Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 30, pagina 2339-2348 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 30, pagina 2339-2348 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere wetten (31226).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Luijben, die zijn maidenspeech zal houden.
De heer Luijben (SP):
Voorzitter. Ik moet een belofte inlossen, een belofte die ik vorige week heb gedaan aan de Volkskrant. De journalist gaf treffend weer hoe een Kamerlid zich moet voelen als hij zijn maidenspeech nog niet heeft uitgesproken. Je hoort er nog niet bij. Ik heb hem beloofd dat ik deze door hem uitgesproken gevoelens met de Kamer zou delen. Deze belofte van een SP'er aan een Volkskrantverslaggever moet ik natuurlijk inlossen. Ik wil niet de veroorzaker zijn van een kop in de krant als "SP doet haar belofte geen stand". Deze belofte levert echter wel een risico op, zeker als deze aan de Volkskrant wordt gedaan. Voor je het weet, word je ervan beticht de opdracht te schenden dat je hier zonder last en ruggespraak staat. Ik zie dat minister Van der Horst hier niet aanwezig is. Zij is natuurlijk druk bezig met haar plannen om een zestal wetten te wijzigen om mijn afdracht aan de SP illegaal te maken. Oké, ik neem het risico. Daar gaat-ie dan.
Een Kamerlid voor zijn maidenspeech, zo zei de man, moet zich zo'n beetje voelen als de rechter in Den Bosch die vonnissen had geveld zonder daartoe bevoegd te zijn. Met andere woorden, een Kamerlid dat zijn maidenspeech nog niet heeft gehouden is feitelijk nog niet bevoegd om zijn Kamerlidmaatschap uit te oefenen. Ik vind het een aardige vergelijking, maar de werkelijkheid is voor mij toch een heel andere. Als rechtgeaard SP'er voel ik mij Kamerlid als ik in contact ben met de mensen in het land, die mij vertellen hoe zij voelen, denken en handelen. Zij vertellen mij ook over hun zorgen over hun pensioen van nu en in de toekomst. Velen zeggen dat wij een goed pensioensysteem hebben, dat uniek is in de wereld. Dat moge zo zijn. Velen denken daarom dat het geregeld is dat ze hun oude dag zonder zorgen kunnen doorbrengen. Aan die gedachte begint zo langzamerhand echter wel een einde te komen. Door de invoering van het middelloon, de afschaffing van de oude Algemene Weduwen- en wezenwet, het toestaan van het AOW-gat, de opheffing van de AOW-toeslag in 2015 en de mogelijke invoering van wat ik maar noem de Bosbelasting, weten wij nu al dat straks voor honderdduizenden mensen armoede op de loer ligt. Zonder maatregelen zullen in de toekomst nog veel meer ouderen zijn aangewezen op de bijstand dan nu al het geval is.
De technische correcties op de Pensioenwet die wij nu behandelen, lenen zich er niet voor om uit te wijden over de pensioenen. Dat gaat echter ongetwijfeld op een ander moment wel gebeuren. Voor de SP-fractie is hierbij het veiligstellen van de oude dag voor iedereen het uitgangspunt. De regering schrijft in de schriftelijke voorbereiding: "De regering is verantwoordelijk voor heldere wetgeving." Dan moet ik denken aan de mensen die nu pensioenpremie betalen of pensioen ontvangen. Begrijpen zij wat over pensioenen in de wetgeving is vastgelegd? Begrijpen hun adviseurs het nog wel? Ook de uitvoerders van al deze regelingen hebben steeds meer moeite met de uitleg en de uitvoering van al die regels. Ik stel dus vast dat het nog maar de vraag is of de Pensioenwet of de voorliggende aanpassingen van deze wet en van andere wetten wel helder genoemd kan worden.
Illustratief is wat het kabinet schrijft over consistentie. Dat is een begrip dat gehanteerd wordt bij het al dan niet kunnen benutten van de buffervrijval. De minister constateert dat dit begrip verwarring wekt. "Dus", schrijft hij, "komt er voor 1 augustus 2008 een verheldering", let wel: 1 augustus 2008. Ik heb hierover twee vragen aan de minister. Vindt u het helder dat de vastlegging en nadere uitwerking van dit begrip pas wordt vastgelegd nadat de wet is aangenomen? Lijkt het u niet verstandig om ook meteen maar een toelichting op de definitie "helder" te geven, zodat wij kunnen controleren of de voorliggende wetgeving hieraan voldoet?
Het moge inmiddels duidelijk zijn dat de SP-fractie kanttekeningen plaatst bij de helderheid van de pensioenwetgeving. Naar onze opvatting zijn mensen al geruime tijd afgehaakt om inzicht te verkrijgen in de pensioenmaterie, waartoe wij uiteraard ook de AOW rekenen. Dat is een slechte zaak. De minister stelt zelf vast dat maar liefst drie van de vier vrouwen van wie de partner in 2015 – 2015 is het jaar van afschaffing van de AOW-toeslag – 65 jaar wordt, niet op de hoogte zijn van hetgeen hen dan kan overkomen. Als zij jonger zijn dan hun man, geen werk hebben en er geen aanvullend pensioen is, moeten zij met zijn tweeën leven van een AOW-uitkering voor een alleenstaande. Als zij niet op de hoogte zijn, kunnen zij ook niet tijdig maatregelen nemen, mocht dat nodig zijn. Iedere voorlichting over dit onderwerp, hoe goed ook, komt nu te laat. Wat denkt de minister te gaan doen om het ontstaan van nog meer armoede dat hierdoor straks zal optreden, te voorkomen? Minister, kom dan niet aan met de mededeling dat het ophouden van de hand bij de sociale dienst dé oplossing is.
Ouderen die hun leven lang gesappeld en gezorgd hebben, horen niet in de bijstand. De SP-fractie wil geen ouderen in de bijstand. Ten aanzien van dit onderwerp overwegen wij in de tweede termijn een motie in te dienen. Wij hebben een visie op de toekomst van onze pensioenen. De ingewikkeldheid van de materie, de vele pensioenfondsen, de strijd tussen deze fondsen en verzekeraars, de soms hoge kosten voor deelnemers aan de grote verscheidenheid aan regelingen, de beleggingsmoraal, de niet meer te begrijpen fiscale regelingen met alle uitzonderingen en de onwetendheid bij deelnemers, doen ons wel eens terugdenken aan de oorspronkelijk toch zo eenvoudige opzet voor de verwezenlijking van een goede oude dag. Gewoon: 70% van het laatst verdiende loon, een daaraan gekoppeld goed weduwen- en wezenpensioen, premie aftrekbaar, uitkering belast, punt. Hoeveel kosten zouden er niet bespaard kunnen worden met de invoering van bijvoorbeeld een nationaal pensioenfonds en hoeveel voordelen op andere gebieden zijn daarmee niet denkbaar? Hoe staat de minister tegenover de invoering van een nationaal pensioenfonds? Is hij bereid om eens een onderzoek te laten instellen naar de voor- en nadelen van zo'n nationaal pensioenfonds? Een motie over dit onderwerp hebben wij in overweging.
Ik kom terug op de te behandelen voorgestelde wijzigingen. Wij concentreren ons op een viertal onderwerpen. Allereerst ga ik in op de wijze waarop de buffervrijval een bestemming kan krijgen. In zijn toelichting geeft de minister aan dat er drie bestemmingen mogelijk zijn: het geld kan aangewend worden als versterking van het vermogen van de pensioeninstelling, het kan benut worden voor premieverlaging of het kan beschikbaar worden gesteld om de indexering te optimaliseren. De SP-fractie kiest voor een bestemming waarbij de buffervrijval voor alle betrokkenen voordeel oplevert, een voordeel dat gelijkelijk wordt verdeeld over de deelnemers, de slapers en de gepensioneerden. Wil de minister toezeggen dat dit bij de uitleg van het begrip "consistent" geregeld zal worden?
Een ander punt is de wachttijdregeling van zes maanden voor de uitzendbranche. Waarom, zo vragen wij ons af, moeten uitzendkrachten anders behandeld worden dan andere werknemers? Bij een vast contract volgt na twee maanden toetreding tot het pensioenfonds. De SP-fractie constateert dat bij het toestaan van langere wachttijden feitelijk een beleid wordt gevoerd dat haaks staat op de combinatie van flex en zekerheid die de regering zegt na te streven. Kan de minister ons duidelijk maken waarom hij flexkrachten in feite straft in plaats van beloont?
Ook bij de wijze waarop de medezeggenschap is geregeld, plaats ik enige kanttekeningen. De SP is altijd een voorstander geweest van het toelaten van gepensioneerden tot het bestuur van alle pensioenondernemingen. Wat ons betreft mogen de keuzemogelijkheden die in dit wetsvoorstel worden geboden, voor alle pensioenondernemingen nog wel wat verplichtender worden opgelegd, waardoor vertegenwoordiging van gepensioneerden, zowel in het bestuur als in de deelnemersraad, een vanzelfsprekendheid is. Ik heb daarvoor een amendement ingediend.
De nadere regelgeving omtrent het arbeidsongeschiktheidspensioen heeft eveneens onze aandacht getrokken. Wij zijn tevreden over de wijze waarop de minister ons inzicht geeft in de nog te vervaardigen nadere regelgeving, waarmee duidelijk gemaakt gaat worden dat aanvullingen op de vervolguitkering en loonaanvullingsuitkering zodanig zijn vormgegeven dat een toename van inkomsten uit arbeid niet ongedaan wordt gemaakt door een afname van de uitkeringen: werken loont. Wij neigen ertoe, het eens te zijn met de stelling dat op deze wijze geen sprake is van dekking van het werkloosheidsrisico, en wij vertrouwen erop dat deze nadere regelgeving in de lijn ligt van de taakafbakeningsafspraken tussen pensioenfondsen en verzekeraars, zoals door de regering wordt gesteld, waardoor pensioenfondsen producten op het gebied van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen kunnen blijven aanbieden.
Voorts hebben wij goede nota genomen van het feit dat vooralsnog nog geen sprake is van private uitvoering van de WGA. Toch stelt de SP-fractie vast dat het Verbond van Verzekeraars nog lang niet overtuigd is van de juistheid van genoemde stellingname. Daarmee verwijs ik naar de brief van 27 november van het Verbond. Wij hebben daarom toch behoefte aan een reactie van de minister op het commentaar van het Verbond op de WGA-hiaatverzekeringen. Indien daarop de Pensioenwet van toepassing is, aldus het Verbond, zou dat de uitkering doen verlagen met een inkomensafhankelijke bijdrage van 5,1% waar anders sprake is van een bijdrage van 7,2%. Kan de minister dit toelichten?
Voorzitter. Het is mij niet ontgaan dat het een goed gebruik is om straks de handen te mogen schudden, waarbij het tevens een goed gebruik is dat de fractie aankomt met een prachtige bos bloemen. Maar op mijn verzoek zal de SP-fractie dat nu niet doen. Een half jaar geleden scheen het moment aangebroken waarop ik mijn maidenspeech zou moeten gaan houden. Toen heeft de fractie de bloemen al aan mij overhandigd. Het lijkt mij wat overdreven om twee keer bloemen te krijgen voor één maidenspeech. Ons Zeeuwen bin zuunig, zeker als het gaat om geld van anderen.
De voorzitter:
Dank u wel. Aan mij de grote eer om u als eerste te mogen feliciteren. Ik herinner mij nog onze eerste ontmoeting. Dat was in Utrecht bij een campagnebijeenkomst. Er werd mij gezegd dat er tevens iemand van de SP sprak. Het duurde vrij lang voordat ik begreep dat u dat was. Door uw verschijning hebt u veel vooroordelen om zeep geholpen. Ik was heel blij dat er weer een leeftijdgenoot in de Kamer aanschoof; als ik zo om mij heen kijk, wordt het zo langzamerhand wel erg jong om ons heen. Volgens mij genieten wij daar echter allebei van.
Van harte gefeliciteerd! Ik ben blij dat u er bent, mede vanwege het feit dat wij als oud-Kamerleden natuurlijk straks evenzeer een pensioen hebben. Het is altijd goed als mensen een beetje weten hoe dat werkt.
Ik schors de vergadering enkele ogenblikken om u in ieder geval een hand te geven als het dan al geen bloemen mogen zijn.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Omtzigt (CDA):
Voorzitter. Allereerst feliciteer ik de heer Luijben van harte. Voor het eerst sinds jaren houdt iemand tijdens de bespreking van de pensioenwetgeving zijn maidenspeech. Daarvoor heb ik grote sympathie. Met de heer Luijben hebben wij iemand in ons midden die uit praktische ervaring iets van de pensioenwetgeving af weet. Wij zijn daar blij mee. Hopelijk kan hij ons vertellen hoe begrijpelijk de pensioenoverzichten zijn en hoe duidelijk de AOW-wetgeving is. Daarover heeft hij zojuist duidelijke woorden gesproken.
Dit wetsvoorstel wordt snel behandeld. Dit betekent dat een aantal mensen bij het ministerie van Sociale Zaken en de pensioenkoepels en een aantal experts de afgelopen weken heel hard hebben gewerkt om dit wetsvoorstel, met tot nu toe drie zeer uitgebreide nota's van wijziging, te becommentariëren en te bekijken wat eraan klopt. Dat is belangrijk. Pensioenwetgeving gaat namelijk ergens over. Er zit ongeveer 600 mld. in de pensioenfondsen. Dat is meer dan wij in Nederland met zijn allen in één jaar bij elkaar verdienen.
Er is één minpuntje. Uit de nota naar aanleiding van het nader verslag begrijpen wij dat de evaluatie van de Wet op de medische keuringen pas op 1 december naar de Kamer komt. Wij hechten zeer aan het kabinetsstandpunt over de WMK-evaluatie. Zoals de heer Luijben al zei: wij houden niet zo van lange wacht- en drempeltijden. Carensjaren worden in de WMK gereguleerd en zijn een bijzondere vorm van wacht- en drempeltijden. Een persoon moet wachten totdat de dekking voor het arbeidsongeschiktheidspensioen ingaat. Een persoon moet wachten totdat de dekking voor het nabestaandenpensioen ingaat. Dit kan buitengewoon vervelend zijn, bijvoorbeeld voor mensen die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn en van de ene naar de andere werkgever gaan, iets wat wij juist willen promoten. Als wij de reactie van de regering hebben vernomen, zullen wij in de tweede termijn terugkomen op de Wet medische keuringen en op de Carensjaren. Het lijkt ons beter om even af te wachten wat de regering erover zegt. Misschien kan voor de tweede termijn ook de opzet van het wittevlekkenonderzoek naar de Kamer gestuurd worden. Wij hechten er namelijk ook aan dat iedereen in Nederland een pensioen kan opbouwen. Het is nu meer dan tien jaar geleden dat het laatste onderzoek gedaan is. Het resultaat van het onderzoek was eigenlijk al voor eind 2007 toegezegd. Wij begrijpen echter dat de onderzoeksopzet problemen vertoont. Laat de minister met de onderzoeksopzet komen, dan kunnen wij daarnaar kijken en ervoor zorgen dat iedereen in Nederland met een wat langere dienstbetrekking kan meedoen aan het opbouwen van pensioenen. Dit scheelt een hoop armoede boven de 65 jaar. Als je op tijd begint en als je niet in een sector zit waar geen pensioen wordt opgebouwd, heb je daar wat aan na je 65ste. Wanneer je 45 jaar of 50 jaar bent, kun je dit niet meer repareren.
Ik heb veel inhoudelijke opmerkingen over deze veegwet. Ik heb zelden zo'n lange veegwet gezien. De beantwoording van de minister van onze vragen over de directeur-grootaandeelhouder was buitengewoon helder. Iedereen die niet expliciet toestemming heeft gegeven om zijn pensioen onder de Pensioenwet te brengen, blijft buiten de dekking van de Pensioenwet. De toestemming dient voor 1 januari gegeven te worden. Wij hebben in onze vragen een aantal opmerkingen van verzekeraars gezet. Zij zeggen dat deze pensioenen automatisch onder de Pensioenwet vallen. Wie houdt er toezicht op of de toezegging onder de Pensioenwet valt en wat gaat de minister doen met verzekeraars die op deze manier communiceren met hun verzekerden? Ik heb hier graag een helder antwoord op en ik heb ook graag een helder antwoord op de vraag wat op dit moment de rechtsbescherming is als het pensioen voor de voormalige echtgenoot van de dga niet onder de Pensioenwet valt. Kan het zo zijn dat de echtgenoot na echtscheiding nergens meer recht op heeft, omdat dit niet onder de Pensioenwet valt en het pensioen in de boedel verdwijnt? Wat is de rechtsbescherming van de echtgenoot of echtgenote van een directeur-grootaandeelhouder?
Medezeggenschap over 600 mld. is buitengewoon belangrijk en dient buitengewoon zorgvuldig vorm gegeven te worden. Het convenant dat er ligt moet gehandhaafd worden. Er ligt een helder convenant tussen CSO en Star, tussen de ouderen en de sociale partners van Nederland, namelijk dat er zowel in de bedrijfstak pensioenfondsen als de bedrijfspensioenfondsen sprake is van medezeggenschap, ofwel via bestuursdeelname van beide groepen, ofwel via een deelnemersraad. Wij krijgen een aantal signalen dat organisaties van gepensioneerden niet in staat zijn om andere gepensioneerden te benaderen, terwijl wij daarvoor een heldere wet hebben. Zij kunnen en moeten in staat zijn om de gepensioneerden te benaderen via de mailing van het pensioenfonds. Wie houdt er toezicht op het feit dat een organisatie van gepensioneerden ook andere gepensioneerden kan aanschrijven en hoe gebeurt dat? Dit kan bijvoorbeeld via het ledenblad van het pensioenfonds, zodat mensen kunnen kiezen of zij lid willen worden of niet. Wij vinden het belangrijk dat de gepensioneerden effectief gebruik kunnen maken van hun medezeggenschap. Wij zien deze signalen graag betrokken bij de evaluatie van het convenant in 2008.
In de oude Pensioen- en spaarfondsenwet was sprake van een evenredige financiering van premieovereenkomsten. Toen konden niet alle kosten aan jongeren in rekening worden gebracht terwijl later in het traject weinig kosten meer in rekening worden gebracht. Die evenredige financiering in tijd is in de Pensioenwet verdwenen. Heeft de minister eraan gedacht om na artikel 17 een artikel 17b in te voegen, om zodoende ook over te gaan tot evenredige financiering? Wij hebben in het verslag via een rekenvoorbeeld gevraagd, aan te geven of dat wettelijk is toegestaan. Daarop hebben wij geen antwoord gekregen. Het voorbeeld was het volgende: een jongere krijgt 5% premie, een oudere 17% premie, want de premie loopt via een staffel. Is het rechtvaardig dat van die 5% 2,5% wordt ingehouden en van die 17% ook 2,5%, zoals wij nu bij een aantal pensioenregelingen zien, of moet van die 17% 3,4% worden ingehouden en van die 5% 1%, namelijk 20% voor de kosten van de regeling? Ik heb hier graag een helder antwoord op en geen verwijzing naar de Commissie Gelijke Behandeling. Wat is toegestaan en wat niet bij evenredige financiering? Als dit niet helder is, overwegen wij hier op een later moment op terug te komen, eventueel in de vorm van moties of amendementen.
Ik zal later nog terugkomen op onderdeel 5 van artikel 55. Hoe is de uitwerking van artikel 55 bij premieovereenkomsten gebaseerd op beleggingen? Welke rekenrenten voor rendementen en welke rekenrenten voor inkomen worden er gehanteerd, in het overzicht dat de men bij uitdiensttreding in een keer moet krijgen? Hoeveel pensioen moet daarop staan? Er is namelijk een beleggingspotje. Het is wettelijk verplicht, aan te geven hoeveel pensioen dat oplevert. Beleggingen bieden echter geen gegarandeerd rendement en het is op dit moment niet helder voorgeschreven. Waarschijnlijk kan de minister die helderheid in dit debat verschaffen.
Ik vervolg met de collectieve waardeoverdracht van pensioenen. Over de individuele waardeoverdracht, nationaal en internationaal, zullen wij vanavond spreken in het debat over de portability-richtlijn die gelukkig geen portability-richtlijn meer is, en over de flexsecurity, die er echt voor gaat zorgen dat mensen op tijd hun pensioen kunnen opbouwen, niet alleen in Nederland, maar ook in de rest van Europa. Wacht- en drempeltijden zijn slecht in Nederland, maar de voorstellen die vanuit Europa worden gedaan, lijken helemaal nergens op. Ik kan dan nu, als voorschot op vanavond, al zeggen dat wij geen lange wacht- en drempeltijden willen voor mensen die even in het ene en dan in het andere land werken.
Ik wil het nu dus hebben over de collectieve waardeoverdracht. U zit als werkgever bij een pensioenfonds of een verzekeraar en u wilt weg bij die verzekeraar. Wij zien oude contracten waar geen exitclausule in zit, waar verzekeraars soms 20% van de pot willen inhouden voor kosten en toekomstige kosten. Wij zijn niet tegen het inhouden van kosten, maar waarom verzet de minister zich zo hevig tegen een manier waarop gegarandeerd is dat als men wil overstappen er slechts redelijke kosten in rekening gebracht kunnen worden? Dat zorgt voor een scherpe markt en dat zorgt ervoor dat verzekeraars iets in rekening kunnen brengen, maar niet een excessief hoog bedrag. Dat zorgt voor keuzevrijheid, die de minister zo belangrijk vindt bij bijvoorbeeld de zorgverzekering. Daar moeten wij elk jaar kunnen kiezen. Dat zorgt voor transparantie in de kostenstructuur. Men kan dan namelijk niet de kosten op einddatum in rekening brengen. Ik krijg op dit punt graag een helder antwoord. Wij overwegen hier samen met de PvdA een amendement over in te dienen.
Een tweede probleem bij waardeoverdracht is van puur uitvoerende aard. Een aantal instellingen heeft zijn administratie op dit moment niet op orde. Wij krijgen nog steeds klachten, ook na mijn motie van twee en een half jaar geleden. De ambtsvoorganger van de minister heeft toen gezegd dat er geen problemen waren met waardeoverdracht en dat er geen uitvoeringsproblemen waren. Wij hebben echter een hele stapel brieven liggen van mensen die maanden moeten wachten tot hun pensioen van de ene uitvoerder naar de andere uitvoerder is gegaan. Kan de minister niet het initiatief nemen en met de Star, de pensioenfondsen, de verzekeraars en de tussenpersonen om de tafel gaan zitten om standaarden af te spreken? Als er dan overgedragen wordt, kan dat via dat protocol verlopen, dan kan men zich aan die termijnen houden en dan kan men ervoor zorgen dat het op een goede manier gebeurt. Dat hoeft niet via wetgeving. Dat kan in de praktijk worden geregeld. Men vindt elkaar op dit moment echter in het geheel niet.
Ik heb zojuist samen met mevrouw Hamer een aantal amendementen ingediend. Het eerste gaat over de WGA. Welke aanvulling mag? Wij vonden het enigszins raar dat het pas in de tweede nota van wijziging kwam en dat de minister per ministeriële regeling mag bepalen wanneer iets een arbeidsongeschiktheidspensioen is en wanneer niet. De definitie daarvan is zo belangrijk voor ons dat wij een amendement ingediend hebben, waarin staat dat de minister dat slechts bij AMvB kan regelen, met een wettelijke voorhangprocedure. In de toelichting zegt de minister bijvoorbeeld niets over mensen die meer verdienen dan het maximum dagloon. Welk arbeidsongeschiktheidspensioen is voor hen toegestaan? Er zijn excedentregelingen, maar wij weten niet of die op dit moment wettelijk toegestaan zijn voor die categorie mensen.
Wij gaan ervan uit dat deze AMvB in principe vervalt op het moment dat de WGA privaat uitgevoerd gaat worden. Dan is er namelijk sprake van een totaal andere situatie. Wij vinden het belangrijk dat zowel verzekeraars als individuen een prikkel hebben om mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, hun hele restverdiencapaciteit te laten gebruiken en alles te laten proberen om mee te kunnen doen aan de samenleving en er financieel beter van te worden.
Over het begrip "consistentie" het volgende. De heer Luijben heeft al gezegd dat het enige verwarring oplevert.
De heer Blok (VVD):
Ik heb nog een vraag over de WGA-hiaatverzekeringen. Daar zit een meer fundamenteel punt achter, namelijk de vraag of het wenselijk is om arbeidsongeschiktheidsrisico's te kunnen wegverzekeren voor een hele bedrijfstak. Er is een parlementaire enquête-Buurmeijer geweest over de perverse effecten die optreden wanneer hele sectoren afspraken kunnen maken over het wegverzekeren van arbeidsongeschiktheidsrisico's. Ik wil daarom graag horen wat het oordeel van het CDA is over de wenselijkheid van het terugkomen van die mogelijkheid.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik heb al gezegd binnen welke randvoorwaarden dat wenselijk kan zijn. Er moet een prikkel blijven om meer te gaan werken. Bovendien moet niet alles worden herverzekerd. Daarom willen wij de definitie van het arbeidsongeschiktheidspensioen hier hebben voorliggen, en willen wij weten welke regelingen wettelijk wel of niet kunnen. Daarnaast willen wij weten of er ook werkelijk een gelijk speelveld is tussen pensioenfondsen en verzekeraars. Zoals wij nu de wet lezen, zou het wel eens kunnen dat iemand die bij een pensioenfonds een arbeidsongeschiktheidspensioen heeft, vanaf 1 januari 2008 een zorgverzekeringspremie via het verlaagde percentage krijgt, en bij een verzekeraar via het hoge percentage. Dus 7,2% bij een verzekeraar en 5,1% bij een pensioenfonds. Wij willen weten of dat klopt, en of dat wel zo eerlijk is.
Er moet dus een gelijk speelveld zijn, er moet een prikkel zijn om meer te werken voor het individu, en er moet een prikkel zijn voor de verzekeraar om iemand aan het werk te helpen bij een private uitvoering van de WGA. Dat zijn heldere randvoorwaarden. Op het moment dat de WGA volledig privaat wordt uitgevoerd, komt deze hele AMvB weer ter discussie te staan, en dan krijgen wij een ander wetsvoorstel.
De heer Blok (VVD):
De heer Omtzigt introduceert terecht een nieuw aspect, het gelijke speelveld. Is het dan niet logischer om het helemaal uit de wet te halen, en te wachten op de voorstellen tot privatisering van de WGA, en op de discussie over Nederland pensioenland, waarin het gelijke speelveld een belangrijke rol moet spelen.
De heer Omtzigt (CDA):
Het is niet logisch om te wachten. Immers, de private uitvoering van de WGA zal naar het zich nu laat aanzien niet per 1 januari 2008 geregeld zijn, terwijl er op dat moment wel mensen arbeidsongeschikt worden. Dan is het nodig om op dat moment de zaken goed geregeld te hebben. Wij laten hier geen gaten in de regelgeving vallen.
Ik kom weer terug op het begrip "consistentie". Het is niet zo verwarrend als de heer Luijben zo-even zei. Precies op het punt van de buffervrijval is er immers nog sprake van een overgangsjaar waarin het oude nFTK van kracht blijft, tot 1 januari 2009. Dit hoeft dus niet per 1 januari 2008 geregeld te zijn.
Enige verwarring hebben wij echter ook wel geconstateerd. Wij vinden dat buffervrijval wel gebruikt mag worden als er genoeg dekking is om de opslag op de premie die voor de buffer te vangen is, weer terug te brengen, maar niet om de premie af te schaffen, zolang je onder de premiekortingsgrens zit. Wij hebben in dezen nog geen heldere toezegging van de minister gekregen. Om een eind te maken aan die verwarring, hebben mevrouw Hamer en ik een amendement ingediend, waarin wij een voorhang voorstellen op de ministeriële regeling. Daarin moet het begrip "consistentie" zijn vastgelegd. Een voorhang op een ministeriële regeling is misschien vrij uitzonderlijk, maar dan kunnen wij een vinger aan de pols houden. Wij hopen dat dan in goed overleg tussen het ministerie, de koepels en de verzekeraars, het begrip consistentie zodanig wordt uitgewerkt, dat het helder is en dat iedereen er goed mee uit de voeten kan.
Ten derde. Een aantal pensioenfondsen, vooral bedrijfstakpensioenfondsen, geeft aan dat zij zeer veel kleine pensioenen hebben. Ook kleine pensioenen kunnen waardevol zijn. Het kan zijn dat iemand ergens kort gewerkt heeft, en op een later moment, als hij of zij geen student meer is, ergens anders gaat werken en dat pensioen graag wil overdragen. Deze pensioenfondsen hebben aangegeven dat zij bereid zijn die kleine pensioenen te handhaven en niet af te kopen. De CDA-fractie stelt dat op prijs. Zij geven echter ook aan dat sprake is van papierverspilling als zij naar een uniform pensioenoverzicht van zes pagina's toe moeten, waarin staat dat iemand recht heeft op € 10 pensioen per jaar, maar dat het ook € 9 pensioen en € 3 nabestaandenpensioen kan zijn, vanwege het recht op uitruil. Daarmee worden mensen gek gemaakt. Het enige wat je met dat pensioen moet doen, is het overdragen aan een ander pensioenfonds, en die moet weten dat dat pensioen bestaat. Wij moeten geen papiermolen op gang brengen. Wij moeten ervoor zorgen dat de kosten voor de uitvoerders niet uit de hand lopen. Daarom stellen wij voor dat voor de groep pensioenen beneden de afkoopgrens de verplichting om de jaarlijkse opgave te doen, niet alleen per papier maar ook elektronisch mogelijk wordt. Dat is wellicht een mooie voorloper van het digitale pensioenregister dat over een jaar of vier wordt ingevoerd.
Over het onderwerp collectieve waardeoverdracht zijn door mijn fractie vragen gesteld. Wij overwegen op dit punt amendering. Ook zijn vragen gesteld over artikel 55 met betrekking tot het nabestaandenpensioen. Samen met het toenmalige Kamerlid Verbeet heb ik een amendement ingediend, dat ertoe strekte dat bij overlijden tijdens een periode van werkloosheid dezelfde dekking geldt als bij overlijden wanneer men werkt. In het huidige voorstel, met het systeem op kapitaalbasis, krijgt de nabestaande van iemand die werkloos was slechts € 1000, terwijl een pensioenrecht was opgebouwd van€ 10.000 als diegene was blijven werken. Waarom is voor deze uitleg gekozen? Het is toch logischer om de dekking uniform te laten doorlopen? Dan begrijpt iedereen op welk niveau de dekking zit.
In de eerste nota naar aanleiding van het verslag stelde de minister dat hij niet wist dat het Fonds Voorheffing Pensioenen, gelukkig vanwege de lage werkloosheid, ook na 2008 nog genoeg geld in kas heeft om het nabestaandenrisico af te dekken. In een uitgebreide brief wordt uitgelegd waarom er dan een dubbele dekking ontstaat en welke problemen dat geeft. Laten wij goed nadenken over het nabestaandenpensioen. Laten wij even wachten op wat de STAR zegt in antwoord op onze motie over het nabestaandenpensioen in Nederland. Laten wij tot 1 januari 2009 wachten met het invoeren van dit wetsartikel. De ambtsvoorganger had het ook al een jaar uitgesteld omdat het FVP niet op 1 januari 2007 maar op 1 januari 2008 dicht zou gaan. Ook hij heeft dit als argument gebruikt. Als wij nog een jaar wachten, kunnen wij een zorgvuldige maatregel bedenken om ervoor te zorgen dat de dekking op het nabestaandenpensioen tijdens werkloosheid goed geregeld blijft. Graag krijg ik de toezegging dat de minister dat wil regelen en dat hij dit wetsartikel bij KB in werking laat treden op het moment dat het FVP geen dekking meer biedt.
De heer Luijben heeft de wijze woorden gesproken dat een aantal mensen niet weet dat zij in 2015 recht hebben op de AOW-partnertoeslag. Slechts één op de vier of één op de vijf mensen heeft weet van deze 2015-maatregel. Zo weinig mensen weten dat alleen hun partner AOW krijgt als hij of zij 65 wordt en zij dat nog niet zijn. Dat kan natuurlijk niet. Dit is een maatregel die al in 1995 is genomen. Er zijn nu twaalf jaar verstreken en 21% tot 23% van de mensen weet het. Met dit tempo krijgen wij problemen in 2015. Iedereen moet de regelgeving ten minste goed kennen. De AOW-regelgeving is gemakkelijke regelgeving. Wij zullen een amendement indienen op de begroting met de volgende strekking. Binnen twee jaar dient niet 25% van de mensen te weten dat deze maatregel eraan komt, maar dient 75% van de mensen het te weten. Daarna moet het snel naar 100% toegaan. Mensen mogen toch niet voor een verrassing geplaatst worden, een paar jaar voor hun pensionering, over hun inkomenssituatie. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister en van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dit punt.
Aan het begin van mijn betoog vroeg ik al: van wie is het pensioengeld; van wie is het vermogen van 600 mld. dat in de pensioenfondsen zit? Dat is niet helder. De Rotterdamse havenarbeiders hadden een mooi pensioenfonds, maar dat is opgeheven. De buffer wordt beheerd door een stichting. Die stichting verandert haar statuten en haar bestuurders en dan blijkt tien jaar later dat het geld niet meer beschikbaar is voor pensioenen, maar dat het beschikbaar is voor kunstprojecten in Rotterdam en Amsterdam. Verkocht voor 1,3 mld. De verplichtingen lijken ofwel bij de Stichting Optas te liggen ofwel bij Aegon, die het vermogen gekocht heeft. Waarom betaal je geld voor pensioenvermogen? Dat is toch van de pensioengerechtigden? Wij willen van de minister weten hoe dit mogelijk is en wij willen weten van wie het pensioengeld in Nederland is. Als die buffers niet helder gedefinieerd zijn als toebehorend aan de werkenden en aan de gepensioneerden, die recht hebben op een pensioenuitkering, dan is dat het einde van ons pensioenstelsel. Daarom vraag ik een heldere notitie van de minister. Wie heeft de taak het pensioengeld pensioengeld te laten zijn en niet te laten weglekken naar bijvoorbeeld een kunstsector? Wat gebeurt er als bijvoorbeeld het pensioengeld in beheer wordt gegeven aan een buitenlandse vermogensbeheerder? Juridisch bevindt het geld zich dan daar. Gaat die vermogensbeheerder failliet, dan is het geld niet meer in het bezit van het pensioenfonds. De vraag naar de eigendomsverhoudingen en het toezicht daarop is dus belangrijk. Ik vraag om helderheid in het Optasonderzoek en om de toezegging van een notitie over de wijze waarop is te borgen dat het pensioengeld te allen tijde gegarandeerd blijft voor de pensioenuitkeringen. Daarom was het bij het pensioenstelsel toch begonnen: dat men erop kan vertrouwen dat het pensioenfonds of de verzekeraar het pensioengeld gebruikt voor het pensioen als men te oud is om te werken, en dat men daarvan onbezorgd gebruik kan maken. Dat heeft de pensioenwetgeving de afgelopen 50 jaar in Nederland gebracht en dat moet zij ook de komende 50 jaar blijven doen.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Voorzitter. Wij spreken vandaag over enkele wijzigingen in de Pensioenwet die op 1 januari jongstleden in werking is getreden. Met deze veegwet wordt een aantal technische onvolkomenheden gecorrigeerd en in grote lijnen stemt de fractie van de Partij voor de Vrijheid in met de voorgestelde wetswijzigingen. Toch wil ik vandaag stilstaan bij een aantal zaken waarover veel te doen is geweest in pensioenland.
Allereerst zijn dit de arbeidsongeschiktheidspensioenen. De PVV-fractie constateert dat pensioenfondsen ook aanvullingen op arbeidsongeschiktheidspensioenen mogen aanbieden. De discussie gaat erover of deze uitkeringen, zoals de WGA-hiaatverzekering, moeten worden aangemerkt als pensioen of als verzekering. De minister heeft gesteld dat hij met nadere regels op AMvB-niveau zal komen om dit te verduidelijken. Ik sluit mij aan bij de heer Luijben, die heeft gezegd: waarom niet eerst de regels en dan stemmen over de wet? Hoe zien die regels er namelijk uit? Dat is erg vaag en onduidelijk. Waarom krijgt het parlement geen inspraak in de vormgeving van deze regels? Op dit punt sluit ik mij aan bij de heer Omtzigt, die heeft gepleit voor een voorhangprocedure. De PVV-fractie vraagt zich af of wel sprake is van eerlijke concurrentie tussen verzekeraars en pensioenfondsen. Is dit principe van level playing field geborgd?
Dan is er de afkoop van kleine pensioenen. Met het oog op de hogere administratiekosten zal elk pensioenfonds kleine pensioenaanspraken willen afkopen. Dit is op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming mogelijk, indien de uitkering minder dan € 400 per jaar bedraagt. De minister heeft aangegeven principieel tegen het voorstel van de Stichting van de Arbeid te zijn om kleine pensioenen met een afkoopwaarde van minder dan € 13 niet uit te keren, terwijl dit een grote besparing voor pensioenfondsen betekent. Waarom is de minister hier principieel tegen, terwijl de Belastingdienst uit efficiencyoverwegingen een soortgelijke drempel hanteert?
Ik kom op het verhogen van de maximale drempel en het verlengen van de wachttijd. De bepaling dat de wachttijd voor deelname aan een ouderdomspensioenregeling niet langer mag zijn dan twee maanden, leidt tot veel onoverkomelijke bezwaren binnen de uitzendbranche. Deze regeling zou een verdubbeling van het aantal pensioenaanspraken betekenen, die uiteindelijk toch zouden worden afgekocht. Daarom is besloten deze termijn voor uitzendovereenkomsten te verlengen tot 26 weken. De PVV-fractie vraagt zich af waarom niet ook andere branches gebaat zouden kunnen zijn bij deze verruiming. Hoe staat de minister tegenover het voorstel deze wachttijd niet wettelijk maar bij cao te regelen, met een maximum van zes maanden, zodat iets meer ruimte ontstaat voor maatwerk binnen elke branche? Zouden drempel en wachttijd niet ook moeten gelden voor nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen? Dit met het oog op een grotere beheersbaarheid van de uitvoeringskosten.
De heer Omtzigt (CDA):
Stelt de heer Van Dijck voor om een wachttijd in te voeren voor een arbeidsongeschiktheids- of nabestaandenpensioen? Stelt de heer Van Dijk nu voor dat bijvoorbeeld de nabestaanden van een bouwvakker die in de eerste maand van zijn werk van de steiger valt, geen pensioen krijgen? Is dat wat hij wil?
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik heb aan de minister gevraagd hoe hij erover denkt om dit niet bij wet, maar bij cao te regelen. De uitzendbranche wordt nu bevoordeeld met de wachttijd van 26 weken. Ik heb gevraagd of dit ook aan andere branches ten goede zou kunnen komen bijvoorbeeld bij vakantiewerk in de horeca. De vraag richt zich dus op de afweging tussen de kosten van de uitvoering en het risico dat wordt afgedekt. Na een goede afweging moet daar een goede balans in worden gevonden.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik begrijp die vraag voor het ouderdomspensioen. Daarvan kun je zeggen dat je de eerste maand niets opbouwt. De heer Van Dijck stelde die mogelijkheid echter expliciet voor voor het nabestaanden- en het arbeidsongeschiktheidspensioen. De wet kent daarvoor op dit moment geen wachttijd en geen drempeltijd. Zijn voorstel leidt ertoe dat hij als hij de eerste maand van zijn werk arbeidsongeschikt wordt of overlijdt, geen recht heeft of op uitkering of dat zijn nabestaanden met niets achterblijven. Is dat het sociale beleid van de Partij voor de Vrijheid?
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik heb dit niet voorgesteld. Ik heb aan de minister gevraagd hoe hij over die mogelijkheid denkt. Ik stel niet voor om het zo te doen, maar ik heb naar de afwegingen van de minister gevraagd. Op basis daarvan zullen wij ons oordeel formuleren. Met het oog op de uitvoeringskosten heb ik gevraagd waarom die twee niet ook meegenomen zijn. Ik wacht op zijn antwoord.
De sprekers voor mij hebben ook al gesproken over de solvabiliteitsvrijval. Pensioenfondsen met voldoende solvabiliteit mogen een buffervrijval pas gebruiken om de kostendekkende premie te verlagen als de premiekortinggrens van 130% is bereikt. Dit kan leiden tot abrupte kostenstijgingen en dus een fors hogere premie. Is hier sprake van een grove omissie? De regering voorziet enkel in een overgangsregeling maar geeft geen structurele oplossing voor premieverhogingen als gevolg van deze maatregel met name voor pensioenvoorzieningen zonder indexatie. Heeft de minister inzicht in de financiële consequenties van deze maatregel? Om welke bedragen gaat het? Hoeveel fondsen krijgen te maken met een verhoging van de kostendekkende premie?
Ten slotte nog iets over het slapersregime. Om pensioenen van werknemers waardevast te houden, worden veel pensioenuitkeringen jaarlijks geïndexeerd. Dit is een goede zaak. Vanaf 1 januari 2008 moet op grond van de Pensioenwet een vaste stijging van de pensioenuitkering ook worden toegekend aan slapers, ex-werknemers met een premievrije pensioenaanspraak. Deze slapers hebben recht op gelijke behandeling, zo stelt de minister. Bij ontslag moet de werkgever deze indexering over de hele toekomstige periode in een keer financieren. Hiermee is veel geld gemoeid en daardoor kunnen werkgevers in moeilijkheden komen. De minister stelt doodleuk dat indien men deze regeling te kostbaar vindt, de regeling moet worden aangepast. Dit betekent het einde van de indexering in pensioenland.
Dit kan nooit de bedoeling zijn. Hierdoor worden alle gepensioneerden de dupe. Eerst worden de VUT en het prepensioen afgeschaft, daarna de partnertoeslag AOW, nu komt de vaste pensioentoeslag c.q. de indexering in gevaar, de omkeerregel werd bijna losgelaten, straks wordt de Bos-belasting geïntroduceerd en er is al sprake van een verhoging van de pensioenleeftijd. "What is next?" Het pensioenstelsel van Nederland waar wij ooit zo trots op waren, brokkelt langzaam verder af. Dit kabinet kiest voor slopen in plaats van renovatie.
De heer Blok (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Ik begin met het feliciteren van de heer Luijben. Ook ik kwam hem voor het eerst tegen op een bijeenkomst in hetzelfde kader, namelijk van Zilveren Kracht. Ik voelde mij daar vrij jong, maar verder was het een gezellige bijeenkomst. Het is mooi dat wij op dit thema nu samen verder debatteren.
Dit is nu eens geen veegwet die wij afhameren. Het voorstel bevat behoorlijk wat inhoudelijke materie. De minister is zelf ook uitgebreid op een aantal gevoelige vragen ingegaan in twee rondes schriftelijke vragen. Waarvoor dank. Voor mijn fractie waren er nog wel redenen om drie amendementen in te dienen, die ik hier ook zal toelichten. Ik heb ook nog een paar vragen aan het eind.
Allereerst heeft de VVD-fractie een amendement ingediend op het punt van de wachttijden. De minister wil nu alleen een uitzondering van de tweemaandentermijn aanbieden voor de uitzendsector tot maximaal zes maanden. Hij wil dat verder niet toestaan aan andere sectoren die soortgelijke problemen hebben. Wij hebben duidelijk signalen uit bijvoorbeeld de horeca en de schoonmaak, ook sectoren met veel kortlopende dienstverbanden, dat de huidige verplichtingen daar knellen. Ik wil de pensioenen zeker niet helemaal aan de wilde beesten overlaten, maar het lijkt mij heel redelijk dat er wel een mogelijkheid is om bij cao, dus met toestemming van sociale partners, af te wijken van de termijn van twee maanden tot een termijn van maximaal zes maanden. Dat is ook de strekking van mijn amendement. Gezien de vele warme woorden die deze Kamer vaak uitspreekt over de regeldruk voor kleine ondernemingen, verwacht ik daar ook wel steun voor.
Het tweede punt is dat van de WGA-hiaatverzekeringen. Ik sprak daar net ook al over met de heer Omtzigt. Ik vind dat daar een veel fundamentelere discussie achter schuil gaat. Het aanvullen van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsregelingen met een verzekering valt wat de VVD betreft onder de contractvrijheid. Het is ook weer niet zo dat wij zeggen dat dit helemaal niet moet kunnen. Het wetsvoorstel van de minister gaat echt een stap verder. Hij stelt voor om die verzekering ook onder te kunnen brengen bij pensioenfondsen. Daarmee lopen wij het grote risico dat het arbeidsongeschiktheidsrisico weer per sector wordt wegverzekerd. Dat vinden wij echt ongewenst. Daarmee zou de Kamer naar de mening van de VVD de lessen van de parlementaire enquête Buurmeijer niet goed trekken. Zeker omdat wij weten dat in veel cao's openlijk in strijd met de afspraken in de Stichting van de Arbeid wordt gehandeld dat er niet meer dan 170% van het laatste loon betaald zou worden gedurende de eerste twee ziektejaren. Wij hebben het daarover vorige week nog gehad bij het debat over het stoppen met de herkeuringen. Er is een duidelijke druk aan de cao-onderhandelingstafels om dit weer allemaal weg te gaan verzekeren. Die hele fundamentele reden is voor de VVD cruciaal en die mis ik echt in het amendement van PvdA en CDA. Dat is namelijk een beetje pappen en nathouden, want men durft de fundamentele keuze niet te maken dat dit onwenselijk is.
Een volgend punt dat ik van groot belang vind, is dat pensioenland en de taakverdeling tussen verzekeraars en pensioenfondsen onderwerp is van uitgebreide discussie. De minister gaat ons binnenkort een brief sturen over de nieuwe rechtsvorm met de mooie naam API. Dat raakt hieraan. De grootste fondsen ABP en PGGM zijn zichzelf aan het opsplitsen en hebben daarbij duidelijk de bedoeling om de binnenlandse markt met verzekeringsproducten te gaan bewerken. Wij hebben allemaal de vrome wens om van Nederland pensioenland te maken. Ik dacht althans dat de minister deze vrome wens had. Dat raakt ook aan deze discussie. Zelfs als je principieel wat positiever dan de VVD zou staan tegenover dit soort verzekeringen, dan nog is dit niet het moment om dat te regelen. Vandaar dat mijn amendement wél een heldere keuze maakt. Wij weten dat voor de coalitie heldere keuzes wat moeilijk zijn. Mijn amendement maakt wél een heldere keuze en zegt: doe het nou niet.
Het laatste amendement van de VVD heeft betrekking op de inspraak van gepensioneerden. Ik was blij met de warme woorden van het CDA over dit onderwerp. Ook de VVD vindt het van groot belang dat die inspraak goed geregeld is. Wij willen het niet bij woorden laten, maar bezegelen dat met een amendement. Het onderwerp heeft namelijk een beladen voorgeschiedenis. Er is veel over gepraat. Er zijn ook allerlei brave convenanten gesloten tussen werkgevers, werknemers en ouderenorganisaties. Die bleken bij evaluatie slecht te worden nageleefd en daarom is er wetgeving gekomen. Wij kunnen ons nu de Pensioenwet weer aan de orde is, ook niet verschuilen achter het feit dat er nog allerlei convenanten zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de wetgever.
In die wetgeving zit een vreemde discrepantie. In ondernemingspensioenfondsen, over het algemeen toch de kleinere, zijn de rechten van gepensioneerden veel beter geregeld dan in bedrijfstakpensioenfondsen, dus de heel grote: de ABP's, de PGGM's en de die van de metaalsector. Waarom zou je daarin de zelfde regeling voor bestuursdeelname niet laten gelden? Zij blijkt gewoon goed te werken en lijkt geen bezwaren op te leveren in de kleinere pensioenfondsen, de ondernemingspensioenfondsen. Het is gewoon de verantwoordelijkheid van de Kamer als wetgever om dat te regelen. Meerdere partijen spreken hier warme woorden over. Laten wij daar dan ook echt daden aan toevoegen!
Ik had vragen over de manier waarop er met de indexambitie bij de buffervrijval wordt omgegaan, maar die zijn allemaal al gesteld. Er is overigens ook een amendement over ingediend, dus ik wacht de antwoorden daarop af.
Ik vraag ten slotte opnieuw aandacht voor de onbekendheid met het nabestaandenpensioen bij samenwonenden. Ik heb dit eerder bij de minister aan de orde gesteld, namelijk toen uit onderzoek bleek dat veel mensen die samenwonen niet weten dat zij dat ook moeten melden bij het pensioenfonds, hetgeen betekent dat er geen nabestaandenpensioen is als de partner overlijdt. Ik heb de minister gevraagd om zowel bij pensioenfondsen als bij notarissen te vragen om hier echt aandacht aan te besteden. Hoe staat het hiermee?
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voorzitter. Met de behandeling van de veegwet staan wij bijna aan het einde van een lang proces. Wat wij over dit huis ook allemaal kunnen zeggen, van de behandeling van dit wetsvoorstel moet gezegd dat de Kamer niet over een nacht ijs is gegaan. Het is goed dat ten aanzien van dit onderwerp, waarbij zo veel Nederlanders zijn betrokken, alle zorgvuldigheid in acht wordt genomen en dat er ook zorgvuldige besluitvorming over plaatsvindt. Ondanks dat het een lang proces is geweest, is er eigenlijk ten principale niet zo heel erg veel veranderd in de pensioenwetgeving. Dit moeten wij ook vaststellen. De drie pijlerstructuur is overeind gebleven, de verplichtstelling is gewoon blijven bestaan, sociale partners blijven eerstverantwoordelijk en de overheid stelt de kaders voor toezicht. Wel is het pensioenstelsel in de ogen van de Partij van de Arbeidfractie verder versterkt en toekomstbestendig gemaakt, juist ook voor de jongere generatie. Het feit dat er ten principale niet zo veel veranderd is, beoordeelt mijn fractie als positief, want Nederland mag trots zijn op zijn pensioenstelsel.
De kernpunten voor de Partij van de Arbeid tijdens dit wetgevingsproces waren: iedereen een waardevast pensioen, goede zeggenschap, pensioenbewustzijn, een goede regeling van het nabestaandenpensioen – ik kijk hierbij specifiek naar u, voorzitter – pensioenopbouw door zelfstandigen en een degelijk kader voor het uitoefenen van financieel toezicht.
De Kamer heeft bij de behandeling een actieve rol gespeeld. Er liggen dus ook nu veel verbeteringen in deze veegwet vast. Ik zal er een paar noemen: het indexatielabel, het uniform pensioenoverzicht, een nationaal pensioenregister, de uitruil van het nabestaandenpensioen, de hersteltermijn voor fondsen, de maximale toetredingsleeftijd van 21 jaar en de mogelijkheid tot afkoop van kleine pensioenen. Dit zijn in de ogen van mijn fractie allemaal winstpunten.
Hoewel wij aan het einde van het besluitvormingsproces zijn gekomen, kunnen wij niet stil gaan zitten als het gaat om het pensioen. Over de toekomst maakt de fractie van de Partij van de Arbeid zich zeker wel zorgen, meer in het bijzonder over het pensioenbewustzijn onder de bevolking. Mijn fractie valt nog steeds op dat veel jonge mensen zich aan het begin van hun carrière niet bewust zijn van het belang van goede pensioenen. Wij hebben daarnaast net een enquête gehouden onder bijvoorbeeld Opzij- en Margrietlezeressen, vrouwen. Ook daaruit blijkt dat zij zich nauwelijks bewust zijn van de situatie van hun pensioen en hun oudedagvoorziening. In het kader van de ontgroening en vergrijzing, een discussie die mijn fractie regelmatig bezighoudt, is het juist belangrijk dat de bevolking bewuste keuzes kan maken over haar oudere dag. Daarvoor is het ten eerste van belang dat mensen goed geïnformeerd zijn. Het indexatielabel en het uniform pensioenoverzicht achten wij daarom van groot belang. Om die reden hebben wij de minister ook wat extra tijd gegeven om dit goed te ontwikkelen. Wij benadrukken wel dat er echt moet worden gekeken naar de begrijpelijkheid, ook voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Juist zij zijn extra kwetsbaar en hebben deze informatie heel hard nodig.
Van de voorlichting hebben wij tijdens de behandeling van de pensioenwetgeving een groot punt gemaakt. Wij vragen het kabinet om daarover door te denken.
Een tweede punt is het behoud van de solidariteit die ons pensioenstelsel kenmerkt. Ook hierover heeft de PvdA zorgen. De ontwikkeling van de samenleving – ik noemde al de ontgroening en vergrijzing, maar ook de groei van het aantal zelfstandigen en de vele mensen die in deeltijd werken – maakt het belangrijk dat wij de vinger aan de pols houden, omdat juist solidariteit de kern is van de basis van ons stelsel.
Ik sluit mij aan bij de woorden waarmee de heer Omtzigt zo bevlogen afsloot over de vraag van wie het pensioengeld is. Dat is uiteraard van degenen die het opbrengen. Ook dat is voor ons een belangrijk punt. Ik ondersteun zijn verzoek om een notitie, dat ik wil verbreden door het kabinet te vragen om ons een notitie te doen toekomen waarin het pensioenbewustzijn, het behoud van de solidariteit en het vraagstuk van wie het pensioengeld is worden behandeld en om daarover ook verder met de Kamer van gedachten te blijven wisselen.
De heer Luijben, die ik graag feliciteer met zijn maidenspeech, maakte het debat nog wat breder met zijn opmerkingen over de AOW en het AOW-hiaat. Wij hebben afgesproken over het AOW-hiaat een apart algemeen overleg in januari te zullen houden, juist omdat de problematiek zo groot is. Ik verzoek de heer Luijben om dan verder op deze zaak in te gaan. Ik maak van mijn kant alvast bekend dat wij teleurgesteld zijn over de brief van het kabinet en dat wij dus ook zeker te zijner tijd met voorstellen zullen komen.
De minister geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat hij nog zal bezien of nadere voorlichting over het afschaffen van de AOW-partnertoeslag noodzakelijk is. Volgens mij hoeft de minister zich die vraag niet te stellen. Het blijkt dat 75% van de groep die het aangaat, niet op de hoogte is van deze wijzigingen. Actie lijkt mij hier genoodzaakt. Dat is ook de reden waarom ik met de heer Omtzigt een amendement overweeg op dit punt.
Ook over de medezeggenschap zou ik graag de toezegging krijgen dat wij specifiek bij de evaluatie van het convenant hierop terugkomen omdat dit zo'n belangrijk punt is in de Pensioenwet.
Over de WGA-hiaatverzekering zijn in de nota naar aanleiding van het verslag enkele verhelderende opmerkingen gemaakt, waarvoor ik de minister dank. Wij waarderen het ook dat hij duidelijkheid probeert te scheppen over datgene wat pensioenfondsen wel en niet mogen aanbieden. Toch is het nog niet helemaal duidelijk. Mijn fractie heeft er in 2006 aangegeven dat wij zeer veel waarde hechten aan het aanbieden van WGA-hiaatverzekeringen door de pensioenfondsen. De minister zegt dat die mogelijkheid blijft bestaan, maar anderzijds brengt hij onduidelijkheid met zijn woorden dat de vervolguitkeringen en de loonaanvullingsuitkeringen zodanig vorm moeten krijgen dat er geen prikkel tot werken meer is.
De heer Blok (VVD):
Ik ben blij met de warme woorden van de PvdA over de medezeggenschap. De VVD heeft een amendement ingediend om de positie van ouderen te versterken. Wat vindt u van dat amendement?
Mevrouw Hamer (PvdA):
Ik heb het nog niet gezien.
De heer Blok (VVD):
Het ligt er een week of twee. De strekking is dat ouderen in de bedrijfstakpensioenfondsen dezelfde positie in het bestuur krijgen als in de ondernemingspensioenfondsen. Ik heb dat zojuist ook aangegeven.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Ik zal dat amendement met interesse lezen. In tweede termijn zal ik mijn oordeel geven.
Dan iets over de nota naar aanleiding van het verslag over de WGA-hiaatverzekering. Ik sluit mij aan bij wat de heer Omtzigt ter zake heeft gezegd. Wij vinden het heel belangrijk dat de onduidelijkheid die tot nu toe boven de markt is blijven hangen, wordt weggenomen. Ik dien een amendement op dit punt in, want ik wil een en ander vastleggen in een AMvB met voorhang, zodat wij er nog uitgebreid over komen te spreken.
Het vierde punt gaat over de directeur-grootaandeelhouder. In het veld is onduidelijkheid ontstaan over de situatie waarin de dga's in de derde pijler pensioen bij een verzekeraar hebben. Kennelijk is de indruk bij sommige verzekeraars ontstaan dat, indien de dga's niet voor 1 januari een keuze maken over het wel of niet onderbrengen van hun pensioenregeling onder de Pensioenwet, hun vermogen automatisch onder die Pensioenwet zou vallen. De PvdA is blij te vernemen dat dit niet het geval is, want op deze manier wordt de keuzevrijheid gewaarborgd. Dat lijkt mij nu duidelijk op het netvlies te staan. Wij maken ons nog wel zorgen over de bekendheid van deze regeling bij de verzekeraars. Heeft de minister hierover contact gehad met het Verbond van Verzekeraars en acht hij het noodzakelijk hierover nog verder te communiceren?
Het vijfde punt betreft de verzekerde regeling en de prijsindexering van slapers, die ineens moeten worden geïndexeerd tot aan de pensioenleeftijd. De minister heeft aangegeven dat hem niets bekend is van onrust op dit punt. Dat is een geruststellend antwoord, maar is het juist dat indexaties niet direct hoeven te worden gefinancierd, maar jaarlijks kunnen worden ingekocht? Ik krijg daar graag een toezegging over.
Dan de buffervrijval. Ook bij ons bestaat hier nog steeds onduidelijkheid over. De vraag is wanneer de vrijval van de opgebouwde buffer mag worden aangewend voor premiekorting. Naar aanleiding van de suggestie van mijn fractie om indexaties te financieren uit de buffervrijval heb ik een vraag aan de minister. Onze suggestie was niet om dit te verplichten, maar om dat mogelijk te maken. Daarop krijgen wij in de nota naar aanleiding van het verslag eigenlijk geen antwoord. Wij denken dat hierover nog een discussie met de Kamer nodig is. Ook wat dit betreft zien wij graag een voorhangprocedure.
Ik heb samen met de heer Omtzigt een amendement ingediend over de informatievoorziening over kleine pensioenen, maar dat vraagt om een nadere toelichting van mijn kant, omdat mijn collega's Depla en Verbeet bij de behandeling van de Pensioenwet juist zo'n groot punt hebben gemaakt van de informatievoorziening. Dit amendement doet daar niets aan af, maar wij hebben juist op het punt van de kleine pensioenen een praktische oplossing willen kiezen.
Dan iets over de collectieve waardeoverdracht. De PvdA vindt dat er een echte exitclausule moet worden opgenomen bij de collectieve waardeoverdracht. Er is sprake van een beperkte kostenberekening, maar een en ander kan binnen een beperkte termijn kan worden geregeld. Ook hierover overwegen wij een amendement in te dienen, samen met het CDA.
Het nabestaandenpensioen en de samenhang met de WW is voor de PvdA een aangelegen punt. Wij hebben dat goed willen regelen. Naar mijn oordeel is dat echter niet gebeurd. Ik ben benieuwd of de minister bereid is tot uitstel en dit echt goed wil regelen, of dat wij het zelf door middel van een amendement moeten regelen.
Ten slotte kom ik op de invoering van de wet. De minister geeft de Kamer aan dat invoering per 1 januari wellicht niet meer mogelijk is. Mijn fractie kan zich dat gezien de tijd van het jaar waarin wij ons bevinden enigszins voorstellen. Zorgvuldigheid gaat in dit traject boven snelle invoering, maar ik zou wel van de minister willen weten of er nog praktische problemen zullen ontstaan als er uitstel komt.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Wij zijn veel sneller dan verwacht klaar met de eerste termijn van de Kamer. Het is altijd lastig plannen als tevoren het aantal deelnemers en hun spreektijden niet bekend zijn.
De vergadering wordt van 11.26 uur tot 13.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-2339-2348.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.