Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 86, pagina 6092-6112 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 86, pagina 6092-6112 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inburgering (inburgeringsvoorzieningen voor alle inburgeringsplichtigen gericht op het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal) (31318).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter. Een van de verdiensten van het vorige kabinet was de herziening van het inburgeringsstelsel. Met de Wet inburgering en met de Wet Inburgering Buitenland werd zo veel mogelijk het vrijblijvende van de inburgering afgehaald. De Wet inburgering is er voor immigranten die ouder dan 16 en jonger dan 65 jaar zijn, niet afkomstig zijn uit de Antillen of uit de Europese Unie, niet de Nederlandse nationaliteit hebben en ook niet acht jaar Nederlands onderwijs hebben gevolgd. Voor anderen is er dan nog, naast de Wet inburgering, de Regeling vrijwillige inburgering. Nu er een wijziging van de Wet inburgering aan de orde is, zal ik het er niet over hebben dat de VVD-fractie van mening is dat er helemaal geen kansarme immigranten meer toegelaten moeten worden. Er zijn er al veel te veel. Ik zal het ook niet over onze opvatting hebben dat inburgering een vereiste is, een harde voorwaarde voor voortgezet verblijf in ons land. Ik beperk mij nu tot het voorstel tot wijziging van de Wet inburgering dat aan de orde is.
Ik stel dan vast dat het oude inburgeringsstelsel onvoldoende effectief was, maar dat helaas tot nu toe het nieuwe stelsel ook nog onvoldoende effectief is. Wij hebben het er daarnet al over gehad dat de beschikbare budgetten niet benut worden door de gemeenten, de leslokalen leeg blijven en de leraren ontslagen dreigen te worden. Dat moet snel veranderen. De VVD-fractie wil daaraan meewerken. Ik denk overigens dat de problemen niet met een wetswijziging alleen kunnen worden opgelost. Er zijn ook grote tekortkomingen bij de gemeentelijke uitvoeringsorganisaties en bovendien is de inzet van individuele inburgeringsplichtigen nogal eens onvoldoende. Vandaag kijken wij echter in de eerste plaats naar de wet. Wat blijft na de wetswijziging die nu aan de orde is, is dat inburgeringsplichtigen zelf verantwoordelijk zijn voor hun inburgering, dat een inburgeringsexamen wordt afgenomen en dat er verblijfsrechtelijke consequenties zijn verbonden aan het niet slagen voor dat examen.
De twee elementen in het inburgeringsvoorstel dat nu aan de orde is, en dan doel ik op het oorspronkelijke wetswijzigingsvoorstel, zijn in de praktijk al ingevoerd per 1 november van het vorige jaar. De VVD-fractie stemt ermee in dat aan iedereen die onder de Wet inburgering valt een aanbod kan worden gedaan voor een inburgeringscursus. Dit kan nu dus ook aan werkenden worden gedaan. Het risico dreigt echter dat de capaciteit vooral opgevuld gaat worden door immigranten die zichzelf ook wel op eigen kracht hadden kunnen redden. De leslokalen worden gevuld, het budget wordt uitgegeven, maar immigranten zonder werk, al dan niet met een bijstandsuitkering, blijven thuis. Degenen die al werk hebben en die al kansrijker zijn, komen vervolgens in de schoolbanken te zitten. Hoe wil de minister dit voorkomen?
De VVD-fractie stemt toch in met dit wijzigingsvoorstel omdat zij vindt dat het in ieder geval van belang is dat de zaak gaat draaien. Als dat eenmaal het geval is, is het gemakkelijker om meer en andere cursisten in te passen. Dat moet uiteindelijk gebeuren, dat is de opgave waar de staatssecretaris en in het bijzonder de gemeenten voor staan.
Een andere vraag is waarom het redelijk zou zijn dat de prognoses die de gemeenten hanteren en de toegekende budgetten gelijk blijven, terwijl de doelgroep veel groter wordt. Als de doelgroep de kansen pakt, komen er veel meer mensen in aanmerking voor de cursussen en krijgen veel meer mensen de cursussen al dan niet verplicht aangeboden. Waarom is het dan redelijk dat de prognoses voor de gemeenten en de toegekende budgetten gelijk worden gehouden? Hoe veel moeten de prognoses en budgetten omhoog als alle immigranten aan hun inburgeringsverplichtingen voldoen, en dus alle aanbiedingen worden geaccepteerd en alle verplichtingen worden nagekomen? Wordt daarvoor dekking opgenomen in de begroting voor het jaar 2009? De minister verwacht dat het gaat lopen, wij zijn van mening dat het moet gaan lopen. Is er, als het gaat lopen, in de begroting 2009 voldoende geld beschikbaar voor die vergrote groep en voor alle kosten die dat met zich meebrengt?
Mijnheer de voorzitter. Wij stemmen ook in met de tweede wijziging. Als inburgeringsplichtigen toereikende capaciteiten hebben, mogen zij direct opgaan voor het staatsexamen Nederlands als tweede taal en is het niet langer nodig om eerst het inburgeringsexamen af te leggen.
Gisteren hebben ons nog twee aanvullende wijzigingen bereikt. Dat was laat, maar omdat de inhoud al eerder aangekondigd was, kunnen die wat ons betreft in behandeling komen. Die twee aanvullende wijzigingen betreffen ook weer inburgeringsplichtigen met meer capaciteiten, in dit geval inburgeringsplichtigen die een mbo-opleiding volgen en tegelijkertijd een inburgeringscursus. Zij kunnen straks volstaan met alleen het mbo-examen. Voor hen vervalt het inburgeringsexamen. Kan de minister bevestigen dat het mbo-examen dan ook altijd in de Nederlandse taal wordt afgenomen? Als dat niet het geval is, schieten wij er natuurlijk weinig mee op. Als dat wel het geval is – ik ga daar maar van uit – stemmen wij ook met deze wijziging in.
Dan wil ik iets zeggen over de vierde en laatste wijziging, die nu aan de orde is. Het blijft zo dat een college van B en W van een gemeente beslist over de inburgeringsvoorzieningen, maar de gemeenteraad kan bepalen dat die beslissing niet in de vorm van een aanbod, maar in de vorm van een verplichting wordt gegoten. De inburgeringsplichtige moet vervolgens meewerken op straffe van een boete. Als alternatief blijft voor gemeenteraden de keuzemogelijkheid open om het huidige stelsel te handhaven. B en W bieden dan een inburgeringsvoorziening aan. Indien de inburgeringsplichtige die aanvaardt, ontstaat de verplichting. Indien hij weigert, wordt dat geaccepteerd, maar dan moet hij wel op andere wijze ervoor zorgen dat hij tijdig slaagt voor het inburgeringsexamen. Kan de minister nog eens uitleggen waarom wij mogen aannemen dat wat ik net heb verwoord als duidelijk zal worden ervaren en goed zal werken? Wat is het voordeel van het werken met twee stelsels? Waarom is hetgeen voor de ene gemeente goed is, niet goed voor de andere? Trapt de minister niet in een valkuil? Volgens haar analyse was alles erg ingewikkeld geworden, maar maakt zij dit onderdeel niet weer ingewikkeld? Wij zullen de reactie van de minister afwachten en daarna bepalen of wij met dit wijzigingsvoorstel zouden kunnen instemmen.
De minister heeft voor deze zomer nog een vijfde en een zesde wijziging aangekondigd. Ook voor oudkomers wordt de inburgeringsperiode daarmee naar drieënhalf jaar gebracht. Nu is die periode nog vijf jaar. De regeling vrijwillige inburgering die naast de Wet inburgering geldt, wordt in die wet opgenomen. De VVD-fractie zal die wijzigingsvoorstellen met een positieve grondhouding tegemoet treden, om te spreken met de woorden van oud-premier Van Agt nadat over hem vorige week een boek was verschenen. De achtergrond voor die voortdurend positieve grondhouding bij de behandeling van de wijzigingsvoorstellen is dat een goed functionerend inburgeringsstelsel van groot belang is voor de integratie van immigranten en daarmee voor de toekomst van onze samenleving. Het is nu aan de minister om ervoor te zorgen dat zij de zaak snel op gang krijgt, vooral in de grootste steden. De medewerking van de Kamer is er wat ons betreft. Nu moet er gepresteerd worden.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. De wetswijziging die hier centraal staat, is bedoeld om het de gemeenten gemakkelijker te maken om inburgeringsvoorzieningen aan te bieden. De grote problemen die nu spelen bij het aanbieden van inburgeringscursussen en bij de stagnatie daarvan moeten worden weggewerkt, maar de inburgeringsproblemen zullen met deze wijziging niet worden opgelost. Dat komt doordat men met de hele Wet inburgering in haar huidige vorm, inclusief de beoogde wijzigingen, achter de feiten aanloopt. Dat is onder andere het gevolg van het feit dat wij sowieso veel te veel migranten toelaten, maar daar zal ik het nu niet over hebben. Het gaat erom dat wij van immigranten die niet op asielgronden binnenkomen, mogen verwachten dat zij voor binnenkomst in Nederland zijn voorbereid op deelname aan onze samenleving en dus goed Nederlands spreken. Hierop moet ingezet worden en dit kan heel doeltreffend bereikt worden met verzwaring van het regime van de Wet inburgering buitenland, want de eisen die nu na afloop van het hele inburgeringstraject in Nederland worden gesteld, kunnen natuurlijk ook worden gesteld voor de komst naar Nederland. Wie niet aan die zwaardere eisen van de Wet inburgering buitenland voldoet, krijgt geen verblijfsvergunning. Dit is de enige manier waarop je voorkomt dat je achter de feiten aanloopt en de enige manier om de gigantische kosten voor inburgering binnen de perken te houden. In deze visie is de vreemdeling zelf verantwoordelijk voor de voorbereiding op de toets en de kosten die dat met zich meebrengt, zoals dat nu ook al het geval is bij de bestaande Wet inburgering buitenland.
Het is natuurlijk ook de manier om af te komen van de huidige chaos rond de in Nederland gegeven inburgeringscursussen. Ik roep de minister dan ook op het inburgeringstraject zo snel mogelijk en in zijn geheel over te hevelen naar de herkomstlanden van de immigranten. Dat is goed voor de samenleving, die dan niet langer voor het kostbare voldongen feit wordt geplaatst van vele niet-Nederlandssprekende nieuwkomers. Het is natuurlijk ook goed voor de immigranten, die meteen na binnenkomst in Nederland goed voorbereid aan de samenleving kunnen deelnemen. Graag ontvang ik hierop een reactie van de minister. Bij een vorige gedachtewisseling hierover heeft de minister al eens gezegd dat dit voorstel strijdig is met de Wet inburgering buitenland, maar die wet kan natuurlijk aangepast worden.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik ken de heer Fritsma toch als iemand van de duidelijke taal. Dus waarom er omheen draaien? Wil hij de inburgering niet gewoon helemaal overhevelen naar het buitenland, om het zo moeilijk mogelijk te maken om naar Nederland te komen, dus eigenlijk om de immigratie te beperken en helemaal niet om de integratie in Nederland te bevorderen?
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. Als het voorstel de immigratie beperkt, dan is dat een heel mooie bijkomstigheid. Maar wij hebben het nu over inburgering. Ik heb net twee argumenten aangegeven waarom dit systeem een effectievere inburgering zal bewerkstelligen: de vreemdeling zelf neemt goed voorbereid deel aan de samenleving en de samenleving wordt niet voor het voldongen feit geplaatst dat er veel mensen binnenkomen die nog niet zijn voorbereid op deelname aan de samenleving.
De heer Dibi (GroenLinks):
Wij hadden vorige week een debat over de stagnatie van de inburgeringscursussen in Nederland. Daar heb ik de heer Fritsma gemist. Ook nu heb ik van hem geen voorstel gehoord over hoe wij die inburgeringscursussen in Nederland kunnen verbeteren, want daar praten wij nu over. Ik hoor de heer Fritsma echter wel voorstellen om alles wat er nu in Nederland is, maar te verhuizen naar het buitenland.
De heer Fritsma (PVV):
Klopt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Eerlijk gezegd denk ik dat dit gewoon bedoeld is om de immigratie zoveel mogelijk te verminderen. Het zou de heer Fritsma sieren als hij daar ook gewoon openlijk voor uitkwam.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. Ik ben ervan overtuigd dat het verplaatsen van de inburgeringseisen naar het moment voordat men Nederland binnenkomt een effectievere inburgering bewerkstelligt. Daar ben ik van overtuigd. Maar nogmaals: als dat een immigratieremmende werking heeft, dan vind ik dat mooi meegenomen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. In aansluiting op de voorgaande interruptie wil ik het volgende opmerken. Wij hebben nu gewoon te maken met de grootste groep die in Nederland wil inburgeren, wat moeilijk blijkt te zijn. Zouden wij daarover van de PVV-fractie nog wat constructieve opmerkingen mogen krijgen? Als wij alles naar het buitenland verschuiven, dan blijft iedereen die in Nederland goedwillend is en graag wil inburgeren dus thuis en dan gebeurt er helemaal niets.
De heer Fritsma (PVV):
Nee, voorzitter. Ik heb het over de overheveling naar de Wet inburgering buitenland gehad. Dit betekent dat de doelgroep van de huidige Wet inburgering buitenland hetzelfde blijft. De groep waar mevrouw Van Toorenburg op doelt, valt inderdaad niet binnen die doelgroep, omdat het oudkomers zijn. Voor de oudkomers moeten er natuurlijk voorzieningen in Nederland blijven. De PVV-fractie pleit er wel voor dat de inburgeringsvoorzieningen die voor de oudkomers gelden, bekostigd worden door de oudkomers zelf.
De huidige problemen rond de inburgeringscursussen worden door het kabinet op veel manieren verklaard. Maar er wordt veelal voorbijgegaan aan de onwil van de kant van allochtonen. Dat is natuurlijk ook een factor in de beroerde resultaten van de inburgeringscursussen. Die onwil moet worden aangepakt. Het is simpelweg niet uit te leggen dat mensen die niet willen inburgeren en bijvoorbeeld zonder opgaaf van redenen niet eens komen opdagen bij de verplichte inburgeringscursus, toch gewoon in Nederland mogen blijven. Zo los je inburgerings- en integratieproblemen natuurlijk nooit op. Dus zolang de inburgeringseisen niet gesteld worden voor de komst van immigranten naar Nederland, moet er op dit punt wat gedaan worden. Ik roep de minister op om de noodzakelijke daadkracht te tonen en simpelweg de verblijfsvergunning in te trekken van immigranten die niet komen opdagen op de verplichte inburgeringscursus, verwijtbaar niet meewerken of de cursus niet afmaken. Wellicht dat de dramatische resultaten van de inburgeringscursussen dan een mooie impuls krijgen.
Nu er een koppeling tussen het volgen van de inburgeringscursus en het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning wordt beoogd, zoals het kabinet heeft aangegeven, moet die koppeling natuurlijk gelden voor alle verblijfsvergunningen. Aan de minister de vraag waarom daar niet voor gekozen is.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik moest net even lachen om de inbreng van de Partij voor de Vrijheid. Als er allochtone jongeren zijn die over de grens gaan, dan willen zij die het liefst het land uitzetten. Maar als er een wet is die hen niet bevalt, dan willen zij die ook het liefst het land uitzetten.
"Inburgering" is inmiddels een populair begrip. Wij willen dat mensen inburgeren. Dat betekent in gewoon Hollands meedoen, werken, naar school gaan, welke leeftijd je ook hebt of op een andere manier een bijdrage leveren aan Nederland. Het doel van de wet die wij vandaag bespreken, is ervoor te zorgen dat gemeenten in Nederland aan iedereen een aanbod kunnen doen een inburgeringscursus te volgen. Voorheen waren er allerlei doelgroepen waaraan gemeenten wel of geen aanbod mochten doen en allerlei andere zinloze bureaucratische taferelen. Dat moet ongedaan worden gemaakt. Een oud-minister die zo tegen onnodige bureaucratie is, heeft zelf het meest bureaucratische monster in lange tijd gelanceerd en is ook pijnlijk afwezig bij elk debat waarin wij de bureaucratie willen terugdringen en de wet willen verbeteren. Ik heb het natuurlijk over de aanvoerder van de "hup Holland hup"-beweging. Ik zal in elk debat over dit onderwerp nogmaals wijzen op haar verantwoordelijkheid om hier ook een inbreng te leveren.
Iedereen, oud of nieuw en jong of oud, kan meedoen aan deze nieuwe inburgeringswet. De fractie van GroenLinks vindt dat een mooie wijziging. Het wordt ook mogelijk dat inburgeringsplichtigen een aanbod krijgen waarmee zij direct kunnen opgaan voor een staatsexamen, een NT2-examen. Nu kan het alleen als zij dat zelf regelen of als zij eerst een inburgeringsexamen hebben afgelegd. Ik vind dit persoonlijk de mooiste wijziging, omdat wordt uitgegaan van talenten van de inburgeraar zelf. Waarschijnlijk ging de vorige minister ervan uit dat buitenlanders nooit opgeleid zijn en heeft zij dit daarom nooit zelf geregeld. Hoe het ook zij, het is wel van belang dat dit niveau de kansen op een echte baan vergroot. Werkgevers moeten dit niveau wel als volwaardig zien. Hoe gaat de minister werkgevers in contact brengen met inburgeraars die dat staatsexamenniveau halen?
Er is ook iets geks aan de hand met de wijzigingen die wij vandaag bespreken. Je zou bijna kunnen stellen dat een inburgeringscursus voor de politiek op zijn plaats is, want aanbieden betekent hier ineens verplichten. Dat is grappig, want het woord "aanbieden" is meestal een uitnodigend gebaar naar iemand. Daarop kan degene die het aangeboden krijgt het aanbod beleefd afslaan. Dit kabinet vindt echter dat je een gegeven paard niet in de bek mag kijken. Iets aanbieden is in dit geval afdwingen; beleefd weigeren is geen optie. Het is dan gek dat de inburgeraar door de gemeente wordt verplicht, maar wel als verantwoordelijke wordt gezien. Er werd gesteld dat de inburgeraar zelf kon bepalen op welke manier hij of zij het gewenste niveau verwierf en dat de overheid dat niet moest regelen. Dat idee strookt niet met de wijzigingen in dit wetsvoorstel.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik zou de heer Dibi er graag op wijzen dat wij dit niet in een achterkamertje hebben verzonnen, maar dat met name de grote steden met deze vraag zijn gekomen, omdat zij zien dat mensen hun partners uit het buitenland halen en er geen belang bij hebben om hen te laten inburgeren. Juist om de kansen van de partners, doorgaans vrouwen, te versterken, wilde men er druk op zetten. Het is een verzoek van de gemeenten; wij hebben het niet in een achterkamertje verzonnen. Zou de heer Dibi daarop willen ingaan?
De heer Dibi (GroenLinks):
Laat er geen misverstand over bestaan. Zeker voor vrouwen die uit Marokko, Turkije of welk land dan ook hierheen komen vind ik dat de inburgeringscursus verplicht moet zijn. Dat is de enige manier om ervan verzekerd te kunnen zijn dat zij zelfstandig kunnen deelnemen aan de samenleving en niet afhankelijk zijn van de man. Ik heb het over een aantal andere doelgroepen waarover ik zo meteen opheldering zal vragen aan de minister. Als u eventjes wacht, wordt het verhaal misschien ietsje duidelijker.
De inburgeraar moet ook zelf opdraaien voor de kosten die aan een inburgeringscursus zijn verbonden. Bovendien kan hij ook nog eens een boete van € 500 opgelegd krijgen, zelfs met terugwerkende kracht tot aan 1 november. Dat is flauw. Na een bepaalde tijd kun je niet zeggen: trouwens, ik had er niks van gezegd, maar nu wil ik alsnog dat je gaat betalen. Dan hadden zij eerder moeten zijn of dat vanaf het nieuwe inzicht moeten toepassen. Het doet mij denken aan een vriend van vroeger die heel veel rondjes gaf in de kroeg en later alsnog de rekening presenteerde.
Het grootste probleem heb ik met de verplichting voor bijvoorbeeld oudkomers en ook oudkomers met werk. Het is mij onduidelijk of u aan hen ook een verplicht aanbod wilt doen dat zij verplicht zijn te accepteren. Zij doen al mee en zijn volgens onze eigen maatstaven al ingeburgerd, maar moeten dan alsnog een verplichte cursus doen. Bovendien wil de minister Jan en alleman verplichten om een inburgeringstraject te volgen, terwijl er nog zo veel problemen zijn. Daarbij komt dat er nog gemeenten zijn die vaak geen passend aanbod doen, terwijl de rechtspositie van de inburgeraar onvoldoende is gewaarborgd. Vluchtelingenwerk Nederland zegt daarover dat soms verkeerde trajecten zijn ingekocht of dat het individuele programma niet in samenspraak met de inburgeringsplichtige is vastgesteld. Dat heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat werkzoekende vrouwen een traject volgen dat gericht is op opvoedingsondersteuning omdat de gemeente deze trajecten nu eenmaal voor hen heeft ingekocht. De gemeente gaat er dus vanuit dat die vrouwen hun kind thuis willen opvoeden. Zij kopen veel van die cursussen in en die vrouwen moeten de aangeboden cursus accepteren. Ik vind dat onacceptabel. Naar mijn oordeel is het juist belangrijk om in te zetten op het vinden van een "echte" baan voor die vrouwen.
Voor de GroenLinks-fractie staat centraal dat het aanbod passend is. Dat moet aansluiten bij de talenten en behoeften van de desbetreffende persoon. Wat gebeurt er als een inburgeraar van mening is dat een ander aanbod beter bij hem past dan het aangebodene? Hij mag dan niet gaan voor een meer passend aanbod. Dat getuigt van wantrouwen. Welke inspraakmogelijkheden heeft een inburgeraar? Ik overweeg om op dat punt een motie in te dienen.
Wij vinden het heel belangrijk dat iedereen de Nederlandse taal spreekt en dat betrokkenen de geschiedenis kennen. Het is dan echter wel belangrijk dat ook wij de Nederlandse geschiedenis kennen, dat wij weten hoe oudkomers in ons land zijn gekomen en wat toen van hen verlangd werd. Ik vind het raar als wij dat soort mensen anno 2008 verplichten tot het volgen van een inburgeringscursus.
Ik wil graag duidelijkheid over de Human Rights Watch in relatie tot de Wet inburgering buitenland. Is sprake van discriminatie? Is het doel alleen om in Marokko en Turkije de immigratie te beperken, of is het doel dat iedereen die naar Nederland komt zich kan voorbereiden op onze samenleving?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Vandaag vindt de formele bekrachtiging plaats van keuzes die al enige maanden geleden zijn gemaakt. Toen heeft een ruime meerderheid van de Kamer besloten dat de Wet inburgering aanpassing behoeft. Die moet worden vereenvoudigd. De minister is voortvarend met het aanpassen van die wet aan de slag gegaan. Met goedkeuring van de Kamer zijn gemeenten indertijd zelfs al geïnformeerd over het feit dat zij, vooruitlopend op de aanvaarding van de voorliggende wetsvoorstellen en de inwerkingtreding van de nieuwe wet, alle inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kunnen aanbieden die is gericht op een inburgeringsexamen of het staatsexamen. De gemeenten blijken deze ruimte zeer op prijs te stellen. Dat heeft geresulteerd in beweging in de inburgeringspraktijk. Dat is dus prima, alhoewel...
Al tijdens de behandeling van het Deltaplan Inburgering heeft de CDA-fractie aangegeven dat zij niet onverdeeld enthousiast is over de voorgestelde mogelijkheid dat de gemeente een door de overheid gefinancierd aanbod kan doen – er is slechts een kleine bijdrage nodig – aan iedere inburgeringsplichtige. Wij stellen de eigen verantwoordelijkheid nog altijd voorop. Daarmee bedoelen wij de zelfredzaamheid van de inburgeringsplichtige. Mensen met een hoog inkomen kunnen die cursus goed zelf financieren. De Staat hoeft voor hen dus geen aanbod te doen.
Wij vragen ons af of alle wijzigingen het ei van Columbus zijn. Wij zijn er namelijk van overtuigd dat grote problemen te wijten zijn aan de opstartperikelen: een trage reactie van gemeenten, gecompliceerde aanbestedingstrajecten enzovoorts. Omdat wij het kabinet met zijn ambitieuze doelstelling een goede kans willen geven, zijn wij vanzelfsprekend akkoord gegaan met de wijziging van de eerder gekozen systematiek. Het is niet zo zinvol om een analyse te maken om erachter te komen wie gelijk had en in hoeverre. Wij moeten naar de toekomst kijken. Het is de drive van iedereen om de gestagneerde inburgeringsmarkt vlot te trekken. Toch moeten wij onderkennen dat wij er niet zullen zijn met de voorgestelde wetswijzigingen. Van de gewenste toestroom is nog geen sprake, zeker niet in de grote steden die de grootste klus nog moeten klaren. In de brief van de minister, waarover wij afgelopen dinsdag hebben gesproken, staat dat er nog veel werk is te verzetten: aanjaagteams, het vergroten van de gemeentelijke beleidsvrijheid, het wegnemen van knelpunten in de kinderopvang. Het laatste zeg ik met name tegen de heer Dibi.
Vooral de grote steden laten het op dit moment afweten. Ik weet dat het behoorlijk verwijtend klinkt als ik zeg dat sommige steden er echt een puinhoop van hebben gemaakt, maar dat is de realiteit. Dat geldt in het bijzonder voor Amsterdam: 46 verschillende aanbieders, veel bureaus voor de intake. Dat had niet nodig moeten zijn. Kijk naar Rotterdam, dat op dit moment bezig is om 11 mln. te investeren om uiteindelijk in eigen verantwoordelijkheid de zaak vlot te trekken. Ik vraag de minister de gestagneerde markt aan te pakken, en daarin de verantwoordelijkheid van de gemeentes mee te nemen.
Hoe wil de minister bewerkstelligen dat alle inburgeraars meer dan thans het geval is zelf ook de noodzaak voelen om de Nederlandse taal goed te beheersen en de cultuur te begrijpen? Natuurlijk zijn er heel erg veel mensen die zelf alles op alles zetten om een bijdrage te leveren, maar er is ook een groep waarvoor dat niet het geval is. Hoe denkt de minister die meerwaarde te benadrukken, namelijk dat een investering in een inburgeringscursus ook daadwerkelijk rendement oplevert, zoals een gunstige arbeidsmarktpositie, gunstig voor opvoeding en schoolcarrière van kinderen, gunstig voor de sociale integratie en de inbedding in de Nederlandse samenleving? Maar dan zullen mensen die daadwerkelijk hun best hebben gedaan om een inburgeringscursus te halen, een kans op de arbeidsmarkt moeten krijgen. Ook daar is nog veel te doen.
De CDA-fractie is ingenomen met de nota van wijziging, waarin wordt voorgesteld gemeenten de mogelijkheid te geven de vrijblijvendheid van het aanvaarden van de aangeboden inburgeringsvoorziening te vervangen door een verplichting om mee te werken aan een vastgestelde inburgeringsvoorziening. Dat is de uitwerking van onze motie over het verplicht aanvaarden van een aanbod. Wij denken dat gemeenten daarmee steviger staan tegenover die mensen die zelf nog niet willen of, belangrijker nog, die het ingeburgerd raken van hun partner geen hoge prioriteit geven. In de memorie van toelichting wordt hierop terecht ingegaan. De overheid moet kunnen afdwingen dat dat toch gebeurt. Voor wat hoort wat, zo niet, dan toch. De gemeenten hebben expliciet gevraagd om deze stok achter de deur, aangezien zij de praktijk als geen ander kennen.
Wij hebben nog enkele vragen over de uitwerking. Waarom kiest de minister voor een constructie waarin de gemeenteraad kan bepalen dat het college ten behoeve van een inburgeringsplichtige een voorziening kan vaststellen en dus geen aanbod in strikte zin hoeft te doen? Waarom geen directe wettelijke bepaling dat het college een voorziening kan vaststellen die dus niet kan worden geweigerd? Wij zijn het erover eens dat die mogelijkheid er moet komen. Waarom dan eerst een verordening? Kan in een gemeente worden bepaald dat aan iedereen een verplicht aanbod moet worden gedaan? Of kan in een gemeente worden bepaald dat iemand kan worden verplicht een aanbod te aanvaarden? Dat was immers de bedoeling.
Een en ander vereist absoluut dat een passend aanbod wordt gedaan. Het kan en mag niet zo zijn dat iemand een verplichte voorziening als opvoedingsondersteuning krijgt, terwijl hij of zij graag een bijdrage wil leveren aan de arbeidsmarkt. Als wij mensen willen verplichten een aanbod te aanvaarden, zal dat aanbod extra zorgvuldig moeten worden vastgesteld, en ook de rechtspositie moet daarin duidelijk worden.
Mevrouw Karabulut (SP):
Vindt u ook niet dat gemeenten op een goede manier moeten bepalen welk aanbod moet worden gedaan? In een amendement van mijn hand wordt geregeld dat gemeenten in ieder geval een onderzoek doen, wat nu lang niet altijd het geval is.
De gemeente Utrecht zegt, problemen te hebben omdat sommigen het aanbod weigeren. De verplichting die er nu is, werkt dus niet. In de memorie van toelichting wordt verwezen naar kwetsbare groepen, waaronder migrantenvrouwen die door hun man worden belemmerd, of het nut er nog niet van inzien. Deelt u mijn mening dat het juist bij deze groep belangrijk is dat er een stukje maatschappelijke begeleiding komt, zodat de oorzaken van die problemen worden weggenomen?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Absoluut. Ik heb het amendement net gelezen en gezien dat het helemaal niet onsympathiek is. Graag hoor ik de reactie van de minister daarop. Ik weet overigens niet of het altijd per se noodzakelijk is om intakes te doen. Soms is namelijk duidelijk welke kant iemand op wil, iets wat je met name in kleinere gemeentes ziet.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat zijn inderdaad twee verschillende dingen. Een assessment maken en een intake doen, lijken mij noodzakelijk om tot een goede beoordeling te komen van wat iemand nodig heeft. Ik ben blij dat u mijn mening daarover deelt.
Mijn andere vraag ging over die kwetsbare groep waarvan u zegt dat gemeenten die moet kunnen verplichten om het aanbod te aanvaarden. Alleen met het aanvaarden van zo'n aanbod ben je er echter nog niet. Dit is juist een groep, net als de asielgerechtigden, die extra begeleiding nodig heeft. Die begeleiding bestaat eruit informatie te geven, hen ervan te overtuigen dat het wel belangrijk is, of te kijken wat er in de thuissituatie gedaan moet worden om ervoor te zorgen dat ze daadwerkelijk op de lange termijn integreren. Laten wij hen daarin, gekoppeld aan die verplichting, ook extra maatschappelijke begeleiding geven, bijvoorbeeld zoals dat nu voor de asielgerechtigden is geregeld.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat zou absoluut een positieve bijdrage zijn. Daar doelde ik ook op toen ik de minister vroeg hoe zij ervoor wil zorgen dat iedereen hierin ook de kansen en de mogelijkheden ziet, en het ook echt als een kans wordt gezien om een bijdrage te gaan leveren aan deze samenleving. In die zin zitten wij beslist op één lijn.
Bij iedere gelegenheid, en natuurlijk ook nu weer, wijzen wij op het belang van goed ingeburgerde opvoeders. Ouders die immers geen woord Nederlands spreken en onze samenleving totaal niet kennen of begrijpen, kunnen hun kinderen in onze complexe Nederlandse samenleving geen goede toekomst bieden. Zulke ouders kunnen hun kinderen grootbrengen maar niet opvoeden. De minister heeft herhaaldelijk aangegeven hierover in conclaaf te zijn met haar collega, de minister voor Jeugd en Gezin. Wij willen graag weten in hoeverre haar collega is doordrongen van de noodzaak inzake dit onderwerp. Mogen wij hierover nog steeds een notitie verwachten, voor het zomerreces?
Dan ga ik nu in op een ander, heel belangrijk punt. Onlangs ontmoetten wij de Europees Commissaris Orban, binnen Europa de portefeuillehouder meertaligheid. Hij is echt niet de eerste de beste en wij waren dan ook zeer verheugd van hem te vernemen dat hij van mening is dat de Europese lidstaten aan eenieder taaleisen kunnen stellen, dus ook aan hen afkomstig uit een andere lidstaat. Hij stelde heel duidelijk dat het een lidstaat vrij staat te eisen dat eenieder die zich in het land wil vestigen zich de taal van het land eigen maakt. Wij vonden dat nogal een uitspraak van zo'n vooraanstaande Europese functionaris. Het is een bevestiging van wat collega Ormel onlangs in een motie heeft vervat. Wat ons betreft is het kabinet in dezen veel te terughoudend. In de onlangs ontvangen notitie naar aanleiding van die motie-Ormel wordt wederom gesteld dat faciliteren wel kan maar verplichten niet. Wat ons betreft is dat, met alle respect, onzin. Hoezo is dat een beperking van het vrije verkeer van personen? Dat geldt toch voor iedere nationale verplichting, dus ook het verplicht bij je dragen van een legitimatie of het in Nederland verplicht verzekerd zijn? Wij stellen zo veel eisen aan mensen. Waarom niet de eis dat je de Nederlandse taal beheerst en dat je jezelf in het Nederlands verstaanbaar kan maken? Anders kun je hier toch niet leven en werken? Graag een nieuwe, aangepaste reactie van de minister voor WWI.
Nog een enkel woord over het voorliggend wetsvoorstel. De minister heeft er geheel in overeenstemming met artikel 19, lid 3, wederom voor gekozen om gemeenten geen landelijke selectiecriteria op te leggen maar om hun beleidsruimte te gunnen. Prima, het is van groot belang dat gemeenten rekening kunnen houden met hun specifieke lokale situatie. Daar moeten zij hun beleid op kunnen afstemmen. Maar houdt de minister wel enig zicht op de uitvoering om een beeld te krijgen en te houden van de uitvoeringspraktijk? Ziet de minister er wel enigszins op toe dat de criteria helder zijn, zodat voor een inburgeringsplichtige en ketenpartners nog wel enigszins duidelijk blijft of wordt of iemand kans maakt op een aanbod? Een beetje voorspelbare overheid is wel zo plezierig. Graag krijg ik een reactie van de minister hierop.
Een goed toehoorder heeft ons nog niets horen zeggen over de wijzigingen inzake twee zeer aangelegen onderwerpen. De eerste wijziging maakt het mogelijk direct op te gaan voor het staatsexamen Nederlands als tweede taal en de tweede wijziging betreft de mbo-opleiding niveaus 1 en 2, die aangevuld een vrijstelling voor het inburgeringstraject kan opleveren. Met onze reactie op die voorstellen sluit ik vandaag graag af. Wij zijn vanzelfsprekend zeer verheugd over de uitvoering van de motie-Sterk. De minister heeft haar belofte gestand gedaan om hier werk van te maken. Dit onderdeel van het wetsvoorstel omarmen de leden van de CDA-fractie dan ook van harte. Het voorstel betreffende het mbo-examen omarmen wij eveneens. Het gaat er immers om dat mensen sterker komen te staan in onze tamelijk ingewikkelde samenleving. Met een regulier diploma is dat natuurlijk pas echt het geval, zeker als het gelijk een mbo-2, een echte kwalificatie is.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Wij bespreken vanavond een wetswijziging en een nota van wijziging. De SP-fractie waardeert positief dat met deze voorgestelde wijzigingen iedere inburgeringsplichtige een door de gemeente aangeboden inburgeringsvoorziening kan krijgen. Ook het voorstel dat die voorziening gericht kan zijn op het staatsexamen Nederlands als tweede taal en de mogelijkheid van een aanbod van een taalkennisvoorziening aan inburgeringsplichtigen die een mbo-opleiding volgen op niveau 1 of 2, is een stap vooruit en heeft onze steun. Het komt erop neer dat de gemeente aan meer groepen een aanbod kan doen. Dat is goed voor de inburgeraar, de gemeente en de samenleving in haar geheel.
Uit de memorie van toelichting spreekt optimisme van de minister, maar wij kennen haar ook als een optimist. Zij hoopt dat met deze wetsvoorstellen een belangrijke oorzaak van de stagnatie van de instroom zal verdwijnen. Dat zal deels ook zo zijn. De puinhoop, de stagnatie van de instroom, de bureaucratie, de ontslagen en de twijfels over de kwaliteit zijn alleen nog lang niet verdwenen. Daar heeft de minister ook vijf of zes onderzoeken voor uitgezet. Daarvoor zal men ook tot het inzicht moeten komen dat marktwerking en het idiote circus van de aanbestedingen belangrijke oorzaken zijn van die chaos, maar daarover komen wij zeker nog te spreken. Ook daar valt nog een wereld te winnen.
Terug naar de wet zelf. De SP-fractie is benieuwd naar de mogelijke effecten van de wet. Gemeenten mogen al sinds 2007 een inburgeringsvoorziening aanbieden aan alle inburgeringsplichtigen. Kan de minister aangeven wat in het afgelopen jaar de concrete resultaten daarvan zijn? Hebben gemeenten gebruikgemaakt van deze mogelijkheid, zijn meer voorzieningen aangeboden en beperkte dat aanbod zich niet tot de groepen die relatief eenvoudig te bereiken waren? Hoe wordt maatwerk gegarandeerd?
Er wordt geregeld dat gemeenten inburgeraars kunnen verplichten om een aanbod van de gemeente te aanvaarden. In de nota van wijziging staat dat dit een middel is om lastige groepen te bereiken. Het gaat met name om inburgeringsplichtigen in een sociaal en financieel zwakke situatie, met name de migrantenvrouwen. In de memorie van toelichting staat dat zij door onbekendheid van wat van hen wordt gevraagd en mogelijke afhankelijkheid van hun partner hun inburgering uitstellen of helemaal niet komen opdagen. Het idee is dat niet zij "nee zeggen", maar dat hun omgeving "nee" zegt.
Ik heb daar een aantal vragen over voordat wij overgaan tot een generieke maatregel. Ik vind het van belang om te weten hoe groot de doelgroep is. Dat wordt eigenlijk nergens aangegeven. Om hoeveel mensen gaat het? De gemeente Utrecht schrijft in een brief aan de Kamer dat het gaat om honderden mensen en dat in het eerste kwartaal van 2008 honderden inburgeringsplichtigen een handhavingsbeschikking verkozen hebben boven het door de gemeente aangeboden inburgeringstraject. Die verplichting om binnen drieënhalf jaar een inburgeringstraject te volgen, werkt dus niet afschrikkend genoeg. Mijn fractie wil de ogen niet sluiten voor deze problemen, maar ik vraag mij wel af waarom deze extra verplichting om een aanbod te aanvaarden, wel afschrikkend genoeg zou zijn. Dat is weer een extra verplichting die niet opgevolgd hoeft te worden. Anders gezegd: bestrijd je met alleen deze maatregel wel het onderliggende probleem, namelijk onbekendheid, onbemindheid en druk vanuit de privéomgeving? Daarom moet juist aan deze groep, naast deze verplichte aanvaarding, extra begeleiding geboden worden, opdat de onderliggende problemen die uiteindelijk de integratie belemmeren, daadwerkelijk opgelost kunnen worden. Daarop krijg ik graag een reactie van de minister.
In de wet staat bijvoorbeeld dat asielgerechtigden op dit moment maatschappelijke begeleiding kunnen krijgen. Dat maakt onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening. Die groep zou wat ons betreft uitgebreid moeten worden. Nu kan een gemeente op grond van een intake zelf besluiten om deze hulp te bieden, maar wij garanderen liever ook dat aan iedere inburgeringsplichtige die verplicht wordt om die hulp te aanvaarden – ervan uitgaand dat dit de sociaal kwetsbaren zijn – die maatschappelijke begeleiding wordt geboden. Deelt de minister mijn mening? Ik wilde op dit punt een amendement indienen. Dat bleek echter wetstechnisch nogal ingewikkeld, temeer omdat er nog een aantal onduidelijkheden zijn waarover ik aanvullende vragen aan de minister wil stellen. Moeten gemeenten met deze mogelijkheid kiezen tussen een verplicht aanbod en het huidige stelsel? Als zij een keuze hebben, heeft die dan betrekking op een hele groep of op individuen? Als hij betrekking heeft op een hele groep, wie is dan die groep en hoe wordt hij samengesteld?
De heer Dibi (GroenLinks):
Stel nou dat onder die groep oudkomers vallen – de eerste generatie die al jaren in Nederland woont – die verplicht een aanbod moeten accepteren, omdat zij anders te maken krijgen met allerlei sancties. Wat zou de SP-fractie daarvan vinden?
Mevrouw Karabulut (SP):
Het betreft inburgeringsplichtigen die conform de wet al inburgeringsplichtig zijn. Er verandert dus niets aan de huidige situatie. De groep wordt niet uitgebreid. Mijn fractie vindt het wel enorm belangrijk dat maatschappelijke problemen, zoals belemmeringen in de sociaaleconomische sfeer en de thuissituatie, worden opgelost.
Er is echter ook een andere realiteit waarvoor mijn fractie de ogen niet wil of kan sluiten. Het komt nogal eens voor dat gemeenten een aanbod doen dat totaal niet past. Zij hebben bijvoorbeeld de verkeerde trajecten ingekocht, of individuele programma's zijn niet in samenspraak met de inburgeringsplichtige vastgesteld. De heer Dibi noemde al het voorbeeld van VluchtelingenWerk, dat een werkzoekende vrouw een traject op opvoedingsondersteuning aanbood, simpelweg omdat de gemeente dat had ingekocht. Ik ken ook voorbeelden van analfabete vrouwen uit Amsterdam die bij God niet weten wat hen overkomt, in tranen uitbarsten en maar moeten doorgaan met het volgende traject. Dat is volgens mij niet de bedoeling en dit is ook niet het maatwerk waarvoor de minister moet staan. Er zit op dit punt nog veel scheef.
Voor mijn fractie is dat maatwerk de tweede voorwaarde. Maatwerk is cruciaal. Als men al een verplichting invoert, heeft de inburgeraar en sowieso iedereen die een aanbod krijgt, toch op zijn minst recht op een goed en passend aanbod? Er moet rekening worden gehouden met kennis, ervaring, capaciteit en doelen van de inburgeringsplichtigen. De minister stelt dat zelf ook zo in de nota. De SP-fractie wil graag de garantie inbouwen dat dit gebeurt. Volgens de nota van wijziging kan het college van burgemeester en wethouders in de huidige wet inburgeringsplichtigen die een aanbod krijgen, oproepen voor een onderzoek of een intake. Dit onderzoek of deze intake is natuurlijk cruciaal om te bepalen wat iemand nodig heeft en om überhaupt een passend aanbod te doen. Het moet een standaardonderdeel zijn. Ik wil om die reden dit onderdeel omzetten in een verplichting en daartoe heb ik een amendement ingediend op stuk nr. 8. Het lijkt ons een voorwaarde om groepen te verleiden en eventueel door middel een stukje dwang ertoe te bewegen om deel te nemen aan inburgeringsvoorzieningen.
De problemen met de aanbieders van kinderopvang zijn bekend. Er is lang niet altijd genoeg plek voor inburgeraars, omdat zij slechts een paar uur op school zitten. Mijn fractie wacht af met welke maatregel de minister komt. Het is wel een belangrijke voorwaarde, niet alleen voor de inburgeringsplichtigen, maar ook voor de inburgeringsbehoeftigen. In Amsterdam is bijvoorbeeld de grootste groep die een inburgeringstraject moet volgen inburgeringsbehoeftig. Het is een obstakel als de kinderopvang niet geregeld is, want het betreft vrouwen die ook een opvoedtaak hebben. Kan de minister hieraan iets doen? Kan deze groep vrijwillige inburgeraars indien nodig een aanbod krijgen, zodat de aantrekkelijkheid wordt verhoogd?
Resumerend steunt de SP-fractie op hoofdlijnen het wetsvoorstel, maar zij vindt het wel cruciaal dat kwetsbare groepen de nodige begeleiding krijgen, opdat daadwerkelijke integratie kan plaatsvinden. Daarnaast moet maatwerk worden geboden, waarbij een intake cruciaal is alvorens gemeenten een aanbod doen. Ik benadruk nog eens dat er nog ontzettend veel punten te verbeteren zijn en dat wij ook de komende periode met onze alternatieven en voorstellen komen. De inburgeringschaos moet zo snel mogelijk worden opgelost.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. Inburgeren in het nieuwe thuisland legt het fundament voor duurzaam meedoen in onze samenleving. Een inburgeringsplicht is daarom een voorwaarde om te bouwen aan dit fundament. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de Wet inburgering zodanig gewijzigd dat gemeenten meer mensen een aanbod kunnen doen voor inburgering, namelijk alle inburgeringsplichtigen. Dit is prima, maar er moet wel sprake zijn van een passend aanbod en een effectieve inzet van de beschikbare middelen. Mijn fractie heeft daarover wat zorgen.
Inburgeringsplichtig zijn mag niet per definitie betekenen dat iemand koste wat kost een traject moet doorlopen. Het getuigt niet van deugdelijk bestuur als financiële middelen aan burgers worden gespendeerd die al zijn ingeburgerd. Hetzelfde geldt voor het verplichten van een aanbod waarvan de gemeenteambtenaar weet dat het onvoldoende aansluit op de individuele situatie van de inburgeraar, maar het toch doet omdat het nu eenmaal is ingekocht.
Mij bereiken berichten dat goed inburgerde burgers een verplicht aanbod krijgen. Afgelopen week nog ontving ik weer een dergelijk bericht. Ter illustratie citeer ik daaruit: "Mijn man is Amerikaan en sinds 1981 woon- en werkzaam in Nederland. Hij heeft gelijk zelf een talencursus gevolgd en afgerond. Nooit heeft hij een uitkering of enige toelage ontvangen voor wat dan ook. Hij heeft nu dus al 28 jaar voor zijn gezin gezorgd. Hij is manager bij een groot bedrijf en spreekt goed Nederlands. Toen wij de uitnodiging ontvingen voor het intakegesprek inzake de inburgering, dachten wij dat dit niet waar kon zijn. Na het intakegesprek werd het allemaal nog gekker, want nu moet mijn man binnenkort het inburgeringsexamen afleggen. Waar slaat dit op! En waar ligt hier enige meerwaarde in? Wij zijn zeer boos en op onze ziel getrapt door dit hele gebeuren."
De man van deze vrouw moet betalen voor het inburgeringsexamen, terwijl hij allang ingeburgerd is en zelfs een talencursus heeft gedaan. In sommige gemeenten blijken ambtenaren soms doof voor goede argumenten en beroepen zich op de wet, die stelt dat de inburgeringsplichtige een aanbod moet ontvangen. Waarom? Heeft dit misschien te maken met snel willen scoren op kwantiteit met zo min mogelijk kosten? Ik ben hier niet gerust op. Nu bestaat namelijk al de mogelijkheid voor vrijstelling. Volgens artikel 5.1f van de huidige Wet inburgering kunnen inburgeringsplichtigen worden vrijgesteld als zij hebben "aangetoond te beschikken over voldoende mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en evidente kennis van de Nederlandse samenleving". Dit kan op basis van diploma's. In artikel 2.7 is ook nog voorzien in een vrijstellingstoets. Heeft de minister er zicht op hoeveel burgers sinds de invoering van de wet vrijstelling hebben gekregen, en hoeveel op basis van een vrijstellingstoets?
Kennelijk worden beide artikelen door gemeenten verschillend uitgelegd. Sommige gemeenten geven alleen vrijstelling indien inburgeraars het inburgeringsexamen of het NT2-examen afleggen. Dit legt onnodig beslag op de capaciteit. Bovendien zijn hiermee voor de inburgeraars kosten en tijd gemoeid en raakt het hen in de persoonlijke levenssfeer omdat zij het voelen als een onderwaardering van hun inburgeringsprestatie. Dat is onwenselijk. In hoeverre moeten gemeenten potentiële inburgeraars actief wijzen op de korte vrijstellingstoets? Wat mij betreft, moet dat altijd gebeuren. Artikel 8 van de wet regelt dat de gemeenteraad een verordening moet opstellen met regels over de informatieverstrekking. Heeft de minister er zicht op dat dit goed gebeurt?
Ook de korte vrijstellingstoets kost geld en raakt mensen in hun persoonlijke levenssfeer. Is hier geen andere oplossing voor te bedenken? Natuurlijk moet willekeur worden voorkomen, maar ik roep de minister toch op om hiernaar nog eens goed te kijken. Ik denk bijvoorbeeld aan een ruimere toepassing van artikel 2.3.2 van het Besluit inburgering, waarin staat dat bij ministeriële regeling kan worden voorzien in vrijstelling van de inburgeringsplicht op grond van andere diploma's, certificaten of documenten dan genoemd in het Besluit inburgering. In ieder geval mag het niet zo zijn dat mensen die allang ingeburgerd zijn, het gevoel krijgen dat zij opnieuw moeten inburgeren. Dat vraagt om een goede communicatie vanuit de gemeente.
Op het laatste moment hebben wij een nota van wijziging ontvangen die het verplicht aanvaarden van een aanbod voor inburgeringsplichtigen regelt. Het nadere rapport hebben wij vanmiddag ontvangen, maar hierin ontbreekt het advies van de Raad van State. Wanneer kan de Kamer dit advies tegemoet zien? De aanleiding is de motie-Van Toorenburg c.s. waarin werd verzocht om het verplicht aanvaarden van een aanbod te regelen, tenzij er aantoonbaar op andere plaatsen aan inburgering wordt gewerkt. Het voorstel van de minister regelt nu het vaststellen in plaats van het aanbieden van een inburgeringsvoorziening in artikel 19a, door de gemeente de mogelijkheid te geven dit te regelen bij verordening. Het is bekend dat ik een voorstander ben van beleidsvrijheid voor gemeenten. Maar waarom kiest de minister daar in dit geval voor? Dit wordt namelijk niet onderbouwd in het voorstel. Wat zijn de consequenties van de voorgestelde wijziging voor de eerder genoemde vrijstellingsmogelijkheid? In artikel 2.7.3, sub c van het Besluit inburgering staat immers dat een aanvraag voor een vrijstelling op basis van de vrijstellingstoets niet kan worden gedaan als er een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Volgens mij moet die weg altijd openstaan, want anders rest alleen nog de optie van bezwaar en dat lijkt mij een zwaar middel.
Tot slot vindt de fractie van de ChristenUnie dat het verplicht aanvaarden van een aanbod gepaard moet gaan met een verbetering van de rechtspositie van inburgeringsplichtigen. Hoe wil de minister deze rechtspositie verbeteren? In het algemeen overleg over de wijziging van de wet heb ik gepleit voor een vorm van inspraak voor deze groep. Daar zag de minister toen geen heil in. Wie waarborgt de belangen van deze groep wanneer deze inburgeringsplichtigen een niet passend aanbod krijgen of wanneer zij een niet passende vastgestelde voorziening krijgen aangeboden. Het mag niet zo zijn dat inburgeringsplichtigen de dupe worden van verkeerd inkopen of het onvoldoende leveren van maatwerk door bepaalde gemeenten in hun inburgeringsbeleid. Ik vraag ook aandacht voor een goede voorlichting over de bezwaarmogelijkheden volgens de Algemene wet bestuursrecht.
Ik weet dat de wet nog op een aantal punten zal worden gewijzigd, maar ik wil de minister in ieder geval iets meegeven: wij hebben allemaal een brief ontvangen van de gemeente Utrecht, waarin wordt gesteld dat het moeilijk is om inburgeringsbehoeftigen te bereiken. De gemeente Utrecht vraagt om extra financiële ruimte, omdat in de prijs van het traject te weinig rekening is gehouden met de kosten van allerlei creatieve dingen die zij moeten doen om te werven. Kan de minister een reactie geven op deze brief van de gemeente Utrecht?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de vragen die mevrouw Ortega-Martijn heeft gesteld over de toepassing van het vrijstellingsartikel, want die zijn heel relevant. Ik heb bij een aantal werkbezoeken aan gemeenten gevraagd in hoeverre zij bij het opstellen van hun verordening en in hun lokale inburgeringsbeleid gebruik maken van de vrijstellingsmogelijkheid. Ik heb ook gevraagd of zij de ontheffingsmogelijkheid in hun verordening hebben opgenomen voor mensen die zich echt hebben ingespannen, maar om allerlei redenen desondanks het examen niet hebben gehaald. Het college kan die mensen op enig moment een ontheffing verlenen. Op beide vragen werd meestal gereageerd met een wat verdwaasde blik. Mijn indruk is, op basis van deze kleine steekproef, dat op lokaal niveau van deze twee mogelijkheden die de stroomlijning van de uitvoering ten goede komen geen gebruik wordt gemaakt. Gemeenten lijken zich er niet echt bewust van te zijn dat deze mogelijkheden bestaan.
Ik loop de vier onderdelen van de wetswijziging langs. Wij zijn daar zonder meer positief over. De wijziging biedt gemeenten de mogelijkheid om aan alle inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Tijdens de behandeling van de wet heb ik een amendement ingediend dat hetzelfde beoogde. Dat was overigens een suggestie die mij toen aan de hand werd gedaan door de toenmalige voorzitter van de brancheorganisatie voor re-integratiebedrijven Borea, die nu in vak-K zit. Ik heb wel een vraag aan de minister. In onze gedachtewisseling toen speelde het idee om inburgeringsplichtigen in eerste instantie de mogelijkheid te geven om het zelf te doen. Als zij het niet oppakken, kan hun een inburgeringsvoorziening worden aangeboden met een dwingend karakter. Optie één is dus dat men het zelf doet. Sommige inburgeringsplichtigen zijn daartoe in staat; zij hebben die ambitie, hebben er ideeën over en pakken het goed op. Doet men het niet, dan geldt optie twee, en krijgt men een verplichtend aanbod van de gemeente.
Die benadering moet dan ook breed, voor alle inburgeringsplichtigen, worden ingezet. Dit element, de mogelijkheid voor inburgeringsplichtigen om het zelf te regelen als zij daartoe de ambitie en de mogelijkheden hebben, zit nu niet in het voorstel. Ik vraag de minister om daarop in te gaan.
De wetswijziging maakt het mogelijk dat het inburgeringstraject ook gericht is op het staatsexamen Nederlands. In de vorige periode heb ik mij samen met collega Sterk bij herhaling druk gemaakt om dat mogelijk te maken. Het betekent eenvoudig dat mensen die meer talent en meer ambitie hebben meteen op een hoger niveau kunnen insteken. Het is echt een klassiek voorbeeld van departementale stammenstrijd dat dit eerder niet kon. Ik wil er even bij stilstaan omdat het zo klassiek is. Wat was er aan de hand? Als mensen ertoe in staat zouden worden gesteld om niet eerst het inburgeringsexamen te doen maar meteen NT2, zou dat ten koste gaan van het bve-budget, met andere woorden OCW. Het ministerie van OCW zag dat niet zitten en zei dat de minister voor Integratie het maar moest betalen. Men moest eerst maar naar een voorziening uit het reguliere inburgeringsbudget. Zo plat was de discussie achter de schermen.
Deze minister heeft, samen met de huidige bewindslieden van OCW, besloten om daarmee op te houden. Uit welk potje het komt, maakt niet uit: mensen die ambitie hebben, moeten die ambitie vooral kunnen nastreven. Hulde daarvoor.
De wetswijziging regelt dat de gemeenteraad bij verordening kan vaststellen dat een aangeboden inburgeringsvoorziening moet worden aanvaard. In principe steunen wij dat. Wij weten allemaal welke problematiek hierachter zit en waarom het soms echt noodzakelijk is om een moet-bepaling op te nemen. Eerder hebben wij met elkaar gesproken over de beperkte mogelijkheden in de huidige wet om van het begin af aan te handhaven. Dat kan allemaal pas op termijn. Begrijpen wij het goed dat met deze moet-bepaling de handhaving vanaf het eerste moment van start kan gaan, of wordt daarmee nog steeds gewacht? Het wordt dan weliswaar een moet-bepaling – men moet dit aanvaarden – maar vervolgens begint de handhaving nog steeds pas na x jaar. Dat is nog steeds een springend punt. Als een inburgeringsvoorziening verplicht voor de betrokkene wordt geregeld, en als hij of zij er niet op ingaat, dan moet naar onze mening de handhaving zo snel mogelijk van start gaan. Wij moeten daarmee niet jaren verliezen.
Ik sluit mij aan bij de vragen die door anderen zijn gesteld over het probleem dat het aanbod niet op maat is. Deze problematiek doet zich in sommige gemeenten voor; er staan nu eenmaal nog ingekochte plekken leeg die gevuld moeten worden. Welke mogelijkheid is er dan voor een inburgeraar met andere ambities om daarvan echt een punt te maken? Kan hij zeggen: sorry, ik wil iets anders, want ik heb andere plannen; ik wil aan het werk of ik wil een cursus op een ander niveau et cetera?
Bij het vierde punt van de wetswijziging heb ik ook nog enkele vragen. Hierbij gaat het om de mogelijkheid om in plaats van een inburgeringsvoorziening een taalkennisvoorziening in het kader van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 te volgen. Het principe steunen wij zeer; de vragen gaan slechts over de uitvoering.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik had nog een vraag over het maatwerk. Wij hebben allemaal de vraag gesteld welke rechten ertegenover staan; die vraag van de heer Dijsselbloem is terecht. Vindt hij niet dat de gemeente op zijn minst een behoorlijke intake moet doen, een gesprek met de inburgeringsplichtigen moet aangaan om überhaupt te kunnen bepalen wat zij nodig hebben?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ja, dat lijkt mij in algemene zin verstandig.
Mevrouw Karabulut (SP):
Steunt u daarmee het amendement dat ik heb ingediend?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Niet bij voorbaat. Het amendement van mevrouw Karabulut is een voorbeeld van een wel erg groot gebrek aan vertrouwen in de gemeenten. Zou het niet zo zijn dat een gemeente die zijn inburgeringsbeleid serieus oppakt, altijd een intakegesprek heeft met de inburgeringsplichtige en bekijkt op welk niveau deze mijnheer of mevrouw een cursus moet volgen? Moet het een cursus zijn die gekoppeld is aan het traject van opvoeding of aan het traject naar de arbeidsmarkt et cetera? Mevrouw Karabulut gaat er bij voorbaat van uit dat dit niet zo is. Zij wil de wet nog dikker en ingewikkelder maken en uitvoeringsregelingen toevoegen. Ik ben terughoudend. Maar don't push me, zou ik zeggen; ik wacht even de reactie van de minister af. Misschien is het nodig, maar ik weet het nog niet. Het voorstel dat mevrouw Karabulut presenteert, is een beetje gestold wantrouwen.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik zou niet durven pushen. Het enige is dat de heer Dijsselbloem zelf al aangeeft dat het met het aanbod, met het maatwerk, verschrikkelijk misgaat. Volgens mij sluit de heer Dijsselbloem dus de ogen voor de echte problemen. Ik heb nog een andere vraag.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik wil hierop graag reageren. Ik heb niet gezegd dat het met de huidige manier van aanbieden verschrikkelijk misgaat. Juist het intakegesprek dat mevrouw Karabulut in de wet wil opnemen leidt, zeker in de grote steden, tot geweldige bureaucratie en vertraging. Dat kan anders. Het is dus niet per se de schuld van het intakegesprek. Dit is echter wel een enorme vertragingsfactor, net datgene wat mevrouw Karabulut graag nog groter wil maken.
De voorzitter:
Dit wordt uw laatste vraag.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat is totaal niet het geval. Het feit dat het groot is geworden en dat Amsterdam met zes assessmentbureaus werkt, komt juist weer door de aanbestedingsprocedure en de marktwerking. Maar goed, ik wacht af tot welke inzicht de heer Dijsselbloem komt.
Een ander punt is de verplichting die in de wet is opgenomen om mogelijk te maken dat bepaalde groepen inburgeringsplichtigen het aanbod moeten aanvaarden. De heer Dijsselbloem heeft het over "het tweede moeten". Het moet al, en nu willen wij nog een verplichting inbouwen, juist omdat het zo'n moeilijke groep is. Vindt de heer Dijsselbloem niet dat juist deze groep daarbij ook een stukje maatschappelijke begeleiding moet krijgen?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik was zelf een van de initiatiefnemers om in de wet te zetten dat de maatschappelijke begeleiding geregeld moest worden, bijvoorbeeld voor de specifieke doelgroep van toegelaten asielzoekers en vluchtelingen. Daarvoor hadden wij toen ook een specifieke argumentatie, namelijk dat dit mensen zijn die niet al in het kader van huwelijksmigratie in een bepaalde sociale omgeving komen die hen kan helpen om in Nederland de weg te vinden. Deze mensen hebben soms jarenlang in isolement in een azc gezeten en kunnen de weg in Nederland moeilijk vinden. Wij hebben daarvoor ook een infrastructuur, namelijk de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Zij doen dat ondersteunende werk vaak in de gemeenten. Het lijkt mij dus een hele opgave om dit nu meteen op te schalen voor alle inburgeringsplichtigen. Ik hoor graag van de minister wat dit zou betekenen voor de gemeenten en of dit uitvoerbaar is.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik stel het nog even iets scherper. Het gaat mij niet om alle inburgeringsplichtigen. Ik zou graag van de heer Dijsselbloem willen horen welke groep hij voor ogen heeft, waarvoor hij de tweede moet-bepaling wil invoeren, namelijk de verplichte aanvaarding. Hoe ziet die groep eruit? Hoe ziet die problematiek eruit?
De voorzitter:
Dit was echt de laatste interruptie.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik ga dit niet bij voorbaat invullen. Ik vind het terecht dat de minister bewust voorstelt om dit aan gemeenten over te laten. Een terugkerende groep, verschillende mensen hebben daaraan gerefereerd, vormen bijvoorbeeld de vrouwen die echt inburgeringsbehoeftig en -plichtig zijn, maar door tegenwerking van thuis er nog steeds niet aan toekomen, die dus tegendruk hebben.
De voorzitter:
Wilt u uw betoog afronden?
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik heb nog een heel korte opmerking.
De voorzitter:
Nee, ik heb al twee keer gezegd dat het de laatste keer was.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik heb slechts nog een enkele opmerking. Dit betreft de kwestie van de voorziening voor taalkennis. Is voorzien, of komen wij straks weer met nieuwe problemen, dat wanneer mensen starten in het mbo-traject met taalkennisvoorziening en dat niet halen, zij kunnen terugschakelen naar de reguliere inburgeringscursussen en inburgeringsexamens? Is dat aanbod en de financiering ervoor er dan nog? Is er dus nog een spijtroute? Ik vraag dit omdat de ambities niet altijd overeenkomen met wat men werkelijk kan halen.
Wij juichen deze wijzigingen op hoofdlijnen zeer toe. Zij passen bij de inzet van minister Vogelaar om de Wet inburgering veel effectiever en praktischer te maken. De minister heeft alweer twee wijzigingen aangekondigd. Ik sluit niet uit dat wij nog andere kleine wijzigingen zullen moeten toepassen op deze wet om deze machine weer op gang te brengen. Dat is dringend noodzakelijk.
De voorzitter:
Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de beraadslaging. Ik schors de vergadering voor een vijftal minuten om de minister de kans te geven haar antwoorden even te rangschikken.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Minister Vogelaar:
Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun bijdrage. Wij wisselen hier met elkaar van gedachten over vier voorstellen tot wijziging van de Wet inburgering.
Ten eerste gaat het er mij om dat iedere inburgeringsplichtige een aanbod van een gemeente kan krijgen. Daar hebben wij al eerder met elkaar over gesproken. Wij hebben afgesproken dat dit inmiddels met terugwerkende kracht per 1 november 2007 in werking is getreden, waarmee er een stuk bureaucratie wordt weggehaald bij het vaststellen door gemeenten wie wel of niet in aanmerking komt voor inburgering. Dat is in ieder geval voor gemeenten erg belangrijk om de versnelling in de opgelopen achterstanden weg te kunnen nemen.
Het tweede punt is het direct kunnen opgaan voor het staatsexamen NT2. Ik vind het van groot belang dat dit geregeld wordt. In de wet was vastgelegd dat er ruimte moet zijn om in plaats van het moeten afleggen van het inburgeringsexamen – daarvoor maken mensen zich toch slechts op een beperkt niveau de Nederlandse taal eigen – juist degenen die beheersing van de Nederlandse taal op een hoger niveau kunnen realiseren ook de mogelijkheid te geven tot het afleggen van het staatsexamen. Dit is financieel goed geregeld. Vanmiddag voerden wij met elkaar een debat in het kader van de Integratienota over specifieke voorzieningen voor bijvoorbeeld hoger opgeleide vluchtelingen. Juist dit biedt deze mensen goede mogelijkheden om op een voor hun adequaat niveau het staatsexamen NT2 in plaats van het inburgeringsexamen te doen.
Het derde punt betreft de mogelijkheid van een vaktaalvoorziening. Daarbij gaat het mij om een ander alternatief, waarbij niet het inburgeringsexamen wordt afgelegd maar een beroepsopleiding wordt gevolgd. Het probleem bij de roc's is dat mensen dan de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. Door de mogelijkheid dat een gemeente in dat geval budget voor de inburgeringscursus beschikbaar stelt aan het roc kan dus de combinatie gemaakt worden van een adequate taalontwikkeling en een mbo-opleiding. In de richting van de heer Kamp zeg ik dat er wat mij betreft geen misverstand over bestaat dat dit inderdaad gewoon een reguliere mbo-opleiding is op het niveau van de startkwalificatie, dus mbo-2 met een examen in het Nederlands.
Het vierde punt is het verplicht aanvaarden van het inburgeringsaanbod. Voor alle duidelijkheid ga ik daarop nu specifiek in, want er zijn nogal wat vragen over gesteld. Wij hebben het hier over de Wet inburgering, hetgeen dus betekent dat wij met elkaar praten over alle inburgeraars die verplicht zijn om de inburgeringscursus te volgen; af en toe liepen de vragen en opmerkingen van de Kamer enigszins door elkaar. De feitelijk nu gehanteerde procedure is dat gemeenten een inburgeringsplichtige oproepen voor een intake. In reactie op het amendement zeg ik dat in de wet geen intake geregeld is, maar dat in het onderliggende Besluit Inburgering wel een verplichting tot intake geregeld is. In die zin is het amendement overbodig, omdat het in de onderliggende regeling is geregeld. Gemeenten roepen dus mensen op voor een intake en doen hun een inburgeringsaanbod; een inburgeringsplichtige kan dat op dit moment meteen aanvaarden, maar kan daar nu ook van afzien, want hij of zij is verplicht binnen een termijn van drieënhalf jaar aan zijn of haar inburgeringsvereiste te voldoen. Hij of zij kan dus drieënhalf jaar uitstellen om daadwerkelijk te beginnen met die inburgering. Gemeenten geven aan dat zij dat problematisch vinden. Met name vanuit de grote steden is het verzoek gedaan om ruimte om in gemeentelijke verordeningen, waarin geregeld wordt aan welke groepen er een aanbod wordt gedaan, te regelen dat op het moment van aanbod de gemeente kan zeggen dat vanaf dat moment begonnen wordt met het handhaven en dat de inburgeraar dus het aanbod aanvaardt. Als de inburgeraar dat niet doet, begint direct het handhavingsbeleid te functioneren zoals dat nu al in de wet staat, en dus niet pas over 3,5 jaar zoals de huidige situatie is. Die mogelijkheid, met de aanpassing van de verplichting om het aanbod te accepteren, wordt aan de gemeenten gegeven. Zo kunnen zij in hun verordening regelen of zij zo'n verplichting willen opleggen aan inburgeraars op het moment dat het aanbod is gedaan, zodat zij niet de termijn van 3,5 jaar hoeven af te wachten. Bovendien kunnen gemeenten in de gemeentelijke verordening ook regelen aan wie zij het aanbod doen, zodat daar enige flexibiliteit in is. Ik kan mij voorstellen dat als er bijvoorbeeld een zes maanden zwangere vrouw op het intakegesprek komt, het wellicht niet zo verstandig is haar het aanbod per direct te laten aanvaarden. In zo'n geval kan er afgesproken worden dat de cliënt het aanbod over een half jaar moet aanvaarden. Dat is dan misschien efficiënter dan iemand te laten starten die vrij snel erna weer een periode moet stoppen. Ik stel voor die flexibiliteit en die afweging niet in de wet te regelen, maar gemeenten de beleidsvrijheid te geven om er op lokaal niveau in een gemeentelijke verordening de nodige afspraken over te maken.
Ik hoop hiermee enigszins verduidelijkt te hebben wat mij voor ogen staat, op grond van een uitdrukkelijk verzoek van met name de G4. Ik sluit hiermee aan bij wat mevrouw Van Toorenburg erover zei. De G4 lopen tegen deze problematiek aan. Ook in de brief van Utrecht wordt heel expliciet gevraagd om de mogelijkheid er op deze manier mee om te gaan. Op deze manier kom ik aan die verzoeken tegemoet.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik heb het toch nog niet helemaal scherp. Is het nu het geval dat gemeenten moeten kiezen, dus of het één, of het ander?
Minister Vogelaar:
Nee. Ik heb heel duidelijk aangegeven dat gemeenten de mogelijkheid krijgen het te doen. Zij kunnen vervolgens zelf in hun verordeningen vastleggen onder welke condities zij het voor welke groepen willen hanteren.
Mevrouw Karabulut (SP):
Oké.
Minister Vogelaar:
Het is dus niet zo dat als je het doet, je het voor iedereen moet doen. Ik gaf zojuist het voorbeeld van een zwangere vrouw waarvoor het legitiem kan zijn om de handhaving enkele maanden uit te stellen.
Mevrouw Karabulut (SP):
Exact. Welke groepen moeten onder deze regeling vallen? De minister geeft zelf aan dat het een wens van de grote gemeenten is. Kan zij de groep en de problematiek nader omschrijven?
Minister Vogelaar:
Een aantal Kamerleden heeft er al aan gerefereerd dat wij te maken hebben met een groep waarin weerstanden bestaan in de persoonlijke omgeving van mensen om aan de verplichting te voldoen. In zo'n geval is er uitstelgedrag, het zo veel mogelijk oprekken van de 3,5 jaar om zo nog niet aan de verplichting te hoeven voldoen. Met het voorgestelde instrument krijgen gemeenten de mogelijkheid om daar wat meer druk achter te zetten. Het is in ieder geval één groep die ik in de gesprekken met gemeenten frequent heb horen noemen.
Mevrouw Karabulut (SP):
Het is mij toch niet helemaal duidelijk. Kan de minister nu eens ingaan op de problematiek? Welke problemen doen zich voor? Welke oorzaken liggen eraan ten grondslag? Hoe groot is de groep die zich onttrekt? Daar moeten wij toch iets meer over weten voordat een dergelijke generieke mogelijkheid überhaupt mogelijk wordt gemaakt. Daarbij komt nog dat ik een andere vraag heb, maar wellicht komt de minister daar later nog op. Hoe garanderen wij dat het echt lukt als deze tweede moet-bepaling ingebouwd wordt? Moet daar niet iets extra's voor gedaan worden?
Minister Vogelaar:
Eerst de eerste vraag. Ik stel dus geen generieke maatregel voor. Ik stel namelijk voor om het in de wet zo te regelen dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om de keuze te maken het in hun gemeentelijke verordening te regelen. Daar kunnen gemeenten dus maatwerk op leveren. Het gaat mij helemaal niet om een generieke maatregel, het gaat mij om het openen van een mogelijkheid. Natuurlijk is hiermee de hele problematiek van mensen die moeite hebben met inburgering niet opgelost. Natuurlijk moeten wij proberen om mensen zelf het belang van inburgering te laten inzien. Ik zal dan ook een heel grote campagne starten waarmee ik inburgering voor de mensen zelf wil presenteren als iets waarmee zij wat te winnen hebben. Die inburgering is natuurlijk niet alleen maar een verplicht nummertje, dat nodig is omdat wij vinden dat mensen de Nederlandse taal moeten kennen. Het gaat er juist om dat de mensen zelf het belang inzien van inburgering en dat zij weten wat het voor hun toekomst en de opvoeding van hun kinderen betekent als zij vaardigheid hebben in het Nederlands, een vaardigheid die nodig is om hier je weg in de samenleving te vinden. Het is dus niet of-of; wij moeten in beide aspecten investeren.
Mevrouw Karabulut (SP):
Het gaat dus wel degelijk om groepen. U geeft zelf aan dat gemeenten in hun verordening moeten beschrijven om welke groepen het gaat. Ik wil graag van u horen welke groepen dat zouden moeten zijn. Als dat niet duidelijk wordt, zal gemeten worden met twee maten. Je krijgt dan mensen die de inburgeringsplicht niet hoeven te aanvaarden en mensen die dat wel moeten. Daarom wil ik een duidelijk antwoord van de minister, anders weten wij niet waarmee wij bezig zijn.
Minister Vogelaar:
Een van de kenmerken van de wet is dat zij lokaal wordt uitgevoerd. Er worden dus ook lokaal prioriteiten gesteld. Het uitgangspunt van de wet is juist dat de gemeente bepaalt aan welke groepen waarvoor een verplichting geldt zij prioriteit geeft. In dit verband denk ik ook aan de vraag van de heer Kamp over het budget. Wij weten dat er in Nederland ongeveer 500.000 mensen onvoldoende taalvaardig zijn. Bij de totstandkoming van de wet was volstrekt helder dat de beschikbare budgetten ontoereikend waren om iedereen die conform de wet verplicht was om in te burgeren, onmiddellijk inburgering aan te bieden. Het uitgangspunt voor deze wet is echter dat de gemeente prioriteiten stelt. Zij bepaalt wie ze een aanbod doet. Het kabinet heeft een fors extra bedrag uitgetrokken, zodat meer mensen sneller in aanmerking kunnen komen voor inburgering.
De heer Dibi (GroenLinks):
Als ik het goed begrijp, werkt u de motie-Van Toorenburg c.s. zodanig uit dat die verplichting niet langer pas na drieënhalf jaar gaat gelden, maar dat die gaat gelden wanneer de gemeenten dat zelf willen. Zij kunnen dan ook zelf bepalen of zij het voorgestelde uiteindelijk wel of niet uitvoeren.
Minister Vogelaar:
Dat klopt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Het enige wat eigenlijk verandert, is de termijn waarbinnen de verplichting gaat gelden. De gemeente kan er nog steeds voor kiezen om op dat punt anders te handelen.
Minister Vogelaar:
Met dit voorstel zeggen wij niet dat iedere gemeente gedwongen wordt om van het voorstel gebruik te maken. Nee, wij bieden een keuzemogelijkheid. Dat past bij het uitgangspunt dat lokaal maatwerk wordt geleverd. Een aantal gemeenten heeft behoefte aan deze wet. Zij willen die graag. Ik regel ermee dat zij de mogelijkheid hebben om een extra instrument te hanteren.
De heer Dibi (GroenLinks):
De wens van de gemeenten ligt natuurlijk ten grondslag aan de motie waarover wij het net hadden. Een aantal inburgeringsplichtigen zal niet mee willen doen...
Minister Vogelaar:
Zij zullen uitstelgedrag vertonen.
De heer Dibi (GroenLinks):
En zij zullen mogelijk na drieënhalf jaar nog steeds niet mee willen meewerken. Over welke mensen hebben wij het dan? Hebben wij het dan over vrouwen, over jongeren of over oudkomers? Oudkomers vallen namelijk ook onder deze doelgroep. Hebt u zicht op deze groep? Weet u over wie wij het hebben?
Minister Vogelaar:
Wij hebben het over mensen voor wie een inburgeringsplicht geldt. Net als ik weet u wie dat zijn: mensen die nu als nieuwkomer naar Nederland komen en mensen die hier minder dan acht jaar onderwijs hebben gevolgd en die niet beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Ook voor die oudkomers geldt de verplichting. Wij weten uit ervaring dat het met name gaat om een groep vrouwen onder oudkomers die niet veel support van de persoonlijke omgeving krijgt om met inburgering te beginnen. Ik heb net al een voorbeeld gegeven van die problematiek. Bij die groep doet zich dat uitstelgedrag voor.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik ben echter ongelukkig met het feit dat voor een bepaalde groep oudkomers toch een verplichting geldt. Mijn fractie heeft voor aanneming van de wet gestemd en ik kom dus met een nieuw standpunt. Er zijn veel zorgen geuit bij de vraag wie wel en wie niet moeten inburgeren. Ik vind dat wij de aandacht moeten richten op de mensen waarvoor de inburgering echt nut heeft. Er is een groep oudkomers die aan het eind van hun leven staan. Zij willen genieten van hun oude dag. Wij zouden ze nu niet meer het klaslokaal in moeten jagen. Wij moeten prioriteit geven aan inburgering van anderen, aan inburgering van mensen die nog aan het begin van hun leven staan. Wat vindt u daarvan?
Minister Vogelaar:
De wet geeft aan dat lokaal afgewogen moet worden aan wie de gemeente een aanbod doet. Ik kan de opvatting van de heer Dibi delen. Als ik verantwoordelijk gemeentebestuurder was, zou ik er inderdaad voor kiezen een aanbod te doen aan mensen die nog een arbeidzaam leven voor zich hebben of die kinderen moeten opvoeden in plaats van aan mensen die al een stuk ouder zijn en misschien een ander levensperspectief hebben. Als er keuzes gemaakt moeten worden op dat punt – dat moeten gemeenten doen, gelet op de beschikbare budgetten – dan lijken mij dat logische keuzes. Maar de gemeente heeft wel de autonomie om die keuzes te maken.
De heer Kamp (VVD):
De gemeenten mogen nu kiezen voor een alternatief verplichtend stelsel. De gemeenten maken een verordening en bepalen zelf welke groepen daar wel of niet onder vallen. Aan de groepen die eronder vallen, mogen zij ook nog eens maatwerk leveren. Als dat het systeem is, wat is dan nog het belang van het handhaven van het oorspronkelijke stelsel? Wat is de meerwaarde van het in stand blijven van het oorspronkelijke stelsel? De gemeenten mogen zelf groepen kiezen en zij mogen zelf maatwerk leveren binnen die groepen. Nu het voor de gemeente zo vrijblijvend wordt, waarom zouden wij dan nog het oude stelsel handhaven?
Minister Vogelaar:
Misschien ontstaat er nu een misverstand tussen ons, want er komt niet iets anders in vergelijking met de huidige wet. Die formuleert dat er een verplichting is voor bepaalde categorieën, maar ieder jaar moet een gemeente een keuze maken met betrekking tot de aantallen mensen die per jaar daadwerkelijk een aanbod kunnen krijgen van de gemeente in relatie tot het beschikbare budget. Dat ligt echt ten grondslag aan de huidige wet, dus daar verander ik helemaal niets aan. Momenteel kan een gemeente na de drieënhalfjaarstermijn daadwerkelijk tot handhaven overgaan. De inburgeraar moet dan zijn inburgeringsexamen hebben gedaan. Als hij dat niet heeft gedaan, kan de gemeente gaan handhaven, kan zij met bestuurlijke boetes enzovoorts gaan werken en komt de betrokkene dus niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Die drieënhalfjaarstermijn probeer ik op verzoek van de gemeenten naar voren te halen. De gemeenten hoeven niet te wachten tot de drieënhalf jaar om zijn, maar op het moment waarop iemand wordt opgeroepen kan de handhaving meteen beginnen. De betrokkene krijgt dus een aanbod, moet dat aanvaarden en moet starten met de inburgering. Dat is in feite een aanscherpingsmogelijkheid voor gemeenten ten opzichte van de huidige situatie.
De heer Kamp (VVD):
Ik had begrepen, maar ik hoor het graag van de minister als het anders is, dat op basis van het nieuwe stelsel de gemeenteraad kan bepalen dat de beslissing van het college van burgemeester en wethouders over het volgen van een inburgeringstraject door een individu niet in de vorm van een aanbod, maar meteen in de vorm van een verplichting wordt gegoten. De gemeenteraad kan ertoe besluiten dat dat stelsel ingevoerd wordt. Vervolgens, zo zegt de minister, is het aan het college om te bepalen voor welke groepen in de gemeente dat geldt; binnen die groepen kan de gemeente ook nog eens maatwerk leveren. Wat ik graag wil begrijpen, maar wat ik niet begrijp, is wat dan nog de zin van het oude stelsel is. Op grond van het oude stelsel kan een gemeente alleen een aanbod doen. Als inburgeraar kan ik er dan voor kiezen dat aanbod aan te nemen. Als ik dat doe, dan ben ik verplicht om mee te werken en doe ik dat niet, dan krijg ik een boete. Maar ik kan ook zeggen: ik neem het aanbod niet aan, ik zorg er zelf voor en dan krijg ik dat hele handhavingsprobleem. Maar ik begrijp dus niet goed wat het voordeel is van het handhaven van het oude systeem. Waarom zouden wij dat in de wet nog handhaven? Waarom gaan wij niet voor alle gemeenten over op dat nieuwe stelsel?
Minister Vogelaar:
Wij willen de gemeenten flexibiliteit bieden. Misschien is het niet voor iedereen nodig om te werken met de verplichting van het accepteren van een aanbod. Ik kan mij voorstellen dat gemeenten op dit punt een eigen beleid voeren. Ik heb zo-even een voorbeeld gegeven van een bepaald iemand voor wie ik denk dat een verplichting niet nodig is. Ik zie niet in waarom wij nu moeten zeggen dat het voor alle gemeenten op dezelfde manier moet gebeuren. Gemeenten vragen om flexibiliteit op dat punt. Als zij het instrument willen inzetten, lijkt het mij dat zij dat moeten kunnen doen. Dat regelen wij hier.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Nu wij er zo veel over praten, ontstaat er bijna een misverstand. Mensen gaan toch niet alleen maar aan de slag wanneer zij een aanbod krijgen? Wanneer je inburgeringsplichtig bent, moet je gewoon binnen een aantal jaren die inburgering hebben gedaan. Als je geen aanbod krijgt, blijft die verantwoordelijkheid toch gewoon bestaan? Het leek even alsof je niet aan de bak moet, wanneer je geen aanbod krijgt. Laten wij dat misverstand uit de weg helpen.
Minister Vogelaar:
Formeel moet je aan de bak, maar er is tegelijkertijd een regeling waarin staat dat de gemeente pas na drieënhalf jaar kan handhaven. Doordat de gemeente de verplichting kan opleggen van het aanvaarden van het aanbod, kan de handhavingstermijn vanaf dat moment in werking treden. In feite halen wij daarmee de start van de inburgering naar voren. Formeel bestaat die verplichting, maar de handhaving begint pas na drieënhalf jaar te werken.
Ik kom bij de vraag van de heer Kamp of er niet een risico zit in het voorstel, namelijk dat gemeenten in eerste instantie de gemakkelijkste mensen een inburgeringstraject aanbieden en niet inzetten op de mensen die dat het meest nodig hebben. Ik ga ervan uit dat gemeenten er zelf belang bij hebben om juist te investeren in de mensen die dat het hardst nodig hebben. Als zij niet in hen investeren, lopen zij het risico dat zij de rekening gepresenteerd krijgen. Als het ouders zijn die hun kinderen onvoldoende kunnen ondersteunen in de taalontwikkeling, krijgen de gemeenten dat weer terug in achterstanden in het basisonderwijs. Als het om mensen met een uitkering gaat, is er een financiële prikkel voor gemeenten om te zorgen voor de re-integratie van die mensen en zo nodig voor taalverwerving. Met het participatiebudget dat wij per 1 januari aanstaande introduceren, komt er een extra incentive voor gemeenten. Verder vind ik dat wij ook moeten vertrouwen op de lokale democratie dat in een gemeenteraad wordt aangegeven en erop wordt toegezien dat gemeenten daarin goede keuzes en afwegingen maken. Ik kan mij niet voorstellen dat gemeenten zich zullen oriënteren op mensen die niet tot de prioritaire groepen behoren. Ik denk ook dat er mechanismen zijn op grond waarvan wij mogen veronderstellen dat gemeenten dat goed oppakken. Ik wil u toezeggen dat wij er in de activiteiten van mijn "aanjaagteam" naar de G50 nog eens nadrukkelijk aandacht voor vragen. Ik ben het volstrekt met u eens dat het absoluut belangrijk is dat prioriteit wordt gegeven aan de mensen die dat echt het hardst nodig hebben. Wat mij betreft, kan er echt geen misverstand over bestaan.
Ik ga naar de heer Fritsma, die ook de inburgering de deur uit of de grens over wil doen. Ik kan daar kort over zijn: dat is juridisch gewoon onmogelijk. In de hele discussie die wij al hebben gehad over het inburgeringsexamen buitenland is er voortdurend een afweging geweest of wij in het kader van de internationale verdragen niet te hoge drempels opwerpen voor het recht op gezinsleven van mensen die hiernaartoe komen. Als je eisen gaat stellen en de hele inburgering en beheersing van de Nederlandse taal een randvoorwaarde is voordat je naar Nederland zou mogen komen, dan verhoudt dat zich daar op geen enkele manier mee. Ik wil nog iets onder uw aandacht brengen, naast de discussie waar u steeds aandacht voor vraagt over mensen die in het kader van gezinsvorming of gezinshereniging naar Nederland komen. Wij hebben hier ook arbeidsmigranten en Nederland heeft er heel veel belang bij dat die mensen hiernaartoe komen. Ik denk dat het ook voor die groep onwenselijk is om tot een dergelijk systeem over te gaan.
Ik heb al gezegd dat ik nog met een reactie kom op het rapport van de organisatie Human Rights Watch. Wij hebben uitvoerig met elkaar van gedachten gewisseld over de vraag of er al dan niet sprake is geweest van discriminatie bij de totstandkoming van de Wet inburgering buitenland. Er is een relatie gelegd met de eisen die in het kader van MVV gesteld worden. Bepaalde groepen hoeven niet aan die eisen te voldoen. Met diverse landen zijn daarover namelijk verdragen afgesloten. Ik meen dus dat het verwijt van de organisatie Human Rights Watch niet terecht is maar kom daarop, zoals gezegd, terug.
De heer Dibi (GroenLinks):
De minister heeft zojuist tegen de heer Fritsma gezegd dat er al veel discussies zijn gevoerd bij de totstandkoming van die wet. Daarin stond de vraag centraal of die zich al dan niet verhoudt tot allerlei internationale verdragen. Nu zegt de minister dat er geen sprake zal zijn van discriminatie maar dat zij later met een reactie komt. Was zij geen tegenstander van die wet toen zij haar vorige functie uitoefende?
Minister Vogelaar:
Die vraag lijkt mij niet relevant. Ik spreek nu vanuit mijn verantwoordelijkheid als minister.
Ik heb de vraag over de verplichting tot het accepteren van het aanbod door oudkomers al beantwoord. Er is een aantal oudkomers dat verplicht is tot inburgering. Voor die personen geldt het voorstel waarop ik zojuist een toelichting heb gegeven: het geldt alleen voor de oudkomers die onder die wet vallen.
In het Deltaplan Inburgering staat centraal dat er straks meer maatwerk geleverd zal worden dan op dit moment gebeurt. Wij moeten gezamenlijk tot een kwaliteitsverbetering komen. Daarbij gaat het erom dat iedereen een passend aanbod krijgt. Daarom is het intakegesprek cruciaal – de wet voorziet daarin – waarin vastgesteld wordt welke kennis en vaardigheden iemand op dit moment heeft en hoe het aanbod daarbij aansluit. In het Deltaplan Inburgering staat ook dat het niet alleen belangrijk is om te kijken naar de vaardigheden en de kennis van betrokkene, maar ook naar de positie die hij in de Nederlandse samenleving wil innemen. Als iemand op de arbeidsmarkt wil functioneren, moet daar een aanbod voor worden gedaan. Het mag niet voorkomen dat iemand het aanbod krijgt dat hem opvoedingsondersteuning moet bieden, terwijl hij op de arbeidsmarkt wil functioneren.
In de wet is geregeld dat iemand een bezwaarprocedure kan volgen om duidelijk te maken dat hij van mening is dat het aanbod niet aansluit op zijn ambities.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Dibi wil interrumperen. Eentje dan, want hij is deze ronde al geweest.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dit is volgens mij een nieuwe ronde, namelijk de rechtspositie van de inburgeraar. Ik vind dat de minister een heel makkelijk antwoord geeft. Wij hebben al gewezen op gemeenten die allerlei opvoedingsondersteuningscursussen inkopen, die zij geven aan alle vrouwen die binnen komen. Ik zie wel een extra verplichting in de wet, maar geen extra versteviging van de positie van de inburgeraar. Mevrouw Ortega wees er terecht op dat weinig gebruik wordt gemaakt van de vrijstellingsgronden en allerlei bezwaarprocedures. Hoe gaat de minister die positie versterken? Als het antwoord onbevredigend is, overweeg ik hierover een motie in te dienen.
Minister Vogelaar:
Wat is de positie van de inburgeraar? Er zijn vrijstellingsgronden in de wet gedefinieerd. U zegt dat daarvan onvoldoende gebruik wordt gemaakt door gemeenten, maar ik beschik niet over informatie waaruit dat blijkt. Mensen die al beschikken over een bepaalde taalvaardigheid kunnen in aanmerking komen voor de verkorte vrijstellingstoets. Gemeenten passen dit toe en mensen kunnen daarvan gebruik maken. Er is bekeken of dat op een andere manier kan worden geregeld dan via de procedure van zo'n verkorte vrijstellingstoets. Het is heel lastig om aan de hand van diploma's die iemand kan overleggen, vast te stellen of iemand in aanmerking komt voor een vrijstelling. Voor al die mensen die zeggen over voldoende taalvaardigheid te beschikken, is gekozen voor de verkorte vrijstellingstoets, waarmee dat kan worden aangetoond. Aangezien hiermee nog erg weinig ervaring is opgedaan, is het volstrekt voorbarig om nu de conclusie te trekken dat dat niet zou werken. Dat moeten wij nog evalueren.
De heer Dibi (GroenLinks):
VluchtelingenWerk wijst hier natuurlijk niet zomaar op. Wilt u niet toezeggen dat u hierover met de gemeenten, en in ieder geval met de G4 gaat overleggen en bij ons terugkomt? Misschien kan er een bemiddelaar worden aangesteld.
Minister Vogelaar:
Ik zeg u toe dat wij aan gemeenten informatie zullen verstrekken over de mogelijkheden die de wet biedt voor vrijstelling en het afleggen van de verkorte toets. Verder geeft u aan dat een versterking van de positie van de inburgeraar nodig is. Daarover wil ik eerst nog informatie inwinnen bij VluchtelingenWerk Nederland, voordat ik allerlei dingen ga optuigen. Wij willen immers juist minder regelgeving tot stand brengen, zodat ik op dat punt wat terughoudend ben. Ik hoop dat u daarvoor enig begrip hebt.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dit is wel ontzettend belangrijk, want tegenover plichten horen rechten. U zegt niet zomaar allerlei nieuwe regelgeving in het leven te willen roepen, en dat moeten wij ook niet doen. Maar er komen wel nieuwe verplichtingen bij, en daartegenover moet een duidelijk afdwingbaar recht staan. De praktijk is namelijk dat inburgeraars geen kant op kunnen als zij een verkeerd aanbod krijgen. Er is geen moment van inspraak, noch van overleg. Het eerste is dat er een intake moet plaatsvinden, waarvan u zegt dat dat is afgedekt. Prima, wijst u daar gemeenten nog maar eens op. Maar het tweede aspect is de vraag welke mogelijkheden de inburgeraar heeft als overduidelijk is dat er een verkeerd aanbod wordt gedaan.
Minister Vogelaar:
Ik wil toch het beeld bijstellen dat nu ontstaat als zouden gemeenten eenzijdig vaststellen dat dit het aanbod is en dat de inburgeraar dat maar moet accepteren. Ik accepteer dat mevrouw Karabulut met een aantal voorbeelden komt waarin dingen misgaan. Dat laatste is in de praktijk ongetwijfeld het geval. Een intake is er echter op gericht om echt met de inburgeraar te gaan kijken wat hij nodig heeft, wat zijn situatie is en wat een passend aanbod is. Wij moeten ervan uitgaan dat het overgrote deel van de gemeenten dit soort gesprekken ook met de inburgeraars voert.
Mevrouw Karabulut zegt verder dat de inburgeraar helemaal geen rechten heeft. Dat is dus niet waar. Er is een formele bezwaarprocedure waarin een inburgeraar kan aangeven dat hij een aanbod heeft gekregen dat absoluut niet bij hem past. Wij kunnen discussiëren of dat voldoende is, ook in het licht van deze nieuwe verplichting. Ik heb trouwens net toegezegd dat ik het gesprek hierover aanga met de uitvoeringspraktijk. Maar mevrouw Karabulut moet niet het beeld schetsen alsof er geen enkele mogelijkheid is om aan de noodrem te trekken.
Mevrouw Karabulut (SP):
In Amsterdam gaat dat dus en masse verkeerd. Dat is een grote stad met een grote opdracht, met heel veel puinhopen om op te ruimen. Mensen kunnen daar geen kant op. Ik zuig dit niet uit mijn duim, totaal niet. Daarom vraag ik de minister wat zij eraan gaat doen. Zij zegt dat zij daarover in gesprek gaat. Ik zou graag willen weten wat cursisten, inburgeraars concreet kunnen doen wanneer zij een verkeerd aanbod krijgen.
Minister Vogelaar:
Ik heb duidelijk aangegeven dat er in Amsterdam op dit moment fundamentelere uitvoeringsproblemen zijn, die niet zijn op te lossen door meer rechten aan inburgeraars te geven, maar die op een andere manier moeten worden aangepakt. Daar is het probleem dat door de zeer complexe uitvoeringsorganisatie de match tussen inburgeraar en aanbod niet goed is. Wij moeten daar dus iets aan doen. Er moet voor gezorgd worden dat de uitvoeringsorganisatie daar beter gaat functioneren. Dat is iets anders dan op grond van bepaalde ervaringen de rechten van individuele inburgeraars verder te versterken. Ik heb toegezegd het gesprek met de uitvoeringspraktijk aan te gaan. Amsterdam is hiervoor wat mij betreft nu niet de maatstaf, want er zijn gewoon andere problemen aan de orde.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik ben op werkbezoek geweest bij de Geestelijke gezondheidszorg, afdeling Traumacentrum te 's-Hertogenbosch, waar met name vluchtelingen die zwaar getraumatiseerd zijn worden begeleid door psychiaters en psychologen in een team. Het is mij opgevallen dat men daar weinig gebruikmaakt van de vrijstelling op basis van ernstige trauma's van vluchtelingen. Nu hebben wij in Nederland het stelsel waarbij voordat iemand in Nederland als vluchteling wordt erkend, er heel wat met die persoon gebeurd moet zijn. Zelfs in de gevallen waarin mensen zeer getraumatiseerd zijn, blijkt het heel moeilijk ook voor hen een vrijstelling te krijgen. Psychiaters hebben bij mij hierover aan de bel getrokken. Wij verzoeken de minister om, wanneer zij met VluchtelingenWerk Nederland spreekt, zich ook te verdiepen in de zo-even door mij geschetste problematiek in het traumacentrum te 's-Hertogenbosch. De getraumatiseerde mensen die daar verblijven raken bijna opnieuw getraumatiseerd omdat zij aan iets moeten voldoen, terwijl de demonen nog niet uit hun hoofd zijn.
Minister Vogelaar:
Ik heb reeds toegezegd dat ik de vrijstellingsgronden onder de aandacht van gemeenten zal brengen waar het gaat om mensen die op grond van psychische of andere gezondheidsproblemen niet in staat zijn om aan hun inburgeringsplicht te voldoen. Dit hoort daar wat mij betreft bij.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik zou het wat meer specifieker willen. Wellicht zeggen de gemeenten wel ja, maar de organisaties zelf die met deze mensen te maken hebben, kan wat dat betreft een extra toets gegeven worden.
Minister Vogelaar:
Inderdaad. Ik zal het niet alleen met de gemeenten maar ook met de partijen die er op een andere manier bij betrokken zijn, opnemen.
Verder heeft mevrouw Van Toorenburg gerefereerd aan een uitspraak van Europees Commissaris Orban. Ik ken zijn letterlijke uitspraak niet. Zoals zij die verwoordt, neem ik er in ieder geval met gepaste verrassing en wellicht zelfs wel met een beetje verbazing kennis van. Bij mijn weten is het in het kader van het vrije verkeer binnen de EU immers niet passend dat wij specifieke eisen stellen aan de taalbeheersing van ingezetenen van een van de lidstaten. Daarop heeft de Kamer op 14 mei van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, die verantwoordelijkheid draagt voor meertaligheid, een reactie ontvangen die in dat verlengde ligt. Ik zeg toe om dit nog eens heel nadrukkelijk te checken, maar voor zover ik daarover geïnformeerd ben, is dit een andersoortige invalshoek dan de invalshoek waarover wij het nu hebben. Ik zal dat voor alle zekerheid nog eens checken en zal de Kamer daarover informeren.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Volgens mij hebben acht Kamerleden van deze heuglijke boodschap mogen genieten, maar de reactie van de staatssecretaris op de motie-Ormel betrof vooral het in Europees verband Europees inburgeren. In die motie staat echter ook: kijk naar de verplichting om Europeanen in die verre landen te laten inburgeren. Dat stuk is onvoldoende besproken in de notitie. Daarop willen wij dus graag een nieuw antwoord, gericht op de uitspraak van de heer Orban, de Commissaris meertaligheid. Volgens mij is dat beslag gemaakt, maar dat moeten wij even nakijken.
Minister Vogelaar:
Ik ga dat bekijken en kom daarop terug, maar in eerste instantie is mijn reactie dat ik mij, gelet op de afspraken over het vrije verkeer van personen, haast niet kan voorstellen dat daar sprake van is.
Mevrouw Karabulut vroeg of ik kan aangeven hoe groot de doelgroep is die de handhavingsbeschikking verkiest boven meewerken. Wij beschikken niet over exacte cijfers. Dit wordt ook niet door ons geregistreerd. Ik ben afgegaan op de verzoeken die ik met name van de G4 heb gekregen. De gemeente Utrecht stelt bijvoorbeeld in haar brief dat zij bij een paar honderd inburgeraars met deze problematiek geconfronteerd is. Ik kan dus geen exacte cijfers geven.
Mevrouw Karabulut stelde ook een vraag over de noodzaak van extra begeleiding. Het is belangrijk om op dat punt een onderscheid te maken. De maatschappelijke begeleiding die specifiek voor asielgerechtigde vluchtelingen is geregeld, dient vooral om hen te introduceren in de Nederlandse samenleving. Daarnaast is er de reguliere begeleiding die onderdeel uitmaakt van een inburgeringscursus. Die geldt voor iedereen. Dat wordt gedaan door de inburgeringsorganisatie die ingehuurd is om de inburgeringscursus te geven. Soms is de coach vanuit de gemeente verantwoordelijk voor het begeleiden van het hele proces van inburgering voor een bepaalde inburgeraar. Daarnaast ben ik voornemens om aan de zojuist genoemde campagne om het belang van inburgering te onderstrepen, te koppelen dat wij gaan proberen om voor alle inburgeraars zoveel mogelijk een taalcoach te werven. Die kan in de begeleiding deels voorzien in datgene waarvoor mevrouw Karabulut aandacht vraagt. In de hele financiering die gemeenten voor inburgering hebben gekregen, is het uitgangspunt dat de gemeente in de begeleiding van de inburgeraar moet voorzien.
Mevrouw Karabulut (SP):
Deelt de minister mijn mening dat deze groep, die de gemeenten omschrijven als kwetsbare vrouwen in een geïsoleerde positie die vanuit thuis belemmerd worden, een stukje begeleiding nodig heeft?
Minister Vogelaar:
Ja, en in de wet en de regelingen is voorzien dat gemeenten die begeleiding kunnen bieden.
Mevrouw Karabulut (SP):
U weet net zo goed als ik dat de gemeentelijke beleidsvrijheid ook op dit terrein heel groot is en dat zij leidt tot willekeur. De ene gemeente doet het wel en de andere niet. Juist voor deze groep, voor wie het zo belangrijk is dat de omliggende problemen opgelost worden om überhaupt een geslaagd inburgeringstraject af te leggen, moet die begeleiding toch standaard geleverd worden? Dat is toch een voorwaarde om het hele inburgeringstraject te doen slagen?
Minister Vogelaar:
Ik ben dat met u eens, maar in deze wet is als uitgangspunt geformuleerd dat niet alles op landelijk niveau wordt geregeld. Wij maken prestatieafspraken. De manier waarop daaraan wordt vormgegeven, is echter de verantwoordelijkheid van gemeenten. Het is niet goed om nu ineens een andere benadering kiezen en op allerlei punten gemeenten voorschriften te geven. Ik ga ervan uit dat zij competent en verantwoordelijk genoeg zijn om zelf in te zien wat nodig is voor de adequate begeleiding van de betreffende mensen.
De voorzitter:
Laatste opmerking, mevrouw Karabulut.
Mevrouw Karabulut (SP):
De minister moet de zaken niet omdraaien. Er is behoefte aan verplichte aanvaarding voor bepaalde groepen vanwege de sociaal-maatschappelijke positie waarin zij verkeren. Zij maakt dit mogelijk. Daarbij hoort echter een stukje extra begeleiding. De minister heeft de verantwoordelijkheid om een inburgeringstraject te laten slagen door dit te regelen. Er zijn gemeenten die het doen, maar er zijn ook gemeenten die het niet doen. Ik ken de voorbeelden.
Minister Vogelaar:
Daarover verschillen wij dan van opvatting.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik wil dat u inhoudelijk reageert. Dit is wel een erg belangrijk punt. Ik noem bijvoorbeeld een vrouw die belemmerd wordt door haar echtgenoot. Zij wordt straks verplicht gesteld. Niets garandeert ons dat zij die verplichting aangaat. Bovendien wordt er niets gedaan aan het achterliggende probleem. Dat moet toch ook opgelost worden?
Minister Vogelaar:
U veronderstelt dat er niets aan gedaan wordt. Ik herhaal dat ik ervan uitga dat gemeenten competent genoeg zijn om zelf het belang van een stukje begeleiding in te zien.
Mevrouw Karabulut (SP):
En de gemeenten die dat niet doen? Wat doet u daar dan mee? Niets dus, helemaal niets!
Minister Vogelaar:
Ik schets even precies hoe de verhoudingen liggen. De gemeenten waarmee ik contacten onderhoud en waaraan ik ondersteuning geef, spreek ik erop aan. Ik ga ervan uit dat er ook een lokale democratie is die als blijkt dat gemeenten tekortschieten, die verantwoordelijkheid nemen. In het wetsvoorstel is een bewuste keuze gemaakt over waar de verantwoordelijkheden liggen. Het is niet goed om in detail voor te schrijven hoe gemeenten de inburgering moeten regelen.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik maak bezwaar hiertegen.
De voorzitter:
U kunt wel bezwaar maken, maar u bent vijf keer aan de beurt geweest.
Mevrouw Karabulut (SP):
Het is een voorwaarde erbij leveren, zodat iets überhaupt mogelijk wordt.
De voorzitter:
Nee, mevrouw. Dit was de vijfde keer. Het woord is nu gewoon aan de minister.
Minister Vogelaar:
Het lijkt mij dat vijf keer voldoende is. Ik laat het dus hierbij.
Voorzitter. Mevrouw Ortega heeft een interessante casus voorgelegd. Zij geeft een citaat van een Amerikaan die haar een brief heeft geschreven. Het klopt dat mensen van Amerikaanse origine die zich voor onbepaalde tijd in Nederland willen vestigen, moeten voldoen aan de vereisten van de Wet inburgering. Dat betekent dat zij moeten aantonen dat zij beschikken over de vereiste taalvaardigheid. In dat geval kunnen zij gebruikmaken van de vrijstellingstoets waarin is voorzien in het wetsvoorstel. Als mevrouw Ortega signaleert dat gemeenten daarvan onvoldoende op de hoogte zijn, zal ik dat nog eens nadrukkelijk onder hun aandacht brengen. Blijft onverkort dat wij met gelijke maten moeten meten en dat dus ook voor deze mensen vastgesteld moet worden of zij voldoen aan de vereisten van de Wet inburgering.
Mevrouw Ortega-Martijn heeft ook gevraagd naar het advies van de Raad van State over de nota van wijziging. Dit is inderdaad nog niet naar de Kamer gestuurd. De regering heeft het wel ontvangen. De Kamer zal dit alsnog zeer spoedig, morgenochtend, krijgen zodat zij daarvan kennis kan nemen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik dacht dat de minister nog verder zou ingaan op de korte vrijstellingstoets. Daarover had ik namelijk nog meer vragen gesteld. Zo heb ik gevraagd of de minister weet in hoeverre inburgeraars actief worden gewezen op deze toets. Daarnaast heb ik betoogd dat deze toets mensen raakt in hun persoonlijke levenssfeer. Ik ben het met de minister eens dat wij niet overal uitzonderingen op moeten maken. Wij kunnen wel proberen om met elkaar een oplossing te bedenken. Heeft de minister daarop een antwoord? Anders kan ik wel iets verzinnen.
Minister Vogelaar:
Ik heb al aangegeven dat ik niet weet of gemeenten actief informeren. Ik heb gezegd dat ik het belangrijk vindt dat zij dit wel doen waar dit relevant is en dat ik het onder hun aandacht zal brengen. Verder is het inderdaad een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als wij met zijn allen vaststellen dat wij inburgering in dit land belangrijk vinden en als wij dit van mensen vereisen. Daarmee treden wij op een bepaalde manier in de persoonlijke levenssfeer. Dat doen wij bij allerlei mensen die onder deze wet vallen, dus ook bij de man uit het voorbeeld van mevrouw Ortega.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Het gaat mij niet zozeer om het voorbeeld. Voor die korte vrijstellingstoets moet je € 81 betalen. Het zou een leuke geste zijn om mensen die daarvoor cum laude slagen, het geld terug te geven.
Minister Vogelaar:
Dat lijkt mij niet voor de hand liggend. Het hele systeem is erop gebaseerd dat het kostendekkend is. Wij vragen ook een eigen bijdrage van € 270 aan mensen voor de verplichte inburgeringscursus. Ik zie niet in waarom wij deze mensen geen € 81 zouden vragen voor de vrijstellingstoets.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik ben het met de minister eens dat het doel de middelen heiligt, maar daar gaat het niet om. Deze mensen zijn zelf ingeburgerd. Wij moeten laten zien dat wij het waarderen dat mensen zelf hebben geïnvesteerd in hun inburgering.
Minister Vogelaar:
Dat doen wij door hen te ontslaan van de verplichting om een inburgeringscursus te volgen en hen gebruik te laten maken van die verkorte toets. Daaraan zitten deze kosten. In die zin houden wij rekening met de persoonlijke omstandigheden, zoals mevrouw Ortega vraagt.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Volgens mij is het wel mogelijk om snel boven tafel te halen hoeveel mensen tot nu toe gebruik hebben gemaakt van die verkorte toets. Dat is centraal geregeld, dus het kan bij wijze van spreken met een druk op de knop worden achterhaald. Dit kan een eerste inzicht geven in de vraag in hoeverre er bekendheid is gegeven aan deze wettelijke mogelijkheid en hoeveel ervan gebruik is gemaakt.
Minister Vogelaar:
Dat moet inderdaad voorhanden zijn. Ik beschik nu niet over die gegevens, maar die kunnen wij boven water halen. Dit geeft mij bovendien informatie die ik kan betrekken bij het gesprek met de gemeenten.
De heer Dijsselbloem heeft gevraagd of het direct handhaven is gekoppeld aan de verplichtende mogelijkheid die gemeenten bieden. Ik heb uitgelegd dat de handhaving nu pas na drieënhalf jaar actief kan worden. Met het vierde voorstel voor wetswijziging bieden wij gemeenten de mogelijkheid om die handhaving naar voren te halen en er onmiddellijk mee te beginnen. Dat is inderdaad het effect van wat wij met dit voorstel proberen te regelen.
U vroeg ook nog wat er gebeurt als het niet lukt om het mbo-diploma te halen. Volgens mij blijft staan dat iemand het inburgeringsexamen moet halen. Het mbo-niveau is daarvoor vervangend. Maar als je het mbo-diploma niet haalt, blijft staan dat je het inburgeringsexamen moet halen. In dat geval moet iemand alsnog een inburgeringscursus gaan volgen.
Ik denk dat ik op uw vragen over de maatschappelijke begeleiding en de begeleiding anderszins al in relatie tot de vragen van mevrouw Karabulut ben ingegaan. U had ook nog een vraag over de mogelijkheid voor mensen om eerst zij hun inburgeringsprogramma zelf te regelen. De aanpak die ons voor ogen staat, is dat wij willen bevorderen dat gemeenten in hun gemeentelijke verordening opnemen dat er voor inburgeraars een mogelijkheid is om een eigen rugzakje te gebruiken, een voorstel dat zij zelf kunnen doen om hun inburgeringstraject te regelen. Als gemeenten die mogelijkheid aan inburgeraars willen bieden, moeten zij die mogelijkheid in hun gemeentelijke verordening opnemen. Ik heb aangegeven dat ik nadrukkelijk wil stimuleren dat gemeenten dat ook doen, omdat ik denk dat dit voor bepaalde inburgeraars, zeker voor hoger opgeleiden, een zeer begaanbare route is. Dat kan ook betekenen dat iemand zelf naar de gemeente gaat en voorstelt om op te gaan voor het staatsexamen Nederlandse taal, omdat diegene denkt dat dit voor hem of haar de meest adequate oplossing is om aan een inburgeringsexamen te voldoen.
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar reactie. Het is duidelijk dat zij ernaar streeft om de wet beter werkbaar en beter uitvoerbaar te maken. Dat streven heeft de VVD-fractie ook, dus wij kunnen instemmen met haar beantwoording.
Er is bij ons op één punt nog een misverstand blijven bestaan. Ik wil dat even aan de minister voorleggen om te bezien of wij tot hetzelfde begrip kunnen komen wat betreft het nieuwe artikel 19a. Dit artikel houdt volgens ons in dat de gemeenteraad in de vorm van een verordening gaat regelen dat het college van burgemeester en wethouders niet meer de mogelijkheid heeft om zich tot inburgeringsplichtigen te richten in de vorm van een aanbod dat aanvaard of geweigerd kan worden, maar dat het college alleen nog de mogelijkheid heeft om zich tot een inburgeringsplichtige te richten in de vorm van een verplichting. Dat staat volgens ons in het nieuwe artikel 19a. De mogelijkheid tot het aanbod vervalt helemaal als de gemeenteraad hiervoor kiest. Het gaat dan nog uitsluitend om een verplichting. Iedere benadering van een inburgeringsplichtige door het college van burgemeester en wethouders vindt plaats in de vorm van een verplichting. Als de minister stelt dat nog wat maatwerk in de uitvoering kan worden geleverd, bijvoorbeeld als iemand zes maanden in verwachting is, is dat goed. Er mag echter niet het misverstand bestaan dat ook nog de mogelijkheid blijft bestaan voor het college van burgemeester en wethouders om toch nog een aanbod te doen zonder dat dit een verplichting met zich meebrengt.
Deze debatten worden door belangstellende burgers gevolgd. Een van die belangstellende burgers heeft mij tijdens dit debat een sms gestuurd waarin stond: "U zei dat Van Agt sprak over een positieve grondhouding. Dat is fout, mijnheer Kamp, dat was niet van Agt, maar Lubbers. Wilt u dat even rechtzetten?" Bij dezen.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. Los van de wens van de PVV om de inburgeringseisen aan migranten te stellen vóór de komst naar Nederland, bevat de huidige Wet inburgering, inclusief de beoogde wijzigingen, voor de PVV nog een aantal pijnpunten. Het belangrijkste is het ontbreken van verblijfsrechtelijke sancties die opgelegd kunnen worden als sprake is van onwil om in te burgeren bij mensen die wel de plicht hebben om in te burgeren. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in alle redelijkheid verwacht mag worden dat immigranten een gezonde inzet hebben om in de Nederlandse samenleving in te burgeren;
overwegende dat de Nederlandse samenleving niet is gebaat bij de komst van immigranten die hier niet willen inburgeren;
constaterende dat niet is voorzien in doeltreffende verblijfsrechtelijke sancties wanneer geen inzet wordt getoond om in te burgeren;
verzoekt de regering, het wetsvoorstel bij nota van wijziging in die zin te wijzigen dat daarin de bepaling wordt opgenomen dat iedere inburgeringsplichtige zijn of haar verblijfsvergunning verliest wanneer de inburgeringscursus verwijtbaar niet wordt gestart of niet wordt afgemaakt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9(31318).
De heer Kamp (VVD):
Hoe stelt de heer Fritsma zich dit voor indien een verdragsvluchteling naar Nederland komt en een verblijfsvergunning krijgt? Hoe kun je in het geval van een verdragsvluchteling de verblijfsvergunning laten vervallen?
De heer Fritsma (PVV):
Die vraag is mijns inziens niet relevant. Als je een echte vluchteling bent, doe je er natuurlijk alles aan om je status te behouden en is het geen enkel probleem om aan de inburgeringsplicht te voldoen.
De heer Kamp (VVD):
Dat ben ik geheel met de heer Fritsma eens. De heer Fritsma zegt dat het geen probleem is, en iedereen zegt dat met hem; toch kan het zo zijn dat iemand het niet doet. De heer Fritsma zei zonet dat naar zijn mening in alle gevallen automatisch de verblijfsvergunning moet vervallen. Hoe kun je in dit geval de verblijfsvergunning laten vervallen? Dat kan technisch toch helemaal niet?
De heer Fritsma (PVV):
Dat kan technisch wel. Een asielvergunning kan ook onder de huidige wet en regels op bepaalde gronden worden ingetrokken. Die intrekkingsgronden worden in mijn voorstel uitgebreid met de grond dat iemand verwijtbaar niet inburgert. In dat geval raakt hij de vergunning kwijt. Ik geef toe dat het complex is. Er zal dan een uitzetprocedure worden gestart. Als blijkt dat uitzetting onmogelijk is, bijvoorbeeld op grond van artikel 3 EVRM, dan heeft zo iemand tegelijkertijd geen verblijfsrecht meer. Die persoon raakt dan tussen wal en schip. Zulke situaties zien wij nu soms ook. De consequentie is dat in ieder geval geen beroep meer kan worden gedaan op bijvoorbeeld sociale voorzieningen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik zal heel kort zijn. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik bedank haar ook voor de toezegging dat zij de vrijstellingsgronden nog eens flink onder de aandacht van de gemeenten zal brengen en dat zij zal bekijken of de rechtspositie van de inburgeraars wel voldoende gewaarborgd is. Ook ik ben van mening dat in een rechtsstaat tegenover extra verplichtingen ook extra rechten staan. Ik hoop dat de minister hier serieus naar zal kijken.
Ik moet mij nu meteen verontschuldigen, voorzitter.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Ook wij danken de minister voor de heldere beantwoording. Wij hebben stevig gediscussieerd om ervoor te zorgen dat iedereen goed weet waartoe wij uiteindelijk komen met deze wet.
Over de wijzigingen die al zijn ingegaan, hebben wij genoeg gesproken, ook in verband met het mbo. Blijft staan de laatste wijziging. Wij zijn zeer gelukkig dat wij zijn ingegaan op het verzoek van de gemeenten om serieus te kijken naar de mogelijkheid om dit bij motie aan de orde te stellen. Daarop is deze nota van wijziging gevolgd. De toelichting is helder geweest. Maatwerk en bezwaar zijn aan de orde geweest. De minister heeft toegezegd om te kijken naar de vrijstellingsgronden. Wij danken haar daarvoor. Wij zullen ook diep graven naar de toelichting die de heer Orban ons heeft gegeven. Wij waren daarmee namelijk zo in onze nopjes dat wij deze niet meer loslaten.
Ik heb nog een heel kleine vraag. De minister is niet ingegaan op ons verzoek. Wij komen toch iedere keer weer terug op de inburgering van opvoeders. Gaan wij dit redden voor de zomer? De minister zei tussen neus en lippen door, maar het was een heel belangrijke opmerking, dat zij op een soort tournee zal gaan om ervoor te zorgen dat mensen het belang van de inburgering ook voor zichzelf zien. Zij zei het in een tussenzinnetje, maar misschien kan zij daaraan nog even een paar woorden wijden. Wij zijn daarin namelijk zeer geïnteresseerd.
Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Ik heb drie korte opmerkingen. Ik wacht de informatie van de minister over de rechtspositie maar af. Ik vond de beantwoording niet helemaal bevredigend, maar goed, zij gaat bekijken hoe het staat met de vrijstellingsgronden en de rechtspositie an sich.
Het maatwerk, de intake en het onderzoek zijn volgens de minister al standaard onderdeel. Daarvan ga ik even uit. Ik zou de minister willen vragen om de gemeenten daarop te wijzen.
Ik heb al aangegeven dat de kwetsbare groep die nu voor verplichte aanvaarding in aanmerking komt of waarvoor de minister in elk geval die mogelijkheid creëert voor gemeenten, een stukje extra maatschappelijke begeleiding hoort te krijgen. Wij hebben het over kwetsbare vrouwen in een maatschappelijk geïsoleerde positie, met allerlei problemen daaromheen. Ik vind het echt onbegrijpelijk dat de minister niet inziet dat naast de verplichting er ook een extra stukje inspanning voor nodig is om überhaupt een stap vooruit te kunnen zetten in de inburgering. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen maatschappelijke begeleiding onderdeel uitmaakt van de inburgeringsvoorziening;
overwegende dat maatschappelijke begeleiding ook van groot belang kan zijn voor andere inburgeringsplichtigen om zich snel een plek te verschaffen in de Nederlandse samenleving;
verzoekt de regering, het wetsvoorstel bij nota van wijziging in die zin te wijzigen dat ook voor diegenen voor wie het volgen van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening door de gemeente verplicht is gesteld, de maatschappelijke begeleiding onderdeel uitmaakt van die voorziening,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10(31318).
Heb ik het goed begrepen dat u uw amendement intrekt?
Mevrouw Karabulut (SP):
Dat zal ik nog doorgeven, maar ik moet het eerst even checken.
De voorzitter:
Dat horen wij nog graag van u.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de beantwoording van de vragen. Ik blijf toch zitten met artikel 19a. De wijze waarop het op dit moment is genoteerd in de wijziging wekt de indruk dat er per gemeente straks één regime zal gelden: of alles wordt aangeboden, of alles wordt vastgesteld. Ik zou graag nog eens van de minister willen horen wat precies de bedoeling is. In de beantwoording kreeg ik namelijk het gevoel dat er alleen maar vastgesteld kan worden per groep. Kan de minister hier nog eens extra op terugkomen?
Daarnaast is er een vraag van mij blijven liggen over de vrijstellingsmogelijkheid. Dan gaat het weer over diezelfde verordening. Ik had gevraagd naar de gevolgen van de voorgestelde wijziging voor de vrijstellingsmogelijkheid. In artikel 2.7.3, sub c, van het Besluit inburgering staat immers dat een aanvraag voor een vrijstelling op basis van de vrijstellingstoets niet kan worden gedaan als er een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Op die vraag wil ik graag nog een reactie van de minister. Met andere woorden: als binnen een gemeente een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, zou iemand niet meer een beroep kunnen doen op de vrijstellingstoets.
De voorzitter:
Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de tweede termijn van de Kamer. Ik constateer dat minister Vogelaar direct wil reageren en geef haar het woord.
Minister Vogelaar:
Voorzitter. Het is mijn ambtenaren inmiddels gelukt de informatie te achterhalen over de verkorte vrijstellingstoets en het aantal keren waarop deze is afgenomen. In de periode van 1 januari 2007 tot april 2008 is 2800 keer deelgenomen aan een verkorte vrijstellingstoets. 760 personen hebben die toets succesvol afgelegd. Hieruit blijkt wel dat veel mensen hun beheersing van de Nederlandse taal blijkbaar optimistischer inschatten dan gerechtvaardigd wordt door de cijfers.
De heer Kamp heeft gelijk met zijn interpretatie van artikel 19a. Het is inderdaad een verplichting. Als de gemeente voor de verplichting kiest, dan geldt deze. In de uitvoeringsbesluiten wil ik regelen dat daarbinnen maatwerk geleverd kan worden, als er geconstateerd wordt dat het niet verstandig is om op een bepaald moment iemand daadwerkelijk een verplichting op te leggen. Dat is dan een afweging die in een individueel geval gemaakt wordt.
De heer Kamp (VVD):
Wij zijn het nu eens en met de uitleg over het maatwerk van de minister ben ik het ook eens.
Mevrouw Karabulut (SP):
Dan moet ik constateren dat ik het totaal verkeerd heb begrepen. Ik vroeg de minister eerder of het een kwestie is van of het één of het ander. De minister zei toen dat dit niet het geval was. Nu begrijp ik dat op het moment dat een gemeente kiest voor verplichte aanvaarding, het dan ook voor alle inburgeringsplichtigen geldt.
Minister Vogelaar:
Ja, dat klopt.
Mevrouw Karabulut (SP):
Daartegenover staat dus geen duidelijk recht. Wederom, voor het verslag, maak ik hier groot bezwaar tegen.
Minister Vogelaar:
Goed.
Mijn volgende punt betreft de motie van de heer Fritsma. Het is duidelijk dat datgene wat hij voorstelt echt in strijd is met de internationale verdragen die wij hebben en dat het onwenselijk is om zo'n voorstel in te dienen. Hij kan dan zeggen dat die internationale verdragen maar aangepast moeten worden, maar het lijkt mij helder dat het kabinet niet voornemens is dat te doen. Het beeld dat hij neerzet, alsof er nu geen verblijfsrechtelijke consequenties in de wet zouden zitten, is niet juist. Die zitten er wel in. Mensen die hun inburgeringsexamen of een vervangende voorziening niet halen, komen namelijk niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning van onbepaalde tijd.
De heer Fritsma (PVV):
Dat klopt, dat heb ik in mijn inbreng in eerste termijn ook al gezegd. Het punt is dat een afhankelijke verblijfsvergunning wel kan worden behouden. Dat is juist het probleem. Wat is er mis mee om de afhankelijke verblijfsvergunning van een vreemdeling die absoluut geen gezonde wil aan de dag legt om in te burgeren, in te trekken? De minister zegt dat het onwenselijk is. Ik wil weten waarom dat zo zou zijn. Stel, er komt iemand naar Nederland. Hij is hier nog maar net en verdomd het om in te burgeren. Die persoon mag hier dan vervolgens gewoon blijven! Dat is toch onwenselijk?
Minister Vogelaar:
Ik heb de heer Fritsma al gezegd dat het in strijd is met de internationale verdragen die er in dit land zijn. Uit het interruptiedebat dat hij zojuist met de heer Kamp voerde, is helder wat de consequenties zouden zijn als het wel zou worden doorgevoerd en in wat voor situatie de betrokkenen terecht zouden komen. Ik denk dat het meer problemen in de samenleving met zich mee gaat brengen dan dat het werkelijk zou leiden tot een oplossing. Tegen die achtergrond vind ik het geen wenselijke ontwikkeling.
De heer Fritsma (PVV):
Ik geef toe dat het complex kan zijn bij mensen met een asielstatus. Wij hebben het er vanmiddag echter ook al over gehad dat er veel meer gezinsmigranten binnenkomen dan asielzoekers. Wat is er dus op tegen om het, bijvoorbeeld in de visie van de minister, alleen voor gezinsmigranten te laten gelden, mocht het bij asielzoekers echt te complex worden?
Minister Vogelaar:
Ik heb al aangegeven waarom ik het onwenselijk vind, ook vanwege de maatschappelijke effecten. Dat geldt voor beide categorieën.
De heer Fritsma (PVV):
Welke effecten precies? De Nederlandse samenleving is er toch bij gebaat om ervoor te zorgen dat mensen die absoluut niet willen inburgeren, buiten de deur worden gehouden?
Minister Vogelaar:
Ik herinner aan hetgeen wij gewisseld hebben. Wij doen er alles om mensen te laten inburgeren. Daarom bespreken wij nu ook een aantal wijzigingen. Op die inburgering zijn alle inspanningen gericht. De huidige wetgeving verbindt reeds verblijfsrechtelijke consequenties aan het niet voldoen aan de verplichtingen. Het kabinet wil echter niet zover gaan dat mensen die daaraan niet voldoen Nederland uitgezet worden of in een situatie komen die net is beschreven. Dat is de situatie die met zich meebrengt dat deze mensen op een diffuse manier in de Nederlandse samenleving verblijven en daarin dan functioneren met alle negatieve maatschappelijke consequenties van dien.
Mevrouw Van Toorenburg heeft nog gesproken over de inburgering van opvoeders. Ik ben inderdaad vergeten om op haar vraag daarover te reageren. Voor de zomer krijgt de Kamer hierover een notitie. Ik sprak al even over de campagne die wij voorbereiden. Ik wil niet te veel in details treden, maar ik wijs er slechts dat wij in de loop van juni daarmee zullen starten. Die campagne wordt niet zozeer een persoonlijke tournee van mij, maar een campagne waarmee wij de mensen willen bereiken, maar mevrouw Van Toorenburg zal van de opzet van die campagne ongetwijfeld kennisnemen.
Mevrouw Karabulut sprak nog over de intake. Ik ben daarover helder geweest. In de wet is geregeld dat die moet plaatsvinden. Naar mijn idee is die er ook overal. Ik ken geen enkele gemeente die die niet heeft; zij heeft er belang bij dat die er wel is.
Mevrouw Karabulut vraagt met haar motie een zodanige wijziging aan te brengen dat ook voor diegenen voor wie het volgen van een inburgeringsvoorziening verplicht is gesteld de maatschappelijke begeleiding onderdeel uitmaakt van die voorziening. Zij beperkt de groep dus tot de groep waarvoor de inburgeringsvoorziening verplicht is. Ik wijs er echter op dat de maatschappelijke begeleiding bedoeld is om de mensen te helpen die onvoldoende wegwijs in de Nederlandse samenleving zijn. Ook op grond van de oude wetgeving was die begeleiding gekoppeld aan de situatie van vluchtelingen. Die mensen krijgen maatschappelijke begeleiding. Dat is ook met deze wet zo geregeld. Daarnaast is aan de orde dat mensen adequate begeleiding moeten krijgen, begeleiding die gepaard gaat met het volgen van een inburgeringscursus. Ik heb aangegeven dat de regelgeving in het bieden van die begeleiding voorziet. Ook met de financiering is met de begeleiding rekening gehouden. Ik heb er in ieder geval geen behoefte aan om deze begeleiding landelijk te regelen. Dat behoort tot de competentie van de gemeenten. Zij moeten hieraan op een goede manier invulling geven. Ik wil de verplichte inburgering dus niet per se vergezeld laten gaan van maatschappelijke begeleiding.
Mevrouw Karabulut (SP):
Hoe die maatschappelijke begeleiding er precies moet uitzien, zeggen wij niet. Het gaat ons erom dat er extra begeleiding wordt gegeven, juist vanwege de kwetsbaarheid van deze groep en vanwege de problemen waarmee deze groep te maken heeft. U was het met ons eens dat die begeleiding gegeven werd. Vervolgens vraag ik om dit bij wet te regelen, maar dan geeft u niet thuis. Ik trek de conclusie dat als je die begeleiding niet regelt, de inburgering mislukt. Dat moet u toch ook niet willen.
Minister Vogelaar:
Ik meen dat wij voldoende gewisseld hebben dat wij daar verschillend over denken. Wij verschillen niet van opvatting over het belang van goede begeleiding. Alleen, ik ga dit niet op centraal niveau regelen. Op dit punt hebben de gemeenten een competentie en een verantwoordelijkheid. De financiering hiervoor is ook geregeld.
Mevrouw Karabulut (SP):
Ik concludeer dat de minister een verplichting instelt voor het oplossen van een probleem, maar dat zij de noodzakelijke randvoorwaarde niet wil aangeven. Zij vindt dat die per gemeente mag verschillen. Zij laat de keus aan de gemeenten. Ik vind dat onbegrijpelijk, evenals ik het onbegrijpelijk vind dat zij ons aan het begin van het verhaal een heel andere voorstelling van zaken heeft gegeven. Toen zei zij dat het en-en was. Als de gemeente daarvoor kiest, geldt de verplichting voor iedereen. Dan hoort daar begeleiding bij, omdat het hier om een kwetsbare groep gaat. Ik zou willen dat de minister hiervoor dan ook een regeling treft. Helaas doet zij dat niet.
Minister Vogelaar:
Ik meen dat wij dit punt voldoende gewisseld hebben. Ik wil alleen nog zeggen dat uw constatering dat ik een verplichting opleg, niet juist is. Ik bied de gemeenten de mogelijkheid om zelf de beslissing te nemen of zij een verplichting willen opleggen. Naar mijn idee is dat toch wezenlijk iets anders.
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter. Op het gevaar af dat ik als wijsneus zal worden aangemerkt, wil ik in de richting van mevrouw Karabulut het volgende opmerken. Als een gemeenteraad kiest voor artikel 19a, dan is het niet zo dat per definitie voor iedereen die verplichting geldt. De gemeenteraad mag bepaalde groepen uitzonderen, maar voor de mensen die tot de overige groepen behoren, geldt dat zij de verplichting hebben om een aanbod aan te nemen.
Mevrouw Karabulut (SP):
Juist. En die groepen worden geselecteerd op basis van hun sociaaleconomische en maatschappelijke positie. Daar liggen problemen aan ten grondslag en daar hoort een stukje extra begeleiding bij om überhaupt de inburgering te doen slagen.
De voorzitter:
Ik zie de heer Kamp nu aanstalten maken om te reageren, maar ik stel voor nu geen onderlinge discussies meer te voeren. Ik wil nu echt afronden, gelet op de klok.
Minister Vogelaar:
Voorzitter. Mij rest nog de vraag van mevrouw Ortega-Martijn over de verkorte toets. Als men een keer een aanbod heeft gehad, dan kan men niet meer alsnog voor de verkorte toets in aanmerking komen; dat klopt. Maar de hele procedure is erop gericht dat tijdens de intake wordt vastgesteld of iemand voor een verkorte toets in aanmerking wil komen; dat is natuurlijk de eerste stap die je met elkaar zet. Dus in die zin is er volgens mij geen sprake van strijdigheid. Iemand wordt opgeroepen, krijgt een intakegesprek en in dat gesprek komen de volgende vragen aan de orde. Is het nodig dat u een inburgeringsexamen gaat volgen? Maakt u gebruik van de verkorte toets? Denkt u dat u in aanmerking komt voor een vrijstellingsgrond? Als daar de beslissingen over genomen zijn en als is vastgesteld dat de betrokkene een inburgeringstraject moet gaan volgen, dan is aan de orde dat er dan ook via dit voorstel een aanbod gedaan kan worden. Dus naar mijn idee past dit perfect binnen de regelgeving zoals die nu is vastgesteld.
Ik ben gekomen aan het slot van mijn beantwoording. Het is inderdaad goed om even te memoreren dat ik heb toegezegd dat ik de vrijstellingsgronden en het belang van de verkorte toets nog een keer expliciet onder de aandacht van de gemeenten zal brengen en dat ik er het gesprek over zal aangaan of de rechtspositie van de inburgeraars voldoende geregeld is.
De voorzitter:
Voorts zult u ons morgen nog een advies van de Raad van State toesturen.
Minister Vogelaar:
Misschien is dat vanavond al gekomen. Ik weet het niet.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik denk dat wij daarmee het debat over de wijziging van de Wet inburgering kunnen afsluiten. Het wetsvoorstel zal volgende week dinsdag in stemming worden gebracht. Wij krijgen voordien van mevrouw Karabulut nog te horen of zij haar amendement al of niet handhaaft.
Ik dank de minister en sluit de vergadering.
Sluiting 22.57 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-6092-6112.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.