Vragen van het lid Jasper van Dijk aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht "Staat subsidieert tv-producties".

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Bijna 12 mln. werd besteed aan overheidssubsidie voor televisieprogramma's. Dat is wat wij dit weekend in de Volkskrant lazen. Zo heeft Piet Paulusma van SBS 6 € 12.500 ontvangen voor het uitzenden van het weerbericht op een multiculturele tennisclub. Ook Bavaria City Racing, het oranjejournaal, en Passion for Fashion konden rekenen op een forse bijdrage. Het programma Het Blok van Net 5 kreeg € 65.000, omdat twee zusjes een T-shirt met het &-logo droegen. Dit logo hoort bij de &-campagne die nog onder minister Verdonk is ingezet. Allochtonen noemden de campagne potsierlijk, maar Net 5 heeft er goed aan verdiend. Even zwaaien met het logo en het is kassa. Andere subsidies zijn gebruikt voor onvervalste overheidspropaganda. Het programma De Nationale Eurometer van Omroep MAX moest de voordelen van de invoering van de euro in beeld brengen. Kritische geluiden hoorde je niet of nauwelijks. In twee uitzendingen van EenVandaag werd het nut van de Europese Unie in beeld gebracht, zonder überhaupt te vermelden dat er subsidie in het spel was.

De SP vindt dit onacceptabel. Overheidspropaganda moet je duidelijk scheiden van andere tv-programma's. De kijker heeft recht op onafhankelijke informatie. Vandaar de volgende vragen. Is het niet bizar dat Piet Paulusma € 12.500 heeft ontvangen voor het uitzenden van het weerbericht? Wil de minister een eind maken aan deze geldverspilling en het belastinggeld beter besteden? Wat gaat de minister ondernemen tegen EenVandaag, dat niet heeft gemeld dat de uitzendingen worden gesponsord door het ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoe waarborgt de minister de onafhankelijkheid van programma's als de regering zelf allerlei programma's subsidieert? Deelt de minister de mening dat overheidspropaganda strikt moet worden gescheiden van andere tv-programma's, zodat de kijker precies weet waar hij aan toe is? Zo ja, wil de minister de overheidsvoorlichting beperken tot de spotjes van Postbus 51?

Minister Plasterk:

Voorzitter. Het uitgangspunt is dat overheidspropaganda op de omroep geen plek behoort te hebben. Overheidsvoorlichting is iets anders. Het verschil daartussen is dat het in het ene geval gaat om het verschaffen van informatie die onbetwist is, terwijl in het andere geval wordt geprobeerd om de publieke opinie te beïnvloeden over zaken die politiek controversieel zijn. De vraag is of er een grijs gebied is en wie de grenzen daarvan bepaalt. Stel dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het homo-emancipatiebeleid een programma Boer zoekt man zou willen sponsoren, is dat dan verschaffen van informatie, of propaganda? Dat is nog niet eens zo gemakkelijk. Ik wil dus vooral met de Kamer spreken over wie daarover gaat.

Als minister ga ik niet een bepaald programma beoordelen. Dat is het antwoord op de eerste vraag over het programma van Paulusma. In de regelgeving is er terecht alles aan gedaan om het oordeel van een individuele minister op afstand te zetten als het gaat om de beoordeling van individuele programma's. Als het ministerie X een televisieprogramma Y subsidieert, heb je twee gescheiden verantwoordelijkheden. De ene is die van ministerie X. De andere is die van de omroep Y. Voor het laatste ben ik, zij het op afstand, verantwoordelijk. Immers, zo'n omroep moet zelf besluiten of het een bepaalde vorm van sponsoring volgens de regels, redactioneel verantwoord en ethisch acceptabel vindt. In het geval van de publieke omroep wordt daar door de raad van bestuur op toegezien. Vervolgens heb ik het instrument van het Commissariaat voor de Media dat erop toeziet of de regels goed worden gevolgd. Die regels behelzen bijvoorbeeld dat bij het begin en bij het eind van het programma inzichtelijk moet worden gemaakt wie er sponsort, dat actualiteiten of politieke programma's niet mogen worden gesponsord, en dat er geen producten van commerciële sponsors in beeld mogen worden gebracht.

Naar aanleiding van de berichten in de media heb ik het Commissariaat voor de Media gevraagd om over de volle periode van 2006 en 2007 alle gevallen van sponsoring nog eens te bekijken en te bezien of men zich aan de regels heeft gehouden. Dat is het antwoord op de tweede vraag over de sponsoring van EenVandaag. En ik zeg toe dat ik het resultaat van dit onderzoek aan de Kamer kenbaar zal maken.

Dan is er natuurlijk nog een andere verantwoordelijkheid, namelijk die van degene die voorlichting geeft; het gaat er natuurlijk om of die dat op een goede manier doet. De verantwoordelijke is de minister van het departement dat het geld verschaft voor een uitzending – de heer Van Dijk noemde al de minister van Justitie en de minister voor Integratie – of de minister-president, die verantwoordelijk is voor het hele voorlichtingsbeleid. De Kamer heeft hierover in het afgelopen jaar al debatten met hem gevoerd. Er is een algemene aanwijzing van Algemene Zaken over de voorwaarden waaraan deze voorlichting moet voldoen, bijvoorbeeld de bepaling dat een bewindspersoon niet mag optreden in een gesubsidieerd programma. Nog niet zo lang geleden heeft de minister-president in een brief aangegeven dat er naar aanleiding van de conclusies van het IBO-overheids­communicatie scherper en selectiever zal worden gecommuniceerd en dat dit ook geldt voor de inzet van coproducties als communicatiemiddel. Dit statement is van na alle programma's die de heer Van Dijk zojuist noemde. Ik zou me dan ook kunnen voorstellen dat de Kamer er een gesprek met de minister-president over wil voeren of die programma's aan de aanwijzing voldoen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter, de minister zegt dat hij dit opnieuw gaat onderzoeken, maar ik zou eigenlijk willen dat hij het nu ronduit afkeurt dat er in programma's evident propaganda wordt gemaakt. Ik heb als voorbeelden EenVandaag en de Eurometer genoemd. In het laatstgenoemde programma werd gewoon onvervalst propaganda gemaakt voor de euro, dat was geen evenwichtig programma. Het zou de minister sieren als hij aangaf dat dit niet de bedoeling is en dat dit niet meer zal voorkomen. Ik heb hem een oplossing aangereikt: de overheid voortaan alleen nog maar propaganda laten maken via Postbus 51. Dan weet de kijker precies waar hij aan toe is. Verder laten wij programmamakers dan met rust, want die zijn onafhankelijk. Ik heb in de krant gelezen dat er in de Kamer brede verontwaardiging heerst, ook bij CDA, PvdA en ChristenUnie; de minister heeft dus al een meerderheid als hij deze verantwoordelijkheden beter wil scheiden. En ik zou ook graag vernemen wat de minister wil doen met de toch wat bizarre sponsoring van allerlei commerciële programma's, zoals Bavaria City Racing en het weerbericht van Piet Paulusma. Is dit geen vorm van geldverspilling?

Minister Plasterk:

Ik heb in het algemeen al heel expliciet antwoord gegeven op uw vraag wat ik vind van overheidspropaganda: daar ben ik tegen. Vervolgens is het de vraag, wat daaronder valt en wie dat bepaalt. U noemt een voorbeeld en u wilt weten of het daaronder valt. Ik heb gezegd dat het niet aan mij is om per programma aan te geven of ik het acceptabel vind. Bovendien heb ik al aangegeven hoe de verantwoordelijkheden verdeeld zijn. Ik heb ook de kranten gelezen en als alles waar is wat er over dit onderwerp in staat, klopt het dat er wellicht een Kamermeerderheid is die vindt dat wij het over een andere boeg moeten gooien, maar daarover moet de Kamer in gesprek met de portefeuillehouder, de minister-president. En wat mijn verantwoordelijkheid betreft, die voor het toezicht op de media, heb ik zojuist gezegd dat ik de gang van zaken in de afgelopen twee jaar zal onderzoeken en dat ik de Kamer zal laten weten wat het resultaat daarvan is. En ik sluit niet uit dat ik hier naar aanleiding van het onderzoek nog op zal terugkomen als blijkt dat de aanwijzing onvoldoende is.

De heer Bosma (PVV):

Als ik het goed begrijp, is het toegestaan als het onderwerp onbetwist is, omdat het dan voorlichting is. Maar als ik zie waar de staatspropaganda en de reclamedingetjes over gaan waarvoor Piet Paulusma en zijn kornuiten reclame moeten maken, dan zijn dat uiterst betwiste onderwerpen, zoals de multiculturele samenleving, de ontwikkelingshulp, de Europese Unie en de idiote agenda van Al Gore. Gelooft de minister nu echt dat dit soort zaken in de Nederlandse samenleving onbetwist zijn?

Minister Plasterk:

Daar geef ik geen antwoord op, want ik zei al dat u hierover met de minister-president in gesprek moet gaan, omdat die op dit punt de portefeuillehouder is. Een wetenschapsquiz waarmee beoogd wordt, bij de jeugd interesse voor de wetenschap op te wekken, lijkt mij een onbetwist onderwerp. Maar je kunt altijd tussencategorieën zoeken, wat ik zelf al aangaf met "Boer zoekt man", en daarover mijn mening vragen. Maar ik denk dat de Kamer daarover in debat moet gaan met degene in ons kabinet die verantwoordelijk is voor voorlichting, en dat is de minister-president.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Ik heb geen vraag aan de minister, want hij zegt heel verstandige dingen, maar aan de heer Van Dijk die de oorspronkelijke vraag stelde. In het vragenuur gebeurt het regelmatig dat Kamerleden vragen stellen omdat er iets in de krant staat. Zo'n Kamerlid maakt daar dan veel ophef over en spreekt er schande van. Collega Van Dijk van de SP-fractie doet dit ook. Hij zegt dat het een schande is dat de overheid programma's sponsort en informatie in programma's stopt. Toen er op 10 oktober in de Kamer gesproken werd over laaggeletterdheid, stelde de VVD-fractie voor om laaggeletterdheid bij de mensen thuis te brengen door het sponsoren van, mind you, Goede Tijden Slechte Tijden. Waarom was de SP-fractie daar toen wel voor, terwijl het nu zo'n grote schande is?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. De heer Van Dam haalt nu een of ander voorbeeld tevoorschijn. Het gaat hier om de kern, namelijk dat de overheid programma's sponsort die evident niets te maken hebben met duidelijke voorlichting, maar vormen van propaganda zijn. Ik wil hierover nog een reactie van de minister.

De voorzitter:

U begrijpt dat de minister het woord nu niet krijgt.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter. De minister heeft een duidelijke toezegging gedaan over het traject met het Commissariaat voor de Media. De minister heeft duidelijk verwezen naar de verantwoordelijkheid van de minister-president voor de bestedingskant van de zaak. Dat lijkt mij juist. Hij stelt mij helemaal tevreden als hij zou toezeggen of bevorderen dat de minister-president een bericht naar de Kamer stuurt waarin deze nader ingaat op met name de voorlichtingstechnische kant van de zaak. Op die manier kan het debat fulldress met de minister-president worden gevoerd.

Minister Plasterk:

Ik zal het verzoek aan mijn collega overbrengen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. De GroenLinksfractie is tevreden met de zuivere splitsing die de minister aanbrengt tussen zijn taak als leidinggevende van de omroepen en de taak van de minister-president. Er is hier echter nog een derde actor in het spel, namelijk het publiek. Het gaat ook over het recht van het Nederlandse publiek op de mogelijkheid tot onafhankelijke meningsvorming. Dit is alleen mogelijk als alle berichtgeving zuiver is. Kan de minister zich hierover uitlaten?

De minister gaat ook over de verdeling van de zeer schaarse publieke gelden die beschikbaar zijn voor mediaproducties over publieke onderwerpen. Schrikt hij er niet van dat via andere potjes bij andere ministeries miljoenen voor omroepen beschikbaar zijn, terwijl hij het met 200 mln. per jaar voor de publieke omroepen moet doen?

Minister Plasterk:

Voorzitter. Wij onderschrijven natuurlijk allemaal het belang van het publiek. Dat belang wordt gewaarborgd door de regels die aan de kant van de voorlichting en aan de kant van de media worden gehandhaafd. Als dat onvoldoende zou gebeuren, moeten die regels aangescherpt worden.

Als andere departementen 12 mln. over hebben om programma's te laten maken, heb ik als verantwoordelijk minister voor de publieke omroepen natuurlijk veel liever dat dit deel van het budget bij mij terechtkomt. Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties kunnen wij opdracht geven meer aandacht te besteden aan internationale zaken. Op die manier kan het ook gebeuren. Ik weet niet direct of daar in het kabinet of in de Kamer steun voor zou zijn.

De voorzitter:

Ik zie dat er zich twee nieuwe sprekers van de SP-fractie hebben gemeld. Ik hoop dat ik mij daarin vergis. Dit gaat ten koste van de vraag die hierna komt.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. De heer Van Dam zegt dat mijn fractie hier iets gezegd zou hebben. Dat wil ik graag rechtzetten. Mijn fractie is er niet tegen om laaggeletterdheid publieker te maken, bijvoorbeeld via televisieprogramma's. Dat was overigens een suggestie van de VVD-fractie. Het feit dat wij daar niet tegen zijn, wil natuurlijk niet zeggen dat wij instemmen met journalistieke programma's zoals EenVandaag die geen hoor en wederhoor toepassen vanwege de sponsoring. Onze vraag betrof dat punt. De PvdA-fractie zou hier ook antwoord op moeten geven.

De voorzitter:

U hebt uw punt gemaakt.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Er is al toegezegd dat het in kaart wordt gebracht. Ik denk dat bij overheidsvoorlichting van belang is dat zaken bediscussieerd kunnen worden, als zij betwistbaar zijn. In de processen bij de Kamer moet dit inzichtelijk zijn bij de verantwoording na een jaar. Wat voor overheidsvoorlichting is er geweest bij Postbus 51 en bij de ministeries? Dat moet bij elkaar inzichtelijk worden gemaakt, zodat wij niet met een vergrootglas hoeven te bezien waar wat is uitgegeven. Kan bij het onderzoek worden meegenomen dat wij meer inzicht hebben in de voorlichting in brede zin?

Minister Plasterk:

Dat kan ik toezeggen, maar dat hoeft niet, want dat gebeurt al. Er wordt elk jaar een overzicht van alle sponsoring toegestuurd door de minister-president. Volgens mij heeft de Kamer dat in mei gekregen. Daaraan worden de voorbeelden ontleend. De commissie voor Binnenlandse Zaken heeft hierover 25 schriftelijke vragen gesteld waarop de minister-president heeft geantwoord. Volgens mij heeft de Kamer dat. Wanneer dat niet zo zou zijn, zeg ik dat onmiddellijk toe.

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij kennen de aanwijzing inzake coproducties en andere omroepproducties waar de minister op doelt. Die is met de Kamer gecommuniceerd. Ik heb mij verbaasd over een aantal voorbeelden die ik in de Volkskrant tegenkwam. Kan de minister bevestigen dat de coproducties die in het afgelopen jaar tot stand zijn gebracht, eerst zijn gemeld bij de Rijksvoorlichtingsdienst en zijn getoetst aan die aanwijzing? Is dat de procedure geweest? Daarna wil ik weten wanneer wij de nieuwe lijst krijgen. Ik denk dat het goed is dat dit niet te lang duurt.

Minister Plasterk:

De vraag over de procedures bij de Rijksvoorlichtingsdienst kan ik nu werkelijk niet beantwoorden, maar die moet ik doorsluizen naar de minister-president, die daarvoor verantwoordelijk is. De nieuwe lijst komt op hetzelfde moment als de lijst dit jaar is gekomen, dus dat zal rond de zomer zijn. Ik teken hierbij aan dat alle programma's waarover wij het nu hebben, het gevolg zijn van beslissingen die zijn genomen op het moment dat andere bewindspersonen verantwoordelijk waren voor de verschillende andere departementen. Op 30 oktober van het afgelopen jaar heeft de minister-president een brief gestuurd met de strekking dat er nauwkeuriger wordt gekeken. De interessante vraag lijkt mij in hoeverre de voorbeelden die destijds door minister Verdonk werden gesubsidieerd, onder dit restrictievere beleid toegelaten zouden worden.

De heer Van Leeuwen (SP):

Wij komen nog te spreken over de vraag of voorlichting onbetwist is. Er is een vrij innige relatie tussen de omroepen en de ministeries. Mijn vraag is of het initiatief uitgaat van de overheid of de ministeries, die leuren met een logo, of van de commerciële omroepen die denken: goh, daar kan ik wel een logo opplakken, ik zal eens een aanvraag indienen. Neemt de minister deze vraag mee in het onderzoek of kan hij daar nu meteen antwoord op geven?

Minister Plasterk:

Voor de goede orde, ik heb het Commissariaat voor de Media gevraagd om te bekijken of alle gevallen van sponsoring die de afgelopen twee jaar hebben plaatsgevonden, voldoen aan de regels. Ik ga niet in bredere zin onderzoeken hoe dat zich in sociologische zin allemaal op de Gooise matras heeft afgespeeld. Ik denk dat per geval anders zal zijn waar het initiatief ligt. Dat is nauwelijks te achterhalen. Ik kan niet uitsluiten dat het van twee kanten komt, als dat de implicatie is. Het is niet altijd de overheid die het uitzet, maar een programmamaker kan ook zeggen: is dat niet iets voor jullie om te subsidiëren?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik kan de minister verzekeren dat ik niet op de Gooise matras ben geweest om de &-campagne op de televisie te krijgen. Is de minister het met mij eens dat televisie een heel belangrijk medium is om de burgers te bereiken? Is de minister met mij van mening dat de overheid juist moet kijken naar mogelijkheden om via de televisie een bepaalde boodschap uit te zenden of een bepaalde discussie op gang te brengen, zonder dat daarbij sprake mag zijn van propaganda? Ik zou graag een wat meer flexibele, open houding willen hebben tegenover dit soort programma's.

Minister Plasterk:

Ik weet niet of ik dat helemaal met u eens ben. Als kijker heb ik graag dat ik weet dat een programma door een onafhankelijke redactie is gemaakt en niet is gefilterd, als het uit gemeenschapsgeld is betaald. Met de regels wordt beoogd om dat te bereiken. Daarom moeten wij goed kijken of zij werken zoals zij zijn bedoeld.

De heer Atsma (CDA):

De minister gaf aan het begin van zijn antwoord aan dat het vooral de verantwoordelijkheid is van de minister-president. De CDA-fractie is van mening dat het een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. De minister staat hier niet alleen namens het kabinet, maar hij wordt als eerst aangewezene aangesproken op het terrein van de media. Is hij met ons van mening dat het bij dit soort zaken gaat om transparantie en onafhankelijkheid? Dat raakt ook zijn verantwoordelijkheid als bewindsman voor mediazaken. Kan hij bevorderen dat de Voorlichtingsraad aan de Kamer rapporteert over de toetsing? Ik denk dat er dan veel kou uit de lucht zou zijn.

Minister Plasterk:

Het kabinet spreekt altijd met één mond, maar niet altijd met mijn mond. Helaas, maar het is niet anders! De portefeuilleverdeling is bij de Kamer bekend. De portefeuillehouder van voorlichting is de minister-president. Ik heb in de krant gelezen dat volgens de heer Atsma overheidsinformatie alleen via Postbus 51-spotjes mag worden verspreid. Als dit zijn opvatting zou zijn, is dit een trendbreuk ten opzichte van het staande beleid. De minister-president is verantwoordelijk voor de regels voor de overheidsvoorlichting. Deze regels bieden meer ruimte dan wat de heer Atsma voorstaat. Als hij daarover een debat wil aangaan met mijn collega Balkenende, moet hij dat doen.

De voorzitter:

Mijnheer Atsma, ik sta geen interruptie meer toe. Ik snap uw frustratie, maar ik sta het niet toe. De minister duidt het op zijn manier. Hier gaan wij niet verder op door. Ik dank de minister voor de antwoorden op de vragen.

Beste mensen, u wilt allen de gelegenheid hebben om te vragen en te antwoorden. Daar zie ik op toe.

Naar boven