Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 75, pagina 5237-5245 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 75, pagina 5237-5245 |
Aan de orde is de behandeling van:
het voorstel van wet van de leden Dezentjé Hamming-Bluemink en Tang houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus (30645).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Omtzigt (CDA):
Voorzitter. Meer dan tien jaar geleden zegde de toenmalige Paarse regering toe om rechtsbescherming van burgers bij controlehandelingen van de fiscus beter te gaan regelen. Ondanks een aantal herhaalde verzoeken is de regering die belofte sindsdien niet nagekomen. Het siert de indieners van het voorliggen wetsvoorstel dat zij de handschoen hebben opgepakt toen de regering onlangs eerlijk verklaarde dat zij ook binnenkort niet met een wetsvoorstel zou komen.
De wetgevende arbeid lijkt in deze Kamer vaak volledig ondergeschikt, gemeten naar het excessieve aantal spoeddebatten dat wij hier voeren. Toch kan dit soort wetgevende arbeid reële problemen veel beter oplossen dan een vluggertje in de Kamer, waarin binnen een uur een motie wordt aangenomen en wordt gedacht dat een probleem uit de wereld is geholpen.
Het is natuurlijk ook het vele werk dat hieraan wordt besteed dat het verschil maakt met een spoeddebat, dat minder werk vergt. Daar danken wij de initiatiefnemers mevrouw Dezentjé Hamming, de heer Tang en de heer Crone van harte voor. Zij hebben veel werk verzet om zowel een wetsvoorstel te maken als onze vragen adequaat in de schriftelijke ronde te beantwoorden. De indieners hebben aangetoond dat er een leemte bestaat in de rechtsbescherming. Wanneer de Belastingdienst om extra informatie vraagt, moet de informatie worden verstrekt. De straf op het niet geven van informatie is heftig, namelijk omkering van de bewijslast. Toch hebben de indieners niet echt duidelijke voorbeelden genoemd van momenten waarop de Belastingdienst te ver gegaan is. Kunnen de indieners voorbeelden uit de praktijk geven van waar de uitvraag van gegevens van de Belastingdienst duidelijk excessief was?
De kernvraag bij dit wetsvoorstel is voor de CDA-fractie ook niet of er een leemte in de wet- en regelgeving is, maar of die leemte goed gevuld wordt. Daarover leeft bij mijn fractie nog een groot aantal vragen. Aan de ene kant dient de burger namelijk rechtsbescherming tegen de overheid te genieten, die zonder limiet informatie kan opvragen en dat alles op zeer korte termijn. Daarbij past het dat de burger de mogelijkheid heeft om bezwaar aan te tekenen tegen die informatie-uitvraag, al dreigt natuurlijk altijd het bezwaar dat bepaalde burgers of instellingen het proces van controle willen traineren. Juist van die burgers zou je de informatie het snelst willen opvragen. Het is de afgelopen jaren voor de overheid een zeer delicate operatie gebleken om aan de ene kant rechtsbescherming te borgen zonder aan de andere kant actiegroepen, medeoverheden of zelfs kwaadwillenden de mogelijkheid te bieden om processen die in het algemeen belang plaatsvinden, volledig te frustreren. Vooral in de ruimtelijke ordening zijn hier zeer treffende voorbeelden van te vinden met grote gevolgen voor de hardwerkende burger, die bijvoorbeeld de aanleg van een weg jarenlang gefrustreerd ziet en in de file blijft staan.
De door de indieners gekozen procedure is nogal omslachtig. De Belastingdienst of de gemeente, de provincie of het waterschap doet bijvoorbeeld een uitvraag van gegevens. Dat kan een lange lijst zijn, maar ook een korte vraag. De indieners kiezen ervoor dat de burger dan moet vragen om omzetting van de uitvraag in een voor bezwaar vatbare beschikking. Mijn fractie is er niet van overtuigd dat een vraag die schriftelijk of per e-mail wordt gesteld, niet meteen in die vorm gegoten kan worden. Dat scheelt toch stappen in de procedure? Wij hebben het in dezen alleen over vragen die schriftelijk en per e-mail worden gesteld, niet over de telefonische uitvraag. Over de telefonische uitvraag, gedaan door een belastinginspecteur die gewoon even opbelt en vraagt hoe het met een bepaald gegeven zit, bestaat over het algemeen geen conflict. Laten wij daarvoor dan ook niet overgaan tot juridisering. Waarom hebben de indieners dat niet geregeld in het wetsvoorstel? Dan kunnen zij de termijnen in het eerste stuk ook oprekken, want bij vakantie, zakenreis of misschien legitiem verblijf in een land als Liechtenstein, is vier weken toch een beetje aan de krappe kant. Dan zou men toch onder opgaaf van redenen wel moeten kunnen vermelden dat het iets later gedaan is? Dan heeft het bezwaar en het beroep zelf geen opschortende werking. Zou het niet in de rede liggen om in ieder geval de mogelijkheid te bieden aan de Belastingdienst om zelf de werking van het verzoek op te schorten bij een bezwaar? Dat hoeft dan niet per se naar de rechter. Het zou zo vroeg in de procedure kunnen wanneer de betrokkene meent dat de informatie-uitvraag buitenproportioneel is voor het te bereiken doel. Graag krijg ik hierop een reactie van de indieners en van de regering.
Het zou natuurlijk ideaal zijn als tijdens de bezwaarfase een voor alle partijen acceptabele oplossing wordt gevonden. Zien de indieners en de regering een mogelijkheid om de inrichting van de bezwaarfase zo vorm te geven dat hier ook echt een heroverweging van het verzoek plaatsvindt en niet een herhaling van zetten? Wij zien bijvoorbeeld dat de SRA hiervoor een methode heeft aangeleverd. Zou het bijvoorbeeld een oplossing zijn als in de bezwaarfase een onafhankelijke derde meebeslist over het bezwaar en niet alleen een andere afdeling van de Belastingdienst? Ik kom overigens zo terug op kleine gemeenten waar een andere afdeling vinden wel eens een leuke uitdaging zou kunnen worden.
Het is mij nog onduidelijk hoe de rechtsgang verder verloopt. Kunnen de indieners aangeven hoe ver het verzoek de rechterlijke keten kan doorlopen? Kunnen wij voor een informatieverzoek uiteindelijk helemaal bij de Hoge Raad komen en is dat wel wenselijk? Hoe veel keren is dan de feitelijke uitvraag getoetst? Graag ontvangen wij een flowschema waarop alle verschillende mogelijkheden waar men uitkomt zijn vermeld, evenals wanneer de vraag geblokkeerd is en wanneer niet.
Ik kom tot de kern van het wetsvoorstel. De indieners vinden de omkering van de bewijslast een straf. Onder artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is dat niet gezien als een straf. Dat betekent dat men geen mogelijkheid heeft om weerwoord te bieden tegen de Belastingdienst. Maar hebben de indieners ook overwogen om die omkering van de bewijslast nu juist aan te vechten? Dat is hetgeen wat zij buitenproportioneel achten. Waarom zeggen zij niet dat men bezwaar kan indienen tegen de omkering van bewijslast door de inspecteur in plaats van de hele rechterlijke keten te doorlopen? Dan gaan wij tot de kern van wat hier wordt voorgesteld.
De indieners hebben mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State de wet fors uitgebreid, ook naar de vele lagere overheden. Hebben deze overheden wel de mogelijkheid gehad een advies uit te brengen over deze wet? Wij doelen niet op de Douane, die valt onder het ministerie van Financiën, maar op de lagere overheden: gemeenten, provincies en waterschappen. Het doet ons voorkomen dat het wetsvoorstel geschreven is voor – of tegen, zo men wil – de Belastingdienst. Bij lokale belastingen gaat het vaak om relatief kleine betalingen. Het lijkt mij wel een heel zwaar middel om je dan voor de schorsende werking van een informatieverzoek tot de rechtbank te moeten wenden. Hoe kijken bijvoorbeeld VNG, IPO of Unie van Waterschappen tegen het wetsvoorstel aan? Hebben de indieners overleg met deze organisaties?
Naar aanleiding van een vraag van de Raad van State hebben de indieners aan de Europese Commissie de vraag voorgelegd of deze wet in strijd is met het EG-recht voor belastingen die onder de rechtstreeks werkende verordeningen 1798/2003 en 2071/2004 vallen. Is er al een antwoord op die vraag binnen en ligt het niet meer in de rede om op dat antwoord te wachten voordat wij met de tweede termijn van de wet doorgaan? Immers, het antwoord zou kunnen leiden tot een aanpassing van het wetsvoorstel en een nota van wijziging.
Een tweede internationaal punt betreft de uitvraag van gegevens door andere landen. Nederland heeft in het kader van internationale verdragen, zowel bilateraal als multilateraal, de plicht gegevens uit te wisselen, ook met andere Belastingdiensten. Dat kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer iemand een inkomen heeft uit meer landen. Wanneer de Nederlandse overheid via de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen aan een Nederlander extra informatie uitvraagt omdat een buitenlandse overheid daarom vraagt, kan de Nederlander met dit wetsvoorstel in de hand bezwaar gaan aantekenen en die informatieaanvrage opschorten. De Belastingdienst gebruikt dan nog steeds zijn bevoegdheden onder de AWR. Kan het dan voorkomen dat Nederland hierdoor niet aan zijn verdragsverplichtingen kan voldoen en hoe gaat dat dan uitwerken? Als de Nederlandse Belastingdienst omgekeerd een uitvraag doet aan een Belastingdienst bij een andere overheid, is deze wet dan van toepassing? Als op basis van een verdrag wordt gevraagd om informatie uit België of Duitsland, kan de desbetreffende persoon, die Belg of die Duitser met deze wet in de hand dan ergens bezwaar en beroep aantekenen? Hoe loopt dat precies?
Dan kom ik te spreken over de lasten voor de overheid en de administratieve lasten. Ik ben hooglijk verbaasd, eigenlijk een beetje geschokt, over de parlementaire bokspartij tussen de indieners en de regering over de kosten en de administratieve lasten van dit wetsvoorstel. Actal heeft een onduidelijk schattingsvoorstel gedaan. De indieners geven geen duidelijkheid en gaan onder de schatting van de Raad voor de rechtspraak zitten. De regering gaat er voor het gemak heel ver boven zitten en roept daarmee een soort doembeeld op van 80.000 bezwaarschriften in 55.000 zaken. Waarom denkt de regering dat zoveel mensen bezwaar hebben tegen controles van de fiscus? Is er enig proces waartegen zoveel bezwaar wordt aangetekend in de gehele rijksoverheid? Dat kan twee dingen betekenen. Of de fiscus doet stomme dingen, of er is een enorm aantal querulanten in dit land.
De reactie van de indieners is eigenlijk al even amusant: een emailondersteuning van de leden van de VVD-belastingadviesclub. De eerste indiener had daar via een e-mail om gevraagd. Wanneer ik een mailtje krijg van gerenommeerde accountantskantoren met het gestelde "ik steun het wetsvoorstel van harte" en die vraag eronder, stijgt mijn verbazing nog meer. Er zijn partijen die dit professioneler aanpakken en soms een leuke website bouwen om de Belastingdienst het leven lastig te maken. Alle gekheid op een stokje. Kunnen de indieners en de regering samen tot een schatting komen over het voorliggende wetsvoorstel, inclusief de lagere overheden? Dat kan via een hernieuwde vraag aan Actal, of aan een andere expert, bijvoorbeeld uit de academische wereld. Er zit namelijk meer dan een factor 10 tussen de schattingen en dat is ons echt te dol. Ik verzoek beide partijen die nu harmonieus samen in vak K zitten om ergens advies in te winnen en dit vóór de tweede termijn aan de Kamer voor te leggen. Mocht dit advies gepaard gaan met voorstellen om de lasten, zowel de administratieve als die voor de overheid, en de mogelijkheden voor echte querulanten, zeg maar de veroordeelde misdadigers die proberen hun gegevens geheim te houden, buiten het wetsvoorstel te houden, des te beter. Doe dat maar.
In het wetsvoorstel is geen heldere doelbepaling opgenomen. Dat maakt de evaluatiebepaling na vier jaar toch lastig. Kunnen de indieners aangeven waar de wet op dient te worden geëvalueerd na vier jaar? Kan de regering daarover haar mening geven? De conceptinitiatiefwet is ondertekend door de minister van Financiën, maar in 1959 werd de AWR al ondertekend door de staatssecretaris van Financiën. Zitten hier diepere bedoelingen achter van de indieners? Waarom hebben zij voor deze ondertekening gekozen?
Dan heb ik nog een aantal vragen voor de regering. Waarom is zij niet zelf met een voorstel gekomen? De regering meent toch niet echt dat de Ombudsman een remedie is voor het geconstateerde probleem? Er vindt immers toetsing achteraf plaats. Het leed is geschied. De Belastingdienst hoeft niet eens te antwoorden, al doet zij het wel. Daarover heeft de Ombudsman gisteren een compliment uitgedeeld. Het is heel vriendelijk dat de regering de commissie voor de verzoekschriften noemt als een andere remedie tegen onredelijk handelen van de Belastingdienst, maar deze commissie van de Kamer heeft geen enkel rechtsmiddel, behalve dan dat de leden van de Kamer in het uiterste geval een initiatiefwet kunnen indienen.
De AWR gaat nog immer uit van schriftelijke communicatie, terwijl de meeste communicatie tegenwoordig per e-mail gebeurt. Is de regering bereid te bezien hoe de AWR op dit terrein bij de tijd kan worden gebracht? Het is frappant dat bijna alle aangiften en communicatie via de computer gebeuren, met meer of minder succes, zie Walvis, maar dat de AWR nog geheel en al is gebaseerd op schriftelijke communicatie. Zijn er niet meer bepalingen waartegen bezwaar en beroep open zou moeten staan? Ik denk aan de inkomensafhankelijke premiebijdrage in de zorgverzekering. Bij de heffing hiervan, bij de heffing dus van een belasting, is er geen mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen. Slechts na de vaststelling kan men bezwaar en beroep aantekenen, maar niet tegen de termijnen van de terugbetaling. Het gevolg is dat een aantal mensen al meer dan twee jaar op duizenden euro's van de Belastingdienst wacht. Zij hebben geen enkel rechtsmiddel om de Belastingdienst aan te manen tot haast. Ziet de regering dit als een probleem? Is zij bereid om de heffing, zeker als je bij meer pensioenfondsen duidelijk over de limiet betaalt, voor bezwaar en beroep vatbaar te maken?
Complimenten dus voor het indienen van een wetsvoorstel, maar wij wachten met spanning de antwoorden af. Voor het debat en voor de eindafweging zou het helpen als vóór de tweede termijn duidelijkheid bestaat over de Europeesrechtelijke aspecten van de wet en via een adviesaanvraag een soort consensus zal ontstaan over de administratieve lasten voor zowel burgers als de Belastingdienst. Wij verzoeken de indieners en de regering, hiervoor samen zorg te dragen.
Mevrouw Vos (PvdA):
Voorzitter. Ik kan vandaag heel kort zijn. Dit is een wetsvoorstel waarvan wij echt blij worden; blij vanwege de inhoud die belastingplichtigen beschermt tegen onredelijke informatieverzoeken door de Belastingdienst. Wij zijn ook blij dat dit wetsvoorstel is geïnitieerd door de wetgever zelf. Het voorstel is al veel te lang blijven liggen en het is eigenlijk onbegrijpelijk dat ondanks het feit dat iedereen het wilde en het hiaat zag, er niets is gebeurd. Ik ben blij dat mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink en de heer Tang dit gedaan hebben; dat zouden meer mensen moeten doen. Voorts ben ik blij omdat wij hierin een stukje dualisme zien. De regering is, zoals mag blijken uit de brief die op een vreemd tijdstip is verstuurd, niet blij met dit wetsvoorstel. Naar ik heb begrepen uit de nota naar aanleiding van het verslag, is de Kamer hiermee echter in principe wel blij, inclusief de fracties van de andere coalitiepartijen. Het doet mij dan ook veel deugd om de collega's Dezentjé Hamming-Bluemink en Tang tegenover mij te zien in vak K. Ik wil hen van harte feliciteren met het wetsvoorstel en ik hoop dat ik hen nog vaker in vak K mag zien. Hiermee zien wij ook weer een stukje paars.
Naar de mening van de PvdA-fractie hebben de indieners van het wetsvoorstel de vragen die er nog waren, bevredigend beantwoord. Zij hebben nogal wat te verstouwen gekregen in de nota naar aanleiding van het verslag. Ik heb er geen behoefte aan op dit punt een herhaling van zetten te doen. Ook is voorzien in een evaluatie van deze wet na vier jaar. Dat lijkt onze fractie ook de juiste manier om zorgvuldig om te gaan met deze nieuwe mogelijkheid in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Omtzigt. Het is belangrijk dat wij goed weten waarop wij gaan evalueren. Ik vraag de indieners dit uit te zoeken.
De belastingmoraal in Nederland is hoog, zeker in vergelijking met andere landen. Wij schatten in dat dit niet zal wijzigen met dit wetsvoorstel. Dit ligt eerder aan de efficiëntie en de klantvriendelijkheid van de Belastingdienst zelf. Mijn fractie is wel benieuwd naar de vraag of de initiatiefnemers denken dat met dit wetsvoorstel het vertrouwen in en de relatie met de Belastingdienst wellicht zal verbeteren. Dat is ook een vraag aan staatssecretaris De Jager. Wellicht leidt het wel tot een betere belastingmoraal, als al zo lang is geconstateerd dat dit een hiaat is en belastingbetalers er niet gelukkig van worden. Misschien is dit wel een oplossing. Ik ben benieuwd hoe hierover gedacht wordt. Ik weet niet of de initiatiefnemers hiernaar onderzoek hebben laten doen bij de voorbereiding van het wetsvoorstel, maar wat is hun inschatting?
Met verbazing hebben wij de verschillende cijfers tot ons genomen van de Raad voor de rechtspraak, van de regering en van de indieners. De cijfers van de regering neem ik met een korreltje zout; ik zie dit als een "gevalletje angst zaaien". Het verschil met de Raad voor de rechtspraak vind ik echter wel belangrijk. De initiatiefnemers zeggen dat er 1400 bezwaarschriften komen, maar de Raad voor de rechtspraak gaat uit van 4200. Als dit aantal van de Raad voor de rechtspraak klopt, wat heeft dit dan voor gevolgen voor de inschatting van de kosten?
Het kabinet schat de kosten veel hoger in dan de initiatiefnemers, te weten 26 mln. Zoals gezegd, lijkt de inschatting van het kabinet mij rijkelijk overdreven. Ik vind in dit opzicht de argumentatie van de heer Omtzigt zinnig dat wij dan ofwel 80.000 fraudeurs ofwel een slechte Belastingdienst hebben. Los van de vraag of de kosten 3 mln. bedragen, zoals de initiatiefnemers denken, of het tienvoudige, zoals de regering denkt, heb ik de volgende vraag. De initiatiefnemers zeggen dat de regering moet zoeken naar dekking. Iedereen weet – ik heb dit het afgelopen jaar geleerd – dat dekking zoeken erg belangrijk is in deze Kamer. Het is een goede gewoonte dat als Kamerleden iets voorstellen, zij zelf zoeken naar dekking, net als het kabinet. Hebben de initiatiefnemers een idee waar deze dekking gevonden kan worden?
Mocht over vier jaar, na de evaluatie, het wetsvoorstel net zo desastreus uitpakken als het kabinet ons schetst in zijn brief, vinden de initiatiefnemers van de verschillende alternatieven die er zijn geopperd, de gang naar de kantonrechter dan een redelijk alternatief?
De inbreng van de PvdA-fractie is ongeveer net zo kort als het wetsvoorstel zelf. Ik neem aan dat de initiatiefnemers hier blij mee kunnen zijn. Bedankt voor de aandacht.
De heer Irrgang (SP):
Voorzitter. Het verdedigen van een initiatiefwetsvoorstel is voor een parlementariër iets bijzonders. Dat doe je niet zomaar, al is het maar vanwege de beperkte tijd en ondersteuning die je als Tweede Kamerlid hebt. Een blijk van respect is dan ook op zijn plaats, allereerst aan het adres van mevrouw Dezentjé Hamming, maar zeker ook aan het adres van de heer Tang, die later aan boord van een rijdende trein is gesprongen.
Het voorliggende wetsvoorstel schept de mogelijkheid voor bezwaar en beroep tegen informatieverzoeken van de Belastingdienst en tegen beslissingen over de reikwijdte van de fiscale administratie- en bezwaarplicht, waaronder ook beslissingen over ontheffing van deze verplichtingen vallen. Een verzoek om informatie zal de vorm kunnen aannemen van een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze verzoeken hoeven dus niet meteen in voor bezwaar vatbare vorm te worden gedaan. Een niet voor bezwaar vatbare brief en een mondeling verzoek om informatie blijven dus mogelijk. Naar aanleiding van een binnen tien dagen ingediend schriftelijk verzoek van de betrokkene zal de inspecteur verplicht zijn om zo'n niet voor bezwaar vatbaar verzoek alsnog vast te leggen in voor bezwaar vatbare vorm. De inspecteur is daarbij gebonden aan een termijn van tien dagen. Ter versnelling van de procedure kan de inspecteur ook besluiten om een verzoek om informatie meteen in voor bezwaar vatbare vorm te gieten.
In de huidige situatie kan de belastingbetaler ook bezwaar maken, maar in de tussentijd moet de gevraagde informatie wel geleverd worden. Doet de belastingbetaler dat niet, dan maakt de Belastingdienst een schatting van hetgeen de belastingbetaler moet betalen, en volgt er een omkering van bewijslast. De belastingbetaler moet dan dus bewijzen dat de schatting van de Belastingdienst niet klopt. Bij het niet leveren van informatie loopt de betrokkene het risico op strafvervolging. De omkering van de bewijslast geldt ook voor de administratieplichtige die het niet eens is met het standpunt van de inspecteur over de omvang van zijn administratie- en bewaarplicht. De initiatiefnemers zeggen hierover: "Meestal blijkt het leveren van overtuigend tegenbewijs in de praktijk een ondoenlijke opgave, en volgt de rechter daardoor de – veelal hoge – schatting van de inspecteur". Het is de SP-fractie niet duidelijk waarop dit is gebaseerd.
De initiatiefnemers verwijzen op andere plaatsen nogal eens naar "de literatuur". De vraag is wat die literatuur precies is en wie die literatuur schrijven. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat iedereen hierbij belanghebbende is. Zijn dat belastingadviseurs? Zijn er ook onpartijdige bronnen die hiernaar onderzoek hebben gedaan? Hoe vaak komt dit voor? Kan een aantal concrete voorbeelden worden genoemd van de problemen waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing beoogt te bieden? Het enige voorbeeld dat ik tot nu toe gehoord heb, is dat van de ondernemer die al zijn e-mails van de afgelopen drie jaar moest verstrekken. Is dat het enige voorbeeld? Ik neem toch aan van niet. Kan de staatssecretaris, in zijn rol van adviseur van de Kamer, zeggen of dit in de praktijk gebeurt? Is dat één keer gebeurd of is het een broodjeaapverhaal? Graag ontvang ik hierop een reactie. Waarop is de stelling gebaseerd dat schattingen van de Belastingdienst over het inkomen of de winst vaak te hoog zijn, als deze door de Belastingdienst zelf worden vastgesteld?
In plaats van een toetsing achteraf willen de initiatiefnemers een toetsing vooraf. De belastingbetaler kan volgens het wetsvoorstel bezwaar maken tegen het informatieverzoek en vervolgens een voorziening aanvragen waarin de plicht om de informatie te leveren, wordt opgeschort. Daarover beslist de voorzieningen rechter. Totdat de voorzieningenrechter zich heeft uitgesproken, riskeert de betrokkene geen omkering van de bewijslast. De rechter grijpt in als de inspecteur zijn wettelijke bevoegdheden overschrijdt of onredelijk handelt. Daaraan wordt in het voorstel geen specifieke invulling gegeven. Er wordt verwezen naar de Awb. Graag ontvang ik hierover een nadere uitleg. Wat voor rechtsgang betekent dit in de praktijk? Hieruit concluderen de initiatiefnemers dat er niet veel procedures te verwachten zijn. Zeggen de initiatiefnemers hiermee dat de inspecteur bijna nooit zijn wettelijke bevoegdheden overschrijdt of onredelijk handelt? Zo ja, wat zegt dat dan over de noodzaak van deze wet?
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State hebben de indieners besloten om de voorgestelde regeling ook te laten gelden voor het verlenen van toegang tot plaatsen. De rechtsbescherming tegen verzoeken tot het verlenen van toegang zal in de meeste gevallen slechts leiden tot een mogelijkheid tot toetsing achteraf. Klopt het dat toegang tot plaatsen onder deze regels niet kan worden tegengehouden door het aanvragen van een voorziening voor een schorsende werking? Indien dit leidt tot rechtsbescherming achteraf, wat is dan de meerwaarde van deze toevoeging aan het initiatiefwetsvoorstel? Opvallend bij de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel is de forse kritiek van de staatssecretaris in zijn rol als adviseur van de Kamer. Volgens de staatssecretaris oogt het wetsvoorstel sympathiek omdat het burgers en bedrijven meer bescherming biedt tegen de overheid. Toch ontraadt hij aanvaarding van het wetsvoorstel. De belastingplichtige zou al voldoende rechten hebben door de mogelijkheid tot toetsing achteraf door de fiscale rechter. Gedurende een controleonderzoek bestaat ook de mogelijkheid de civiele kortgedingrechter in te schakelen. In een kort geding kan worden geëist dat de Belastingdienst zijn handelen aanpast of staakt.
De staatssecretaris vraagt zich af voor welk probleem deze wet eigenlijk een oplossing biedt. Hij wijst ook op het risico dat het systeem vastloopt. Het uitvoeringsproces komt in gevaar als dit verder gejuridiseerd wordt, ook door de mogelijkheid van precedentwerking naar andere delen van het bestuursrecht. De initiatiefnemers stellen dat de genoemde behoefte aan effectieve rechtsbescherming naar hun oordeel zo zwaarwegend is dat de wetgever, door die bescherming ook inderdaad te bieden, geen onwenselijke juridisering brengt. De initiatiefnemers stellen naar de mening van de SP-fractie terecht vast dat de staatssecretaris de aantallen bezwaarschriften buitengewoon hoog inschat. Hoe valt dit enorme verschil met de inschatting van de initiatiefnemers te verklaren? Dit is zo cruciaal dat het wenselijk is dat de staatssecretaris, in zijn rol als adviseur van de Kamer, hierover met de initiatiefnemers meer overeenstemming bereikt, bijvoorbeeld voor de tweede termijn. Dit moet gebeuren in verband met de financiële consequenties, maar, belangrijker nog, vooral in verband met de ongewenste extra belasting van de Belastingdienst. Deze dienst kent, zoals wij allen weten, op dit moment al genoeg problemen.
Volgens de staatssecretaris bestaat het gevaar dat belastingplichtigen die te kwader trouw zijn, met behulp van de mogelijkheden die door dit wetsvoorstel worden geschapen, het verzoek om informatie van de inspecteur ten onrechte kunnen traineren. Ik zou van de initiatiefnemers op dit punt graag een nadere reactie krijgen. Waarom denken zij dat dit onjuist is? Zo begrijp ik hen in ieder geval.
Uit het EG-recht en de bilaterale belastingverdragen volgt dat Nederland gehouden is om informatie die van belang kan zijn voor een juiste vaststelling van de belastingschuld in een andere staat zo spoedig mogelijk te verstrekken. Door de nieuwe mogelijkheid tot opschorting van de verstrekking van gegevens kan de positie van Nederland als verdragspartner in het geding komen. Op advies van de Raad van State hebben de indieners aan de Europese Commissie gevraagd of deze zich kan verenigen met hun oordeel dat de voorgestelde regeling in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht. Wanneer kunnen wij een reactie van de Europese Commissie op deze vraag verwachten? Moeten wij deze reactie niet eerst afwachten? In reactie op de Raad van State zeggen de indieners dat zij van plan zijn een overgangsregeling aan het wetsvoorstel toe te voegen, mocht er ten tijde van de stemming over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op dit punt nog geen duidelijkheid bestaan. Waar is echter de overgangsregeling? Nu is deze er in ieder geval nog niet. Wij hebben ook geen reactie. In de laatste brief staat alleen dat dit punt aandacht moet krijgen bij de evaluatie.
Er is geen budgettaire dekking voor dit wetsvoorstel. De kosten van uitvoering zijn door de Belastingdienst geraamd op 26 mln., wat staat voor 440 mensen. Daarnaast is er nog eens 12 mln. aan structurele kosten voor andere bestuursorganen, zoals lokale overheden en de rechterlijke macht. Volgens de initiatiefnemers is die schatting niet realistisch. Zij stellen zelfs dat de schatting totaal onjuist is. De initiatiefnemers verwachten 2 mln. per jaar aan kosten. De regering schat het aantal rechterlijke procedures op 35.000 per jaar. Volgens de initiatiefnemers bedraagt dit aantal slechts 700. Het verschil in ramingen is erg groot. Het verschil in kosten is ook groot, 38 mln. tegenover 2 mln. Er moet echt meer duidelijkheid komen over waar dit enorme verschil in inzicht vandaan komt. De schattingen over het aantal rechterlijke procedures schelen bijvoorbeeld een factor 50. Het probleem van de dekking wordt door de initiatiefnemers in feite op de regering afgeschoven. Dat zou de facto een bezuiniging op de Belastingdienst betekenen. Volgens mijn fractie behoort dit in ieder geval niet tot de mogelijkheden. Daar moet dus ook een oplossing voor komen.
De initiatiefnemers beschouwen de kritiek van het kabinet als een poging om druk uit te oefenen op de Kamer. Waar is die veronderstelling op gebaseerd? De openheid en vrijheid van het debat zouden hierdoor in gevaar komen. Wij hebben dat niet zo ervaren. Ik stel het toch wel op prijs dat ik niet pas straks op de hoogte zou zijn gebracht van de grote bezwaren van de kant van de staatssecretaris in zijn rol als adviseur van de Kamer. Tussen indieners en staatssecretaris zijn de verschillen in inschatting van de effecten heel groot. Los daarvan is de SP-fractie nog niet overtuigd van de noodzaak van dit initiatiefwetsvoorstel. Wij zien daarom met meer dan gemiddelde belangstelling uit naar de reacties van zowel de indieners als de staatssecretaris in zijn rol als adviseur van de Kamer.
De heer Remkes (VVD):
Voorzitter. Ik wil beginnen met het maken van complimenten in de richting van de initiatiefnemers; in die complimenten wil ik ook gaarne de heer Crone, de huidige burgemeester van Leeuwarden en oud-Kamerlid voor de PvdA-fractie, betrekken. Complimenten in twee opzichten, in de eerste plaats vanwege het simpele feit dat dit initiatief genomen is. Uit mijn vorige parlementaire bestaan herinner ik mij nog wel dat een initiatiefwetsvoorstel ontzettend veel tijd en energie kost. Het verdient waardering dat Kamerleden gewoon deze rol zo af en toe op zich nemen. Complimenten in de tweede plaats vanwege de inhoud. Ik zou dit initiatief willen typeren als een klassiek liberaal voorstel om de rechtsbescherming van burgers en bedrijven te versterken. Dit is nodig, omdat de Belastingdienst op dit ogenblik over vergaande bevoegdheden beschikt om informatie op te vragen en om eisen te stellen aan de administratie- en bewaarplicht van belastingplichtigen.
De eerste vraag die aan de orde is, is of dit voorstel voldoet aan een behoefte in de praktijk. Dat weet je nooit met absolute zekerheid omdat gedragseffecten zich moeilijk laten voorspellen, maar uit reacties die de VVD-fractie heeft gekregen van niet alleen de SRA, maar ook van een organisatie als het VNO-NCW en uit de kringen van mkb-bdrijven heb ik in ieder geval de conclusie getrokken dat op die vraag een positief antwoord moet worden gegeven. Met name de SRA schetst in onze richting het beeld – ik weet niet of dat altijd is gebaseerd op feitelijkheden, maar het zal wel voorkomen want zo'n brief komt natuurlijk niet uit de lucht vallen – van soms onwil bij medewerkers van de Belastingdienst, van soms op zekerheid spelende medewerkers, van het vaak vragen om onnodige informatie en soms ook van onredelijk korte termijnen. Met name het door de SRA ingestelde onderzoek naar de vraag wat de grootste klachten in de praktijk zijn – dat zijn de onredelijke termijnen en soms het misbruik maken van bevoegdheden door te dreigen met boetes – heeft bij mij in ieder geval op het netvlies doen komen dat die behoefte in de praktijk wel terdege aanwezig is.
Het ware de VVD-fractie lief geweest als het kabinet zelf met een voorstel was gekomen. Maar als Kamerleden dan tot de conclusie moeten komen dat het kabinet dat niet van zins is, dan kunnen zij maar één ding doen: zelf aan de slag gaan.
De tweede vraag die aan de orde is, is of er op dit ogenblik langs de verschillende mogelijkheden in de bestaande wetgeving een vorm van effectieve rechtsbescherming is. Welke routes zijn er? Over dat punt begint mijn verbazing over de brief van de staatssecretaris. Laat ik het maar scherp stellen: die brief had naar mijn opvatting nooit getekend mogen worden. Dat is niet vanuit de optiek dat het kabinet geen reactie mag geven. Overigens ben ik het op dat punt niet eens met de indieners: het kabinet geeft wel vaker een reactie op initiatiefwetsvoorstellen en daar is niks mis mee.
Mijn verbazing richt zich veel meer op de inhoud van de reactie. Het begint ermee dat de staatssecretaris eigenlijk op een heel dubbel spoor zit. Aan de ene kant ontkent hij dat er sprake is van een probleem, maar aan de andere kant worden grootse beelden van gigantische aantallen bezwaarschriften voorgehouden. Dat gaat niet samen. Het is het een of het ander. Toen het ging over de bestaande mogelijkheden vielen de schellen mij bijna van de ogen. Als wordt verwezen naar de klachtenregeling van de Belastingdienst, naar de Ombudsman of naar de commissie voor de verzoek- en bezwaarschriften, kan de staatssecretaris toch niet serieus menen dat dit effectieve alternatieve rechtsgangen zijn, gegeven de rechtsgevolgen die uitspraken of het ontbreken van uitspraken van bijvoorbeeld de Ombudsman hebben? Dat geldt ook voor de belastingrechter of voorzieningenrechter die aangeroepen wordt. Als de staatssecretaris dat in juridisch opzicht nader zou analyseren, zou hij tot de conclusie komen dat de brief in dat opzicht gebouwd is op drijfzand.
Toen ik dit alles las, werkte dit inhoudelijk bij mij precies averechts. Ik werd dus voor de behandeling van dit initiatiefvoorstel buitengewoon gestimuleerd. Als zodanig zou ik de brief van de staatssecretaris dan ook willen kwalificeren als schieten in eigen voet.
Ik maak wel twee kanttekeningen bij de reactie van de initiatiefnemers, die ik overigens behoorlijk adequaat vind. De eerste betreft de financiële consequenties voor de lagere overheden. In de reactie wordt gezegd dat evenzo op het lokale niveau de oplossing door het plaatselijke bestuur gevonden zal moeten worden. De indieners willen en kunnen daar niet in treden. Die opmerking gaat voorbij aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet die dwingt tot onderzoek naar de kosten en die bovendien ook dwingt om met de lokale overheden daarvoor een oplossing te vinden.
Mijn tweede kanttekening betreft de verwijzing door de indieners naar het initiatiefvoorstel-Wolfsen/Luchtenveld, die ook niet voorzien zou zijn van financiële dekking. Dat is een redenering van "één keer zondigen is een goed alibi om ook een tweede keer te zondigen". Die redenering kan deze Kamer niet volgen. Ik krijg daarop graag een nadere reactie van de indieners.
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt behoorlijk veel ruimte gelaten voor een nadere discussie over de gedachten die het CDA geventileerd heeft in het verslag zelve, namelijk de gedachte om het allemaal wat eenvoudiger te doen door de introductie van een direct voor bezwaar vatbare beschikking in plaats van de voorgestelde tweetrapsraket. De SRA heeft in feite een soortgelijke gedachte aan ons voorgelegd. Ik zou het op prijs stellen om van de indieners nog een nadere beschouwing te krijgen. Die uitnodiging geldt ook voor de staatssecretaris.
Aan de staatssecretaris – ik sluit daarbij aan bij collega Omtzigt – heb ik nog wel een meer principiële vraag. Wordt het zo langzamerhand geen tijd, mede gelet op de nieuwe communicatiemogelijkheden – je zou kunnen zeggen dat de huidige AWR nog stamt uit de tijd van paard en wagen – om het gesloten stelsel van de AWR voor volledige opening in aanmerking te laten komen? Ik begrijp best dat de indieners om pragmatische redenen hebben gekozen voor deze beperkte aanvliegroute, die ook op de weg van het kabinet ligt, maar ik kan mij niet goed voorstellen dat de staatssecretaris de gedachte van een algehele herziening van de AWR niet zou kunnen omarmen. Hij wil toch niet het grote risico lopen dat hij in de annalen terecht zal komen als de staatssecretaris die verantwoordelijk was voor de Belastingdienst en voor alleen maar lastenverhoging? Wat is er mooier om door het leven te gaan als de staatssecretaris die ook verantwoordelijk is voor een nieuwe AWR?
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Voor het ontwikkelen van een initiatiefwetsvoorstel is tijd, energie, doorzettingskracht en toewijding nodig. Wat dat betreft wil ik graag een compliment maken aan de initiatiefnemers. Het gaat hier om een hele klus, die op zichzelf waardering verdient. Wij hebben met grote interesse kennisgenomen van de doelstelling van het initiatief en hebben er veel waardering voor. Ook mijn fractie constateert dat de huidige rechtsbescherming bij de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus in de praktijk beter kan.
De heer Remkes had het over een klassiek liberaal voorstel. Ik heb even gelet op het duo initiatiefnemers en de politieke herkomst van hen beiden en vroeg mij af: waar zit de sociale component? Misschien kan ik daarop een antwoord krijgen.
Hoewel de Belastingdienst in verreweg de meeste gevallen gericht informatie opvraagt bij de belastingplichtige, zijn er ook andere gevallen. Het gebeurt vaak dat dezelfde informatie jaar in jaar uit opnieuw wordt opgevraagd. Het gebeurt ook vaak dat de ene vragenbrief wordt opgevolgd door een volgende, nog langere vragenbrief. Daar kan natuurlijk een reden voor zijn, maar het moet wel maat houden; het moet te verantwoorden zijn. Daarom kan mijn fractie goed begrijpen dat belastingplichtigen wel eens uitzien naar meer juridische middelen om een informatieverzoek van de fiscus te kunnen laten toetsen.
Voor mijn fractie is het duidelijk: als de fiscus naar eigen zeggen geen overbodige informatie opvraagt, hoeft zij ook niet bang te zijn voor de gevolgen van dit wetsvoorstel, zeker niet als er na verloop van tijd jurisprudentie ontstaat die voor alle partijen helderheid verschaft. Als er onverhoopt toch te veel informatie wordt opgevraagd, hoop ik dat dit wetsvoorstel bereikt dat de fiscus prudenter ermee zal omgaan, terughoudender zal worden waar dat even kan met het neerleggen van informatievorderingen bij belastingplichtigen. De Belastingdienst zou dit voorstel juist als een kans kunnen zien om nog efficiënter te werken.
Daarom vindt mijn fractie, alles overwegend, het positief dat de rechtspositie van de belastingplichtige met dit wetsvoorstel wordt verbeterd. Ook waardeert mijn fractie het dat oponthoud in de procedure voor zowel de Belastingdienst als de belastingplichtige beperkt blijft, naar het ons voorkomt. Gezien deze positieve effecten heeft mijn fractie op zichzelf een positieve grondhouding tegenover de bedoeling van het wetsvoorstel. Maar bij nadere kennisneming van het totale dossier zijn er ook bij mijn fractie nog wel diverse vragen blijven liggen. Die zal ik kort proberen te formuleren.
Ik sta daarmee wel voor een dilemma. Als er een gebrek aan rechtsbescherming zou zijn, als de rechtsbescherming – voorzichtiger geformuleerd – verbeterd kan worden, dan moet je daar niet mee wachten. Immers, de rechtsbescherming moet adequaat zijn en de Belastingdienst moet prudent optreden. Dat zijn de twee zijden van één medaille. Ik zie echter ook de kant van de uitvoeringslast. Laat nu juist daarover enige verwarring zijn ontstaan. Het is nogal wat als het uitgangspunt 480.000 informatieverzoeken betreft. Financiën veronderstelt dat daar wel eens 155.000 voor bezwaar vatbare beschikkingen uit kunnen resulteren, terwijl de initiatiefnemers uitgaan van een aantal van 14.000. De Raad voor de rechtspraak, toch ook niet de eerste de beste, voegt zich daarbij. Wat is de hoogstwaarschijnlijke werkelijkheid? Moeten wij niet in dit debat op dit punt een slag maken voordat wij ruimhartig "ja" op dit initiatiefwetsvoorstel kunnen zeggen? Zowel de initiatiefnemers als de staatssecretaris in zijn preadviserende rol vraag ik om zich hierover nader te verklaren. Het voorstel van collega Omtzigt om over dit geheel een nader Actal-advies te vragen, vind ik zeer zinnig.
Stel dat het initiatiefvoorstel de eindstreep haalt. In dat geval is een termijn nodig om daarop te anticiperen. Daarin is voorzien, maar hoe gaan de indieners met dit dilemma om? Op welke termijn denken zij de wet bij koninklijk besluit te kunnen laten ingaan? De beslissing is natuurlijk aan een ander, maar wat is hun perceptie?
Gezien de problemen bij de Belastingdienst, heeft de staatssecretaris er alle belang bij om tegen het wetsvoorstel te zijn, zo heb ik van hem begrepen. Ik vind het wel gemakkelijk hoe hij in de brief, die staatsrechtelijk ook in mijn gedachten wel een pikant kantje heeft, aangeeft dat belastingplichtigen voldoende rechten hebben. Waarom werkt hij die rechten in de brief dan niet uit, terwijl alle andere bezwaren wel een uitgebreide toelichting krijgen? Er bestaat jurisprudentie op dit gebied, maar de staatssecretaris wil toch niet beweren dat er een stevige rechtspositie voor de belastingplichtige is? Kan de staatssecretaris alsnog een uitgebreide toelichting geven op de beschikbare rechtsmiddelen voor de belastingplichtige en daarbij aantonen dat dit een toereikende rechtsbescherming biedt in het licht van de gesignaleerde knelpunten?
Hoewel ik vanuit mijn mensbeeld rekening houdt met het kwade in de mens, dat wel eens wakker geroepen zou kunnen worden, vraag ik mij wel af of de staatssecretaris bij dit wetsvoorstel niet te veel de vinger legt bij het gevaar van fraude. Ongetwijfeld zullen er adviseurs zijn die het proces onterecht proberen te frustreren, maar tegelijkertijd moet de staatssecretaris toch ook constateren dat er voldoende waarborgen in het initiatiefwetsvoorstel zijn opgenomen. Daarnaast blijft de omkering en de verzwaring van bewijslast bestaan. En wat te denken van de jurisprudentie die zal ontstaan bovenop deze wetgeving?
De heer Tony van Dijck (PVV):
Voorzitter. Ik maak de initiatiefnemers een compliment. Ik ben erg blij dat er iemand opkomt voor de rechtsbescherming van de burgers en het bedrijfsleven als het gaat om de Belastingdienst. Wij weten allemaal dat de Belastingdienst nogal arrogant kan overkomen. Het is goed om daar een bepaalde tegenkracht voor te initiëren.
Het wetsvoorstel beoogt rechtsbescherming te bieden voor belastingplichtigen tegenover de fiscus. Dit is een goede zaak. De burger en het bedrijfsleven staan al jaren kansloos tegenover overijverige belastinginspecteurs als die verzoeken om meer informatie. De statuur van de Belastingdienst is er een van slikken of stikken. Of je honoreert de verzoeken van de Belastingdienst, of je wordt geconfronteerd met een zware omkering van bewijslast of zelfs strafvervolging. Eenieder moet het recht hebben om bezwaar aan te tekenen tegen de Belastingdienst. Dit hiaat in de huidige belastingwetgeving wordt met dit wetsvoorstel gerepareerd. Chapeau!
Particulieren en met name bedrijven hebben al jaren last van de stortvloed aan vragen van de fiscus waarop de inspecteur meestal op zeer korte termijn antwoorden wil zonder aan te geven hoe belangrijk, c.q. relevant deze vragen zijn. Er is geen discussie mogelijk. De staatssecretaris is enerzijds bang voor misbruik – traineren van informatieverzoeken – en anderzijds ziet hij geen dekking voor de kosten die de invoering van dit wetsvoorstel met zich meebrengt.
Beide argumenten zijn wat mij betreft oneigenlijk. Fraudeurs heb je altijd en het voorstel biedt voldoende waarborgen om ernstig misbruik te voorkomen. Daarnaast kost rechtsbescherming altijd geld, maar dit mag in onze rechtsstaat nooit een reden zijn om dit aspect te negeren. De staatssecretaris wil gewoon het huidige gesloten systeem handhaven en neemt het zoals altijd op voor de Belastingdienst. Het zou hem sieren als hij het eens een keer opneemt voor de burgers van dit land.
De extra winst van het wetsvoorstel zit volgens mij in twee zaken die in het dossier onderbelicht zijn gebleven. Enerzijds de reductie van administratieve lasten voor burger en bedrijfsleven. Heeft Actal hiernaar gekeken? Ik denk dat hier veel winst valt te behalen voor bedrijven. Anderzijds – misschien nog wel belangrijker – de zuiverende werking. Ik heb de voorgaande sprekers hierover nauwelijks gehoord, maar door de mogelijkheid tot bezwaar wordt de Belastingdienst gedwongen tot zelfreflectie en een overdreven informatievraag te beperken. Dit leidt tot meer efficiency voor de Belastingdienst – dat moet de staatssecretaris aanspreken – en vanzelf tot een reductie van de lastendruk voor burgers en bedrijfsleven.
Ik wil nog enkele kritische kanttekeningen plaatsen waarop ik graag een toelichting krijg van de indieners en de staatssecretaris. Met de heer Omtzigt ben ik van mening dat het schokkend en ongepast was dat de staatssecretaris een week voor de indiening van het wetsvoorstel er een oordeel over uitsprak. Zoals de minister-president vorig jaar reeds stelde: het is niet aan het kabinet zich een oordeel te vormen over een initiatiefwetsvoorstel nog voordat de Kamer aan het woord is geweest. Ik hoor graag van de staatssecretaris waarom hij gemeend heeft toch met dit advies naar buiten te moeten komen.
Mijn tweede kanttekening heeft betrekking op de ramingen van de uitvoeringskosten. Die lopen nogal uiteen. Ik heb al gezegd dat het mij niet zo veel uitmaakt wat het kost, want ik ben van mening dat in een rechtsstaat het recht tot bezwaar moet worden gehonoreerd. Ik vraag mij echter af waarom de bedragen zo uiteenlopen en wie er nu eigenlijk gelijk heeft.
Het derde punt is de vraag hoe een belastingplichtige weet dat hij een zaak heeft. Met andere woorden: wanneer is een informatieverzoek buitenproportioneel? Wat zijn de criteria? Ik kan een vraag al buitenproportioneel vinden terwijl een ander die vraag misschien heel normaal vindt. Wij mogen niet het risico lopen dat op iedere controlehandeling een beschikking wordt aangevraagd teneinde die te kunnen voorleggen aan de voorzieningenrechter om zo de controle op te schorten. De indieners stellen echter dat de voorgestelde regeling geen schorsende werking heeft. Toch is de gemiddelde doorlooptijd van de procedure drie en een halve maand. Ik wil duidelijke criteria waaruit blijkt wanneer een informatieverzoek proportioneel is en wanneer niet.
Als vierde punt wijs ik op de tweetrapsraket. Ook de heer Omtzigt noemde die omslachtig. Waarom is voor deze methode gekozen?
Tot slot, het is goed dat de Belastingdienst eindelijk eens een beetje tegengas krijgt en een meer dienstverlenende houding aanneemt. De dienst is er ten slotte voor ons en niet andersom.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik spreek eerst mijn complimenten uit aan beide indieners en via hun ook nog aan de heer Crone, die iets in Leeuwarden aan het doen is. Het is altijd goed als collega's het initiatief nemen tot wetgeving. Meermalen wordt daarmee een kabinet in verlegenheid gebracht en dat is ook altijd prettig; het is goed dat dat op zijn tijd gebeurt. Ik verwelkom de staatssecretaris vandaag, maar hij bevindt zich in een bescheiden positie, namelijk die van adviseur van het parlement. Mijnheer de staatssecretaris, dat is een oefening in nederigheid, die u nu één keer meemaakt. Ik maak het als oppositioneel lid dagelijks mee en ik kan u melden: het is goed voor het karakter.
De Kamer kent een behoorlijke geschiedenis op het punt van initiatiefwetsvoorstellen op het gebied van de fiscaliteit. Dat is overigens niet altijd goed gegaan. Nogal wat collega's, zoals de heren Vermeend en Hillen, hebben voorstellen gedaan waarvan wij nu achteraf langzamerhand vaststellen dat zij niet zo goed waren. Desalniettemin verdienen de indieners een compliment voor hun initiatief. Het is veel werk en het vraagt indringende arbeid om het zover te brengen dat het hier tot een plenaire behandeling leidt. Alleen dat al is een compliment waard.
Ik kan mijn definitieve oordeel over het initiatiefwetsvoorstel nog niet opmaken. Er valt volgens mij wat te verdienen. Ik heb zojuist met de heer Omtzigt zitten tellen en ik geloof dat het aantal voorstemmers is opgelopen tot 63. Daarnaast is er nog een heel kamp van twijfelaars, dat maakt ongeveer de helft, en er zijn ook een aantal fracties die niet meedoen. Zij kunnen straks het verschil maken. Ik ben bijvoorbeeld heel benieuwd wat mevrouw Verdonk van het wetsvoorstel vindt. Ik wil graag met haar "Trots" zijn "op de Belastingdienst".
In dit debat valt voor zowel de indieners als voor de staatssecretaris iets te verdienen. Ik heb enerzijds politieke sympathie voor het wetsvoorstel. In het verkeer tussen overheid en burger hoort een fatsoenlijke rechtsbescherming georganiseerd te worden. Het is sinds jaar en dag de praktijk dat wat het belastingrecht en de relatie tussen Belastingdienst en burger betreft, die rechtsbescherming nou niet in overvloedige mate ten voordele van de burger is vormgegeven. Ik druk mij mild uit. De Belastingdienst heeft vergaande bevoegdheden om burgers te dwingen met goede informatie te komen over hun fiscale positie om vervolgens een aanslag op te leggen. Het heeft een reden waarom dat in het verleden zo gegaan is; belastingheffing is natuurlijk niet leuk en soms moeten wij het voor de Belastingdienst ook een beetje makkelijk maken. Anderzijds vraag ik mij voortdurend af of er nog voldoende rechtsbescherming is voor burgers die ten onrechte door de dienst worden klemgezet met verzoeken om extra informatie.
In de schriftelijke voorbereiding, zo is mij geworden, is discussie gevoerd over het zogeheten open bestel in de rechtsbescherming. Ik ben geen jurist, maar ik sta in beginsel positief tegenover dat principe. In dit debat moet dan ook de vraag beantwoord worden, allereerst door de staatssecretaris, zoals de indieners ook terecht suggereren, in hoeverre een dergelijke optie overwogen wordt. De fiscale rechtsbescherming moet nog eens tegen het licht worden gehouden in relatie tot de algemene uitgangspunten die samenhangen met het open bestel. Ik verzoek de staatssecretaris om daarop te reageren. Ik vermoed dat hij daar niet veel zin in heeft, maar dan moet hij uitleggen waarom hij dat niet wil. Een en ander leidt ook weer tot een vraag aan de indieners. Ik begrijp dat het hun voorkeur heeft om de weg in te slaan van een bredere herziening van de rechtsbescherming in de fiscaliteit. Het kabinet wordt gevraagd om met voorstellen daartoe naar de Kamer te komen. Levert dat dan echter geen schorsende werking op voor het onderhavige wetsvoorstel? Ik begrijp namelijk van de indieners dat dat beter is dan het goede dat zij met het wetsvoorstel denken te realiseren. Zou dat niet de Koninklijke weg zijn?
Ik kan er niet omheen dat de bespreking van het wetsvoorstel plaatsvindt in een context waarin het functioneren van de Belastingdienst steeds meer ter discussie is komen te staan. De staatssecretaris heeft als bewindsman echt wat goed te maken. Het komt mij namelijk voor – ik druk mij voorzichtig uit – dat de Belastingdienst het beginsel van te goeder trouw steeds meer verlaat. Er wordt steeds vaker uitgegaan van een burger die niet wil, die belazert en die calculeert. Die burger wordt vanaf het begin negatief bejegend. Vanuit het oogpunt van de burger die niet wil, wordt er vastgehouden aan het beschikken over goede informatie om een aanslag op te leggen. Ik begrijp het pleidooi dat de staatssecretaris in zijn brief houdt wel. Hij stelt daarin dat de Kamer toch ook niet wil dat de relatie tussen belastingplichtige en dienst steeds verder wordt gejuridiceerd. Daarmee krijgt de staatssecretaris evenwel de plicht om een dienst vorm te geven die die behoefte in de praktijk van alledag ook niet oproept. Hoe slechter de Belastingdienst functioneert, hoe cynischer de uitvoeringspraktijk is, hoe vaker de inspecteurs uitgaan van te kwader trouw en hoe meer bij mijn fractie de behoefte ontstaat aan een adequate rechtsbescherming. Dat is dan kennelijk het laatste wat nog resteert. Ik vind dat opgeteld geen mooie dialectiek. Ik ben daar niet trots op. Het is echter allereerst aan de staatssecretaris om in dit debat duidelijk te maken dat de Belastingdienst het oude uitgangspunt dat burgers te goeder trouw zijn bij hun aangifte, in ere herstelt. Alle twijfels die bij mijn en ongetwijfeld andere fracties leven op dat terrein moeten door hem worden weggenomen. Dat is een vitaal onderdeel van dit debat.
Hoezeer ik ook sympathiek sta tegenover het algemene principe dat de rechtsbescherming ook in fiscalibus op orde hoort te zijn, vraag ik de indieners wie hier nu concreet mee wordt beschermd. Misschien moet ik die vraag specifiek aan de heer Tang stellen. Hij is een beetje medevoorganger in de linkse kerk. Hij zit daar in vak K, samen met de VVD, een pikante combinatie. Kan de heer Tang mij duiden wie met dit wetsvoorstel daadwerkelijk geholpen wordt? Wie wordt hiermee beschermd? Wie wordt op dit moment onrecht aangedaan? Wie wordt dankzij dit initiatief in de toekomst beter behandeld?
Mijn collega's hebben al veel vragen gesteld. Ik stel die niet opnieuw – dat zou ik niet eens kunnen – dus ik rond af. Ik sluit mij aan bij de merkwaardige diversiteit en opvattingen over de mate waarin dit tot allerlei extra uitvoeringslasten leidt. Ik begrijp dat hier een groot verschil van mening over is. Wellicht is de suggestie van de heer Omtzigt interessant om daar nog maar eens een derde naar te laten kijken, want wij kunnen hier natuurlijk geen wijs uit. Ik vraag beide indieners dan ook om hun schatting te onderbouwen. Je zou denken dat zij de berekening van de staatssecretaris volgden. Er is echt iets aan de hand, toch? Dat leidt dan toch inderdaad tot meer uitvoeringslasten? Als er een zo groot tekort is aan rechtsbescherming dat extra handelingen in het veld nodig zijn om burgers te beschermen tegen allerlei onrechtmatigheden die de Belastingdienst over hen uitstort, leidt dat tot behoorlijk veel extra kosten. Ik zou dus denken dat de indieners reden hebben om de berekening van de staatssecretaris te volgen en omgekeerd. Als de staatssecretaris zegt dat er eigenlijk niet zo veel aan de hand is en dat dit allemaal overbodige luxe is, kunnen de uitvoeringslasten nooit zo hoog zijn.
Met andere woorden: geliefde collega's, staatssecretaris, maak mij wijs. Ik begrijp het niet.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Wij zijn aan het einde gekomen van de behandeling van het wetsvoorstel in eerste termijn. Het vervolg, dus de beantwoording door de indieners, vindt plaats op een nader te bepalen tijdstip.
De vergadering wordt van 11.20 uur tot 12.00 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-5237-5245.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.