Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet (30652).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van OCW welkom in deze zaal. Wij hebben bij dit onderwerp negen sprekers, waarvan twee hun maidenspeech houden. Daar moeten wij dus rekening mee houden.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Voor het CDA heeft altijd vooropgestaan, en blijft ook vooropstaan, dat leerlingen recht hebben op onderwijs dat bij ze past. Maar het moet wel kwalitatief goed onderwijs zijn. Wat dat is, hebben wij helder omschreven in de kerndoelen. Het onderwijs moet zodanig zijn ingericht dat deze kerndoelen binnen een maximale duur worden bereikt door de leerlingen die het onderwijs volgen. Deze eisen gelden voor het openbaar gefinancierde onderwijs, maar ook voor het bijzonder onderwijs, dat wel via de overheid wordt bekostigd, en wat ons betreft ook voor het particulier gefinancierde onderwijs. Ouders hebben er recht op dat het onderwijs waar zij hun kinderen naar toe sturen voldoet aan deze kwaliteitseisen.

Tegelijkertijd staat voor het CDA recht overeind dat alle ouders het recht hebben, en moeten hebben om scholen op te richten waarin onderwijs kan worden gegeven volgens hun eigen inzichten en methodes. Dat is ook de kern van artikel 23, de vrijheid van onderwijs, zoals in onze Grondwet vastgelegd. Maar er is nimmer een ongelimiteerde vrijheid, het is altijd vrijheid in gebondenheid. Degenen die mij een beetje kennen, weten dat het bij mij past om deze uitspraak een keer hier te mogen doen. Het schept namelijk verplichtingen en verantwoordelijkheden waaraan moet worden voldaan. Deze verantwoordelijkheden liggen onder andere op het terrein van de kwaliteit van het onderwijs: elke vorm van onderwijs moet voldoen aan die kwaliteitseisen, zoals ze ook in de kerndoelen zijn geformuleerd.

Over dit onderwerp bestond enige onduidelijkheid. Moet een particuliere school daar ook aan voldoen, of niet? De regering kan op basis van artikel 23 Grondwet niet treden in de vrijheid van de oprichting van een school. Als ouders van mening zijn dat er een school moet worden opgericht, omdat het onderwijs binnen andere onderwijsvormen niet kan worden gegeven zoals het past bij hun opvattingen, hebben zij de vrijheid om die school op te richten. Maar het blijft een verantwoordelijkheid van de overheid om toe te zien op de kwaliteit van het onderwijs op het moment dat leerlingen worden ingeschreven. Want de overheid behoort zich de vraag te stellen, of het volgen van sommige soorten onderwijs het naleven van de bepalingen van de Leerplichtwet in de weg staat. Als een school onvoldoende kwaliteit levert, kan dan nog wel worden gesteld dat een leerling van een dergelijke school de Leerplichtwet vervult? Volgens de CDA-fractie is het helder: als leerlingen naar een school gaan waar de kwaliteit dus niet voldoet aan datgene wat in de kerndoelen is omschreven, voldoen ze niet aan de eisen van de Leerplichtwet.

De vergelijking met andere activiteiten dringt zich op dat moment dan ook op. Mensen die zich bezighouden met werk, sport, theater of wat dan ook, allemaal buitengewoon nuttige activiteiten, dragen niet bij tot het verder bereiken van de kerndoelen. In de Leerplichtwet is nu eenmaal helder omschreven, tot welke leeftijd leerlingen het onderwijs moeten volgen. Als dat niet gebeurt, moet de leerplichtambtenaar kunnen en willen optreden op basis van een kundig oordeel. De Onderwijs­inspectie moet dat oordeel geven. De praktijk was dat niet elke leerplichtambtenaar naar de Onderwijsinspectie toeging om te vragen hoe het was gesteld met de kwaliteit van het onderwijs binnen een bepaalde onderwijsinstelling. Daar zat min of meer het probleem. Daarom vinden wij dat een leerplichtambtenaar verplicht advies moet vragen aan de onderwijsinspectie. Dat staat ook in de wet. Alleen is het zo geformuleerd dat de leerplichtambtenaar op basis van dat advies zijn oordeel mag vellen. Wij vinden, kijkend ook naar de tekst in de memorie van toelichting, dat het zo gelezen zou moeten worden dat men het advies of het oordeel van de onderwijsinspectie moet volgen. Laten wij dat dan duidelijk opschrijven in de wet en het niet alleen aan juristen overlaten hoe het precies geïnterpreteerd moet worden. Nee, laten wij duidelijk opschrijven dat de leerplichtambtenaar altijd het advies of het oordeel van de onderwijsinspectie moet volgen in dezen. Daarom heb ik samen met mevrouw Kraneveldt het amendement op stuk nr. 10 ingediend.

Hiermee wordt tevens een ander probleem opgelost, namelijk dat leerplichtambtenaren uit diverse gemeenten van mening kunnen verschillen. Ik noem de situatie waarin een particulier bekostigde school leerlingen heeft uit diverse gemeenten. De praktijk kan zich dan voordoen dat de leerplichtambtenaar in de ene gemeente zelfstandig tot het oordeel komt dat het niet goed is, terwijl de leerplichtambtenaar in de andere gemeente juist zegt dat het wel goed is. Om dat probleem te voorkomen, is het goed dat verplicht advies wordt gevraagd aan de onderwijsinspectie en dat dit advies vervolgens verplicht wordt gevolgd. Daarmee voorkomen wij dat er verschillen ontstaan tussen het oordeel van de ene gemeente en het oordeel van de andere gemeente.

Dan rijst alsnog de vraag of deze constructie de bevoegdheden van de leerplichtambtenaar niet te boven gaat. Volgens ons is dat niet het geval. Wij hebben juist de indruk dat het de taak van de leerplichtambtenaar is om datgene wat in de Leerplichtwet staat, te handhaven. Het is niet de bedoeling dat hij elke keer opnieuw bij zichzelf moet nagaan hoe datgene wat in die wet staat moet worden geïnterpreteerd of hoe precies moet worden omgegaan met de kwaliteitsbeoordeling van bepaalde scholen. Die taak hoort bij de onderwijsinspectie thuis en de leerplichtambtenaar moet gewoonweg zorgen voor de uitvoering. Wat dat betreft kunnen wij, mits eerdergenoemd amendement wordt aangenomen, op hoofdlijnen instemmen met het voorliggende wetsvoorstel.

Rest nog één vraag. Is er niet een breder arsenaal van instrumenten om ervoor te zorgen dat leerlingen alleen naar scholen toegaan waar kwalitatief goed onderwijs wordt gegeven, ook wanneer dat niet via de officiële bekostiging afdwingbaar is? Dat geldt in belangrijke mate voor particuliere scholen. Het enige instrument dat wij daarvoor hebben is de Leerplichtwet. Wij kunnen scholen niet sluiten. Dat willen wij ook niet, want dan komen wij direct in conflict met artikel 23 van de Grondwet. Zijn er evenwel nog andere instrumenten om te voorkomen dat leerlingen naar ondeugdelijke, kwalitatief onvoldoende onderwijsinstellingen gaan?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De Partij van de Arbeid is niet tegen particulier onderwijs. Alhoewel wij graag zouden zien dat alle leerlingen in Nederland hun draai vinden in het regulier onderwijs, kan particulier onderwijs een aanvulling zijn op het bestaande aanbod. Ouders kiezen om diverse redenen voor particulier onderwijs. Het kan bijvoorbeeld zijn dat ze niet tevreden zijn over het niveau van het regulier onderwijs, dat ze het klimaat aldaar niet geschikt vinden voor hun kind, of dat hun kind er op de een of andere manier is vastgelopen. Die redenen erkennen wij. De Partij van de Arbeid is ook niet tegen vernieuwende onderwijsconcepten. Wij stimuleren graag scholen die innovatief bezig zijn en die blijven zoeken naar nieuwe en aansprekende manieren om hun leerlingen optimaal voor te bereiden op het goed functioneren in de maatschappij, op een maatschappelijke carrière of op een vervolgopleiding.

De Partij van de Arbeid is wel voor goed onderwijs. Als bekostigd of particulier onderwijs samengaat met goed onderwijs, zal niemand de fractie van de Partij van de Arbeid op haar of zijn weg vinden. Als dit onderwijs ver onder de maat blijft, komen wij in het geweer. Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs. De overheid heeft de voortdurende zorg voor de kwaliteit van het onderwijs en stelt daarom terecht eisen aan scholen. Ook kinderen die particulier onderwijs krijgen, moeten onderwijs krijgen dat gewoon goed is. Het kan in de ogen van mijn fractie niet zo zijn dat kinderen jarenlang onderwijs krijgen dat hen niet goed voorbereidt op het vervolgonderwijs of een maatschappelijke carrière, omdat zij niet voldoende kennis en vaardigheden aangeleerd krijgen, en dat pas als zij een vervolgopleiding gaan doen, blijkt dat zij achterstanden hebben die zij nooit meer in kunnen lopen. Er wordt niet voor niets heftig en veelal zeer emotioneel gediscussieerd over de kwaliteit van ons onderwijs en vooral over de kwaliteit van radicale vernieuwingsbewegingen in het onderwijs. Het onderwijsveld, ouders en leerlingen maken zich daar terecht zorgen over. Daar mogen wij als politici niet doof voor zijn.

In dit licht hebben wij dit wetsvoorstel beoordeeld. In de afweging tussen de vrijheid van inrichting van het onderwijs en het recht van ieder kind op goed onderwijs kiezen wij voor het kind. De fractie van de Partij van de Arbeid ziet het voorliggende wetsvoorstel als een noodzakelijke stap op weg naar meer toezicht op en inzicht in het particulier onderwijs, want zij beseft dat het voorgestelde toezichtkader van de inspectie een wettelijke basis nodig heeft. Wij denken dat er ook met de voorgestelde criteria voldoende ruimte overblijft voor particulier initiatief, allerlei vormen van vernieuwing en een eigen invulling van het onderwijsproces.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In de praktijk is er een forse groei van het aantal particuliere scholen, maar idealiter wilt u dat alle kinderen naar reguliere scholen gaan. Wat gaat u doen om te bevorderen dat kinderen meer naar het reguliere onderwijs gaan dan naar het particuliere onderwijs?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik denk dat het het goed recht is van ouders om te kiezen voor particulier onderwijs, maar het probleem is dat er met de groei van het particuliere onderwijs ook scholen zijn opgericht die soms niet aan basale kwaliteitseisen voldoen. Daarom vinden wij het goed dat dit wetsvoorstel er is, ook al hebben wij nog wat kritiekpunten. Daar kom ik zo meteen op. Wat ons betreft is dit een eerste stap naar meer inzicht in wat er in particuliere scholen gebeurt, en meer toezicht op die scholen. Als de ouders toevallig hun kind hebben ingeschreven op een school die niet voldoet, hopen wij dat zij de consequenties daarvan aanvaarden en naar een school gaan die door de inspectie wel goed is beoordeeld. Dat kan een andere particuliere school zijn, maar dat kan ook een reguliere school zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil graag duidelijk horen hoe volgens u kan worden verklaard dat het aantal particuliere scholen de afgelopen jaren fors is gegroeid. Ligt dat aan ons publieke onderwijs of aan iets anders?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Heel veel ouders kiezen voor vrij vernieuwende vormen van particulier onderwijs, omdat hun kind op de een of andere manier is vastgelopen in het reguliere onderwijs. Ik vind dat wij recht moeten doen aan de klachten van die ouders dat het in het reguliere onderwijs vaak niet goed gaat. Wij gaan ook onderzoeken hoe bepaalde onderwijsvernieuwingen hebben uitgepakt in de afgelopen decennia. Ik denk dat wij als onderwijswoordvoerders bij iedere vernieuwing of verandering van het onderwijs die wij bespreken, goed moeten bekijken wat deze betekent voor de kwaliteit van het onderwijs en voor de eigenheid van kinderen. Wij vinden dat ieder kind recht heeft op passend onderwijs. Dat moeten wij absoluut bevorderen in het reguliere onderwijs. Daar mag u ons zeker op aanspreken.

Voorzitter. Wij zijn ook kritisch over dit wetsvoorstel, omdat de leerplichtambtenaar een oneigenlijke taak wordt toegekend bij de erkenning van een school. Het advies van de onderwijsinspectie speelt wel een rol in de voorgestelde procedure, maar de beoordeling blijft bij de leerplichtambtenaar. De staatssecretaris gaat uit van de premisse dat de leerplichtambtenaar niet zal afwijken van het advies van de inspectie, maar je weet nooit. De praktijk leert dat leerplichtambtenaren er verschillend over kunnen denken. Onder druk van allerlei belangen kan er ook heel veel vloeibaar worden in de gemeenteraad. De Partij van de Arbeid is van mening dat het beter is om expliciet te vermelden in het wetsvoorstel dat de leerplichtambtenaar het advies van de onderwijsinspectie volgt en de school al dan niet aanmerkt als leerplichtwetschool. De CDA-fractie heeft mede namens de PvdA-fractie een amendement ingediend. De heer Van Dijk heeft hierover al het nodige gezegd. Dat hoef ik dus niet te herhalen.

Als wij dan de bindende status aan het inspectierapport geven, vindt mijn fractie wel dat dit op twee punten hand in hand zou moeten gaan met rechtsgelijkheid. Particuliere scholen of hun belangenorganisaties wijzen in hun commentaren namelijk op rechtsongelijkheid ten gevolge van dit wetsvoorstel. Zij menen bijvoorbeeld dat het bevoegd gezag van de school geen rechtsingang heeft in eventuele procedures en niet in beroep kan gaan tegen een negatief oordeel van de inspectie. Voorts menen zij dat particuliere scholen, waarvoor een negatief advies is afgegeven, direct mogen worden gesloten zonder verdere tijd tot verbetering. Is dit nu een juiste inschatting? Kan de staatssecretaris hierop een reactie geven? Ik wil niet de weg openen voor jarenlange procedures waarin een school die eigenlijk niet voldoet maar aan kan modderen en dat een en ander tot in de allerhoogste instanties moet worden aangevochten. Ik vind echter wel dat ook particuliere scholen, als wij dan zo'n criteriapakket op hen af sturen, dan wel enigszins de ruimte moeten hebben om te laten zien dat ze zich wel kunnen verbeteren en dat zij dus wel in aanmerking moeten komen voor een positief advies.

De heer Dibi (GroenLinks):

De GroenLinks-fractie wil dit punt breder trekken naar allerlei andere vormen van onderwijs buiten het regulier onderwijs om. U hecht heel veel waarde aan de ontwikkeling van het kind in het onderwijs en aan een goede kwaliteit. Daarover zijn wij het allemaal eens. Betrekt u het thuisonderwijs ook in uw vragen aan de staatssecretaris?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Wij spreken later over het thuisonderwijs. Ik besef dat dit punt bijna niet los kan worden gezien van dit debat, maar ik wil mij graag beperken tot het onderwijs op particuliere scholen. Ik vind dat het onderwerp van het thuisonderwijs namelijk veel andere aspecten bevat. Het gaat dan niet om scholen maar om ouders die thuis hun kind les geven. Ik vind dat toch een ander verhaal. Daarom wil ik de discussie hierover niet voeren.

De heer Dibi (GroenLinks):

U hebt gezegd dat het onderwerp van het thuisonderwijs niet los gezien kan worden van het onderwerp dat wij in dit debat bespreken. Tegelijkertijd vindt u dat onderwerp echt iets anders. Dit is mij niet helemaal duidelijk. Wij moeten het hebben over allerlei andere vormen van particulier onderwijs buiten het regulier onderwijs, waar die kwaliteitshandhaving moeilijker wordt. Kunt u nog één keer duidelijk uitleggen waarom u het thuisonderwijs niet wilt betrekken in deze discussie?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Dit wetsvoorstel gaat niet over het thuisonderwijs. Er zijn heel duidelijke parallellen tussen de knelpunten. De principiële discussies over particuliere scholen spelen ook bij het thuisonderwijs een rol, maar laten wij dit nu niet met elkaar verwarren. Er ligt ook een rapport over de vraag hoe vorm kan worden gegeven aan het toezicht op thuisonderwijs. Dit onderwerp gaan wij vast ook in de Kamer bespreken. Het wordt erg verwarrend als ik daarop zou ingaan. Ik wil dat ook niet, omdat het nu gaat over particuliere scholen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over het amendement. Ik had deze vraag ook aan de heer Van Dijk kunnen stellen, maar omdat ik later bij dit debat aanwezig was, stel ik die vraag aan u, omdat ik aanneem dat u net zo goed op de hoogte bent van dit amendement. In de toelichting wordt gesproken over aanmerkingscriteria. Kunt u toelichten wat in het kader van dit amendement daarmee wordt bedoeld?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Dat zijn de criteria waarlangs de particuliere scholen na aanneming van dit wetsvoorstel zullen worden gelegd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik had begrepen dat in de aanloop naar dit wetsvoorstel juist het punt van die aanmerkingscriteria reden was voor aanpassing van het wetsvoorstel. Het is immers, ook conform de uitleg van onze Grondwet, niet aan de orde om te gaan werken met een soort vergunningenstelsel waarbij een school de deuren pas mag openen en onderwijs mag aanbieden als aan bepaalde eisen wordt voldaan. Is mijn indruk juist dat met dit amendement op een verkapte wijze toch wordt geprobeerd om daaruit te komen, zodat je misschien al vrij snel na opening van een school de inspectie erop af kunt sturen, de school toch langs de lat van aanmerkingscriteria kunt leggen en ervoor kunt zorgen dat leerlingen die school niet kunnen bezoeken als een heel negatief oordeel wordt geveld?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Het gaat ons om de kwaliteitscriteria die in dit wetsvoorstel worden neergelegd. Als het woord "aanmerkingscriteria" voor verwarring zorgt, denk ik dat de heer Van Dijk en ik er nog even goed over moeten praten of wij dat woord niet moeten veranderen in een andere term.

Over de rechtsongelijkheid wil ik dus graag nog iets weten van de staatssecretaris.

De Leerplichtwet legt veel verantwoordelijkheid bij de ouders. Ook dit wetsvoorstel verandert niets aan de situatie dat de school bij een slechte kwaliteit eigenlijk vrijuit gaat. Ons zijn gevallen bekend van scholen die in de huidige situatie gewoon doorgaan met het werven van nieuwe leerlingen, terwijl er een negatief inspectierapport ligt. Dat is ook mogelijk als dit wetsvoorstel straks is aangenomen. Ouders die hun kind bij een dergelijke school inschrijven, overtreden daarmee dus eigenlijk van meet af aan de wet. Er zullen ouders zijn die precies weten wat de situatie is en hun kind doelbewust toch inschrijven, maar er zullen wellicht ook ouders zijn die niet beseffen dat zij in overtreding zijn. Zij komen dan later van een koude kermis thuis. Erkent de staatssecretaris dat probleem en, zo ja, vindt zij ook dat wij hieraan iets moeten doen? Als scholen doorgaan met inschrijven, terwijl ze niet erkend zijn als leerplichtschool, roepen ze daarmee eigenlijk niet ouders op om daarmee de wet te overtreden, zo vraag ik mij af. Zou dat niet een titel zijn waarop wij ze kunnen aanspreken? Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris.

Ik ben niet voor een verbod tot het werven van leerlingen. Dat gaat wat ver, maar kunnen wij dergelijke scholen niet op de een of andere manier een soort verplichting opleggen om in het geval van een negatieve beoordeling alle ouders van leerlingen en alle ouders van potentiële nieuwe leerlingen er expliciet op te wijzen dat ze niet voldoen aan de Leerplichtwet? Wellicht staat een en ander al met zoveel woorden in de nieuwe wet, maar dat hoor ik dan graag van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Als volgende spreker staat op de sprekerslijst mevrouw Verdonk, maar ik begrijp dat zij niet het woord zal voeren. Dat kan.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Voorzitter. Ik heb zo-even een pen genomen en mijn naam doorgestreept. Ik heb misschien straks nog wat opmerkingen aan het adres van de staatssecretaris, maar nu niet.

De voorzitter:

Dan staat u terecht op de sprekerslijst. U hóéft het woord niet te voeren.

Het woord is aan de heer Jasper van Dijk, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ieder kind heeft recht op goed onderwijs. Dat uitgangspunt van deze wet deelt mijn partij volledig. Het wetsvoorstel gaat over het toezicht op particulier onderwijs, een verschijnsel dat helaas steeds meer voorkomt. In 2003 waren er nog 15 particuliere scholen bekend bij het ministerie, in 2005 waren het er al 48. Dat is meer dan een verdrievoudiging. Weet de staatssecretaris al hoeveel het er nu, anno 2007, zijn en hoeveel leerlingen nu particulier basisonderwijs en voortgezet onderwijs volgen? Graag krijg ik antwoord op die vraag, opdat wij exact weten waarover wij spreken.

In artikel 23 van de Grondwet staat: "Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering." Met andere woorden, de regering is verantwoordelijk voor het onderwijs. Juist daarom is de groei van het particulier onderwijs zorgwekkend. Een beschaafd land levert uitstekende publieke scholen. Daarom wordt mijn partij niet enthousiast van een toename van het aantal privéscholen. Wat is de visie van de staatssecretaris daarop? Om die visie te achterhalen leg ik haar een aantal stellingen voor waarover ik graag haar mening hoor.

1. De groei van het aantal privéscholen toont aan dat het reguliere onderwijs faalt.

2. Door het forse prijskaartje bevorderen privéscholen de tweedeling tussen arme en rijke ouders.

3. De eenzijdige samenstelling van het leerlingenbestand van privéscholen is slecht voor de integratie.

4. Privéscholen kunnen gebruikmaken van schimmige financiering uit het buitenland of van dubieuze sponsoren. Dat is slecht voor de transparantie en de continuïteit van het onderwijs.

5. De regering dient ernaar te streven dat privéscholen overbodig worden door middel van uitmuntend onderwijsbeleid. Dan verdwijnt vanzelf de vraag naar particuliere scholen.

Voorzitter. In het wetsvoorstel worden twee dingen geregeld. Er worden eisen gesteld aan particuliere scholen én er komt een verplicht advies van de inspectie aan de leerplichtambtenaar. Ik ben het eens met de intentie van dit voorstel. Het is goed dat wij beter zicht krijgen op het particulier onderwijs, zo lang het bestaat.

Voorheen waren er nauwelijks eisen voor particuliere scholen. In dit wetsvoorstel wordt onder andere geregeld dat particuliere scholen moeten voldoen aan de kerndoelen, dat er Nederlands moet worden gesproken, dat de regels van de democratie moeten worden nageleefd en dat moet worden omgegaan met integratie in de Nederlandse samenleving. Dat laatste roept vragen op. Hoe stelt de staatssecretaris zich voor dat een kleine particuliere school met enkele leerlingen leert omgaan met integratie in de samenleving? Graag krijg ik hierop een toelichting.

De regering wil het particuliere onderwijs niet opdragen hoeveel uren het les moet geven. De staatssecretaris schrijft dat de eis van de kerndoelen in combinatie met een maximale duur van het onderwijsprogramma voldoende waarborgen biedt voor een doorgaande leerlijn. De SP-fractie vindt dat wat bedenkelijk; als leerlingen slecht of te weinig onderwijs krijgen, dan wreekt zich dat later. Bij Iederwijsscholen zijn toetsen uit den boze en wordt er vrijwel niets vastgelegd. Is het voldoende om alleen aan het einde van de schoolperiode de leerresultaten te beoordelen? Uitgaande van het belang van het kind is dat naar mijn mening nogal riskant. Op het moment dat blijkt dat de lesmethode niet goed was, is het kind de dupe. Dit kan worden opgelost door bijvoorbeeld per leerjaar globaal vast te leggen wat een kind minimaal moet leren. Dan is er een ijkpunt waarmee op twee punten direct winst wordt geboekt: voorkomen wordt dat het einddoel niet wordt gehaald en de mogelijkheden van een tussentijdse overstap naar een bekostigde school worden vergroot.

Ik kom op de inspectie. Voorheen moest de leerplichtambtenaar beoordelen of een particuliere school voldeed aan de criteria om als "school" te worden aangemerkt. Met deze wet wordt de leerplichtambtenaar verplicht om het advies van de Onderwijsinspectie erbij te betrekken. Dat is een verbetering, want daarmee wordt de willekeur van leerplichtambtenaren verminderd. Het is mij echter nog niet duidelijk waarom niet is vastgehouden aan het oorspronkelijke voorstel om de eindverantwoordelijkheid bij de minister te leggen. Dat wordt ook bepleit door de vereniging van leerplichtambtenaren. Ik hoor daarop graag een toelichting.

De staatssecretaris wil zelf ook meer zeggenschap krijgen over scholen. Zij zegt in een artikel: in de Visie op toezicht is aangegeven dat OCW meer vrijheid wil geven aan scholen die het goed doen en doortastender wil ingrijpen bij scholen en schoolbesturen waar het niet goed gaat; binnen afzienbare tijd wil ik een wetsvoorstel indienen dat aanvullende bevoegdheden regelt om als bewindspersoon meer direct in te grijpen in gevallen als deze. Hoewel de staatssecretaris spreekt over bekostigde scholen, kan dit ook gelden voor particuliere scholen. Het gaat erom dat misverstanden worden voorkomen.

Ik hoor graag nog een reactie op de brief van INGRADO, de vereniging van leerplichtambtenaren, d.d. 26 maart 2007. In die brief worden drie verzoeken gedaan. Ten eerste wordt verzocht om particuliere scholen binnen vier weken na oprichting het ministerie van OCW te laten informeren over die oprichting. Daarover wordt een amendement opgesteld. Ten tweede wordt verzocht, de inspectie vooraf te laten toetsen of een particuliere school voldoet aan de eisen. Als dat niet het geval is, moet een verbetertraject worden ingezet. De leerplichtambtenaar baseert zich vervolgens op het bindende oordeel van de inspectie. Ten derde verzoekt INGRADO om een toetsingskader te ontwikkelen voor thuisonderwijs.

Zolang er privéscholen bestaan, moeten zij kwaliteit bieden. Wij zijn dat verplicht aan de leerlingen. Het zou echter veel beter zijn als wij de vraag naar particulier onderwijs in rook laten opgaan door een fantastisch aanbod van reguliere scholen te laten ontstaan. Dat zou pas respect afdwingen.

De voorzitter:

Als voorzitter heb ik het voorrecht om de heer Jasper van Dijk als eerste te feliciteren met zijn maidenspeech. Hij heeft aangegeven vijf tot tien minuten spreektijd nodig te hebben. Dat is een bandbreedte. Hij heeft zich daar precies aan gehouden en dat is wel heel knap voor een maidenspeech. Ik hoop daar nog vaak van te mogen genieten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Ik beschouw het als een eer om Jasper van Dijk vandaag te mogen opvolgen. Ik ken Jasper in een ander verband in Amsterdam al een paar jaar. Ik heb met belangstelling naar hem geluisterd. Het lijkt mij een goed teken dat de mensen al stonden te trappelen om hem te interrumperen. Ik had verwacht dat Jasper "lala-lalala" zou gaan zingen, maar dat moet hij een andere keer maar doen. Ik zie ernaar uit om de komende jaren met hem de degens te kruisen op dit prachtige onderwerp.

Onderwijs gaat in de eerste plaats over kennisoverdracht. Hoeveel is zeven maal acht? Wat is de hoofdstad van Mongolië? Onderwijs is echter meer dan dat: het gaat in de tweede plaats om de overdracht van deugden of, zo u wilt, normen en waarden. Daarom staat mijn partij pal voor het bijzonder onderwijs, want dat is de plaats waar die waarden worden doorgegeven, de waarden die voortkomen uit onze judeo-christelijke wortels. Dat is meer dan ooit van belang nu onze beschaving wordt geconfronteerd met ideologieën die haaks staan op onze uitgangspunten. Juist nu moeten wij de ouders helpen die hun kinderen willen laten leren wie wij zijn en waar wij vandaan komen.

Er zijn ook ouders die het heft in handen nemen en zelf een school starten voor hun kinderen. Dat valt enorm te waarderen. Wie zich onafhankelijk verklaart van de overheid, laat zien dat hij leeft. Geen slaaf van Den Haag, maar iemand die zelf de regisseur is van zijn eigen leven. Steeds meer ouders beginnen zo'n school. Uit de stukken begrijp ik dat het er 48 zijn, maar ik hoor straks van de staatssecretaris graag het exacte aantal. Ik heb in ieder geval begrepen dat het er in 2003 nog maar vijftien waren. Particulier onderwijs heeft nog een voordeel. Niet bekostigd onderwijs levert een mazzeltje op voor de belastingbetaler, want wie zijn kind naar het particulier onderwijs stuurt, betaalt tenslotte zelf de rekening. Meer particulier onderwijs betekent ook meer keuzevrijheid: de burger kan uit een steeds groter menu kiezen.

Tegelijkertijd zien wij dat er zaken flink zijn misgelopen op sommige plaatsen in het particulier onderwijs. De Iederwijsscholen zijn een bijna spreekwoordelijke miskleun waartegen terecht is opgetreden. Toezicht is nodig op alle scholen, niemand wil iets anders. Nu is het de leerplichtambtenaar die het voortouw heeft. De leerplichtambtenaar raadpleegt vaak iemand van de Onderwijsinspectie, maar soms ook niet. Nu wil de minister dat veel dwingender opleggen. Dat is een goede zaak, maar het is niet genoeg. De minister zegt nu A, namelijk een verplichte consultatie van de inspectie die echter tot niets verplicht, maar eigenlijk moet de minister ook B zeggen: niet alleen luisteren naar de inspectie, maar ook opvolgen.

Er is nog een reden om voor deze aanscherping van het toezicht te zijn. Onze samenleving wordt in snel tempo geïslamiseerd. In Amsterdam kunnen wij straks niet meer naar RLT7 kijken, maar krijgen wij een zender die eigendom is van de Saoedische koninklijke familie. Op belangrijke punten in Rotterdam en Amsterdam komen moskeeën in handen van dubieuze clubs. Nu Saoedische geldschieters bezit nemen van tv-kanalen en megamoskeeën, vraag ik mij af hoe lang het nog duurt voordat de wahabisten zich melden in het particulier onderwijs. Het is slechts een kwestie van tijd voordat er zo'n particuliere moslimschool komt. Dat wordt dan zeker een apartheidsschool: jongens links en meisjes rechts. Een school die ongetwijfeld zal verrijzen met steun van de plaatselijke gemeente, want zeker in de grote steden is de positie van de multiculturalistische Partij van de Arbeid sterker dan ooit. Als de PvdA de islam kan helpen, zal zij dat zeker niet laten. Ik zie Cohen al theedrinken in zo'n school. Op dat moment moet er een sterke Onderwijsinspectie klaarstaan, eentje die ver weg staat van het linkse gemeentebestuur, eentje die hopelijk minder gevoelig is voor modieus multiculturalisme. Een inspectie die kan ingrijpen, een inspectie die meehelpt om zo'n school te sluiten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben blij dat het niet de maidenspeech van de heer Bosma was, want ik denk dat ik alleen met heel veel moeite iets positiefs had kunnen zeggen. Ik wil wel Jasper van Dijk, die ik als talentvolle nieuwkomer bij de SP zie, heel veel succes toewensen en hem danken voor zijn bijdrage.

Opvallend genoeg is de discussie die ten grondslag ligt aan de aanpassingen van de Leerplichtwet die wij vandaag bespreken, opgeworpen door het CDA. De terechte zorg over de Iederwijsscholen vormde de aanleiding voor deze aanpassingen. Veredelde speeltuinverenigingen waar alles mag en niets moet, of juist pluriforme scholen die onderdak bieden aan kinderen buiten het regulier onderwijs? Het kabinet zou verre moeten blijven van een waardeoordeel. Krijgen kinderen het onderwijs dat zij nodig hebben om zich te handhaven in de samenleving en dat een goede aansluiting biedt op het vervolgonderwijs? Over die vraag moeten wij ons druk maken. De fractie van GroenLinks is daarom blij dat hierover een discussie is ontstaan.

De criteria waaraan particuliere scholen moeten voldoen, zorgen volgens sommigen voor veel onduidelijkheid. Er wordt onderscheid gemaakt tussen particuliere scholen en het door de overheid bekostigde onderwijs. In dat licht is gesteld dat particuliere scholen alles mogen doen en laten wat zij willen. Ik weet niet of de staatssecretaris het daarmee eens is, maar ik wil er iets anders tegenover stellen. De inspectie beschikt inmiddels over een toetsingskader voor niet bekostigd primair onderwijs. Alle particuliere scholen zouden voor 1 april 2006 door de inspectie worden bezocht. Leerplichtambtenaren kunnen gebruikmaken van de onderzoeksresultaten die dit heeft opgeleverd. Er is dus al een wettelijke grondslag op basis waarvan aan alle particuliere scholen kwaliteitseisen kunnen worden gesteld. Wat is in dat licht de noodzaak van deze aanpassing van de Leerplichtwet 1969?

Mijn fractie heeft de indruk dat er met twee maten wordt gemeten. Een voorbeeld is dat bijzondere bekostigde scholen bezwaar kunnen maken tegen de kerndoelen en hun eigen kerndoelen mogen hanteren. Die gelden dan als toetsingskader voor de inspectie. Ook particuliere scholen moeten de ruimte krijgen om een eigen invulling te geven aan hun kerndoelen. Dit staat niet in de aanpassing van de Leerplichtwet 1969. Ik overweeg dan ook om op dit punt een amendement in te dienen. Wat vindt de staatssecretaris van dit in mijn ogen onterechte onderscheid?

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, is de vrucht van eerdere intensieve discussies in de Tweede Kamer over de kwaliteit van het particulier onderwijs. In 2003 is daarover diepgaand gedebatteerd met de toenmalige minister Van der Hoeven. In 2005 zijn wij opnieuw met elkaar in gesprek gegaan naar aanleiding van berichten in de media over het gebrek aan kwaliteit van bepaalde scholen. Het is goed dat de Kamer zich destijds heeft afgevraagd hoe beter zicht kan worden gekregen op wat er binnen die scholen gebeurt. Het resultaat van wat wij toen hebben besproken, ligt nu in dit wetsvoorstel aan ons voor.

Mijn fractie deelde destijds de zorg over de kwaliteit van sommige particuliere scholen. Het is buitengewoon jammer als kinderen door slecht onderwijs een achterstand oplopen die moeilijk of soms helemaal niet meer valt in te lopen. Ik wil er wel voor waken dat wij alle particuliere scholen bestempelen als slecht presterende scholen; dat is niet hard te maken. Ik stond dan ook te popelen om de heer Jasper van Dijk te interrumperen, maar het bleek zijn maidenspeech te zijn. Zijn toonzetting was namelijk veel te negatief. Er moet natuurlijk aandacht zijn voor zaken die fout gaan, binnen de kaders die de Grondwet en andere wetten ons stellen. Dat dit soort scholen in aantal toeneemt, betekent echter niet dat ook het aantal slechte scholen toeneemt. Ik zou daar niet op die manier over spreken. Misschien kan de heer Jasper van Dijk daarop in zijn tweede termijn nog terugkomen en aangeven welk vakje hij zou aankruisen als het gaat om de groei van die scholen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb dezelfde vraag als die ik aan de PvdA-woordvoerder stelde. Het gaat mij niet om goede of slechte scholen. Vindt de fractie van de ChristenUnie dat Nederlandse kinderen idealiter naar publieke scholen moeten gaan of moet er een keuze zijn tussen publieke en particuliere scholen? Wat is daarin de verantwoordelijkheid van de overheid?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb wel vaker de verbale degens gekruist met de heer Jasper van Dijk. In het licht van de geschiedenis van het onderwijs in Nederland zal het hem niet verbazen dat ik met volle overtuiging zeg dat ouders die keuze zelf moeten maken. Als ouders ervoor kiezen om hun kind naar een particuliere school te laten gaan, dan is dat hun goed recht. Uiteraard heeft de overheid wel een zekere verantwoordelijkheid voor wat er binnen die scholen gebeurt; daarop kom ik straks terug want die scholen mogen niet alles doen wat zij willen. Als ouders ervoor kiezen hun kinderen naar een door de overheid bekostigde school te sturen, is dat ook hun goed recht. Laten wij die vrijheid in Nederland overeind houden, want dat is een groot goed.

De heer Jasper van Dijk (SP):

U gaat volledig voorbij aan de consequenties van het toestaan van privéscholen, die ik in mijn bijdrage heb genoemd. Volgens mij versterkt dit de tweedeling. Voor een privéschool moeten de ouders soms wel € 20.000 tot € 30.000 per leerling per jaar betalen. Dat staat mij tegen. Ik vind dat de overheid in eerste instantie verantwoordelijk is voor het onderwijs en dat particuliere scholen een hoge uitzondering moeten blijven.

De heer Slob (ChristenUnie):

U hebt uiteraard recht op die opvatting, maar u hebt wat selectief gewinkeld in de Grondwet: u hebt alleen het eerste lid aangehaald. Artikel 23 heeft echter ook een tweede lid, waarin staat dat het geven van onderwijs vrij is, behoudens het toezicht door de overheid. Als ouders zich daarop beroepen en een eigen school oprichten, zonder financiering van de overheid, is dat hun goed recht. Het is zelfs een grondwettelijk recht, dat wij hun niet moeten ontzeggen. Als wij dat wel willen, moeten wij de Grondwet veranderen. Dat kost wat tijd, maar het is mogelijk.

Voorzitter. Het is belangrijk om te bezien in hoeverre dit wetsvoorstel in overeenstemming is met artikel 23 van de Grondwet. Het doel van de staatssecretaris, die nu verantwoordelijk is voor dit onderwerp, is beter vat te krijgen op het particuliere onderwijs. Als leerplichtige leerlingen onderwijs volgen aan een school die niet of niet langer voldoet aan de eisen van de Leerplichtwet, zonder dat er sprake is van vrijstelling, plegen de ouders een strafbaar feit. Ook de vorige minister heeft erop gewezen dat het noodzakelijk is om te beschikken over een set heldere eisen en een duidelijk systeem van beoordeling van de particuliere scholen aan die eisen. Tot zover kunnen wij hierin volledig meegaan. Om dit te realiseren kent het wetsvoorstel twee uitwerkingen, die zullen bepalen welke ruimte er overblijft voor particulier onderwijs. Aan de ene kant regelt het wetsvoorstel het toezicht aan de voorkant, via de bewindspersoon en de inspectie. Anderzijds regelt het wetsvoorstel toezicht aan de achterkant via de rechterlijke toetsing aan de hand van een wettelijk vastgelegd toetsingskader.

Ik kom nu eerst te spreken over de beoordeling van particuliere scholen aan de voorkant. In de afgelopen jaren is daarover veelvuldig gesproken. De Raad van State heeft behoorlijk veel kritiek geuit op eerdere concepten voor een wetsvoorstel. Op basis daarvan heeft de toenmalige verantwoordelijke minister het wetsvoorstel aangepast. Het gaat niet langer om aanmerkingscriteria, want dat zou leiden tot een vergunningenstelsel en er bestaat overeenstemming over dat dit in strijd is met de vrijheid van onderwijs. Daarom is gekozen voor een regeling via de leerplichtambtenaar. De wettelijke formulering verplicht de leerplichtambtenaar, zijn oordeel te baseren op een door de inspectie gegeven advies. Ik ga nu uit van wat er in het wetsvoorstel staat. De leerplichtambtenaar kan daarnaast door de bewindspersoon zelf worden gevraagd, zijn oordeel te heroverwegen in verband met een advies van de inspectie. Mijn fractie vraag zich af wat hiermee nu precies wordt geregeld en hoe bindend dit advies in de praktijk zal zijn. De leerplichtambtenaar wordt immers niet wettelijk verplicht om het advies van de Onderwijsinspectie één op één over te nemen. Ziet mijn fractie het goed dat de staatssecretaris het niettemin wenselijk vindt dat het in de praktijk wel daarop neerkomt? Ik lees dit zo in de nota naar aanleiding van het verslag op pagina 4, waar letterlijk staat: "Onder het advies van de minister ligt een advies van de inspectie, en de leerplichtambtenaar dient zijn heroverweging en oordeel te baseren op dat advies, zodat een oordeel dat daarvan afwijkt moeilijk denkbaar is." Weliswaar niet formeel, maar dan toch materieel, wordt daarmee de verbindendheid van het advies geregeld. Geldt dan niet eveneens dat weliswaar niet formeel, maar in de praktijk, een soort vergunningenstelsel wordt geregeld? De bewindspersoon kan zelf het initiatief nemen. Als een school van start gaat, kan er een maand later al een rapport liggen op basis waarvan verder kan worden gehandeld.

De collega's Van Dijk en Kraneveldt hebben een amendement ingediend. Zij willen het advies als een bindend advies laten overnemen door de leerplichtambtenaar. Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegenaan? Heeft dit niet indirect hetzelfde effect? Mijn vraag is, waarom dit allemaal moet. Op dit moment kunnen leerplichtambtenaren al advies vragen aan de inspectie. In de praktijk blijkt dat zij van die mogelijkheid niet altijd gebruik hebben gemaakt. Het zou goed zijn om eens uit te zoeken waarom dit niet is gebeurd. Uit de nota naar aanleiding van het verslag krijg ik de indruk dat de regering dit niet helemaal scherp in beeld heeft. Intensieve voorlichting aan leerplichtambtenaren en de colleges van B en W zou een oplossing kunnen zijn voor het minder goed functioneren van een en ander in de praktijk, terwijl dit tevens de mogelijkheid biedt om niet zo ver te gaan als waarvoor nu wordt gekozen.

Ik kom over de andere kant te spreken. Volgens mijn fractie ligt de kern ook in de andere uitwerking van de wettelijke verankering van het toetsingskader. In antwoord op vragen van de Raad van State en van onze fractie stelt de regering dat wettelijke verankering van het toetsingskader noodzakelijk is. Uit de nota naar aanleiding van het verslag is het mij nog niet goed helder geworden waarom dat precies het geval is. Op dit moment zijn er toch voldoende mogelijkheden om het particulier onderwijs zo nodig aan te pakken? Essentiële kerndoelen, zoals rekenen en taal, kunnen getoetst worden. Bovendien – ik heb het dus over de achterkant van het verhaal – kan, als er echt heel verkeerde dingen gebeuren op een (particuliere) school, die bijvoorbeeld gevolgen hebben voor onze democratische rechtsstaat, dat worden aangepakt op grond van artikel 8 van de Grondwet, juncto artikel 2, lid 20, van het Burgerlijk Wetboek. Er zijn daarvoor dus al juridische instrumenten voorhanden.

Stel dat de noodzaak er toch is, dan zal er in de praktijk alsnog een soort van vergunningenstelsel ontstaan. Hoe gaat dat? Ik heb het zojuist eigenlijk al aangegeven. De minister kan het initiatief nemen in de richting van de leerplichtambtenaar. Vervolgens moet deze leerplichtambtenaar conform het advies van de inspectie, handhaven. Wanneer ouders daarna in beroep gaan tegen het besluit van de leerplichtambtenaar, worden zij in hoger beroep geconfronteerd met een rechter die op grond van de vastgelegde wettelijke criteria gaat toetsen. Waarschijnlijk zal worden vastgesteld dat zij niet voldoen aan de Leerplichtwet. De school zal vervolgens binnen korte tijd de leerlingen kwijt raken en daarmee het bestaansrecht verliezen.

Hoe verhoudt dit scenario zich tot de stevige kritiek van de Raad van State inzake zowel het hanteren van aanmerkingscriteria als de inperking van de vrijheid van onderwijs door het verplichtend opleggen van de kerndoelen aan het particulier onderwijs? Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op deze vraag.

Voor de ruimte die particuliere scholen overhouden, is het overigens niet onbelangrijk wat de verweermogelijkheden zijn tegen een negatief kwaliteitsadvies van de inspectie. Volgens mij heeft ook mevrouw Kraneveldt hier een vraag over gesteld. Het lijkt mij dat die verweermogelijkheden voor het niet-bekostigde onderwijs verder zouden moeten gaan dan voor bijvoorbeeld het bekostigde onderwijs. Op welke manier wordt hun oordeel in het proces betrokken en wat zijn precies hun verweermogelijkheden?

Voordat mijn fractie in tweede termijn haar conclusies zal trekken, vraag ik de staatssecretaris of met de gekozen vormgeving het principiële onderscheid tussen wel en niet door de overheid bekostigd onderwijs wordt gereduceerd tot de vraag waar het geld vandaan komt. Zo ja, acht zij dat wenselijk? Zo nee, kan de staatssecretaris precies aangeven wat het bestaansrecht is van deze vorm van onderwijs naast wel door de overheid bekostigd onderwijs? Wat is concreet de extra vrijheid voor het particulier onderwijs?

Met de huidige globale kerndoelen is een steviger toezicht misschien nog niet zo'n probleem, maar wij willen in de toekomst liever niet moeten concluderen dat wij bij deze behandeling van dit wetsvoorstel te snel uit handen hebben gegeven wat ons dierbaar was aan het particulier onderwijs: een vergaande vrijheid van onderwijs, waarmee ouders hun kinderen die vorm van onderwijs kunnen bieden die aansluit bij hun opvattingen. Dat is vaak ook de directe reden dat ouders heel bewust kiezen voor particulier onderwijs. Ik weet overigens niet of dit ook bij de keuzemogelijkheden zit die de heer Van Dijk heeft genoemd.

Wij hebben er ons bij dit wetsvoorstel, dat ook artikel 23 van de Grondwet raakt, wat over verbaasd dat niet de Onderwijsraad om advies is gevraagd. Wij zijn het gewend dat dit gebeurt. De Onderwijsraad heeft immers ook als taak om dit soort vraagstukken te beoordelen. Wij hadden dat oordeel dan ook graag willen hebben, maar misschien ligt dat nog op het ministerie en is het niet naar de Kamer gestuurd. Graag verneem ik hierop de reactie van de staatssecretaris. Het was voor een totale afweging niet misplaatst geweest als wij een dergelijk oordeel daarbij hadden kunnen betrekken.

De heer Pechtold (D66):

Mevrouw de voorzitter. In Nederland hebben wij een Leerplichtwet waaraan iedereen moet voldoen. Die Leerplichtwet is zo vorm gegeven dat leerlingen en hun ouders zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van die wet.

Voor scholen geldt de vrijheid van onderwijs. Oftewel, scholen mogen elk type onderwijs, op welke pedagogische of religieuze leest ook geschoeid, aanbieden. Als dat aan bepaalde basiseisen voldoet, wordt dat erkend door de leerplichtambtenaar van de gemeente en komen leerlingen die dit onderwijs volgen, hun verplichtingen ingevolge de Leerplichtwet keurig na. Cruciaal zijn voor D66 de criteria waaraan particuliere scholen – daarover hebben wij het vandaag – moeten voldoen. Die zijn met de huidige wet niet duidelijk omschreven. D66 juicht het toe dat die criteria nu worden geconcretiseerd, niet omdat D66 alles graag in regeltjes wil vatten, niet omdat wij aanhangers zijn van een soort staatspedagogie, maar omdat D66 het beste uit mensen wil halen en omdat wij ons ervan bewust zijn dat de basis hiervoor wordt gelegd met onderwijs. Goed onderwijs is ook nodig voor een sterke economie, zodat een land aantrekkelijk is voor het doen van investeringen en goed onderwijs is nodig voor een schoon en veilig land waar mensen elkaar in hun waarde laten.

D66 is er altijd van uitgegaan dat scholen en instellingen zelf het beste weten wat goed is voor hun leerlingen en studenten. Zij kunnen zelf verantwoordelijkheid dragen voor het onderwijs dat zij aanbieden, maar dit alles geldt alleen wanneer er een bepaalde basis is, als er aan scholen een minimumeis wordt gesteld. In de huidige situatie wordt de invulling van de begrippen van de Leerplichtwet, de eisen en de criteria waaraan particuliere scholen moeten voldoen, overgelaten aan de individuele leerplichtambtenaar. Die situatie schept veel onduidelijkheid en kan zelfs rechtsongelijkheid in de hand werken. D66 is daarom blij met de verdere invulling van de begrippen uit de Leerplichtwet.

Mijn fractie is er echter niet van overtuigd dat het juist de leerplichtambtenaar moet zijn die beoordeelt of een particuliere school voldoet aan de gestelde criteria en die bij een negatief oordeel dit ook zelf moet meedelen aan de ouders. Wij zijn daar vooral niet van overtuigd, omdat de leerplichtambtenaren zelf aangeven niet te zijn toegerust voor deze twee zware taken. De vorige minister heeft in antwoord op een vraag van D66 hierover in de nota naar aanleiding van het verslag niet meer geantwoord dan: en toch blijft die taak gewoon bij de leerplichtambtenaar liggen. Ik wil nog steeds antwoord op diezelfde vraag. Waarom moeten deze twee zware taken bij de leerplichtambtenaren liggen als zij zelf aangeven hiervoor niet toegerust te zijn? Waarom neemt de minister of in dit geval de staatssecretaris niet de uiteindelijke beslissing om een school te sluiten en waarom deelt zij die beslissing niet zelf niet aan de ouders mee? Wij zouden toch mogen verwachten dat zij zoiets doet.

Het moge duidelijk zijn dat D66 het belang van heldere voorwaarden waaraan het particulier onderwijs moet voldoen onderschrijft. Ook moet de grondslag die in het niet-bekostigde primaire onderwijs wordt gelegd voldoende zijn voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs. Maar is dit niet wat te algemeen geformuleerd? Mijn fractie zou het waarderen als de staatssecretaris ons vandaag wat meer inzicht kon geven in de waarborgen die hierachter schuilgaan. Niet-bekostigde scholen mogen bijvoorbeeld eigen kerndoelen opstellen zolang die maar van hetzelfde niveau zijn als de op grond van de WPO opgestelde kerndoelen. Zoals ik hiervoor al zei is D66 een groot voorstander van ruimte voor scholen en ruimte voor een eigen profiel. In haar eigen kerndoelen voor het primair onderwijs stelt de voorganger van deze staatssecretaris dat de kerndoelen precies zijn waar het moet en ruim waar het kan. Als voorbeelden van waar "precies" moet worden wiskunde en Nederlands genoemd. In de andere vakken mogen de scholen wat vrijer opereren. D66 is het daarmee eens. Graag hoor ik of deze staatssecretaris vindt dat dit ook voor particuliere scholen zou moeten gelden en of zij vindt dat vaardigheid in rekenen en beheersing van Nederlands voorwaarden zijn om succesvol in te stromen in een vervolgopleiding.

Graag zeg ik nog tegen de staatssecretaris geen voorstander te zijn van het besluit om het particulier onderwijs vrij te stellen van zelfs niet een minimale verplichting tot het nemen van maatregelen die in verband staan met kwaliteitsbewaking en transparantie. Dan heb ik het bijvoorbeeld over een medezeggenschapsraad.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik heb geluisterd tot het einde van uw verhaal en ik verwachtte een conclusie. Kunt u instemmen met het voorstel dat ter tafel ligt of kunt u hier helemaal niet mee leven? U geeft wel aan dat u bezwaren heeft, maar betekent dat dat u tegen dit wetsvoorstel zult stemmen?

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Heb ik wat gemist of zitten we toch nog in de eerste termijn?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Volgens mij mag u ook in de eerste termijn aangeven of u, met kanttekeningen, de lijn die het wetsvoorstel aangeeft, steunt. U kunt nu ook al zeggen: dit hoeft van mij niet. De reden dat ik deze vraag stel, is dat u zegt eigenlijk te vinden dat de minister dan wel de staatssecretaris de scholen zou moeten kunnen sluiten. Dat betekent dat u de lijn die het wetsvoorstel aangeeft eigenlijk niet wilt. Is die conclusie terecht?

De heer Pechtold (D66):

Nog niet, want ik heb de staatssecretaris met name daarover een vraag gesteld. Het antwoord op die vraag wacht ik af. Daarna krijgen wij de tweede termijn en dan bepaal ik mijn standpunt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. In het voorliggende wetsvoorstel worden enkele wijzigingen voorgesteld die betrekking hebben op de positie van het particulier onderwijs in het Nederlandse onderwijsbestel. De positie van dit niet-bekostigde onderwijs beweegt zich tussen de polen van de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid enerzijds en de gewenste sturing op kwaliteit anderzijds. Die positie levert in de praktijk de nodige spanning op. Volledige inzet op het ene aspect gaat noodzakelijkerwijs ten koste van het andere. Het is dus zaak om te blijven zoeken naar een passend evenwicht tussen vrijheid, wat bij het particulier onderwijs gezien haar aard in bijzondere zin speelt en kwaliteitsborging.

Het oogmerk van de voorgenomen wijzigingen is om door scherpere regelgeving een meer eenduidig beleid te bewerkstelligen ten aanzien van de beoordeling van de kwaliteit van het particulier onderwijs. De SGP-fractie kan begrip opbrengen voor die motivatie. Tegelijkertijd moet de eigen aard van het particulier onderwijs voluit worden meegewogen. Bij de beoordeling van dit wetsvoorstel wil mijn fractie zowel de invalshoek van de vrijheid van onderwijs als die van de kwaliteit van het onderwijs goed in beeld houden. Zoals gezegd: er dient sprake te zijn van een zorgvuldig evenwicht. Vanuit dat oogpunt ben ik sceptisch over de voorgenomen wijzigingen. Die scepsis wordt alleen maar vergroot door het uitzonderlijk negatieve oordeel van de Raad van State over het wetsvoorstel.

Uitgangspunt bij het denken over onderwijs is dat ouders verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen. In het verlengde daarvan bestaat er vrijheid in het aanbod van onderwijs en zijn ouders vrij in het kiezen van een school voor hun kind. Die keuzevrijheid omvat in Nederland het bekostigde onderwijs, zowel openbaar als bijzonder en het particulier onderwijs. Het particulier onderwijs heeft dus een eigenstandige plaats naast het bekostigde onderwijs. Kennelijk zijn er redenen waarom ouders welbewust kiezen voor het organiseren van particulier onderwijs en het sturen van hun kinderen daar naartoe. De laatste jaren is dat zelfs in toenemende mate het geval.

Het is moeilijk voorstelbaar dat een bewuste en bovendien dure keuze van ouders samengaat met, in ultieme termen geformuleerd, een inferieure kwaliteit van het onderwijs. Dat neemt echter niet weg dat de overheid de taak heeft om toe te zien op de kwaliteit van het onderwijs. Die taak hangt nauw samen met de in ons land geldende leerplicht. In principe kan aan de leerplicht ook worden voldaan, als leerlingen onderwijs volgen aan een particuliere school. Daarom is het gerechtvaardigd dat de overheid ook toeziet op de kwaliteit van het particulier onderwijs. Gezien de bijzondere positie van het particulier onderwijs zal het daarbij wel om een marginale toetsing moeten gaan. De vraag die zich voordoet is of de aanscherping van het toezicht die nu wordt voorgesteld daar wel bij past. Mijn fractie meent van niet.

De meest essentiële aanpassing die met het voorliggende wetsvoorstel wordt doorgevoerd is dat er meer eisen worden gesteld aan de inrichting van het particulier onderwijs, waaronder ook de kerndoelen. Bepalingen die tot nu toe uitdrukkelijk werden aangemerkt als bekostigingsvoorwaarden worden daarmee ook van toepassing verklaard op particuliere scholen. De Grondwet verzet zich daar niet expliciet tegen, maar het feit dat er meer specifieke eisen worden gesteld aan bekostigde scholen – ik zie op de leden 5 tot en met 7 van artikel 23 Grondwet – veronderstelt wel dat die eisen niet van kracht hoeven te zijn voor het particulier onderwijs. De vereisten die voor alle scholen gelden, dus zowel bekostigd als niet-bekostigd, zijn verwoord in lid 2 van artikel 23 Grondwet. Kan de regering de voorgestelde aanpassing in het licht van de systematiek van het onderwijsartikel in de Grondwet eens nader toelichten? Met name als het gaat over artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs spreekt de Raad van State over een te forse inperking van de vrijheid van onderwijs. Deze vrijheid impliceert immers juist ook de mogelijkheid om te kiezen voor scholen die het onderwijs anders inrichten dan het bekostigde onderwijs. Als ik het goed zie, wil de staatssecretaris deze keuzevrijheid beperken, zonder dat er op voorhand sprake is van een inferieure kwaliteit van het betreffende onderwijs. Graag verneem ik op dit cruciale punt een gefundeerde reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Wij kunnen natuurlijk een zeer principieel verhaal vertellen over de vrijheid van onderwijs, en dat particuliere scholen niet net zo mogen worden beoordeeld als bekostigde scholen. Maar wij hebben natuurlijk wel het maatschappelijke probleem van kinderen die op scholen zitten, waarvan keer op keer toch wordt gezegd dat de kwaliteit van het onderwijs daar echt onder de maat is. Daar moeten wij wel wat aan doen. Ik proef uit uw woorden dat u niet zit te wachten op dit wetsvoorstel. Wat wilt u doen aan dat probleem? Wij zijn als politici toch wel verplicht om ervoor te zorgen dat die kinderen goed onderwijs krijgen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw Kraneveldt heeft gelijk: er zijn scholen voor particulier onderwijs die onder de maat presteren. Niet alle, misschien zelfs lang niet alle, maar ze waren er, en daar hebben wij in het verleden over gesproken. Dat is één van de aanleidingen, misschien zelfs wel de directe aanleiding, tot deze wetswijziging. Ik kom zo op wat toch al kan. Overigens: als er problemen zijn op bepaalde scholen en wij zetten daar de inspectie op, dan zijn wij niet machteloos tot het stellen van maatregelen. Verder is het de vraag of je vanuit die waarneming alle particuliere scholen aan een aangescherpt regime moet binden.

Als ik het goed begrijp, functioneren de aanvullende inrichtingseisen in formele zin niet als aanmerkingscriteria voor het particulier onderwijs. De inspectie toetst in hoeverre de scholen invulling geven aan de wettelijke verplichtingen. Vervolgens is het de verantwoordelijkheid van de leerplichtambtenaar om aan te geven of een school voldoet aan de vereisten om leerplichtig onderwijs aan te bieden. Uiteraard is het zinvol als de leerplichtambtenaar daarbij gebruik maakt van het oordeel van de inspectie. Het bevreemdt mij dat die verbinding in veel gevallen niet tot stand kwam. Kan de regering daar een verklaring voor geven? Uit de beantwoording van de vragen wordt in ieder geval duidelijk dat het na de wetswijziging moeilijk voorstelbaar is dat een leerplichtambtenaar afwijkt van het oordeel van de inspectie. Maar bij het voorliggende amendement op stuk nr. 10, herdruk, is dat al helemaal niet het geval. Daarmee functioneren de nieuwe inrichtingseisen indirect wel degelijk als aanmerkingscriteria. Dat is juridisch zeer omstreden. De SGP-fractie vindt dat niet zonder meer wenselijk, zeker gezien de bijzondere positie van het particulier onderwijs. Hoe verhoudt dit zich bovendien tot lid 2 van artikel 23 van de Grondwet: het geven van onderwijs is vrij? Waarom kan niet worden volstaan met een aanmoediging aan de leerplichtambtenaren om meer gebruik te maken van het beschikbare materiaal van de inspectie? Het benutten van de inspectierapporten zal overigens ook een belangrijk deel van de bezwaren van de leerplichtambtenaren zelf, die hun rol in dezen als een oneigenlijke taak zien, wegnemen.

Voorzitter. Het lampje dat ik moet afronden brandt, maar ik heb nog een alinea.

De voorzitter:

Gaat u rustig door. Wij hebben nog reservetijd die u – zullen wij maar zeggen – van uw collega's hebt gekregen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dan kan het lampje misschien wel uit, want het leidt mij maar af. Ik sta liever voor groen dan voor rood. Om over oranje maar helemaal niet te spreken. Dat is mij overigens een dierbare kleur.

Het geheel overziende ziet mijn fractie nog wel problemen om de voorgestelde, onzes inziens drastische wijzigingen door te voeren. Uiteraard heeft ook mijn fractie vragen bij de manier waarop bijvoorbeeld de Iederwijsscholen invulling geven aan hun onderwijstaak. Het is daarom goed dat er sprake is van een marginale kwaliteitstoets. Ouders zullen ongetwijfeld ook de vinger aan de pols houden bij de opbrengsten van het particulier onderwijs. Als deze opbrengsten uiteindelijk niet opwegen tegen de opbrengsten van het bekostigde onderwijs, zal het particulier onderwijs vanzelf een krimp vertonen.

Wij moeten ons overigens niet laten leiden door de actualiteit van een bepaalde vorm van particulier onderwijs. In het voorliggende wetsvoorstel is de positie van particuliere scholen als zodanig aan de orde. Dat is die generieke benadering waarover ik het zojuist bij interruptie met mevrouw Kraneveldt had. Als de regering van mening is dat het overgrote deel van de kwaliteitseisen die gelden voor het bekostigde onderwijs in gelijke mate ook van toepassing moet zijn op het niet-bekostigde onderwijs, tast dat het karakter van het particulier onderwijs wezenlijk aan. De marges tussen bekostigd en niet-bekostigd onderwijs worden dan erg dun en de keuzevrijheid van ouders navenant minder. Mijn fractie is van mening dat binnen de bestaande regelgeving sprake is van een evenwichtiger positie van het particulier onderwijs dan in de voorliggende voorstellen. De regering in casu deze staatssecretaris zal dus een sterke overtuigingskracht aan de dag moeten leggen om mijn fractie aan haar kant te krijgen. Iets wat ik in deze eerste termijn dogmatisch overigens niet uitsluit.

De vergadering wordt van 16.40 uur tot 16.55 uur geschorst.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Om te beginnen feliciteer ik de heer Jasper van Dijk met zijn maidenspeech. Ik heb dat net ook al in de zaal gedaan. Daarnaast dank ik de Kamer hartelijk voor de inbreng. Het is voor mij in zekere zin ook een soort maidenspeech, omdat ik heel lang aan de andere kant heb gezeten, zoals dat heet. Daarom weet ik hoe belangrijk de inbreng van de volksvertegenwoordiging is. Ik hecht daar zeer veel waarde aan en ik hoop eerlijk gezegd op een goede samenwerking in de komende jaren.

Ieder kind heeft recht op goed onderwijs. Het kan niet zo zijn dat kinderen in de leerplichtige leeftijd niet leren lezen en rekenen en niet de kans krijgen om zichzelf te ontwikkelen en de kennis en vaardigheden op te doen die nodig zijn om goed te kunnen functioneren in onze samenleving. Het wetsvoorstel dat wij vandaag met elkaar bespreken, gaat over het waarborgen van het recht op goed onderwijs door te zorgen voor heldere beoordelingscriteria en voor adequaat toezicht, ook op scholen die niet worden bekostigd door de overheid.

Veel woordvoerders hebben eraan gerefereerd dat de Kamer tijdens de vorige kabinetsperiode een aantal keren heeft gesproken over de situatie in het particulier onderwijs. De aanleiding hiertoe werd gevormd door de zorgen die toen bestonden over de kwaliteit van het onderwijs aan Iederwijsscholen en het feit dat het aantal particuliere scholen in de laatste jaren is toegenomen. Ik zal later in mijn beantwoording nog zeggen wat de actuele cijfers zijn, want daar is naar gevraagd.

De Kamer heeft verscheidene overleggen gevoerd over deze problemen. Een duidelijke meerderheid heeft daarbij te kennen gegeven dat wijzigingen in de regelgeving nodig zijn om te zorgen voor heldere criteria, een heldere rolverdeling en goed toezicht op particuliere scholen. Dit alles heeft geleid tot het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken.

Ik zal dieper ingaan op een aantal punten die ik heb geclusterd. Het eerste onderwerp is de noodzaak van het wetsvoorstel. Daarna zal ik iets zeggen over de uitgangspunten en criteria, de rolverdeling die in dit wetsvoorstel voor de verschillende instanties is weggelegd, een aantal andere vragen die door de Kamer zijn gesteld, en de amendementen die zijn ingediend, want de Kamer heeft natuurlijk recht op een oordeel daarover.

Allereerst ga ik in op de noodzaak van het wetsvoorstel. Waarom is dit van belang? De leerplicht is er niet alleen om vast te leggen dat ouders verplicht zijn om hun kinderen naar school te sturen, waardoor leerlingen automatisch ook verplicht zijn om naar school te gaan. De leerplicht is ook bedoeld om ervoor te zorgen dat ieder kind krijgt waar het recht op heeft en dat is goed onderwijs. De huidige Leerplichtwet biedt hiervoor helaas onvoldoende garanties. Het is onvoldoende duidelijk wat er van scholen wordt verwacht om aangemerkt te worden als een school in de zin van de Leerplichtwet. Dit leidt tot onduidelijkheid bij verschillende partijen, zoals schoolbesturen, leerlingen, ouders, maar ook de leerplichtambtenaren. Zij hebben zelf aangegeven meer behoefte te hebben aan duidelijkheid.

De verdeling van de taken en rollen van de betrokken partijen is onvoldoende helder. Wat doet de leerplichtambtenaar en wat doet de inspectie? Een deel van de leerplichtambtenaren bleek in de praktijk geen advies te vragen. Er zijn ook gevallen bekend dat leerplichtambtenaren wel advies hebben aangevraagd, maar er vervolgens niets mee deden of het advies in ieder geval niet volgden. Het is onduidelijk waar de grens ligt om het minimum van de rechten van het kind te waarborgen. Ik hoop dat alle woordvoerders het met mij eens zijn dat hierover geen onduidelijkheid zou mogen bestaan.

De criteria die in dit wetsvoorstel worden gesteld, hebben dus tot doel om een minimumgrens te stellen, om te waarborgen dat het recht op onderwijs van kinderen in de leerplichtige leeftijd wordt gerespecteerd. Het gaat om waarborgen die aan alle leerlingen moeten worden geboden, of zij nu aan een bekostigde of particuliere school onderwijs volgen. Het uitgangspunt daarbij is helder: pluriformiteit en vernieuwing binnen de grenzen van de kwaliteit. De criteria bieden daarom maximale vrijheid aan particuliere scholen om zelf de wijze van aanbieden en organisatie van het onderwijs te bepalen. Omdat een aantal leden hiernaar indringend heeft verwezen, zal ik later nog uitgebreid op het raakvlak met artikel 23 van de Grondwet ingaan.

De criteria gaan uit van vier basiseisen: een ononderbroken ontwikkeling; voldoende basis voor vervolgonderwijs; voldoende basis voor participeren in de samenleving en een brede ontwikkeling van de persoonlijkheid. Om hieraan invulling te geven, wordt een aantal bepalingen uit de WPO en de WVO – voor de liefhebbers: de Wet primair onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs – die van toepassing zijn voor bekostigde scholen, ook van toepassing verklaard op het particulier onderwijs. Het gaat hierbij allereerst om de kerndoelen van zowel het primair als het voortgezet onderwijs. Daarnaast gaat het om een aantal aanvullende eisen op het terrein van de verplichte vakgebieden, onder andere Nederlands, Engels, rekenen en wiskunde. Verder gaat het om extra zorg voor kinderen met speciale behoeften, ondersteuning aan zieke kinderen, het aantal schooljaren waaraan bijvoorbeeld een basisschool moet voldoen en bevordering van actief burgerschap, integratie en ontwikkeling van creativiteit. Niet van toepassing zijn de criteria die niet gerelateerd zijn aan die minimumwaarborgeisen of minimumwaarborgnormen. Het gaat hierbij om voorschriften voor het bekostigd onderwijs die betrekking hebben op allerlei zaken, zoals organisatie, administratie, medezeggenschapsraad, schooltijden, jaarverslag en managementstatuut. Het onderscheid wordt dus heel helder gemaakt. Daarop beoordelen wij niet.

Dit wetsvoorstel schept helderheid in de rolverdeling tussen inspectie en leerplichtambtenaar.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik kan het toch niet laten om weer te beginnen over een aantal andere vormen in het particulier onderwijs, waaronder het thuisonderwijs en bijzonder particulier onderwijs. De zevendedagsadventisten hanteren bijvoorbeeld hun eigen kerndoelen. Gaat dit echt voor iedereen gelden of wordt er een uitzondering gemaakt voor de Iederwijsscholen?

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, wij gaan een algemene lijn voor het particulier onderwijs maken. Er is geen onderscheid tussen het een en het ander. De rechtsongelijkheid moeten wij natuurlijk niet bevorderen. Op het punt van het naleven van de kerndoelen kunnen scholen echter de ruimte hebben om daaraan hun eigen invulling te geven, net zoals dat in de geldende wetgeving voor het bekostigde onderwijs aan de orde is. Dat betekent dus dat je – zelfs op het punt van de inhoud – als je maar tot het goede resultaat komt, ruimte krijgt om tot dat resultaat te komen. Ik wil wel het een en ander zeggen over het thuisonderwijs, maar ik kom liever later in mijn beantwoording op dit punt terug. Dit is heel nadrukkelijk een gescheiden traject. Dat heeft ook iets te maken met het feit dat het thuisonderwijs ook gaat over leerlingen die niet leerplichtig zijn, omdat zij een vrijstelling hebben ontvangen. Dat is echt iets anders dan wat wij nu hier bespreken.

De heer Slob (ChristenUnie):

U geeft aan dat zeker de huidige kerndoelen ruimte bieden voor eigen invulling. Dat geldt voor het bekostigde onderwijs, maar ook voor de particuliere scholen. Dat is echter de huidige situatie, want de wet kan in dat opzicht natuurlijk weer veranderen. In het verleden hebben wij ontzettend veel kerndoelen gehad. Uitgaande van de wetgeving zoals wij die nu gaan veranderen, zou dat onverkort ook voor het particuliere onderwijs gaan gelden. Is het misschien mogelijk dat soms, als daar redenen voor zijn, ontheffing kan worden gegeven van bepaalde kerndoelen omdat een school voor particulier onderwijs vanuit een bepaalde overtuiging misschien een andere keuze maakt? Dat was in de oude wetgeving wel aan de orde en zo behoud je toch nog enigszins een onderscheid tussen bekostigd onderwijs en niet bekostigd onderwijs.

Staatssecretaris Dijksma:

Volgens mij behouden wij dat onderscheid tussen bekostigd en niet bekostigd onderwijs juist – ook los van de kerndoelen – door aanmerkelijk minder te kijken naar de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de organisatie van het onderwijs. Op het punt van de kerndoelen geldt in het bekostigd onderwijs dezelfde mate van vrijheid als nu om toch tot een bepaald resultaat te komen. U loopt vooruit op de mogelijkheid van nieuwe wetgeving die het een en ander aanscherpt wat de inhoud van de kerndoelen betreft. Ik kan daar nu niet op vooruitlopen, want wij moeten eerst eens rustig bekijken hoe wij ermee verdergaan. Bovendien zit u er zelf bij.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik mag toch aannemen dat de kerndoelen die wij hebben voor iedere school in gelijke mate gelden?

Staatssecretaris Dijksma:

Natuurlijk gelden de kerndoelen voor iedere school in gelijke mate. Alleen, ze zijn een instrument om te komen tot een bepaald doel. Je wilt namelijk een bepaalde kwaliteit en dat leerlingen op een bepaald niveau worden gebracht, zodat hun kansen in het voortgezet onderwijs optimaal zijn. Dat staat hier ook. De uitzonderingsnormen die er op dit moment zijn – de Kamer was er zelf bij toen die werden vastgelegd – gelden ook in dit geval. Wij gaan geen rechtsongelijkheid creëren voor particuliere scholen. Wij gaan die niet als het ware nog strenger op de inhoud beoordelen dan het bekostigde onderwijs.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Dat begrijp ik en dat waardeer ik ook. U noemde net een aantal heldere criteria. Als daarop getoetst wordt, wordt voor iedere school gelijk getoetst. Of het nu gaat om een Iederwijsschool die niet functioneert en bijvoorbeeld kinderen aflevert die niet voldoen aan de kerndoelen op het gebied van rekenen en taal, dan wel om een moslimschool die niet voldoet aan het kerndoel kinderen helpen te integreren in de samenleving, voor beide scholen gelden de kerndoelen in gelijke mate.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, er is geen enkele rechtsongelijkheid tussen de wijze waarop wij het bekostigde onderwijs op dit onderwerp beoordelen en de wijze waarop wij dat doen met het particuliere onderwijs.

De heer Dibi (GroenLinks):

Er is al eerder gezegd dat deze wetswijziging raakt aan de vrijheid van onderwijs. Ik noemde niet voor niets het voorbeeld van de zevendedagsadventisten. Ik denk dat mevrouw Verdonk ook helder wil hebben, dat zowel een school die op basis van een levensovertuiging opereert als een Iederwijsschool zal moeten voldoen aan de kerndoelen die u in deze wetswijziging nastreeft.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik heb volgens mij net al helder gezegd dat wij scholen niet op basis van voorkeuren beoordelen. Daar waar de huidige wetgeving voor het bekostigde onderwijs regels stelt voor de wijze waarop er met de kerndoelen wordt omgegaan, worden die ook gehanteerd voor het particuliere onderwijs. Er zit geen smaakverschil in.

Ik wil nog een eerste algemene opmerking maken over de rolverdeling tussen inspectie en leerplichtambtenaar, want met dit wetsvoorstel scheppen wij daarover helderheid. De leerplichtambtenaar beslist of een particuliere school aan de eisen voldoet, maar moet die beslissing in alle gevallen nemen op basis van het advies van de inspectie. Daarnaast wordt voorgeschreven welke stappen de leerplichtambtenaar neemt als een school naar het oordeel van de inspectie niet voldoet aan de criteria van de wet. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was sprake van een aanwijzingsbevoegdheid van de minister in plaats van een aanwijzingsbevoegdheid van de leerplichtambtenaar. Op basis van het advies van de Raad van State, waarvan ik hoop dat u het allen zeer goed hebt gelezen, is dit heroverwogen. De Raad van State maakte in zijn advies heel helder dat wij de vrijheid van onderwijs raken door de minister of in dit geval de staatssecretaris in die positie neer te zetten. Om dat te ondervangen, hebben wij ervoor gekozen om expliciet voor te schrijven dat de leerplichtambtenaar zich moet baseren op het advies van de inspectie.

Heel veel leden hebben het een en ander gezegd over artikel 23 van de Grondwet. De vraag luidt: is het wetsvoorstel in overeenstemming met de vrijheid van onderwijs? Het belijden van een eigen geloofs- en levensovertuiging en de ruimte om onderwijs naar deze inzichten in te richten, zijn een groot goed. Dat staat hier ook niet ter discussie. Veel leden hebben echter al opgemerkt dat kinderen in de leerplichtige leeftijd wel moeten leren lezen en rekenen en de kans moeten krijgen om zich te ontwikkelen en kennis en vaardigheden op te doen die nodig zijn om goed te kunnen functioneren in deze samenleving. De rechten van de ouders worden op dit punt dus eigenlijk begrensd door de plicht en de verantwoordelijkheid van de overheid om te handelen in het belang van het kind. Ouders zijn met het oog op het belang van het kind verplicht om een zekere bemoeienis van de Staat te accepteren met het onderwijs aan hun kinderen. In artikel 23 is niet voor niets vastgelegd dat het geven van onderwijs in Nederland vrij is behoudens toezicht door de overheid. Dit toezicht is een uiting van de verantwoordelijkheid van de overheid voor de kwaliteit van het onderwijs; dat geldt ook voor het particulier onderwijs. Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is ruimte voor pluriformiteit en innovatie, maar altijd met de waarborg van kwaliteit. Naar mijn mening wordt die ruimte met dit wetsvoorstel geboden.

De vraag is of het toepassen van de kerndoelen een te grote beperking van de vrijheid van onderwijs vormt. De Raad van State oordeelt in haar advies dat het van toepassing verklaren van de kerndoelen op het particulier onderwijs in overeenstemming is met artikel 23 van de Grondwet. De Raad merkt daarbij wel op dat er in relatie tot het bekostigd primair onderwijs ruimte is voor een eigen invulling; die ligt in de kerndoelen en de beoordeling van het particulier onderwijs. Het wetsvoorstel, waarin aanvankelijk ruimte werd gegeven aan de minister om een en ander aan te wijzen, is op dit punt, na de kritiek van de Raad van State, aangepast. In het huidige wetsvoorstel is vastgelegd dat particuliere basisscholen net als bijzondere basisscholen eigen kerndoelen kunnen vaststellen. Die moeten van hetzelfde niveau kunnen zijn als de doelen die zijn vastgelegd in de Wet op het primair onderwijs. Bekostigde scholen kunnen ervoor kiezen om eigen kerndoelen vast te stellen en dat geldt dus ook voor de particuliere scholen. Laat duidelijk zijn dat ik nu spreek over het primair onderwijs. Die kerndoelen moeten naar de inspectie worden gestuurd.

De heer Van der Vlies en de heer Slob hebben gezegd dat de Raad van State oordeelt dat het van toepassing verklaren van artikel 8 een te grote inperking is op de vrijheid van onderwijs. Zij vragen waarom dat artikel toch is opgenomen in het wetsvoorstel. De Raad van State stelt in haar advies inderdaad dat het van toepassing verklaren van de eisen van artikel 8 in de Wet op het primair onderwijs een te forse inperking van de vrijheid van onderwijs inhoudt omdat de nadruk daarmee te veel wordt gelegd op de inhoud van het onderwijs. De Raad van State oordeelt dat deze eisen niet tot de minimumwaarborggrenzen behoren. Ik heb dat advies niet overgenomen. In artikel 8 staat een aantal zaken waarbij evident blijkt dat alle kinderen, ongeacht of zij op een bekostigde of particuliere school zitten, er aanspraak op kunnen maken. Ik noem bijvoorbeeld de extra zorg die leerlingen nodig hebben en de aandacht voor bepaalde ontwikkelingen, zoals de emotionele ontwikkeling. Daarnaast worden met artikel 8 ook zaken bepaald die tot de minimumwaarborggrens behoren omdat deze nodig zijn om te kunnen participeren in de samenleving: kennis van andere culturen, actief burgerschap.

Er is een verschil van opvatting met de Raad van State over de wijze waarop wordt gekeken naar het toetsingskader van de inspectie. Een aantal leden vroeg waarom het wetsvoorstel wordt ingediend. Er is immers een goed toetsingskader voor de inspectie, waar deze al mee aan de slag is gegaan. Het punt is juist dat dat toetsingskader een wettelijke basis ontbeert. Die bespreken wij vandaag. De inspectie kan dat toetsingskader pas goed gebruiken als daarvoor een juridische basis is verschaft. Dit wetsvoorstel is nodig om de inspectie in staat te stellen om hetgeen zij doet bij de beoordeling van particuliere scholen vol te kunnen houden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijn fractie erkent de worsteling over de vraag hoe het dan precies moet. Op dat punt is er geen sprake van verschil. Als ik de staatssecretaris zo beluister, vraag ik mij echter af welke vrijheden het particulier onderwijs nu nog heeft ter onderscheiding van de andere onderwijssoorten, namelijk het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs. Ook die onderwijssoorten hebben namelijk ruimte om de kerndoelen naar eigen inzichten in te vullen, zij het dat daar de toezichtsfunctie wel gaat spelen, maar dat is hier ook het geval. Wat onderscheidt nu nog precies het particulier onderwijs van het andere onderwijs, los van de bekostiging?

Staatssecretaris Dijksma:

Het punt van de inhoud hebben wij net al met elkaar besproken. De identiteit is natuurlijk ook iets waarvoor een school ruimte heeft en houdt, gezien artikel 23. Daarnaast zijn voor de beoordeling van het particulier onderwijs niet van toepassing alle criteria die niet zijn gerelateerd aan de minimumwaarborgen. Ik zal het even omdraaien: wij kijken bijvoorbeeld niet naar de organisatie van het onderwijs, dus hoe het zit met zaken zoals medezeggenschapsraden en schooltijden. Ook de wijze waarop het jaarverslag tot stand komt en de interne verantwoording vallen, naast de identiteit van de school en de inhoudelijke ruimte om naar eigen inzicht te opereren, onder de optelsom van zaken waardoor particuliere scholen een eigen positie blijven houden. Laten wij helder zijn: als het gaat om identiteit, is ook de wijze waarop het pedagogisch klimaat wordt georganiseerd voor deze scholen heel belangrijk. Daarvoor houden zij alle ruimte. Ook de zogenoemde radicale vernieuwers kunnen hun eigen pedagogische inzichten blijven vormgeven.

De heer Pechtold (D66):

Vallen zaken zoals medezeggenschap in de ogen van de staatssecretaris ook hieronder? Vindt zij dat het bij het pedagogisch concept past om geen minimumeisen te stellen aan de invloed die ouders of wie dan ook hebben op medezeggenschap?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik begrijp de vraag van de heer Pechtold, maar als wij deze zaken er allemaal onder scharen, komen wij bij een heel ander probleem terecht. Dan komt de discussie ter tafel over de wijze waarop artikel 23 zo'n beoordeling als het ware in de klem zet. De Grondwet maakt het volgens mij onmogelijk om te doen wat de heer Pechtold vraagt.

De heer Pechtold (D66):

Het antwoord van de staatssecretaris is niet heel overtuigend. Zij heeft het over een discussie die dan ter tafel komt en gebruikt de woorden "volgens mij". Maakt de Grondwet het onmogelijk of niet? De pedagogische kant van het verhaal is helder. Medezeggenschap is echter iets waarnaar wij in Nederland moeten streven. Ook de staatssecretaris zou vanuit haar positie moeten proberen om het misschien niet zo zeer af te dwingen, maar de scholen er toch wel zeer voor te enthousiasmeren.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat begrijp ik. Het oorspronkelijke wetsvoorstel, waarin eigenlijk alleen voor de minister een rol was weggelegd, werd echter al met het zwaarste dictum teruggestuurd door de Raad van State. Het kan niet, omdat het de vrijheid van onderwijs raakt. Als wij verder gaan dan de minimumnormen die wij in de wet kennen, ben ik ervan overtuigd dat wij onmiddellijk in de problemen komen omdat dit juridisch geen stand kan houden in relatie tot de vrijheid van onderwijs. Ik hecht er net zoals de heer Pechtold heel veel waarde aan dat ouders een belangrijke rol kunnen spelen in de wijze waarop onderwijs tot stand komt. Laten wij niet vergeten dat het hier juist gaat om scholen die ouders zelf mede hebben opgericht. Zij zullen zich er echt wel van vergewissen dat hun rol daarbij prominent is. Dit is niet het type onderwijs waarbij ouders achteraan in de rij staan om invloed uit te oefenen. Dat ondervangt inhoudelijk het bezwaar van de heer Pechtold.

Er is gesteld dat de bepalingen in artikel 8 van de wet niet nodig zijn omdat artikel 8 van de Grondwet al een basis biedt om scholen aan te pakken die een bedreiging vormen voor de democratische rechtstaat. Dat is inderdaad het geval, maar het doel van dit wetsvoorstel is om een minimumgrens te stellen waarop leerplichtige leerlingen aanspraak kunnen maken. In dat licht zijn zaken opgenomen die ervoor zorgen dat leerlingen een rol in de samenleving kunnen spelen. Het doel van dit wetsvoorstel is in eerste instantie niet om scholen aan te pakken die een bedreiging vormen voor de rechtstaat. Als er een probleem op dat vlak is, zal ik natuurlijk handelen; daarover hoeft geen twijfel te bestaan. Dit wetsvoorstel is echter niet met dat doel gemaakt. De verwijzing naar dat artikel is hierbij dus minder aan de orde.

Bekostigde scholen krijgen bij het constateren van onvoldoende kwaliteit de kans om een verbetertraject te doorlopen. Er is gevraagd waarom particuliere scholen die mogelijkheid niet krijgen. Het is van belang om daarbij onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande particuliere scholen. Als bij bestaande particuliere scholen een probleem wordt geconstateerd, krijgen ook zij de kans om zo'n traject te doorlopen. Daar zitten namelijk leerlingen, met wie wij zorgvuldig moeten omgaan. Bij het oprichten van een nieuwe school is er echter een groot verschil tussen scholen die wel en scholen die niet voor bekostiging in aanmerking willen komen. Het oprichten van een bekostigde school is namelijk sowieso al omgeven met allerlei waarborgen die samenhangen met de voorwaarden om aan die bekostiging te voldoen. Zo moet het passen in het scholenplan en moeten er prognoses en statuten worden overlegd. Oprichting gebeurt bovendien veelal door besturen waaronder al andere scholen vallen. Bij particuliere scholen ontbreken dergelijke waarborgen. Daarom is het gerechtvaardigd dat voor hen een ander regime geldt.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Stel dat ik met andere ouders een nieuwe school sticht. Dan moeten wij een tijdje aan te gang zijn voordat er een inspecteur langskomt. Als er dan iets mis is, moeten wij toch een beetje de tijd krijgen om zaken te verbeteren. Hoe verloopt dat dan? Moeten wij ons al binnen een maand verantwoorden of krijgen wij langer de tijd? Hoe zullen leerplichtambtenaren en de inspectie daarmee omgaan?

Staatssecretaris Dijksma:

De inspectie kan alleen maar een oordeel vellen op basis van kennis van zaken. Wanneer men weet hoe een school presteert, dan komt er een rapport en kijken leerplichtambtenaren ernaar. Het gebeurt echter ook dat scholen worden gesloten maar vervolgens onder een andere naam weer opduiken. Aan dat soort praktijken moeten wij natuurlijk iets doen op grond van de kennis bij de inspectie en het advies van de leerplichtambtenaren. Anders verschuiven wij namelijk alleen maar het probleem. In zo'n situatie moet je snel handelen en niet afwachten of het deze keer wel goed gaat.

Voorzitter: Verbeet

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Als al duidelijk is waar een school voor staat omdat die onder een andere naam heeft geopereerd, dan is er wellicht voldoende informatie om snel in te grijpen. Wat gebeurt er echter als je een echt nieuwe particuliere school sticht? Stel dat er dan na een jaar of anderhalf jaar een negatief inspectierapport komt. Welke rechten heeft een particuliere school dan om zich te kunnen verbeteren? Hoeveel tijd gunt u die scholen om te laten zien dat zij het wel kunnen? Als wij de criteria op hen van toepassing verklaren, moeten wij een beetje coulant zijn en hun ook de kans geven om te laten zien dat zij het kunnen, zonder overigens een slechte situatie jarenlang te laten voortduren.

Staatssecretaris Dijksma:

Voor particuliere scholen die al aangemerkt zijn, is er geen verschil met bekostigde scholen. Voor beide gelden de bepalingen van de Wet op het onderwijstoezicht. Er komt dan een verbeterplan en opnieuw een onderzoek. Er is een verschil ten opzichte van de nieuwe particuliere scholen. U schetst een situatie van een school die al van start is gegaan. Dit is een andere situatie dan dat een school nog niet is begonnen. Het hangt er dus van af welke situatie zich precies voordoet. In de tweede termijn zal ik uitgebreider en preciezer ingaan op het onderscheid en de gevallen waarin zich dat voordoet. Als een school al draait en dan voor de eerste keer te maken krijgt met een negatief rapport van de inspectie, geldt er rechtsgelijkheid. Als een school nog moet beginnen, terwijl bekend is dat er een probleem speelt, bijvoorbeeld omdat de school eerder gesloten is geweest, maar nu weer opduikt, is er meer ruimte om te beoordelen of er sprake is van een probleem.

De heer Slob (ChristenUnie):

U hebt het over een rapport dat wordt opgemaakt door de onderwijsinspectie. Conform de huidige wet zou de leerplichtambtenaar dat kunnen gebruiken om op basis daarvan een oordeel te kunnen geven, en als het amendement wordt aangenomen is betrokkene daartoe zelfs verplicht. Zegt u nu dat de school gedurende een bepaalde termijn zich kan verweren en de ruimte krijgt om zich te verbeteren, voordat de leerplichtambtenaar in beweging komt? Begrijp ik dat zo goed?

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, dat zeg ik niet. Er is geen beroep mogelijk. Dat is ook nu niet het geval. Als er een advies ligt, neemt de leerplichtambtenaar dat in principe over. Als het amendement-Jan Jacob van Dijk/Kraneveldt wordt aangenomen, ontstaat er een situatie waarin beroep en bezwaar mogelijk zijn. Dan wordt het advies van de inspectie formeel dichtgetimmerd tot een besluit. Zoals het amendement is geformuleerd, moet de leerplichtambtenaar het advies van de inspectie overnemen. Juridisch gezien betekent dit dat er sprake is van een inspectiebesluit. Daartegen kan bezwaar worden aangetekend. In de constructie van het wetsvoorstel is dat niet het geval.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat is een interessante gedachte, die ik zal meenemen bij de overweging van het amendement.

Ik heb nog een vraag over wat u zei over scholen die in een andere gedaante terugkomen, zodat snel moet kunnen worden opgetreden. U hebt grondwettelijk niet de mogelijkheid om met aanmerkingscriteria te komen, zodat u eventueel een school kunt tegenhouden. Gebeurt dan niet waaraan ik in mijn eerste termijn aandacht heb besteed, namelijk dat u deze constructie gaat gebruiken om het zo'n school zo snel mogelijk onmogelijk te maken verder te gaan? Dat zou een niet heel chique U-bochtconstructie zijn.

Staatssecretaris Dijksma:

U gebruikt steeds de term "aanmerkingscriteria", maar dat doen wij nadrukkelijk niet. Ik vind het belangrijk om daarop te wijzen. Gelet op het debat hier in de Kamer, zult u begrijpen voor welk dilemma ik sta. Een ruim gedeelte van de Kamer vraagt mij, op te treden als er sprake is van problemen in het particulier onderwijs. Als er in dat verband een wetsvoorstel wordt ingediend, moet dat natuurlijk wel handvatten hebben, zodat er zo nodig daadwerkelijk opgetreden kan worden. Er is hier ook de stelling geponeerd dat er met de huidige middelen al prima opgetreden kan worden. Als dat het geval was, stond ik hier niet om het wetsvoorstel te verdedigen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dit is geen antwoord op mijn vraag.

Staatssecretaris Dijksma:

Jawel. Ik wil het woord "U-bochtconstructies" ook niet gebruiken, omdat wat wij willen, volkomen past bij de vrijheid van onderwijs zoals wij die nu kennen. Ik wil wel meer dan in het verleden het geval was, de nadruk leggen op dat wat wij van onderwijsgevenden verlangen, namelijk dat er voor onze kinderen kwaliteit geleverd wordt. Inderdaad zijn daarvoor een aantal instrumenten beschikbaar. Het debat gaat nu ook over de vraag of die scherp genoeg zijn dan wel te scherp om te kunnen optreden op het moment dat de kwaliteit van het onderwijs in het geding is. Ik wil hier verdedigen dat dit nodig is. Dat is iets anders dan op een achternamiddag de vrijheid van onderwijs uithollen. Daar sta ik hier namelijk niet voor.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zou het woord "U-bocht" ook niet in de mond genomen hebben, als de staatssecretaris niet had gezegd dat zij het onwenselijk zou vinden dat een school die eerder gesloten is, toch weer ergens anders opduikt. De staatssecretaris heeft ook gezegd dat er, wanneer bij niet-bekostigd onderwijs, dus bij particuliere scholen, de kwaliteit van het onderwijs beneden de maat is en daarover een negatief rapport is verschenen van de onderwijsinspectie, dan een verbeterplan opgesteld kan worden. Wij weten ook dat de inspectie inmiddels al een toetsingskader heeft vastgesteld. Voor 1 april 2006 zijn er door de inspectie bij alle particuliere scholen bezoeken afgelegd. Met de resultaten van dat onderzoek kunnen de leerplichtambtenaren uit de voeten. Ik vraag mij dan toch wel af wat de noodzaak is van dit wetsvoorstel. Lost deze wetswijziging het probleem wel op? De staatssecretaris schetste namelijk een heel ander probleem dan het probleem dat volgens mij nu onderwerp van debat is.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik wil u dan een wedervraag stellen. Welk probleem zijn wij volgens u aan het bespreken?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik dacht dat er geconstateerd werd dat de criteria onduidelijke situaties opleverden. Ik hoor nu dat u eigenlijk scholen wilt bestrijden die eerder gesloten zijn en die nu eventueel elders weer willen beginnen. U zegt echter zelf dat er, wanneer de kwaliteit onder de maat is en er een negatief inspectierapport is, een verbeterplan opgesteld kan worden. Er is dus al lang een mogelijkheid om iets te doen aan de kwaliteit van het onderwijs, ook bij de particuliere scholen. Waarom wordt er niet ingezet op een betere samenwerking en meer inzet in plaats van een hele wetswijziging, die misschien helemaal niets aan de situatie verandert?

Staatssecretaris Dijksma:

De wetswijziging is onder andere nodig om de criteria helder vast te stellen. Het zijn precies de leerplichtambtenaren, over wie u spreekt, die ons gevraagd hebben om dat te doen. Daarom is dit wetsvoorstel dus sowieso nodig.

Met dit wetsvoorstel in de hand kan ik overigens niet letterlijk bij voorbaat het bestaansrecht ontzeggen voor scholen die kwalitatief onder de maat presteren. In dit wetsvoorstel zijn het functioneren van de leerplichtambtenaar en de inspectie, alsook hun onderlinge verhouding helder vastgelegd. Daardoor zijn wij er veel sneller bij, als er kwalitatief onder de maat gepresteerd wordt door een school. In het verleden is een aantal zaken mis gegaan. Anders had de Kamer hier namelijk echt niet zo indringend over gesproken. Welnu, die zaken kunnen wij nu sneller bij de kop pakken.

De Kamer moet ook weten wat zij wil. Als er bijvoorbeeld bij Iederwijsscholen of andere scholen uit het particulier onderwijs problemen zijn, vraagt de Kamer aan de minister van Onderwijs of daar direct wat aan gedaan kan worden, graag met boter en suiker. Wanneer er een wetsvoorstel is waarin dit geregeld wordt, vraagt de Kamer of dat eigenlijk wel nodig is.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik weet wat ik wil en ik weet wat de fractie van GroenLinks wil: als de kwaliteit beneden de maat is, moet er opgetreden worden. Als dat nu al kan, graag. U wekte evenwel de indruk dat er nu al opgetreden zou kunnen worden. Als daarvoor een wetswijziging nodig is, moet die er komen. U begint echter over het aanpakken van gesloten scholen die ineens weer opduiken, maakt u zelf niet zo duidelijk wat u precies wilt.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik wil juist wat u wilt. Ik wil dat zodra de kwaliteit onder de maat is, wij iets kunnen doen. Zo simpel ligt het. Hiervoor hebben wij een wettelijke basis nodig, zodat ons beleid stand kan houden. Dat betekent dat dat prachtige toetsingskader waarover u spreekt, een wettelijke basis nodig heeft. Wij kunnen dat met elkaar vaststellen en daarbij hebben wij uw steun hard nodig.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Door uw antwoord op een vraag van de heer Slob werd ik getriggerd. U gaf aan wat het gevolg zou kunnen zijn van het amendement van mevrouw Kraneveldt en ondergetekende. Daardoor zou er juridisering kunnen optreden. Er zouden beroep- en bezwaarprocedures kunnen ontstaan, maar kan thans het oordeel van een gemeentelijke leerplichtambtenaar ook niet onderworpen worden aan een gemeentelijke beroep- en bezwaarprocedure? Zou het niet beter zijn alles in één hand te houden en op landelijk niveau dergelijke procedures te volgen? Dan zijn die niet bij iedere afzonderlijke gemeente nodig.

Staatssecretaris Dijksma:

Volgens mij kan het oordeel van de gemeentelijke leerplichtambtenaar niet een bezwaarprocedure op lokaal niveau opleveren. Natuurlijk hebben gemeenten hun eigen politieke dynamiek. Er zijn altijd wel mensen die zich met zo'n oordeel bemoeien. Dit soort zaken is dan ook vaak onderwerp van een lokale, politieke discussie.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Deelt u dan de mening van de CDA-fractie dat het verstandig is om juist wel het amendement te volgen, omdat je daarmee een meer eenduidige uitleg krijgt en je dan weet wat precies bedoeld wordt met het oordeel van de onderwijsinspectie?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is de vraag. Wilt u dat er snel gehandeld kan worden? Als u dat wilt, moet je natuurlijk niet verzeild raken in langdurige juridische trajecten. Als die het gevolg zouden zijn van aanneming van uw amendement, zouden die juridische trajecten de snelheid van handelen verminderen. Straks zal ik meer uitgebreid op uw amendement ingaan, maar ik wijs er nu op dat u zelf deze afweging ook moet maken.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Stel dat een leerplichtambtenaar aan de hand van het advies van de onderwijsinspectie een oordeel velt. Dan kan volgens mij de desbetreffende ouder alsnog naar de commissie voor beroep en bezwaar van de gemeente gaan om daar bezwaar aan te tekenen tegen hetgeen naar voren is gebracht. Volgens mij bestaat deze procedure nog steeds. Het risico is dan groot dat je op gemeentelijk niveau veel meer van dit soort procedures krijgt met alle gevolgen van dien.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik zal navragen hoe dit zit. Ik kom er in de tweede termijn op terug.

Mevrouw Kraneveldt vroeg waarom niet per school één leerplichtambtenaar kan worden aangemerkt, namelijk die van de gemeente van vestiging van de school. Als alle leerplichtambtenaren het advies opvolgen, is dat niet nodig. De inspectie zal natuurlijk de coördinatie van het geheel op zich nemen en voor de afstemming zorgen als voor een school een advies wordt uitgebracht. Mocht iemand anders daarom vragen, dan zal zij natuurlijk duidelijk maken dat al een advies is gegeven.

De heer Dibi vroeg waarom ik geen regeling tref voor het thuisonderwijs. Het is mijn bedoeling om binnenkort de Kamer te zeggen hoe ik met betrekking van het thuisonderwijs wil handelen. Dit onderwerp is uit het wetsvoorstel gehaald dat wij vandaag bespreken. Ik heb al gezegd dat dit te maken heeft met het andere karakter van het thuisonderwijs. Bij thuisonderwijs is sprake van een keuze van ouders om van de leerplicht vrijgestelde leerlingen les te laten geven. Dat is echt iets anders dan het beoordelen van particuliere onderwijsinstellingen. In interdepartementaal overleg was met name het ministerie van Justitie kritisch over een voornemen om ook op dit punt een wetsvoorstel neer te leggen. Dat heeft te maken met de twijfel over de noodzaak van het wetsvoorstel. Je moet oppassen dat je niet met een overkill aan wetgeving komt voor een zeer beperkte groep kinderen. Dat is de grondhouding van waaruit ik naar dat voornemen kijk; dat wetsvoorstel ligt er natuurlijk. Wij moeten het in proportie blijven bezien. Als wij wetgeving maken – ik weet dat u daar allemaal uw hobby van heeft gemaakt – dan moet die wel in proportie blijven.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik heb de staatssecretaris een aantal dingen horen zeggen en een vingertje horen opheffen tegen de Kamer, ook nu weer. Wij kennen elkaar nog niet vanaf deze plek, maar ik kan u verzekeren dat het niet mijn hobby is om zomaar wetten te maken. Ik weet zeker dat dit ook voor mijn collega's geldt. Het ene moment wijst de staatssecretaris naar de Kamer en zegt zij dat dit wetsvoorstel er ligt. Er zijn al minstens drie debatten over geweest, dus ik meen dat bewezen is dat het voor vorige kabinetten en voor de Kamer een belangrijk onderwerp is. Een volgend moment doet de staatssecretaris het voorkomen alsof wij geen problemen hebben en hier eigenlijk over niets praten. Ik stel mij voor dat de beantwoording van onze vragen dan ook wat sneller kan. Dan zijn wij zo klaar met dit debat.

Staatssecretaris Dijksma:

Misschien moeten wij toch even onderscheiden waarover wij nu spreken. Wij hebben het vandaag over het wetsvoorstel dat kijkt naar het particulier onderwijs in de zin van de onderwijsinstellingen. Er is mij een vraag gesteld over het onderwijs thuis aan leerlingen. Dat is gewoon iets anders. Ik probeer met uw welnemen op voorhand aan te geven hoe je naar zo'n toekomstig wetsvoorstel kunt kijken. Ik kan mijn kiezen op elkaar houden en er helemaal niets over zeggen, maar ik kan u ook alvast meenemen en laten zien wat er allemaal speelt. Dat geeft de Kamer de ruimte om daarin haar eigen afwegingen te maken. Toen ik Kamerlid was, vond ik het heel belangrijk dat bewindslieden in alle openheid over dergelijke onderwerpen spraken.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Het lijkt mij ook heel goed dat de Kamer efficiënt vergadert. Als wij hier praten over een wetsvoorstel over de onderwerpen A en B, lijkt het mij niet noodzakelijk om te praten over onderwerp C. Het lijkt mij dan ook dat de staatssecretaris een heel kort antwoord kan geven. Ik begrijp het: het is de eerste keer en het is de andere kant. Maar ik wil toch voorstellen dat wij allemaal ons best doen om efficiënt te vergaderen en te doen wat op de agenda staat.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een prachtig voorstel.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, zij het dat vanuit de Kamer aan mij is gevraagd om op dat punt, dat wel degelijk een relatie heeft met dit wetsvoorstel, te antwoorden. Dan vind ik het niet chic om de Kamer daarin te negeren, maar ik neem aan dat u het met mij eens bent.

De heer Jasper van Dijk heeft een vraag gesteld over de wijze waarop wij kijken naar het particulier onderwijs. Hij heeft gevraagd hoeveel particuliere scholen er nu zijn. Dat zijn er op dit moment 49. Ik kan u niet vertellen hoeveel leerlingen er precies op zitten, omdat dat per school sterk varieert. Hij heeft ook gevraagd of wij het niveau van de scholen niet tussentijds kunnen toetsen. De inspectie bezoekt scholen tussentijds, net als in het bekostigd onderwijs. Maar ook hier geldt de rechtsgelijkheid. Wij kennen nog geen tussentijdse toetsen, maar alleen tussentijdse bezoeken van de inspectie. Daarvoor gelden gelijke regels.

De heer Jasper van Dijk heeft gevraagd naar mijn opinie over particulier onderwijs, en daarbij een aantal stellingen neergelegd. De eerste was: het regulier onderwijs faalt. Die stelling kan ik niet onderschrijven. Als je dat opmerkt, doe je al die hardwerkende mensen in het regulier onderwijs tekort, en ik neem aan dat dat niet zijn bedoeling is. De keuze voor particulier onderwijs mag niet worden bepaald omdat ouders het gevoel hebben dat zij in het regulier onderwijs niet aan de bak komen. Maar dat zijn andere woorden dan de wat harde beweringen waarvoor de heer Van Dijk kiest. Verder zegt hij dat goed onderwijs het doel is. Daarmee ben ik het zeer eens.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wachtte nog even, omdat ik mij afvroeg of de staatssecretaris al mijn stellingen gaat beoordelen. Zij moet er nog drie doen. De belangrijkste vraag is, wat de regering vindt van particulier onderwijs. De Partij van de Arbeid heeft gezegd: idealiter gaan alle kinderen naar een reguliere school. Ik vind dat een heel mooi principe. Deelt de staatssecretaris die stelling? Of zit zij meer aan de kant van de ChristenUnie, en vindt zij dat particuliere scholen een gegeven zijn in Nederland, zodat elke ouder het recht heeft om zijn kind naar wat voor school dan ook te sturen?

Staatssecretaris Dijksma:

In onze Grondwet staat dat elke ouder het recht heeft om zijn kind naar welke school te sturen. Als u daarvan af wilt, adviseer ik u om een wijziging van de Grondwet in te dienen, maar die zal ik niet steunen. U kent daarmee de opvatting van deze regering.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is mij iets te makkelijk. Het gaat mij om uw politieke standpunt. Het gegeven is dat er in 2002 vijftien particuliere scholen waren, waarvan wij op de hoogte zijn, zodat het er veel meer kunnen zijn. U zegt dat dat er nu, voor zover u weet, 49 zijn, ofte wel ruimschoots een verdriedubbeling van het aantal. Wat vindt u van die groei? Kunt u duidelijk reageren op de stelling: idealiter zou elk kind naar een reguliere school moeten gaan? Dat is voor mij als staatssecretaris mijn wens.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik kan die stelling niet onderschrijven. Het mag nooit zo zijn dat ouders hun kinderen niet naar een reguliere school sturen, omdat zij twijfel hebben over de kwaliteit van het regulier onderwijs. U mag mij elke dag aanspreken op die kwaliteit daarvan, en mij hiervoor naar de Kamer halen. U wilt mijn politieke standpunt. Dat is helder: artikel 23 Grondwet staat gewoon.

De heer Van der Vlies (SGP):

De staatssecretaris kent het aantal scholen van particuliere snit, niet het aantal leerlingen. Verder staat vast dat het aantal particuliere scholen in de laatste vijf à tien jaar spectaculair is toegenomen. Een heel interessante vraag is dan, hoe dat komt. Waarom laten ouders zich die keuze welgevallen, terwijl die vroeger veel minder werd gedaan?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat ben ik met u eens. Van belang daarbij is ook dat zo'n keuze geen negatieve moet zijn. Op het moment dat ouders ervoor kiezen hun kind naar een particuliere school te sturen, is dat geen keuze omdat zij het gevoel zouden hebben dat hun kind in het regulier onderwijs niet op zijn of haar plek is. De nieuwsgierigheid die u hier toont, is ook de mijne. Eerlijk gezegd betekent aanneming van dit wetsvoorstel niet dat ik die ontwikkeling niet zou willen volgen, en niet zou willen weten wat de achterliggende redenen zijn voor ouders om zo'n keuze te maken. Ik kan mij voorstellen dat wij vanuit het departement met behulp van de bijbehorende instrumenten daarnaar zullen kijken.

De voorzitter:

Ik stel voor om de staatssecretaris alle resterende vragen te laten afdoen en eventuele aanvullende vragen te bewaren voor een tweede termijn, want ik heb begrepen dat u er allemaal naar uitziet dit debat voor de dinerpauze te kunnen afronden.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Ik rond af met mijn commentaar op de twee ingediende amendementen. Dan kunnen wij proberen om in ieder geval mijn termijn binnen één uur te houden, waarmee ik, naar ik aanneem, iedereen een groot plezier doe.

In het amendement op stuk nr. 10 (herdruk) staat dat de leerplichtambtenaar het inspectieadvies moet volgen. Ik laat het oordeel over dit amendement over aan de Kamer. Wij hebben zojuist vrij uitgebreid gesproken over het waarom. In mijn ogen zit dit amendement al in het wetsvoorstel. De leerplichtambtenaar baseert het oordeel immers op het verplichte advies van de inspectie. Het ligt niet voor de hand dat de leerplichtambtenaar op voorhand afwijkt van het oordeel van de inspectie. Als het strakker wordt geregeld, dan heeft dat juridische gevolgen. Er kan bezwaar en beroep ontstaan. Dat kan betekenen dat leerplichtambtenaren in die periode naar de ouders toe geen actie ondernemen. Dan ligt de zaak stil.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

De staatssecretaris komt weer met dat punt van de Commissie beroep en bezwaar. Ik ben benieuwd wat daar in tweede termijn van komt, maar ik heb het zojuist nog even nagetrokken. Het blijkt dat het nu inderdaad op gemeentelijk niveau mogelijk is om in beroep te gaan tegen het oordeel van de leerplichtambtenaar. Dus wat dat betreft is het volgens mij lood om oud ijzer of je de procedure nu op gemeentelijk dan wel op nationaal niveau hebt. Daarmee vervalt volgens mij het bezwaar van de staatssecretaris.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Dat lijkt mij ook heel logisch, want het gaat om de beslissing van de leerplichtambtenaar. Wat de procedure daarvoor is geweest en of het al dan niet een verplichting voor de leerplichtambtenaar is om het advies van de onderwijsinspectie op te volgen, is helemaal niet relevant voor de juridische betekenis van het uiteindelijke oordeel van de leerplichtambtenaar.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik heb de heer Van Dijk al beloofd dat ik een en ander met het oog op de tweede termijn nog precies zal nagaan. Ik blijf er overigens wel bij dat ik het oordeel over het amendement aan de Kamer overlaat. Sommigen van u vinden een aanscherping van de wet van belang; anderen van u vinden dat dit te ver gaat. Het is uw Kamer die uiteindelijk moet oordelen.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik waardeer het dat de staatssecretaris het oordeel overlaat aan de Kamer. Vraag is natuurlijk wel of wij ons met dit amendement oneindig veel juridische rompslomp op de hals halen. Dat is een heel cruciale vraag waarop ik graag een helder antwoord wil krijgen.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik kan niet voorspellen hoe oneindig het is, maar dat het mogelijk gebeurt, is inderdaad zo.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Mogelijk.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat hangt af van de vraag – dat weet u als geen ander – of mensen ook in beweging komen om bezwaar en beroep aan te tekenen. Pas op het moment dat dit gebeurt, ontstaat er een traject. De ervaring nu leert dat als er een juridisch traject is, iedereen stil gaat zitten. Dat betekent bijvoorbeeld dat de leerplichtambtenaar alsdan niet verdergaat met het op de hoogte stellen van de ouders indien er wat aan de hand is op de desbetreffende particuliere school. In dit land geldt dat als hoor en wederhoor nog dienen plaats te vinden, hiervoor alle ruimte wordt geboden, inclusief de daarvoor geldende termijnen.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Kijk, er zijn spelregels en die spreken wij heel duidelijk met elkaar af. Of een ouder wel of niet in beroep gaat, is de keus van die ouder zelf, maar dat staat los van de vraag of het per definitie leidt tot meer juridische procedures als de leerplichtambtenaar wordt verplicht om het advies van de onderwijsinspectie over te nemen.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat gebeurt niet per definitie, maar ik wijs erop dat dit een gevolg kan zijn als ouders daartegen bezwaar aantekenen.

Er is een amendement ingediend dat tot doel heeft om de statuten binnen vier weken aan de minister te sturen, wanneer er een nieuwe school wordt gesticht. Het oordeel hierover is aan de Kamer, maar ik wijs erop dat dit bepaalde administratieve lasten met zich kan brengen. Het doel is dat men afweet van het bestaan van de school, zodat men toezicht kan houden. Dat wordt in principe al bereikt met het wetsvoorstel, omdat een ambtenaar altijd verplicht is om advies te vragen aan de inspectie. Daarmee weet de inspectie automatisch dat die school er is. Het is de vraag of deze bepaling nodig is om te bereiken wat men voor elkaar wil krijgen. Mijn stelling is dat dit in principe al door dit wetsvoorstel gebeurt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb gevraagd of de Onderwijsraad nog betrokken is bij de advisering over dit wetsvoorstel. Dat is wel gangbaar, als het pacificatieaspecten heeft, en dat is hier ook het geval.

In mijn herinnering heeft de Kamer in augustus 2005 voor het laatst uitgebreid over dit onderwerp gesproken naar aanleiding van discussies over bepaalde Iederwijsscholen. Er is daarna nog een aantal particuliere scholen bijgekomen. Is er sinds die tijd sprake geweest van situaties waarin de kwaliteit bij particuliere scholen echt onder de maat was en er niet ingegrepen kon worden?

Staatssecretaris Dijksma:

De laatste vraag wil ik graag in tweede termijn beantwoorden, want dan moet ik naar een aantal casussen kijken. U hebt recht op een precies antwoord en dat heb ik nu niet paraat.

De Onderwijsraad heeft niet naar dit wetsvoorstel gekeken. Er heeft een heel nauwgezette discussie plaatsgevonden naar aanleiding van het advies van de Raad van State over de wijze waarop de reikwijdte van artikel 23 betrekking heeft op dit wetsvoorstel. Er is ook gehandeld naar dat advies. Daarom is de Onderwijsraad niet om een extra advies gevraagd.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden die zij heeft gegeven. Dit heeft ertoe geleid dat in ieder geval helder is geworden hoe er binnen de Kamer naar dit wetsvoorstel wordt gekeken. Volgens mij moet helder over het voetlicht komen dat wij een toetsingskader hebben, maar dat een wettelijk kader ontbreekt om dat op een goede manier te kunnen handhaven. Hierover is een discussie geweest met de leerplichtambtenaren. Zij zeggen dat zij graag verplicht willen worden om advies te vragen aan de onderwijsinspectie om dat toetsingskader op een goede manier te kunnen handhaven. Zij zouden ook graag willen dat dit een bindend advies wordt.

Om die reden hebben wij het amendement op tafel gelegd waarin helder in de wet tot uitdrukking wordt gebracht wat de staatssecretaris in de beantwoording naar voren heeft gebracht en wat helder in de memorie van toelichting staat, namelijk dat het oordeel van de onderwijsinspectie moet worden gevolgd door de leerplichtambtenaar. Dat is voor ons een belangrijke motivatie geweest om dat zo helder neer te leggen. Ik begrijp dat sommige leden vallen over het begrip "aanmerkingscriteria", ook omdat dit een beladen begrip is. Om dat bezwaar weg te nemen,wil ik dit begrip vervangen door "kwaliteitscriteria". Het staat niet in het amendement maar wel in de toelichting. Ik denk dat dit voor de wetsgeschiedenis goed is.

Dan ga ik naar het oordeel van de staatssecretaris. Zij laat het aan de Kamer over om te beoordelen of men hier al dan niet mee moet instemmen. Haar belangrijkste bezwaar of overweging om het op deze manier te doen, is dat je hierdoor het risico loopt dat je veel juridische procedures krijgt. Ja, maar die procedures kun je nu ook krijgen. Sterker nog: je zult ze nu ook krijgen op plaatselijk niveau. Elk besluit van een leerplichtambtenaar, ook op plaatselijk niveau, kan namelijk onderworpen worden aan een commissie beroep en bezwaar. Het grote risico dat je dan loopt, is dat de ene commissie beroep en bezwaar op een andere manier hier tegenaan kijkt dan een andere commissie beroep en bezwaar. Op dit punt is de staatssecretaris onvoldoende ingegaan en dit is voor de CDA-fractie een belangrijk argument om het voorliggende amendement te handhaven. Daarom zal mijn fractie steun verlenen aan dit amendement. Ik ben één van de medeondertekenaars en het is dus vrij logisch dat dit gebeurt; het zou nieuw zijn als het anders zou zijn. Als dit amendement wordt opgenomen, kan de CDA-fractie instemmen met dit wetsvoorstel.

Aangezien de heer Jasper van Dijk zijn maidenspeech hield, kon ik hem niet interrumperen op sommige onderdelen van zijn betoog. Op één onderdeel wil ik ingaan, namelijk de relatie die hij legt tussen de kwaliteit van het regulier onderwijs en de oprichting van particuliere scholen. Die stelling kan absoluut niet bewezen worden. Het kan zijn dat sommigen vinden dat de manier waarop het onderwijs wordt gegeven, niet in overeenstemming is met hun ideeën over de manier waarop onderwijs gegeven moet worden. Het één op één leggen van de causale relatie dat de kwaliteit van het reguliere onderwijs debet is aan de snelle oprichting van het aantal particuliere scholen, werp ik echter verre van mij. Ik word daarin gestaafd vanwege het feit dat in de laatste twee jaar er maar één particuliere school is bijgekomen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb die relatie ook niet één op één gelegd, maar ik heb die stelling voorgelegd aan de staatssecretaris. Ik wilde weten of er überhaupt een verband is. Het hoeft niet 100% of één op één te zijn, maar het verband kan er zijn. Hoe kwalificeert u de verdriedubbeling van het aantal particuliere scholen tussen 2002 en 2005? Vindt de CDA-fractie dit een prima ontwikkeling of baart dit bij u ook enkele zorgen?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

In de eerste plaats maak ik bezwaar tegen het feit dat u hebt gezegd dat tussen 2002 en 2005 het aantal is verdubbeld. Ik vind dat u dan de hele periode moet nemen en dat u dan ook moet zeggen dat sinds 2005 er nog maar één particuliere school bij is gekomen. In de tweede plaats gaat het er bij de CDA-fractie om dat ouders het gevoel hebben dat het onderwijs wordt gegeven dat past bij hun kinderen en bij hun levensopvattingen. Tegelijkertijd is het voor mijn fractie van groot belang dat de in het toetsingskader omschreven kerndoelen gerealiseerd worden in die scholen. Dat staat voor de CDA-fractie recht overeind. Het is de keuze van de ouders om te bepalen of er meer of minder scholen komen, mits die scholen zich maar houden aan de kwaliteitscriteria.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar toelichting op het wetsvoorstel en voor haar antwoorden op de vragen die in de Kamer leven. De kwestie van het eventuele bezwaar en beroep is een lastige. Dat beseft de PvdA-fractie heel goed. Natuurlijk zitten ook wij niet te wachten op ellenlange procedures die tot gevolg hebben dat leerlingen te lang ondeugdelijk onderwijs krijgen. Daar zit niemand op te wachten, maar als wij een uitgebreider toezichtkader loslaten op particuliere scholen, kunnen wij niet ontkennen dat ook die scholen recht hebben op een kans om zich te bewijzen en om te protesteren als zij menen dat zij onrechtvaardig behandeld zijn. Je kunt met rechtsgelijkheid niet selectief gaan shoppen. Ik wacht de nadere antwoorden van de staatssecretaris op dit punt dus af. Ik wil echt graag weten welke scenario's wij nu kunnen krijgen.

Als wij, zoals de heer Van Dijk van de CDA-fractie zojuist betoogde, moeten kiezen tussen bezwaar en beroep bij de gemeente óf bij de rijksoverheid, kiezen wij liever voor de rijksoverheid. Wij denken immers dat daar meer rechtsgelijkheid uit komt dan wanneer al die gemeenten dit moeten gaan beoordelen.

Voorzitter. Er is nog een vraag overgebleven uit mijn eerste termijn en wel in het geval er een negatief inspectierapport ligt en de leerplichtambtenaar uiteindelijk negatief heeft besloten over een school. Mag die school dan blijven werven, zoals nu wel gebeurt, of niet? Kunnen wij daar nu niet iets aan doen?

Ik moet nog even reageren op de interruptie van de heer Van Dijk van de SP in mijn eerste termijn. De weg van het particuliere onderwijs, en zeker thuisonderwijs, is geen gemakkelijke weg voor ouders. Niet in financieel opzicht, maar ook niet als het gaat om de zoektocht naar een school, naar een vorm van onderwijs dat wel bij hun kinderen past. Meestal proberen ouders het eerst in het reguliere onderwijs en lopen daar om diverse redenen stuk. Dat vinden wij jammer en wij vinden dat wij daarvan moeten leren. Wij moeten blijven proberen om dat reguliere onderwijs te verbeteren zodat het echt top wordt en ouders die moeilijke weg niet hoeven te gaan. Maar, dat neemt niet weg dat zij wel het recht hebben om die weg te blijven gaan. Dat respecteren wij, ook wij willen op dat punt niet aan de Grondwet morrelen en wij zeggen niet dat al het particulier onderwijs slecht en elitair is, duur en dus ongewenst! De heer Slob zei terecht dat er ook zeer goede particuliere scholen zijn, zoals de internationale scholen of het Luzac College dat ook leerlingen aan een einddiploma helpt terwijl dat in het reguliere onderwijs niet altijd gelukt is. Wij willen dus niet zo ver gaan als de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording.

Ik heb echt grote zorgen over de groei van het particulier onderwijs. Ik heb het vrijwel alle partijen gevraagd en alleen mevrouw Kraneveldt geeft ten dele toe dat daar wel iets aan zou kunnen gebeuren, maar het CDA heb ik er niet over gehoord en ook de ChristenUnie niet. Ik vind de groei van het aantal particuliere scholen zorgelijk. Particuliere scholen zijn niet voor iedereen toegankelijk. Kijk alleen maar naar de kosten van bijvoorbeeld het Luzac College. Het kost echt € 10.000, € 20.000, € 30.000 per jaar. Natuurlijk, kleine klasjes, een goede begeleiding en ga maar door, maar het is maar voor enkelen toegankelijk en niet voor allen. Daarom maak ik mij zorgen over particuliere scholen ook als het gaat om de integratie. Vaak zijn het kleine groepen van bepaalde leerlingen die er naar toe gaan, terwijl een heel ander soort leerlingen er helemaal niet komt! Ik wil dus echt dat de staatssecretaris straks nog even ingaat op die groei van het particuliere onderwijs en hoor graag wat haar kwalificatie daarvan is. Wil zij het terugdringen of beschouwt zij het maar als een gegeven vanwege artikel 23? Beschouwt zij het als een feit, of zou zij het eigenlijk willen terugdringen? Graag een reactie hierop!

Nog even iets over mijn amendement over de meldingsplicht voor de particuliere basisscholen. De staatssecretaris laat het oordeel aan de Kamer. Ik wijs erop dat dit in het voortgezet onderwijs al realiteit is. Het amendement is in die zin dus een toevoeging, een compleet maken van het hele primaire voortgezet onderwijs. Ik ken ook een voorbeeld van een particuliere school in oprichting en wel in Lelystad. Dat was niet gemeld en wekenlang was het het ministerie en de inspectie niet bekend dat die school werd opgericht. Leerlingen zaten er al, maar niets of niemand kon het dus controleren. Pas toen een journalist erop wees, is de inspectie erop afgegaan! In de memorie van toelichting schrijft de staatssecretaris overigens zelf ook dat er ruis kan ontstaan in de zomerperiode door vertragingen in het aantal aanmeldingen. Ook daarom heb ik dit amendement ingediend. Laten wij dat helder maken!

Ten slotte heb ik een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het aantal bij het ministerie bekend staande particuliere scholen meer dan verdriedubbeld is tussen 2000 en 2005, van 15 naar 48;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de groei van particuliere scholen wordt verklaard en zich verder ontwikkelt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(30652).

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik had een dubbel gevoel over de wetswijziging en dat heb ik eigenlijk nog steeds een beetje. Elk kind heeft recht op goed onderwijs en elke ouder heeft de plicht om ervoor te zorgen dat een kind goed onderwijs krijgt. De wetswijziging is voorgesteld om een minimumwaarborggrens voor ons onderwijs te stellen. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om Platoscholen, scholen van zevendedagsadventisten of Iederwijsscholen. Er waren hier en daar problemen. Om die reden heeft een meerderheid van de Kamer om actie gevraagd. Er ligt nu een wetswijziging op tafel, waarvan ik een beetje het gevoel heb dat het een papieren tijger is. Hoe effectief is deze wetswijziging? Zijn er niet al voldoende mogelijkheden om op te treden als de kwaliteit onder de maat is? Ik hoor graag van de staatssecretaris een overtuigend verhaal over wat zij beoogt met deze wetswijziging en hoe zij de verbeteringen ziet die deze wetswijziging moet bewerkstelligen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik blijf echter met een belangrijke vraag zitten: is dit nu echt nodig? De staatssecretaris heeft zelf gezegd: als het niet nodig was, stond ik hier niet. Ik herinner haar eraan – dat weet zij natuurlijk al – dat de wetgeving is voorbereid door haar voorganger en inmiddels al in de procedure zat. Ik ben er echter van overtuigd dat zij dit wetsvoorstel met overtuiging verdedigt. Bij mij is die echter nog niet goed geland. De heer Dibi vroeg de staatssecretaris zojuist eigenlijk om haar hele eerste termijn over te doen; of dat nodig is, weet ik niet.

Er waren problemen; dat hebben wij nooit ontkend. Destijds in 2003 en 2005 was dat reden voor ons om daarover in gesprek te gaan. Ook mijn fractie vindt dat kinderen in het onderwijs op een goede wijze het een en ander moeten meekrijgen, zodat zij uiteindelijk zelfstandig in het leven kunnen staan. Na augustus 2005 zijn er voor zover mij bekend niet meer zulke grote problemen aan het licht gekomen als daarvoor het geval was. Dat zou kunnen betekenen dat de toen in gang gezette activiteiten resultaten hebben opgeleverd. Als het vastgestelde toetsingskader goed wordt toegepast – degenen die dit toepassen moeten dan wel duidelijkheid hebben over hun positie – kan dat nu al leiden tot maximale transparantie van het functioneren en de kwaliteit van particuliere scholen. Is het in dat licht nog wel nodig om nu met wettelijke kaders en amenderingen te komen?

De staatssecretaris heeft gesteld dat een wettelijk kader noodzakelijk is. Ik zie slechts één partij voor wie het van belang kan zijn, namelijk de rechter. Indien hij aan het einde van een traject wordt geconfronteerd met uitwassen die juridisch optreden noodzakelijk maken, komt er een wettelijke grond voor het toetsingskader. De afgelopen jaren hebben wij van de rechterlijke macht echter niet gehoord dat een wettelijke grond daarvoor noodzakelijk was. Daarin zie ik dus geen aanleiding om tot een wettelijk kader te komen.

Er is een ander punt waardoor mijn fractie grote aarzelingen heeft bij dit wetsvoorstel. Het idee is dat er minimumeisen worden gesteld aan de kwaliteit. Daarvoor valt wel iets te zeggen; in het toetsingskader is daarover het een en ander opgenomen. Dit wetsvoorstel gaat echter wel heel erg ver, wat de staatssecretaris ook heeft toegegeven. Op wat organisatorische zaken na, gaan wij na het aannemen van dit wetsvoorstel nagenoeg dezelfde inhoudelijke eisen stellen aan particuliere scholen als nu aan het bekostigd onderwijs. Bij het bekostigd onderwijs is daar echter meer aanleiding voor, aangezien het naast inrichtingseisen ook gaat om bekostigingseisen. Mijn fractie heeft daar moeite mee omdat zij het ziet als een breuk met het verleden. Er is altijd behoorlijk wat ruimte geweest voor het niet bekostigd onderwijs. Dit moet worden gezien in de lijn van de geschiedenis, in het licht van de wijze waarop daarvoor vanaf 1917 en eigenlijk al daarvoor in Nederland ruimte is geboden.

De staatssecretaris heeft terecht aangegeven dat er goed naar de Raad van State is geluisterd. Naar aanleiding van een aantal vragen over artikel 23 zijn er wijzigingen aangebracht. De staatssecretaris heeft daar een aantal aspecten van overgenomen. Misschien blijft zij daarbij binnen de kaders van artikel 23 van de Grondwet. Een advies van de Onderwijsraad mis ik echter node. Hier wordt immers een behoorlijke stap gezet.

Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Kraneveldt over de mogelijkheden van bezwaar en beroep voor deze scholen. Die hoeft niet centraal te worden geregeld. Dat vond het CDA vroeger ook. Nu is er blijkbaar iets veranderd. Scholen moeten echter de mogelijkheid krijgen om fouten te herstellen. Misschien kan de staatssecretaris in tweede termijn hierop nader ingaan.

De weg die wordt ingeslagen met de particuliere scholen is een duidelijke breuk met het verleden. Ik kan dan ook niet vrijmoedig aan mijn fractie adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen. De kans dat mijn fractie voor dit wetsvoorstel stemt, acht ik niet groot.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Mijn fractie is het debat kritisch gestart. Na hoor en wederhoor zal mijn fractie aan het einde van het debat een zorgvuldige afweging maken.

De staatssecretaris heeft een onderzoek toegezegd naar de motieven voor ouders om voor particulier onderwijs te kiezen. Het is voor mij geen punt van discussie dat de keuzes van ouders in harmonie moeten zijn met het belang van hun kind. Het is goed om daar meer inzicht in te verkrijgen. Het is de laatste tijd wat stil op dat front. In de laatste jaren is er echter sprake van een groeiend aantal ouders dat deze keuze maakt. Ligt de oorzaak in de sfeer van het reguliere onderwijs? Doet dat mensen de vlucht nemen naar vrij onderwijs? Ligt de oorzaak meer fundamenteel? Passen sommige kinderen wel in de bekende methodes, de vaste programma's en het normale tempo? Aan dit alles hangt ook een prijskaartje. Dat werpt voor veel burgers in het land een drempel op.

De fundamentele zaak is de vrijheid van onderwijs. Aan lid 2, artikel 23, van de Grondwet wil mijn fractie niet tornen. Wie vertrouwd is met bekostigde scholen, moet de vrijheid van een andere route niet willen beknotten. Bij artikel 23 van de Grondwet gaat het altijd om de richting en de inrichting van het onderwijs. De staatssecretaris heeft uitdrukkelijk gezegd dat de richting niet ter discussie staat, en dat is ook mijn waarneming. De identiteit staat dus niet ter discussie, maar de vrijheid van inrichting wel. Ik laat even rusten of dat in hoge mate of in geringe mate het geval is of dat er alleen sprake is van "tegen elkaar aan schuren". Het is echter een terechte vraagstelling, die ook mijn fractie in dit debat heeft ingebracht. In de sfeer van de inrichtingsvereisten en de bekostigingseisen gebeurt er wel degelijk iets. De particuliere scholen en de door de overheid bekostigde scholen komen zo dus wel heel dicht bij elkaar te liggen. De beslissende vraag is dan: is dit wetsvoorstel wel nodig om te kunnen optreden? De staatssecretaris heeft dat naar mijn mening wel zwaar aangezet. Ook ik vraag mij af of het wel echt zo is. De heer Slob heeft daarover voortreffelijke woorden gesproken, die ik niet hoef te herhalen. Het is ook in mijn perceptie zo dat in gevallen die voor de rechter moeten worden uitgevochten de rechter door een in de wet gefundeerd toetsingskader meer grond onder de voeten zou krijgen voor een uitspraak. Dat is de enige winst die je dan boekt. Overigens moeten wij niet de suggestie wekken dat wij met lege handen staan zolang dit wetsvoorstel het Staatsblad niet heeft bereikt.

De amendementen betreffen de rolverdeling tussen de inspectie en de leerplichtambtenaren. Wat mij als kritiekpunt rest is dat de leerplichtambtenaar een soort doorgeefluik wordt van wat de inspectie bevindt. Een advies kun je overnemen of naast je neerleggen. Daarin moet je wel wijsheid betrachten, maar het moet niet zo zijn dat men als het ware moet doen wat de ander vindt, want waar blijft dan het zelfstandige oordeel? Leerplichtambtenaren mogen dan tot op zekere hoogte in verlegenheid zitten, maar het is de vraag of dit zo moet worden opgelost.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Als het nu juist de leerplichtambtenaren zijn die daarom vragen, hoe kijkt u er dan tegenaan?

De heer Van der Vlies (SGP):

Dan is het de vraag of zij zichzelf wel voldoende in hun bij wet verankerde functioneren voor vol aanzien.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Is het niet zo dat de leerplichtambtenaren vooral de indruk hebben dat zij de leerplicht moeten gaan handhaven? Zij achten zich niet in staat om te beoordelen in hoeverre een school aan de eisen voldoet. Volgens hen is het beter dat de onderwijs­inspectie dat doet en zij volgen liever het advies als een bindend advies. Vindt u dat geen logische redenering?

De heer Van der Vlies (SGP):

Het gaat mij om de woorden "bindend volgen". Een leerplichtambtenaar die voor een beslissing staat, zal er wijs aan doen zich te laten informeren over wat de inspectie van de desbetreffende particuliere school vindt. Dat kan dan doorslaggevend zijn. In juridische termen is "bindend" echter nog wel wat anders.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Dat klopt, maar een van de ervaringen was nu juist dat bij een aantal leerplichtambtenaren de wijsheid niet aanwezig was om dat te gaan doen. Daarom vindt de vereniging van leerplichtambtenaren dat het veel beter zou zijn om het advies bindend te maken. Dar was ook hun verzoek.

De heer Van der Vlies (SGP):

Je kunt ook de andere kant op redeneren en de leerplichtambtenaren wat meer "body" geven.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Ik zal proberen om staccato een aantal vragen te beantwoorden die in tweede termijn gesteld zijn. Allereerst de vraag van de heer Van Dijk. Het is toch zo, zegt hij, dat er nu ook al bezwaar en beroep geldt tegen beslissingen van de leerplichtambtenaar. Wij hebben dat gecheckt. De Leerplichtwet wordt gehandhaafd via strafrechtelijke weg. In dat geval is de AWB op het onderdeel bezwaar en beroep dus niet van toepassing. Dat wordt ook geregeld in artikel 1:6 van de AWB. Bezwaar en beroep is niet van toepassing op de strafrechtelijke route. Wel zijn er – ik zeg dat er maar bij – commissies in de gemeenten die op allerlei andere onderwerpen bezwaar en beroep mogelijk maken, maar niet in dit geval.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Je kunt echter wel naar de kantonrechter gaan. Als de leerplichtambtenaar dat op tafel legt en dan zou het een strafrechtelijke procedure zijn, dan kun je op dat moment naar de kantonrechter toe gaan. Volgens mij zijn wij dan nog verder van huis dan wanneer het bij de commissie beroep en bezwaar ligt, of wanneer je zou zeggen dat je het op landelijk niveau gaat doen.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik doe het nu even met wat wij in de AWB hebben staan en dat is dat de administratiefrechtelijke route echt gescheiden is van de strafrechtelijke route. Wij weten dat er discussie is – die is ook in deze Kamer al eerder gevoerd – over de vraag of je handhaving niet liever via een andere route dan de strafrechtelijke zou willen. Ik heb hier slechts neergezet hoe het juridisch in elkaar zit.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mag ik de staatssecretaris aanbevelen om nog even na te gaan hoehet precies zit en ons daarover een brief te doen toekomen? De vraag is of op dit moment de gang naar de kantonrechter inderdaad mogelijk is tegen een besluit van een leerplichtambtenaar op gemeentelijk niveau. Als wij dat antwoord nog zouden kunnen krijgen voor de stemmingen van aankomende dinsdag, dan kunnen wij dat optimaal betrekken bij onze beoordeling van de amendementen.

Staatssecretaris Dijksma:

Vanzelfsprekend, geen probleem.

Mevrouw Kraneveldt heeft gevraagd hoe het zit met het doorwerven van leerlingen na een negatief advies. Dat blijft plaatsvinden, maar de leerplichtambtenaar moet de ouders natuurlijk onmiddellijk op de hoogte stellen van het feit dat de school waar hun kinderen naartoe gaan, een negatief advies heeft gekregen. Dat is wat wij nu mogelijk maken. Gezien de vrijheid die er echter ook is om bepaalde zaken te doen, kunnen wij niet nu het werven als zodanig stopzetten.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Dan hebben wij het over de leerlingen die in beeld zijn. Die leerlingen kan de leerplichtambtenaar aanschrijven of althans hun ouders. Maar de ouders van leerlingen die nog niet in beeld zijn, omdat zij nog geworven moeten worden, zouden eveneens moeten weten wat de gegeven situatie is. Begrijp ik het goed dat het heel moeilijk of misschien wel onmogelijk is om tegen scholen te zeggen: als zo'n situatie zich voordoet, dan moet je de ouders verplicht van die situatie in kennis stellen? Dan maken die ouders alsnog hun eigen overweging, maar je moet het ze wel eerlijk vertellen.

Staatssecretaris Dijksma:

De situatie is natuurlijk dat ouders daarvan in kennis moeten worden gesteld. Als zij in beeld zijn, gebeurt dat via de leerplichtambtenaar. Als dit soort situaties aan de orde is, dan is er in de gemeente waar het speelt meestal ook gigantisch veel publiciteit over zo'n zaak. Vaak snelt zo'n bericht via de publiciteit al vooruit naar mensen die nog geworven moeten worden. Als u het anders wilt, zult u met een wijziging moeten komen. Wij hebben het op dit moment zo geregeld dat mensen die in beeld zijn, via de leerplichtambtenaar op de hoogte gesteld worden. De praktijk leert dat er een dynamiek ontstaat waardoor mensen die het eventueel betreft ervan op de hoogte worden gesteld, tenzij zij helemaal geen kranten lezen en zich niet op de hoogte stellen van wat er in hun omgeving gebeurt.

Er was ook nog een vraag over de werking van het verbetertraject. Zodra een school leerlingen heeft, moet de leerplichtambtenaar advies aanvragen bij de inspectie. Dat gebeurt als een school van start gaat. De inspectie brengt het advies zo spoedig mogelijk uit. Er wordt een negatief advies gegeven als blijkt dat de school niet aan de minimale eisen voldoet. Dan is ook duidelijk dat ouders die hun kinderen naar die school sturen niet voldoen aan de leerplichtwet. Een school kan zich uiteraard verbeteren en een nieuw advies vragen aan de leerplichtambtenaar. Dat is echter een ander traject dan wij nu kennen op grond van de Wet op het onderwijstoezicht. Voor nieuwe scholen die een negatief advies krijgen, valt meteen de bijl.

De heer Jasper van Dijk heeft een motie ingediend. Ik had al gezegd dat ik ook benieuwd ben naar de motieven van ouders om voor particulier onderwijs te kiezen. In november 2005 is onderzoek gedaan naar leerlingenaantallen en keuzemotieven. Dat is ook naar de Kamer gezonden. Het kan helemaal geen kwaad om te onderzoeken wat er in de afgelopen periode verder is gebeurd op dat terrein en wat wij daarvan kunnen leren. Er zal een vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Ik ga dus doen wat in de motie wordt gevraagd.

Verschillende fracties vroegen of de wetswijziging die wij nu bespreken echt nodig is. Ik zal ingaan op de inhoudelijke aspecten hiervan en op de ervaringen in de praktijk van de afgelopen twee jaar. Het toetsingskader dat nu wordt gehanteerd, heeft een bredere wettelijke basis nodig dan er nu is. Dat komt onder andere doordat wij een aantal minimum waarborgen willen hebben, ook in het particulier onderwijs, met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast hebben leerplichtambtenaren om duidelijkheid gevraagd. Zij willen dat er heldere criteria worden opgesteld op basis waarvan de inspectie tot een oordeel komt en zij willen duidelijkheid over hun eigen positie daarin. Het is ook voor de betrokken scholen goed en belangrijk om te weten op basis waarvan zij precies worden beoordeeld. Dit wetsvoorstel schept dus helderheid voor iedereen.

Een mogelijk punt van kritiek is dat het voorstel wel erg ver gaat waar het gaat om de inhoud, zoals de heer Van der Vlies zei. Er is ruimte voor de richting, maar op het punt van de inrichting kan discussie worden gevoerd. Ik kan mij vanuit zijn positie voorstellen dat hij dat zegt. Wij moeten ons echter allemaal realiseren dat de wijze waarop wij omgaan met artikel 23 van de Grondwet een kwestie is en blijft van interpretatie. De mate waarin iets in strijd is of schuurt met dit artikel kan soms juridisch heel helder zijn, maar het is niet altijd helemaal duidelijk.

Dit wetsvoorstel is volgens mij niet strijdig met artikel 23. De strekking is dat het geven van onderwijs vrij is, behoudens het toezicht van de overheid. Beide onderdelen daarvan hebben betekenis op zich, maar ook in relatie tot elkaar. Vandaag hebben wij het wat meer over het toezicht van de overheid en een andere keer misschien wat meer over dat andere element van dat grondwetsartikel, het element dat zegt dat het geven van onderwijs vrij is. Wij moeten er heel goed op letten dat wij de reikwijdte van dit artikel in acht nemen. De heer Van der Vlies heeft gezegd dat op zichzelf het gestelde wel juist is, maar dat hij de ontwikkeling die zich nu voordoet, niet goed vindt. Dat is uiteindelijk een politiek oordeel. Ik wil proberen om hem aan de hand van een praktijkvoorbeeld te overtuigen en aan te geven waarom wij moeten handelen als is voorgesteld. Ook de heer Slob vroeg nadrukkelijk naar praktijkvoorbeelden. Hij wilde weten wat er in de afgelopen twee jaar eigenlijk is gebeurd en of het bestaan van dit wetsvoorstel een andere situatie zou hebben opgeleverd dan die wij nu kennen.

Na 2005 waren er scholen die blijkens het algemeen overleg onder de maat waren. De vorige minister kon echter niet optreden. Het ging daarbij om tien scholen, die te onderscheiden zijn in twee categorieën. Twee scholen in het basis- en acht in het voortgezet onderwijs bestaan gewoon terwijl de inspectie een negatief advies over die scholen heeft gegeven. De leerplichtambtenaren hebben dat advies niet opgevolgd. Dat geeft aan dat er wel degelijk de noodzaak is om iets te doen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dit zegt nog niet alles. De vraag is namelijk wat de reden voor de leerplichtambtenaren was om in hun wijsheid te oordelen dat zij dat advies niet één op één zouden moeten overnemen. U zult vast uitgezocht hebben wat voor de leerplichtambtenaren de reden was. Volgens de wet zijn deze ambtenaren niet verplicht om het advies op te volgen.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is zo, maar als u per school wilt weten wat de reden was, dan zal ik die schriftelijk geven. Ik wijs er nogmaals op dat wij de algemene lijn bespreken. Niet elke casus is afzonderlijk aan de orde. Voor zover dat kan, wil ik u wel laten weten op grond van welke argumenten het advies niet is opgevolgd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Er is al een brief toegezegd en als daarin kan worden opgenomen wat de reden was, zal ik dat zeer op prijs stellen.

Staatssecretaris Dijksma:

Wij nemen dat in de brief op.

De heer Van der Vlies (SGP):

Misschien kan dan ook de vraag onder ogen gezien worden of de leerplichtambtenaren het advies niet hebben gevolgd of nog niet hebben gevolgd.

Staatssecretaris Dijksma:

Ook op dat punt zal ik helderheid verschaffen. Ik wijs erop dat acht scholen voor het basisonderwijs een positief advies krijgen op grond van de oude wet, maar niet op grond van de nieuwe. U moet dus weten dat er acht basisscholen zijn die op grond van de wetgeving die wij nog niet hebben aangenomen, gewoon kunnen bestaan, maar die op basis van de thans vermelde criteria vermoedelijk een negatief advies zouden krijgen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Maar daarbij kan meespelen dat er straks een verplichting komt om alle kerndoelen over te nemen, terwijl men daar nu nog van afwijkt. Van zo'n getal word ik dus niet warm of koud. Misschien is dit juist het bewijs dat de duimschroeven worden aangedraaid bij de scholen die nog gebruik maken van hun grondwettelijke vrijheid.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat zou kunnen, maar ik waag dat te betwijfelen. De signalen die wij van de inspectie krijgen, geven aan dat er een algemene zorg is over de kwaliteit van het onderwijs, specifiek bij deze categorie. Daarmee wil ik niet zeggen dat elke particuliere school een slechte school is. Absoluut niet, maar er is echt reden om zorg te hebben over de kwaliteitsnormen voor het particulier onderwijs. Dat zult u ook lezen in het verslag van de inspectie over de staat van het onderwijs.

Mevrouw Verdonk (VVD):

De staatssecretaris zegt met een brief te komen en geeft aan het eind van haar betoog nog enkele zeer intrigerende getallen. Ik wil graag weten wat er precies aan de hand is met de scholen die nu wel een positief oordeel zouden krijgen, maar op grond van de nieuwe wet niet. Ik krijg de indruk dat de staatssecretaris al inzicht heeft in de staat van het onderwijs. Wanneer krijgen wij er inzicht in?

Staatssecretaris Dijksma:

Dit voorjaar komt het onderwijsverslag naar u toe. Wij worden altijd iets eerder op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld om er een reactie op te geven. Als u het rapport van de inspectie krijgt, krijgt u er onmiddellijk een beleidsreactie op van de betrokken bewindslieden. Ik zeg u toe dat wij in het onderwijsverslag de redenen aangeven waarom die acht basisscholen zich niet meer kwalificeren, voor zover dat kan. Je hebt te maken met een situatie waarin je scholen pas kunt beoordelen volgens de nieuwe spelregels. Ik probeer maximaal datgene te doen wat u vraagt met inachtneming van goede bestuursregels.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik vond uw conclusie heel helder: acht scholen voldoen onder de oude wet wel en onder de nieuwe wet niet. Ik neem dan ook aan dat u een heldere toelichting kunt geven.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat klopt, maar het punt is dat ik die toelichting alleen kan geven, als ik daarmee onszelf niet in de problemen breng. Wij moeten kijken hoe wij omgaan met scholen die onder de maat worden bevonden. Ik breng dat niet naar buiten, als ik dat nog niet kan. Ik zal zo precies mogelijk doen wat u vraagt. Ik zeg u toe dat u een overzicht krijgt van de redenen en de problemen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

U heeft gezegd dat u mijn motie overneemt. Dat is heel fijn, want dan kan ik die intrekken. Neemt u het onderzoek dat ik vraag ook mee in het onderwijsverslag? Of kunt u zeggen wanneer dat onderwijsverslag komt?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat kan niet meer worden meegenomen in het onderwijsverslag, want dat is al klaar. Het zal op een ander moment gebeuren. In de brief die u voor de stemmingen dinsdag krijgt, zal ik u laten weten wanneer dat onderzoek klaar kan zijn. Wij willen het natuurlijk goed doen. Eerst moet helder zijn wat de onderzoeksvraag precies is, hoe wij dat gaat uitzetten en wat een reële tijd is voor een kwalitatief goed onderzoek. Ik neem aan dat u het ermee eens bent dat het wel iets moet voorstellen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daar ben ik het zeer mee eens. Wat gaat u doen met de acht scholen die nu niet voldoen aan de nieuwe wet, indien die nieuwe wet niet wordt aangenomen?

Staatssecretaris Dijksma:

Dan hebben zij echt een probleem; dat snapt u. Wanneer bestaande scholen niet aan de norm voldoen, zullen wij ermee aan de slag gaan. Het traject dat in het wetsvoorstel wordt beschreven, treedt dan in werking: advies, leerplichtambtenaar, berichten aan ouders dat leerlingen nu op een school zitten waar in strijd met de leerplicht wordt gehandeld en dan actie.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vroeg wat u gaat doen als de wet níét wordt aangenomen.

Staatssecretaris Dijksma:

Als de wet niet wordt aangenomen, hebben wij geen instrument om er iets aan te doen. Anders hadden wij allang iets ondernomen. Dat snapt u; u kent mij, denk ik.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil niet vervelend doen, maar ik moet dit toch even gezegd hebben. Verschillende fracties hebben gezegd dat zij hier nogal dubbel in staan en nog niet helemaal overtuigd zijn. Wij hebben de staatssecretaris gevraagd om een aantal argumenten, die zij inbrengt in het debat door een aantal cijfers te noemen. Vervolgens weten wij echter niet wat de precieze achtergrond van die cijfers is. Ik vind dat die dan ook niet als argument moeten worden ingebracht in de discussie. Ik wil een goede afweging maken of ik deze wetswijziging moet steunen. Wij kunnen het er allemaal wel over eens worden dat er een wettelijke basis moet zijn voor de toetsingscriteria, maar dan moeten er wel duidelijke argumenten voor zijn. Dan moet ook duidelijk worden wat deze wetswijziging gaat veranderen. Dat is nog steeds niet duidelijk.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik heb gemeld dat er acht scholen zijn die op basis van de huidige wet kunnen doorgaan. Zij moeten sluiten of hebben in ieder geval een probleem op het moment dat dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Dan hebben wij natuurlijk wel een casus. Het wetsvoorstel is nodig om alle redenen die ik eerder gegeven heb. Uit de praktijk van de afgelopen twee jaar blijkt nog steeds dat het nodig is.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik hoop dat de staatssecretaris dat allemaal concreet opneemt in die brief. Wij weten nog steeds niet wat de achtergronden van de sluiting van die scholen zijn.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat heb ik al toegezegd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ben blij dat de staatssecretaris deze gegevens nu gaat verstrekken, maar ik vind het jammer dat zij er in haar eerste termijn niet mee gekomen is. Ik wijs erop dat de gegevens niet moeten gaan domineren in de beoordeling van het wetsvoorstel, al ben ik benieuwd naar de achter de getallen liggende feiten.

Staatssecretaris Dijksma:

Het is ook niet mijn bedoeling om de getallen te laten domineren. In eerste termijn heb ik los van de praktijk willen laten zien waarom het wetsvoorstel nodig is. Het huidige toetsingskader heeft een wettelijke basis nodig. Ik ben mijn beantwoording in tweede termijn begonnen met een meer algemene lijn van argumentatie waarom dit wetsvoorstel nodig is. Ik zal ervoor zorgen dat de informatie naar de Kamer komt, zodat alle leden de precieze achtergronden kennen. Op basis daarvan kunnen zij het oordeel over het wetsvoorstel vellen. Ik hoop natuurlijk op steun.

De voorzitter:

Ik som de toezeggingen van schriftelijke informatie aan de Kamer op:

  • - Binnenkort ontvangt de Kamer een brief met de beleidsvoornemens inzake thuisonderwijs.

  • - Vóór de stemmingen ontvangt de Kamer een brief met informatie over de vraag of de gang naar de kantonrechter mogelijk is bij bezwaar en beroep tegen een beslissing van de leerplichtambtenaar. In deze brief wordt ook informatie opgenomen over de scholen die een negatief advies hebben gekregen dat (nog) niet door de leerplichtambtenaar is opgevolgd. De staatssecretaris zal het in de motie op stuk nr. 12 (30652) gevraagde onderzoek naar de toename van het aantal particuliere scholen verrichten en de uitslag ervan opnemen in deze brief.

  • - In het volgende Onderwijsverslag zal worden ingegaan op scholen die volgens de nieuwe regelgeving een negatief advies zouden krijgen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan trek ik mijn motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Jasper van Dijk (30652, nr. 12) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen over het wetsvoorstel.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven