Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (30928).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de betrokkenheid bij het onderwerp dat wij nu behandelen, een richtlijn die van belang is voor de bescherming van consumenten en voor de praktische hanteerbaarheid daarvan in het open en vrije verkeer van goederen en diensten van de Europese Unie. Het is misschien goed om dit eens nadrukkelijk te memoreren. Wij implementeren een richtlijn en zijn daaraan gebonden, als uitvloeisel van de algemene verplichtingen die wij hebben als lidstaat van de Europese Unie. Dat doen wij zonder daarover te zuchten of te kreunen. Integendeel, deze richtlijn dient een goed doel, namelijk versterkte consumentenbescherming in Nederland en in de andere lidstaten. In deze tijd wordt de Europese Gemeenschap vaak beschreven als iets dat wij moeten ondergaan, maar daarvan is natuurlijk geen sprake, want wij doen het zelf. Wij zijn betrokken bij de besluitvorming, wij hebben deze Europese samenwerking gewild en het komt ten goede aan de kwaliteit van de rechtsorde. Dat heb ik ook beluisterd in de bijdragen aan de discussie over dit wetsvoorstel vanmiddag. Alle sprekers hebben terecht als invalshoek genomen of wij getrouw implementeren en of een en ander echt beantwoordt aan de doelstelling, namelijk een evenwichtige en goede consumentenbescherming, in het bijzonder tegen malafide handelaren en hun praktijken. Daarom volgt het wetsvoorstel de systematiek dat bepaalde praktijken van handelaren, die helaas behoren tot de realiteit van het leven als ongepaste beïnvloeding, als oneerlijk of misleidend aan de kaak kunnen worden gesteld, waarna daar rechtsgevolgen aan worden verbonden. Dat is de betekenis van deze richtlijn.

Over de taakverdeling tussen de staatssecretaris van Economische Zaken en mij merk ik op dat ik de vragen zal beantwoorden over het wetsvoorstel en de Europese richtlijn in algemene zin, de wijze van implementatie, de kwestie van de wilsgebreken en de schadevergoeding, en de manier waarop wij kunnen bevorderen dat de consument aan zijn of haar trekken komt. Collega Heemskerk zal de vragen beantwoorden over de handhaving, met inbegrip van de rol van de Consumentenautoriteit en het boetestelsel.

Mevrouw Vos heeft gevraagd wat de verhouding is tussen misleidende omissie en actieve informatieverplichting. Zij gaf een voorbeeld dat zij aan den lijve heeft ondervonden, namelijk een renteverlaging zonder dat dit tot het bewustzijn doordrong. Dat voorbeeld heeft ook een zekere actualiteit na de berichtgeving van de afgelopen dagen. De nieuwe afdeling in het Burgerlijk Wetboek heeft betrekking op de precontractuele fase. In die fase dient de handelaar bepaalde informatie actief te verstrekken. In het voorbeeld dat mevrouw Vos gaf, gaat het om een wijziging van de rente lopende de overeenkomst. In dat geval dient de handelaar, in dit geval de bank, vooraf te melden dat een rentewijziging tijdens de overeenkomst mogelijk is en op welke wijze dit bekend zal worden gemaakt. Ik kan niet ingaan op het concrete geval, al was het maar omdat ik blijkbaar bij een andere bank dan mevrouw Vos mijn rekening heb lopen, maar ik begrijp het punt. Dit zijn de algemene regels die hiervoor gelden. Op grond van die informatie is de gedachtegang dat de consument een geïnformeerd besluit kan nemen.

Mevrouw Vos (PvdA):

Voorzitter. Ik heb het nog niet helemaal begrepen. Betekent dit dat onder de nieuwe Wet oneerlijke handelspraktijken de bank duidelijker informatie moet geven, of maakt een en ander geen verschil uit voor dit concrete geval?

Minister Hirsch Ballin:

Er is een bepaling opgenomen over misleidende omissie. Dat is artikel 193d. In het geval waar de vraag over gaat, is de algemene regel dat in de overeenkomst, dus bij het openen van de bankrekening, moet zijn vastgelegd op welke wijze de informatie wordt gegeven. Ik weet niet op welke manier dat hier is geregeld, maar er moet een bepaalde drempel worden genomen voordat je over misleidende omissie spreekt. Het gaat om de informatie die wordt gegeven op het moment van het aangaan van de overeenkomst. Als daarin sprake zou zijn van een omissie ten aanzien van het überhaupt informeren van de rekeninghouder over een renteverlaging, dan zou je de vraag mogen stellen of deze bepaling daarop van toepassing is. Als de informatie is gegeven dat op een bepaalde manier rentewijzigingen lopende de overeenkomst worden vastgesteld en meegedeeld, dan is daarmee niet gezegd dat dit een misleidende omissie zou zijn.

Mevrouw Vos (PvdA):

Dat betekent dus dat de consumenten moeten nagaan wat het contract destijds inhield. Heb ik goed begrepen dat, indien dan blijkt dat er sprake is van een misleidende omissie, de betreffende bank tot de orde kan worden geroepen?

Minister Hirsch Ballin:

Wat bij het aangaan van de overeenkomst met de bank is overeengekomen, is bepalend.

Mevrouw Gesthuizen en mevrouw Vos hebben gesproken over de uitnodiging tot aankoop. Dat heeft ook te maken met de kwestie van de misleidende omissie. Een uitnodiging tot aankoop is een bijzondere situatie van een handelspraktijk. Bij een uitnodiging tot aankoop is niet alleen de algemene norm tot het verstrekken van de essentiële informatie van toepassing zoals die geldt voor iedere handelspraktijk. Ook is met zoveel woorden bepaald welke informatie in ieder geval essentieel is. Van een uitnodiging tot aankoop is sprake als er een concreet product met prijs wordt genoemd waardoor de consument in staat wordt gesteld om een aankoop te doen. Advertenties die tot doel hebben om de naamsbekendheid van een product te vergroten, vallen dus niet onder de definitie in het wetsvoorstel. In artikel 193e is omschreven welke informatie handelaren dienen te verstrekken bij een uitnodiging tot aankoop. Het gaat dus om de intentie van de handelaar die uit de feitelijke presentatie kan worden afgeleid. Indien de handelaar de prijs niet vermeldt, terwijl het wel de bedoeling is om een uitnodiging tot aankoop te doen, is er vermoedelijk sprake van een misleidende omissie. Dan moet er echter wel worden gekocht. Anders komt men namelijk niet in de situatie terecht waarin men daarop een beroep kan doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik vreesde dat wij dan in een soort cirkelredenering terecht zouden komen. Een uitnodiging tot aankoop heeft de prijs sowieso in zich. Informatie over de prijs is essentieel in het geval van een uitnodiging tot aankoop. Anders is er sprake van een misleidende omissie. Dat zal vervolgens een onredelijke handelspraktijk opleveren. Als de prijs er niet in staat, is er toch geen sprake van een uitnodiging tot aankoop?

Minister Hirsch Ballin:

Dat is niet zonder meer het geval. Als de prijs er wel in staat, is dat een duidelijke aanwijzing voor een uitnodiging tot aankoop. Als betrokkene niet ingaat op een prijsloze uitnodiging tot aankoop, doet de situatie van misleiding zich niet voor. Mocht iemand erin tuinen doordat er een uitnodiging tot aankoop wordt gedaan terwijl degene die de aankoop doet, zich er niet van bewust is welke prijs daarvoor kan worden betaald – het is mogelijk dat de prijs op een indirecte manier wordt vastgesteld, maar dat die wel deel uitmaakt van het contract – dan zou artikel 193e van toepassing zijn. De essentiële informatie is dan immers niet herkenbaar. Het gaat dan om de prijs, inclusief belasting. Of het gaat om een product waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend. Tevens gaat het om de manier waarop de prijs wordt berekend en in voorkomende gevallen om de bijkomende kosten, zoals de vrachtkosten.

Een reëel voorbeeld van het geval waarop mevrouw Gesthuizen doelt, is een product waarvan de prijs alleen indirect is vast te stellen. Als de wijze van berekening dan niet transparant is, is er sprake van een situatie waarin men de consument erin laat tuinen. Het gaat dan wel om een uitnodiging tot aankoop, ondanks dat een duidelijke prijsvermelding ontbreekt. Het ontbreken van een duidelijke, transparante prijsvermelding is dan de reden waarom artikel 193e van toepassing kan worden verklaard.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Mag ik uit de woorden van de minister concluderen dat, in het geval dat de prijs ontbreekt, het feit dat iemand tot aankoop overgaat als het criterium kan worden beschouwd voor een uitnodiging tot aankoop?

Minister Hirsch Ballin:

Dat speelt daarbij een rol. Uiteraard moet je primair letten op wat er aan informatie of desinformatie vervat is in de uitnodiging tot aankoop. Je moet de zaak ook van de andere kant bezien: als je te maken hebt met iemand die lukraak een aankoop doet, terwijl dat niet te wijten is aan een uitnodiging tot aankoop waarin de benodigde informatie ontbrak, kun je deze regeling natuurlijk niet van toepassing achten.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Maar dan is uw redenering mij alsnog niet helemaal duidelijk, want dan blijft het vaag, wanneer er kan worden gesproken van een uitnodiging tot aankoop. Een prijs noemen impliceert altijd een uitnodiging tot aankoop. Als er geen prijs wordt genoemd, is het pas een uitnodiging als iemand erin tuint, zo meende ik zojuist uit uw woorden begrepen te hebben. Dan denk ik: aha, dan spreken wij in de gevallen waarin er geen prijs wordt vermeld, van een uitnodiging tot aankoop als iemand erin tuint. Anders ben ik het spoor bijster, wat de criteria zouden zijn voor een uitnodiging tot aankoop.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter, ik denk dat mevrouw Gesthuizen mij eigenlijk buitengewoon goed heeft begrepen, maar zij koos bij haar nadere vraag een formulering waaruit je zou kunnen afleiden dat het er niet meer toe zou doen, wat de verkoper doet. Maar dat is natuurlijk wel van belang, want je kunt alleen spreken van een uitnodiging tot aankoop waaraan essentiële prijsinformatie ontbreekt doordat de prijsberekening niet transparant is aangegeven, als het op de een of andere manier terug te voeren is op zo'n uitnodiging tot aankoop. Het enkele feit dat iemand een aankoop doet zonder dat dit te wijten is aan een uitnodiging tot aankoop met het gebrek waarop wij beiden doelen, is natuurlijk geen bewijs dat de verkoper iets zou hebben misdaan. Ik denk dus dat mevrouw Gesthuizen mij goed heeft begrepen en ik nam even afstand van haar formulering omdat wel duidelijk moet zijn dat de verkoper een uitnodiging tot aankoop met dit gebrek heeft gedaan. Als het gebrek er niet was, zou de vraag niet relevant zijn.

Dan het amendement van mevrouw Vos op stuk nr. 12, "de Belgische oplossing" in de vorm van de introductie van een nieuwe sanctie. Het gaat hierbij om een bevoegdheid voor de consument om buiten rechte terugbetaling van de koopprijs te eisen en bovendien het goed of de dienst te behouden. Dit recht kan de consument uitsluitend uitoefenen als er sprake is van het niet nakomen van concrete informatieverplichtingen of het door de handelaar toepassen van agressieve handelspraktijken. Is het goed of de dienst nog niet geleverd, dan kan de consument zelfs van de handelaar verlangen dat hij dit alsnog doet, zonder betaling. Ik meen dat dit een samenvatting is van wat mevrouw Vos in navolging van recente Belgische wetgeving voorstelt.

Mevrouw Vos (PvdA):

Als er wordt vastgesteld dat er sprake is van een van de oneerlijke handelspraktijken die in het amendement genoemd worden, dan kan de consument het goed behouden en het geld terugkrijgen. Het gaat dus om de artikelen 193b tot en met 193i. U gebruikte zojuist een iets andere formulering, maar misschien bedoelt u wel hetzelfde.

Minister Hirsch Ballin:

Misschien. Ik zie in het amendement staan dat de consument kan verlangen dat de handelaar de aan hem betaalde prijs terugbetaalt zonder dat hij tot ongedaanmaking van de reeds door hem ontvangen prestaties kan worden verplicht of dat de handelaar de overeenkomst om niet nakomt. En dat nakomen is, geloof ik, in andere bewoordingen hetzelfde als ik net zei in mijn pogingen om het amendement van mevrouw Vos samen te vatten. Ik ontraad hoe dan ook het aannemen van het amendement, maar dat behoeft enige toelichting. Ik ontraad dit niet omdat het geen sympathiek doel heeft – dat is hier wel in confesso – maar omdat het, zonder dat er heel veel ervaring in en zicht op is wat dat zou betekenen in de praktijk, een nieuwe methodiek introduceert in het privaatrecht. Wij weten op dit moment niet of dat een wanverhouding betekent ten opzichte van andere privaatrechtelijke bepalingen die de consument beschermen en wij weten dus ook niet of dat in de effecten ervan nu allemaal binnen redelijke proporties blijft. Het is namelijk nogal wat om te zeggen dat het gebruikelijke quid pro quo bij de overeenkomst geheel wordt losgelaten en zonder betaling wel de volledige prestatie verschuldigd blijft. Bovendien kan deze sanctie wat dingen uit het lood slaan ten opzichte van andere elementen van de consumentenbescherming, als zij naast andere situaties waarin die bescherming moet worden geboden, wordt gezet.

Wat mij met het amendement niet duidelijk is, is of de consument nog het recht behoudt om schadevergoeding te vorderen in plaats van het goed, waarover hij misschien ontevreden is. En als de consument dat recht uitoefent, zijn de gevolgen voor de handhaving moeilijk te overzien. Dus het opleggen van een boete, vooral een hoge boete, is moeilijk voorstelbaar. Mogelijk voelt de Consumentenautoriteit zich gedrongen om in de eigen handhavingmogelijkheden een stap terug te doen.

Dus ik zou het aannemen van dit amendement, althans als wijziging van het nu voorliggende wetsvoorstel, niet willen aanraden. Het reikt verder dan de implementatie van de richtlijn en ik heb er liever niet een aparte discussie over op het moment dat de Eerste Kamer ons voorhoudt dat dit achterwege dient te blijven bij de implementatie van een richtlijn. Wij kunnen natuurlijk best van deze mogelijkheid verder een studie maken, maar liever niet in het kader van dit wetsvoorstel, al was het maar omdat het dan weer oponthoud in de toch al wat vertraagde implementatie veroorzaakt.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ter verduidelijking om mijn standpunt te bepalen, vraag ik u of u hiermee bedoelt dat een kop op de richtlijn wordt neergezet.

Minister Hirsch Ballin:

Er wordt een wat meerduidige aanvulling voorgesteld. Men kan de redenering volgen dat het gaat om de sancties, maar men kan ook de redenering volgen dat het een materiële wijziging is van de privaatrechtelijke verhouding, omdat het over de verhouding tussen prestatie en contraprestatie gaat. Dat was de reden waarom ik naar aanleiding van het amendement van mevrouw Vos heb gezegd, dat ik liever niet zou zien dat in de toch al wat vertraagde geschiedenis rond de implementatie, er een discussie gevoerd moet worden over de vraag of dit niet boven de implementatie uitgaat.

Mevrouw Vos (PvdA):

Ik ken deze overwegingen. Mag ik dan wel concluderen dat u bereid bent onderzoek te doen naar de mogelijkheden? Het gaat mij vooral om het rechtsgevolg. Wij kunnen wel met z'n allen afspreken dat wij het belangrijk vinden om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken etc., maar ik zou graag zien dat in zo'n onderzoek meegenomen werd de vraag hoe ervoor gezorgd kan worden dat er een rechtsgevolg voor de consument is indien een oneerlijke handelspraktijk is vastgesteld.

Minister Hirsch Ballin:

Dat lijkt mij een goede gedachte. Als dit de behoefte aan een amendement op dit punt helpt weg te nemen, dan lijkt het mij nuttig om aan de hand van de ervaringen met de Belgische wet en met de onderhavige wet, te bezien of de consument voldoende rechtsbescherming ondervindt. Dat kunnen wij dan toespitsen op de rechtsgevolgen bij een overeenkomst met een situatie zoals omschreven in het amendement en de Belgische wet die daarvoor als inspiratiebron heeft gediend. Dat vergt natuurlijk wel enige recente tijd van werken met die wet. Als er voldoende ervaringen mee zijn opgedaan, zal ik samen met collega Heemskerk de Kamer bij brief hierover informeren.

Mevrouw Vos (PvdA):

Er wordt vaak verwezen naar het Belgische voorstel. De situatie in België is echter heel anders. Dit voorstel lijkt op dat in België, maar het gaat mij om het idee dat wij het in Nederland zouden moeten willen en om de rechtsgevolgen daarvan. Ik wil er niet voor pleiten te wachten op de resultaten van België, want het zal toch minstens een jaar duren, voordat het een beetje gaat werken in België. Dat is ook niet de belangrijkste reden waarom ik dit amendement heb ingediend.

Minister Hirsch Ballin:

Dat begrijp ik, maar ook voor het wetsvoorstel dat wij nu behandelen, geldt dat het enige tijd in werking moet zijn om er ervaring mee op te kunnen doen. Als wij ook kijken naar de ervaringen in België met een soortgelijke regeling, leidt dat dus niet tot een vertraging. Wij hebben sowieso enige tijd nodig.

Het zal op enig moment wel blijken welke gevolgen dat heeft voor het amendement?

De voorzitter:

Mevrouw Vos, de minister vraagt wat u nu doet met uw amendement.

Mevrouw Vos (PvdA):

Ik trek het amendement in en ik ben erg benieuwd naar het onderzoek.

De voorzitter:

Het amendement-Vos (stuk nr. 12) is ingetrokken.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Over de incassokosten en de oneerlijke handelspraktijken het volgende. Mevrouw Vos heeft op dit punt gevraagd wat wij kunnen doen om de problemen met onredelijk hoge incassokosten op te lossen. Ik begrijp die vraag goed. Wij hebben eerder al discussies gehad over incassokosten die meer zijn dan 15%. Dat roept de vraag op of die niet zouden moeten worden toegevoegd aan de zwarte lijst van onredelijk bezwarende bedingen. Dat is het punt dat mevrouw Vos naar voren heeft gebracht. Wij hebben daar in april 2007 in een algemeen overleg over gesproken. Naast de vaste commissie voor Justitie was daar ook de vaste commissie voor Financiën bij betrokken. Ik heb toen toegezegd de Kamer in het najaar te zullen berichten over de uitkomst van mijn gesprekken met het bedrijfsleven over dit onderwerp. Het najaar is inmiddels aangebroken. Het overleg met een aantal vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven heeft ook plaatsgevonden. Dat betekent dat ik binnenkort de gevraagde brief aan de Kamer zal doen toekomen.

Ik zal daarbij ingaan op de vraag of een nadere regeling voor incassokosten door de wetgever wenselijk is en of een eventuele regeling uitsluitend zal moeten gelden voor consumenten of ook voor anderen. Ik zal daarbij ook ingaan op de verhouding tot de Europese verplichtingen die beperkingen stellen aan de mogelijkheid om de buitengerechtelijke incassokosten te reguleren. Ik denk dan aan de richtlijn betalingsachterstanden en ook aan de mogelijke gevolgen voor de rechtspraak. De vraag die mevrouw Vos stelde op dit punt, is dus in behandeling, conform mijn toezegging van een half jaar geleden. De gesprekken zijn gevoerd en die zijn wij nu aan het evalueren. De Kamer krijgt daar zeer binnenkort een brief over.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd waarom er niet voor is gekozen om per definitie te bepalen dat een overeenkomst vernietigbaar is als er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Dat had inderdaad gekund en dan hadden wij de implementatie van de richtlijn gezocht in het spoor van de bepalingen over dwaling en bedrog en dan hadden wij daar bijzondere regels voor gesteld. Het was inderdaad een denkbaar ander spoor geweest om het onderwerp te regelen. Er is echter bewust voor gekozen om dit niet te doen, maar om aanvullende regels te stellen en wel in de vorm van een specifieke onrechtmatigedaadactie. Dat opent voor de consument namelijk de weg voor het krijgen van een schadevergoeding. Kenmerkend aan de regeling die nu getroffen is, is dat het causaliteitsvereiste daar uit wordt gehaald. Dat vergemakkelijkt en versterkt de positie van de consument bij het doen van een beroep op de bepalingen. Het geeft de consument dus meer bescherming. Wij hebben daarbij de lijn gevolgd die ook te vinden was bij de implementatie van de richtlijn inzake misleidende en vergelijkende reclame, waarbij deze richtlijn immers thematisch aansluit. Het leek daarom het beste om deze methodiek te kiezen, al onderken ik dat een andere methodiek denkbaar was geweest. In de kern van de zaak zijn daarvoor twee redenen. De ene is dat de gevolgde lijn aansluit bij wat is gedaan bij de implementatie van de andere richtlijn. De andere is dat deze methodiek de consument extra bescherming biedt, doordat je nu kunt voortbouwen op de onrechtmatigedaadbepalingen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dit klinkt goed, zoals ik al in mijn betoog zei. Maar hoe gaat het als wij te maken hebben met schade die niet zo gemakkelijk aan te tonen is, zoals schade die geleden is door een internetverbinding die veel minder snel is dan beloofd? Je hebt al een half jaar last van die trage verbinding en besluit op een gegeven moment: ik heb er genoeg van, ik trek de stekker eruit. Dan heb ik misschien niet zozeer geldelijke schade geleden maar wil ik wel heel graag dat het contract nietig verklaard wordt als zijnde nooit bestaan hebbend. Dan krijg ik mijn geld terug.

Minister Hirsch Ballin:

Een regeling als deze kan niet alle bewijsproblemen oplossen. Het probleem dat mevrouw Gesthuizen aanduidt, heeft inderdaad een zeker realiteitsgehalte, bijvoorbeeld in het geval van mindere snelheid van het datatransport dan is aangegeven, in een periode waarin onduidelijk is of het gaat om een tijdelijke storing of echt om een tekortschieten in het nakomen van de verplichtingen. Dat je niet alles van tevoren in regels duidelijk kunt krijgen, moeten wij onderkennen. Ik denk echter wel dat deze regeling, deze methodiek, in ieder geval het voordeel heeft dat je de causale relatie niet hoeft aan te tonen. Ik teken hierbij nog aan dat je ook een beroep kunt doen op de bepalingen over de wilsgebreken, waarbij het een het ander niet uitsluit. Ik denk dat wij met deze aanpak het best mogelijke doen. Verder valt natuurlijk iedereen aan te raden om het nodige bij te houden en vast te leggen op het punt van gebreken die zich op zo'n moeilijke manier laten aantonen. Wij kunnen niet via de wet alle praktische problemen oplossen maar de rechtsposities worden wel vastgelegd.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Je mist dan het voordeel van de bewijslastomkering en van de zwarte lijsten. Er is een ander voorbeeld. Ik denk aan een reisje naar Wenen, waarbij ik niet in een driesterrenhotel maar in een eensterrenhotel heb geslapen. Er zijn naast die minder snelle internetverbinding heel veel voorbeelden. Als je je moet gaan beroepen op wilsgebreken, zie ik een hele lijst waarbij je geen gebruik kunt maken van de bewijslastomkering en de zwarte lijst. Dan wordt het een stuk lastiger voor de consument om zijn recht te halen.

Minister Hirsch Ballin:

De betekenis van deze richtlijn is dat er met name op het punt van de eerlijkheid, de informatieverstrekking en dergelijke een aantal dingen zeer krachtig en scherp wordt omschreven. Als het gaat om situaties van wanprestatie, waarover mevrouw Gesthuizen het in feite heeft, dan gebiedt de realiteitszin om te constateren dat het beter mogelijk is om vast te leggen dat je in een hotel van minder allooi bent ondergebracht dan dat een internetverbinding traag was, zeker als je op het idee komt om op dat reisje naar Wenen ook een fototoestel mee te nemen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik snap uw redenering, maar ik overweeg toch om op dit punt een amendement in te dienen.

Minister Hirsch Ballin:

Het is mij op dit moment niet erg duidelijk in welke richting mevrouw Gesthuizen denkt voor dat amendement. Als zij dat specifieker kan aangeven, kan ik daar in tweede termijn wellicht wat specifieker op kunnen reageren.

Mevrouw Gesthuizen vroeg waarom er niet voor is gekozen om die vernietigbaarheid per definitie te nemen. Misschien is het toch goed om daar nog een ding aan toe te voegen, vooruitlopend op hetgeen wellicht nog in tweede termijn nog aan de orde komt, namelijk dat bij misleidende informatie omkering van de bewijslast, dus ook de betere positie van de consument, zonder meer van toepassing is, ook als er een beroep wordt gedaan op wilsgebreken ten einde de overeenkomst te vernietigen. Voor zover het nog onduidelijk is: de mogelijkheid om je op wilsgebreken te beroepen, wordt niet weggenomen doordat bij op het stramien van onrechtmatige daad misleidende informatie omkering van de bewijslast van toepassing is. Wanneer je vervolgens het misleidende van de informatie moet aantonen bij de manier waarop de overeenkomst wordt uitgevoerd, kun je natuurlijk wel bepaalde praktische vragen stellen, maar dat zit niet in het ontbreken van omkering van de bewijslast. Die is er, ook in situaties van informatie die al doende misleidend blijkt te zijn geweest. Ik gebruik maar even hetzelfde voorbeeld als mevrouw Gesthuizen van de voorgespiegelde snelheid van de datacommunicatie.

Mevrouw Van Vroonhoven sprak over de reclame gericht op kinderen en vroeg of er door het wetsvoorstel straks minder bescherming voor kinderen komt tegen reclame. Neen, niet minder. Je kunt zeggen dat die bescherming van kinderen tegen misleidende reclame toeneemt. In de eerste plaats omdat het op grond van het wetsvoorstel onder alle omstandigheden verboden is om kinderen in reclames rechtstreeks ertoe aan te zetten om de geadverteerde producten te kopen of om hun ouders of andere volwassenen ertoe over te halen om die producten voor hen te kopen. Dat staat op de lijst van de verboden oneerlijke handelspraktijken en dat beschermt dus ook kinderen, respectievelijk hun ouders voor zo ver die weer beschermd moeten worden tegen de manier waarop hun kinderen zijn beïnvloed door de reclame.

Er is nog een tweede argument waarom mijns inziens het wetsvoorstel wel degelijk extra bescherming geeft, namelijk de benadering van groepen die in het bijzonder vatbaar zijn voor misleidende handelspraktijken. Bij de beoordeling of een handelspraktijk misleidend of agressief is, wordt gekeken naar het gemiddelde lid van een specifieke groep waarop die handelspraktijk is gericht. In het voorbeeld van de ringtones komt dat goed tot uitdrukking, het voorbeeld dat mevrouw Van Vroonhoven gebruikte. Die zijn met name in trek bij kinderen en jongeren, ook al neem ik om mij heen een aardige variëteit van ringtones waar. De handelaar dient daarmee in de informatie over ringtones rekening te houden. Van hem wordt verwacht dat hij de essentiële informatie betreffende dit product, bijvoorbeeld de kosten van de ringtones, op een voor kinderen en jongeren begrijpelijke wijze overbrengt.

Om dan nog maar even met mevrouw Van Vroonhoven onze zorgen uit te strekken tot Scandinavië: wij kunnen dat niet met ons wetsvoorstel beïnvloeden. Het is inderdaad mogelijk – die indruk hebben wij ook – dat in Scandinavië wat bijzondere bepalingen gelden die inderdaad vallen onder het effect van de harmoniserende werking van de richtlijn, maar, zoals gezegd, voor Nederland hebben wij niet met een dergelijke situatie te maken. Dus geldt volop wat ik ook in het begin van mijn antwoord in eerste termijn heb gezegd.

Op de vraag van mevrouw Van Vroonhoven over de Belgische ervaringen komen wij terug in de brief die ik mevrouw Vos al heb toegezegd.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Nog even terug naar de ringtones. U zegt dat dit eigenlijk niet door de beugel kan. Houdt dat in dat u ook actie gaat ondernemen?

Minister Hirsch Ballin:

Dit kan niet door de beugel? Wij moeten dan toch iets specifieker aangeven wat daarmee wordt bedoeld, welke manier van aan de jongeren brengen van de ringtones wordt bedoeld. Het lijkt mij dat dit moet worden behandeld op de manier die voorzien is: Consumentenautoriteit of civiele rechter. Dat valt daar dus onder. Ik kan zonder specificatie hier in de Kamer geen oordeel uitspreken over bepaalde manieren van verkopen van de ringtones.

De heer Teeven heeft een vraag gesteld over de omkering van de bewijslast. Hij sprak over een doorwerking die mogelijkerwijze niet geheel acceptabel zou zijn in een strafprocedure. De omkering van de bewijslast geldt alleen voor het verstrekken van informatie. Als iemand bijvoorbeeld de informatie verstrekt: dit product heeft een groot geheugen of deze MP3-speler heeft zo veel megabyte, dan moet hij dat ook kunnen aantonen. Dit soort informatie zal in een strafrechtelijke procedure geen nadeel toebrengen aan de handelaar. Het gaat dus niet om de omkering van de bewijslast bij bijvoorbeeld bedreiging.

De heer Teeven heeft verder gevraagd naar de werking van het duale handhavingstelsel van de Wet handhaving consumentenbescherming. Dit is al bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de orde geweest. De vraag wat de voordelen zijn van de privaatrechtelijke handhaving, blijft uiteraard relevant. Dit is wel een bewuste keuze die pas in december vorig jaar is gemaakt. In de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming is precies afgebakend welke regels langs privaatrechtelijke en welke langs bestuursrechtelijke weg zullen worden gehandhaafd. Bestuursrechtelijke handhaving geschiedt bij normen waarvan de overtreding eenvoudig is vast te stellen, bijvoorbeeld overtreding van een concrete wettelijke informatieverplichting. Privaatrechtelijke handhaving wordt toegepast bij open normen die in concrete omstandigheden moeten worden ingevuld, bijvoorbeeld het handelen in strijd met professionele toewijding.

Die keuzes zijn niet zonder reden gemaakt en ze lijken ons ook de juiste. Ik hoop dat dit voldoende licht werpt op de verhouding tussen beide handhavingsystemen uit de optiek van de privaatrechtelijke handhaving en de rol die de rechters daarin te spelen hebben.

Tot slot heeft de heer Teeven een vraag gesteld over de werking van het handhavingstelsel. De vraag is of de Consumentenautoriteit ook zal samenwerken met het Openbaar Ministerie. In de Wet handhaving consumentenbescherming is opgenomen dat indien een overtreding van de regels van consumentenrecht ook te kwalificeren is als een strafrechtelijk delict, de Consumentenautoriteit de zaak ter behandeling dient voor te leggen aan het Openbaar Ministerie. Als het Openbaar Ministerie dan besluit om de zaak niet in behandeling te nemen, kan de Consumentenautoriteit weer in actie komen. In een samenwerkingsprotocol zal hieraan uitwerking worden gegeven. Deze methodiek is in de praktijk van de verhouding tussen het Openbaar Ministerie en gespecialiseerde handhavingdiensten inmiddels uitgebreid beproefd gedurende vele jaren op een breed terrein van onderwerpen. Zij zal ook bij dit onderwerp worden gevolgd, dus ook bij de oneerlijke handelspraktijken. Hierbij is niet uitgesloten dat het vaker dan bij de huidige bepalingen die de Consumentenautoriteit kan handhaven, zal voorkomen dat er tevens een verdenking aan de orde is van een misdrijf zoals oplichting of bedrog.

Staatssecretaris Heemskerk:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Het Wetsvoorstel handhaving consumentenbescherming is in december 2006 aanvaard. Sinds 1 januari 2007 hebben wij er een nieuwe toezichthouder bij en nu spreken wij over het Wetsvoorstel oneerlijke handelspraktijken. Dit is opnieuw een belangrijk moment, niet alleen omdat de Socialistische Partij begon met complimenten, want dat is toch ook altijd een belangrijk en bijzonder moment, maar vooral omdat er een belangrijk stuk wordt toegevoegd aan de consumentenbescherming, namelijk de oneerlijke handelspraktijken. Dit omvat alles rondom reclame en marketing tot het organiseren van een busreis die uitmondt in een verkoopdemonstratie. Dit wetsvoorstel maakt duidelijk welke handelspraktijken in de relatie tussen ondernemer en consument verboden zijn. De ambitie van dit kabinet is een Nederland waarin consumenten en ondernemers hun rechten en plichten kennen en de ondernemers de consumentenregels naleven. De Consumentenautoriteit zorgt ook voor zeer veel voorlichting over wat dit allemaal precies gaat betekenen, via VNO-NCW, MKB Nederland, de kamers van koophandel en brochures. Dit past ook in de high-trustbenadering van het kabinet: regels moeten duidelijk zijn, regels moeten worden nageleefd, dan doen we niet moeilijk; maar wie bewust de regels overtreedt, zal dat uiteindelijk ook voelen.

Het uitgangspunt van de Wet handhaving consumentenbescherming is dat er publiekrechtelijke handhaving plaatsvindt, alleen als de markt het probleem zelf niet effectief of efficiënt kan oplossen. Dat is ook het uitgangspunt van de Wet oneerlijke handelspraktijken. De markt kan problemen zelf oplossen, door middel van zelfregulering en klachtenafhandeling, indien nodig met tussenkomst van de geschillencommissie of van de rechter. Tegen de heer Teeven zeg ik dat het zeker niet de bedoeling is om geschillencommissies af te bouwen. Sterker nog, er komen veertien geschillencommissies bij om het palet van zelfregulering zo dekkend mogelijk te maken. Op het terrein van, bijvoorbeeld, airconditioning of particulier onderwijs zijn er geschillencommissies in de maak. Ook voor elektronische communicatiediensten is er een geschillencommissie in de maak; mevrouw Van Vroonhoven vroeg hiernaar. Wij verwachten dat deze in november operationeel zal zijn. Internet serviceproviders kunnen zich nu aansluiten bij de geschillencommissie. Daarvoor moeten zij hun algemene voorwaarden laten toetsen aan de zogenoemde referentievoorwaarden, een minimumset voorwaarden. De referentievoorwaarden en de toetsingscommissie zijn vanaf september gereed. De algemene voorwaarden van diverse bedrijven liggen nu bij die toetsingscommissie. Een aantal bedrijven is al door die toetsingscommissie heen en kan nu dus naar de geschillencommissie elektronische consumentendiensten. Het is dus een bijna afgeronde zaak.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Zegt de staatssecretaris nu dat de werkzaamheden van de geschillencommissies, in al die verschillende taakvelden, niet meer door de regering naar de burgerlijk rechter worden gebracht? Begrijp ik de staatssecretaris goed dat dit niet meer de bedoeling is?

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik ben zeer tevreden over de wijze waarop de geschillencommissies werken. Dat blijkt ook uit het feit dat er verschillende geschillencommissies bij komen.

De heer Teeven (VVD):

Mijn vraag was net iets anders: begrijp ik uit de antwoorden van de staatssecretaris dat er geen taken worden overgedragen van de geschillencommissies naar de burgerlijk rechter?

Staatssecretaris Heemskerk:

Daar is mij op dit moment niets van bekend.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris zegt eigenlijk dat die geschillencommissie voor internetproviders er wel komt. Ik kan hem echter zeggen dat ik in mijn gesprekken met de Consumentenbond heel andere geluiden heb gehoord. Ik ben het volgende van plan, en vraag de staatssecretaris wat hij daarvan vindt: ik geef hem tot 1 november de tijd om dit daadwerkelijk op de rails te krijgen en kom dan bij hem terug.

Staatssecretaris Heemskerk:

Dat is uitstekend. Ook ik wil dat die geschillencommissie er komt, ook ik zie dat er juist op het terrein van internetproviders een aantal problemen zijn die geschillencommissies zouden kunnen oplossen, bijvoorbeeld bij het overstappen. De informatie waarover ik beschik, leert mij dat internetproviders zich aansluiten, dat de algemene voorwaarden van diverse bedrijven momenteel bij de toetsingscommissie liggen, dat dit een bijna afgeronde zaak is en dat de geschillencommissie in haar geheel in november operationeel zal kunnen zijn. Als dat niet zo is, krijgt u daarover snel bericht, met de mededeling wat wij eraan kunnen doen om dit wel voor elkaar te krijgen. Ik wil dit namelijk net zo graag als u.

Ik kom bij de handhaving. Zoals de minister zei, de bestuursrechtelijke handhaving vindt plaats bij de bepalingen waarvan de overtreding eenvoudig is vast te stellen. Dat is de zogenaamde zwarte lijst. Men beweert dan dat er een gedragscode is ondertekend, terwijl dat niet het geval is. Of men beweert dat een product legaal gekocht kan worden, terwijl dat niet het geval is. Of men zet kinderen in reclames rechtstreeks aan tot het kopen van geadverteerde producten te kopen, of men beweegt ouders of andere volwassenen ertoe die producten voor de kinderen te kopen. Wij hebben dus juist voor kinderen extra bescherming nodig.

De privaatrechtelijke handhaving, waarmee wordt bedoeld de handhaving door de Consumentenautoriteit via een civielrechtelijke procedure, gebeurt via de zogeheten open normen. Die moeten steeds in de concrete omstandigheden van het geval worden uitgelegd en toegepast. De interpretatie en toepassing van dit soort normen wordt overgelaten aan de civiele rechter. Een voorbeeld is de open norm professionele toewijding. Bij het wetsvoorstel inzake oneerlijke handelspraktijken is precies zo gehandeld als bij de Wet handhaving consumentenbescherming. Er is gekozen voor dezelfde twee routes. Wij zien geen reden om dat te veranderen. Ik kan de gedachte van mevrouw Vos volgen, die zegt dat een bestuursrechtelijke sanctie effectiever zou kunnen zijn. Via de privaatrechtelijke route kan immers alleen worden gevraagd een overtreding te staken, terwijl via het bestuursrecht een boete kan worden opgelegd. Ik geef mevrouw Gesthuizen toe dat er bij andere bestuursrechtelijke organen sprake is van niet geheel gesloten normen. Ik wijs bijvoorbeeld op het mededingingsrecht, dat wordt gehandhaafd door de NMa of de AFM. Wij willen maximaal aansluiten bij de Wet handhaving consumentenbescherming en daarom kiezen wij voor de dubbele aanpak.

Mevrouw Vos (PvdA):

U hebt nog steeds niet de vraag van mevrouw Gesthuizen en de heer Teeven beantwoord, waarom u kiest voor aansluiting bij de WHC, maar niet voor aansluiting bij wat wij al kennen met NMa en AFM. Ik ben nog niet helemaal overtuigd waarom wij een gedeelte privaatrechtelijk zouden moeten handhaven en waarom de Consumentenautoriteit, die immers veel ervaring heeft, dat niet net zo goed zou kunnen doen als AFM en NMa.

Staatssecretaris Heemskerk:

Wij geven de Consumentenautoriteit eigenlijk een extra instrument in de gereedschapskist, maar wij veranderen niet de wijze waarop de Consumentenautoriteit met dat gereedschap omgaat, namelijk soms privaatrechtelijk en dan weer bestuursrechtelijk. Daarmee hebben wij eigenlijk dezelfde benadering gekozen als de Wet handhaving consumentenbescherming. Wij hebben het niet over de NMa of over de AFM, maar over de Consumentenautoriteit. Wel hebben wij ervoor gekozen, de boetes te verhogen bij de expliciet duidelijke normen. Waarom hebben wij dat gedaan? Welnu, in de eerste plaats zullen de Consumentenautoriteit en de AFM, meer dan bij overtredingen van bepalingen van de Wet handhaving consumentenbescherming die zij tegenkomen, bij oneerlijke handelspraktijken te maken krijgen met aanbieders van wie de hele praktijk erop gericht is, consumenten geld afhandig te maken door middel van agressieve en misleidende methoden. Wij hebben het dan over de boevenbedrijven. Dergelijke aanbieders worden niet zo snel afgeschrikt door een maximumboete van € 67.000. Evenmin laten zij zich afschrikken door een slechte pers of door een zogenaamd slechte reputatie. Voor dit soort aanbieders is een afschrikwekkender middel nodig.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voor iedere kwaadwillende smerige boef die zich voordoet als ondernemer en die mensen geld uit de zak wil kloppen, is er een afschrikwekkend middel nodig. In de toelichting staat dat de sancties even efficiënt en effectief zullen zijn, maar het lijkt mij dat er een heel belangrijk verschil is in effectiviteit tussen een toezichthouder die tegen de ene overtreder van de wet zegt: u krijgt van mij nu een fikse bestuurlijke boete – daar gaat een enorm afschrikwekkende werking vanuit – en een toezichthouder die tegen een andere overtreder zegt: wat u doet is niet netjes, als u er niet mee stopt, krijgt u van mij een dwangsom opgelegd. Er is dan toch een enorm verschil in afschrikwekkende werking?

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik maakte mijn opmerking in antwoord op de vraag waarom de boete is verhoogd van € 67.000 naar € 450.000. Daar was mijn inbreng op gericht. Wij hebben die verhoging van € 67.000 naar € 450.000 – die overigens nog op basis van een aantal criteria te differentiëren valt, zeg ik tegen mevrouw Van Vroonhoven – ingevoerd, omdat hier toch wel sprake is van misleidende agressieve praktijken. En dat terwijl juist zeer duidelijk was waar men zich aan moet houden. Dat is immers heel nauwkeurig omschreven in de zwarte lijst.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Maar voor die andere praktijken die net zo in strijd zijn met de wet, wilt u niet zo'n strenge sanctie opleggen. Dat begrijp ik niet.

Staatssecretaris Heemskerk:

Nee, dat zijn de wat meer open normen. Daarbij blijft de route open van mogelijk privaatrechtelijke handhaving en ik verzet mij ertegen dat dit niet duidelijk of niet afschrikwekkend zou zijn. Ook daarvoor kunnen eventueel sancties opgelegd worden.

Dan kom ik op de vraag waarom er geen omzetgerelateerde boete komt. Laat ik eerst zeggen dat het wel mogelijk is om de boete te differentiëren. Met dat bedrag van € 450.000 sluiten wij aan bij de boetebedragen die zijn voorzien in de Telecomwet, de Electriciteits- en gaswet of in de marktordening gezondheidszorg. Dus dat bedrag komt niet zomaar uit de lucht vallen. De Wet op het financieel toezicht bevat overigens ook geen omzetcriteria. Dat komt doordat het in de financiële sector niet eenvoudig is om precies vast te stellen wat de omzet is. Er wordt daar over het algemeen met een bankbalans gewerkt; men leent uit en krijgt daar geld voor terug. De omzet van een bank is een buitengewoon divers begrip. Wij zijn van mening dat de maximale boete van € 450.000 in eerste instantie voldoende afschrikwekkend is. Je hoeft er geen € 450.000 van te maken. Het mag ook lager.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik heb nog geen antwoord op de vraag wat zich verzet tegen omzetgerelateerdheid. De Mededingingswet gaat van hetzelfde principe uit. Je hebt € 450.000, dat kan je differentiëren, maar op basis van welke criteria doe je dat? Dat is lukraak aan de rechter om te bepalen.

Staatssecretaris Heemskerk:

Nee, dat is niet aan de rechter om te bepalen, maar aan de Consumentenautoriteit. Zij legt immers die boete op van € 450.000. De Consumentenautoriteit heeft een aantal criteria waar zij naar kijkt, maar ik kom daar later nog op terug. Ik ben nu even kriskras door mijn betoog heen aan het gaan en inmiddels aangeland bij een aantal capita selecta wat betreft de administratieve lasten. Er is hier sprake van een totale harmonisatie, dus dat biedt weinig mogelijkheden voor een reductie van de administratieve lasten. Wij passen het immers in een klap toe. Het advies van Actal van 15 juni 2006 was inderdaad dat er sprake is van een toename van administratieve lasten, 10,1 mln. per jaar. Actal zag binnen het kader van dit wetsvoorstel geen mogelijkheden voor alternatieven in de regelgeving of in de uitvoering waardoor de administratieve lasten verder zouden kunnen dalen. Dus wij doen het zo administratievelastenvriendelijk mogelijk.

Er is ook gevraagd naar de formatie. Het is niet geheel duidelijk in hoeverre deze wet nu leidt tot een buitengewoon grote uitbreiding van de capaciteit van de Consumentenautoriteit. Wij hebben de Consumentenautoriteit ontzien bij de afslankingstaakstelling die wij moeten nakomen bij alle ambtenaren en toezichthouders. Er vindt nog verder overleg plaats tussen mijn departement en de Consumentenautoriteit over de precieze betekenis voor de formatie. In ieder geval herinner ik u nog aan de toezegging die mijn voorganger heeft gedaan dat de Kamer wordt geïnformeerd zodra het aantal toezichthouders bij de Consumentenautoriteit hoger wordt dan 10. Dan heb ik het over de specifieke toezichthouders. Er werken natuurlijk meer mensen bij de Consumentenautoriteit. Men houdt zich immers niet alleen bezig met toezicht, maar ook met juridisch advies en beleid.

Mevrouw Vos stelde een vraag over de zzp'ers, de zelfstandigen zonder personeel. Zij kunnen soms iets aankopen als consument en daarbij te maken krijgen met oneerlijke handelspraktijken. Waarom krijgt de consument wel zijn geld terug en de zzp'er niet? Ik kan sympathie opbrengen voor deze gedachtegang. Verder maakte mevrouw Van Vroonhoven een punt ten aanzien van het midden- en kleinbedrijf. Het uitbreiden van consumentenwetgeving naar andere doelgroepen is echter wel een unicum. Bij de totstandkoming van de Europese richtlijnen is deze discussie ook uitgebreid gevoerd. Er is evenwel nadrukkelijk voor gekozen om de richtlijn te beperken tot consumenten. Ik kan niet direct overzien welke consequenties het toevoegen van zzp'ers aan de wet zal hebben. Ik kan de Kamer wel toezeggen dat ik in de brief die ik, mede namens mijn collega-staatssecretarissen van Financiën en Sociale Zaken, schrijf over zzp-beleid in wat bredere zin, aandacht wil schenken aan de positie aan de zzp'ers tegenover bedrijven en personen van wie zij producten of diensten afnemen. Ik zal dus een onderzoek naar alle consumentenregels en de positie van de zzp'ers daarbinnen in deze brief meenemen.

Er is gevraagd naar de differentiatie in de boetes. Bij boetes gaat het niet altijd om hetzelfde bedrag. De Consumentenautoriteit kijkt naar de aard, de ernst en de duur van de overtreding. Verder kijkt zij naar de grootte van het bedrijf. Dit criterium speelt dus mee in de omvang van de boete. Verder kijkt de Consumentenautoriteit naar de geleden economische schade voor de consumenten. Zij zal hiervoor richtsnoeren ontwikkelen, analoog aan de richtsnoeren van de NMa voor haar boetebeleid. Ik kan toezeggen dat deze richtsnoeren aan de Kamer worden toegestuurd.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik weet het goed gemaakt. De heer Heemskerk zegt dat er op dit moment richtsnoeren worden ontwikkeld om dit allemaal in praktijk te brengen. Ik overweeg een amendement. Ik ben nog bezig met de tekst en maak dankbaar gebruik van zijn ambtelijke ondersteuning om dit omzetgerelateerde in de wet op te nemen.

Staatssecretaris Heemskerk:

Het omzetgerelateerde element is lastig, omdat het begrip omzet in de financiële sector buitengewoon divers is. De AFM heeft hier mee te maken en houdt hierop toezicht. Daarom is in de nog te verschijnen uitgebreide nota over boetes in het financiële bestel niet de keuze gemaakt voor een omzetgerelateerd systeem. Ik vraag u daarom dat element niet in de wet op te nemen. Ik zeg wel toe dat boeterichtsnoeren ontwikkeld worden door de Consumentenautoriteit. Hierin wordt rekening gehouden met de aard, de ernst en de duur van de overtreding, met de geleden economische schade en met de grootte van het bedrijf. Op basis daarvan wordt een boete vastgesteld.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Kan ook worden afgeweken naar bedragen boven de € 450.000 als het een groot bedrijf betreft dat de € 450.000 niet echt voelt?

Staatssecretaris Heemskerk:

Vooralsnog is dat niet mogelijk. Er geldt nu een maximum van € 450.000.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

In de Mededingingswet worden uitdrukkelijk het bedrag van € 450.000 en het omzetgerelateerde element vermeld. Het is mijn nog niet helder waarom je dat niet een-op-een kunt overhevelen naar de Consumentenautoriteit, met uitzondering van de financiële instellingen.

Staatssecretaris Heemskerk:

U wilt het bedrag van € 450.000 verder verhogen door in een clausule op te nemen dat het bedrag hoger kan zijn als het om een zeer groot bedrijf gaat en er sprake is van een zeer ernstige overtreding, ook naar aard, die zeer langdurig plaats heeft gevonden. Daarvoor is € 450.000 nu het maximum. Dat lijkt mij een behoorlijk afschrikwekkend bedrag. Even voor de gevoelswaarde: dat is nog altijd een miljoen gulden. U moet eerst duidelijk maken waarom het bedrag van € 450.000, dat door de Consumentenautoriteit nog niet eens is opgelegd, nog verder verhoogd moet worden.

Met dit wetsvoorstel krijgen de Consumentenautoriteit en de AFM een extra instrument in handen om effectiever op te treden. Dit is goed voor de consumenten en ook voor klantgerichte ondernemers die op een eerlijke manier om de gunst van de klant willen dingen.

Mevrouw Vos (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de antwoorden. Ik ben nog steeds niet overtuigd van hun argumenten om voor het duale stelsel van zowel privaat- als bestuursrechtelijke handhaving te kiezen. Ik handhaaf dus het door mij ingediende amendement op stuk nr. 11.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Ik moet u zeggen dat ik zeer tevreden ben met de antwoorden die ik van de bewindspersonen heb gekregen. Ik heb echt het idee dat zij de eieren die ik had, goed hebben bewaakt en dat ik ook echt gehoor heb gevonden. Ik dank ze daarvoor.

Ik loop de punten even concluderend door. Kinderen krijgen uitdrukkelijk meer bescherming. Ik ben blij dat de bewindslieden de misleidende reclame voor ringtones serieus nemen.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging dat hij onderzoek zal doen naar zelfstandigen en het mkb en dat daarover een brief volgt. Ik zou het heel goed vinden als de consumentenbescherming ook en vooral voor het kleinbedrijf gold. Die mensen hebben ook weinig in handen om zich te beschermen tegen het bedrijfsleven.

Ik ben blij dat de geschillencommissie volgens de staatssecretaris per 1 november aanstaande operabel is. Laat hij op zijn hoede zijn, want ik zit op het vinkentouw. Het is zaak dat die gauw van de grond komt. Ik zal de staatssecretaris nauwgezet volgen.

Ik ben er nog niet helemaal over uit wat ik moet vinden van wat gezegd is over de boetes van de Consumentenautoriteit. Mijn fractie hecht er zeer aan dat ze aan de omzet worden gerelateerd. Wij hebben nadrukkelijk de link met de Mededingingswet genoemd. Morgen zullen wij erover stemmen. Ik ga er hard mee aan de slag om erachter te komen of ik kan leven met het antwoord of dat ik alsnog een amendement noodzakelijk acht. Daarbij zeg ik op voorhand dat ik de financiële instellingen zal uitsluiten.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik dank mevrouw Van Vroonhoven voor het feit dat zij mij nog heel even de tijd heeft gegeven om iets uit te zoeken. De minister had gevraagd wat voor een amendement ik wilde indienen. Dat zal gaan over het opnemen in de wet van een automatische mogelijkheid voor de consument om in het geval van een oneerlijke handelspraktijk een overeenkomst snel te kunnen ontbinden. Ik overweeg voorts een amendement in te dienen over de vraag hoe het precies zit met een prijs en of er al dan niet een cirkelredenering dreigt te ontstaan indien er in een advertentie – ik noem het maar even geen uitnodiging tot aankoop – geen prijs wordt vermeld. Daar voerden wij net een debatje over. De minister heeft niet duidelijk kunnen maken of er duidelijke criteria zijn op grond waarvan er sprake is van een uitnodiging tot aankoop al is er geen prijs vermeld. Ik vrees dat wij consumenten op het verkeerde been zetten.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Als er helemaal geen prijs wordt aangegeven en ook geen manier waarop een prijs zou moeten worden berekend, zal er geen overeenkomst tot stand komen. Wij hebben in de hypothese die mevrouw Gesthuizen formuleert te maken met een uitnodiging tot het doen van een aankoop die wel op de een of andere manier moet leiden tot een contract. Als er zelfs niet een manier is om tot een prijsberekening te komen, komt er ook geen contract tot stand waarbij men die prijs verschuldigd is. Wij hebben dus te maken met een situatie waarbij er een niet doorzichtige manier wordt aangegeven om tot een prijs te komen. Anders zou men niets verschuldigd zijn. Dat is in de hypothese van mevrouw Gesthuizen het geval. Daarvoor geldt de wettelijke bepaling waarover wij daarnet hebben gediscussieerd. Ik ben dan ook van mening dat in deze situatie goed wordt voorzien met het wetsvoorstel zoals het er ligt.

Ik kom bij de kwestie van de vernietigbaarheid. Een internetprovider - om bij het genoemde voorbeeld te blijven - levert een lagere kwaliteit of snelheid dan toegezegd bij het aangaan van de overeenkomst. De internetprovider heeft bij het aangaan van de overeenkomst dan foutieve en derhalve misleidende informatie verstrekt. Daarop is de omkering van de bewijslast van toepassing. De internetprovider zal dus moeten aantonen dat hij juiste informatie heeft verstrekt. Lukt dat niet, dan staat vast dat de informatie foutief is verstrekt en dat de consument heeft gedwaald. Hij dacht immers dat hij een snelle verbinding zou krijgen, terwijl dit niet het geval is. Met een beroep op dwaling kan dan de overeenkomst worden vernietigd. Er is dus naast de regels die wij hebben geen reden om dit aanvullend te regelen in het Burgerlijk Wetboek.

Misschien is het goed om nog iets te zeggen over het punt van het gedeeltelijk privaatrechtelijk handhaven dat mevrouw Vos naar voren heeft gebracht. Via het privaatrecht worden de open normen gehandhaafd. Die normen behoeven interpretatie. In de regeling oneerlijke handelspraktijken gaat het bovendien nog om nieuwe, open normen zoals professionele toewijding. Dan is het goed om de interpretatie en de toetsing vooraf daarvan door de burgerlijke rechter te laten voortbestaan. In het bestuursrecht komt een bestuurlijke boete, die echter niet toekomt aan de consument. De consument heeft er iets aan als de inbreuk in zijn rechten wordt gerepareerd, bijvoorbeeld door middel van vernietiging van de overeenkomst, misschien ook schadevergoeding.

Over het ene amendement dat aanhangig is, heeft staatssecretaris Heemskerk gesproken. Ik hoop dat mijn woorden van daarnet voor mevrouw Gesthuizen voldoende zijn om geen amendement nodig te achten op de punten die zij heeft genoemd. Wij moeten er bovendien rekening mee houden dat de richtlijn uitgaat van volledige harmonisatie en dat het begrip "uitnodiging tot aankoop" aan de richtlijn zelf is ontleend, zodat hier ook geen verdergaande regels zijn toegestaan. Zij zijn naar mijn overtuiging ook niet nodig. Ik hoop dat mijn antwoord van zojuist nog de nodige verduidelijking heeft gebracht.

Staatssecretaris Heemskerk:

Voorzitter. De consumentenbescherming voor de zelfstandige ondernemer neem ik mee in de consumentenbrief. Ik ben zeer alert op de Geschillencommissie elektronische communicatie. Als leden signalen hebben dat het werkelijk niet loopt, krijg ik die graag. Er is mij veel aan gelegen om de commissie in november in te stellen. Wij kennen nu een maximale boete van 1 mln. gulden ofwel € 450.000. Zo'n boete is nog niet uitgedeeld en is mijns inziens afschrikwekkend. Het is natuurlijk aantrekkelijk om te bepleiten dat wij hier 1 mld. gulden van maken, maar dan moet men wel onderbouwen waarom € 450.000 niet afschrikwekkend zou zijn. Ook wat dat betreft herhaal ik wat er is besloten bij de behandeling van de Wet handhaving consumentenbescherming. Er is aangegeven dat zou moeten worden begonnen met de twee routes. In 2009 wordt de wet geëvalueerd. In feite staat de Wet oneerlijke handelspraktijken nu naast de Wet handhaving consumentenbescherming. Laten wij dus ook de Consumentenautoriteit op dezelfde manier en met dezelfde instrumenten aan de gang laten gaan. Daarom ontraad ik aanneming van dit amendement.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Een punt van orde. Ik weet niet of mevrouw Gesthuizen nog overweegt om een amendement in te dienen, maar is het de bedoeling om morgenmiddag al te stemmen? Of kunnen wij de stemming over het reces heen tillen en die op de eerste dinsdag na het reces laten plaatsvinden?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat lijkt mij een goed idee. Ik overweeg om nog twee amendementen in te dienen.

De voorzitter:

Ik vraag de bewindslieden of het een probleem is om op de dinsdag na het reces te stemmen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Wij zitten met een reeds overschreden implementatietermijn. Wanneer de stemmingen pas na het reces plaatsvinden, komt het wetsvoorstel zo veel later bij de Eerste Kamer dat afhandeling daar voor het kerstreces erg onwaarschijnlijk wordt. De Eerste Kamer vergadert maar eens in de week en neemt maar eens in de week procedurebeslissingen. Mocht mevrouw Gesthuizen niet overtuigd zijn op de punten waarvan ik zojuist heb betoogd dat amendering om de doelstelling die zij formuleerde te bereiken niet nodig is, dan zal ik ervoor zorgen dat nog voor de stemming, indien die morgen kan plaatsvinden, een schriftelijke reactie op het amendement aanwezig is.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik zal mijn uiterste best doen om het amendement voor die tijd in te dienen.

De voorzitter:

Dank u wel. Het lijkt mij goed om vast te houden aan de stemming morgen.

Dan herhaal ik de gedane toezeggingen. Ik noem alleen die toezegging waarover de Kamer op een later moment schriftelijk wordt geïnformeerd. De Kamer zal in het kader van de informatie over de Belgische ervaringen worden geïnformeerd over de mogelijkheden een rechtsgevolg voor consumenten te regelen, na constatering van een oneerlijke handelspraktijk. Daarnaast zijn nog andere zaken toegezegd, maar niet in de vorm van een brief.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Ik heb ook de toezegging van de staatssecretaris gehoord dat de Kamer op het moment dat de geschillencommissie begin november niet operabel is, ook wordt geïnformeerd.

De voorzitter:

Ik noem alleen toezeggingen op als ik zeker weet dat er nog iets schriftelijk volgt. Ik weet in dit geval niet of zich een probleem op dit punt zal voordoen en of er een brief komt. In dit geval heeft u echter gelijk, maar het is niet een toezegging waarvan ik zojuist zei...

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik heb nog een toezegging gehoord waarvan ik zeker weet dat die schriftelijk gaat komen. Die gaat over de vraag in hoeverre zelfstandigen en midden- en kleinbedrijven ook kunnen genieten van de consumentenbescherming. De staatssecretaris heeft uitdrukkelijk gezegd dat dit wordt meegenomen in de brief.

De voorzitter:

Dank voor de aanvullingen. Hiermee zijn de toezeggingen samengevat. Wij gaan morgen stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven