Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en andere wetten aan de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (30928).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Vos (PvdA):

Voorzitter. Europa is het leukste land van de wereld, althans, dat vind ik. Getuige de vele vluchten, vakanties, tweede huizen en handelsbetrekkingen naar, met en in de lidstaten is Europa ook de habitat van steeds meer Nederlanders. Zij zijn dan toerist, gast, ver familielid, allochtoon, maar vooral consument. De wet die wij vandaag behandelen, zorgt ervoor dat je als Nederlander in Europa overal op dezelfde consumentenbescherming mag rekenen.

Voor een eurofiel klinkt dat als muziek in de oren, maar ook voor zeer principiële eurosceptici, die principieel geen stap buiten de grens willen zetten, is deze wet een verbetering. De wet omschrijft immers nauwkeurig en omvattend welke handelspraktijken oneerlijk zijn en wanneer je dus als consument in je recht staat als je slachtoffer bent van een oneerlijke handelspraktijk. De PvdA is dan ook blij met dit wetsvoorstel, ook al behandelen wij het rijkelijk laat.

Het wetsvoorstel maakt het overigens niet alleen voor de consument gemakkelijker, maar ook voor de ondernemer. Hij of zij hoeft als er plannen zijn om ook in andere lidstaten nering te drijven niet met 27 verschillende wetten rekening te houden. Ik voorzie een nog grotere markt voor unieke Nederlandse producten, zoals design, mode, open-sourcetechnologie en onze heerlijke kazen en worsten, alsmede comfortabele klompen. Want overigens ben ik van mening dat de Nederlandse klomp veel sierlijker is dan de Amerikaanse croc.

Toch ziet onze fractie op een aantal punten nog kansen voor verbetering voor de consument, die ik straks zal toelichten. Ik begin echter met wat recente voorbeelden uit de praktijk, waarover ik de bewindslieden vraag of de nieuwe wet de consument beter zal beschermen dan nu het geval is.

Een paar maanden geleden stelde mijn collega Martijn van Dam vragen over de hoge tarieven die providers berekenen voor het bellen naar 0900-nummers, in het bijzonder met prepaidkaarten. Een hogere prijs berekenen dan je hebt aangegeven is onrechtmatig, dat is duidelijk, maar zal het onder de nieuwe wet ook onrechtmatig zijn als providers de informatie over de kosten van het bellen naar deze nummers niet duidelijk aangeven? In artikel 193b, lid d staat dat een handelspraktijk oneerlijk is indien de handelaar het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen aanmerkelijk beperkt, waardoor die gemiddelde consument een besluit neemt – of een overeenkomst aangaat -dat hij anders niet had genomen. De redactie van het programma Kassa is enkele dagen bezig geweest om de wijze van berekening van de tarieven van die providers te achterhalen. Als informatie over de kosten van het bellen naar deze nummers zo ingewikkeld is, is er dan volgens de bewindslieden sprake van een oneerlijke handelspraktijk?

Op een ander voorbeeld werd ik gisteren pijnlijk duidelijk gewezen door de Volkskrant, omdat ik een suffe spaarder zou zijn. Dat is geen prettige manier om wakker te worden op maandagochtend. Een bepaalde bank heeft de laatste jaren langzaam aan de rentetarieven van haar spaarrekeningen verlaagd. Ik was mij als automatisch spaarder niet van deze wijzigingen bewust. Ik had het wellicht kunnen weten als ik op mijn rekeningafschriften of op het overzicht van mijn internetspaarrekening verschillende cijfertjes zou hebben opgemerkt. De bank in kwestie heeft mij in ieder geval nooit middels een aparte brief of een handzame banner gewaarschuwd dat het rentetarief waarmee ik ooit was begonnen zou worden verlaagd. Is zo'n bank volgens de nieuwe Richtlijn oneerlijke handelspraktijken aan te pakken door te verwijzen naar artikel 193d, lid 3? Daarin staat dat het een misleidende omissie is als informatie verborgen wordt gehouden of op onduidelijke, onbegrijpelijke of dubbelzinnige wijze, dan wel te laat wordt verstrekt. Het is ook onrechtmatig als een handelaar het commerciële oogmerk niet laat blijken, namelijk veel winst maken over mijn rug, waardoor de consument een besluit neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen. Ik denk dat ik niet de enige brave spaarder ben die als een suf konijntje in de koplampen van de grote volksspaarbank heeft gestaard, verblind voor dit soort halftransparante knabbelpraktijken. Ik vraag de bewindspersoon naar de verhouding tussen misleidende omissie en actieve informatieplicht. Kortom, tot hoe ver zal het begrip "misleidende omissie" in de praktijk strekken? Graag krijg ik hierop een reactie.

Met een aantal punten wil mijn fractie de bescherming van de consument, maar ook de handhaving van de wet verbeteren. Mijn fractie is voor een volledige bestuursrechtelijke handhaving door de Consumentenautoriteit. Dat willen wij om een aantal redenen. De eerste is dat bestuursrechtelijke handhaving efficiënter is dan civielrechtelijke handhaving. Nu moet de Consumentenautoriteit voor die onderdelen die civielrechtelijk worden gehandhaafd een verzoekschrift indienen bij de rechter omdat het om open normen zou gaan. De rechter doet dat werk nog eens dunnetjes over, maar daar gaat veel tijd overheen. Het lijkt onze fractie dat de Consumentenautoriteit even capabel is, wellicht zelfs meer ervaren, als het gaat om het bepalen van de mate van onrechtmatigheid of de overtreding. Wij willen de Consumentenautoriteit graag wat meer tanden geven. Dat kan door een volledig bestuursrechtelijke handhaving door deze publiekrechtelijke instelling. Een andere reden is dat dit in lijn ligt met de wijze van handhaving, zoals die ook plaatsvindt door de NMa.

De duale route is wat ons betreft onnodig omslachtig. De nota naar aanleiding van het verslag over deze vraag is onduidelijk. Er wordt niet overtuigend beargumenteerd dat een oneerlijke handelspraktijk niet goed kan worden aangepakt door de toezichthouder. Een volledig bestuursrechtelijke handhaving laat onverlet dat er andere vormen van geschilbeslechting blijven bestaan. De individuele consument kan nog steeds naar de geschillencommissie en verenigingen, als bedoeld in Boek 3, artikel 305a, kunnen nog steeds rechtsvorderingen instellen. Dat mooie systeem blijft dan gehandhaafd, zoals al is aangegeven in de beantwoording van de vragen van de VVD in de nota naar aanleiding van het verslag. Ik heb daarom een amendement op dit punt ingediend. Dat komt erop neer dat de Consumentenautoriteit en de AFM deze wet geheel bestuursrechtelijk kunnen handhaven.

Dan iets over het rechtsgevolg, indien een oneerlijke handelspraktijk is vastgesteld. In het wetsvoorstel, zoals dat nu voorligt, kan de Consumentenautoriteit een boete opleggen. Die is gelukkig verhoogd tot € 450.000, maar de individuele consument heeft daar weinig aan. Wat kan de consument verwachten als hij schade heeft geleden door een oneerlijke handelspraktijk? Mijn fractie stelt voor, om als een oneerlijke handelspraktijk is geconstateerd, het onrecht dat de consument is aangedaan recht te zetten. Hij krijgt het geld terug en mag het goed of de dienst behouden. Dat is korter gezegd de bepaling "geld terug, spul houden". Met deze nieuwe vorm van handhaving kunnen wij de consument ook compenseren voor geleden schade. Ik denk concreet aan het product Internetplus bellen. Dat is door veel mensen besteld, maar niet geleverd, om allerlei redenen. Mijns inziens is dit een geval van artikel 193g, lid e. In het amendement krijgen de gedupeerde consumenten hun geld terug voor de maanden waarin ze geen gebruik hebben kunnen maken van de dienst, maar ook krijgen zij hetzelfde aantal maanden gratis gebruik van de dienst, zodra die weer werkt. Ik stel mij voor dat bedrijven die eenzelfde experimentele dienst overwegen dan eerst nog eens nadenken en nog een keer testen, voordat ze zo'n dienst groots in de markt gaan zetten.

Over de uitvoering valt ook nog wel het een en ander te zeggen. Als er inderdaad zoveel mogelijk publiekrechtelijk wordt gehandhaafd, zal de Consumentenautoriteit moeten kunnen bepalen dat de consumenten de schade moeten terugkrijgen en dat ze worden gecompenseerd als sprake is van een overtreding door een handelaar. Dat wil echter niet zeggen dat de individuele consument, een groep consumenten of een vereniging die zich laat vertegenwoordigen, dat ook niet via de civielrechtelijke weg zouden kunnen doen. Ik denk dan aan het eisen van een schadevergoeding volgens de gangbare manieren. Ik hoor graag het oordeel van de minister over het idee achter dit amendement, de wenselijkheid en de uitvoerbaarheid ervan.

Dan is er nog een punt dat mijn collega van het CDA en ik in de schriftelijke ronde naar voren hebben gebracht, namelijk de bescherming van de kleine ondernemer, in het bijzonder die van de zelfstandige zonder personeel. Steeds meer mensen werken als zelfstandige zonder personeel, zoals een freelancer, een eenmansbedrijf, of hoe je het ook noemt. Deze kleine zelfstandigen zijn ook vaak het slachtoffer van oneerlijke handelspraktijken, maar hebben, in tegenstelling tot grote bedrijven, vaak weinig mogelijkheden om naar de rechter te stappen. Om ook deze groep te beschermen, zou de Wet oneerlijke handelspraktijken ook moeten gelden voor zelfstandigen zonder personeel. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen. Ik verneem graag de mening van de bewindspersonen hierover.

Dan nog iets over incassokosten. Naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor EZ heeft de minister van Justitie aangegeven in overleg te treden met het bedrijfsleven om tot een oplossing te komen voor het probleem van extensieve incassokosten. Graag krijg ik antwoord op de vraag hoe het staat met dat overleg met het bedrijfsleven en of de minister nog overweegt bedingen met een onredelijk hoog incassotarief op de zwarte lijst van onredelijk bezwarende bedingen van artikel 236 Boek 6 BW te plaatsen.

Dan iets over misleidende reclame. De SER-commissie voor consumentenaangelegenheden, de CCA, heeft aangegeven dat de consumentenbescherming door deze wet achteruitgaat op het punt van misleidende reclame. De minister van Justitie heeft al in zijn antwoord op de vraag van de Kamer aangegeven dat er geen sprake zal zijn van achteruitgang van de bescherming op dit punt, maar mijn fractie hoort wel graag of de leden van artikel 194a over vergelijkende reclame ook gelden voor de relaties tussen ondernemers en consumenten.

Dan nog een opmerking over de Consumentenautoriteit zelf. Heeft deze autoriteit wel genoeg fte's om zijn nobele taak uit te voeren? Ik stel vast dat de NMa en de AFM de laatste tijd gegroeid zijn als kool. Ze doen ook nuttig werk, maar ik vraag mij af of niet moet worden overwogen de verdeling van fte's onder die drie organisaties wat meer richting de Consumentenautoriteit te laten gaan.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik begin met een aantal positieve punten in dit wetsvoorstel. Het is sowieso goed dat er weer meer bescherming voor consumenten komt. Het principe van het werken met zwarte lijsten is goed. Bepaalde praktijken die onder alle omstandigheden misleidend of agressief zijn, worden aangepakt. Dit is helder voor de consument. Maar er zijn ook punten die nog voor verbetering vatbaar zijn.

Wat ons betreft zou de handhaving in alle gevallen bestuursrechtelijk mogen zijn; mevrouw Vos sprak hier ook al over. Nu kan de Consumentenautoriteit of de Autoriteit Financiële Markten eigenlijk alleen op basis van de zwarte lijsten direct handhaven, in de overige gevallen kan zij privaatrechtelijk handhaven met een snelle procedure, dus gewoon via de rechter. Volgens de regering kan deze wijze van handhaven niet als minder effectief of minder efficiënt dan bestuursrechtelijke handhaving worden aangemerkt, maar hoe zit het dan bijvoorbeeld met het risico van overbelasting van de rechterlijke macht? Zijn er andere voorbeelden van dit soort handhaving? Ontstaat hierdoor de mogelijkheid van doorkruising van privaatrechtelijke handhaving door zaken die door consumenten worden aangespannen? Op de vragen van de VVD-fractie hierover heeft de regering nog geen helder antwoord gegeven; graag alsnog een antwoord.

Alleen normen waarvan de overtreding eenvoudig vast te stellen is, lenen zich voor bestuursrechtelijke handhaving, aldus de regering. Maar hoe zit het dan bijvoorbeeld met de NMa? Inbreuk op het kartelverbod of misbruik van een machtspositie is ook niet eenvoudig vast te stellen, daar gaan in de regel heel lijvige rapporten aan vooraf. Moeten wij de NMa dan ook maar alles privaatrechtelijk laten handhaven? Dat lijkt mij niet. In die zin zouden de Consumentenautoriteit en de AFM de hele regelgeving bestuurlijk kunnen handhaven. Dan heeft een hogere boete ook pas echt zin, omdat die dan een voldoende afschrikwekkende werking heeft.

Er staat in artikel 193b dat een oneerlijke handelspraktijk betekent dat een handelaar die onrechtmatig gehandeld heeft, aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade, tenzij hij kan bewijzen dat die niet aan hem te wijten is. In principe gaat het dan over een onrechtmatige daad: er moet sprake zijn van een onrechtmatige handeling, er moet schade zijn, er moet een causaal verband zijn en er moet sprake zijn van schuld. In dit geval geldt omkering van de bewijslast, en dat is goed voor de consument. Normaal geldt "wie stelt, bewijst", dus de klager moet bewijzen dat het de schuld van de handelaar is, terwijl nu geldt dat de handelaar in principe zal moeten bewijzen dat het niet zijn schuld is. Dit klink op zichzelf goed, maar dat is het niet in situaties waarin er geen echte schade is of waarin die moeilijk aan te tonen is; dan heb je er weinig aan. Vaak gaat het er in zo'n situatie om dat je gewoon van je contract af wilt, bijvoorbeeld van een internetabonnement waarbij geen 20 MB/s, maar slechts 1 MB/s wordt geleverd. Hierover staat eigenlijk niets in de regeling, in tegenstelling tot de Belgische regeling op dit vlak. Als je van je contract af wilt, zul je dat in de meeste gevallen gewoon nog moeten zien te bewerkstelligen met de regeling voor wilsgebreken. Je mist dan wel het voordeel van de omkering van de bewijslast en de zwarte lijsten, want met het vaststaan van een oneerlijke handelspraktijk staat verder niet vast dat er ook sprake is van een wilsgebrek. Wij zouden dan ook graag zien dat een oneerlijke handelspraktijk automatisch betekent dat een overeenkomst vernietigd kan worden. Dit is ook meer in overeenstemming met de bepaling in de Europese richtlijn dat oneerlijke handelspraktijken verboden zijn. Dit is iets heel anders dan het begrip "onrechtmatigheid" in het wetsvoorstel.

Er staat in het wetsvoorstel dat ingeval van een uitnodiging tot aankoop bepaalde informatie essentieel is, onder andere de prijs. Hierbij bestaat naar onze mening het gevaar van een cirkelredenering. Er is een uitnodiging tot aankoop, een commerciële boodschap waarmee de kenmerken en de prijs van een product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze worden vermeld, zodat de consument in staat wordt gesteld om een aankoop te doen. Als je de prijs er niet bij vermeldde, zou er dus geen sprake zijn van een uitnodiging tot aankoop. Hoe zou de regering dit kunnen ondervangen?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Ringtones zijn cool. En een banner op een kinderwebsite die schreeuwt dat de mooiste ringtones gratis zijn te downloaden, is voor een gewiekste ondernemer natuurlijk kat in het bakkie. Helemaal onderaan zo'n website, op een plek waar een volwassene, laat staat een jonger iemand, niet kijkt, staat dan in kleine lettertjes dat je dan meteen vastzit aan een ringtoneabonnement van twee jaar. Consumenten, vooral de kwetsbare, verdienen bescherming tegen kwaadwillende ondernemingen. Oneerlijke handelspraktijken ondermijnen namelijk het vertrouwen van consumenten en ontregelen de markt.

In Nederland hebben wij op dit moment nog geen regels die zijn toegespitst op de relatie tussen consumenten en ondernemers. Er zijn geen specifieke regels die erop zijn gericht, consumenten te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken. Het CDA voelt wel een sterke behoefte om dit nu in een verbod op oneerlijke handelspraktijken te regelen. Dit niet alleen om de consument te beschermen, maar ook om de markt beter te laten werken en een oneerlijke concurrentie tussen bedrijven, over de ruggen van de consumenten heen, te helpen voorkomen. Dat dit in Europees verband gebeurt, is uitstekend. Europa heeft behoefte aan een goede werking van de interne markt. Het is daarom belangrijk dat in alle lidstaten dezelfde regels gelden. In die zin is het ook heel goed dat is gekozen voor een totale harmonisatie, zodat de consument, maar ook de ondernemer, voor de hele EU weet waar hij aan toe is.

Die totale harmonisatie kan tot gevolg hebben dat sommige beschermingsregels moeten gaan verdwijnen. Zo wordt bijvoorbeeld in de nota naar aanleiding van het verslag gezegd dat Scandinavië met betrekking tot reclame speciale bescherming kent die gericht is op kinderen, maar dat die niet langer houdbaar zou kunnen zijn. Ik vraag beide bewindspersonen – met de ringtones in het achterhoofd – of het niet gelegitimeerd is dat kinderen in bepaalde gevallen extra bescherming krijgen. Verliezen jonge kinderen hier in Nederland bescherming als gevolg van de nieuwe wet of hebben wij ze straks juist meer te bieden?

Mevrouw Vos liet weten onomwonden voor de bestuursrechtelijke handhaving te zijn. Het CDA ziet daarvan de voordelen. Wij hebben de discussie daarover ook gevoerd bij de opzet van de Consumentenautoriteit. Wij staan er echter wel wat genuanceerder in en wij hebben heel veel vragen. Wij willen best ergens naartoe evalueren, maar wij vragen ons wel af of het verstandig is om die omslag naar de bestuursrechtelijke handhaving nu in een keer te maken. Ik vraag beide bewindspersonen daarom wat de gevolgen zullen zijn voor de capaciteit bij zowel de rechtelijke macht als de Consumentenautoriteit, als wij nu die ommezwaai naar de bestuursrechtelijke handhaving gaan maken. Gaat die bestuursrechtelijke handhaving meer transparantie bieden of levert die juist meer rompslomp op? Dat laatste willen wij natuurlijk geenszins hebben.

Er wordt ook over gesproken – mevrouw Vos heeft daar een amendement over ingediend – om als een consument iets koopt en er sprake blijkt te zijn geweest van een oneerlijke handelspraktijk, de consument het betaalde geld terug te geven, terwijl hij het geleverde goed ook mag houden. In onze ogen gaat dat wel heel erg ver. De afschrikwekkende werking die dat met zich meebrengt, is echter wel sympathiek. Ik vraag beide bewindspersonen dan ook om uitdrukkelijk in te gaan op de gevolgen van dat amendement en op de ervaringen die men in België heeft opgedaan met dit voorstel. Mijn grote vraag is overigens of je een wetsvoorstel dat totale harmonisatie gebiedt, wel mag amenderen. Is amendering wel mogelijk bij dit wetsvoorstel?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Volgens mij biedt de richtlijn juist uitdrukkelijk de mogelijkheid om hier nog wat op te koppen, zodat je komt tot een maximale afschrikwekkende werking. Ik zie op dat punt dan ook geen probleem.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

De overweging bij die totale harmonisatie is echter dat in alle lidstaten dezelfde regels gelden, zodat iedereen weet waar hij precies aan toe is. Naar mijn idee is een kop daarom juist uitdrukkelijk niet toegestaan. Maar laten wij de vraag maar bij de bewindspersonen neerleggen.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel kon de Consumentenautoriteit boetes opleggen van maximaal € 67.000. Wij hebben eerder al aangegeven dat wij graag zouden zien dat de hoogte van de boetes is gerelateerd aan de omzet van de ondernemingen, zoals bijvoorbeeld ook in de Mededingingswet is geregeld. Naar aanleiding van onze vragen komen beide bewindspersonen met een nota van wijziging die ervoor zorgt dat die maximale bestuurlijke boete wordt verhoogd naar € 450.000. Dank voor deze stap. Die is niet klein, maar het is wel een heel absolute stap. Waarom is niet gekozen voor een omzetgerelateerde boete? Wordt nu het mkb niet in een relatief moeilijker positie gedwongen, omdat het relatief gezien zwaarder beboet kan worden? Wij hechten nog steeds aan de omzetgerelateerde boete, omdat die daadwerkelijk recht doet aan de pijn die ondernemingen voelen naarmate van hun grootte. Wij willen toch allen dat de Consumentenautoriteit geen tandeloze leeuw is. Wij zitten dus samen op die lijn. Ik overweeg op dit punt een amendement in te dienen, juist omdat wij zo hechten aan die omzetgerelateerde boete. Hoe denken de bewindslieden hierover?

Het wetsvoorstel ziet alleen op de bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken. Kleine ondernemingen of zelfstandigen kunnen geen beroep doen op de nieuwe regels. Wij vinden dat wat dit betreft onvoldoende recht wordt gedaan aan het verschil in het bedrijfsleven. Het grootbedrijf heeft voldoende mogelijkheden om onderzoek te doen, van zich af te bijten en zich te verweren, maar een klein bedrijf of een zelfstandige is eigenlijk veel meer te vereenzelvigen met een consument dan een bedrijf als Shell of zo. Het kabinet wil de vraag of het mkb dezelfde bescherming nodig heeft als consumenten alleen overlaten aan Europa. Op welke termijn denken de bewindslieden dat aanpassing van de richtlijn mogelijk is? Zijn zij bereid zich sterk te maken voor uitbreiding van de beschermingsregels voor kleine ondernemingen? In die zin sta ik sympathiek tegenover de gedachte van mevrouw Vos om te kijken of wij tot een motie moeten komen.

Wat de geschillencommissie betreft is mijn fractie tevreden met het uitgangspunt dat pas publiekrechtelijk zal worden gehandhaafd indien de markt zelf de klachten of geschillen niet op effectieve en efficiënte wijze kan oplossen. Wat wij met gedragscodes en geschillencommissies kunnen oplossen, moeten wij daar ook echt laten liggen. Actueel zijn echter de internetproviders. In de genoemde voorbeelden gaat het ook steeds over internetaanbieders. De staatssecretaris heeft gezegd dat de markt voor de internettoegang tot 1 mei 2007 de kans had om tot een eigen geschillenregeling te komen. Maar wij zien dat de markt niet wil. Men blijft hangen en zitten op zijn plek. De datum is dus niet gehaald, met als gevolg dat mensen nog steeds van het kastje naar de muur worden gestuurd als zij willen overstappen naar een andere internetprovider. Zij kunnen dus nauwelijks van hun abonnement af komen. Is de staatssecretaris bereid om zich actiever in te zetten voor de totstandkoming van een geschillencommissie elektronische communicatiediensten? Overigens, voor de telecomaanbieders is het indertijd in de wet ook vastgelegd. Misschien is het een suggestie om het voor de internetaanbieders voorlopig even vast te leggen in de wet, om hen te dwingen tot zo'n geschillencommissie.

De leden van het CDA wijzen erop dat nu is gekozen voor een bepaalde bescherming van de consumenten. Het is ook van belang om te kijken naar de lastenverzwaring van een en ander voor ondernemingen. Vooral de informatieverplichting in artikel 193e zal leiden tot hogere lasten voor ondernemingen. Erkennen de bewindslieden deze lastenverzwaringen voor ondernemingen? Zo ja, hoe kunnen wij die zo veel mogelijk matigen?

De heer Teeven (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Onze fractie heeft een aantal vragen gesteld in het schriftelijk overleg. Dank voor de beantwoording. Die was helder. Toch willen wij op een aantal punten wat verduidelijking.

Met de CDA-fractie vindt ook de VVD-fractie dat de overheid vooral niet moet ingrijpen in dat wat ondernemingen en consumenten zelf kunnen regelen. Het zou dus ook een goede zaak zijn, zoals mevrouw Van Vroonhoven heeft bepleit, als er voor elektronische communicatiediensten en internetproviders een geschillencommissie met dat taakveld bij komt. Over de geschillencommissie heb ik nog wel een vraag aan het kabinet. Is het nog wel de bedoeling dat zij op de lange termijn blijven bestaan? Onze fractie heeft de indruk dat zij goed functioneren en dat het heel goed gaat, maar wij horen geluiden uit het land – de bewindslieden zullen die ook hebben gehoord – dat wordt gesproken over het afbouwen van de geschillencommissies en het onderbrengen bij de burgerlijk rechter, waarbij juist de economische kamers van burgerlijk rechters dat meer zouden moeten doen. Die vrees is ons overgebracht door de directeur van de geschillencommissie. Wellicht kan het kabinet daar wat duidelijkheid over geven. Enerzijds vraagt de Kamer een uitbreiding van het taakveld van de geschillencommissie. Mijn fractie ondersteunt dat; laat daarover geen misverstand bestaan. Als er echter bij de geschillencommissie zelf en in het veld onduidelijkheid blijft bestaan of de geschillencommissie nog een lange toekomst heeft, is het misschien goed om daarover in dit debat helderheid te verschaffen, ook aan de relevante omgeving.

Voorzitter. Onze fractie heeft ook vragen gesteld over artikel 6.193j inzake omkering van de bewijslast. Wij hebben van het kabinet begrepen dat dit slechts van toepassing is in civiele procedures en niet in eventuele strafrechtelijke procedures van de beide autoriteiten. Wat nu als in het kader van een civiele procedure die omkering van de bewijslast wordt toegepast? Er wordt dan informatie verstrekt door een onderneming, maar de desbetreffende autoriteit vindt het toch noodzakelijk om een strafrechtelijke procedure aan te kaarten bij de officier van Justitie. Iemand heeft dan al in het kader van de civiele handhaving meegewerkt door het verstrekken van informatie, maar die informatie kan dan doorgesluisd worden naar de officier van Justitie die er zijn strafzaak op zou kunnen bouwen. Is dat de bedoeling van het kabinet? Gelet op de jurisprudentie zijn daar eigenlijk niet zo veel bezwaren tegen, maar in een enge samenwerking tussen de autoriteit en het OM kan het betekenen dat die informatie haar weg vindt naar het OM zonder dat er de nodige waarborgen zijn. Kan het kabinet op dit punt nog iets meer verduidelijking geven?

De fracties van de SP en de PvdA hebben gevraagd om alleen maar bestuurlijke en geen privaatrechtelijke handhaving. Wat ziet het kabinet als voordelen van die privaatrechtelijke handhaving? In tal van onderdelen van het recht wordt privaatrechtelijk, civiel gehandhaafd en loopt dat ook samen met soms strafrechtelijke en soms bestuurlijke handhaving. Waarom zouden wij dat standpunt hier moeten verlaten? Ik zou daar graag wat duidelijkheid over krijgen. Wellicht kan mevrouw Vos dat nog toelichten, want de PvdA-fractie neemt duidelijk het standpunt in dat er altijd bestuursrechtelijk moet worden gehandhaafd en dat er geen samenloop mag plaatsvinden. Het kabinet kiest daar wel voor als ik kijk naar de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag . Misschien is het goed om nog even duidelijk aan te geven hoe het kabinet dit ziet, niet alleen voor de relevante omgeving, maar ook om ons een duidelijk oordeel te kunnen vormen over het amendement, want het gaat wel ergens over. Dat ben ik met de fractie van de PvdA wel eens.

Voorzitter. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt ook gesteld dat als er een inbreuk wordt geconstateerd, de zaak moet worden overgedragen aan het OM. De vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht kiest voor una via. Als die keuze definitief wordt, wordt een zaak niet eindeloos heen en weer geschoven tussen de Consumentenautoriteit en het OM. Onze fractie is er wel een beetje bang voor dat de Consumentenautoriteit begint met haar werkzaamheden, dat die bestuurlijk niet tot enig succes leiden en dat op enig moment het strafrecht in stelling wordt gebracht. Hoe denkt het kabinet te kunnen garanderen dat een zaak niet eindeloos heen en weer wordt geschoven? Denkt de minister van Justitie bijvoorbeeld aan richtlijnen voor het OM wanneer het een zaak die van de Consumentenautoriteit komt wel of niet begint en wanneer een zaak nog overdraagbaar is? Kan dat eindeloos zijn in een bepaald traject? Ook op dit punt graag wat meer duidelijkheid.

Voorzitter. Er is ook gesproken over de boetes die door de Consumentenautoriteit kunnen worden opgelegd. Ik denk dat er veel lasten bijkomen voor het bedrijfsleven. De procedure voor de informatievoorziening, is wat bureaucratisch. Dat geeft problemen voor het bedrijfsleven, want er moet meer informatie worden verschaft. De boetes zijn omzetgerelateerd. Dat betekent dat die het meest gelegd worden bij de onderneming die de last kan dragen. Daar voelt onze fractie wel iets voor, maar zij vraagt zich af of hierbij voldoende aandacht is voor het midden- en kleinbedrijf. Daar zijn die boetes aanzienlijk. Moet er niet per ondernemingsgroep een bovengrens komen in deze wetgeving?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

In dat kader heb ik voorgesteld om de boetes meer omzetgerelateerd vast te stellen. Hoe staat de heer Teeven daar tegenover?

De heer Teeven (VVD):

Zoals ik al zei, is dat wel goed. Dan leg je de pijn waar die hoort. Er zijn natuurlijk startende ondernemers, die nog niet zo veel omzet maken. Wanneer de boete gerelateerd is aan de omzet, zal de boete laag zijn omdat de omzet in het begin nog gering is. In bepaalde situaties kan het noodzakelijk zijn om juist startende ondernemers, bijvoorbeeld in de internetbranche, af te schrikken als zij zich met oneerlijke handelspraktijken bezighouden. Dan is het misschien wel nodig om meteen duidelijk te maken waar de grens ligt. Dus ik voel wel met mevrouw Van Vroonhoven mee. Ik zie zeker de voordelen van het systeem, maar ik vind dat soms juist aan startende ondernemers in risicovelden van de economische bedrijvigheid duidelijk moet worden gemaakt waar de grenzen zijn. Dat kun je dan beter in een vroeg stadium doen. Als de omzet nog klein is, stelt die boete natuurlijk niet zo veel voor.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

In de Mededingingswet staat dat er een minimale boete is van € 450.000 en daarnaast een omzetgerelateerde boete. Dan is er in ieder geval een bodem opgenomen.

De heer Teeven (VVD):

Dat lijkt mij een heel goed plan. De VVD-fractie staat daar zeker positief tegenover.

Voorzitter. Hiermee ben ik aan het eind gekomen van mijn inbreng in eerste termijn.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.15 uur tot 14.15 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven