Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 6 februari 2008 over de Defensie Industrie Strategie.

De voorzitter:

Voor dit onderwerp hebben zich twee sprekers gemeld. Verder is de minister van Economische Zaken voor dit debat uitgenodigd. Ik weet dat de minister van Defensie ook bij het algemeen overleg aanwezig was, maar de woordvoerders hebben gemeend, hun punten vandaag met de minister van Economische Zaken te kunnen bespreken. Ik geef het woord aan mevrouw Van Velzen van de SP-fractie.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Voor het krokusreces hebben wij met de staatssecretaris van Defensie en de minister van Economische Zaken gedebatteerd over de Defensie Industrie Strategie. Dit kabinet vindt de defensiegerelateerde industrie belangrijk genoeg om daarvoor een complete strategie op papier te zetten. Het kan echter de vraag niet beantwoorden, hoeveel overheidssteun deze sector ontvangt. Dat vind ik raar en onwenselijk. Als deze sector een speciale plaats krijgt, moeten wij daarover alle ins en outs willen weten. Daarbij hoort zeker de vraag hoeveel steun deze sector ontvangt. In de strategie worden veel geldpotjes aangewezen waarvan onder andere deze sector gebruikmaakt of kan maken. Ik noem het nationale technologieproject, het Programma Samenwerking Opkomende Markten en de programmatische aanpak van exportbevordering. Zo is er nog een hele rij van deze potjes te noemen. Zij zijn allemaal opgenomen in de strategie. De bewindslieden weten niet hoeveel er geïnvesteerd wordt, maar lijken het ook niet te wíllen weten. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de Van Velzenberaadslaging,

constaterende dat niet bekend is hoe groot de omvang is van de door de overheid voor de defensie-industrie beschikbaar gestelde middelen, zoals genoemd in de Defensie Industrie Strategie;

roept de regering op, na te gaan welk aandeel van de in de Defensie Industrie Strategie genoemde instrumenten en programma's aangewend wordt ter ondersteuning van de defensiegerelateerde industrie en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3(31125).

Ik hoor dat mevrouw Eijsink van de fractie van de PvdA van haar bijdrage afziet. Het woord is aan de minister.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Dit onderwerp is uitvoerig aan de orde geweest in een algemeen overleg dat wij voor het reces hebben gehad. Er zijn ook schriftelijke vragen over gesteld. Die zijn beantwoord. Mevrouw Van Velzen vraagt eigenlijk om een onderzoek naar de spin-off- en spill-overeffecten over de gehele breedte van de defensiegerelateerde industrieën. Dat is kostbaar en vergt inspanning, maar ik zie de aanleiding ervoor niet. Er moet een breed terrein worden onderzocht, want de activiteiten in het kader van de defensiegerelateerde industrie zijn divers. De spin-offeffecten worden vaak over een langere periode gerealiseerd en echt niet van jaar tot jaar. De bedrijven geven aan dat de kennis en de referenties die zij opdoen op deze hoogwaardige militaire markt belangrijk zijn, ook voor andere activiteiten, maar de exacte relaties worden niet bijgehouden. Dat betekent dat je die in kaart moet brengen, maar daar hangt nogal wat werk mee samen. Alleen als sprake is van een intensief beleid, gericht op de defensiegerelateerde industrie, zou een dergelijk onderzoek zijn gelegitimeerd. Dan zou het een onderwerp voor een IBO kunnen zijn, maar het specifieke beleid voor de defensiegerelateerde industrie beperkt zich tot compensatiebeleid. Compensatiebeleid is een reactie op het ontbreken van een gelijk speelveld op de internationale markt. Het is juist, als het gaat om het bevorderen van de innovatie, dat de defensiegerelateerde industrie gebruikmaakt van dezelfde instrumenten als andere bedrijven, zoals de WBSO en de mogelijkheid om de deel te nemen aan innovatiepro­gramma's. Vooral bij de WBSO gaat het over bedrijfsgevoelige informatie, maar die wordt voor andere bedrijven niet verstrekt, dus ook voor dit soort bedrijven niet.

Ik ontraad de aanneming van de motie. Het kost veel geld en inspanning, maar er is geen aanleiding in de vorm van een specifiek innovatiebeleid voor de defensiegerelateerde industrie.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. De minister maakt het naar mijn idee nodeloos ingewikkeld met haar opmerkingen over spin-off en spill-over. Er zijn subsidiepotjes. Ik wil graag weten welk deel daarvan naar de defensiegerelateerde industrie gaat. De minister geeft aan dat dit heel kostbaar is, maar dan stel ik voor om dat geld vanaf nu aan te vragen, want dan kun je via een vinkje aangeven welk deel ervan is bedoeld voor een defensiegerelateerd project. Dan weten wij het. Ik zie niet in waarom dat ingewikkeld en kostbaar is. Het gaat niet over ingewikkelde strategische spin-off- en spill-overeffecten. Ik wil gewoon weten waar het geld naar toe gaat. De minister wil dat toch ook weten als zij een strategie op papier zet?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Wij willen wel weten waar het geld heen gaat, maar nu komt de aap uit de mouw. Het gaat mevrouw Van Velzen helemaal niet om de defensiegerelateerde industrie. Het gaat haar om de defensiegerelateerde projecten, maar dat kan niet, want dan moet je vragen of hier iets mee wordt gedaan in het kader van een defensiegerelateerd project. Dat ga ik niet doen. Ik ontraad de aanneming van de motie.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het gaat mij om de industrie. Zo staat het in de motie geformuleerd. Als ik zojuist iets anders heb gezegd, bedoelde ik dat niet zo. De minister zet een strategie op papier, maar zij heeft geen idee hoeveel overheidssteun erin wordt gestoken. Vanwaar die houding? Waarom heeft zij dan überhaupt een strategie opgesteld?

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw Van Velzen wil dat ik aan de hand van allerlei instrumenten aangeef wat er naar de defensiegerelateerde industrie gaat, maar zij versprak zich zojuist met haar opmerking over de defensiegerelateerde projecten. Ik ga dat echter niet doen. Ik ontraad de aanneming van de motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik neem aan dat wij volgende week dinsdag over de motie kunnen stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven