Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 26 februari 2008 over de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Het is inderdaad een beetje haastje-repje. Ik heb net twee kopieën van de moties verzameld en wij zijn ook nog wat aan het kwartetten met de handtekeningen, omdat dit debat eerder is begonnen.

Eigenlijk was ik ook in verwachting van de brief van het kabinet naar aanleiding van de vraag gesteld tijdens het algemeen overleg of het budget ietsje opgehoogd kon worden. Dat was een wens van de coalitiepartijen. Ik heb begrepen dat deze brief er niet komt.

De voorzitter:

Dat is correct. Ik had hierover eigenlijk vooraf een mededeling moeten doen. Wij hebben dit bericht zojuist ontvangen. Als het goed is, is dit aan de Kamer gecommuniceerd.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Dat heb ik waarschijnlijk gemist, omdat dit debat vervroegd is.

Het verbaast mij wel, want deze brief is toegezegd. Dat staat mij nog levendig bij. Ik vind dat het kabinet een dergelijke brief dan ook dient te sturen. Als het niet geld wil vrijmaken, moet het desnoods uitleggen waarom dat niet gewenst is, ook al omdat er inhoudelijk verwarring was over de vraag of de dekking die de coalitie aangaf, wel deugdelijk was. Hier werden vraagtekens bij geplaatst. Ik vind het geen manier van doen – ik zeg het ronduit – dat het kabinet ons er op deze manier mee laat zitten.

Het plannetje waarmee de coalitie kwam, namelijk om een veel te mager budget voor duurzame energie een heel klein beetje op te hogen, was wel heel mager. Zo stelde men voor zonne-energie een verhoging van 3 mln. voor. Dit is "peanuts" in verhouding tot hetgeen nodig is om de ambitieuze doelen te halen en de klimaatcrisis echt aan te pakken. De fractie van GroenLinks heeft hiervoor een andere oplossing en zal daardoor de reddende engel worden. Ik dien hiertoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor de SDE structureel te weinig middelen zijn begroot om de ambitie van 20% duurzame energie in 2020 waar te maken;

overwegende dat het huidige budget van 280 mln. in deze kabinetsperiode minimaal verdubbeld moet worden;

verzoekt de regering, in het Belastingplan 2009 het tarief van de energiebelasting voor elektriciteit over alle schijven met 0,1 à 0,2 cent per kWh te verhogen om, volgens het principe van "de vervuiler betaalt", in de resterende kabinetsperiode voldoende middelen te genereren om het SDE-budget voor 2008 tot en met 2011 te verdubbelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(31239).

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. De opbrengst van deze middelen zou mijn fractie primair willen gebruiken om het budget voor zonne-energie substantieel te verhogen, zodat wij in Nederland op dit terrein echt een industrie kunnen ontwikkelen. Met de huidige voorstellen zal dit niet lukken. Het geld wil mijn fractie tevens gebruiken om windenergie op zee die "boost" te geven die zo nodig is en nu ook uitblijft. Tot mijn verbijstering zei de minister tijdens het algemeen overleg zelfs niet met een plan te willen komen voor de wijze waarop het doel van 6000 megawatt aan windenergie op zee tot het jaar 2020 gerealiseerd kan worden. Om alsnog tot een dergelijk plan te komen, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een ambitie van 6000 MW windenergie op zee in 2020 betekent dat er jaarlijks gemiddeld 500 MW bijgebouwd moet worden;

overwegende dat dit een grote inspanning vergt;

overwegende dat er nationale regie nodig is voor de inpassing van 6000 MW, gezien ook het feit dat windenergie op zee concurreert met zeescheepvaart, mijnbouw, zandwinning, defensie en dergelijke;

verzoekt de regering, uiterlijk op Prinsjesdag een nota "Windenergie op zee" uit te brengen waarin een dynamische strategie wordt beschreven hoe het doel van 6000 MW in 2020 bereikt kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duyvendak en Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(31239).

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Voor wij hierover discussie krijgen, merk ik op dat ik bewust voor het begrip "dynamische strategie" heb gekozen. Ik begrijp dat de minister nu niet kan uittekenen wat er precies in 2018 dient te gebeuren. Wel wenst mijn fractie een route met opties en steeds meer scenario's, waarbij wordt uitgegaan van het jaar 2020 en van 6000 megawatt.

Ten slotte merk ik op dat ik ook nog samen met de heer Van der Ham een motie heb opgesteld over "concentrated solar power". Deze zal hij indienen.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Bij de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie wordt het meeste beleid op een heel laag niveau uitgewerkt, in een ministeriële regeling. Dit heeft grote voordelen voor de minister, dat snap ik wel, maar het heeft als nadeel dat de Kamer buitenspel gezet wordt bij het meedenken over ontwikkelingen op dit vlak. Dit is niet de eerste keer dat ik dit noem, en ook andere fracties hebben er al een aantal keren aandacht voor gevraagd. De minister had aangegeven dat dit voor haar bespreekbaar is, maar verleden week zei zij in het algemeen overleg dat het de laatste keer was dat de Kamer haar mening over de regeling kon geven en dat ze de volgende keer ter informatie aan ons zou worden voorgelegd. Daarom dien ik een motie in.

De JansenKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - er bij de opzet van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE) voor gekozen is om een groot deel van de beleidsmatige inhoud onder te brengen in ministeriële regelingen;

  • - de Kamer bij de bespreking van de SDE bij herhaling heeft aangegeven, betrokken te willen worden bij de besluitvorming over de inhoud van die regelingen;

  • - de minister van Economische Zaken heeft aangegeven dat zij genoemde regelingen in de toekomst slechts ter informatie aan de Kamer wil toesturen;

verzoekt de minister van Economische Zaken, voorgenomen wijzigingen van de ministeriële regelingen die vallen onder de SDE, ook in de toekomst tijdig aan de Kamer toe te sturen, zodat deze zich kan uitspreken over de inhoud ervan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jansen, Neppérus, Duyvendak en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(31239).

De heer Jansen (SP):

De financiering van de SDE is krakkemikkig, zoals de heer Duyvendak zojuist ook al aangaf. Er zijn ideeën om deze te verbeteren; de fractie van de SP heeft in oktober bij het bespreken van de AMvB geopperd om het Duitse systeem te gaan gebruiken, wat anderen ook al eerder hadden gesuggereerd. Hier is nu meer steun voor gekomen, ook de fractie van de PvdA heeft hier ten principale haar voorkeur voor uitgesproken. Vandaar dat ik ook op dit punt een motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - er twijfels bestaan over de toereikendheid van de beschikbare financiering voor de SDE;

  • - Duitsland zeer succesvol is bij het stimuleren van duurzame energie via een regeling zonder subsidieplafonds, gefinancierd via een opslag op grijze stroom,

verzoekt de minister van Economische Zaken, vóór de vaststelling van de SDE 2009 de Kamer een voorstel te doen voor een alternatieve financiering van de regeling uit een opslag op grijze stroom,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(31239).

De heer Van der Ham (D66):

Ik begrijp hieruit dat het plan dat moet worden gemaakt, zal worden betrokken bij de evaluatie van de werking van de SDE, en dat dit "ready for take off" zal zijn als blijkt dat die werking tekortschiet. Klopt dit?

De heer Jansen (SP):

Ja, maar ik wil overigens nog wel een slag om de arm houden als het gaat om invoering per 2009 of per 2010, want ik kan me voorstellen dat er een aantal praktische argumenten aan te voeren zijn om dit iets rustiger aan te pakken, omdat het om tamelijk heftige bedragen gaat. Maar het lijkt mij wel goed om in oktober zekerheid over de mogelijkheden te hebben, opdat wij er dan ten principale een uitspraak over kunnen doen.

De heer Van der Ham (D66):

Oké, een helder antwoord. Mijn fractie zal dit steunen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter, op zichzelf klinkt het voorstel van de heer Jansen mij sympathiek in de oren, maar wat is het verschil met de motie die ik heb ingediend om een tiende of twee tiende cent op de elektriciteitsprijs te leggen. Dat is toch eigenlijk een concretisering van wat hij voorstelt?

De heer Jansen (SP):

Die motie had ik nog niet gezien, dus ik heb er nog niet over kunnen nadenken. Wat ik nu direct kan bedenken, is dat er met uw motie toch nog een plafond blijft bestaan, terwijl de charme van het Duitse systeem nu juist is dat het een dynamische regeling is. En het leek mij goed om ook dit element in de financiering van de Nederlandse regeling te verwerken.

In het algemeen overleg hebben vele fracties kritiek geuit op de regeling voor de subsidiëring van biomassa. Het is op zichzelf uitstekend dat er goed gelet is op duurzaamheid, maar ik heb van de minister begrepen dat om redenen van handhaafbaarheid bepaalde categorieën uitgesloten zijn die wel duurzaam zijn, maar bij toelating zouden leiden tot het meeliften van freeriders. De SP-fractie erkent dat handhaafbaarheid belangrijk is, maar denkt, gezien de reactie van een aantal mensen uit de praktijk, ook dat die handhaafbaarheid oplosbaar is. Wij zouden graag zien dat die voor de volgende ronde alsnog geregeld gaat worden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de inzet van biomassa binnen de kaders van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE) gebonden is aan duurzaamheidseisen;

  • - bij de afbakening van de subsidiabele categorieën op grond van handhaafbaarheid bepaalde regionale reststromen zijn uitgesloten, die wel aan de gestelde duurzaamheidseisen lijken te voldoen;

van mening dat de SDE het gebruik van biomassa afkomstig uit reststromen dient te bevorderen en dat Jansende handhaafbaarheidsproblematiek oplosbaar is;

verzoekt de minister van Economische Zaken, bij de eerstkomende herziening van de SDE een voorstel te doen voor:

  • - het opnemen van reststromen uit de VGI (NTA-categorie 500, met uitzondering van 540-549) alsnog samen met gft, (NTA-categorie 600) in de regeling;

  • - het mogelijk maken van gft-vergisting (NTA-categorie 600) en positievelijststoffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jansen, Neppérus en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(31239).

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. Het is goed dat met de regeling die er nu ligt, duurzame energie gesubsidieerd wordt. Wij missen echter het punt van de innovatie. Dat zit er naar het oordeel van de VVD-fractie onvoldoende in. Wij vinden dat kritischer moet worden gekeken naar wat echt innovatie is, waar je verder mee kunt en waar je wellicht wat minder kunt doen. Het zal de minister niet verbazen dat wij bij dat laatste in ieder geval aan de windmolens op het land denken. Op dat punt is de innovatieve inbreng – wat kan er verder nog bij komen? – heel bescheiden. Daar zal naar moeten worden gekeken. Als je dat doet, heb je middelen voor andere punten die wellicht meer innovatief zijn. Op het wensenlijstje van de coalitiepartijen stonden nog wel een aantal van die punten. Kortom, ik zou het liefst zien dat in de regeling meer wordt gekeken naar het innovatieve deel. Maar ook zou moeten worden gekeken wat kan worden gedaan met BKK en Zon op afstand. Een aantal andere punten kunnen dan wat minder.

Het is wel lastig dat de brief van de minister er nog niet is. Zij wil kennelijk nog even extra goed kijken. Dat kan ik mij voorstellen, maar voor ons is essentieel dat voor alle uitbreidingen van de regeling geldt dat er een stevige en gedegen dekking moet zijn.

De voorzitter:

Mevrouw Neppérus, u wilt geen motie indienen?

Mevrouw Neppérus (VVD):

Nee.

De voorzitter:

Het doel van een VAO is echter om moties in te dienen. Het is geen derde termijn. Wij hebben de reglementen er even op nageslagen.

Het woord is nu aan de heer Samsom.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Er is inderdaad geen brief. Wij hadden daar wel op gehoopt en hadden hem ook verwacht. Het werk is nu weer aan de Kamer, want zo werkt het volgens de spelregels van de parlementaire democratie. De coalitie wilde inderdaad een bedrag van 120 mln. extra vrijmaken voor duurzame energie; niet omdat de huidige regeling volstrekt tekort schiet of vanwege opmerkingen die daarover zijn gemaakt en ook niet omdat alles verdubbeld zou moeten worden. Wij hebben echter wel haast. Wij hebben kennelijk meer haast dan de oppositie, want die wil extra budget vrijmaken per 1 januari. Wij willen dat nu al doen en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wenselijk is, de SDE op een aantal punten uit te breiden;

overwegende dat door extra binnenlands klimaatbeleid minder CDM/JI-rechten hoeven te worden ingezet om aan de Kyotodoelstelling te voldoen;

verzoekt de regering, op de kortst mogelijke termijn de categorieën Zon-PV, (co)vergisting uit te breiden en een nieuwe categorie voor groen gas toe te voegen en de daarvoor totaal benodigde extra middelen à 120 mln. onder meer of volledig te dekken uit een verminderde of getemporiseerde inzet van CDM- en JI-rechten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Samsom en Atsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(31239).

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Ik realiseer mij dat het een nogal technisch geformuleerde motie is, maar dat is kennelijk nodig in dit stadium. Sterker nog, ik zal er een kleine toelichting op geven. Een aantal experts heeft aangegeven dat het onverstandig zou zijn om de CDM-rechten te verpatsen, zo dat al mogelijk is. De coalitie wil echter niet dat die rechten worden verpatst. Wij gaan ervoor om die rechten pas later in te zetten. In de Kyotoperiode tot 2012 is het nog niet nodig om er gebruik van te maken, maar wel in de post-Kyotoperiode. De dan vrijvallende middelen kunnen per kasschuif naar voren worden gehaald om te gebruiken voor de SDE. Dat is het ideale plaatje van de coalitie. Wanneer dat niet mogelijk is, moeten wij inderdaad van een aantal CDM- en JI-rechten af. Het lijkt de coalitie dan voor de hand te liggen om daar de verhouding 2 : 1 voor te hanteren, zoals ook bij de aanschaf van deze rechten. Nu is het aan het kabinet om daar helder antwoord op te geven.

Mijn tweede motie gaat over offshore windparken. Mij is gebleken dat de interesses op dit punt gelijkluidend zijn, gelet op de andere moties die hierover zijn ingediend. Maar ook hier gaat het ons niet om een plan dat later wordt ingediend of geld dat later wordt ingezet, het gaat ons om investeringszekerheid. Een van de belangrijkste onderdelen daarbij is een kabel op zee, het zogenoemde stopcontact op zee. Dan weten investeerders dat het de Nederlandse overheid menens is met de uitrol van 6000 MW op zee. Bijkomend voordeel is dat een groot deel van de investering overgeheveld wordt van de projectontwikkelaar naar de gesocialiseerde netbeheerder, zodat de SDE-kosten in de hand gehouden kunnen worden.

De Kamer,

gehoord de Samsomberaadslaging,

overwegende dat iedere ontwikkelaar bij de aanleg van offshorewindparken zelf netaansluiting, inclusief transportkabel over de zeebodem, moet financieren;

overwegende dat dit de investeringskosten sterk verhoogt en bovendien een minder optimale netconfiguratie in de hand werkt doordat alle projecten afzonderlijk hun netaansluiting aanleggen;

overwegende dat de investeringszekerheid wordt verhoogd en een economisch en ecologisch optimalere netinpassing van offshorewindparken kan worden gerealiseerd wanneer de landelijk netbeheerder de netaansluiting op zich neemt;

verzoekt de regering om de relevante regelgeving zodanig aan te passen dat de landelijknetbeheerder verantwoordelijk wordt voor de gehele aansluiting van offshorewindparken op het bestaande elektriciteitsnet, inclusief aanleg van transportkabel over de zeebodem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Samsom, Atsma en Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(31239).

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Uiteraard vind ik dit een sympathieke motie. De heer Samsom deed wat minderwaardig over de motie die ik heb ingediend, maar ik neem aan dat hij die ook steunt. Dit is één van de tien problemen die wij moeten oplossen om die 6000 MW op zee te realiseren. Ik neem aan dat ook de heer Samsom een doorkijk naar 2020 node gemist heeft. Die toezegging wilde de minister in het algemeen overleg niet doen.

De heer Samsom (PvdA):

Ik vind het een interessante vraag. Wij hebben er in het algemeen overleg al over gesproken. De minister heeft toen aangegeven waarom zij het een minder goed idee vindt. Naar aanleiding van de motie zal zij daar wel explicieter op ingaan. Ik wijs erop dat wij al bezig zijn met de uitvoering van dat plan, onder andere door de kabel op zee aan te leggen, zodat investeerders weten dat de investeringszekerheid wordt versterkt. Als de minister haar toezegging gestand doet, zijn ook de nieuwe tarieven voor de SDE voor offshore windparken bekend. Dat is stap twee in het plan. De derde stap betreft de Wbr-vergunningen voor de aanleg van die parken. Ook dat hebben wij al binnen voordat wij nog een plan moeten schrijven. Dus het is een beetje de omgekeerde volgorde, want ik ben al aan het werk, wij zijn al bezig. Maar goed, ik zal daar niet flauw over doen. Uiteindelijk is dat alles bij elkaar een plan waar je een nietje doorheen kunt slaan. Dan heeft de heer Duyvendak precies wat hij wil.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik wijs de heer Samsom erop dat de regering het werk doet en niet wij. Wij controleren de regering. Dat is wel een verschil. Ook de heer Samsom is wat dat betreft niet aan het werk, hoe graag ik hem ook aan het werk zie. De regering geeft inzicht in een plan voor 2009, maar geeft geen doorkijk naar financiering na deze kabinetsperiode. Bijna alle vergunningaanvragen worden afgewezen. Er is op zee nog geen ruimte gereserveerd. Er zijn nog grote problemen, zeker op de langere termijn. Mijn vraag blijft of de heer Samsom mijn motie steunt, die juist op de langere termijn perspectief en zekerheid vraagt.

De heer Samsom (PvdA):

Mag ik daar nog even goed over nadenken, want ik denk dat er op korte termijn wat moet gebeuren. Daar leg ik nu even de prioriteit. Overigens hoorde ik de minister in het AO zeggen dat er per april 2009 acht of negen vergunningen liggen voor offshore windparken. Ik ga ervan uit dat een aantal daarvan al eerder beschikbaar is, maar misschien duurt het allemaal nog wat langer. Dat is het type informatie waarop ik zit te wachten: vergunningen, een kabel en bedragen in de SDE. Dat zijn de cruciale elementen om offshore wind van de plank te krijgen.

De heer Jansen (SP):

Ik kan mij voorstellen dat de heer Samsom nog even wil nadenken over de motie, maar voor mij heeft de heer Duyvendak wel een punt. De heer Samsom zou misschien kunnen aangeven dat hij het met ons eens is dat bijvoorbeeld ruimtelijke reservering ook op langere termijn – zodat duidelijk is waar die dingen komen te staan – in ieder geval ook op korte termijn duidelijk zou moeten worden.

De heer Samson (PvdA):

Misschien is dit wel een goede suggestie, maar dan hadden wij een motie moeten hebben waarin wordt gevraagd om een ruimtelijke reservering voor windparken. Nogmaals, ik wil er niet flauw over doen, want alles bij elkaar is het natuurlijk een soort plan met een doorkijk naar de lange termijn, maar u moet het mij niet kwalijk nemen dat ik haast heb, ongeduldig ben en dus – als de regering het niet zelf doet, moeten wij zelf aan het werk – element voor element toe wil voegen om ervoor te zorgen dat die offshore wind echt een keer van start gaat.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik had eigenlijk drie moties, maar zal er twee indienen. Die ene ging over vloeibare biomassa en die is materieel gesproken in feite al ingediend door collega Jansen. Die hoef ik dus niet nog een keer in te dienen, zij het dat de bewoordingen wat anders zijn, maar wij bedoelen er hetzelfde mee.

De twee moties die resteren, zijn de volgende.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het ECN adviseert, een stimulering van 17,6 cent per kWh te hanteren voor de verbranding van vaste biomassa, vergisting van gft en covergisting van mest;

constaterende dat investeringsinitiatieven van met Van der Vliesname kleinere ondernemers (welke volgens het coalitieakkoord juist extra gesteund zouden worden) in deze categorie met een basisbedrag van 12 cent per kWh zullen sneuvelen bij het gebrek aan rendement en te hoge financiële risico's;

van mening dat naast windenergie ook veelbelovende vormen van duurzame energie krachtige stimulering behoeven omdat deze een aantal voordelen kunnen bieden ten opzichte van windenergie en zonne-energie, zoals het reduceren van transport, mineraalbehoud, kunstmestvervanging en stuurbaarheid van energieopbrengst;

verzoekt de regering om het basisbedrag voor het stimuleren van vaste biomassa, vergisting van gft en covergisting van mest te verhogen naar 15 cent per kWh voor installaties die kleiner zijn dan 5 megawatt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(31239).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de benodigde tijd voor het aanvragen van bouw- en milieuvergunningen voor windturbines en biomassacentrales aanzienlijk langer duurt dan de SDE-indienperiode;

constaterende dat daardoor alleen projecten subsidie zullen krijgen waarvoor al eerder vergunningen zijn afgegeven;

verzoekt de regering, de aanvraagperiode van de SDE in overeenstemming te brengen met de aanvraagperiode van een bouw- en milieuvergunning;

verzoekt de regering voorts om de indienperiode over het gehele jaar te laten plaatsvinden met, indien noodzakelijk, een uitzondering voor december van ieder jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(31239).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Er zijn al diverse moties ingediend waarvan ik een aantal zal steunen en soms zelfs al mee heb ondertekend. Zo proberen wij de SDE nog beter te maken dan zij in de ogen van de minister natuurlijk al is. Ik heb nog een motie, waarover de heer Duyvendak het al heeft gehad.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat verschillende nationale en internationale rapporten de potentie omschrijven van Concentrating Solar Power (CSP)-installaties ten bate van opwekking van zonne-energie in gebieden rond de Middellandse Zee, inclusief Noord-Afrika;

overwegende dat mogelijke Nederlandse investeringen in CSP-installaties in deze landen effectief gebruik kunnen maken van de hoge zoninstraling en ligging en dat de opgewekte energie kan worden benut voor de Europese markt;

overwegende dat het transport van elektriciteit kan worden ondervangen door in te zetten op een combinatie van hoogwaardige elektrische infrastructuur naar Europa, toepassing van het Clean Development Mechanism en het benutten van Europese groencertificaten;

verzoekt de regering, in overleg te treden met landen in het Middellandse Zeegebied, inclusief de Noord-Afrikaanse landen, over de toepassing van CSP en binnen de Europese Unie initiatieven te ontwikkelen om een gezamenlijke inzet op CSP-installaties mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(31239).

De heer Atsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben vorig week een algemeen overleg met de minister gevoerd over de Stimuleringsregeling duurzame energie. Zoals de heer Samson al naar voren heeft gebracht hebben de coalitiepartijen tijdens dit overleg gepleit voor het toevoegen van 120 mln. extra aan de regeling. Het spijt ons dat de toegezegde brief en uitleg over de haalbaarheid en de kansen van die oproep van de coalitiepartijen tot vanmorgen niet zijn ontvangen. Wij hadden daar eerlijk gezegd op gehoopt en gerekend. Daarom heeft de heer Samson mede namens de CDA-fractie een motie ingediend.

Ik hecht eraan om te benadrukken dat de indicatieve verdeling van dit extra bedrag van 120 mln. zoals die tijdens het algemeen overleg naar voren is gebracht, richtinggevend moet zijn. Wij hopen dat de minister rekening zal houden met de bedragen die wij in het overleg hebben genoemd of in ieder geval zal proberen om daar zo dicht mogelijk bij uit te komen. Wij spraken over 10 mln. voor groen gas, 30 mln. voor zonne-energie en 75 mln. voor de vergisting.

Verder hebben wij gezegd dat het goed is dat de minister nadenkt over het toevoegen van een extra categorie waardoor met name de reststoffen uit de voedingsmiddelenindustrie kunnen worden gebruikt. Ik heb gewezen op de suiker- en de aardappelzetmeelsector. De minister heeft toegezegd dat zij hierover op korte termijn het gesprek met de sectoren zal aangaan. Daarom zien wij af van een motie.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

In het dictum van de motie staat dat het bedrag van 120 mln. dat tot 2015 beschikbaar moet komen, dus jaarlijks is het heel wat minder, moet worden gedekt uit het CDM- en JI-overschot of op een andere manier. Mag ik hieruit afleiden dat de minister met een andere dekking naar de Kamer moet komen als de eerste mogelijkheid niet haalbaar is?

De heer Atsma (CDA):

De heer Samson heeft zijn intentie al tijdens het algemeen overleg verwoord. Hij heeft ook een dekking aangegeven. Hij laat inderdaad een kleine marge open voor een eventueel alternatief. Het belangrijkste is dat dit extra bedrag op tafel komt. De richting waarin er naar een dekking moet worden gezocht, is naar mijn mening duidelijk. De heer Samson heeft dit goed verwoord en ik heb daar niets aan toe te voegen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Er zijn nogal wat moties ingediend. Sommige daarvan waren conflicterend en geld werd twee keer uitgegeven. Daarom had ik even tijd nodig om mijn advies aan de Kamer voor te bereiden.

Voordat ik op de moties inga, maak ik een korte opmerking over de vrijheidsgraden met betrekking tot de onlangs gepubliceerde regeling. Wij moeten onderscheid maken tussen wat er mogelijk is voor de datum van openstelling, te weten 1 april, en wat er mogelijk is na die datum. Zolang de regeling nog niet is opengesteld, kunnen in principe alle elementen worden aangepast, want er zijn nog geen subsidieaanvragen gedaan. Over die wijzigingen moet er uiterlijk 20 maart duidelijkheid zijn, zodat zij tijdig kunnen worden gepubliceerd. De regelingen zijn een maand voor inwerkingtreding gepubliceerd, met medeweten van de Kamer, zodat betrokken partijen zich kunnen voorbereiden. Als de regeling wordt gewijzigd, bekort dat die periode; het zij zo. Na openstelling van de regeling is de ruimte voor het aanbrengen van wijzigingen beperkt, want het uitgangspunt is dat wij de voorwaarden waaronder aanvragers subsidie kunnen krijgen, niet meer kunnen wijzigen. Na 1 april kunnen wij alleen nog de volgende elementen wijzigen: de verhoging van het subsidieplafond – dat is geen probleem omdat er dan meer mensen voor in aanmerking komen; verlenging van de aanvraagperiode; toevoeging van nieuwe aanvraagperioden en subsidieplafonds voor aangewezen categorieën; toevoeging van nieuwe categorieën met bijbehorende aanvraagperiodes, subsidieplafonds en basisbedragen, bijvoorbeeld een tweede groengascategorie omdat er meer geld beschikbaar is. Dat zijn de randvoorwaarden waarbinnen wij kunnen opereren.

Dat brengt mij bij de moties. De eerste motie is die van de heer Duyvendak op stuk nr. 11 over de verdubbeling van het SDE-budget voor 2008 tot en met 2011. In overeenstemming met wat ik daarover in het algemeen overleg al heb gezegd, ontraad ik de aanneming van deze motie. De doelen zijn bereikbaar met het huidige budget. Ik heb er geen enkele behoefte aan om op deze manier extra geld te genereren, vooruitlopend op iets wat zich mijns inziens niet voordoet.

In de motie op stuk nr. 12 verzoekt de heer Duyvendak de regering, op Prinsjesdag een Nota Windenergie op zee uit te brengen. waarin een dynamische strategie wordt beschreven voor het bereiken van het doel in 2020. Ik was blij met de opmerking van de heer Duyvendak over de dynamische strategie, want daar gaat het natuurlijk om. Je kunt moeilijk nu iets zeggen, terwijl je niet weet welke nieuwe technologieën er de komende 12 jaar beschikbaar komen. De minister van VROM, de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en ik hebben eind november 2007 voor wind op zee twee interdepartementale werkgroepen ingesteld. Op korte termijn komt er een voorstel voor een gecoördineerd samengaan van het Wbr-vergunningstraject en het proces van SDE-subsidieverlening. Dat is nodig om ons nog binnen deze periode te kunnen committeren aan 450 Megawatt extra windenergie op zee. Verder werkt de werkgroep Ruimtelijk perspectief Noordzee aan een pakket afspraken, met daarin het toekomstperspectief voor de diverse gebruiksfuncties van de Noordzee, waaronder de toepassing van windenergie. Voor de ruimtelijke reservering wordt uitgegaan van het streven naar 6000 Megawatt uit windenergie op zee omstreeks het jaar 2020. Ik zal samen met de minister van VROM en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in april 2008, dat is dus binnen nu en twee maanden, de Kamer informeren over de plannen van het kabinet met windenergie op zee, zowel voor deze kabinetsperiode als voor de periode tot 2020. Ik heb u ook aangegeven dat ik in het kader van het energierapport aandacht zal besteden aan dit onderwerp. Op grond van deze punten acht ik deze motie overbodig.

Dat brengt mij tot de motie-Jansen op stuk nr. 13 met het verzoek om elk jaar de ministeriële regelingen voor te hangen. Ik vind het fijn dat wij op 26 februari een gesprek hebben gehad over deze regeling. Dat was belangrijk, ook voor mij, omdat het de eerste keer was dat wij over het volledige SDE-pakket inclusief de regelingen konden spreken. Het is een ministeriële regeling en ik ben het eigenlijk wel eens met de heer Duyvendak: de regering is aan het werk en de Kamer controleert. Dat geldt hier ook. Als de Kamer geen ministeriële regeling meer wil, moet zij er iets anders van maken. Dat wij daarover met elkaar in gesprek zijn geraakt, vind ik prima. Ik ben van mening dat het voorhangen van iedere aanvulling op dan wel wijziging van die regeling ongewenst is. Dat zou in strijd zijn met de flexibiliteit. Ik zal er echter wel voor zorgen dat u altijd goed geïnformeerd bent over essentiële wijzigingen van de regeling. Dan denk ik aan de keuzes voor de komende jaren, aan belangrijke wijzigingen in de subsidiemodaliteiten en dat soort dingen meer. Als u dat wilt, zal ik de Kamer daarover per brief informeren. Daar heb ik geen moeite mee, maar dat is iets anders dan iets formaliseren wat in feite buiten de orde is.

De heer Jansen (SP):

Ik constateer toch dat de minister een beetje vilein opereert in dit dossier. In het debat dat wij in oktober hadden over de AMvB, ook al een stukje lagere regelgeving, is dit punt uitgebreid aan de orde geweest. Toen was de minister vrij positief. Zij zei dat wij het daar natuurlijk over gingen hebben in februari, in ieder geval voor de eerste keer. Voor latere jaren zien wij het nog wel, zei zij toen. Dat liet zij een beetje in het midden. De suggestie was toen dat het wel geregeld zou worden, alleen had zij daar nog wat tijd voor nodig. Toen puntje bij paaltje kwam, was het ineens: nee, dit was de enige en laatste keer. Vanwaar die koerswijziging?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Er is geen sprake van een koerswijziging. Hoe een AMvB-voorhang werkt, is geregeld. Bij ministeriële regelingen is er geen voorhangbepaling. Ik heb toen aangegeven dat ik begrijp – gelet ook op de ellende die wij gehad hebben met de MEP – dat de Kamer wil weten wat er aan de hand is en wat wij gaan doen. Dus had ik er geen bezwaar tegen om dat voor deze keer te doen, maar "that's it". Wijzigingen aan de Kamer melden, is geen probleem. Ik zal de Kamer daarover informeren, maar het kan niet zo zijn dat je dat afhankelijk maakt van een debat met de Kamer. Daar is het nu juist een ministeriële regeling voor. Ik houd de Kamer uiteraard op de hoogte, dat is geen punt.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik word altijd graag aangehaald en geciteerd, maar dan correct. Ik zei tegen de heer Samsom dat hij stond te praten alsof hij zelf de minister was die allerlei maatregelen nam. Dat was een beetje te veel van het goede. De minister werkt en de Kamer controleert. Waar het in dezen om gaat – en daarom heb ik de motie van de heer Jansen medeondertekend – is dat wij willen kunnen controleren. Nu kunnen wij niet controleren. Volgens mij moet u het toch ook met ons eens zijn dat het debat dat wij nu gevoerd hebben van groot belang is, of het nu gaat over vaste biomassa of grotere kwesties. Hier zijn veel maatschappelijke partijen bij betrokken die overigens nogal gemopperd hebben over de manier waarop zij bij de minister de informatie kwijt konden. Ik kan mij voorstellen dat het in de komende jaren opnieuw van groot belang is dat wij even naar die regeling kijken. Wind op zee krijgen wij bijvoorbeeld nog. Wat gaat u daarmee eigenlijk doen? Wat wordt de hoogte, kunnen wij daarover discussiëren?

Minister Van der Hoeven:

Dat heb ik u net gezegd. Daar kom ik op terug.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Dat lijkt mij van groot belang. Dit speelde ook al toen wij in het najaar over de AMvB spraken. Toen was er bij de Kamer een neiging om een motie in te dienen, maar omdat u toen toezegde dat het zus en zo gaat gebeuren, is die motie niet ingediend. Het is toch een beetje vilein dat u er nu helemaal voor wegloopt.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb op de eerste plaats een opmerking over het kwijtraken van informatie. Iedereen kan altijd alle informatie bij mij kwijt, maar dat wil nog niet zeggen dat hij of zij gelijk krijgt. Sommige mensen denken: als ik mijn informatie kwijt ben, krijg ik gelijk, maar zo gaat dat niet.

Ten tweede heeft de heer Duyvendak gelijk met wat hij zegt over het controleren. De Kamer moet kunnen controleren, dat is ook precies de reden waarom ik aangeef dat ik de Kamer daarover per brief zal informeren. Dat is echter iets anders dan dat je een ministeriële regeling afhankelijk maakt van een discussie met de Kamer. Dat is een ander punt. Als de Kamer vindt dat ik mijn werk niet goed doe, dan roept de Kamer mij en dan verantwoord ik mij hier, uiteraard.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben afgesproken hoe die AMvB en de regeling trapsgewijs in elkaar zitten. Daar kom ik niet op terug. Het is mij echter wel opgevallen – daarom wil ik de minister een vraag stellen en een suggestie doen – dat een aantal dingen in de regeling staat, waarvan ik denk dat wij het er snel over eens kunnen worden dat die ook in de AMvB zouden passen. Ik noem bijvoorbeeld de berekening van de correctiebedragen. Die staat zelfs in de toelichting op de ministeriële regeling. Ik denk niet dat investeerders dat een zekere basis vinden om op verder te gaan. Mij lijkt het het overwegen waard om bij de eerstvolgende wijziging van de AMvB dingen erbij te betrekken zoals vollasturen en de absolute ondergrens van de elektriciteitsprijs waar wij mee rekenen, zodat wij die in hogere regelgeving vastleggen zonder dat wij over elke regeling gaan spreken. Daar horen die thuis. U moet die AMvB toch wijzigen, want er moeten dingen aan worden toegevoegd.

Minister Van der Hoeven:

Ik vind dit helemaal niet zo een gek voorstel. U hebt er gelijk in dat wij in de AMvB een aantal dingen moeten regelen. Mij lijkt het goed om na te gaan hoe wij de AMvB bij de tijd brengen zodra de regeling een jaar heeft gewerkt, als ik het zo mag formuleren. Dat vind ik niet erg; ik heb daar niet zo veel problemen mee. Ik zeg u dat graag toe. Dat is alleen iets anders dan elke wijziging in de ministeriële regeling aan uw goedkeuring onderwerpen. Als wij elkaar zo kunnen vinden, heb ik er geen moeite mee.

Dit brengt mij bij de motie op stuk nr. 14 van de heer Jansen, die ook over de financiering onder verwijzing naar Duitsland gaat. Ik wil in ieder geval niet dat er op welke manier dan ook opnieuw een openeindregeling komt. Die is wel kenmerkend voor de Duitse regeling, want er is geen plafond. U maakte hier ook een opmerking over. Dat gaan wij dus niet doen. Het komt verder eigenlijk neer op financiering uit opslag op het elektriciteitstarief. Dat is niet nodig. Wij financieren nu via de rijksbegroting. Dit garandeert een stabiele en transparante afweging. Ik verwacht dat de gealloceerde middelen volstaan om de doelstellingen te halen, zoals ik eerder heb gezegd. Mij lijkt het niet handig om in de startfase van de SDE stappen te zetten op weg naar een andere financiering. Dat zal niet bijdragen aan een gevoel van stabiliteit rondom de regeling. Ik heb u toegezegd dat wij bij de evaluatie in 2010 inderdaad zullen nagaan waar wij staan en of er additionele maatregelen nodig zijn. Ook heb ik u toegezegd dat wij in dat kader naar andere financieringsmethoden moeten kijken. Dat bereid ik voor. In dat kader doet het Centraal Planbureau op mijn verzoek al onderzoek, zodat ik op dat moment goed geprepareerd ben. Ik ben erover aan het aarzelen of ik deze motie als overbodig bestempel of de aanneming ervan ontraad. Het hangt er een beetje tussenin. Ik zou het niet doen.

De heer Jansen (SP):

Ik heb toch nog een vraag over het argument dat het niet zo verstandig is om direct aan de regeling te gaan sleutelen omdat hiervan het signaal zou uitgaan dat wij niet weten waar wij heen willen. Eerlijk gezegd, lijkt mij dat de marktpartijen er alleen maar belang bij hebben dat de mogelijkheden worden verruimd. U kunt in mijn ogen dus wel rekenen op hun enthousiasme. Je zegt ten principale: ik wil een openeindregeling of niet. Dat is inderdaad een politieke afweging. Het argument dat de markt daardoor in verwarring zou raken, lijkt mij niet zo sterk.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb gezegd dat ik zeker een tegenstander van de openeindregeling zal zijn, juist omdat wij bij de MEP hebben gezien waartoe die leidt. Dat gaan wij dus niet doen. Ik zei wat ik zei over de financiering omdat ik begrepen had dat u de door u voorgestelde financiering eigenlijk in de plaats wilde stellen van de financiering die nu wordt voorgesteld. Daarom zei ik dat wij in dat geval in feite een bestaande financiering loslieten, terwijl die zich nog moest bewijzen. Daar had ik bezwaar tegen. Misschien heb ik u verkeerd begrepen.

De motie op stuk nr. 15 van de heer Jansen gaat over twee zaken: het opnemen van de reststromen uit de VGI en het mogelijk maken van gft-vergisting in de positieve lijst van stoffen. Hij stelt in deze motie dus eigenlijk twee vragen. Ik heb gezegd dat ik geen principieel bezwaar heb tegen toelating van de reststromen van de biomassa, wel een praktisch bezwaar. Ik heb ervoor gekozen om dat niet in 2008 te doen, omdat ik niet kan controleren of er bij installaties inderdaad uitsluitend gebruik wordt gemaakt van vloeibare reststoffen. Iets wat geschikt is voor het gebruik van vloeibare reststromen is ook geschikt voor het gebruik van palmolie. Daar zit mijn probleem. U hebt zelf een motie aangenomen, waarin werd gesteld dat er op het gebied van duurzaamheid geen risico's gelopen mogen worden. Deze motie is daarmee in tegenspraak. Ik ga samen met de sector proberen om hiervoor dit jaar een oplossing te vinden. Ik streef ernaar om dit voor de publicatie van de regelingen voor 2009 opgelost te hebben. Dat is mijn inzet. Ik heb aangegeven dat ik dit zal doen en dat doe ik ook.

De heer Jansen (SP):

Ook voor de SP-fractie staat voorop dat duurzaamheid gegarandeerd moet zijn, maar ik zou mij kunnen voorstellen dat het principe dat bedrijven een reststoffenboekhouding moeten bijhouden ook kan worden gebruikt in de bijmengregeling voor brandstoffen. Bij het eerste vindt u dit klaarblijkelijk wel een goed principe. Waarom kan het hier dan niet worden gebruikt?

Minister Van der Hoeven:

Ik zal dit meenemen in mijn overleg met de sector. Ik ben het met u eens dat je vloeibare biomassareststromen moet opnemen waar dat mogelijk is, maar dan moet je wel een sluitend systeem hebben. Ik neem uw suggestie mee en ik ga dat overleg aan.

In dezelfde motie wordt de regering verzocht, de mogelijkheden voor gft en reststromen te verruimen. Ook daartegen heb ik geen principieel bezwaar. Wel heb ik hier hetzelfde probleem dat ik daarnet heb genoemd. Ik ben op dit moment niet in staat om de reststromen van ethanolproductie uit te sluiten van de subsidie als ik de categorie verbreed. Als wij zouden doen wat hier wordt gevraagd, verwacht ik grote volumes aan reststromen van de ethanolproductie. Dat legt een bijzonder groot beslag op de beschikbare middelen. Er zijn indicaties dat de kosten van die stromen fors lager liggen dan die van gft. Wij moeten deze zaken dus echt uit elkaar halen. Ook hiervoor zal ik zien hoe ik met de sector tot een oplossing kan komen. Als wij op dit moment de biomassacategorieën verbreden, leidt dat tot overstimulering. Dat vind ik onacceptabel. Om al deze redenen ontraad ik de aanneming van deze motie.

Dat brengt bij mij de motie op nr. 16. Ik heb goed geluisterd naar de indieners tijdens het algemeen overleg. Ik heb ook gehoord dat de heer Atsma heeft gezegd dat het hier vooral zou moeten gaan om de sectoren Zon-PV, vergisting en groen gas. Ik heb aangegeven dat ik dit in het kabinet zou bespreken. Dat heb ik gedaan. De besluitvorming erover is nog niet afgerond. Daarom heb ik de Kamer hierover nog niet kunnen berichten, voorafgaande aan deze vergadering, hoe graag ik dat ook zou hebben gedaan. Tijdens het algemeen overleg heb ik gezegd dat er risico's kleven aan de ambitie van het verlagen van de ambitie in de richting van de Kyotodoelstellingen. De heer Samsom heb ik gehoord over de kasschuifoptie in 2012. Wat ik in ieder geval niet wil, is dat het Nederlands bedrijfsleven wordt geconfronteerd met een extra CO2-reductie voor het realiseren van die additionele ambities. Als het gaat om de verdeling, heb ik heel goed naar de heer Samsom geluisterd dat het bij CDM- en JI-gelden gaat om de verhouding twee derde een derde. Ik zie aan zijn non-verbale reactie dat dit juist is. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug. Dit betekent dat wij daar waar mogelijk dan ook de regeling kunnen verruimen. Daarvoor heb ik echt iets meer tijd nodig.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Is uw intentie en uw inzet om het zo te regelen? U zult toch een politieke inzet hebben. Klopt het dat de minister van VROM dit geld niet wil vrijgeven?

Minister Van der Hoeven:

U hebt gezien hoe ik hiertegenover sta. Ik denk dat het bedrag van 120 mln. niet nodig is om de ambities te realiseren. Als de Kamer de motie aanneemt, spreekt zij daarmee uit dat zij dat wel nodig vindt. Dan is mijn inzet om dit realiseren. Wat de minister van VROM betreft, wijs ik erop dat de onderhandelingen nog lopen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

U bevestigt dus dat er sprake is van onderhandelingen.

Minister Van der Hoeven:

Natuurlijk, maar dat heb ik net ook al gezegd. Als de onderhandelingen waren afgerond, had ik u daarover een brief kunnen sturen voor deze vergadering. Dat kon ik niet. Dus uw conclusie is juist dat de onderhandelingen nog lopen.

Dit brengt mij bij de motie op stuk nr. 17 over de offshore windparken en de kabel. In deze motie wordt de verantwoordelijkheid voor de aansluiting op zee bij de landelijke netbeheerders gelegd, zoals dat ook gebeurt in het buitenland. Ik zie dat een investeringshobbel voor projectontwikkelaars kan worden weggenomen, dat wij ook de netstructuur zouden kunnen verbeteren en dat wij de SDE-bijdrage zouden kunnen verlagen. Ik zie deze voordelen inderdaad. Ik ben graag bereid om samen met minister Cramer op korte termijn te onderzoeken wat er allemaal komt kijken bij de wijziging van de huidige Elektriciteitswet, want daarover spreken wij dan. Ik houd de Kamer hiervan op de hoogte. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van mijn beleid en laat het oordeel over aan de Kamer.

Dit brengt mij bij de motie-Van der Vlies op stuk nr. 18. Daarin wordt verzocht om de basisbedragen voor covergisting in de SDE te verhogen en in lijn te brengen met het advies van het ECN. De heer Van der Vlies had het hierbij over 15 cent. Ik weet dat de behoefte aan deze subsidie een behoorlijke spreiding kent. Dit heeft te maken met de waardering van digestaat en van de locatie in Nederland. Op dit moment is de minister van LNV bezig met een aantal acties op het terrein van de waardering van digestaat. Ik heb de Kamer gezegd dat ik het maximum leg op 12 cent per kWh. Ik heb daarbij gekeken naar de kosteneffectiviteit van covergisting en naar het beperkte perspectief voor kostprijsverlaging. De brandstofprijs, waaronder de afzetkosten van het digestaat, bepaalt de kostprijs. Daarop heeft de SDE echter geen invloed. Als digestaat kan worden ingezet als kunstmestvervanger en er dus geen afvoerkosten meer in rekening hoeven te worden gebracht, komt het basisbedrag in het ECN-advies uit op 13,5 cent. Dat is al 4,5 cent lager dan de 18 cent uit de basisprojectie van het ECN. Daarnaast is er de spreiding in de prijs van mest en cosubstraat. Als deze prijzen worden verlaagd ten opzichte van de aannames in de basisprojectie van het ECN, komt het basisbedrag in de buurt van de genoemde 12 cent.

Een verhoging van het subsidietarief zal bij het gegeven beschikbare budget ook leiden tot een neerwaartse bijstelling van de realiseerbare doelstellingen. Het is het een of het ander. Bij een verhoging van het tarief zijn wij immers per kWh meer geld kwijt. Ik vind het daarom niet verstandig om het basisbedrag te verhogen. Ook vind ik dat een scherp tarief een prikkel kan zijn om de bedrijfsvoering kosteneffectiever in te richten. Bovendien heb ik indicaties dat er op deze manier wel degelijk rendabele projecten van de grond kunnen komen. Daarom ontraad ik het aannemen van deze motie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is spijtig. Ik had het echter al een beetje zien aankomen nadat ik gehoord had wat er in het algemeen overleg is gezegd. Toch wil ik benadrukken dat het hierbij gaat om de initiatieven van kleine ondernemers, een van de speerpunten van de minister. Verder had zij het over: als digestaat, als dit en als dat. Jawel, maar dat gaat allemaal nog een poosje duren. Een en ander betekent dat de kleinere projecten niet van de grond kunnen komen. Mij ontgaat het waarom deze tegemoetkoming niet zou kunnen zolang de als-danvraag niet valt te beantwoorden. Ik leg daarbij ook nog een plafond bij 5 megawatt. Het gaat hierbij dus echt om het stimuleren tot nader order van initiatieven van kleinere ondernemers. De minister heeft elk jaar de gelegenheid om over de tarieven na te denken. Op die manier is de cirkel volgens mij rond. Zij heeft wel een punt als zij stelt dat er minder mensen voor de subsidie in aanmerking komen als zij die tegen de voorwaarden moet wegzetten die ik nu noem. Dat is waar, maar wat mij betreft geldt: liever minder wel dan helemaal geen.

Minister Van der Hoeven:

Maar waar gaat het nu eigenlijk om? Gaat het u erom, een inkomensregeling te maken, of gaat het erom dat wij onze doelen op het punt van duurzame energie halen? Als wij per kWh meer geld uittrekken, weet u toch net als ik dat daarmee de realiseerbare doelstelling daalt? Zo simpel is het toch? Het is of het een of het ander, gegeven het budget dat beschikbaar is. Ik kan het niet mooier maken dan het is.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het gaat mij niet om een regeling om inkomens te steunen of iets dergelijks, maar om het bevorderen van duurzame energie; dat is zeker. Het gaat mij er echter ook om dat kleinere bedrijven met goede plannen aan de bak moeten kunnen komen; ik zeg het rechttoe rechtaan. Daarop is de inhoud van mijn motie gericht. De minister zegt dat de beprijzing anders in elkaar kan worden gestoken als digestaat kan. Dat is zeker, maar nu kan dat nog niet. Laten wij dat moment dan even afwachten.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik ben het niet eens met de heer Van der Vlies. Ik wijs echter ook op de andere mogelijkheden die ook voor kleine ondernemers in de agrarische sector gelden, zoals Zon-PV. Het gaat dus niet alleen om covergisting. Ik begrijp best wat de heer Van der Vlies van mij vraagt, maar ik heb zojuist de argumenten gegeven op basis waarvan ik de aanneming van deze motie ontraad.

De heer Atsma (CDA):

Ik steun de opmerking van de minister over de andere opties voor de sector waarover de heer Van der Vlies sprak. Wat dat betreft is er geen verschil van mening tussen ons. Stel dat het extra bedrag dat bij motie is gevraagd, er komt, dan hoeft de ambitie als zodanig niet te worden bijgesteld, maar dat was het argument van de minister in de richting van de heer Van der Vlies. Is de minister dan wel bereid om te kijken naar de hoogte van de vergoeding? Dat hebben wij benadrukt in het overleg van vorige week.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. De heer Atsma sprak over vergisting, maar zijn collega's spraken over (co)-vergisting en dat is niet helemaal hetzelfde. Ik zal er uiteraard naar kijken. Ik vind het wel van belang dat de doelstellingen worden opgerekt. Je moet dus meer bereiken op het punt van duurzame energie. Daar gaat het mij om. Het gaat mij niet om een inkomensregeling. Met dat grotere budget moet je ook meer kilowatten kunnen realiseren. Als ik met een voorstel kom, waarbij ik met dat grotere budget niet meer kilowatten kan organiseren, spreekt de Kamer mij daar terecht op aan, want dat is niet haar bedoeling.

De heer Atsma (CDA):

Die redenering klopt als een bus, maar stel dat het bedrag wordt gevonden. Dat betekent dat er ruimte ontstaat om te kijken naar de vergoeding. Ook de regeling laat die mogelijkheid open.

Minister Van der Hoeven:

Dan moet wel op papier komen tot hoeveel extra kilowatten dat leidt. Voorts moet ik een en ander kunnen doen binnen de mogelijkheden die de regeling mij biedt. Ik heb niet voor niets de datum van 1 april genoemd. Daarmee heb ik het oog op de periode voor en na de inwerkingtreding, want na de inwerkingtreding kun je minder dan voor de inwerkingtreding.

De heer Atsma (CDA):

Mag ik ervan uitgaan dat de brief die de minister heeft toegezegd royaal voor 1 april bij de Kamer komt?

Minister Van der Hoeven:

Ik wil die inspanningsverplichting op mij nemen, maar dat wil niet zeggen dat dit resultaat heeft, want de heer Atsma weet net zo goed als ik dat er heel veel ongedekte eindjes in de motie zitten. Daar doelde de heer Samsom zojuist ook op toen hij het had over kasschuiven. Ik weet dus niet of ik het allemaal rond heb voor 1 april, maar ik neem die inspanningsverplichting wel op mij.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 19 van de heer Van der Vlies over een verlenging van de periode en het in overeenstemming brengen van de aanvraagperiode van de SDE met de aanvraag februari. Toen heb ik aangegeven dat ik dit niet verstandig vind. De indieningstermijn tot augustus van dit jaar biedt in ieder de mogelijkheid om gedurende het jaar te schuiven tussen de categorieën. Daarmee kan ik ook de beschikbare middelen flexibel en effectief inzetten. Partijen die hun vergunning dit jaar niet rond krijgen, zullen hun aanvraag volgend jaar weer moeten indienen. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

Dan de motie op stuk nr. 20 van de heren Van der Ham en Duyvendak. Ik heb daar twee problemen mee, al begrijp ik wat de indieners willen. Ik kan mij daar ook iets bij voorstellen, ook gelet op de toekomst. Ik heb echter een probleem met de financiering, want de clean development mechanisms zijn inmiddels belegd als gevolg van een andere motie die het waarschijnlijk gaat halen. Dat wil zeggen dat de financiering van de motie op stuk nr. 20 weg is. Er wordt mij voorts verzocht om in overleg te treden met landen rond het Middellandse Zeegebied. Ik vind het prima om daarover te overleggen met mijn collega's binnen de EU om te bezien of wij gezamenlijk iets kunnen doen, want dat is toekomstgericht en niet binnen nu en een jaar of twee geregeld. Dat is echter iets anders dan wat in de motie geformuleerd is.

De heer Van der Ham (D66):

Het is goed dat de minister hierover enige opmerkingen maakt. Wij hebben een en ander voorzichtig geformuleerd. Wij begrijpen dat dit niet morgen uitgevoerd kan worden. In de overweging staat wat men zich zou kunnen voorstellen bij de toepassing. Men kan denken aan het investeren in netwerken, in "clean development mechanisms" en in groencertificaten. Ook in het algemeen overleg is dit geopperd. Ik heb dit niet in het dictum vermeld, omdat het nog nader bezien moet worden. Ik begrijp de voorzichtigheid van de kant van de minister. Wij hebben deze zelf ook en daarom hebben wij een en ander niet opgenomen in het dictum. Wij hebben wel vermeld dat in overleg getreden moet worden met andere Europese landen, met name de Zuid-Europese, en ook met Noord-Afrikaanse landen. Dit maakt het enigszins vreemd, omdat je buiten de werkingskracht van de Europese Unie komt. Dat maakt het lastiger, maar hierin zit wel de uitdaging.

Minister Van der Hoeven:

Dat is niet zo'n probleem, omdat de Europese Unie samen met de landen rondom de Middellandse Zee in het kader van Euromed een aantal gremia heeft waarbinnen dit soort zaken aan de orde gesteld kan worden. Dit blijft dan plaatsvinden binnen het verband van de Europese Unie, in dit geval Euromed. Dit is een partnerschap met de landen aan de zuidkant van de Middellandse Zee. Deze opdracht neem ik graag mee, maar dat is iets anders dan hetgeen in de motie staat. Zoals ik tijdens het algemeen overleg heb gezegd, kan ik de achtergrond van de motie delen, alsmede de intentie. De verwoording van de motie kan ik evenwel niet delen. Daarom ontraad ik het aanvaarden ervan. De opdracht die erin zit, vind ik echter zeer de moeite waard.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Uit de reacties van de leden maak ik op dat de stemmingen over de ingediende moties komende dinsdag kunnen plaatsvinden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven