Noot 1 (zie blz. 2826)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2008 (31 200 VIII)

Vraag van het lid Biskop (CDA): Drempelloze instroom voor Volwasseneducatie, is dat nu mogelijk? Zo niet, valt dit te regelen?

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van Volwasseneneducatie. Zij ontvangen hiervoor van het ministerie van OCW een specifieke uitkering en hebben binnen de wettelijke doelstellingen van de educatie, vrijheid van besteding. Via de jaarlijkse rapportages van gemeenten over uitvoering van de volwasseneneducatie hebben zij geen signalen afgegeven dat zij doelgroepen van de educatie onvoldoende kunnen bedienen of dat financiële middelen tekort zouden schieten.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Naast de Praktijkschoolleerlingen en leerlingen uit REC-3 zijn er leerlingen die bijvoorbeeld een AKA-traject volgen en niet de mogelijkheden hebben een startkwalificatie te halen. Zou het niet goed zijn om speciale trajecten te onderkennen voor die leerlingen die wel willen, maar niet kunnen? Het CDA wil niet dat de instellingen worden afgerekend op het uitblijven van succes bij deze kwetsbare groep leerlingen.

Op 5 december heeft staatssecretaris Dijksma de Tweede Kamer een brief toegestuurd met het Invoeringsplan Passend onderwijs. In dit Invoeringsplan is opgenomen dat niet alle leerlingen een reguliere kwalificatie kunnen behalen. Leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs en uit het praktijkonderwijs kunnen echter, al dan niet met extra ondersteuning, wel een plek op de arbeidsmarkt verwerven en behouden. Daarom wordt in aansluiting op het bestaande kwalificatiesysteem een op de verschillende doelgroepen afgestemde kwalificatiestructuur ontwikkeld. In deze kwalificatiestructuur zullen trajecten ontwikkeld worden, waarin rekening gehouden wordt met de mogelijkheden en de beperkingen van de leerlingen. De ervaringen die binnen de AKA-opleidingen zijn opgedaan worden hierin meegenomen.

Vraag van het lid Biskop (CDA): De CDA-fractie heeft gepleit voor een centrale examinering voor de basisvakken (Nederlands, Engels en Rekenen/Wiskunde) en gestandaardiseerde examens voor de overige vakken. Wij verwachten op korte termijn een inhoudelijke reactie, zodat hieraan gevolg kan worden gegeven.

Zoals in een recent Algemeen Overleg toegezegd, ontvangt de Tweede Kamer in februari 2008 een inhoudelijke reactie. Met name voor kernvakken als taal en rekenen wil ik zoeken naar vormen van gestandaardiseerde examinering.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Tijdens de APB over de begroting 2007 heeft de minister-president een toezegging gedaan over een nader onderzoek naar de bekostigingssystematiek. Hoe staat het hiermee? In zijn algemeenheid vraagt de CDA-fractie zich af of de ROC’s voldoende geëquipeerd zijn en/of over additionele middelen beschikken om de toenemende groep leerlingen met een beperking (o.a. leerlingen die vanuit vmbo-Iwoo instromen) adequaat onderwijs te verstrekken.

De toezegging van de minister-president tijdens de APB 2007 betrof specifiek de introductie van een tweede teldatum in de MBO-bekostiging. Het betreffende wetsvoorstel zal op zeer korte termijn aan uw Kamer worden aangeboden. De bestaande bekostigingssystematiek faciliteert intussen al de inrichting van een zorgstructuur door de ROC’s. Zo wordt op basis van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek BVE sinds 2006 € 30 mln., oplopend tot € 103 mln. in 2009, toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen. Dat maakt het hun mogelijk de toenemende groep leerlingen met beperkingen goed te bedienen. Op dit moment werk ik aan de strategische agenda BVE. Onderdeel daarvan zal de herziening van de bekostiging MBO zijn, gericht op implementatie m.i.v. 2010/2011. Ik zal u daarover begin volgend jaar nader informeren.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Steeds meer signalen komen van scholen dat zij resultaten behalen door leerlingen aan te spreken op hun eigen verantwoordelijkheid. En zoals op het Amarantiscollege in Amsterdam: Contact maken van mens tot mens, vanuit een vertrouwensrelatie, dat is waar het onderwijs om draait. In het licht van het onderzoek naar de bekostiging wil het CDA helder stellen dat de bekostiging erin dient te voorzien dat Competentiegericht Onderwijs deugdelijk kan worden ingevoerd en toegepast.

Met het CDA ben ook ik van mening dat de bekostiging van het MBO de invoering en toepassing van het op Competentie Gericht Onderwijs (CGO) goed moet faciliteren. In 2005 is de huidige bekostiging geëvalueerd. Conclusie was dat het model voldoende robuust was om nog een tijdje mee te gaan. In het kader van de ontwikkeling van mijn strategische agenda BVE bezie ik op dit moment ook hoe de instrumentatie van die agenda via de bekostiging het beste kan geschieden. Daarbij richt ik mij, zoals al eerder aangekondigd, op een aangepast model m.i.v. van het schooljaar 2010/2011, wanneer naar verwachting het MBO geheel zal zijn ingericht op basis van CGO. Dat betekent dat wij in 2008 met elkaar in gesprek zullen zijn over de wetgeving terzake.

Vraag van het lid Biskop (CDA): Hoe wordt onze jeugd voorbereid op ondernemerschap? Heeft u voldoende zicht op de manier waarop dat in de verschillende onderwijstypen aan bod komt?

Het verschilt erg per onderwijssector. Eind 2005 is het Partnership Leren Ondernemen opgericht waaraan de partijen PO-platform, VO-raad, MBO-raad, HBO-raad en de VSNU deelnemen. Dit jaar hebben universiteiten en hogescholen projecten kunnen indienen voor «centers of entrepeneurship», waarin het onderwijs in ondernemen en de kennis over ondernemerschap aan de instellingen gebundeld wordt. Daar, en in het middelbaar beroepsonderwijs, is het onderwijs vrij sterk gericht op het ondernemen zelf, bijvoorbeeld in de vorm van minors «ondernemen» die naast een major gevolgd kunnen worden. Daarnaast worden met dezelfde «FES»-gelden ook ondernemerschapsprojecten in primair-, voortgezet en middelbaarberoepsonderwijs extra gestimuleerd. In het primair- en voortgezet onderwijs leeft het zelfstandig ondernemerschap minder dan in het beroepsonderwijs, en worden de projecten meer gericht op het stimuleren van een ondernemende houding – vaak spelenderwijs – en zijn de projecten veel talrijker en kleinschaliger. Bekende voorbeelden van «Leren ondernemen» die in het hele onderwijs voorkomen zijn mini-ondernemingen (leerlingen van groep 7,8 of studenten zetten zelf een product «in de markt») en het inzetten van ondernemers voor de klas.

Daarnaast worden ambassadeurs ingezet in het primair onderwijs tot en met hoger onderwijs die ondernemerschap op de kaart zetten door scholen en instellingen te bezoeken.

Vraag van het lid Biskop (CDA): In het MBO kan een beroep gedaan worden op de zogenaamde REA-instituten.

1. Zijn de nu getroffen maatregelen ten aanzien van de REA-instituten wel voldoende om de infrastructuur te behouden? 72 aanvragen voor praktijkonderwijs vallen buiten de boot.

2. Welke rol kan OCW daarbij spelen? (leerpunt: betere afstemming tussen departementen.)

MBO-instellingen zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van geschikt onderwijs aan deelnemers, inclusief gehandicapte deelnemers. Ze kunnen hiervoor ook deskundigheid inhuren bij REA-instellingen (via regionale expertisecentra) als ze zelf niet over voldoende deskundigheid beschikken. Met de WEC-Raad, MBO-Raad en REA-instellingen heb ik afspraken gemaakt over nauwe onderlinge samenwerking zodat alle beschikbare deskundigheid aangewend kan worden voor een goede begeleiding van gehandicapte deelnemers in het mbo. Of de infrastructuur van de REA-instellingen behouden blijft, hangt daarnaast vooral af van de subsidiëring voor reïntegratieactiviteiten door de minister van SZW. Uw Kamer is hierover door de minister van SZW en mij geïnformeerd. Wat betreft de aanvragen uit het praktijkonderwijs voor ESF-subsidie doet zich de situatie voor dat voor het schooljaar 2007–2008 meer ESF-aanvragen zijn ingediend dan er aan ESF-budget beschikbaar is. Het ministerie van OCW kan zich financieel niet garant stellen voor overschrijdingen van het ESF-budget.

Vraag van het lid Van Dijk (CDA): Graag geld voor veiligheid in het MBO.

De begroting van het ministerie van OCW voorziet niet in extra middelen voor veiligheid in het mbo. Instellingen kunnen dit uit de lumpsum bekostigen. Extra beschikbare middelen worden voor andere prioriteiten ingezet zoals invoering competentiegericht onderwijs en voortijdig schoolverlaten. Desondanks ben ik bereid, mede in het kader van de pijler Veiligheid, de mogelijkheid te onderzoeken om het voorstel van de MBO-Raad voor de ontwikkeling van een integrale aanpak van visuele veiligheid eenmalig te ondersteunen. De kosten hiervoor worden door de MBO-Raad geraamd op eenmalig € 2 miljoen.

Vraag van het lid Van Dijk (CDA): Hoe gaan we om met de behoefte om alle maatschappelijke problemen door het onderwijs op te laten lossen.

Wij zijn ons terdege bewust van de behoefte om scholen aan te spreken op allerlei maatschappelijke problemen. In het beleid willen wij daar ook een antwoord op geven. In dit verband verwijs ik naar de notitie «Scholen voor morgen» die staatssecretaris Dijksma op 28 november naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. In deze notitie wordt expliciet ingegaan op het probleem dat scholen telkens bestookt worden met vragen om aandacht te besteden aan maatschappelijke thema’s. In de notitie wordt erop gewezen dat scholen en leraren veel vrijheid hebben om hier eigen keuzes in te maken. Enerzijds is dit een kracht van het Nederlandse onderwijs, maar anderzijds dreigt hierdoor soms de aandacht voor basisvaardigheden onder te sneeuwen. Daarom wordt er in de notitie voor gekozen om prioriteit te geven aan het leren van de basisvaardigheden taal en rekenen. Dit houdt in dat de rijksoverheid zich terughoudend opstelt bij het formuleren van andere opdrachten voor het basisonderwijs. Deze lijn sluit aan bij de motie Van der Vlies die de Kamer indertijd heeft aangenomen.

Vraag van het lid Van Dijk (CDA): Is het toegenomen gevoel van onveiligheid op school het gevolg van alle veiligheidsmaatregelen die zijn getroffen? Leiden veiligheidsmaatregelen er niet toe dat mensen zich unheimisch voelen binnen een school of zijn er andere redenen voor dat toegenomen onveiligheidsgevoel. Misschien is het buiten de school onveiliger geworden.

Dit causale verband is niet zomaar direct te leggen. Wel zijn er signalen (bijv. van het JOB) dat dit door leerlingen zo wordt ervaren als het gaat om harde fysieke maatregelen: «Als je door hekken, langs detectiepoortjes, met pasjes en controle van je kluis moet, dan vraag je je toch af wat er op deze school aan de hand is» (citaat JOB).

Vraag van het lid Van Dijk (CDA): Is scherpere beantwoording Kamervragen mogelijk?

Wij pogen de schriftelijke vragen van uw kamer altijd snel en zo scherp mogelijk te beantwoorden. Dat doen wij ook bij de schriftelijke beantwoording van vragen over o.a. wetsvoorstellen. In een enkel geval is dat minder scherp geweest en hebben wij dat erkend. Wij stellen er prijs op wanneer u ons wijst op tekortkomingen of wensen dienaangaande.

Vraag van het lid Van Dijk (CDA): Continuïteit in het onderwijs komt de kwaliteit ten goede. Dit geldt ook voor subsidie-instrumenten. Een subsidie invoeren binnen 2 jaar afschaffen is nutteloos. Graag reactie.

OCW is bezig om de bestaande subsidieregelingen kritisch tegen het licht te houden op nut en noodzaak en op mogelijkheden om ze af te schaffen, beter uitvoerbaar te maken of te combineren. Ik begrijp uw pleidooi om subsidieregelingen minimaal 5 jaar in stand te laten als een manier om «rust» te scheppen in het veld. Deze gedachte is sympathiek, maar zo’n langere periode kan wel op gespannen voet komen met bijv. het tijdelijke stimulerings- of aanjaagkarakter van bepaalde subsidieregelingen. Om continuiteit te bevorderen, zal ik mij waar mogelijk en gewenst inspannen om aan uw verzoek tegemoet te komen. Van uw kant vraag ik dan aandacht voor zelfbeperking bij het verzoeken om nieuwe subsidieregelingen.

Vraag van het lid Van Dijk (CDA): Hoe gaat OCW de 25% doelstelling m.b.t. de administratieve lasten bereiken? Verkleining ministerie kan wellicht helpen. Hoe gaat u het gevoel/perceptie mb.t. administratieve lasten verlagen?

In de vorige kabinetsperiode is de feitelijke regeldruk voor de onderwijsinstellingen al met 22% verminderd. Het veld heeft van deze reductie echter onvoldoende gemerkt. Het coalitieakkoord, net als het beleidsprogramma, vraagt om 25% lastenreductie voor burgers en bedrijven. Deze doelstelling geldt naar de letter niet voor de onderwijsinstellingen, maar we delen de behoefte aan regelreductie. In ons beleid leggen we nu de nadruk op het terugdringen van regels die door instellingen als hinderlijk of irritant worden ervaren (beleefde regeldruk).

Op dit moment is er een onderzoek gaande (uitgevoerd door ITS en volgens planning afgerond voorjaar 2008) naar welke regels neerslaan op professionals op de werkvloer en van welke regels zij het meeste last hebben (irritante regelgeving). Hierbij worden de OCW-regels betrokken en de regels van andere departementen en overheden. De regels met de hoogste irritatiegraad zullen in overleg met mijn collega’s zo mogelijk worden aangepakt.

Vraag van het lid Van Dijk (CDA): Sommige scholen hebben geprobeerd om de overgang VMBO/MBO vloeiender te maken. Deze scholen lopen tegen problemen met de bekostiging op. Graag zouden we zien dat het ministerie kijkt of er experimenten mogelijk zijn in het verbeteren van de aansluiting VMBO/MBO. Zijn er ook experimenten mogelijk in de overgang PO/VO?

In aansluiting op de programmatische experimenten over de aansluiting vmbo/mbo die momenteel lopen, wil ik per 1/8/2008 ook nieuwe experimenten starten waarin mogelijke juridische en bekostigingstechnische belemmeringen in de samenwerking vmbo/mbo worden weggenomen. Dergelijke experimenten overweeg ik niet voor de aansluiting PO/VO: aan PO-platform en de VO-raad is gevraagd onderzoek te doen naar goede voorbeelden van warme overdracht. De resultaten worden in mei 2008 verwacht, zodat scholen hiervan per komend schooljaar gebruik van kunnen maken.

Vraag van het lid Van Dijk (CDA): In het kader van een nieuw bekostigingsstelsel VO + BVE moet worden gekeken naar de toename en afname leerlingen (demografische ontwikkelingen). Vooral bij snelle groei of afname van leerlingaantallen. Graag uw reactie.

Het is logisch dat de aanwezigheid en de omvang van voorzieningen verband houden met demografische ontwikkelingen. Scholen en gemeenten kunnen vroegtijdig maatregelen overwegen, omdat demografische ontwikkelingen zich ruimschoots tevoren aankondigen. In de verkenning naar de mogelijkheden om de bekostiging VO te moderniseren zullen elementen als toegankelijkheid en kleinschaligheid worden meegewogen. Ook in de strategische agenda MBO zal hierop worden ingegaan

Vraag van het lid Slob (CU): Ik vraag de bewindslieden in het kader van het tegengaan van voortijdig schoolverlaten, het opzetten en toepassen van deze mentorprojecten te bevorderen en te onderzoeken op welke wijze expertise op dit gebied landelijk gebundeld kan worden.

Het onderzoek «Aan de study met een buddy» van de Christen Unie en de HBO-raad is bekend. In dit onderzoek wordt het belang aangegeven van peer to peer mentorprojecten. Wij ondersteunen deze conclusie. Mentoring is een vorm van persoonlijke begeleiding waarvoor de laatste jaren steeds meer aandacht is gekomen. Binnen de integrale LOB-visie (loopbaanorientatie- en begeleiding) die OCW ontwikkelt wordt de rol van mentoring in het voorkomen van schooluitval verder bekeken. Daarbinnen staat de effectiviteit van peer-to-peer mentoring evenals peermediation centraal. Het is ook een mogelijkheid om bij de invulling van de maatschappelijke stage rekening te houden met leerlingen die ervaring hebben met peer mentoring of tutoring.

Eind 2006 heeft Sardes, samen met Forum en de CED-groep, in opdracht van het Ministerie van OCW een kennispunt over mentoring in het onderwijs ingericht. Dit kennispunt (www.mentoringwijzer.nl) heeft als doel meer bekendheid te geven aan mentoring in het onderwijs en scholen en instellingen te stimuleren deze methodiek te gebruiken. Ik blijf dit kennispunt ook het komende jaar ondersteunen.

Vraag van het lid Pechtold (D66): Kan de minister zorgen voor een jaarlijkse tussenrapportage waarin de harde cijfers van de afname van het lerarentekort (met name gekwalificeerde docenten) zijn opgenomen?

Ja, ik zeg u een tussenrapportage in het voorjaar en een jaarrapportage toe.

Vraag van het lid Pechtold (D66): Hoe staat u tegenover het verkennen van het idee in navolging van het politie-instituut voor het onderwijs, een instituut op te richten waar leraren bijleren en waar gestandaardiseerde diploma’s en certificaten worden afgegeven.

Er is een goed stelsel van lerarenopleidingen (geregeld in de WHW). Diploma’s en kwaliteitszorg zijn hiermee geregeld. Er zijn in het HBO en het WO dus voldoende lerarenopleidingen die diploma’s mogen afgeven waaraan een onderwijsbevoegdheid is verbonden. Dat willen we graag zo houden. Een nieuw instituut heeft geen meerwaarde voor dit stelsel. Daarnaast is nascholing bij uitstek een terrein voor vraagsturing. Zij moeten niet worden beperkt in de keuze van aanbieders.

Vraag van het lid Pechtold (D66): Vorig jaar heb ik bij de justitiebegroting een motie ingediend over lesbisch ouderschap. We zijn nu een hoop debatten en een commissie-Kalsbeek verder en ik vraag de minister wanneer het wetsvoorstel dat erkenning en ouderschap van rechtswege door de meemoeder mogelijk maakt naar de Kamer komt.

Ik heb bij mijn collega van Justitie navraag gedaan over het lesbisch meemoederschap. Justitie werkt nu met voorrang aan het kabinetsstandpunt. Ik zal nauwlettend toezien op een vlotte behandeling.

Vraag van het lid Pechtold (D66): Regionale samenwerkingsverbanden tussen scholen en lerarenopleidingen moeten na 2009 (als de middelen uit het amendement Lambrechts zijn besteed) gefinancierd blijven worden. Graag een reactie.

– Een landelijke dekking van regionale platforms louter om reden van landelijke dekking is mijns inziens niet wenselijk.

– Ondersteuning van platforms moet plaatsvinden op basis van de afweging waar de arbeidsmarktproblematiek het grootst is.

– Wij ondersteunen dan ook 11 risicoregio’s vo in een regionale aanpak

– In een aantal van deze 11 regio’s is nog geen regionaal platform. Wij zullen deze besturen ondersteunen om met elkaar een regionaal platform te vormen.

– Verder initiatief tot regionale samenwerking moet vanuit de schoolbesturen zelf komen. Zij zijn ook degene die van de regionale samenwerking een succes kunnen maken.

– Het SBO heeft de afgelopen jaren een schat aan ervaring opgedaan met de ondersteuning van de regionale platforms.

Vraag van het lid Pechtold (D66): Ik wil weten waar de M in 2009 en 2010 afgerekend kan worden. Wat betreft besteding van de 1 miljard voor de leraren, graag concrete indicatoren. Ik stel voor, de Algemende Rekenkamer een nulmeting te laten verrichten naar de tekorten op dit moment. Zodat we allemaal weten wat de uitgangspunten zijn, vervolgens willen we de rekenkamer een verantwoording ex-ante laten uitvoeren.

U heeft verschillende vragen gesteld over de monitoring van het actieplan LeerKracht van Nederland. Hieronder geef inzicht in de indicatoren die ik in elk geval zal hanteren. Daarnaast zullen de concrete resultaatsafspraken die ik ga maken nog tot aanvullende indicatoren kunnen leiden.

Het actieplan voorziet in beleidsmaatregelen op het terrein van arbeidsvoorwaarden, scholing/professionalisering en opleiding van leerkrachten en op bepaalde punten ook voor ondersteunend personeel (conciërges) en schoolleiders.

Vorm en freqentie

Voorgesteld wordt een halfjaarcyclus te hanteren, waarbij er sprake is van een tussenrapportage in het voorjaar en een jaarrapportage welke is geïntegreerd in de Nota Werken in het Onderwijs (bij begroting). Halfjaarlijkse voortgangsrapportages bieden goede mogelijkheden tot tijdige interventie als onvoldoende resultaten (dreigen te) worden geboekt. In de Nota Werken in het Onderwijs 2009 (te verschijnen in september 2008) zal de nulmeting worden opgenomen. Daarnaast zal een aantal langerlopende onderzoeken met als oogmerk effectmeting worden opgestart, daarbij kunnen ook moeilijker meetbare beleidsdoeleinden, zoals het versterken van de positie van de medezeggenschap en de leraar, aan de orde komen (zie ook de laatste alinea).

Reikwijdte

De navolgende beleidsindicatoren/cijfers zullen op (sub) sectorniveau worden gepubliceerd. Voor veel van de onderstaande cijfers geldt dat ze ook op instellingsniveau bekend zijn. Het zou te ver voeren om deze allemaal centraal te publiceren. Wel zullen we zoveel mogelijk van de onderstaande cijfers aan de scholen ter beschikking stellen ten behoeve van de horizontale verantwoording, hetgeen de werknemersgeleding in de medezeggenschapsraden beter in staat zal stellen hun rol in het proces te vervullen. Verder zal in de rapportages specifieke aandacht worden besteed aan besturen/instellingen die opvallend afwijken van het – nog af te spreken – ontwikkelingspad (in positieve, maar ook in negatieve zin). Deze bevindingen zullen worden teruggekoppeld aan (alle) instellingen.

Inhoud

Per sector zullen convenanten met prestatieafspraken worden afgesloten. De invulling hiervan is pas op een later moment bekend. Hieronder een eerste indicatie van indicatoren. Op het terrein van beloning gaat het om de volgende indicatoren:

– De functiemix (in betaalde schalen en periodieken); de doorstroom van academici naar schalen LC en LD (de laatste in een lagere frequentie).

– De toekenning van periodieken (onthouden, halve, enkele en dubbele periodieken);

– De toekenning van de regionale toeslag aan docenten (in relatie tot het beschikbare budget);

– De toekenning van de bindingstoeslagen (idem)

– De toekenning van overige toeslagen (functionering en arbeidsmarkt).

– De inkorting van de carrièrelijn vindt plaats bij cao, daarover zal verslag worden gedaan aan de kamer. (Eenmaal ingevoerd is geen verdere monitoring nodig. Een school of bestuur kan zich immers niet onttrekken aan een algemeen verbindend verklaarde cao.)

Op het terrein van de kwaliteit van het personeel komen in ieder geval de volgende beleidsindicatoren aan bod.

– (on)bevoegheid van docenten. Dit is een intensief traject waarbij gegevens uit verschillende bronnen moeten worden verzameld (eens per jaar). Tevens wordt momenteel gekeken of het mogelijk is om ook de duur van de onbevoegdheid in kaart te brengen.

– Scholingsinspanning t.b.v. leerkrachten door scholen (scholingsbudget scholen)

– Benutting van het scholingsfonds (wie neemt deel, welke opleiding, alsook de uitputting)

– Deelname aan het register (mogelijk naar achtergrondkenmerken).

– Ziekteverzuim (ook jaarlijks in verband met omvang van de administratieve last) naar leeftijd en geslacht.

– Arbeidsdeelname oudere leerkrachten.

– Instroom vanuit «zij-instroom» en een «stille-reserve-regeling».

Op het terrein van het kwantitatieve beleidsdoel «voldoende leraren» worden de volgende indicatoren opgenomen

– Vacaturecijfers (ook naar regio en personeelscategorie)

– Instroom vanuit «zij-instroom» en een «stille-reserve-regeling».

– Uitstroom naar andere sectoren (1x per jaar)

– Instroom vanuit de opleidingen (1x per jaar); beroepsrendement

– Instroom en uitval in de lerarenopleidingen, ook t.g.v. de reken- en taaltoets

– Aandeel allochtone leerkrachten.

– Gevolgen invoering vrijwillige ophoging normjaar taak naar een equivalent van de 40-urige werkweek; ontwikkeling van de deeltijdfactor en hoeveel leraren gaan 36+ werken en het aandeel lesuren onderscheiden naar starters en de middengroepen en de oudere leraren.

– Ontwikkeling van het gebruik van de conciërge-regeling

– Instroom en rendement van kopopleiding.

Voor al deze indicatoren geldt dat naast de stand ook de ontwikkeling wordt weergegeven. Telkenmale zal ook worden aangegeven in hoeverre de realisatie in lijn is met het nog af te spreken pad om de streefcijfers te behalen.

Ten slotte

Naast de hier genoemde monitoring zal in samenspraak met de Directie Kennis i.o. van het ministerie, het CPB en een aantal externe deskundigen op het terrein van effectmeting en de (onderwijs)arbeidsmarkt een aantal onderzoeken worden opgezet om de effecten van het beleid in kaart te brengen.

Vraag van het lid Dibi (GL):

Op basis van welke cijfers is de bezuiniging op het Vervangingsfonds in het primair onderwijs gebaseerd? In begroting staat op pagina 115: ziekteverzuim verwachting lager en in de Nota van Wijziging staat: ziekteverzuim stabiel. Hoe zit dit nu?

De dekking is gebaseerd op een verwachte daling van het ziekteverzuim. Daling van het verzuim is in het belang van het onderwijs. In de begroting 2008 staat dat het ziekteverzuim voor de gehele onderwijssector stabiliseert. In de po-sector is nog wel een daling mogelijk. In de afgelopen jaren is het ziekteverzuim in het primair onderwijs flink gedaald (van ca. 9% in 1999 tot ca 6% in 2006, bron: Regioplan «Ziekteverzuim onderwijs, rapportage september 2007»). De inspanningen op dit punt blijken dus heel effectief. Vergelijking met andere sectoren laat echter zien dat de bodem nog niet is bereikt (bijvoorbeeld VO 5%, Ziekenhuizen 4,4%). Een verdere daling met een half procent (van ca 6% naar ca 5,5%) levert 20 miljoen op. Met het bestuur van het vervangingsfonds en het participatiefonds wordt bekeken of een deel van de dekking de eerste komende jaren ook in een daling van de werkloosheidskosten kan worden gevonden, dus bij het participatiefonds. Dan kan de daling van het ziekteverzuim de komende jaren zeer geleidelijk verlopen, namelijk met een tiende procent per jaar. Er is dan ook tijd om extra maatregelen te nemen om het verzuim verder te laten dalen.

Vraag van het lid Dibi (GL): Voorlichting op alle scholen over homo-emancipatie. Hoe wilt u dit vorm gaan geven?

In de nota «Gewoon homo zijn» is het volgende hierover opgenomen: Er komt een handreiking voor leraren, leerlingen en schoolbestuurders voor de omgang met homoseksualiteit.

Er is ondersteuning in de vorm van de website, informatiebron en helpdesk www.gayandschool.nl.

Ik wijs u verder naar het binnenkort te houden AO over de nota.

Vraag van het lid Dibi (GL): Voorstel om snoepautomaten te vervangen door condoomautomaten. Graag uw reactie.

Het gaat hier om een creatief voorstel. We streven naar een gezonde leefstijl op school. Het is echter aan de scholen zelf welke producten zij beschikbaar stellen aan leerlingen en op welke wijze.

Vraag van het lid Bosma (PVV): PVV wil dat de waarde van het schoolonderzoek minder wordt, zodat het minder meetelt bij het eindcijfer. Wat vindt de minister daarvan. Bovendien wil de PVV een eindtoets in het primair onderwijs.

Ik beraad me op maatregelen om te voorkomen dat er verschillen tussen het schoolexamen en het centraal examen oplopen. In mijn kwaliteitsagenda heb ik aangegeven dat ik streef naar een goed gebruik van toetsen in het primair onderwijs, zowel als instrument voor verbetering van het onderwijs als voor verantwoording over de kwaliteit over het onderwijs. Daarbij is een eindtoets belangrijk, maar niet het enige. Ik wil vooral kijken naar de toegevoegde waarde van scholen. Bovendien zullen toetsen gebaseerd moeten zijn op breed gedragen referentieniveaus voor rekenen en taal. Om die reden ben ik nu niet toe aan een oordeel over een verplichte eindtoets, zonder deze context. In de kwaliteitsagenda heb ik aangegeven dat een definitief standpunt zal worden ingenomen over de toekomstige inrichting van de eindtoets en tussentoetsen om de toegevoegde waarde te bepalen bij de besluitvorming over het advies van de expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen begin 2008.

Vraag van het lid Bosma (PVV): Wat gaat u doen om het aantal onbevoegde/onderbevoegde leraren terug te dringen? Kan de onderwijsinspectie in kaart brengen hoe groot het probleem is?

Ik ben het met u eens dat het terugdringen van onbevoegdheid/onderbevoegdheid prioriteit heeft. In de zomer van 2006 is het convenant professionalisering gesloten. Daarmee is 100 mln euro beschikbaar gekomen voor scholen voor po en vo.

In dit convenant zijn afspraken gemaakt over de vermindering van het aantal onbevoegde leraren. Deze afspraak houdt in dat 90% van de onbevoegde/onderbevoegde leraren binnen 2 jaar voldoet aan de bekwaamheidseisen en/of een getuigschrift heeft (cf. wet BIO).

Wat betreft het in kaart brengen en/of bijhouden van het aantal onbevoegden: De inspectie houdt het aantal onbevoegden niet bij, maar OCW doet dat wel. Wij registreren jaarlijks de bevoegdheid van docenten in het vo. Voor bve en po willen we afspraken maken om de bevoegdheid vast te stellen.

De gegevens worden in de nota «Werken in het Onderwijs» bekend gemaakt en worden op schoolniveau ook ter beschikking gesteld aan de Inspectie van het Onderwijs.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): In Europa komt er binnenkort een Groenboek uit, met daarin de aanzetten tot een Europees onderwijsachterstandenbeleid. Nederland zou daarin een trekkersrol kunnen vervullen. Wij kunnen veel van het achterstandenbeleid in andere landen leren en hier liggen op termijn mogelijkheden voor extra budgetten. Wil de minister zich hiervoor inzetten?

OCW is goed vertegenwoordigd in de Europese netwerken waarin wordt gesproken over onderwijsachterstanden. We volgen de ontwikkelingen en doen ons voordeel met de kennis die we daarbij opdoen. Daarnaast is er veel belangstelling uit het buitenland voor de Nederlandse ervaringen met onderwijsachterstandenbeleid.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Op het gebied van onderwijschterstanden wordt een meer evidence-based aanpak voorgesteld: doe bij iedere grote beleidswijziging vooraf structureel en systematisch meer wetenschappelijk onderzoek en stimuleer actief scholen om bewezen effectieve methodes ook te gaan gebruiken. De Minister zegt ook dat hij meer evidence-based wil werken. Wij willen hem vragen om concreet aan te geven wat hij daarmee bedoelt en hoe hij dit principe in zijn beleid wil verankeren.

In reactie op het pleidooi van de PvdA-fractie voor een meer evidence-based beleidsaanpak op het terrein van onderwijsachterstanden kan ik de Kamer meedelen dat ik voornemens ben om in februari volgend jaar een brief te presenteren. De brief is mede een antwoord op de kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van de eerder verschenen beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad «Naar meer evidence-based onderwijs». Ik heb de Kamer indertijd om meer ruimte voor de beantwoording van die vragen verzocht om een meer gestructureerde en samenhangende reactie te kunnen geven in de vorm van een agenda voor evidence-based onderwijs en onderwijsbeleid. Dat gaf mij de gelegenheid om een aantal processen in gang te zetten binnen het departement om de kennisfunctie meer handen en voeten te geven.

Inmiddels hebben we een directie Kennis opgericht die beleidsdirecties stimuleert en ondersteunt bij het leggen en versterken van relaties tussen beleid, onderzoek en praktijk. Daarnaast steunen wij actief de oprichting van een onderzoeksinstituut voor evidence-based onderwijs, waarin verschillende universiteiten onderwijskundig en onderwijseconomisch onderzoek bundelen en de resultaten daarvan toegankelijk maken voor het beleid. Daarnaast heeft het instituut expliciet als doel om de resultaten van effectiviteitonderzoek toegankelijk te maken voor en te verspreiden in de praktijk. Juist dit instituut kan zich onderscheiden door mensen uit de praktijk en ook vanuit het beleid vanaf het begin te betrekken bij wetenschappelijke onderzoek, van de programmering ervan tot en met de toepassing van resultaten.

Het instituut moet dus nadrukkelijk ook een verbinding leggen tussen onderzoek en praktijk. Een belangrijke stimulans daarvoor is de mogelijkheid het instituut te laten fungeren als een digitaal loket, waar scholen en docenten gebruik van kunnen maken.

Er lopen op dit moment verschillende experimenten. Het gaat ten eerste om experimenten als kennisgemeenschappen van docenten uit het primair en voortgezet onderwijs enerzijds en wetenschappers anderzijds. Zodra de evaluaties van die experimenten beschikbaar zijn, bekijk ik of we dit instrument breder in het onderwijs stimuleren en verspreiden, en dan ook specifiek voor onderwijs op achterstandsscholen. Daarnaast lopen er sinds kort pilots met zogeheten academische opleidingsscholen, scholen die ontwikkeling, onderzoek en opleiding van docenten combineren. Ook hiervan geldt dat ik de evaluatie afwacht voor we een beslissing nemen over een ruimere toepassing hiervan.

Juist bij onderwijsachterstanden worden ook nu al de vruchten geplukt van een meer evidence-based aanpak. Het gebruik van het grootschalige PRIMA-onderzoek bij het formuleren van het onderwijsachterstandenbeleid is daar een goed voorbeeld van.

Bij het opzetten van voorschoolse en vroegschoolse educatie wordt met gemeenten en scholen afgesproken zoveel mogelijk met evidence based effectieve programma’s te werken. De inspectie spreekt scholen aan op achterblijvende taal- en leesresultaten.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Kan OCW ervoor zorgen dat scholen niet langer worden afgerekend op het aantal zittenblijvers.

De basisscholen worden in financiële zin niet afgerekend op het aantal zittenblijvers. Een leerling die doubleert wordt gewoon meegeteld in de bekostiging. Wel spreekt de inspectie scholen erop aan die onnodig veel leerlingen laten doubleren. Zoals ik ook in mijn beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies over presteren naar vermogen en onderbenutting heb aangegeven is het zaak de beoordeling hierbij te heroverwegen als dat kan bijdragen aan een betere ontwikkeling van talenten van kinderen. Dat gebeurt in samenspraak met de inspectie.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): In verband met de doorgaande leerlijn VVE-PO willen we dat de evidence-based lesmethoden die zijn ontwikkeld voor de vroeg- en voorschoolse educatie (met gerichte gezinscomponenten die erg goed werken omdat het taalniveau van het hele gezin, mn de moeder, wordt opgekrikt) vertaald worden naar het onderwijs in de hogere groepen van het PO, zodat een doorgaande leerlijn ontstaat

Mevrouw Kraneveldt bepleit het werken met evidence-based methodes en vraagt daarbij aandacht te besteden aan gezinsgerichte component, omdat de effectiviteit van het programma daarmee wordt vergroot. Dit beleid wordt ontwikkeld en er wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de effecten. Het is een veelbelovende lijn, maar om evidence-based te werken is het noodzakelijk in de praktijk te toetsen wat de effectiviteit van programma’s onder verschillende omstandigheden is. Het belang van een doorlopende leerlijn naar de hogere groepen in het primair onderwijs wordt onderschreven.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Kan onderzoek worden gedaan naar de toelatingsprocedure die VO-scholen op gemeentelijk niveau met elkaar hanteren (breng dit in kaart). Sommige afspraken leiden ertoe dat de kansen voor leerlingen voor toelating bij gelijke prestatie niet gelijk zijn.

We kennen signalen dat scholen zelf aanvullende eisen stellen, én dat ze daar soms binnen een gemeente één lijn in trekken. Vaak is dit uit bescherming van de leerling. De ervaring is dat leerlingen vaak alsnog af/uitstromen na 3 maanden.

De toelatingsprocedures die VO-scholen hanteren komen aan de orde bij het onderzoek dat in opdracht van de VO-raad en het PO-Platform voor Kwaliteit en Innovatie door het KPC momenteel wordt uitgevoerd naar de overdracht PO-VO. De vraag naar afspraken over toelatingsprocedures vormt een expliciet onderdeel van dit onderzoek. Naar verwachting is het rapport mei 2008 beschikbaar.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Kan de minister er voor zorgen dat docenten beter worden geschoold op het gebied van onderwijsachterstanden en van advisering t.o.v. leerlingen en ouders.

In het programma VVersterk worden leidsters en docenten geschoold in het gebruik van VVE-programma’s. Het gebruik hiervan wordt komende periode uitgebreid naar alle ROC’s en pabo’s. Daarnaast is er een aanbod van de taallijn VVE, waarmee leidsters en docenten worden geschoold in de taalcomponent van de VVE programma’s en waarbij speciale aandacht is voor het contact met ouders.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Hoe kunnen de regionale platforms worden ondersteund? Hoe is de landelijke dekking geregeld?

Regionale samenwerking is belangrijk voor het voorkomen en bestrijden van lerarentekorten.

– Regionale platforms kunnen hier een belangrijke rol bij spelen. Landelijke dekking van platform is echter geen doel op zich.

– Ondersteuning van platforms moet plaatsvinden op basis van de afweging waar de arbeidsmarktproblematiek het grootst is.

– Wij ondersteunen dan ook 11 risicoregio’s VO in een regionale aanpak.

– In een aantal van deze 11 regio’s is nog geen regionaal platform. Wij zullen deze besturen ondersteunen om met elkaar een regionaal platform te vormen.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Gaat staatssecretaris Van Bijsterveldt in het kader van gratis schoolboeken een deel van het budget reserveren voor innovatie? Dat wil zeggen projecten stimuleren/faciliteren waarbij docenten zelf hun leermethoden maken en vervolgens gratis delen met collega’s.

De scholen krijgen het geld voor de aanschaf van schoolboeken als onderdeel van de lumpsum financiering. Hiermee krijgen scholen wel een budget in handen waardoor ze gestimuleerd worden een goed doordacht leermiddelenbeleid te gaan voeren. Op andere manieren wordt al gewerkt aan de innovatie van leermiddelen, o.a. de door mij gefinancierde stichting Kennisnet Ict op school is hier een uitstekend voorbeeld van. Scholen kunnen zelf het beste beoordelen welke leermiddelen passen bij hun leraren- en leerlingenpopulatie. In mijn communicatie naar de scholen heb ik nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheden die het budget voor gratis schoolboeken biedt voor innovatie van leermiddelen.

Vraag van het lid Kraneveldt-van der Veen (PvdA): De PvdA vindt het een mooie aanleiding voor OCW om 2009 voor het onderwijs uit te roepen tot jaar van de mensenrechten en het belang van universele mensenrechten door een aantal aansprekende educatieve en culturele activiteiten onder de aandacht te brengen van scholieren. Is de minister hiervoor warm te maken.

10 december 2008 is het zestig jaar geleden dat door de VN de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is aangenomen. Dat is een heuglijk feit. Meerdere mensenrechtenorganisaties grijpen 60 jaar UVRM aan om manifestaties te organiseren. 6 december jl. is er een AO met Minister Rouvoet over de Derde Rapportage VN Kinderrechtenverdrag geweest, waarbij door de Kamer gevraagd is meer bekendheid te geven aan dit verdrag.

Het zijn belangrijke verdragen. Verdragen waarvoor in het kader van burgerschapsvorming al aandacht wordt gevraagd. Zo komen mensenrechten expliciet aan de orde in de handreikingen burgerschap die de SLO in opdracht van OCW heeft gemaakt en is alle MBO- en HO-instellingen per brief verzocht aandacht te besteden aan het Kinderrechtenverdrag. Scholen hebben vanaf 1 februari 2006 de wettelijke verplichting om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Zoals aangegeven zijn er ook lokale initiatieven om in 2009 extra aandacht aan de verdragen te besteden. Gelet op de terughoudendheid die wij willen betrachten om scholen niet nog meer opdrachten te geven, kiezen wij ervoor aan genoemde initiatieven geen nieuwe van onze kant toe te voegen, en scholen de ruimte te laten hier zelf goede keuzes in te maken.

Vraag van het lid Besselink (PvdA): Kan de Staatssecretaris bevestigen en uitleggen hoe voorkomen wordt dat MBO instellingen in financiële problemen komen door invoering «teldatum»

Het is juist dat vooraf een korting wordt ingeboekt. Die hoeft de instellingen op dat moment echter niet in financiële problemen te brengen. Een tijdschema kan helpen dit punt te verduidelijken. De korting vooraf geschiedt op basis van een aanname over verwacht leerlingverlies tussen 1 oktober van het jaar T-2 en 1 februari van het jaar T-1. De maatregel is bedoeld om de instellingen te prikkelen de veronderstelde tussentijdse uitstroom te beperken. Daarom is ook afgesproken dat de korting wordt bijgesteld op basis van de realisatie per 1 februari van het jaar T-1. Die bijstelling komt in september van dat jaar T-1 tot uitdrukking in de daarop aangepaste ontwerp-begroting voor het jaar T. Die ontwerp-begroting verschijnt op het moment dat de instellingen hun eigen begrotingen voor het jaar T nog moeten maken. Zij doen dat in november/december van het jaar T-1 en kunnen bij de opstelling daarvan dus uitgaan van het inmiddels bijgestelde bedrag.

Vraag van het lid Besselink (PvdA): Haalt OCW de taakstelling? Kunt u de voor- en nadelen aangeven van het naar binnen halen van de uitvoeringstaken CFI/IBG?

OCW gaat de taakstelling halen. Deze taakstelling wordt enerzijds ingevuld door efficiënter te werken en anderzijds door het beëindigen van een aantal (beleids)taken. Om dit laatste te realiseren is steun van de Tweede Kamer cruciaal.

IBG en CFI hebben de afgelopen jaren veel inspanningen verricht om hiermee de dienstverlening aan instellingen en burgers te verbeteren. Het is daarom nu mogelijk een volgende stap te zetten. Ik zie geen nadelen van het naar binnen halen van de uitvoeringstaken CFI/IBG. De belangrijkste voordelen zijn:

– Ik heb gekozen voor bundeling in het onderwijsdomein. Zo wil ik ook bijdragen aan het verminderen van administratieve lasten en een betere dienstverlening aan burgers, studenten en ouders, én instellingen te bereiken. Het bundelen van IBG en CFI met uitvoeringsorganisaties op andere beleidsterreinen is overwogen. Het is dan veel moeilijker om voordelen voor burgers en instellingen te realiseren.

– Door de vorming van één uitvoeringsorganisatie per 1-1-2010 verwacht ik dat de uitvoering slagvaardiger en doelmatiger wordt. Dit past in de plannen van het kabinet de Rijksdienst, onder andere door het bundelen van de uitvoering, efficiënter te maken.

– Het «binnenhalen» van uitvoeringstaken t.a.v. de studiefinanciering, past geheel in de lijn van de doorlichting van Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) op basis van de Kaderwet ZBO’s. Daarbij is de lijn dat regelgebonden uitvoeringsprocessen onder de volle verantwoordelijkheid van de minister worden uitgevoerd. Hierdoor kan ik slagvaardiger sturen.

Vraag van het lid Besselink (PvdA): Kunt u de Gemeente voorschrijven een keurmerk minimale kwaliteit voor inburgering, volwasseneducatie verplicht te stellen bij de instellingen die het onderwijstraject van de inburgeringscursus verzorgen. Onderdeel van dit keurmerk zou moeten zijn dat de medewerkers onder de CAO-BVE vallen.

Op inburgeringstrajecten die vallen onder de Wet inburgering is de vrije marktwerking van toepassing. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop van aanbod en de prijs-kwaliteitverhouding daarvan. Het kabinet bereidt momenteel een voorstel voor het Participatiefonds voor. Ook bij de uitwerking daarvan heeft kwaliteit mijn volle aandacht. De wijze waarop deze kwaliteit geborgd moet worden, moet dan worden bezien. Een keurmerk vind ik een goede suggestie die ik dan in mijn overweging zal betrekken. Overigens kan in een keurmerk geen bepaling opgenomen worden dat een bepaalde CAO verplicht van toepassing is. Dit is een zaak van sociale partners.

Vraag van het lid Besselink (PvdA): Kan de minister aangeven welke knelpunten hij verwacht in relatie tot de Zorgadviesteams (ZAT’s) en hoe zij de ROC’s hierin kan ondersteunen.

De vorming van Zorgadviesteams in het mbo wordt financieel gestimuleerd via extra middelen die op basis van het ibo-bve structureel beschikbaar zijn gekomen voor begeleiding van risicoleerlingen (oplopend van € 30 mln in 2006 tot € 103 mln vanaf 2009). Daarnaast subsidieer ik een programma van het Landelijk Centrum Onderwijs Jeugdzorg voor deskundigheidsbevordering over ZAT’s in het mbo.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Hoe verkomt de minister de vermindering van de positie van de kenniscentra (KBB’s) door de bezuiniging

In 2010 moet de invoering van het Competentie Gericht Onderwijs (CGO) geheel gerealiseerd zijn. Dan is de kwalificatiestructuur geheel gerenoveerd en komen we in de fase waarin kwalificatiedossiers niet meer ontwikkeld behoeven te worden, maar nog slechts onderhoud aan de orde is. Vanaf dat moment zijn er mogelijkheden om effciencywinsten te behalen. Die kunnen daarnaast nog oplopen wanneer kenniscentra verdergaand samenwerken. De hiermee samenhangende bezuiniging is daarom ingeboekt vanaf 2010.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Hoever reikt de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de school.

Uitgangspunt voor mij is dat de school zich focust op haar kerntaken. Voor de basisscholen gaat het dan om het onderwijs in rekenen en taal. Daarom wordt er juist ingezet op een personele impuls, die leerkrachten en schoolleiding in staat stelt om zich te richten op hun kerntaak: het geven van onderwijs. De combinatiefunctionarissen kunnen zich inzetten op de verbinding met de maatschappelijke omgeving. De school staat immers in een maatschappelijke omgeving. Door structurele samenwerking met partners uit verschillende sectoren uit deze omgeving, kan een rijke leeromgeving worden gecreëerd waarin kinderen hun talenten leren ontdekken en ontwikkelen. Dit versterkt dus juist het primaire proces in de scholen, in plaats van dat het dat belemmert, en vergroot de kansen van de leerlingen.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Bescherming van kerkgebouwen verdient aandacht, zoals ook uw regeerakkoord uitspreekt. De minister waardeert inzet hiervoor, zoals in Vinkeveen, maar daar blijft het dan bij. Gebouwen voor 1940 vallen niet onder zijn zorg, maar ook de gemeenten tonen voor deze categorie weinig bezorgdheid. Kan de minister binnenkort komen met een actieplan voor de toekomst van kerkgebouwen.

Bescherming van kerkgebouwen heeft mijn volle aandacht. Er zijn meer dan 4000 kerken in Nederland aangewezen als rijksmonument. De toekomst van monumentale kerken neem ik mee bij de door mij aangekondigde modernisering van de monumentenzorg, waarvoor ik volgende week de aftrap verricht. In dat kader besteed ik in 2008 veel aandacht aan zorgvuldig overleg met de relevante partijen. Hierbij komen vraagstukken rond het subsidiestelsel, de verdeling van bestuurlijke verantwoordelijkheid tussen rijk en gemeenten en herbestemming aan bod. Begin 2009 leg ik uw Kamer mijn voorstellen voor.

Vraag van het lid Van Dijk (SP): Er zit geen schot tussen het personeel en het materieel. Dat zou wel moeten, zodat geld voor personeel aan personeel besteed wordt.

Het schot tussen personele en materiële uitgaven is in het primair onderwijs met de invoering van de lumpsumfinanciering per 1 augustus 2006 komen te vervallen. De invoering van lumpsumfinanciering heeft juist als doel om tot een betere besteding van de middelen te komen. De inzet van de middelen kan door lumpsum financiering afgestemd worden op de specifieke situatie van de scholen. Over de inzet van de middelen vindt overleg plaats met de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad. Schoolbesturen verantwoorden de inzet van de middelen in de jaarverslagen. Op dit moment vindt een analyse van de jaarverslagen over 2007 plaats. De Kamer zal een rapportage van de uitkomsten ontvangen.

Vraag van het lid Van Dijk (SP): Onafhankelijk onderzoek is van groot belang. De rol van de KNAW moet groter worden gemaakt. Graag reactie

In het nota-overleg over de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid heb ik aangegeven de door de KNAW voorgestelde «Verklaring van onafhankelijkheid» niet te zullen overnemen, omdat dit te veel administratieve rompslomp met zich meebrengt en de KNAW niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het hier gaat om een majeur probleem dat nieuwe regelgeving rechtvaardigt. Daarom wordt aangesloten bij bestaande regelgeving en gedragscodes zoals die van de VSNU.

Vraag van het lid Van Dijk (SP): Het privateren van de master en het verhogen van het collegegeld is een fout signaal. Een 3-jarige bacheloropleiding als eindopleiding was nooit de intentie. Graag een reactie.

Over de positie van de Bachelor en de Masters heb ik in het nota-overleg van 10 december 2007 over de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek een notitie toegezegd; deze notitie komt uiterlijk zomer 2008.

Vraag van het lid Van Dijk (SP): Moet er ten aanzien van de Vernieuwingsimpuls 1e Geldstroom niet nog meer geld naar 2e geldstroom uit 1e geldstroom?

In antwoord op de door het kamerlild Leyten destijds ingediende motie heb ik opgemerkt dat hetgeen in de motie wordt gesteld, namelijk dat de eerste geldstroom in de voorstellen die in de Strategische Agenda staan worden verlaagd, niet juist is, omdat er extra middelen bij komen.

Vraag van het lid Van Dijk (SP): Zou u gratis schoolboeken via internet mogelijk willen maken (à la wikipedia)?

Het kennisdelen via internet is nu al mogelijk en wordt door OCW ook ondersteund.

De scholen ontvangen een lumpsum budget dat zij naar eigen inzicht mogen besteden.

Het stimuleren van digitaal lesmateriaal is aan de scholen en het is ook aan hen om te bepalen of en hoe zij hierin willen investeren.

Via de stichting «Kennisnet ICT op School» kunnen scholen informatie vinden over digitaal lesmateriaal en lesmateriaal op internet.

De stichting ondersteunt de scholen bij de ontwikkeling van digitaal lesmateriaal op basis van het educatieve contentketen-model: ontwikkelen van materiaal, het beschikbaar stellen van leermateriaal, het kunnen zoeken en vinden van leermateriaal, het arrangeren (selecteren en ordenen) van de materialen.

Stichting Kennisnet ict op School kan ook voorzien in de behoefte aan zogenaamde «wiki-leermiddelen».

Vraag van het lid Van Dijk (SP): Kan de minister de rijkssubsidie herstellen zodat de autonomie van de scholen wordt hersteld i.pv. dat de gemeenten dit budget verdelen?

Het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is sinds 1996 onderdeel van de volwasseneneducatie. Het is daarom aan de gemeente, gelet op de lokale situatie, binnen de volwasseneneductie een goed evenwicht te bepalen tussen vavo en andere doelen zoals taalonderwijs en het bevorderen van sociale zelfredzaamheid. Ik heb dan ook niet het voornemen de Rijkssubsidie te herstellen. Het kabinet werkt op dit moment een voorstel voor het aangekondigde Participatiefonds uit waarin ook de educatie geïntegreerd zou moeten worden. In de uitwerking hiervan heeft de continuïteit van het vavo mijn aandacht.

Vraag van het lid Van Dijk (SP): Het MBO zou vrij moeten zijn in de keuze voor competentiegericht onderwijs i.p.v. dit op te leggen. Graag reactie.

De invoering van het competentiegericht onderwijs in het mbo wordt niet door OCW opgelegd, maar is een initiatief van de mbo-sector zelf. De richting van het competentiegericht onderwijs wordt ook door het bedrijfsleven onderschreven. Mijn verantwoordelijkheid is er voor te zorgen dat deze ontwikkeling kwalitatief goed wordt ingevoerd, onder andere door goed toezicht en gerichte stimuleringsmaatregelen. Tevens ben ik verantwoordelijk voor het vaststellen van de kwalificatiedossiers. Deze regelen de inhoud van de beroepsopleidingen in het mbo.Voor een kwalitatief goede invoering wordt ook de tijd genomen: de invoeringsperiode heb ik verlengd van 2008 naar 2010.

Vraag van het lid Van Dijk (SP): Kleine scholen en kleine klassen kunnen een oplossing zijn voor de stijging van de kosten voor het Speciaal Onderwijs.

De klassen in het speciaal onderwijs zijn veel kleiner dan die in het reguliere onderwijs. Een groot deel van de meerkosten van het speciaal onderwijs wordt hierdoor veroorzaakt. Deze meerkosten maken onderdeel uit van de 1 miljard extra uitgaven voor speciale leerlingenzorg. Daarnaast zijn er de extra uitgaven voor de rugzakken. Leerlingen met gedragsproblemen zijn inderdaad gebaat met kleinere klassen. De rugzakmiddelen kunnen dan ook voor dit doel worden ingezet. Dat geldt ook voor middelen die in het kader van WSNS beschikbaar zijn. Scholen kunnen zelf kiezen op welke wijze de middelen het beste ingezet kunnen worden gelet op de problemen van de leerlingen. Bovendien hebben we op het terrein van Passend onderwijs een palet aan voorstellen gedaan om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, wachtlijsten tegen te gaan en onnodige bureaucratie rond bijvoorbeeld de indicatiestelling tegen te gaan.

Vraag van het lid Van Dijk (SP): Het project EEGA dreigt te stoppen. S.v.p. verlengen, hiervoor is €1,5 miljoen nodig. Graag reactie.

Staatssecretaris van Bijsterveldt heeft op 11 december een brief gestuurd aan de Tweede Kamer over de positie van EEGA. In deze brief is aangegeven hoe de expertise van EEGA zoveel mogelijk behouden blijft in de regio Twente enerzijds binnen het kader van een experiment passend onderwijs en anderzijds binnen het convenant VSV. Aan het slot van de brief wordt nog gemeld dat het UWV aan EEGA subsidie heeft toegekend in het kader van de subsidieregeling Scholing voor jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen 2008–2010. EEGA is een partculier bedrijf. Er zijn ook andere bedrijven met vergelijkbare expertise. Het ministerie kan EEGA niet rechtstreeks financieren met een bedrag van 1,5 miljoen euro, omdat dit in strijd is met de Europese regels voor aanbesteding. Gemeld kan worden dat EEGA voor reïntegratieactiviteiten recent een opdracht van de UWV heeft verworven ter waarde van indicatief 2,5 mln. euro.

Vraag van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Graag een reactie op het voorstel voor pilots voor persoonlijke stage in het MBO, gericht op betere studiekeuze naar HBO (i.p.v. maatschappelijke stage).

Maatschappelijke stages zijn in het MBO niet van toepassing. Studiekeuze is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de leerling zelf. De voorbereiding daarop moet wat mij betreft al beginnen met gedegen loopbaanoriëntatie in het voortgezet onderwijs. Dat gebeurt daar ook via bijvoorbeeld snuffelstages en stagecarrousels. Studiekeuze van MBO naar HBO betreft veelal doorstroom vanuit de niveaus 3 en 4. Die leerlingen zijn over het algemeen goed in staat hun eigen keuze te bepalen. Ze hebben dat vaak ook al gedaan bij hun keuze voor de MBO-opleiding. Dat laat onverlet dat ook de ROC’s in het kader van loopbaanoriëntatie (LOB) het keuzeproces van de leerling kunnen en ook zullen faciliteren. Doorgaans beschikken ze, en dat is de winst van de schaalvergroting, over transferbureaus die daarbij goed inzetbaar zijn, ook als het gaat om snuffelstages die de deelnemer wellicht zou willen volgen. Ik zie voor mijzelf geen rol op het punt van persoonlijke stages gericht op een betere studiekeuze naar HBO. De bestaande, op uitoefening van beroep gerichte stages, zouden moeten kunnen volstaan. Eventuele pilots kunnen instellingen en deelnemers desgewenst zelf entameren binnen de bestaande mogelijkheden.

Vraag van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Is er voldoende aandacht voor de problematiek rondom homodiscriminatie en -incidenten in het onderwijs.

In de nota «Gewoon homo zijn» is een apart hoofdstuk over onderwijs opgenomen: «Een veilige school, voor homoseksuelen, voor iedereen». Hierin wordt een duidelijke relatie gelegd tussen de acceptatie van seksuele diversiteit en een veilig schoolklimaat. OCW blijft alle scholen ondersteunen en stimuleren zodat zij met hun leerlingen, onderwijspersoneel, ouders en andere betrokkenen een open en veilig schoolklimaat kunnen creëren, verbeteren of behouden. In deze nota is een aantal concrete maatregelen aangekondigd: een handreiking voor leraren, leerlingen en schoolbestuurders waarin richtlijnen zijn opgenomen voor het omgaan met homoseksualiteit, een bijdrage aan de gay-straight onderwijsalliantie om de acceptatie van homoseksuelen op school te bevorderen. Binnenkort zullen we hier in een AO over spreken.

Vraag van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Om de kwaliteit in het MBO te verbeteren zouden ROC’s 52 weken per jaar open moeten zijn in plaats van de huidige 40 weken. Graag bindende afspraken met de ROC’s maken over het gedurende het hele jaar openstellen van deze instellingen. Het ROC zou dan een «community college» zijn.

1. Hoe de opening het gehele jaar van de ROC te regelen?

2. Waarom zijn de ROC’s maar 40 in plaats van 52 weken open?

3. Wil men van de ROC’s een «community college» maken?

De bedrijfsvoering is een zaak van de instellingen. Daar hebben we in het verleden bewust voor gekozen bij de inrichting van het stelsel en in het bijzonder ook bij de decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden. Die vond plaats per 1 februari 2003. Ik ben niet zover dat ik over een aspect als vakanties nu bindende afspraken zou willen maken. Ik denk liever in termen van verlenging van bedrijfstijden. Het is inderdaad zo dat op dit moment de bedrijfsvoering nog vaak ingericht is zoals in het voorafgaand onderwijs: jaarklassensystemen. Maar met het geleidelijk toenemen van de instroom van personen die niet rechtsstreeks doorstromen vanuit het vmbo (dus bijvoorbeeld werkloos of juist aan het werk geweest) zien we ook een toename van het aantal instroommomenten gedurende het jaar. We zien ook dat in het arbeidsvoorwaardenbeleid naar ruimte wordt gezocht om te komen tot een modern taakbeleid. Ik wijs op het onderhandelaarsakkoord dat werkgevers en werknemers onlangs met elkaar sloten. Op dit moment werk ik aan mijn strategische agenda BVE. In dat kader kom ik begin volgend jaar graag terug op de ontwikkelingsrichting die ik zie voor de ROC’s. Ik verzeker u dat ik daarbij ook het begripcommunity colleges graag betrek.

Naar boven