen daar niet te wachten. Wij moeten ervoor zorgen dat andere multinationale verdragen, zoals de ILO en de CITES, tanden krijgen. Hiervoor zet dit kabinet zich in. Wij moeten ook de succesverhalen van globalisering en van internationaal ondernemen meer durven uitdragen. De Nederlandse overheid ondersteunt het betreden van buitenlandse markten, ook door middel van subsidies. Het is mogelijk om al deze subsidies af te schaffen, zoals de VVD-fractie in de tegenbegroting voorstelt. Dat lijkt mij echter niet wenselijk.

Wij moeten ons altijd afvragen waarom subsidie nodig is en waarom de overheid daarin een rol moet spelen. Juist in landen waar onduidelijkheid heerst, waar transactiekosten worden geheven en culturele en taalbarrières zijn, is het van belang dat de overheid bedrijven ondersteunt. Dat moet ook gebeuren op overheidsniveau, omdat in een aantal landen, zoals China, Rusland, India, Turkije en de Golfstaten, overheidsinmenging veel groter is. Via buitenlandse handel en via vertegenwoordigers op het niveau van ministers van de Nederlandse regering worden dan deuren geopend die anders dicht blijven.

Wij doen dit via publiek-private samenwerking in de Dutch Tradeboard. Wij doen dit ook door middel van de voorlichting die de EVD geeft over wet- en regelgeving in andere landen. Verder doen wij dit door het postennetwerk. Ambassadeurs van Nederland moeten niet alleen de belangen van Nederlandse burgers in het buitenland behartigen, maar vormen ook een heel belangrijk salesnetwerk van de overheid. Zij kunnen Nederlandse bedrijven wijzen op kansen in het buitenland. Wij doen dit met ons buitenlandinstrumentarium, een subsidie-instrumentarium. Economische missies en stille diplomatie zijn andere middelen die wij gebruiken.

Het buitenlandinstrumentarium op de begroting is niet buitengewoon fors. Wel is het heel mooi opgebouwd volgens de stappen die de bedrijven nemen. Eerst is er het kleinschalig marktonderzoek via het Programma Starters op Buitenlandse Markten. Het PSOM kan worden ingezet bij grootschaliger onderzoek voor buitenlandse investeringen door Nederlandse bedrijven. Ook kennen wij de programmatische aanpak van 2gthere. Door middel van dit subsidie-instrument willen wij afdwingen dat bedrijven nog beter gaan samenwerken. Mede hierdoor hebben wij in New Orleans via de waterbe­drijven programmatisch een aantal successen geboekt.

Wij werken met de strategische reisagenda die dit kabinet heeft vastgesteld. Dit betekent dat wij niet meer naar alle landen gaan, maar dat wij kiezen voor landen als Rusland, India en China. Daar is de groei immers hoog. Niet alleen bij mijn buitenlandse bezoeken, maar ook bij die van mijn collega's, worden bedrijven meegenomen en worden bedrijven bezocht. Wij proberen ook maximaal een eenduidig Holland-imago neer te zetten. Pioneers in international business, is de slogan waarmee wij ons als Nederland willen onderscheiden.

In het kader van internationale betrekkingen hebben wij natuurlijk ook aandacht voor het inkomend toerisme. Ik ben blij met de aandacht daarvoor van de heer Van der Ham. Verleden jaar hebben bijna 11 miljoen buitenlandse toeristen ons land bezocht, mede dank zij het zeer succesvolle evenement Rembrandt 400 jaar. Zo'n klapper kan natuurlijk niet ieder jaar gemaakt worden, maar wij blijven ambitieus. Wij hebben in de budgetten en de subsidies voor het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen ook doelstellingen opgenomen die gehaald moeten worden. Die zijn erop gericht om buitenlandse toeristen naar Nederland te halen.

Aan het adres van de heer Aptroot merk ik echter op dat niet alles wat beide bewindspersonen doen, altijd in de Kamer zichtbaar zal zijn. Als wij de topman van Kikkoman, van SABIC of van Chinese investeerders in Nederland ontvangen, is dat geen reden voor een Kamerdebat. Ik ben er wel van overtuigd dat dit vreselijk belangrijk is. Ik doel op de buitenlandse investeerders in Nederland die zorgen voor de binnenlandse banen. In die zin zijn zij van harte welkom. Ik ben ervan overtuigd dat dit bijdraagt aan de groei van de werkgelegenheid in Nederland.

Ik zal een voorbeeld geven. Mijn voorganger ontving een compliment van Tata Consultancy Services. Zij zeiden: weet u waarom wij in Nederland zitten? Zij vervolgden: dat is omdat wij door een van uw voorgangers niet alleen als bewindspersoon werden toegesproken, maar ook echt als iemand uit het bedrijfsleven; wij voelden ons welkom en wij wilden in Nederland investeren. Dat sloeg op mijn voorganger Joop Wijn. Dat soort activiteiten, dit soort stille diplomatie, is buitengewoon belangrijk voor het ministerie van Economische Zaken en voor de Nederlandse economie.

De heer Aptroot (VVD):

Dat ben ik met de staatssecretaris eens. Dat werk is heel belangrijk. Als dat goed wordt gedaan, zullen wij daar positief over zijn. Staatssecretaris Van Gennip heeft op dat terrein ook heel veel goed gedaan. Ik zou nog wel aan de staatssecretaris willen vragen of hij dat niet alleen wil doen voor dingen die EZ betreffen. Ik noem het ontslagstelsel. Hij kan bij de PvdA ervoor zorgen dat het taboe daarvan afgaat. Dat is wat de ondernemers van hem verwachten. Is hij dus bereid om als voorvechter van de ondernemers te gaan werken of legt hij zich neer bij de afschuwelijke toestand die toch nog ondernemersonvriendelijk is?

Staatssecretaris Heemskerk:

U spreekt mij aan als lid van de Partij van de Arbeid. Ik sta hier echter als staatssecretaris van Economische Zaken. Het kabinet spreekt altijd met één mond. Het kabinet is ervan overtuigd dat het heel belangrijk is om een goed stelsel van arbeidsvoorwaarden en arbeidsrelaties tot stand te brengen. Daartoe zal minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook voorstellen doen. Het zal echter niet de kant op gaan, zoals wellicht het grootkapitaal of sommige werkgevers willen, alsof werknemers wegwerpartikelen zijn. Inderdaad gaan wij die kant niet op. In die zin zal ik u moeten teleurstellen; het kabinet, dat met een mond spreekt, zal u daarin moeten teleurstellen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik vind het uitermate grof dat u het hebt over wegwerpartikelen als minister Donner met een voorstel bezig is. Ik vind dat oncollegiaal. Ik vraag u nog wel of u bereid bent om de magere voorstellen van hem hoe dan ook te steunen.

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik heb werkelijk niets gezegd over de voorstellen van de heer Donner met de kwalificatie die u nu gebruikt. Ik ben ervan overtuigd dat de heer Donner, die ik ken als een zeer zorgvuldig collega, met zeer zorgvuldige voorstellen zal komen. U kunt daarover nog uitgebreid debatteren met wie dan ook van dit kabinet.

De heer Van der Ham (D66):

Ik wil een ding constateren en ik wil nog een vraag stellen. Allereerst ben ik blij dat u zegt dat uw collega Donner goed is. Daar ben ik het mee eens. Wat hij zegt, moet de minimumuitkomst zijn van de ontslagflexibilisering. Fijn dat u als staatssecretaris dit ondersteunt en dat u daarmee een beetje ingaat tegen uw PvdA-fractie. Dat vind ik echt winst.

Mijn vraag gaat over toerisme. U hebt gelijk als u zegt dat dit in het afgelopen jaar een behoorlijke groei heeft doorgemaakt, met name door het grote evenement van Rembrandt 400 jaar. U zei ook, dat dit niet elk jaar mogelijk is. Reken maar dat andere landen, andere steden ervoor zorgen dat er elk jaar iets groots wordt georganiseerd. Verleden jaar is het toerisme met 7% gestegen. Waarschijnlijk zal dat dit jaar of volgend jaar minder zijn. U zult het toch met mij eens zijn dat wij ervoor moeten zorgen dat die hoge groei eigenlijk in stand wordt gehouden. Het gaat om enorme kansen. Onder andere door uw weliswaar kleine, maar toch relevante bezuiniging is er minder ruimte om in 2009 mooie evenementen te organiseren. Bent u het eens met mijn amendement, waarin is gevraagd dat dit wordt teruggedraaid? En bent u het er ook niet mee eens dat het bedrag voor Holland Promotion en City Marketing in Nederland structureel omhoog moet? Dit is een enorme kans.

Staatssecretaris Heemskerk:

De karikatuur die u maakt van het ontslagstelsel laat ik aan u. Vanwege de dinerpauze zal ik daarop niet meer ingaan. Voor het toerisme hebben wij een aantal doelstellingen. Over het Rembrandtjaar en het Van Goghjaar wilde ik het punt maken dat men niet ieder jaar zo'n klapper heeft. Niet ieder jaar is er een wereldberoemde schilder net tweehonderd, driehonderd of honderd jaar geleden geboren, waaromheen men heel veel kan organiseren. Ook voor 2008 en 2009 hebben wij een aantal zaken op stapel staan. Ik zal u daarover nog informeren omdat ik met een vernieuwde toeristische agenda zal komen.

Ik ben aangeland bij het onderdeel ruimte om verantwoord te ondernemen. Het beleidsprogramma daarvoor is buitengewoon helder. Wij hebben een overheid nodig die niet hindert, maar helpt. Ik zal daarmee samen met staatssecretaris De Jager van Financiën vol aan de slag gaan. Regeldruk voor bedrijven willen wij optimaliseren. Dat doen wij niet met zeven bewindspersonen, zoals mevrouw Ortega-Martijn heeft gevraagd, maar met drie. Staatssecretaris Bijleveld-Schouten van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor regeldruk bij burgers. Staatssecretaris De Jager en ik zijn aan de slag voor regeldruk bij bedrijven.

Wij gaan door waar het vorige kabinet is blijven steken. Dat heeft een vermindering van administratieve lasten bereikt van 18%. Wij zijn nog veel ambitieuzer want op basis van die eindstand doen wij er weer 25% van af. Wij zullen dat niet alleen kwantitatief laten doen, maar ook kwalitatief. De beleving van de ondernemer staat daarbij centraal. Dat doen wij via een belevingsmonitor, zodat wij echt proberen aan te sluiten bij datgene waarop bedrijven wachten. Dat doen wij via de Commissie Regeldruk Bedrijven, waarvan het bedrijfsleven uitdrukkelijk deel uitmaakt, de commissie-Noordzij en de commissie-Dekker, die kijken naar fundamentele verkenningen in de bouw en in het transport. Ook hebben wij ons werkveld verder uitgebreid. Niet alleen administratieve lasten vallen erbinnen, maar ook toezicht, via het project Eenduidig Toezicht, en de nalevingskosten. Die gaan wij in grote onderdelen meten. Wij willen er de doelstelling aan verbinden om die verder te verminderen. Ook is de commissie-Wallage in het leven geroepen. Die behandelt de aansluiting tussen gemeenten en Rijk en heeft opgeroepen tot een voorhoederol voor een aantal gemeenten. De heer Wallage had een probleem. Hij had gedacht dat ongeveer twintig gemeenten konden meedoen, maar er hebben zich al meer dan zestig gemeenten gemeld om voorhoedegemeente te zijn. Die kunnen ook allemaal meedoen.

Wij hebben de directies van Financiën en Economische Zaken ineen geschoven, zodat ook daar een integrale aanpak plaatsvindt. De minister heeft al iets gezegd over subsidies. De aantallen die de heer Aptroot heeft genoemd, herken ik niet precies, maar laat ik één ding beloven: er komen minder subsidies. Dat is een doelstelling van dit kabinet. Ook dat staat in het beleidsprogramma. Het moet voor een ondernemer in één oogopslag duidelijk zijn voor welke subsidies hij of zij in aanmerking komt. Ook daarin speelt het Bedrijvenloket, het digitale portal, een belangrijke rol. Soms zal de Kamer een extra wensen hebben en de regeling Veilig Ondernemen zou bijvoorbeeld een extra subsidieregeling kunnen zijn. Ik ben het echter eens met de heer Van der Vlies, de heer Ten Hoopen en mevrouw Smeets. Zij hebben gesproken over veilig ondernemen. Dat is van groot belang. Ik heb de Kamer daarover een dag voor dit debat een brief gestuurd. Dat is wat kort dag. Wij waren zo laat omdat wij die brief over veilig ondernemen op verzoek van de Kamer net voor het zomerreces hebben versneld. In die brief gaan wij in op de uitkomsten van het Deloitte-onderzoek. Volgens dit onderzoek is niet tekort aan geld het allerbelangrijkste probleem bij veilig ondernemen, maar bewustzijn van de risico's. De onderzoekers zetten ook uiteen waarom werken met een fiscale maatregel niet altijd goed scoort. Dat is eigenlijk schieten met hagel. Het gaat er veel meer om dat ondernemers zich bewust moeten zijn van hun eigen risico's en dat er samengewerkt wordt, niet alleen door ondernemers, maar ook door politie en gemeentelijke diensten. Ik trek dan ook extra geld uit om dat aspect te versterken: zich ervan bewust zijn waar zich veiligheidsrisico's voor kunnen doen en alle mensen op het terrein van veiligheid beter laten samenwerken.

Wat wil ik inzetten? Er komt subsidie voor winkelscans. Eigenlijk is dat het uitvoeren van een schouw. Net als de politie dat bij mensen thuis doet, willen wij een schouw houden waarbij wordt nagegaan hoe veilig de winkel is ingericht. Er komt daarvoor een criminaliteitsexpert langs. Hij bespreekt met de winkelier de verbeterpunten en legt die vast in een rapport. De winkelier krijgt een concreet advies.

Wij starten verder een pilot met straatmanagers. Zij worden in de onveilige gebieden ingezet om de samenwerking tussen de ondernemers te stimuleren. Wij gaan verder het gebruik van het keurmerk Veilig ondernemen stimuleren. Daarmee wordt ook toegezien op samenwerking.

Ik zal ook een wetsvoorstel indienen voor bedrijfsgerichte gebiedsverbetering. Op grond daarvan kunnen de ondernemers gezamenlijk hun doelstellingen op het gebied van criminaliteitspreventie nastreven.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Dit zijn op zichzelf zeer goede voorstellen. Terecht zegt u dat ondernemers zich bewust moeten zijn van de risico's en dat zij veilig moeten ondernemen. Dat neemt niet weg dat met name de kleinere bedrijven niet altijd kunnen doen wat zij willen doen. Je kunt je namelijk wel bewust zijn van de noodzaak om veilig te ondernemen, maar als je daarvoor het geld niet hebt, kun je dat niet. De reden waarom wij op basis van de motie van de heer Van der Vlies niet tot een regeling zijn gekomen, was nu juist dat de kleine bedrijven het benodigde geld niet hadden en de aanschaf dan ook niet fiscaal konden aftrekken. De maatregelen die u voorstelt, lijken mij prima. U hebt mij dus overtuigd, maar dat neemt niet weg dat er geld nodig is, zodat de kleine bedrijven kunnen doen wat u voorstelt en kunnen samenwerken met de politie. Zij moeten wel kunnen investeren, zodat ook bij hen de kwalijke elementen buiten de deur blijven.

De heer Van der Staaij (SGP):

Is het de staatssecretaris bekend dat in reactie op het rapport vooral kleine ondernemers hebben aangegeven zeer verbaasd te zijn, omdat in het rapport wordt gezegd dat veiligheid geen kwestie van geld zou zijn. Zij hebben juist te maken met het probleem van de financiering. Wil de staatssecretaris ingaan op de suggestie van de heer Van der Vlies om de aanstelling van coördinatoren die winkeliers ondersteunen, te subsidiëren?

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik zie het als winst dat ook de heer Ten Hoopen vindt dat het fiscale instrumentarium een groot aantal nadelen kent. Het gaat juist om samenwerking en het nemen van doelgerichte maatregelen. Verder zijn de regiocoördinatoren belangrijk. Ik noem ze straatmanagers, maar ik wil die naam gerust inruilen voor de naam die de heer Ten Hoopen suggereerde. Het gaat eigenlijk om de subsidie, dus het gratis beschikbaar maken van de winkelscans. Daarmee wordt duidelijk hoe een ondernemer praktischer en handiger kan werken. Waar zet je bijvoorbeeld de kassa neer, hoe is de verlichting? Meer geld is altijd prettig, maar daar gaat het niet in eerste instantie om. Uit de zeer zorgvuldige analyse van Deloitte bleek ook dat geld niet de bottle­neck is. Bij de opstelling van het rapport waren overigens het MKB en het platform Detailhandel buitengewoon nauw betrokken. Zij waren in de verschillende werkgroepen vertegenwoordigd. Het gaat dus veel meer om het feit dat men zich bewust moet zijn van de risico's en dat men meer moet samenwerken.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Vertegenwoordigers van de ondernemers zullen bij het opstellen van het rapport betrokken zijn, maar zelfs in de contacten die wij maandagavond hadden met juist de groepen die u noemt, dus met vertegenwoordigers van het midden- en kleinbedrijf en de detailhandelsraad, is er nogmaals voor gepleit om voor de kleine ondernemers met een gering inkomen middelen beschikbaar te stellen, zodat zij de kwade elementen buiten de deur kunnen houden. Ik doe een dringend beroep op de staatssecretaris om dat mogelijk te maken. Anders leidt zijn instrumentarium wel tot bewustzijn, maar niet tot een effectieve maatregel.

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik was natuurlijk niet bij de gesprekken die u maandagavond had, maar ik weet in ieder geval dat bij de totstandkoming van het rapport en bij de adviezen uit het rapport zoveel mogelijk die partijen zijn betrokken die namens de "kleine" winkelier spreken. Ik heb hier verschillende maatregelen genoemd: keurmerk Veilig ondernemen, bedrijfsgerichte gebiedsverbetering, pilots met straatmanagers of regiocoördinatoren en een subsidie voor de winkelscan. Ik ben ervan overtuigd dat wij met deze maatregelen een zeer goede slag maken. Het aantal overvallen is aan het verminderen, dat laat het rapport ook zien. Ieder overval is er natuurlijk één te veel, maar nul overvallen is natuurlijk niet haalbaar.

De heer Aptroot (VVD):

Wij zijn niet voor het soort maatregelen dat nu wordt voorgesteld in de vorm van bedrijfsgerichte gebiedsverbetering. Die gaan natuurlijk gepaard met extra belastingheffing. Kan de staatssecretaris in dat voorstel ook de wijze van belastingheffing aangeven, en of die wordt gecompenseerd door de verlaging door gemeenten van de ozb voor bedrijven, die 80% hoger is dan die voor woningen, zodat per saldo geen sprake is van een lastenstijging.

Staatssecretaris Heemskerk:

Zodra het wetsvoorstel voorligt zal precies duidelijk worden hoe die heffing eventueel tot stand komt, en dat die heffing slechts tot stand kan komen als de meerderheid van de ondernemers daarvoor kiest. Het gaat dus om een heffing voor en door ondernemers, en niet om een heffing om een aantal overheidstaken af te schuiven. Ik stel voor dat wij het debat hierover voeren aan de hand van het wetsvoorstel.

De heer Aptroot (VVD):

Mijn vraag was of de staatssecretaris de totale lastendruk voor de ondernemers wil bekijken, inclusief de ozb, die nu al extreem hoog is.

Staatssecretaris Heemskerk:

Wij bekijken ieder jaar in het kader van de Miljoenennota de totale lasten van bedrijven en burgers om een totaal lastenbeeld te krijgen.

Door een aantal Kamerleden is aandacht gevraagd voor de zelfstandigen zonder personeel, de zzp'ers. Die zitten in de lift. De ondernemerszin in Nederland neemt toe. Het aantal starters neemt toe en is historisch hoog. In 2006 zijn bijna 85.000 nieuwe ondernemingen opgericht, en meer dan 80% daarvan betrof een zelfstandige zonder personeel. In totaal zitten wij nu op bijna één miljoen zpp'ers, bijna 16% van de mensen die betaald werk verrichten. De zzp'ers maken daarmee een belangrijk onderdeel uit van de economie. Die mensen werken hard en zijn bijna nooit ziek. Het gaat om een heel diverse groep, van steeds meer ouderen, van allochtonen en van vrouwen die een eigen bedrijf beginnen. Die moeten wij het leven makkelijker maken. Zij blijven echter ondernemers, en zij moeten risico blijven lopen. Zij zijn geen werknemers. Overheidsin­grijpen, wet- en regelgeving en flankerend ondernemersbeleid mogen echter niet leiden tot een onnodige belemmering voor de start van een onderneming, voor de doorgroei, de overdracht of de doorstart van een onderneming. Om dat allemaal te bereiken werkt het kabinet aan een aantal voorstellen. Zo worden de samenhang en het evenwicht tussen de verschillende fiscale verschijningsvormen van ondernemerschap, de begeleiding bij een start van een onderneming, het deeltijdondernemerschap, het urencriterium en ook de complexiteit van de fiscale regelgeving nader bezien. Deze kunnen hun plaats krijgen in het Belastingplan 2009. Daarnaast zal het kabinet inventariseren hoe de stap van werknemerschap naar ondernemerschap gemakkelijker gezet kan worden. Samen met de collega's van Sociale Zaken en Financiën, wier departementen het meest betrokken zijn bij wet- en regelgeving, wil ik u daarom een brief aanbieden over de kracht van zelfstandigen zonder personeel. Een van de dingen die ik net voor de begrotingsbehandeling al heb gemeld, is dat sommige starters, en dat zijn vrijwel allemaal zzp'ers, niet via de reguliere bankkanalen gevonden worden of niet automatisch via de reguliere banken bediend worden. Daarom gaan wij ook van start met microkredieten. Daarover heb ik afgelopen vrijdag een advies van de Raad voor Microfinanciering in ontvangst genomen. Ik pak dat advies nu op, betrek daar ook de ministers van Sociale Zaken, BZK en Wonen, Wijken en Integratie bij, en ga met de projectorganisatie aan de slag. Om prinses Máxima maar eens correct te citeren: coaching is daarbij minstens zo belangrijk als het krediet zelf. Eerlijk gezegd is het krediet niet het allergrootste probleem. Wij moeten er wel voor zorgen dat alle organisaties die ermee bezig zijn zo uniform mogelijk werken en in ieder geval niet allemaal het wiel opnieuw gaan uitvinden. Het gaat met name om de coaching van de startende ondernemer. Daarvoor zijn vrijwillige coaches beschikbaar, maar ik kijk ook hoe wij het huidige bestand van coaches voor microkredietstarters beter kunnen uniformeren. Het idee van mevrouw Smeets over een voucher voor coaching zal ik daarbij meenemen. Maar wij moeten uitkijken dat wij met de coaching voucher niet opeens gaan betalen voor een aantal oud-ondernemers die het uit maatschappelijke betrokkenheid geweldig vinden om zo'n starter te ondersteunen en die dan opeens extra overheidssubsidie krijgen. Met die mitsen en maren kijk ik sympathiek aan tegen het voorstel.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Dat doet mij deugd. Ik kijk ernaar uit. Die vrijwilligers zijn vaak oud-ondernemers. Ik begrijp dat de heer Aptroot er een van is. Dat vind ik prima. Het is prachtig als je je daarvoor inzet. Ik wil er wel een kanttekening bij maken en dat bedoel ik niet negatief tegenover de heer Aptroot. Vaak blijkt dat het 50-plussers en witte mannen zijn. Wij hebben te maken met startende ondernemers die zich niet altijd met hen kunnen identificeren. Het zou mooi zijn als in die groep vrijwilligers meer diversiteit werd ingebracht.

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik kan mij voorstellen dat men zich niet altijd kan herkennen in de Charlie Aptroots van deze wereld, blanke mannen boven de 50. Maar wij zoeken natuurlijk mensen die met het bijltje hebben gehakt, die zelf in die sloot zijn gelopen en die dus een aantal dingen kunnen overdragen. Er zijn nu eenmaal niet zo heel veel zelfstandige ondernemers vrouw met een multiculturele achtergrond. Wij gaan er vreselijk hard naar op zoek, want het is wel belangrijk dat men zich kan herkennen in een coach. Maar zij liggen niet voor het oprapen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Al die maatregelen zijn prachtig; dat meen ik serieus. Ik lees in de begroting ook over het stimuleren van ondernemerschap op scholen. Daarbij vraag ik mij toch een aantal dingen af. Wij constateren dat er genoeg mensen zijn die voor zichzelf willen beginnen of die hun zaak willen uitbreiden. Daarin vinden zij te weinig ondersteuning en daarom komt u met een aantal van die maatregelen. Maar het is toch veel gerichter schieten, als u zich daarop focust? Waarom wilt u ook beginnen met het stimuleren van ondernemerschap op scholen? Ik snap dat niet zo goed.

Staatssecretaris Heemskerk:

Ook daar gebeurt heel veel. Heel veel bedrijven zijn betrokken bij coaching, een stage of een sollicitatietraining, juist bij vmbo-scholen in moeilijke wijken. Dat is vreselijk inspirerend voor leerlingen die die horizon niet hebben; dat verrijkt. Ondernemerschap op scholen is heel belangrijk. Ondernemers doen daar een aantal dingen vrijwillig of uit maatschappelijke betrokkenheid. Het lijkt mij dat wij er vooral niet badinerend over moeten doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat is ook niet mijn bedoeling, maar ik vraag mij toch af wat nog meer achter zou kunnen zitten. Met het toekennen van steeds meer rechten, zowel in woord als in daad, aan het zelfstandig ondernemerschap bestaat natuurlijk ook het risico van het uithollen van het arbeidsrecht. Het wordt op die manier ook goedkoper voor werkgevers om geen werknemers meer in dienst te nemen, maar een zzp'er in de arm te nemen. Dan krijgen wij een situatie zoals in de zorg. Wil je mensen de arbeidsmarkt op schoppen en zeggen: je moet zelfstandig worden, dop je eigen boontjes maar? Als dat erachter zit en als dat de tactiek is van het kabinet om het arbeidsrecht steeds meer uit te hollen, dan zult u ons nog heel vaak op uw pad tegenkomen.

Staatssecretaris Heemskerk:

Nee, dat zit er niet achter. Mensen maken zelf de afweging of zij werknemer of zelfstandige worden. Ik ken een aantal mensen die het uurtarief van een zelfstandige aantrekkelijk vinden. Maar als je eens doorrekent wat je er allemaal van moet betalen – kantoren, pensioenen, je ziektekostenverzekering, je wao-verzekering – is het niet altijd een vetpot. Heel veel zelfstandigen zijn voor een hongerloontje aan het werk, maar kiezen er bijvoorbeeld voor om vrij te kunnen werken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Niemand die ik ken is voor een hongerloontje aan het werk. Ik ben zelf zelfstandige geweest. Ik heb nooit voor mijn lol voor een hongerloontje gewerkt. Ik vraag, net zoals gisteren, om in uw brief over de zzp'er al deze andere aspecten mee te nemen en niet alleen het economische belang van de zzp'er, dus ook de rechten, de plichten en wat de opkomst van zoveel zzp'ers betekent op de arbeidsmarkt, ook in het kader van mogelijke concurrentievervalsing. Het mes snijdt namelijk aan twee kanten. Ik wil niemand ergens van beschuldigen, maar als mensen niet goed voor zichzelf zorgen doordat zij bijvoorbeeld geen premies afdragen of niet aan hun pensioen betalen, zijn zij tegelijkertijd een gevaar voor zichzelf en voor werknemers op de arbeidsmarkt, die zij daarmee het gras voor de voeten wegmaaien.

Staatssecretaris Heemskerk:

Die elementen zullen daarvan onderdeel uitmaken. Tegenover rechten staan immers plichten en het ministerie van Economische Zaken is zeer tegen concurrentievervalsing.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik heb een vraag aan mevrouw Gesthuizen. Is de SP nu voor of tegen zzp'ers. Ik kan mij herinneren dat ik een notitie van de SP heb gezien waarin iets stond over zzp'ers. In dit kleine debatje is het mij onduidelijk.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik ben absoluut voor zzp'ers, maar ik wil wel graag dat zij goed voor zichzelf zorgen en dat zij tegelijkertijd er ook voor zorgen dat het arbeidsrecht niet wordt uitgehold.

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik kom bij maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik heb dat in een interview wel eens een exportartikel genoemd, juist omdat ik ervan overtuigd ben dat de Nederlandse bedrijven in het buitenland het kwaliteitsniveau omhoog krikken door daar een fabriek te openen. Ik geloof dat een theefabriek binnen Unilever beter is op het terrein van de veiligheid voor werknemers, en op dat van productveiligheid en sociale voorwaarden dan lokale bedrijven. In die zin loopt een deel van het Nederlandse bedrijfsleven voorop en is het ook heel goed bezig met de ketenbenadering: het bekijken hoe de toeleverancier en de toeleverancier van de toeleverancier omgaan met een aantal milieu- en sociale aspecten.

Ik heb gezegd dat ik eind van dit jaar, waarschijnlijk wordt het 1 januari 2008, met een kabinetsnota op maatschappelijk verantwoord ondernemen kom. Ik wil daar niet te veel op vooruitlopen, maar ik kan een paar dingen zeggen. Wij willen de ketens echt doorlichten. Maatschappelijk verantwoord ondernemen moet geen containerbegrip zijn, maar moet specifiek worden toegepast per sector: welke verbeteringen zijn mogelijk, hoe kan de consument een rol spelen, hoe bevorderen wij transparantie, wat doet de overheid daar zelf aan? Daar kan nog veel gebeuren. Ik kan wel voor mijzelf spreken. Bij economische missies zullen wij alleen maar bedrijven meenemen die aanspreekbaar zijn op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij ons financieel buitenlandinstrumentarium, ORET en PSOM, eisen wij van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen ondertekenen. Wij willen dat bij de inkoop voor de overheid alleen producten zitten die voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Het ministerie van Economische Zaken heeft bovendien het nationaal contactpunt dat toeziet op de naleving van de OESO-richtlijnen versterkt met een viertal onafhankelijke leden. Kortom wij zijn er volop mee bezig. Ik vind het een speerpunt van mijn beleid.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat betekent dus dat het nationale contactpunt beter gaat functioneren, hoop ik. Ik heb begrepen dat de OESO Watch daar de afgelopen keer niet zo tevreden over was. De evaluatie die deze heeft gemaakt over de vijf jaren voorafgaand aan 2005 was niet al te best. Er bleek dat slecht met klachten werd omgegaan. Kunt u alvast een tipje van de sluier oplichten? U hebt het wel over het doorlichten van de ketens, maar ik wil ook graag het begrip "wet openbaarheid ketens" uit uw mond horen. Ik begrijp dat er vanuit de fractie van de PvdA steun voor die wet zou zijn. Ik wil graag weten wat u daarvan vindt.

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik weet dat de SP voor ieder probleem altijd één oplossing heeft, namelijk een wet. U stond gisteren te stralen: een wet. Ik weet niet of wij met wetten maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen verbeteren. Ik weet niet of je openbaarheid van ketens helemaal wettelijk kunt benoemen. Wat is dan precies die openbaarheid, wat is maatschappelijk verantwoord ondernemen? In de wetgeving over de Raad voor de jaarverslaggeving staat al dat je niet alleen op financiële, maar ook op een aantal niet-financiële indicatoren goede verantwoording moet afleggen. Kortom, bedrijven hebben al een bredere verplichting op openbaarheid.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De signalen die ik krijg vanuit het veld zijn niet al te positief. Wij gaan hierover een rondetafelgesprek aan, dat ik met spanning afwacht. Ik had eerlijk gezegd gehoopt dat u wel de lijn van de PvdA-fractie, verwoord door mevrouw Vos, zou volgen.

De heer Van der Ham (D66):

Dat de staatssecretaris nog niet kan reageren op een wetsvoorstel dat hij niet heeft gezien, mag duidelijk zijn. Maar het lijkt alsof de eigen fractie het wetsvoorstel niet omarmt. Mijn fractie heeft heel lang zijn redenering gevolgd: laat de ondernemers zelf aan de slag gaan. Dat hebben ze echter heel beperkt opgepakt, waardoor de noodzaak van een wettelijke regeling steeds groter wordt. Ik hoop dat hij dat ziet, en in de gesprekken met het bedrijfsleven meeneemt dat men er zelf schuldig aan is dat het draagvlak voor vrijwillige bepalingen afkalft als men zelf niets doet.

Staatssecretaris Heemskerk:

Dat ben ik met u eens. Als de boel minder transparant wordt, of als men weigert verantwoording af te leggen, wordt de druk om met wetgeving te komen steeds groter. Maar ik denk dat het vooral belangrijk is dat wij er geen containerbegrip van maken, en dat wij per sector afspreken wat je kunt doen met transparantie en keurmerken. Maatschappelijk verantwoord ondernemen bij spijkerbroeken is wat anders dan maatschappelijk verantwoord ondernemen bij tropisch hardhout. Ik denk aan een sectorale aanpak met keurmerken, welk aantal overigens wel moet worden ingedikt, aangezien er nogal wat zijn, waardoor de consumenten door de bomen het bos niet meer zien. Daar kunnen wij nog een slag maken, voordat wij meteen naar een wet op ketenopenbaarheid gaan. Ik heb de vraag over de ketenverantwoordelijkheid neergelegd bij de SER. Ik probeer daar dus zoveel mogelijk inzichten bij te betrekken.

Mevrouw Smeets vroeg terecht aandacht voor de aansluiting op de wijkaanpak van minister Vogelaar. Ondernemerschap en versterking daarvan is één van de allerbelangrijkste thema's waarover financiële afspraken gemaakt gaan worden tussen de steden en de woningbouwcorporaties. Dat zijn niet alleen maar mooie woorden, daar wordt op ingezet en op afgerekend. Ook EZ is betrokken bij wat er gebeurt in die prachtwijken, en wel via de microkredieten, de veiligheid en de kamers van koophandel, die ondernemerssteunpunten openen in Den Haag en Rotterdam. Maar in die wijken moet ook sociaal cement worden gestort, evenals ondernemerschapcement.

Mijn derde blokje is het consumentenbeleid. Het versterken van de positie van de consument is één van de zaken die voorop staat, en die ik doe op een aantal manieren: via geschillenbeslechting, via informatievoorziening en via handhaving. Binnen een half jaar zullen er veertien geschillencommissies bijkomen, waardoor consumenten laagdrempelig hun recht kunnen halen. Overigens zijn geschillencommissies voor bedrijven ook buitengewoon prettig, want een procedure bij de kantonrechter is veel duurder.

Door ConsuWijzer nog meer te profileren, vergroot ik de kennis van consumenten over hun rechten en plichten. Ik ben heel tevreden over die website die nu een jaar bestaat. Deze is al meer dan een half miljoen keer geraadpleegd en voorziet duidelijk in een behoefte. ConsuWijzer is er ook voor laaggeletterden, want heeft niet alleen een website maar is ook telefonisch bereikbaar.

Om de problemen van laaggeletterden bij bijvoorbeeld ingewikkelde financiële producten aan te pakken, hebben de partijen die met financiële beslissingen te maken hebben van consumenten een platform opgericht, te weten CentiQ. Zij werken samen om kennis en vaardigheden van consumenten verder te verbeteren. Dan wordt niet alleen de gemiddelde, maar ook de laaggeletterde consument bedoeld.

Vandaag hebben wij in de Kamer het wetsvoorstel inzake oneerlijke handelspraktijken behandeld. Ook dat is goed nieuws voor de consument en voor fatsoenlijke ondernemers, want de rotte appels kunnen er hierdoor worden uitgehaald; de heer Van der Vlies sprak in dit verband over een fruitsalade met peren en appels. Het gaat niet alleen om appels, maar er komen ook meer peren bij omdat de Consumentenautoriteit malafide ondernemers zal kunnen aanpakken via dat wetsvoorstel.

Wij willen ook de positie van de consument versterken, bijvoorbeeld op de telecommunicatiemarkt. Daar gebeurt veel. De Kamer krijgt binnenkort een nota van wijziging op het verzamelwetsvoorstel Telecommunicatie, waarin de opzegtermijn voor telecommunicatiecontracten wordt beperkt van drie maanden tot één maand. Ik ben actief aan de slag met marktpartijen voor het overstappen naar een andere internetprovider. Op dat gebied gaat veel mis en ik wil dat het liefst via zelfregulering doen. Ik ben in overleg, maar het gaat daarmee nog niet zo goed; we drukken hard. Verder houd ik de dure telefoonnummers in de gaten. Als voor 1 april geen verbeteringen waarneembaar zijn, overweeg ik met wet- en regelgeving te komen, die overigens al in de maak is.

Als er één sector is waarin mensen niet zozeer als consument als wel als patiënt kunnen worden neergezet, is dat de zorgsector. Maar transparantie, het belang van kunnen overstappen, is ook voor de zorgsector van belang. Alle lessen die het ministerie heeft geleerd over marktordening of consumentengedrag worden ingezet om na te denken en te interveniëren richting de zorg.

Kortom, met de Consumentenautoriteit, met de wet oneerlijke handelspraktijken en met ons initiatief ten aanzien van de telecommarkt, meen ik dat Economische Zaken nog meer dan in het verleden niet alleen het ministerie voor en door bedrijven is maar ook het ministerie voor en door consumenten.

Voorzitter. Ik rond af. De heer Van der Ham heeft gezegd dat de minister en de staatssecretaris als Ginger en Fred samen moesten dansen. Op de kabinetsuitjes en de uitjes van EZ is het er nog niet van gekomen, maar ik kan wel vertellen dat wij afzonderlijk carnaval vieren. Ik ga ervan uit dat met deze eerste termijn van het kabinet de gehele Kamer straks de polonaise zal inzetten.

De voorzitter:

Zijn er nog amendementen waarop u wilt reageren?

Staatssecretaris Heemskerk:

O, daar gaat de polonaise.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Voordat de staatssecretaris op de amendementen ingaat, zou ik hem nog een vraag willen stellen.

De voorzitter:

Dat mag. Overigens, nadat de staatssecretaris gereageerd heeft op de amendementen, houden wij direct aansluitend een heel korte tweede termijn, aangezien wij om half acht dit debat echt moeten afronden.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

In deze Kamer hebben wij al heel vaak gedebatteerd over de Postwet. Toch wil ik daarover nog een laatste vraag stellen. Ik heb dit gisteren al aan uw partijgenoot mevrouw Smeets gevraagd. De vraag betreft het voorbeeld dat ik gisteren gaf van die postbode die zijn werk verloor. Een postbezorger hoefde niet meer terug te komen omdat hij met zijn kind naar het ziekenhuis moest. Wat vindt de staatssecretaris daarvan? Is dat onwenselijk? Is dat sociaal aanvaardbaar?

Staatssecretaris Heemskerk:

Dat is niet wenselijk. Als een werknemer of zelfstandig ondernemer een noodgeval heeft en met zijn kind naar het ziekenhuis moet, moet dit niet tot gevolg hebben dat er zomaar een einde is gekomen aan welk contract dan ook.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Gelukkig, dan zijn wij het daarover eens. Waarom grijpt u dan nu niet in? Dat bent u toch verplicht? Uw eigen Partij van de Arbeid heeft op haar congres van 6 oktober gezegd: "Indien sociaal onaanvaardbare arbeidsvoorwaarden worden gehanteerd, is het kabinet verplicht in te grijpen." Dat heeft uw eigen Partij van de Arbeid geregeld.

Staatssecretaris Heemskerk:

Indien werkgevers zich niet houden aan de wet, bijvoorbeeld de Wet op het minimumloon, gaat de arbeidsinspectie erop af. Ook werkgevers moeten zich aan de wet houden. U vraagt mij waarschijnlijk wanneer ik met nadere informatie omtrent de Postwet kom. Ik heb van de Eerste Kamer vragen gekregen voor de plenaire wetsbehandeling daar. Zodra de antwoorden er zijn, zal ik niet alleen de Eerste Kamer maar ook de Tweede Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot het Europese speelveld. Dan informeer ik de Kamer ook over de stand van zaken en het nadere onderzoek dat wij omtrent de arbeidsvoorwaarden zouden doen. U wordt daarmee op uw wenken bediend.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik snap niet dat de staatssecretaris niet gewoon nu ingrijpt. Er is geen onderzoek nodig om te zien dat dit alle perken te buiten gaat. Ik verwacht van hem dat hij nu actie onderneemt. De staatssecretaris verkoopt het tegenover de leden van zijn eigen partij alsof hij verplicht is om in te grijpen en hij grijpt nu niet in. Dan weet ik niet wat er op dat congres van de Partij van de Arbeid gebeurd is. Het lijkt mij niet dat daar de volledige waarheid is verteld als hij nu niet ingrijpt.

Staatssecretaris Heemskerk:

Het is jammer dat mevrouw Gesthuizen zich nu zo opwindt. Ten aanzien van de Postwet kom ik met aanvullende informatie. Mevrouw Gesthuizen vertelt één incident, een heel vervelend incident. Op basis van dit ene incident – ik weet niet of het een reëel of een hypothetisch incident is – hoeft het kabinet niet nu meteen op te treden. Wij zitten er echter bovenop. De Kamer krijgt een brief over het Europese speelveld en een brief over het nadere onderzoek van de arbeidsvoorwaarden. Wij behandelen binnenkort in de Eerste Kamer de Postwet.

De voorzitter:

Staatssecretaris, zou u snel door de amendementen willen gaan?

Staatssecretaris Heemskerk:

Op het amendement op stuk nr. 8 over de dekking is de minister al ingegaan. Dit gaat over de subsidieregeling voor kleinschalige duurzame energieopties. Wij ontraden het aannemen van dit amendement.

Het amendement op stuk nr. 9 van de heer Van der Ham over verhoging van het budget van het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen. Ik denk dat dit amendement niet nodig is. De dekking gaat ten koste van internationaal ondernemen. Ik ontraad dus het aannemen van dit amendement eveneens.

Het amendement op stuk nr. 13 gaat over het verhogen van de programma's PSB en PESP. Ook het aannemen van dit amendement ontraad ik.

Het amendement op stuk nr. 14 van de heer Ten Hoopen betreft een stimuleringsregeling voor criminaliteitspreventie voor het kleinbedrijf. Het gaat om een bedrag van 12 mln. Ik kan mij niet vinden in de dekking. Met het instrumentarium dat ik inzet en de middelen die ik ervoor uittrek, 4 mln., kom ik bovendien een heel eind.

De voorzitter:

Ik ben genoodzaakt om de Kamer voor de tweede termijn te wijzen op de korte spreektijden die er nog zijn. Ik zou de leden willen vragen om zich zoveel mogelijk te beperken tot het indienen van moties, want ik heb begrepen dat die er zijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik heb een reactie van de minister gemist op mijn vraag over het CPB, aanvullend op datgene wat schriftelijk is gesteld. Dat kan ik eventueel natuurlijk ook aan de orde laten komen bij interruptie in de tweede termijn van de minister.

Ook ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid heb ik een reactie gemist. Ik had gewild dat de minister was ingegaan op de vraag die ik daarover gisteren heb gesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening, dat ROM's een nuttige rol kunnen spelen bij het verminderen van de administratievelastendruk bij financiële ondersteuningsaanvragen door ondernemers, met inbegrip van initiatieven in het kader van de economische pijler van de wijkaanpak;

spreekt uit, dat in de regio's waar ROM's aanwezig zijn deze het loket gaan vormen waar ondernemers terecht kunnen voor het aanvragen van alle vormen van financiële ondersteuning gericht op bedrijfsleven;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(31200 XIII).

De GesthuizenKamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de minister om binnen zes maanden een voorstel aan de Kamer voor te leggen dat het woud van financiële investeringsregelingen vervangt door een of enkele parapluregelingen met een brede toepassing en een compleet instrumentarium voor de ondersteuning, te weten subsidie, achtergestelde lening, garantiestelling, participatie en fiscale faciliteiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(31200 XIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een adequaat toezicht voor het functioneren van de markt onontbeerlijk is;

van mening dat een vermindering van het toezicht op bepaalde terreinen kan leiden tot een verslechtering van de situatie op het gebied van bijvoorbeeld mededinging, eerlijke concurrentie en de waarborging van eerlijke prijsvorming waar consumenten baat bij hebben;

verzoekt de regering, de bezuiniging op de toezichthouders ongedaan te maken en hiervoor een dekking te vinden in een verhoging van de maximale boetes die deze toezichthouders mogen opleggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(31200 XIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de Transparantiebenchmark van het Voortgangsonderzoek MVO 2001-2006 bleek dat bij de grootste Nederlandse bedrijven te weinig vooruitgang is geboekt ten aanzien van ketenverantwoordelijkheid, stakeholderdialoog en inbedding van maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen de bedrijven;

van mening dat dit enkele van de belangrijkste thema's binnen maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn en dat hierdoor een zware waardering van deze thema's op zijn plek is binnen de Transparantiebenchmark;

verzoekt de regering, te komen met een voorstel tot substantiële verhoging van de zwaarte van deze thema's zodat bij weging deze aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen een significante prioriteit krijgen binnen de benchmark,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(31200 XIII).

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden van Economische Zaken voor hun antwoorden en hun betrokkenheid bij de materie. In relatie tot het amendement over veiligheid wijs ik de staatssecretaris erop dat veiligheid een kerntaak is van de overheid en dat kleine ondernemers geen middelen hebben om die veiligheid te realiseren. Ik handhaaf daarom vooralsnog mijn amendement.

Oligopolies zijn marktverstorend. De CDA-fractie wenst dan ook een inventarisatie en samenhangend beleid van de minister op dit punt zodat het midden- en kleinbedrijf niet uit de markt wordt gedrukt. Ook mag de consument niet te veel betalen. Ik hoor graag een toezegging van de minister.

De minister zegt positief te zijn over de internationale school in Eindhoven. Zij vindt versterking van het concurrentieklimaat belangrijk en de CDA-fractie steunt haar daarin. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de internationale school in Eindhoven van belang is voor het vestigingsklimaat van de regio en van Nederland;

van mening dat de minister van Economische Zaken primair verantwoordelijk is voor het vestigingsklimaat in het algemeen en daarom naast de minister van Onderwijs en andere overheidsinstanties verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de internationale school in Eindhoven;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de regio en additionele middelen vrij te maken voor de internationale school in Eindhoven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Hoopen en Smeets. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(31200 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

Ik hoor steeds van de Ten Hoopencoalitiepartijen dat de begroting zo degelijk is dat er dekking is. Dit is echter een motie waarvoor geen enkele dekking wordt genoemd. U kunt dit niet doen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

In de motie staat "overleg". Er staan geen bedragen in. Ik vraag om het beschikbaar stellen van additionele middelen en heb daarbij geen bedragen genoemd. In die zin hoef ik dus geen dekking aan te geven.

De heer Aptroot (VVD):

De heer Ten Hoopen vraagt, een blanco cheque additioneel ter beschikking te stellen. Hij zegt niet hoeveel geld het betreft en ook niet hoe dit moet worden gedekt. Dat kan hij als verantwoorde coalitiepartner niet doen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

De heer Aptroot heeft niet goed naar de motie geluisterd. Ik heb gezegd dat de minister in overleg moest treden met haar collega van OCW om te komen tot additionele middelen. Het is dus absoluut geen verschuiving van middelen die niet gedekt zijn. Ik vraag juist om overleg om te komen tot.

Voorzitter. De minister heeft in de optiek van de CDA-fractie een wat passieve houding aangenomen wanneer zij spreekt over de benzinemarkt. Zij zegt in haar schriftelijk antwoord dat zij het zal doorsturen. Het gaat hier nu juist om concurrentiebevordering en om ervoor zorgen dat de automobilist niet te veel betaalt. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er tussen benzinestations langs de snelweg weinig concurrentie is met als gevolg een te hoge benzineprijs;

overwegende dat de kale benzineprijs op het onderliggende wegennet en in Duitsland, België en Frankrijk ongeveer tien cent per liter lager ligt;

verzoekt de regering, ter bevordering van de concurrentie en verlaging van de benzineprijs:

  • 1. de NMa te vragen om de benzinesector scherp in de gaten te houden;

  • 2. de vergunningprocedures voor nieuwe benzinepompen terug te dringen tot een jaar;

  • 3. uiterlijk in 2008 prijspalen bij tankstations te plaatsen met de brandstofprijzen van de eerstvolgende vier tankstations;

  • 4. de "topdeelregeling" op de helling te zetten zodat de ongelijkheid tussen gevestigde benzinemaatschappijen en nieuwkomers volledig wordt opgeheven;

  • 5. de vier grote maatschappijen te verbieden om de 50 stations die zij verplicht hebben afgestoten, weer terug te kopen;

  • 6. een verbod op steunsystemen in te stellen, zodat oliemaatschappijen pomphouders niet langer financieel kunnen steunen om nieuwe concurrenten met roofprijzen uit de markt te drukken;

  • 7. te bewerkstelligen dat de concessiehouders gegevens verschaffen over hun omzet zodat veilingen eerlijk kunnen verlopen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Hoopen, Smeets en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(31200 XIII).

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter. Subsidies bestaan uit belastinggeld van burgers en bedrijven, dat effectief moet worden besteed en bovenal tot resultaat moet leiden. Daar is de interventierol van het ministerie van EZ essentieel. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat ondernemerschap ten principale een zaak van ondernemers is en dat de overheid verantwoordelijk is voor het corrigeren van marktfalen, het behartigen van publieke belangen en het in stand houden van een goed vestigingsklimaat;

overwegende dat er ondanks de stroomlijning van subsidieregelingen van Economische Zaken die het vorige kabinet heeft ingezet, een woud aan regelingen bestaat, met als gevolg dat ondernemers door de bomen het bos niet meer zien;

van mening dat alleen subsidieregelingen die toegankelijk en bewezen effectief zijn, in stand moeten worden gehouden en dat het totale aantal regelingen beperkt moet zijn;

verzoekt de regering, binnen een jaar het bedrijfsgerichte subsidie-instrumentarium van Economische Zaken en van andere overheidsinstanties verder te stroomlijnen en het aantal instrumenten van Economische Zaken te integreren tot ten hoogste tien samenhangende pakketten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Hoopen, Smeets en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(31200 XIII).

De heer Ten Hoopen (CDA):

Staatsfondsen zijn een groot probleem; daarom moet er actie worden ondernomen. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Ten HoopenKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Chinese, Russische en Arabische staatsfondsen niet alleen economische, maar ook politieke doelen kunnen hebben;

van mening dat het onwenselijk is dat staatsfondsen met politieke doelen overnames doen in strategische sectoren zoals gas, stroom, water, (lucht)havens en spoorwegen;

verzoekt de regering:

  • - in kaart te brengen welke sectoren van strategisch belang zijn;

  • - naar aanleiding van deze inventarisatie zo nodig, bij voorkeur op Europees niveau, additionele voorstellen te doen gericht op bescherming van vitale sectoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Hoopen, Smeets en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(31200 XIII).

De heer Ten Hoopen (CDA):

Mijn fractie heeft grote zorgen over het tekort aan hoogspanningskabels, zoals de Volkskrant dat vanmorgen meldde. Het is onwenselijk als tuinders in het Westland niet worden aangesloten en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de bouw van duurzame energiecentrales (windmolens, warmtekrachtcentrales) wordt gefrustreerd door een tekort aan transportcapaciteit;

overwegende dat duurzame energie van belang is om de ambitieuze klimaatdoelstellingen te behalen;

verzoekt de regering om te bewerkstelligen dat duurzame energiecentrales met voorrang op het hoogspanningsnet kunnen worden aangesloten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Hoopen en Smeets. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(31200 XIII).

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb een punt van orde, want dit onderwerp heeft de heer Duyvendak van de GroenLinks-fractie tijdens de regeling van werkzaamheden aan de orde gesteld. Ik kan mij zo voorstellen dat hij de strekking van de motie onderschrijft. Ik vind het een beetje flauw dat de heer Ten Hoopen hem dan niet laat tekenen, of heeft hij hem dat wel gevraagd? Ik vind dat wel een beetje raar.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb het niet aan hem gevraagd. De heer Duyvendak heeft wel aan mij gevraagd of ik mogelijkerwijs een motie zou indienen. Daarop heb ik geantwoord dat ik dat met de woordvoerders, in dit geval mevrouw Spies en de heer Hessels, zou kortsluiten. Dat heb ik in de tussenliggende periode gedaan. De voorzitter heeft bovendien aangegeven dat het in dit debat kon worden betrokken, en dat doe ik.

Ik dank de minister ervoor dat zij actief de Chinese taal en cultuur onder aandacht gaat brengen. Zo ontstaat ook voor de toekomst een concurrentieel klimaat. Bij de begroting van OCW zullen wij dit aan de orde stellen en van middelen voorzien.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter, ik heb vier moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de hoeveelheid subsidieregelingen en complexiteit van subsidieregelingen deze voor veel ondernemers ontoegankelijk zijn;

overwegende dat het terugbrengen tot een klein aantal eenvoudige regelingen voor ondernemers en voor de overheid een forse vermindering van administratieve lasten en uitvoeringslasten betekent;

verzoekt de regering, vóór 1 april 2008 de Kamer een voorstel voor te leggen waarin het aantal subsidieregelingen fors wordt teruggebracht (streven 90% vermindering) en de overblijvende regelingen eenvoudig en duidelijk zijn, goed toegankelijk voor het mkb en lagere uitvoeringslasten en administratieve lasten veroorzaken voor zowel de bedrijven als de overheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Aptroot. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(31200 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb deze motie overigens vorige week aangekondigd en aan de leden gemaild. De CDA-fractie heeft haar gekopieerd, nog niet eens zorgvuldig, maar dat schijnt te kunnen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ondernemerschap in Nederland steeds aanloopt tegen belemmeringen zowel door de eenzijdige verantwoordelijkheid voor ondernemers als de regeldruk en administratieve lasten;

overwegende dat deze belemmeringen vooral Aptrootde zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers), het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers) en directeuren-grootaandeelhouders (dga's) treffen;

voorts overwegende dat juist deze echte ondernemers de ruggengraat van onze economie vormen en voor onze groei en welvaart essentieel zijn;

verzoekt de regering, vóór de zomer van 2008 de Kamer een nota voor te leggen met een pakket maatregelen waarin voor deze ondernemers belemmeringen worden weggenomen en mogelijkheden verruimd;

verzoekt de regering voorts, een toets te ontwikkelen waardoor iedere overheidsmaatregel wordt beoordeeld op de effecten voor zzp'ers, mkb'ers en dga's,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(31200 XIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de bemoeienis met en ten behoeve van het bedrijfsleven véél minder complex en bureaucratisch kan;

overwegende dat doorlichting en afslanking van publiek gefinancierde organisaties zowel het bedrijfsleven als de overheid grote voordelen kan opleveren;

verzoekt de regering, vóór 1 mei 2008 de Kamer een voorstel voor te leggen waarin deze organisaties als SenterNovem, Syntens, de kamers van koophandel, STW en TNO en andere worden doorgelicht en doelmatigheidstaakstellingen krijgen opgelegd;

verzoekt, daarbij als uitgangspunt te nemen voor SenterNovem een personeelsreductie van 20% en voor de kamers van koophandel een tariefsvermindering van 20%,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(31200 XIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de auteursrechtenorganisaties géén inzicht verschaffen in de onderbouwing van de heffingen en tarieven en géén openheid geven over kosten en salarissen;

overwegende dat een goede behartiging van de belangen van auteurs en uitvoerenden belangrijk is evenals het verkrijgen van zekerheid over een rechtvaardige heffing en een sobere uitvoering van het werk door de innende en uitbetalende auteursrechtenorganisaties;

voorts overwegende dat de auteursrechtenorganisaties al jaren weigeren de gewenste verbeteringen te realiseren en dat het toezicht ontoereikend is;

verzoekt de regering, voor 1 mei 2008 de Kamer een voorstel voor te leggen waarin de auteursrechtenorganisaties worden opgeheven en vervangen door één auteursrechtenorganisatie en tevens toezicht is geregeld zowel op sobere uitvoering als op rechtvaardige tarieven en heffingen en betaling van rechten aan auteurs en uitvoerenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(31200 XIII).

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik ben heel erg verbaasd over deze motie. Wij hebben afgelopen dinsdag een motie aangenomen van de hand van uw fractiegenoot, mevrouw Van der Burg, en ondergetekende. Waarom dient u vandaag een motie met dezelfde strekking in, mijnheer Aptroot?

De heer Aptroot (VVD):

Gisteren heb ik al toegelicht dat ik blij ben met de stap die gezet is, die naar één factuur en één frontoffice. Deze motie gaat een stap verder. Wij gaan de beheersorganisaties allemaal opheffen. De tijd is voorbij dat deze organisaties de kans krijgen om zich waar te maken, want zij houden zich niet aan de regels van fatsoenlijk omgaan met elkaar. Wij moeten toe naar één nieuwe organisatie onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid, die strak kan worden gecontroleerd.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Dat betekent dus dat u de motie van uw collega en van mij gewoon overrulet, mijnheer Aptroot.

De heer Aptroot (VVD):

Misschien gaat dat bij u in de fractie zo, mevrouw Smeets, maar bij ons gaat dit niet zo. Ik heb overlegd met mevrouw Van der Burg. Ik wist welke motie zij ging indienen. Wij waren het erover eens dat het mooi was dat er een meerderheid was om de eerste stap te kunnen zetten. Daarnaast besloten wij te bezien of de Kamer bereid is nog een stap verder te gaan. De fracties van de VVD en D66 zijn hiertoe bereid, omdat ondernemend Nederland hierop wacht. U hebt de eerste stap gezet. Ik hoop dat u de tweede stap ook steunt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb precies dezelfde opmerking. Ik blijf het merkwaardig vinden dat de motie niet alleen is ondersteund door de VVD-fractie, maar ook meeondertekend. De ene motie is nog niet uitgevoerd – er is nog niet eens een reactie op ontvangen – of de VVD-fractie komt bij een volgend debat alweer met een verdergaande motie. Dit is toch wel een heel rare gang van zaken.

De heer Aptroot (VVD):

Mijnheer Van der Staaij, Aptrootu hebt nooit in het bedrijfsleven gewerkt, ik wel. Daar worden doelen soms in stappen bereikt. Als het ene doel is binnengehaald, probeer je de volgende keer je tweede doel ook binnen te halen. Er is wel degelijk een heel groot verschil tussen beide moties. De eerste motie, over het ontvangen van één heffing, werd ingediend in het kader van administratievelastenvermindering. Deze tweede motie grijpt heel hard in bij de auteursrechtenorganisaties zelf. Dit onderwerp hoort thuis bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik ga drie moties indienen en ik heb nog enkele opmerkingen. De staatssecretaris heeft in de eerste termijn naar mijn gevoel te kort stilgestaan bij wat Economische Zaken kan doen in de krachtwijken. Ik zou daar meer over willen horen. Ik wil hierover graag een brief van de staatssecretaris ontvangen, zodat ik een beter oordeel kan vormen dan op grond van zijn eerste termijn mogelijk was.

Ik heb een schriftelijk antwoord gekregen op mijn vraag over de invloed van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen op de wijkaanpak. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de ROM's er zijn om de regionale economie te stimuleren, mede door de totstandkoming van nieuwe bedrijvigheid te ondersteunen;

constaterende dat de aanpak van de 40 krachtwijken eveneens voorziet in het stimuleren van de wijkeconomie in de betreffende steden, mede door de totstandkoming van nieuwe bedrijvigheid te ondersteunen;

overwegende dat de economische component van de wijkaanpak van groot belang is;

overwegende dat de ROM's veel expertise hebben opgebouwd in het beoordelen van de haalbaarheid van plannen om een onderneming te starten, en dat deze expertise met name in krachtwijken bijzonder nuttig zou kunnen worden toegepast;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen hun werkterrein verbreden naar de wijken, voor zover ze in de gebieden liggen waar de ROM's actief zijn, zodat de ROM's worden ingezet voor de beoordeling van plannen om een onderneming te starten en vervolgens eventueel voor de financiering of participatie in deze ondernemingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smeets, Ten Hoopen en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(31200 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

Dit is een heel forse uitbreiding van de taken van de ROM's. Deze taken horen absoluut niet bij hun takenpakket. Wat gaat u doen met de formatie die zij daarvoor nodig hebben? Hoeveel geld trekt u daarvoor uit? Dit is weer een ongedekt plan.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Dit is helemaal geen ongebreidelde takenuitbreiding. Het past precies in de lijn van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen. De vraag is alleen of zij de focus willen verleggen naar de wijken waar het ondernemerschap een zetje van de ROM's kan gebruiken, in de vorm van participatie en het beoordelen van ondernemingsplannen.

Ik wil het hebben over het controlecircus met betrekking tot Europese en rijksgelden. Ik zou het waarderen als het departement van Economische Zaken zich actief inzet bij de pilot. Daarom heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de controle op de juiste besteding van Europese en rijksgelden in de praktijk blijkt te leiden tot talloze controles en steekproeven door accountants en de nationale en Europese overheden;

overwegende dat deze controles veel tijd en geld kosten en daarmee niet ten goede komen aan het project;

overwegende dat er pas na vele jaren definitieve duidelijkheid is over de toekenning van de subsidies;

van oordeel dat de regeldruk omlaag zou moeten;

verzoekt de regering, de pilot van Noord-Nederland actief te ondersteunen om de controledruk bij projecten en individuele ondernemers te verminderen;

verzoekt de regering voorts om ook in Europees verband te bevorderen dat de controlemechanismen vereenvoudigd worden;

verzoekt, de Kamer hier binnen drie maanden over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smeets, Ten Hoopen en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(31200 XIII).

Mevrouw Smeets (PvdA):

Mijn laatste motie gaat over consumentenbeleid.

De SmeetsKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door het kabinet tal van initiatieven zijn of worden genomen die de positie van de consument verbeteren;

overwegende dat het wenselijk is dat alle consumenten een betere consumentenbescherming krijgen, waaronder nadrukkelijk ook de meest kwetsbare consumenten;

overwegende dat voor de groep van anderhalf miljoen laaggeletterden nadrukkelijk ook sprake moet zijn van daadwerkelijke consumentenbescherming;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen de groep van anderhalf miljoen laaggeletterden speciale aandacht te geven als het gaat om de daadwerkelijke consumentenbescherming en te toetsen of genoemde maatregelen ook voor die groep het gewenste effect hebben;

verzoekt, indien dat niet het geval is, aanvullende maatregelen te nemen, waaronder in ieder geval een voorlichtingscampagne door de Consumentenautoriteit die speciaal gericht is op deze groep,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smeets, Ten Hoopen en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(31200 XIII).

Mevrouw Smeets (PvdA):

Vooralsnog handhaaf ik mijn amendementen.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik ben aan het einde van deze begrotingsbehandeling diep teleurgesteld over de manier waarop in dit land met een emissieloze technologie als kernenergie wordt omgegaan. Ik maak mij daarover grote zorgen. Ik maak mij ook zorgen over een toekomstig iets als OPAC. Ik hoop dat de minister hiernaar serieuzer wil kijken. Andere landen zullen ons voorbij vliegen en de concurrentie zal in ons land diepe wonden veroorzaken. Er wordt momenteel op verkeerde paarden, zoals windenergie, gewed.

Verder ben ik diep teleurgesteld over de schriftelijke antwoorden op vragen die wij hebben gesteld. Ik heb nooit een hoge pet op gehad van de beantwoording van de vragen door de ministeries in Den Haag, maar dit is echt schrikbarend. Ik heb een vraag gesteld over de accijnsverhoging en de dolksteek voor bedrijven in Limburg, waar de minister nota bene zelf vandaan komt. Men gaat niet alleen voor een kratje bier de grens over. Ik heb een antwoord gekregen van drie regels dat ging over diesel, waarover ik niet eens heb gesproken. Ik vind het ronduit schandelijk wat hier is gebeurd en ik zal het er niet bij laten zitten. Ik zal hard terugslaan.

Voor het mkb zal ik een heel sympathieke motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ondernemers ongestoord moeten kunnen ondernemen;

constaterende dat ondernemers overspoeld worden met vele controles van even zovele controlerende organen;

verzoekt de regering, onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid tot het oprichten van één nationaal controleorgaan welke opereert aan de hand van één landelijk protocol,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(31200 XIII).

De heer Graus (PVV):

Deze motie verschilt sterk van de motie van de heer Aptroot.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zal zelf geen motie indienen, maar heb die van collega's meeondertekend. Ik heb van de staatssecretaris begrepen dat wij een MVO-beleid tegemoet kunnen zien. Voor de staatssecretaris is dat een speerpunt. Ook voor de fractie van de ChristenUnie is dat het geval. Onder andere het onderwerp kinderarbeid staat bij ons heel hoog op de agenda. Daarom dring ik er bij de staatssecretaris op aan om met het nieuwe MVO-beleid expliciet aandacht te besteden aan het tegengaan van kinderarbeid, zoveel mogelijk in internationale context. Zegt de staatssecretaris dat toe?

Dan heb ik nog één klein vraagje. Zojuist hadden wij het over het aantal personen dat coördineert. De staatssecretaris had het over drie, ik over zeven. Ik wil daar niet over discussiëren. Wel heb ik een vraag naar aanleiding van de brief van Actal over het advies inzake aanscherping kabinetsaanpak vermindering regeldruk. Daarin staat dat de coördinatie van de aanpak is versnipperd en dat dat zorgt voor een groot risico voor de haalbaarheid van daadwerkelijke vermindering van de regeldruk. Ik wil hierop nog een reactie van de staatssecretaris.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zal geen moties indienen, maar wel een paar politieke conclusies trekken. De toekomst van de duurzame energie onder dit kabinet baart onze fractie grote zorgen. Onder anderen de heer Van der Ham zei het gek te vinden dat de vorige kabinetten-Balkenende beter waren. Dat is inderdaad heel gek, maar gelet op de woorden van de minister zullen die straks verantwoordelijk zijn voor drie kwart van de duurzame energie die Nederland in 2020 heeft. Dit kabinet doet daar nog een kwartje bij, maar dan zitten wij nog maar op een kwart of een derde van wat wij überhaupt nodig hebben als wij de doelen van het kabinet serieus nemen. Ik constateer dat deze minister nog geen idee heeft hoe zij de doelen voor 2020 wil halen. Helaas belooft zij niet een brief waarmee netjes wordt uiteengezet hoe de doelen in 2020 wel te halen zijn. Wij pleiten voor een verplicht aandeel duurzame energie. Dat is een mogelijke route. Ik wijs erop wat volgens Eneco de kosten van het voorgenomen beleid zijn. Dat kost deze periode veel meer en drie keer zoveel als je met subsidies werkt. Hierop krijg ik graag een reactie van de minister.

In reactie op mijn amendement waarmee 50 mln. voor zonne-energie wordt vrijgemaakt, zei de minister dat alles in balans moet blijven. Ik vraag mij wel af waar de balans in 2008 is. In 2008 stelt het kabinet namelijk niets voor zonne-energie beschikbaar. Dan is daarvoor geen geld en geen subsidieregeling. Ik ken geen balans waarbij aan de ene kant heel veel is en aan de andere kant niets. Dan is er helemaal geen evenwicht.

Tot slot wil ik iets zeggen over de keus tussen kolenstroom en duurzame stroom op het net, de kwestie TenneT. De heer Ten Hoopen diende daar net een motie over in. Naar aanleiding van mijn verzoek heeft de minister gezegd in tweede termijn daar misschien op terug te zullen komen. Ik dien hierover zelf geen motie in. Ik wijs de heer Ten Hoopen er wel op dat zijn motie een overlapping kent met de motie die op 5 juli in deze Kamer is ingediend en die is aangehouden in afwachting van een kabinetsreactie op het rapport Schoon en Zuinig. Ik wil een uitgebreide reactie van het kabinet waarmee zij aangeeft op welke manier duurzame stroom voorrang krijgt op kolenstroom. Misschien krijg ik nu een reactie, misschien later, maar voor morgen heb ik een brief gevraagd.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Een van de winstpunten is dat de minister van Economische Zaken zei dat het een kwestie van tijd is dat de ontslagversoepeling op de agenda komt te staan. Die wordt gewoon doorgevoerd, zei ze in eerste termijn. Daar ben ik heel erg blij mee. Ik vind dit een prettige conclusie.

Over de winkeltijden komen wij nog te spreken. Daaraan zal ik nu ook geen woorden vuil maken. Ik wil slechts twee moties indienen; ik ben bescheiden. De eerste gaat over Borssele. Ik meen namelijk dat wij de kans hebben om met het geld dat gereserveerd is meer te doen, zeker met de gelden die nog niet echt gereserveerd zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Borssele-enveloppe bedoeld was om nieuwe innovatieve projecten rond duurzame energie te stimuleren en aansprekende, grote projecten mogelijk te maken;

overwegende dat er uit de Borssele-enveloppe een aantal grote tenders zijn voortgekomen, met name gerelateerd aan CO2-opslag;

constaterende dat de overige besteding van de Borssele-enveloppe in de begroting EZ nu in veelal kleine bedragen versnipperd is over verschillende stimuleringsregelingen;

verzoekt de regering, voor 1 december 2007 de Kamer een voorstel te doen om een deel van de Borssele-enveloppe te herschikken en daarbij te betrekken de gelden:

  • - 15, 4 mln. UKR

  • - 25 mln. verhoging vierde tender UKR

  • - 2,6 mln. verhoging Demo-tender EOS

  • - 86,5 mln. nog niet bestemd

  • en deze gelden integraal in zetten voor een tender ten gunste van de opwekking voor hernieuwbare energie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(31200 XIII).

De heer Van der Ham (D66):

Voor de goede orde: dat moet dus een mooi bedrag worden dat integraal in de markt wordt gezet. De partij die zegt het meest de CO2-uitstoot terug te kunnen dringen, krijgt de buit. Dat lijkt mij, zeker in het kader van die grote andere projecten voor CO2-opslag, echt aansprekend en veel beter dan die kleine projecten.

Mijn tweede motie betreft het toerisme en is een aanvulling op het amendement dat ik heb ingediend en dat ik zal handhaven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een verdere groei van het toerisme een belangrijke bijdrage kan leveren aan de economie en het vestigingsklimaat bevordert;

overwegende dat op dit moment de steden- en Hollandpromotie nog versnipperd plaatsvindt;

overwegende dat vergelijkbare landen en regio's meer investeren in financiële en organisatorische kracht rond citymarketing en landpromotie,

verzoekt de regering om in overleg te treden met de verschillende departementen, lokale overheden, organisaties en toeristische bestemmingen, om te komen tot een meer geïntegreerde aanpak van Hollandpromotie;

verzoekt de regering, een integrale nota Hollandpromotie aan de Kamer te overleggen en hiervoor ook, zo nodig, extra financiële middelen vrij te maken;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Aptroot. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(31200 XIII).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording en wil nog op twee punten terugkomen.

Wat betreft de veiligheid houden wij onze steun staande voor het amendement Ten Hoopen, dat in feite uitvoering geeft aan de eerder motie Van der Vlies over veiligheidsinvesteringen voor kleine ondernemers. Het is hard nodig dat aan kleine ondernemers steun wordt geboden. Niet voor niets heeft het Platform Detailhandel nog heel recentelijk te kennen gegeven dat kosten wel degelijk een obstakel zijn voor winkeliers om preventieve maatregelen te nemen.

Het andere punt betreft de straatmanagers of coördinatoren. Het gaat ons er niet om hoe zij genoemd gaan worden, als zij maar aan de slag gaan. In dat verband vraag ik of de staatssecretaris mij kan garanderen dat geld niet het probleem gaat vormen bij het aanstellen en functioneren van die straatmanagers. Zo nodig dienen wij hierop nog een amendement in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ondernemingen zich in toenemende mate geconfronteerd zien met steeds sneller opeenvolgende technologische ontwikkelingen;

voorts constaterende dat deze toename in innovatiesnelheid grote druk op ondernemingen legt om innovaties succesvol af te ronden;

van mening dat door het uitwisselen van kennis tussen ondernemingen de innovatiesnelheid van een dienst of een product enorm versneld kan worden;

voorts van mening dat door het uitwisselen van kennis het risicovolle karakter van innovaties drastisch kan dalen;

overwegende dat het kan voorkomen dat mkb-ondernemingen in sommige gevallen (Begr. EZ, pag 99, ad 10) geen of onvoldoende middelen op de kapitaalmarkt kunnen aantrekken voor hun ontwikkelingsprojecten;

verzoekt de regering, in dergelijke gevallen bij het verstrekken van innovatiekredieten prioriteit te geven aan mkb-ondernemingen die risicovolle innovaties gezamenlijk organiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(31200 XIII).

Ik zou het op prijs stellen als beide bewindslieden kort de paar aanvullende vragen beantwoorden, en dat zij verder in een schriftelijke reactie hun advies geven op alle ingediende moties. Er zijn er zo'n 25 ingediend, en het lijkt mij ondoenlijk om op al die moties te reageren. Ik stel de Kamer dan ook voor over de moties niet morgen te stemmen, maar op de eerste dinsdag na het reces.

De staatssecretaris kijkt vrolijker dan de minister. Nou kan dat aan diens natuur liggen, maar ik kan me voorstellen dat ik u met dit voorstel tegemoetkom. Wordt dat niet zo ervaren?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik zou niet meteen zeggen dat u ons op deze manier tegemoetkomt.

Door een VVD-fractievoorzitter is in het verleden wel eens gesproken over een diarree aan moties. Dat zou ik nu niet willen herhalen, maar van een waterval is toch zeker sprake. Het kost allemaal tijd en menskracht om de moties uit te voeren. Als dan tegelijk wordt gezegd dat allerlei extra taakstellingen op uitvoeringsorganisaties doorgevoerd moeten worden, begrijp ik niet waar wij mee bezig zijn.

De voorzitter:

Mevrouw de minister. Ik heb juist om die reden voorgesteld dat u niet vanavond al een reactie geeft op al die 25 moties, maar morgen, schriftelijk. Ik hoopte u hiermee tegemoet te komen.

Minister Van der Hoeven:

U heeft dat voorgesteld, voorzitter, en de Kamer was het daarmee eens. Dat zullen wij dus doen.

De voorzitter:

Dank u.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Laat ik kijken naar de gestelde vragen, te beginnen met die van mevrouw Gesthuizen. Ik heb niets toe te voegen aan het antwoord op vraag 42 over het CPB. Wat daar staat, heb ik u eerder doen toekomen. U wordt precies hetzelfde behandeld als alle andere partijen. Ik ben niet van plan om daarin verandering te brengen. Ik heb aangegeven op welke manier wij dat doen. U wist dat eerder, u wist het al op 19 december 2006. Toen is het aan politieke partijen voorgelegd.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

U zegt in uw brief dat het CPB in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de keuzes die het maakt. Maar u bent de minister die het CPB in haar portefeuille heeft, dus het CPB is uw verantwoordelijkheid. Meerdere partijen hebben in de Kamer omstreeks Prinsjesdag aangegeven dat zij er bezwaar tegen maakten dat hun tegenbegroting niet meer werd doorgerekend. Uw argument is dat er steeds meer bijkomen. Ik vraag mij af welke er dan de laatste jaren meer bij het CPB zijn gekomen voor een doorrekening. Koopkrachtplaatjes zijn toch van belang voor het debat? Of vindt u soms van niet? Ik vind dat u als verantwoordelijk minister het CPB moet aansturen om oppositiepartijen een fatsoenlijke doorrekening van effecten te kunnen geven.

Minister Van der Hoeven:

Dat doe ik, in de richting van alle politieke partijen. Ik heb geschreven dat koopkrachteffecten niet kunnen worden berekend zonder macro-economische effecten. Ze kunnen dan ook niet worden geleverd. Wij hebben in een eerder stadium aangegeven dat, als politieke partijen een volledige economische analyse van een plan willen hebben, zij dat door het jaar heen aan het CPB kunnen voorleggen, los van hun tegenbegroting. De SP wordt dus precies hetzelfde behandeld als elke andere partij die een vraag heeft over een tegenbegroting. Ik heb er niets aan toe te voegen.

Ik heb ook niets toe te voegen aan mijn antwoord op vraag 5 over de WAO. Er staat wat ik ga doen en er staat ook op welke manier ik dat ga doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik hoorde de minister net verwijtend zeggen dat wij hier maar al die moties indienen. Dan moet het mij van het hart dat ik de begroting wel erg beleidsarm vind. Er wordt zo vaak vooruitgewezen naar dingen die wij nog krijgen en die nog komen. Dan baal ik er ook van dat ik er zo veel tijd aan moet besteden.

Minister Van der Hoeven:

Dat is dan uw probleem. Het spijt mij, maar ik kan er echt geen ander antwoord op geven.

Dat brengt mij bij de heer Ten Hoopen. Ik dacht dat ik een toezegging had gedaan over de oligopolies, met name wat de prioriteitstelling betreft die de NMa aan dit verhaal geeft. Zodra wij daartoe de mogelijkheid hebben – dat kan op 10 november of later zijn bij de bespreking van het jaarverslag – kom ik er zeker op terug. Ik heb al aangegeven dat u hier een punt heeft.

Ik wil graag iets zeggen over de voorrang voor duurzame elektriciteit op het elektriciteitsnet. De heer Duyvendak heeft er eerder om gevraagd. Ik weet niet in hoeverre dat zal aansluiten bij datgene wat in de motie van de heer Ten Hoopen staat, maar dat moet u dan maar zelf weten. Het uitgangspunt is onbelemmerde toegang tot het net. Dat betekent dat je niet discrimineert; ook dat is een uitgangspunt. Omdat schaarste in netcapaciteit incidenteel en niet structureel is, is de vraag over voorrang in principe niet aan de orde. Wij hebben een mogelijke schaarste bij de Eemshaven, maar die lossen wij op voordat die daadwerkelijk optreedt. Zonder oplossing zou die schaarste worden verwacht in 2012.

De EU-richtlijn laat een voorrangsregeling toe. Het zal positief zijn voor windenergie, maar het heeft ook effecten op de marktwerking, op de balanshandhaving en op het investeringsklimaat. Die dingen moet ik natuurlijk wel bekijken. De Duitsers hebben ervaring met een voorrangsregeling. Je ziet daar uitblijvende investeringen, een lastige balanshandhaving en ongebreidelde loop flows, ook over het Nederlandse net. Wij moeten die problemen mede oplossen, want anders spannen wij het paard achter de wagen. Het draait ook om die programmaverantwoordelijkheid. De producent legt zich een dag van tevoren vast op het per uur te produceren vermogen. Dat betekent dat je een oplossing moet vinden om dat in overeenstemming te brengen met een voorrangsregeling. Kortom, ik heb een aantal vragen. Ik begrijp wat de Kamer en wat de heer Duyvendak wil, maar ik moet een aantal vragen oplossen. De gedachte om duurzame elektriciteit voorrang te geven neem ik mee in het onderzoek naar de aansluitproblematiek. Ik rapporteer daarover eind dit jaar aan de Kamer. In de brief van morgen zal ik niet veel meer kunnen melden. De urgentie zie en onderschrijf ik. Ik ken het probleem dat zich in het Westland voordoet en dat wij moeten oplossen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Het is prettig dat de minister aangeeft dat het EU-rechtelijk kan. Het kan ook volgens artikel 31 van de Elektriciteitswet. Ik herinner de minister eraan dat op 5 juni een motie met deze strekking in de Kamer is ingediend. Met haar collega Cramer vormt zij een hecht span of iets dergelijks. Die collega heeft toegezegd dat zij voor Schoon en Zuinig met een reactie zou komen. Bij die gelegenheid zouden wij deze discussie kunnen afronden. Ik vraag de minister de toezegging van haar collega gestand te doen, zodat wij op maandag 29 oktober deze discussie kunnen beëindigen. Het gaat niet om een gevecht om oude toezeggingen, maar om een probleem dat nu speelt. Naarmate er meer toezeggingen aan kolencentrales worden gedaan, is het straks lastiger voor duurzame energie.

Minister Van der Hoeven:

Als ik het gestand kan doen, wil ik het gestand doen, maar ik weet niet of ik dat kan. Ik heb toegezegd dat het onderzoek naar de aansluitproblematiek in den brede er komt. Ik heb dat niet af op 29 oktober, maar ik zie het probleem wel degelijk. Ik weet dat wij daar een oplossing voor moeten zoeken. Voor het einde van dit jaar zal ik er bij de Tweede Kamer mee terugkomen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Wij zullen morgen vóór de regeling een brief ontvangen. Ik zal bezien hoe wij daarmee omgaan.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik kom op de subsidieregelingen. Wij hebben ook te maken met de vraag van het midden- en kleinbedrijf om consistent beleid. Regelingen moeten ook tot hun recht kunnen komen. Als je een regeling na een jaar weer afschaft of verandert, worden de mensen er hoorndol van. Dat zal de heer Aptroot ook niet willen. De taakstelling is reeds opgelegd, ook aan de uitvoeringsorganisaties. Het kan niet zo zijn dat er nog iets bovenop komt. Het gevolg daarvan zou zijn dat je de regelingen niet kunt uitvoeren. Ik kan het mij bijna niet voorstellen dat de heer Aptroot dat wil.

De heer Aptroot (VVD):

Wij hebben in de afgelopen week een rapport van het EIM ontvangen, waarin duidelijk staat dat de meeste subsidieregelingen nooit door meer dan 2% of 3% van de Nederlandse ondernemers worden bekeken. Zij doen niet eens de moeite, omdat het te ingewikkeld is.

Minister Van der Hoeven:

Dat is het punt van de voorlichting, waarover ik een toezegging heb gedaan. Ik heb aangegeven dat wij toe moeten naar een breder basispakket met daar bovenop een programmatische en regionale aanpak. Nogmaals, ik zal nog komen met een reactie op de moties, maar deze toezegging blijft staan.

Ik kom op het wetsvoorstel markt en overheid, dat op korte termijn zal worden uitgebracht. Het ongenoegen van de Kamer over het uitblijven van een standpunt over dit wetsvoorstel is mij helder. Wat mij betreft is het nog een keer een aansporing om ervoor te zorgen dat op korte termijn het overleg wordt afgerond, zodat de Kamer het wetsvoorstel ontvangt.

De heer Aptroot (VVD):

Wat is korte termijn?

Minister Van der Hoeven:

Ik probeer het nog dit jaar te doen, maar ik kan het echt niet precies aangeven. Er zit nog een ander traject bij. Ik zal de Kamer nader informeren op het moment dat dat mogelijk is. Dan hebt u het voorstel nog niet, maar dan hebt u wel de stand van zaken.

De heer Aptroot (VVD):

Wauw!

Minister Van der Hoeven:

Mijnheer Graus, dat winkelen over de grenzen is er altijd geweest. U weet dat, ik weet dat. Consumenten winkelen selectief. Je kunt niet de grenzen dichtdoen voor het ene en openlaten voor het andere product. Ik was ervan overtuigd dat u het over de diesel had, toen u over accijnsverhoging sprak, omdat dat hetgeen is waarop wij expliciet de accijns zullen verhogen. Het is natuurlijk dat mensen over de grens winkelen. Prijsverschillen zijn er altijd geweest. Limburg en Nederland hebben in het verleden daarvan ook geprofiteerd, maar soms gebeurt dat niet.

De heer Graus (PVV):

Ik heb in mijn betoog zelfs gesproken over bier. De vier laatste familiebrouwerijen die een traditie vormen in Limburg en Limburgs trots zijn, zal de das om worden gedaan. Ik heb met die bedrijven contact gehad: ze gaan gewoon naar de knoppen. Het gaat mij niet alleen om die bedrijven. De mensen gaan inderdaad niet alleen voor de diesel de grens over. Dat de gevolgen in relatie tot België nog erger waren, is door u niet ontkend, maar het speelt ook in Duitsland. Als de prijs voor een kratje bier meer dan € 1,33 verschilt, betekent het voor de mensen van deze branche maar ook voor andere zaken, dat er bedrijven stuk gaan in het hele grensgebied, met name in Limburg, waar wij beiden vandaan komen.

Minister Van der Hoeven:

Het ene bier is het andere niet. Het bier met de prijs waarover u het heeft, is niet het speciale bier dat de familiebedrijven brouwen. Laten wij dat verschil aanbrengen. Ik zie als ik in het buitenland ben Limburgs bier en daar ben ik zeer trots op.

Staatssecretaris Heemskerk:

Voorzitter. Ik heb geprobeerd uiteen te zetten dat wij in de wijken heel veel doen op het terrein van het ondernemerschap. Het gaat niet alleen om bakstenen, maar ook om sociaal cement. Daarbij hoort ondernemerschap. Ik wil nog wel een keer netjes op papier zetten hoe EZ betrokken is bij de aanpak van wonen, wijken en integratie.

Ik zeg mevrouw Ortega-Martijn toe dat kinderarbeid onderdeel zal zijn van de mvo-brief. Zij wordt waarschijnlijk al eerder bediend als zij dat niet erg vindt – het is ook een zeer belangrijk onderwerp – namelijk in de brief over mensenrechten, waarin de minister van Buitenlandse Zaken zal ingaan op de verschrikkelijke elementen van kinderarbeid en wat je daaraan kunt doen.

Actal is kritisch, daar is het ook voor. Zeggen dat de aanpak versnipperd is, vind ik wat overdreven. Er zijn twee staatssecretarissen voor bedrijven, er is één staatssecretaris voor burgers en de minister-president is inderdaad verantwoordelijk voor een stuurgroep, de minister van Financiën zorgt ervoor dat de collega's iets aan de regeldruk doen als de begroting wordt behandeld en inderdaad kijkt de minister van Binnenlandse Zaken toe op het eenduidige toezicht. In die zin zijn dus alle ministers en alle staatssecretarissen verantwoordelijk voor de regeldruk voor bedrijven en burgers. Dat kun je versnipperd noemen. Wij kunnen ook zeggen dat wij er met elkaar vol enthousiasme en daadkracht mee aan de slag gaan.

Ten slotte zeg ik tegen de heer Van der Staaij dat ik geen problemen verwacht met de straatmanagers of regionale veiligheidscoördinatoren. Ik trek daarvoor 4 mln. uit. Het hangt er natuurlijk een beetje vanaf hoe het gaat. Als iedere straat in Nederland een eigen manager moet hebben, komen wij geld tekort. Ik start echter met pilots en ik voorzie geen financiële problemen op dat terrein.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording in tweede termijn en de collega's voor hun medewerking aan een snelle afronding. Wij zien met belangstelling de 26 adviezen tegemoet op de moties die zijn ingediend. Ik stel voor, meteen na het reces daarover te stemmen, zodat de fracties er grondig naar kunnen kijken.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 19.41 uur tot 21.00 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

Naar boven