Vragen van het lid Van Bommel aan de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken over de uitspraken van beide ministers over de defensiebegroting.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Hoewel de minister van Buitenlandse Zaken gisteren fysiek niet aanwezig was in Nederland, was hij toch in staat om het academisch jaar in Leiden te openen met een toespraak. Deze toespraak ging over het buitenlands beleid in de 21ste eeuw. Voor deze minister is er niets zo feestelijk als te weten dat deze toespraak wordt gehoord en gelezen, niet in de laatste plaats door leden van de Tweede Kamer; ik heb deze toespraak dus ook gelezen. De minister bepleit in deze toespraak een grotere defensie-inspanning in Europees verband. Letterlijk zegt hij: "Investeren in samenwerken, maar ook meer uitgeven aan militaire capaciteiten. Op de oude voet doorgaan biedt geen soelaas; er zal een schepje bovenop moeten." Hij maakt daarbij de opmerking dat hij zijn uitspraken ook doet in het kader van de defensieverkenningen, de twee jaar durende verkenningen om te bepalen hoe de Nederlandse krijgsmacht er in de toekomst moet gaan uitzien, hoe die ingericht moet zijn en wat dat ongeveer gaat kosten. Wij zitten daar nog niet eens middenin; wij staan daarvan nog aan het begin. De minister van Defensie heeft daarover op 5 maart van dit jaar behartigenswaardige woorden gesproken. Hij zei toen in een toespraak over die verkenningen: "Op de uitkomsten van de verkenningen kan en wil ik niet vooruitlopen. Eerst komt de analyse en voor die analyse moeten wij niet bang zijn."

Mijn eerste vraag richt ik tot de minister van Defensie. Blijft hij bij zijn opvatting: eerst het maken van een analyse van de veiligheid van de wereld, dan voorstellen voor de inrichting van de Nederlandse krijgsmacht en ten slotte bepalen hoeveel geld dit kost?

Mijn tweede vraag betreft de toespraak van de minister van Buitenlandse Zaken. Ook deze vraag stel ik aan de minister van Defensie, want hij is toch de eerstverantwoordelijke als het gaat om de krijgsmacht. Vindt hij nu niet dat zijn eigen uitgangspunt en zijn eigen verkenningen worden doorkruist, als de minister van Buitenlandse Zaken al uitspraken doet die pas aan het einde van die verkenningen gedaan zouden kunnen worden?

Mijn derde vraag stel ik aan de minister van Buitenlandse Zaken. Als hij nu toch al weet wat de uitkomst van die verkenningen moet zijn – meer geld naar Defensie – dan weet hij vast ook al wel waaraan dat geld zou moeten worden besteed en hoeveel extra geld dat is. Kan hij dat de Kamer alvast mededelen?

Minister Van Middelkoop:

Mevrouw de voorzitter. In zijn zeer lezenswaardige toespraak breekt minister Verhagen een lans voor hogere defensie-uitgaven in het licht van de wens, de Europese positie in de wereldpolitiek en de Europese bijdrage aan de NAVO te versterken. Hij zegt hiervoor ook aandacht te willen vragen in het kader van de verkenningen – de heer Van Bommel wees er al op en ik citeer de heer Verhagen – "waarbij we nog eens heel precies kijken wat we nodig hebben en wat dat ons gaat kosten". Mijn collega verkondigde daarmee zijn opvattingen als minister van Buitenlandse Zaken. Daartoe heeft hij het volste recht. Hij loopt daarmee op de keper beschouwd, ook niet vooruit op de uitkomsten van de verkenningen. Hij geeft uitsluitend zijn mening voor dit moment. Wij hebben in het kabinet echt niet afgesproken dat wij onze mond houden tot het moment dat het resultaat van de verkenningen naar buiten komt.

Het pleidooi van minister Verhagen wijkt niet wezenlijk af van mijn toespraak op de door de heer Van Bommel gereleveerde startconferentie op 5 maart. Ik zei toen – en nu gebruik ik een ander citaat – dat het belangrijk is dat Nederlanders beginnen te wennen aan het idee dat behalve lágere ook hógere defensie-uitgaven denkbaar zijn – en dat deze zelfs nodig kúnnen zijn, wil ons land zich veilig wanen en een actieve bijdrage blijven leveren aan internationale vrede en veiligheid. Ter verduidelijking: achtereenvolgende kabinetten na de val van de Muur hebben bezuinigd op het budget van Defensie. Dit kabinet heeft voor het eerst die neerwaartse beweging gestuit, althans nominaal. Ik vind dat een erezaak van dit kabinet. Ik heb op 5 maart op de startconferentie nog een zin eraan toegevoegd. De heer Van Bommel heeft die zojuist zeer juist geciteerd: "Eerst komt de analyse. En voor die analyse moeten wij niet bang zijn."

Ik stel nu vast – dat is een andere vraag van de heer Van Bommel – dat de woorden van minister Verhagen daarbij aansluiten. Hij heeft gezegd dat wij heel precies moeten kijken wat wij nodig hebben en wat dat ons gaat kosten. Dat lijkt mij een zeer alledaagse wijsheid, maar toch ook een wijsheid.

Ten slotte heeft deze minister van Defensie bij herhaling, als een beroep werd gedaan op de krijgsmacht, gezegd dat er ook een rekening bij moest. Dat is gebeurd bij de discussie over de verlenging van onze missie in Afghanistan. Die rekening is gepresenteerd en is betaald door de minister van Financiën, door het gehele kabinet. Denk aan de zogenaamde Van Geelgelden, denk aan de Bosgelden en denk aan de gereedstellingsgelden. Ik kom net terug, bijna rechtstreeks, uit Afghanistan. Ik ben op bezoek geweest in Kandahar, Tarin Kowt en Deh Rawood. Ik kan u zeggen dat de gelden zeer goed besteed zijn. Maar zij waren ook zeer nodig. Dit kabinet is trots op wat de krijgsmacht doet tijdens onze missie. Dit kabinet is er trots op dat het allemaal keurig is gefinancierd.

Minister Verhagen:

Mevrouw de voorzitter. Zoals de heer Van Bommel constateerde, moest ik jammer genoeg lijfelijk verstek laten gaan bij de opening van het academisch jaar in Leiden. Daardoor moest ik onder andere de demonstratie van welgeteld twee internationale socialisten mislopen, die protesteerden tegen onze aanwezigheid in Afghanistan en die mijn opening hadden willen misbruiken om daarvoor aandacht te vragen. Het feit dat er toch twee mensen aanwezig waren om namens de Internationale Socialisten te protesteren, geeft het belang aan van de veranderde situatie in de wereld.

Als minister van Buitenlandse Zaken is het mijn taak om de veranderingen in de wereld en de gevolgen daarvan voor ons land, voor onze veiligheid en voor onze welvaart scherp in het oog te houden. Als de geopolitieke verhoudingen veranderen, heeft dat voor een open land als Nederland gewoon grote gevolgen. Of wij dat nu willen of niet. Ik heb al vaker tegen de heer Van Bommel gezegd dat de wereld niet achter Oss of achter Doesburg ophoudt. Ik zou als minister van Buitenlandse Zaken geen knip voor de neus waard zijn, als ik niet vanuit die verantwoordelijkheid waarschuwde voor de gevolgen van de veranderingen in de wereld en geen voorstellen formuleerde voor het behoud van de veiligheid en de welvaart van de Nederlandse burgers.

In dat licht moet u ook mijn bijdrage aan de discussie en mijn voorstellen voor intensivering van de Europese defensie zien. Dat er veranderingen zijn, hebben wij ook de afgelopen weken nog eens heel scherp in het oog kunnen houden.

Gelet op de overduidelijke uitspraken van de minister van Defensie, is een zeer afdoende antwoord gegeven op de vragen van de geachte afgevaardigde de heer Van Bommel en vooral op zijn vrees dat de discussie die ik gisteren onder andere heb gevoerd bij de opening van het academisch jaar in Leiden, de algehele discussie in het kader van de verkenningen in de weg zouden staan, laat staan dat ik de minister van Defensie voor de voeten zou lopen. Zoals de minister van Defensie heeft gesteld, wij staan juist gezamenlijk pal voor de veiligheid van de Nederlandse burgers en pal voor de Nederlandse krijgsmacht.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Er gebeurt hier toch iets opmerkelijks, want de minister van Defensie blijft bij zijn oorspronkelijke uitgangspunt, eerst de analyse en dan pas praten over het defensiebudget, terwijl de minister van Buitenlandse Zaken met zijn toespraak toch heel duidelijk zegt: er moet geld bij. Ik wil dat de minister van Buitenlandse Zaken in de Kamer herhaalt dat dit zijn conclusie is en ik wil van de minister van Defensie graag horen of hij die conclusie van de minister van Buitenlandse Zaken, dat er nu al geld bij moet, deelt. De minister van Defensie zegt wel dat de minister van Buitenlandse Zaken het met zijn toespraak heeft gehad over hogere uitgaven die nodig kúnnen zijn, maar er is verschil tussen iets wat nodig kán zijn, zoals de minister van Defensie dat zegt, en iets wat nodig is. In het laatste geval staat bij voorbaat vast dat het nodig is. Dat geeft de minister van Buitenlandse Zaken aan.

Ik roep hierbij in herinnering dat de defensiebegroting van Nederland al 7,5 mld. bedraagt, dat daar 500 mln. bij de totstandkoming van dit kabinet bijgekomen is en dat er later nog 100 mln. via de motie-Van Geel bij is gekomen. Omdat Afghanistan genoemd is, vraag ik maar heel direct: heeft het geluid dat nu wordt afgegeven, niet eenvoudigweg te maken met de hoge kosten in Afghanistan? Wij zijn daar meer dan 1 mln. per dag kwijt. Minister, geeft u daar nu eens antwoord op.

Minister Verhagen:

Voorzitter. De heer Van Bommel vraagt of ik wil herhalen wat ik gisteren heb gezegd. Gisteren heb ik heel duidelijk gezegd dat het feit dat niet alle landen zich aan de internationale spelregels houden en dat het tijdperk van dictators en machtspolitici niet voorbij is, betekent dat wij samen met onze bondgenoten in Europa en samen met onze bondgenoten in de NAVO moeten optreden als wij de waarden en de belangen van onze Nederlandse burgers willen verdedigen. Als wij onze belangen veilig willen stellen, proberen wij dat uiteraard te doen via de diplomatieke weg, maar wij moeten ook een militaire macht achter de hand hebben. Daarom heb ik gezegd dat Europa moet investeren in defensie. Dat betekent: meer en beter samenwerken en ook meer uitgeven aan de militaire capaciteit. In Nederland zijn wij begonnen met de defensieverkenningen. Daarbij gaan wij na wat Nederland nodig heeft en wat dat zou kosten. Wat mij betreft moet er een schepje boven op, want het gaat niet om luxeartikelen of om aanwezig te zijn bij internationale conferenties. Nee, het gaat om noodzakelijke investeringen voor het behoud van onze veiligheid in een lastige wereld. Dan gaat het niet om de begroting voor 2009 of de begroting voor 2010, maar om de langetermijnvisie op defensie.

De minister van Defensie heeft zeer nadrukkelijk aangegeven hoe wij deze discussie voeren. Ik heb op grond van mijn verantwoordelijkheid als minister van Buitenlandse Zaken de ontwikkelingen in de wereld geschetst. Ik hecht belang aan de inspanningen die wij heden ten dage uitvoeren. Wij nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid, maar ik neem zelf ook verantwoordelijkheid. Via de Homogene Groep Internationale Samenwerking lever ik een bijdrage voor de inspanningen in Afghanistan. Gelet op de andere ontwikkelingen financieren Defensie en Buitenlandse Zaken gezamenlijk inspanningen als die voor het C17-initiatief. Daarbij gaat het om inspanningen voor de korte termijn en die worden weergegeven in de huidige begroting. Ik neem echter geen woord terug van mijn opmerkingen over de langetermijnontwikkeling. Op grond van mijn plicht als minister van Buitenlandse Zaken kom ik op voor het belang van de Nederlandse burger en lever ik een bijdrage aan de discussie op de manier zoals ik dat gedaan heb.

Minister Van Middelkoop:

Voorzitter. De heer Van Bommel kan het weten, maar ik wijs hem er toch nog op dat hij echt onderscheid tussen een en ander moet maken. Er zijn verkenningen die de langere termijn betreffen. Dit kabinet heeft het na lange tijd, misschien wel na decennia, nodig gevonden om voor de zeer lange termijn een studie te laten verrichten naar ons ambitieniveau, naar de verplichtingen die wij in het kader van de NAVO zijn aangegaan en naar de mogelijke financiële betekenis daarvan. Betekent dit dat wij tot het moment van publicatie van de verkenningen onze mond moeten houden? Al zouden wij dat willen, de rest van de wereld doet dat niet. Als zich morgen een ernstige calamiteit voordoet die krijgsmachtrelevant is en die geld vergt, dan ga ik naar de minister van Financiën en dan bezien wij of er een mouw aan te passen is. Bind mij alstublieft niet aan die verkenningen. Overigens nodig ik ook de heer Van Bommel uit voor het leveren van bijdrage in dat verband.

De heer Van Bommel heeft verder gevraagd of een en ander te maken heeft met de hoge kosten voor Afghanistan. Ik herken dit geluid, want daar heeft de heer Van Bommel een deel van de zomerstilte mee gevuld. Ik dank hem hartelijk dat ik daar nu op kan reageren! De heer Van Bommel kan, als hij zijn stukken heeft gelezen – dat doet hij meestal – weten dat de kosten voor de Afghanistan-missie zijn vermeld in de artikel 100-brief die eind vorig jaar in deze Kamer zeer uitvoerig is besproken. Hij kan weten dat in het bijzonder de VVD-fractie mij "op het lijf heeft gezeten" op het punt van de financiering van de krijgsmacht. Verder kan hij weten dat die operatie financieel is afgedekt. Ik zou geen knip voor de neus waard zijn als ik de krijgsmacht zo'n zware inspanning op zich zou laten nemen zonder voldoende financiële afdekking. Dat is allemaal gebeurd, en het is allemaal aan de Kamer gerapporteerd.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik heb met grote belangstelling en instemming de lezing van de minister van Buitenlandse Zaken gelezen. Ik heb vastgesteld dat hij ook tot het inzicht is gekomen dat het defensiebudget moet worden verhoogd, waar de VVD overigens al twee jaar voor pleit. Ik heb vastgesteld dat de tekstschrijvers van de minister deze zomer het werkje van Robert Kagan goed hebben bestudeerd. Maar is de minister van Buitenlandse Zaken het met mij eens dat de geloofwaardigheid van het CDA hier op het spel staat en dat die eigenlijk alleen maar kan worden gered als wij bij de aanstaande begroting kunnen vaststellen dat er boter bij de vis komt, dat wil zeggen dat het defensiebudget gewoon wordt verhoogd? Anders is dit weer het zoveelste opzetje van een goedkope losse flodder, die dus alleen maar weer de vervreemding tussen kiezer en gekozene zal verhogen.

Minister Verhagen:

De heer Boekestijn stelt vragen over de geloofwaardigheid van het CDA. Ik sta hier als minister van de Nederlandse regering, en ik verzoek hem vragen over de geloofwaardigheid van het CDA te stellen aan de CDA-fractie. Ik zie dat de heer Knops al staat te popelen om de heer Boekestijn van repliek te dienen. Voor het overige kan hij ervan uitgaan dat wij zorgen voor een ordentelijke financiering van de defensie-inspanningen voor het komende jaar, gebaseerd op de behoeften van het komende jaar. Dat is één van de redenen – ik meen dat hij dat heeft toegejuicht – dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid als minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk met de collega van Defensie heb gezocht naar financiële middelen voor aanschaf van de C17. Ik hoop dat dit op zijn instemming kan rekenen. Als hij werkelijk zijn zorgen voor Defensie wil vertalen in boter bij de vis, geef ik hem in overweging de voorstellen die wij vanuit het kabinet bij Prinsjesdag zullen presenteren ten aanzien van de defensie-inspanningen voor het komende jaar, te steunen.

De heer Pechtold (D66):

Wij kunnen vandaag als Kamer na de uitspraken van de minister reageren als de SP: in een kramp schieten en de minister ervan beschuldigen voor zijn beurt te spreken. Wij kunnen ook zoals de VVD doet happen in het worstenvel dat wordt voorgehouden. Maar achter de videoboodschap van deze minister wil ik vragen naar een ander geluid dat ik hoorde. Hij zei namelijk dat er op langere termijn een schepje bovenop moet, ook in het kader van Europese samenwerking. De afgelopen maanden hebben wij daarover veel gesproken, en ik vond het kabinet daarbij altijd behoorlijke afhoudend. Hoor ik de minister nu ook de ambitie uitspreken dat ook daar een schepje bovenop moet ten opzichte van de huidige situatie?

Minister Verhagen:

Absoluut! Als de heer Pechtold mijn speech in zijn geheel leest, kan hij dat daaruit halen. In de brief van collega Van Middelkoop en mij over de voorstellen van het Frans voorzitterschap, staat dat het element van Europese samenwerking op het gebied van Defensie nader moet worden ingevuld. De tijd dat Europese samenwerking op het gebied van Defensie en NAVO-inspanningen werden gepresenteerd als haaks op elkaar staand, ligt ver achter ons. Tijdens de NAVO-top in Boekarest hebben de Amerikanen appreciatie geuit voor meer Europese defensiesamenwerking. Dan sla je dus twee vliegen in een klap. Enerzijds heb je naast de politieke middelen een militaire macht achter de hand, waardoor je meer mogelijkheden hebt om datgene wat je politiek wilt ook daadwerkelijk te realiseren. Anderzijds geldt dat juist omdat het veelal om dezelfde landen gaat, een militaire inspanning vanuit Europese landen automatisch een vergroting van de militaire capaciteit van de NAVO met zich brengt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken. Meestal is het zo dat een minister strijdt voor zijn eigen begroting. De minister van Defensie weet nog niet of hij extra geld nodig heeft, maar de minister van Buitenlandse Zaken heeft hem dat al gegeven. De fractie van GroenLinks vindt dat ontroerend. Als de minister van Buitenlandse Zaken de echte minister van Defensie wordt, gaat hij het dan ook betalen? Kortom, gaat de rekening dan niet naar de minister van Financiën maar naar de minister van Buitenlandse Zaken? Dat is pas echte solidariteit. Was dat de portee van zijn speech?

Verder pleit de minister voor Europese samenwerking op militair en defensiegebied. Je zou denken dat als je gaat samenwerken dit meestal goedkoper en efficiënter kan. Maar hier wordt het meteen duurder. Hoe kan dat?

Minister Verhagen:

Voorzitter. Het antwoord op de laatste vraag is heel simpel. Gelet op datgene wat aan militaire capaciteiten Europawijd en NAVO-wijd nodig is, schieten de militaire capaciteiten in de EU en de NAVO tekort. Weliswaar kan er op het punt van Europese samenwerking een slag gemaakt worden in het kader van samenwerking en efficiency, maar dat wil nog niet zeggen dat je dan door kan gaan met bezuinigen. Zoals de minister van Defensie terecht opmerkte, is er jarenlang bezuinigd, niet alleen in Nederland maar Europawijd.

Verder wil ik de financieel woordvoerder van de fractie van GroenLinks op het hart drukken dat hij onderscheid moet maken tussen enerzijds de begroting voor het komende jaar en de daarvoor noodzakelijke middelen en anderzijds de behoeften op langere termijn. Mijn uitspraak richtte zich ook op die langere termijn en de ontwikkelingen in de wereld en de gevolgen daarvan voor onze eigen Nederlandse samenleving. Als hij dat nu wil terugbrengen tot een discussie over de begroting van Defensie voor komend jaar dan zullen wij die discussie voeren, maar, zoals hij als geen ander weet, voeren wij die discussie al gemeenschappelijk vanuit Defensie, Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Ik heb twee vragen. De eerste is gericht aan de woordvoerster van de PvdA-fractie, mevrouw Eijsink, die kort geleden een rapport aan de Kamer heeft aangeboden onder de titel "In dienst van Nederland, in dienst van de wereld". Daarin is een van de belangrijkste uitgangspunten: geen geld erbij. De PvdA-fractie zit nu wat stil achter mij. Ik zou echter graag van haar vernemen wat zij vindt van deze beide ministers van oorlog of, zoals ze officieel heten, de minister van Defensie en van Buitenlandse Zaken.

Dan mijn tweede vraag. Op korte termijn zou er geld bij moeten. Dat zou betekenen dat op de lange termijn, waarop de verkenningen betrekking hebben, het nog veel meer zou kunnen zijn. Ook ik ben in Afghanistan geweest. Die 1 mln. per dag wordt daar mijns inziens niet goed besteed. Sluiten beide ministers uit dat uit die verkenningen blijkt dat meer inzet van wapengekletter de wereld niet veiliger maar onveiliger maakt, zoals nu toch uit alles blijkt? Zou dat een uitkomst kunnen zijn?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Het plan "In dienst van Nederland, in dienst van de wereld" van de PvdA gaat over taakspecialisatie en gaat niet over minder geld maar over keuzes maken. Dat is ook ten dienste van de verkenningen waarover de minister van Defensie het zo-even had. Het plan gaat ook over personeel. Wij weten op dit moment allemaal dat Defensie een tekort heeft van 7000 mensen; dat zijn geen 7000 generaals maar dat zijn de mensen die het werk doen. Daar gaat dat plan over. Dat staat ook ten dienste van de verkenningen. Met ons valt altijd te praten over van alles en nog wat, maar er moet eerst orde op zaken komen bij Defensie.

Minister Van Middelkoop:

Voorzitter. Ik betwist de uitspraak van de heer Poppe zeer dat het geld dat wij uitgeven in Afghanistan niet goed besteed zou zijn. Het interessante is juist dat steeds meer geld wordt besteed aan wederopbouwactiviteiten maar het zij erkend, zoals ik al eerder tegen de heer van Bommel zei, dat heel veel geld van Defensie naar die operatie gaat. Dat wordt zeer goed besteed aan bescherming, goede bewapening enzovoort. Dat is uitvoerig gerapporteerd aan de Kamer.

Wij lopen hier niet vooruit op de uitkomst van de Verkenningen maar de heer Poppe bezondigt zich aan heel goedkope retoriek door het te hebben over "wapengeklepper" dat de wereld minder veilig zou maken.

De heer Van Raak (SP):

"Gekletter"!

Minister Van Middelkoop:

Dat strookt niet met de werkelijkheid waarin wij leven en dat is al helemaal niet de werkelijkheid van de inzet van de Nederlandse krijgsmacht. Die taal moet de heer Poppe niet gebruiken. Het mag wellicht in het verleden het geval zijn geweest elders in de wereld maar dit is niet de manier waarop over de Nederlandse krijgsmacht en de inzet van die krijgsmacht gesproken mag worden.

De heer Knops (CDA):

Het CDA is het hartgrondig eens met de analyse van de minister van Buitenlandse Zaken dat de defensie-inspanningen van Europa de afgelopen jaren zijn achtergebleven. Als je kijkt naar de situatie in de wereld, kun je niet constateren dat de wereldvrede is aangebroken, integendeel. Je kunt tot de conclusie komen dat wij het vredesdividend de afgelopen jaren misschien wat snel hebben geïnd. Daarover heb ik een vraag aan de minister van Defensie.

Hij gaf ongeveer een maand geleden aan dat hij geen extra geld nodig had en dat de missie in Uruzgan prima betaald kon worden maar tegelijkertijd nemen wij onze reservisten de wapens af om ze in te kunnen zetten in Afghanistan. Hoe kan de minister dit uitleggen? Is dit niet gewoon interen en een publiekelijke erkenning van het feit dat meer geld nodig is?

Minister Van Middelkoop:

Ik weet dat ik sommigen een plezier doe als ik elke dag roep dat er bij Defensie extra geld bij moet. Ik weet niet of dat ook de heer Knops regardeert. Hij weet echter, en dat herhaal ik hier, dat wij een heel zorgvuldige berekening hebben gemaakt in de artikel 100-brief voorafgaand aan het besluit om voor nog twee jaar te tekenen voor Uruzgan, Afghanistan. De heer Knops heeft aan dat debat deelgenomen. De overgrote meerderheid van de Kamer heeft heel goed begrepen dat die operatie financieel gedekt is. Vervolgens houden wij natuurlijk de vinger aan de pols. Als zich eventualiteiten voordoen dan is het volstrekt normaal dat de minister van Defensie contact opneemt met de minister van Financiën. Ik heb mijzelf niet horen zeggen dat er geen geld bij moet. Laat daar geen misverstand over bestaan. Mijn hele optreden is erop gericht om het mogelijk te maken om elke operatie voldoende te financieren. Tot op heden zijn wij daarin geslaagd. Wat dat voor de langere termijn betekent, is een zaak voor de Verkenningen, waaraan wij allemaal kunnen deelnemen.

De voorzitter:

Ik dank beide ministers voor de antwoorden.

Wij kunnen nog net binnen de tijd overgaan naar de laatste set vragen van dit vragenuur, de vragen van de heer Fritsma.

Naar boven