Noot 1 (zie blz. 777)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (30 300-XIV) en van het Diergezondheidsfonds (30 300-F) voor het jaar 2006 en de reactie van minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op het 90-Puntenplan van het CDA

PvdA

Vraag: Wat vindt de minister van het koppelen van de weidegang als voorwaarde aan de toeslagen of de melkpremie?

Antwoord: Een dergelijke koppeling aan toeslagen is op basis van de communautaire regelgeving niet mogelijk, keuzes hiertoe zijn in 2004 reeds gemaakt en besproken met uw Kamer.

Mede omdat de melkpremie nog maar tot 2007 zal bestaan (waarna het opgenomen wordt in het stelsel van bedrijfstoeslagen) heb ik toen ook besloten, en aan uw Kamer gemeld, hierin ook geen nadere differentiatie of voorwaarden aan te brengen. Dit laatste argument wordt in de richting van 2007 alleen maar sterker.

Voor mijn inzet op het gebied van het stimuleren van weidegang verwijs ik u verder kortheidshalve naar mijn brief van 27 mei jl. in reactie op de motie Atsma.

Vraag: Wil de minister de financiering van schutstallen ondersteunen?

Antwoord: Mijn antwoord hierop is hetzelfde als vorig jaar. Voor verwaarloosde landbouwhuisdieren is het creëren van een dergelijke voorziening niet nodig. De huidige structuur volstaat. In de eerste plaats bestaan er op dit moment al vertrouwensteams die worden ingeschakeld wanneer het dreigt mis te gaan; dus inschakeling vóór van daadwerkelijke ernstige verwaarlozing sprake is. Wanneer het onverhoopt toch mis gaat, worden de dieren in beslag genomen en wordt gezorgd voor een opvang van de dieren elders.

De handelwijze welke wordt toegepast indien er bij de AID gedumpte landbouwhuisdieren worden gemeld is dat allereerst wordt gepoogd de eigenaar van het dier op te sporen via de identificatie en registratie van het dier. Mocht de eigenaar niet kunnen worden opgespoord dan probeert de AID het dier verantwoord te plaatsen, waarbij overigens de nodige veterinaire waarborgen worden ingebouwd. Lukt het in het uiterste geval niet om verantwoorde opvang te regelen dan wordt het dier geeuthanaseerd.

Overigens zijn er in het recente verleden ervaringen opgedaan met het opvangen van gedumpte landbouwhuisdieren. Deze zijn negatief. Dieren bleken uiteindelijk toch niet plaatsbaar met alle kosten van dien en de dieren moesten uiteindelijk toch worden geeuthanaseerd.

Ik zal daarom dergelijke stallen niet gaan financieren.

Vraag: Welke initiatieven neemt de minister om het platteland leefbaar te houden?

Antwoord: Initiatieven om het platteland leefbaar te houden zijn talrijk en veelkleurig. Ik wijs op het uitwisselingsprogramma bij het LAEDER-netwerk, het plattelandsparlement, de reductie van de administratieve lasten, kustprojecten in Scherpenzeel en Veenhuizen met veel betrokkenheid van bewoners en boeren, zorg en de ondersteuning bij nieuwe economische activiteiten. Kortom, met kennis, onderzoek en subsidies worden doelstellingen van de AVP ondersteund.

Vraag: Reactie op conclusie uit RLG-advies over financiering van transities op het platteland, nl. toeslagen verbinden aan kwaliteitseisen.

Antwoord: De door de PvdA aangedragen ideeën zijn zonder meer interessant, maar nu nog te vroeg. We staan nu voor de opgave om het nieuwe GLB met zijn toeslagen in 2006 op een correcte en efficiënte manier in te voeren.

In zijn algemeenheid wil ik over het advies van de Raad voor het Landelijk Gebied over financiering van transities in het landelijk gebied zeggen dat ik het een waardevol advies vind. Ik zal binnenkort een standpunt over dit advies aan uw Kamer zenden.

Vraag: Op welke wijze worden de knelpunten in GIOS uit de FES-middelen gefinancierd?

Antwoord: Tijdens het AO wandelbeleid heb ik al duidelijk gemaakt dat ik groot belang hecht aan groen in de buurt van steden. Niet in laatste plaats vanuit gezondheidsoogpunt.

Ik heb toen ook aangegeven wel wat te zien in creatieve vormen van financiering bijvoorbeeld via zorgverzekeraars.

Nu schep ik mogelijkheden voor gemeenten en provincies om rood, groen en blauw gelijktijdig te ontwikkelen en te financieren.

Ik realiseer me dat dit niet altijd zal gaan lukken. Daarom zal ik bij toekomstige besluitvorming over de besteding van de FES-middelen een voorstel indienen om een groene impuls te geven aan de realisatie van recreatie, groen in en om de stad en aanleg van landschappelijke elementen.

Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen Wob-gegevens richting de EVS? Heeft de wijze waarop de gegevens worden aangeleverd consequenties voor de mogelijkheid van controle door de Europese Rekenkamer?

Antwoord: De EVS heeft op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van de GLB-subsidies. Deze subsidies worden uitbetaald door verschillende betaalorganen. Zoals de EVS ook verzoekt, zijn de gegevens per regeling aangeleverd en in de vorm zoals deze door de betaalorganen worden verzameld. De gegevens zijn op CD-ROM aangeleverd. Ook zijn de gegevens op internet gezet. Bovendien is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin is uitgelegd hoe de gegevens moeten worden gelezen en wat de achtergrond is van de regelingen. Ik ben het dus niet eens met de kwalificatie, Nederland loopt hierin binnen Europa mede voorop.

Ik deel de twijfels van het lid Waalkens niet. De GLB-subsidies worden gedeclareerd volgens een vast format van de commissie. De controles daarop zijn zeer intensief en de sancties bij eventuele onregelmatigheden zijn hoog. De wijze waarop de gegevens worden aangeleverd heeft niet tot opmerkingen van de zijde van de Europese Rekenkamer geleid.

Vraag: Waarom kiest de minister niet voor hectaretoeslag voor biologische landbouw maar voor verlaging van certificeringskosten?

Antwoord: Zoals ik u per brief op 13 oktober jl. (TK II, 2005–2006, 29 842, nr. 4) al heb laten weten levert een hectarepremie onevenredig hoge administratieve lasten op. Een voortzettingssubsidie gebaseerd op certificeringskosten is veel simpeler en biedt ook andere voordelen.

Met het vergoeden van de certificeringskosten wil ik, onder voorbehoud van goedkeuring door de Europese Commissie, mijn waardering uitspreken voor de bijdrage die biologische boeren leveren aan milieu, dierenwelzijn en landelijk gebied.

Ik vind dat deze waardering onafhankelijk is van het areaal dat een biologisch bedrijf bewerkt.

Door het vergoeden van certificeringskosten kan ik boeren zonder veel grond, maar bijvoorbeeld wel met veel diervriendelijk gehouden dieren eveneens belonen. Ook kom ik met deze regeling kleine boeren tegemoet voor de kostenstijging die optreedt door het nieuwe tarievensysteem van Skal.

Zoals ik u al eerder heb laten weten is uit de evaluatie van de vorige Beleidsnota naar voren gekomen dat met name vraagstimulering effectief is om verdere groei van de biologische sector te stimuleren. Het beschikbare budget voor de biologische landbouw besteed ik dan ook voornamelijk aan vraagstimulering.

Vraag: In plaats van historische referenties pleiten wij voor een plaatsgebonden hectaresteun die wél afhankelijk wordt gemaakt van prestaties en niet zoals nu de minister antwoordt: nee eigenlijk hoeft een boer niet meer te doen dan zich aan de wettelijke vereisten te voldoen om steun te krijgen. Wij willen echte meerwaarde belonen: biologisch boeren, boeren met hoge waterstanden waardoor niet bemalen hoeft te worden etc. Per gebied zouden daarbij basisbedragen kunnen gelden: bv in nationale landschappen 200 euro per ha en in de Flevopolder geen steun.

Antwoord: In juni 2003 heeft de Landbouwraad besloten om het GLB drastisch te herzien: steun wordt in beginsel ontkoppeld van productie terwijl onvoldoende naleving van maatschappelijke randvoorwaarden een korting tot gevolg heeft. Lidstaten hebben de vrijheid om de ontkoppelde steun toe te delen op basis van historische referenties of de subsidies toe te delen naar regio's.

In het voorjaar van 2004 is de Tweede kamer per brief meegedeeld hoe de regering het nieuwe GLB (akkoord van Luxemburg) wil invoeren zoals met uw Kamer besproken is. Er is gekozen voor het historische model omdat deze het meest recht doet aan de bestaande situatie van de landbouwsector. Het regionale model heeft bovendien voor een groot aantal bedrijven extra negatieve inkomenseffecten, boven op de reeds voorziene subsidie-verminderingen.

Voornoemde keuze zie ik als een overgangssituatie. In de Toekomst Visie Landbouw is aangegeven dat op termijn een meer maatschappelijk gefundeerde systematiek zal worden ingevoerd. Hierover wil ik uiterlijk 2007 een discussie starten. De door de PvdA aangedragen ideeën zijn zonder meer interessant, maar nu nog te vroeg. We staan nu voor de opgave om het nieuwe GLB met zijn toeslagen in 2006 op een correcte en efficiënte manier in te voeren.

Vraag: Kiest de minister ook voor de Agrarische Hoofdstructuur?

Antwoord: Het kabinet biedt ontwikkelingruimte via het ruimtelijk beleid uit de Nota Ruimte.

In de nota Ruimte is er voor de niet-grondgebonden landbouw gekozen voor het aanwijzen van landbouwontwikkelingsgebieden voor de glastuinbouw en greenports voor de glastuinbouw, de boomteelt en de bloembollenteelt. In deze gebieden krijgt de land- en tuinbouw nadrukkelijk de ruimte om zich te ontwikkelen. Voor de grondgebonden landbouw biedt het planologisch vastleggen van gebieden waar de landbouw met voorrang ontwikkelingsmogelijkheden heeft geen meerwaarde. Het maken van gebiedsindelingen in de vorm van een AHS past niet in een filosofie waarin de ondernemer centraal staat. Een ondernemer zal rekening houdend dan wel in interactie met z'n omgeving z'n bedrijf in een bepaalde richting ontwikkelen.

Tot slot kan worden opgemerkt dat in de reconstructiegebieden een onderscheid wordt gemaakt in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. In de landbouwontwikkelingsgebieden is naast hervestiging en uitbreiding ook nieuwvestiging van bedrijven mogelijk is. In de verwevingsgebieden is uitsluitend hervestiging en uitbreiding mogelijk, terwijl in de extensiveringsgebieden natuur het primaat heeft.

Vraag: Hoe vindt afstemming plaats over natuurgebieden als deze in meerdere provincies liggen?

Antwoord: Vooruitlopend op het Investeringsbudget Landelijk Gebied zijn dit voorjaar via de Uitvoeringscontracten 2005–2006 afspraken gemaakt tussen het rijk en de provincies over de uitvoering van het gebiedsgerichte beleid. Hierover heb ik u per brief op 7 juli 2005 (TK II, 2004–2005, 29 576, nr. 15) geïnformeerd.

De uitvoering van de afspraken vindt – conform de ILG-werkwijze – plaats onder regie van de betreffende provincie. Hiertoe behoort ook de onderlinge afstemming van de werkzaamheden tussen provincies. Deze afstemming is primair de verantwoordelijkheid van de provincies. Ik heb daar alle vertrouwen in. Zo vindt bijvoorbeeld afstemming tussen betrokken provincies over de Ronde Venen plaats in de stuurgroep Groene Hart.

Vraag: Wil de minister reageren op het door de PvdA aangekondigde initiatiefvoorstel strafbaarstelling bestialiteit?

Antwoord: Met de PvdA vind ik bestialiteit verwerpelijk en afkeurenswaardig. Samen met mijn collega van Justitie heb ik dat bij brief van 18 november 2004 (TK II, 2004–2005, 28 286, nr. 23) met zoveel woorden aan de Kamer bericht.

In die brief is omstandig betoogd dat de huidige wetgeving, zowel de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren als het Wetboek van Strafrecht, voldoende mogelijkheden biedt om op te treden tegen plegers van bestialiteit.

Ik zie dus op dit moment niet in wat de toegevoegde waarde van een initiatiefvoorstel kan zijn.

Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen het benoemen van een rijkscoördinator voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) die provincies kan ondersteunen?

Antwoord: Binnen het ILG is de oprichting van een Rijkscoördinatieteam ILG (RCT) reeds voorzien. Het RCT voert namens de bij het ILG betrokken ministers de onderhandelingen over de af te sluiten bestuursovereenkomsten met de provincies. Ik ben namens de betrokken ministeries de coördinerend minister.

Het RCT voert voortgangsgesprekken met de provincie en is het aanspreekpunt voor de provincies inzake het ILG. In dat licht beschouw ik de motie als overbodig.

Vraag: Wat doet de minister om versnippering tegen te gaan? Wat doet hij specifiek tegen de versnippering van de A6/A9?

Antwoord: Ontsnippering van natuurgebieden is inderdaad van groot belang voor het succesvol realiseren van de EHS. Daarom heeft het kabinet voor het wegwerken van knelpunten tussen natuur en rijksinfrastructuur aanzienlijke bedragen beschikbaargesteld. Wij spraken hierover in het kader van het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO), samen met de minister van Verkeer en Waterstaat.

Dan de twee specifieke situaties. Allereerst de «A6/A9». Rijkswaterstaat verkent op dit moment de mogelijkheden voor het verbeteren van de bereikbaarheid op het traject Schiphol–Amsterdam–Almere. De twee hoofdrichtingen die daarbij worden overwogen zijn een nieuwe verbinding tussen de A6 en A9 en uitbreiding van bestaande snelwegen. De gevolgen voor de omgeving en ecologische aspecten komen uiteraard uitvoerig aan de orde in de milieueffectrapportage die hierover wordt uitgebracht. Mede op basis van de uitkomsten daarvan zal het kabinet in de loop van 2006 een weloverwogen besluit nemen, waarbij de integriteit van de EHS wordt gerespecteerd.

Een zevental knelpunten op de Veluwe is in het MJPO opgenomen. Zelf heb ik onlangs tot mijn genoegen de voortgang van deze ontsnipperingsprojecten kunnen waarnemen bij de gelegenheid van de start van het natuurontwikkelingsproject Reyerscamp.

Vraag: Wat doet de minister om desastreuze bijvangsten in de visserij te beperken?

Antwoord: Bijvangsten in de visserij van zeezoogdieren en vogels dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Hiervoor wordt nationaal (m.n. in de IJsselmeervisserij) gewerkt aan vermindering van bijvangsten van vogels in visnetten. In EU verband is in 2004 een verordening aangenomen die gericht is op de reductie van bijvangst van zeezoogdieren in de visserij met staande netten. Deze dienen te worden voorzien van akoestische waarschuwingsmiddelen; bovendien wordt de zogenaamde pelagische visserij (op de oceaan) wordt voor deze visserijtak voorzien in een schema met waarnemers aan boord. Visserij met «staand want» zoals bedoeld in deze verordening wordt overigens nauwelijks uitgeoefend door de Nederlandse visserij.

Vraag: Wil de minister reageren op een PvdA-rapport over decentrale verwerking suikerbieten?

Antwoord: Voorbewerking van biomassa met behulp van mobiele installaties is een interessant innovatief idee dat in mijn visie kan bijdragen aan de biobased economy. Het voorstel van de PvdA voor een pilot voor decentrale voorbewerking van suikerbieten past in deze benadering. De technische en economische haalbaarheid en meerwaarde zijn echter nog niet goed in te schatten. Ook is het commitment van de marktpartijen nog niet helder, en zonder dat zal er niets van de grond komen. Het is, denk ik, daarom nodig het voorstel een slag concreter te maken.

Overigens heeft een consortium voor de energie-enveloppe van het FES een voorstel ingediend voor een deels mobiele, multifunctionele pilotinstallatie voor verwaarding van diverse groene grondstoffen, waaronder bieten. Het voorstel is ook gericht op andere biomassabronnen zoals aardappelen, gras en stro. Bovendien worden naast boeren en de suikerindustrie ook veevoederbedrijven, aardappelverwerkers en de fermentatie-industrie betrokken. Over de FES-voorstellen zal het kabinet naar verwachting begin volgend jaar nader besluiten.

Het lijkt mij dan ook wenselijk om nog eens goed door te praten over dit plan als het wat verder is uitgewerkt.

Vraag: Gaat deze minister investeren in een visie op de totale visserijsector in Nederland? Worden investeringen volgens een sociaal plan mogelijk gemaakt, zodat vissers die werken aan een duurzame sector zoals de 300 pk garnalenvissers een serieuze kans krijgen om door te gaan? Hoe wordt dat gehandhaafd?

Antwoord: De sector heeft behoefte aan een nieuw perspectief. Daarom heb ik in overleg met het bedrijfsleven een Task Force opgericht die tot belangrijkste taken heeft het ontwikkelen van een visie op een duurzame toekomst en om een krachtige impuls te geven aan de innovatie in de bedrijfstak. Wat mij betreft ligt het voortouw voor deze taken bij het bedrijfsleven maar ik ben gaarne bereid dit te ondersteunen en te faciliteren. W.b. de sociale aspecten van de sanering wijs ik er op dat in de huidige saneringsregeling een bedrag van € 2 mln. is voorzien om de sociale gevolgen van de lopende saneringsronde op te vangen.

Daar waar het gaat om de handhaving van het motorvermogen hebben we dit jaar besloten de controle-inspanning veel gerichter in te zetten. Dit om daarmee de naleving van de wetgeving over dit onderwerp te verbeteren. Ik heb u eerder dit jaar uitvoerig schriftelijk geïnformeerd over de aanpak.

Vraag: Gaat deze minister er samen met zijn collega van OC&W voor zorgen dat kinderen op het basisonderwijs minimaal éénmaal een natuurbeleving buiten hebben?

Antwoord: Evenals mevrouw Kruijsen, zou het ook mijn voorkeur hebben als jongeren veel vaker dan eenmaal per jaar in de natuur zouden komen, en uw oproep kan ik [in die zin] dan ook van harte ondersteunen.

Mijn ministerie en dat van OCW werken samen rond de thema's «natuur en onderwijs» en «jeugd en natuur». Verder ondersteun ik met de «Regeling draagvlak natuur» de natuur- en milieu-educatie. Mijn inzet daarbij is steeds natuur en natuurbeleving te laten doorwerken in het onderwijs. Ook Staatsbosbeheer speelt daar met educatieve programma's een belangrijke rol in en zal volgend jaar prioriteit leggen bij de jeugd van 4 tot 12 jaar. Bovendien gaven we dit jaar kort voor Prinsjesdag het startschot voor het door LNV gecoordineerde interdepartementale programma «Leren voor duurzaamheid» dat internationaal onder hoede staat van UNESCO.

Ik wil er wel op wijzen dat scholen zelf een keuzevrijheid hebben bij het inrichten van hun onderwijs. Het kabinet is terughoudend bij het geven van aanwijzingen. Desalniettemin zal ik uw boodschap nog eens overbrengen aan mijn collega van OC&W en (via haar) aan het scholenveld.

Vraag: Is de minister bereid – om in navolging van wat inmiddels in Groot-Brittannië gebeurt – in het kader van duurzame vis een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en invoering van certificering?

Antwoord: Ten algemene sta ik positief ten opzichte van certificering. Het biedt consumenten de mogelijkheid een weloverwogen keuze te maken en producenten zich te onderscheiden op de markt. In beperkte gevallen steunt LNV ook initiatieven om tot certificering te komen zoals recent bij de garnalenvisserij. Ik ben bereid om de mogelijkheden van certificering te bezien in het kader van de door mij ingestelde Task Force die zich zal richten op het toekomstperspectief voor de visserijsector.

Vraag: Wat is de stand van zaken m.b.t de fiscale gevolgen van uitkoop- en saneringsregelingen (m.n. IJsselmeer)?

Antwoord: Bij toepassing van uitkoop- en saneringsregelingen zal conform de belastingwetgeving over gerealiseerde stille reserves fiscaal afgerekend moeten worden. Ingeval de onderneming niet gestaakt wordt kan in voorkomende gevallen de herinvesteringsregeling worden toegepast.

CDA

Vraag: Wil de minister bewerkstelligen dat projecteigenaars die projecten voor subsidieregelingen willen indienen betere toegang tot ministeries krijgen?

Antwoord: Voor ad hoc-innovatieprojecten komt er op mijn departement één loket. Ik heb dit al aangekondigd in de visie «Kiezen voor landbouw». Dit loket geeft initiatiefnemers goede toegang en snelle duidelijkheid over de (on)mogelijkheden van financiële ondersteuning.

Vraag: Wil de minister de datum noemen waarop hij de overdracht van welzijnsregelgeving in medebewind aan het productschap geregeld heeft?

Antwoord: Ik heb de Kamer over dit onderwerp onlangs in een brief (14 oktober 2005, TK II, 2005–2006, 28 286 nr. 25) geïnformeerd.

De besprekingen over de modaliteiten van de overdracht in medebewind van regels inzake de huisvesting en verzorging van landbouwhuisdieren, zijn op dit moment gaande. Ik verwacht hierover uiterlijk begin volgend jaar definitief te kunnen besluiten. Overigens is de overdracht daarmee niet direct geëffectueerd. In geval van overdracht zal er een medebewindsbesluit worden voorbereid en in procedure gebracht. Voor het besluit in werking kan treden, zal het ter «voorhang» aan de Kamer worden aangeboden.

Vraag: Wil de minister Pure Plantaardige Olie (koolzaad-olie) onder de fiscale vrijstelling laten vallen?

Antwoord: Deze vraag is ook gesteld in het kader van de schriftelijke behandeling van het Belastingplan 2006. Ik wil niet op de beantwoording in dat verband vooruitlopen. Dit vanwege de noodzakelijke afstemming met het Ministerie van Financiën.

Vraag: Is de minister voornemens de landbouwvrijstelling af te schaffen?

Antwoord: In de periode van 2004–2009 worden alle belastinguitgaven geëvalueerd. De landbouwvrijstelling wordt net als andere belastinguitgaven in samenwerking met het ministerie van Financiën geëvalueerd. Zoals ook in antwoord op vragen op de nota Fiscaliteit, Landbouw en Natuurbeleid is aangegeven (TK II, 2002–2003, 28 207, nr. 3) ziet het kabinet geen aanleiding de landbouwvrijstelling af te schaffen.

Vraag: Is de minister bereid het beheersplan van het Aal-comité positief waarderen, inclusief financieel te ondersteunen?

Antwoord: In de voorstellen van de Europese Commissie wordt ruimte geboden aan de lidstaten voor het leveren van het benodigde maatwerk bij de herstelmaatregelen van de aalstand.

Het Aal-comité is al enige tijd bezig met het opstellen van een Nederlands Beheerplan Aal. Ik waardeer dit initiatief van de visserijsector bijzonder. Daarom heb ik het opstellen van het plan ondersteund door medefinanciering ervan. Ik heb het plan nog niet ontvangen, maar zal het binnenkort in ontvangst nemen.

Vraag: Op 14 oktober jl. heeft het kabinet ingestemd met een uitkoopvergoeding voor de kokkelsector. Gaan vissers en verwerkers daarmee akkoord? En hoe wordt een en ander nu gefinancierd?

Antwoord: In mijn brief van 14 oktober jl. (TK II, 2005–2006, 29 684, nr. 40) ben ik hierop al ingegaan. Vissers en verwerkers beraden zich op een reactie op de voorgestelde vergoeding. Vooruitlopend op de afhandeling van het gehele traject, ligt het in mijn voornemen om individuele voorschotten aan te bieden om bedrijven in de gelegenheid te stellen hun sociaal plan af te ronden. De financiering van de schadevergoeding komt ten laste van het Waddenfonds.

Vraag: Waarom hebben slechts 8 van de 67 IJsselmeervissers zich gemeld voor de saneringsregeling?

Antwoord: Eind week 42 waren drieëntwintig aanvragen ingediend. Twaalf aanvragen hebben betrekking op volledige en elf op gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging.

Onlangs is er overleg geweest tussen mijn ministerie en de Vissersbond (PO IJsselmeer). Naar aanleiding van dit gesprek verwacht ik de komende dagen nog meer aanmeldingen. De regeling is opengesteld tot 31 oktober 2005. Daarna ontstaat een volledig beeld.

Vraag: Zijn de EU-richtlijnen bij cross-compliance wel écht nodig omdat de EU in principe geen aanvullende voorwaarden stelt bovenop de al geldende eisen (dierenwelzijn, gezondheid, milieu, natuur, landschap etc) die aan de Nederlandse ondernemers worden gesteld? Of zijn er nu tóch aanvullende voorwaarden via de richtlijnen gesteld?

Antwoord: Het rapport van de Rekenkamer betreft de landbouwmilieumaatregelen in het kader van de tweede pijler van het GLB. De handhavingskosten van deze regeling zijn relatief hoog terwijl de doeltreffendheid wel eens te wensen over laat.

Cross-compliance, als eerste pijler maatregel, ,is geïntroduceerd in Agenda 2000. Het ging om bovenwettelijke maatregelen die betrekking hadden op bijvoorbeeld een bepaalde teelt (maïs, fabrieksaardappelen). Beide maatregelen zijn niet generiek en hebben daardoor het «euvel» van relatief hoge handhavingskosten.

De cross-compliance maatregelen die vanaf dit jaar van kracht zijn hebben een ander karakter. Er is gekozen voor bestaande Europese richtlijnen en verordeningen en niet voor bovenwettelijke maatregelen. Verder hebben ze betrekking op het gehele bedrijf en zijn niet meer beperkt tot een bepaalde teelt.

Ik verwacht niet dat de cross-compliance maatregelen een grote bureaucratische rompslomp met zich meebrengen. In Brussel heb ik steeds gepleit voor een toepassing van cross-compliance, waarbij recht gedaan wordt aan een verdere verduurzaming van de landbouw zonder bovenmatige inzet van de landbouwer en de betrokken inspecties. Dit was de reden van mijn pleidooi voor een kleinere lijst met richtlijnen. In Nederland zullen de controlediensten de verschillende richtlijnen, zoveel als maar mogelijk is, in hun controles integreren zodat de extra uitvoeringslasten beperkt zullen zijn.

Vraag: Waarom worden «Koopmansgelden» niet beschikbaar gesteld voor vergroting van huiskavels in heel Nederland?

Antwoord: Met de provincies is afgesproken dat LNV 20 miljoen euro beschikbaar stelt voor kavelruil, in te zetten vanaf 2007. De provincies zullen deze inzet verdubbelen. Gezamenlijk streven we naar opname van het instrument Kavelruil in POP-2, zodat cofinanciering vanuit Brussel mogelijk wordt.

De Koopmansgelden voor kavelruil zijn bedoeld voor heel Nederland en niet alleen voor de Reconstructieprovincies.

Vraag: Wordt de eerder toegezegde verdeelsleutel voor het Waddenfonds (50% aan ecologie in het Waddengebied en 50% aan duurzame economische projecten) gehandhaafd?

Antwoord: Zoals ik reeds bij brief van 12 oktober jl. (kenmerk BBR.2005/349) in antwoord op vraag 22 heb aangegeven zal de Kamer binnenkort worden geïnformeerd over der stand van zaken rond de uitwerking van het Waddenfonds. Daarbij is aangegeven dat het Kabinet de verdeelsleutel van de Adviesgroep Waddenzeebeleid in hoofdlijnen wil volgen. Daarbij dient evenwel te worden aangetekend dat door middel van cofinanciering door andere partijen met een hoger percentage voor economische projecten – de totaal te besteden middelen voor economie en ecologie naar elkaar toe groeien. In november 2004 heb ik aangegeven dat de kwaliteit van de projecten belangrijker is dan het ons binden aan een strikte verdeling van de middelen. Het kabinet zal de voortgang van de besteding en het doelbereik regelmatig evalueren.

Vraag: Wil de minister reageren op SER-rapport «Kansen voor het Platteland»?

Antwoord: Het door het kabinet gevraagd SER-advies «Kansen voor het platteland» is een belangrijke steun voor mijn plattelandsbeleid, zoals neergelegd in de «Agenda voor een Vitaal Platteland» en «Kiezen voor landbouw». Desalniettemin noemt de SER nog wel een aantal terechte aandachtspunten zoals verkokering en het gebrek aan kennis bij gemeentes. Ik zal hier verder op ingaan in de kabinetsreactie op het SER-advies, dat u nog dit jaar zal bereiken.

Vraag: Wil de minister de wetsvoorstellen over stank en ammoniak zo snel mogelijk aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord: De Staatssecretaris van VROM is primair verantwoordelijk voor deze wetsvoorstellen. De inspanningen van de Staatssecretaris en mij zijn er op gericht zo snel mogelijk na advies van de Raad van State deze wetsvoorstellen aanhangig te doen maken.

Vraag: Kan de minister een reactie geven op de prijzenoorlog?

Antwoord: Voor zover supermarkten beneden de inkoopprijs verkopen, is er volgens de Nederlandse Mededingingsautoriteit op dit ogenblik geen aanleiding voor een onderzoek of dit een economische machtspositie van supermarkten oplevert. Volgens de Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft op dit moment geen enkele supermarkt een economische machtspositie.

Tezamen met de minister van Economische Zaken zie ik eveneens geen aanleiding om in te grijpen in de concurrentieverhoudingen door middel van het instellen van een verbod van verkoop beneden de inkoopprijs, waarop werd gedoeld in de motie-Atsma. Wij baseren ons daarbij onder andere op het EIM-onderzoek. Ten eerste zijn de prijsdalingen in de levensmiddelendetailhandel nauwelijks bij de primaire producenten terechtgekomen. De prijzen die de Nederlandse primaire producten ontvangen, worden vooral bepaald door internationale vraag- en aanbodontwikkelingen. De prijzenoorlog is daar maar in beperkte mate op van invloed. Ten tweede is het niet aannemelijk dat met een verbod van verkoop beneden de inkoopprijs de afkalving van het aantal en het marktaandeel van kleine en middelgrote supermarkten kan worden tegengegaan. Deze trend van afname van het aantal kleine en middelgrote supermarkten is al voor de verhevigde prijsconcurrentie ingezet en is sinds het begin van de prijzenoorlog niet versneld. De moeilijke positie van kleine en middelgrote supermarkten bestaat ook in andere Europese landen, eveneens in de landen die een verbod van verkoop beneden de inkoopprijs kennen. De positie van kleine en middelgrote supermarkten is meer gediend met de waarborging van een aantrekkelijk ondernemersklimaat. Als voorbeeld kan het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen uit de Nota Ruimte worden genoemd. Dit heeft eraan bijgedragen dat er in Nederland, in tegenstelling tot in het buitenland, nauwelijks megastores zijn en de fijnmazige detailhandelstructuur in stand is gebleven. Tot slot zouden naleving en handhaving van een zodanig verbod problematisch zijn. Een verbod van verkoop beneden de inkoopprijs zou hiermee in belangrijke mate «symboolwetgeving» zijn.

Vraag: Kan de minister reageren op de stelling dat de onvrede over VWA snel toeneemt?

Antwoord: Op 16 november zal een AO over dit onderwerp plaatsvinden. Daarbij zal ik op dit nader op dit onderwerp ingaan.

SP

Vraag: Wil de minister welzijnsregels voor kippen en kalkoenen opstellen?

Antwoord: Zoals bekend kiest dit kabinet voor level playing field. Op dit moment gelden er, gebaseerd op Europese regelgeving, al regels voor legkippen. Over regels voor vleeskuikens wordt op dit moment onderhandeld. Voor kalkoenen heb ik geen regelgeving opgesteld, maar heeft het productschap dat wel in de vorm van een verordening gedaan.

Op basis van het kabinetsstandpunt van level playing field ga ik nationaal niet over tot aanvullende welzijnsregels.

Vraag: Wil de minister zich inspannen om de onacceptabele voedermethoden (bijv. foie gras) in de EU te agenderen?

Antwoord: Dwangvoedering van ganzen vindt in Nederland niet plaats. Ik zal uw inzicht in dit dossier in Brussel aan de orde stellen.

Vraag: Bij de AID worden BOA's voor de handhaving van CITES uit functie gezet. Welke effecten heeft dit?

Antwoord: Ik ga ervan uit dat u hier doelt op de inzet van controle- en opsporingsfunctionarissen bij de AID, met andere woorden de handhavingscapaciteit die ik voor CITES inzet.

Bij de AID zijn personele wisselingen doorgevoerd, maar deze hebben als zodanig geen betrekking op de beschikbare capaciteit voor CITES.

Vraag: Is de minister van mening dat Europese inkomensteun moet neerkomen bij boeren die het echt nodig hebben?

Antwoord: LNV heeft het verzoek van de Evert Vermeer Stichting gehonoreerd door de uitgekeerde EU-subsidies openbaar te maken. In de bijlage is aangegeven om welk soort steunmaatregelen het gaat en op grond waarvan de subsidies zijn uitgekeerd.

Het Europese landbouwbeleid beoogt een redelijk inkomen voor de landbouwsector. Dit wordt bereikt door een veelvoud van instrumenten. Deels zijn het directe betalingen aan landbouwers, deels betreft het subsidies aan bedrijven die de dure Europese goederen exporteren naar de (goedkopere) wereldmarkt. Soms is de verwerkende industrie een doorgeefluik voor subsidies aan de landbouwers. De door de industrie ontvangen subsidies dragen (indirect) bij aan de inkomensvorming van de landbouwsector.

Het geeft een vertekend beeld als louter gelet wordt op de ontvangers en de door hen toegekende bedragen, zonder rekening te houden met de systematiek van de Europese GLB.

Vraag: Waarom wil de minister de motie honden- en kattenbont niet op nationaal niveau uitvoeren?

Antwoord: Ik heb de Kamer vorig jaar toegezegd nationale maatregelen op dit terrein niet langer uit te sluiten, maar vóór het nemen van een besluit daarover eerst zicht te willen hebben op de omvang van de stroom. Zoals ik u onlangs in een brief (14 oktober 2005) heb laten weten, is het eerste deel van het onderzoek uitgevoerd en vindt op dit moment vervolgonderzoek plaats naar kleding waarin bont is verwerkt.

Daarnaast heeft het onderwerp de nadrukkelijke aandacht van de Commissie, die op dit moment de juridische mogelijkheid onderzoekt.

Voor ik een definitief besluit kan nemen is het nodig dat het gehele onderzoek is afgerond en daar wil ik ook het standpunt van de Commissie bij betrekken.

Vraag: SP wil graag weer criminaliteitsbeeldanalyses ontvangen.

Antwoord: In AO over CITES en Flora- en faunawet van eerder dit jaar is dit al aan de orde geweest. Criminaliteitsbeeldanalyses zijn door mij nooit aan de Kamer verstrekt – dit in het belang van de opsporing van strafbare feiten. Ik zal een dergelijke analyse derhalve ook niet verstrekken.

Vraag: De minister wil geen verbod instellen op import van zeehondenproducten. Waarom is hij bang voor WTO, terwijl andere landen wel een verbod instellen?

Antwoord: Het kabinet komt tot de conclusie dat een dergelijk verbod niet te rechtvaardigen is in het licht van het WTO-verdrag.

Vraag: Wat trekt NL uit voor promotie voor vleesconsumptie?

Antwoord: Uit informatie van de productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) blijkt dat bij de besteding van de PVE-heffingen (die door het bedrijfsleven worden opgebracht) in 2005 een bedrag begroot is van € 43,73 mln. Aan markt/afzetbevordering, daaronder begrepen promotie en consumentenvoorlichting in binnen en buitenland, wordt 23,6% besteed. Dit komt neer op een bedrag van € 10,32 mln.

Vraag: Op basis waarvan worden criteria voor de kwaliteit van natuur bepaald? Wat zijn de natuurdoelen? Wanneer wordt de Natuurdoelenkaart vastgesteld? En hoe worden burgers betrokken bij de Natuurdoelenkaart?

Antwoord: Criteria voor natuur zijn ontwikkeld op basis van kennis over onder andere de mate van voorkomen van karakteristieke soorten in een bepaald gebied en de functie die verschillende soorten natuur kunnen vervullen voor het behoud en de versterking van biodiversiteit.

In de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» (2000) is een taakstelling voor kwaliteit van natuur opgenomen. Voor 27 verschillende soorten natuur (natuurdoelen) is hierin aangegeven hoeveel hectares hiervan worden gerealiseerd.

De natuurdoelen zijn onder andere vervat in de landelijke Natuurdoelenkaart, die ik u in december 2003 heb toegezonden (28 600 XIV, nr. 161). Zoals bij de beantwoording van de schriftelijke vragen (vraag 85) is aangegeven, zal in de gesprekken over het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), de vraag worden betrokken op welke wijze de uitgangspunten van de landelijke Natuurdoelenkaart, het ontwikkelen van een sturingsmechanisme voor wat betreft de kwaliteit van natuur, in de toekomst het beste tot hun recht kunnen komen.

Het kabinet vindt het belangrijk dat burgers meer bij natuur worden betrokken. We borduren wat dat betreft voort op de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur». Daarin wordt – de naam zegt het al – nadrukkelijk een verband gelegd tussen enerzijds de kwaliteit van natuur en anderzijds de toegankelijkheid ervan en de mate waarin burgers zich met de natuur verbonden voelen. Maatschappelijke wensen ten aanzien van natuur hebben naast ecologische overwegingen de basis gevormd voor de natuurdoelen in de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» waar wij thans mee werken.

Vraag: Wat zijn in diverse natuurgebieden de kwaliteitsdoelen?

Antwoord: De kwaliteitsdoelen in de diverse gebieden zijn te vinden op de provinciale natuurdoeltypenkaarten en op de (voorlopige) landelijke Natuurdoelenkaart, die ik u in december 2003 heb toegestuurd (TK II, 28 600 XIV, nr. 161).

Vraag: In Noordoost-Nederland wordt geklaagd dat een prachtig bos waar jaarlijks een miljoen mensen komen, wordt gekapt ten behoeve van nieuwe/andere natuur. Wie bepaalt welke natuur ergens komt?

Antwoord: De rijksoverheid stelt de kaders van het natuurbeleid vast, bijvoorbeeld via de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het is vervolgens de taak van provincies, onder ander via provinciale natuurgebiedsplannen en de provinciale natuurdoeltypenkaarten, het natuurbeleid nader uit te werken en in te vullen. Provincies werken hierbij samen met andere betrokken partijen, zoals de terreinbeherende organisaties.

Vraag: Kan de minister uitleggen waarom de IB-vrijstelling voor natuur nog niet is geregeld?

Antwoord: Ik heb mij ingespannen om de IB-vrijstelling voor natuurbeheer te realiseren, conform mijn eerdere toezeggingen aan uw Kamer. Er is constructief overleg gevoerd met de Europese Commissie. Het wachten is nu op de formele instemming van de Commissie. Ik zal er alles aan doen om nog dit jaar deze instemming te krijgen. Vervolgens kan uitvoering worden gegeven aan de fiscale vrijstelling.

Vraag: Kan de minister een inventarisatie aan de Kamer sturen van alle LNV-regelgeving met daarbij de vermelding of de herkomst Brussels of nationaal is?

Antwoord: Indien de heer Oplaat doelt op een inventarisatie van de internationale herkomst van de administratieve lasten van de LNV-regelgeving dan kan hij deze van mij ontvangen.

Een dergelijke (omvangrijke) inventarisatie is in 2003 verricht in het kader van de aanpak van administratieve lasten.

Daaruit bleek dat van het totaal aan administratieve lasten van € 446 mln. er 32% direct voor rekening kwam van zuiver Europese of andere internationale regelgeving en 54% voortvloeide uit dergelijke regelgeving waarbij de uitvoering van de regelgeving werd overgelaten aan de lidstaten. Slechts 14% was toe te schrijven aan puur nationaal beleid.

Bij de totstandbrenging van nieuwe implementatie-regelgeving ga ik – conform de kabinetsuitgangspunten – niet verder dan de EU voorschrijft.

Vraag: De VVD vraagt de regering om de Nitraatrichtlijn in te trekken als de Grondwaterrichtlijn gereed komt.

Antwoord: In het laatste AO over de mestregelgeving heeft de Staatssecretaris van VROM toegezegd op korte termijn met een brief te komen over de relatie tussen de Nitraatrichtlijn en de Grondwaterrichtlijn.

De Europese Commissie zal in 2007 deze relatie tussen deze Richtlijnen evalueren. Het Kabinet wacht de evaluatie van de Commissie af voordat zij een standpunt inneemt.

Vraag: Hoe wordt de achterstand in de gewasbeschermingsmiddelenwet ingelopen?

Antwoord: Een nieuwe wet ter vervanging van de Bestrijdingsmiddelenwet is in de zogenoemde septemberbrief van 2004 aangekondigd. In minder dan een jaar is, dankzij de inspanningen van velen, ook buiten het ministerie, een wetsvoorstel aan de Raad van State gezonden. Vanaf de zomer van dit jaar wordt gewerkt aan de noodzakelijke uitvoeringsregelgeving, een algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling. De planning is erop gericht in de loop van 2006 het hele traject af te ronden. Dat is voor een dergelijke ingewikkelde wet, waar vier departementen bij zijn betrokken, een zeer korte periode. Naar verwachting wordt binnenkort het advies van de Raad van State ontvangen. Mede afhankelijk van de aard daarvan zal het wetsvoorstel begin volgend jaar aan de Kamer kunnen worden aangeboden en zal het parlementaire traject kunnen worden doorlopen.

Vraag: Wil de minister overleggen met de staatssecretaris van VROM over de vergunningaanvraag i.h.k.v. het Fibroned-project?

Antwoord: Ik ben niet op de hoogte van de laatste details bij deze vergunningverlening. Ik ben echter bereid om met de staatssecretaris van VROM te overleggen om te bezien wat er schort. Toezeggen dat het vóór 1 januari 2006 komt tot een vergunning kan ik niet: het gaat hier om een bevoegdheid van de provincie.

GL

Vraag: Bent u bereid de toegezegde 8 miljoen euro onverkort te blijven inzetten als beloning voor de diensten van biologische boeren en tuinders?

Antwoord: Er is geen sprake van een bezuiniging op de gelden die ik beschikbaar stel voor biologische boeren. Zoals ik per brief heb laten weten d.d. 13 oktober jl. (TK II, 2005–2006, 29 842, nr. 4) ben ik van plan om de beschikbare gelden op een andere wijze in te zetten dan oorspronkelijk aangekondigd in de beleidsnota biologische landbouw. De in de nota genoemde hectarepremie levert zodanig hoge administratieve en uitvoeringslasten op dat ik, op voorwaarde dat de Europese Commissie hiermee instemt, er voor gekozen heb het beschikbare bedrag in de vorm van een vast bedrag per bedrijf uit te keren, ter compensatie van de certificeringskosten van Skal.

Skal heeft onlangs de tarieven voor 2006 ter goedkeuring aan mij voorgelegd. Hoewel ik nog goed naar de tarieven wil kijken voordat ik ze goedkeur kan ik nu al melden dat het door het Bestuur van Skal geadviseerde bedrag voor 2006 voor primaire producenten 650 Euro betreft. Dit betekent dat biologische boeren en boeren in omschakeling na goedkeuring van het tarief ditzelfde bedrag gedurende een periode van 5 jaar als subsidie zullen ontvangen, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie. Naar verwachting zal ik een bedrag van 4,6 miljoen Euro nodig hebben om alle potentiële aanvragers te kunnen uitbetalen. De helft van dit bedrag zal, mits goedgekeurd door de Europese Commissie, gecofinancierd worden door de Europese Commissie.

Dat betekent dat ik van de voor de voortzettingssubsidie gereserveerde €4 miljoen ongeveer €1,7 miljoen overhoud. Dit bedrag zal eveneens ten goede komen aan de biologische primaire producenten maar dan in de vorm van de Kaderregeling Kennis & Advies. Ik zal mij er bij de invulling van het plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2007–2013 (POPII) hard voor maken dat deze regeling evenals de vergoeding voor certificeringskosten onderdeel wordt van het POPII en dat er zodoende ook voor deze regeling Europese cofinanciering beschikbaar komt.

Er is dus geen sprake van bezuinigingen, maar juist van een in mijn ogen effectievere inzet van beschikbare gelden voor de primaire sector.

Vraag: Is de minister bereid om de positieve invloed van bomen en planten op de luchtkwaliteit te onderzoeken?

Antwoord: Een literatuuronderzoek in mijn opdracht leverde positieve aanwijzingen op dat bomen en struiken langs infrastructuur en in de stad fijn stof invangen. In algemene zin kun je stellen dat groenaanleg een positief effect op de luchtkwaliteit kan hebben. Er wordt in Wageningen nog nader onderzoek verricht naar de concrete uitwerking hiervan in inrichtingsplannen.

Vraag: Hoe gaat de minister de toezegging voor een «wandelpakket» in Programma Beheer uitvoeren? Hoe voert hij de toezegging over het combineren van wandelen met «mestvrije zones»?

Antwoord: In het recente Algemeen Overleg over wandelen heb ik u toegezegd dat mijn Ministerie voor de helft zal bijdragen aan de vergoeding voor wandel-over-boerenerf voor een omvang van 500 kilometer. De provincies komen hiertoe met plannen. Het Ministerie van LNV zal dan 45 ct/m/jaar betalen.

Ik zal dit betrekken bij het overleg over het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en de Catalogus Groene Diensten zodat hiervoor geen aparte regeling behoeft te worden gemaakt, maar inpassing in de nieuwe werkwijze met Programma Beheer in het Investeringsbudget Landelijk Gebied.

Vraag: Wil de minister reageren op de stelling dat hij een kans heeft laten lopen om duurzame landbouw te bevorderen via nationale enveloppe en dat Nederland er in Europa achteraan bungelt?

Antwoord: Deze discussie is vorig jaar gevoerd toen we met elkaar spraken over de Nederlandse implementatie van het Nieuwe GLB. Ik heb me toen verzet tegen de gedachte dat het bereiken van een duurzame landbouw afhankelijk is van het inzetten van een nationale enveloppe. Vergroting van duurzaamheid wordt reeds door de inzet van een breed scala aan beleidsinstrumenten gestimuleerd. De stelling dat Nederland achteraan bungelt wijs ik van de hand. De voornoemde nationale enveloppe wordt slechts door een handjevol lidstaten toegepast en dan nog voor een zeer beperkt deel van de landbouwsector. De strikte en beperkende voorwaarde van toepassing gaven de enveloppe – na degelijke afweging – voor Nederland nauwelijks toegevoegde waarde.

Vraag: De doelstelling voor biologische landbouw wordt niet gehaald. Het areaal daalt. Wat gaat u daaraan doen?

Antwoord: De schattingen van het areaal dit eerste half jaar van 2005 geven inderdaad een daling aan, het aandeel biologische landbouw van het totale landbouwareaal is echter gelijk gebleven met 2,5%. Het stimuleringsbeleid voor de biologische landbouw richt zich met name op vraagstimulering omdat evaluatie van de vorige beleidsnota heeft laten zien dat voornamelijk marktperspectief leidend is voor de keuze voor biologisch. In tegenstelling tot het areaal zijn de consumentenbestedingen aan biologische producten het afgelopen half jaar wel gestegen, in sommige productgroepen is zelfs de streefwaarde van 5% al gehaald, zoals bij de biologische aardappelen. Ik verwacht dan ook dat de groeiende markt ondernemers zal bewegen te kiezen voor de biologische landbouw.

Vraag: Wanneer zal de insleep van AI worden tegengegaan door het instellen van een stop op veetransporten uit risicolanden en landen in de buurt van risicolanden?

Antwoord: Een algeheel verbod op veetransport uit risicolanden en landen in de buurt van die landen kan Nederland niet eenzijdig instellen. Het reinigen en ontsmetten van risicotransportmiddelen bij terugkomst in Nederland is onder de huidige omstandigheden de beste maatregel. Daarmee gaat Nederland al verder dan de andere EU-lidstaten.

Vraag: Is de minister bereid een permanente stop op de import van uit wild gevangen vogels in te stellen?

Antwoord: Een tijdelijke stop op import van uit wild gevangen vogels is door de Europese Commissie op veterinaire gronden al ingesteld tot eind november 2005.

Op dit vraagstuk ben ik ingegaan in mijn brief van 26 oktober 2005 aan de Tweede Kamer (kenmerk VD.2005/3030) t.b.v. het AO over Aviaire Influenza op 27 oktober 2005.

Vraag: Kan de minister reageren op de stelling dat planologische bescherming van bestaande natuur onvoldoende is, omdat het voor gemeenten zeer aantrekkelijk is natuur in bouwgrond om te zetten?

Antwoord: Ik deel de vrees van de fractie van GroenLinks met betrekking tot de bescherming van bestaande natuur niet. Dat het omzetten naar bouwgrond financieel aantrekkelijk kan zijn valt niet te ontkennen. Mede daarom heeft het rijk de bestaande natuur in de EHS voorzien van een duidelijk beschermingsregime.

Bestaande natuurgebieden in de EHS worden beschermd door het zogenaamde «nee, tenzij»-regime uit de Nota Ruimte. Hier zijn nieuwe plannen of projecten niet toegestaan als die de natuurwaarden aantasten. Dat is een duidelijk beschermingsregime waar geen misvattingen over bestaan.

De doorwerking van het «nee, tenzij»-regime is een verantwoordelijkheid van de provincies en gemeenten. Ik vertrouw erop dat zij hun verantwoordelijkheid voor het beschermen van deze natuurgebieden, die overigens door de provincies zelf begrensd zijn, serieus nemen.

Op EHS-gronden waar overeenkomsten voor agrarisch natuurbeheer worden afgesloten blijft de primaire functie echter landbouw, zodat daar het «nee, tenzij»-regime niet geldt.

Overigens kunnen provincies en gemeenten buiten de EHS op eigen initiatief natuurgebieden opnemen in streekplannen en bestemmingsplannen. Op deze gebieden rust vanuit het rijk geen beschermingsregime.

Vraag: Nederland verdroogt, maar boeren mogen voortaan gratis hun gewassen besproeien graag een reactie hierop.

Antwoord: In het belastingplan 2006 wordt voorgesteld om de heffing van belasting voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing geheel te laten vervallen mede gezien het bescheiden budgettaire belang. Het gaat hier om ongeveer 80 belastingplichtigen die nu nog in de heffing vallen. De administratieplicht kan dan voor deze onttrekkingen ook in zijn geheel vervallen. Er wordt verwacht dat een algehele vrijstelling het beregeningsgedrag niet substantieel zal beïnvloeden en daardoor niet zal leiden tot een nadelig effect op het milieu.

Vraag: GroenLinks vraagt de minister om bij de Voorjaarsnota 200 miljoen extra uit het FES te reserveren voor het landschap.

Antwoord: Het streven van het Rijk is om te komen tot een duurzame en structurele financiering voor de Nationale Landschappen. De in AVP toegezegde cofinanciering van het rijk voor 2005–2007, is hiertoe een aanzet. De werkelijk gevraagde financiële inzet zal pas eind 2006 of begin 2007 bekend zijn. In integrale uitvoeringsprogramma's zullen provincies per landschap aangeven wat in hun ogen de ambitie en opgaves zijn en concretiseren welke middelen en financieringsbronnen daarvoor noodzakelijk en mogelijk zijn. Op basis van deze provinciale uitvoeringsprogramma's, adviezen zoals de Natuurbalans (september 2005) en de Raad voor het Landelijk Gebied, zal worden vastgesteld wat de hoogte van de rijksbijdrage kan zijn.

Een reservering zoals GroenLinks nu voorstelt, acht ik op dit moment niet opportuun.

Of extra middelen voor Nationale Landschappen nodig zijn, hangt samen met de genoemde provinciale integrale uitvoeringsprogramma's voor elk landschap. Daaruit moet dan een onderbouwing komen van benodigde en redelijkerwijs te bestede middelen. Dat zou dan een reden kunnen zijn om te onderzoeken of FES-middelen daarvoor kunnen worden ingezet.

Vraag: Wat kan de minister toezeggen aan steden (bijv. Nijmegen en Groningen) die zich hebben gemeld voor het experiment met stimulering van verkoop van biologische producten?

Antwoord: De voorbereiding van het experiment is inmiddels in volle gang. Een grove onderzoeksopzet is gereed en ik verwacht binnen twee maanden de belangrijkste keuzen te kunnen maken, waaronder die van de gemeente. Cruciaal voor het slagen van dit experiment zijn de participatie van het bedrijfsleven alsmede de beschikbaarheid en juiste aggregatie van de data. Als we aan beide randvoorwaarden voldoen én het overleg met de Europese Commissie aan het einde van dit jaar goed uitpakt, kan het experiment naar alle verwachting in het voorjaar 2006 van start gaan.

D66

Vraag: Wanneer wordt het stippensysteem inzake dierenwelzijn ingevoerd?

Antwoord: U weet dat ik er van overtuigd ben dat initiatieven gericht op verduurzaming van de productie in de markt herkenbaar zouden moeten zijn.

Het gaat mij dus vooral om transparantie en herkenbaarheid. Dat is iets wat marktpartijen moeten en kunnen regelen.

In mijn antwoord op de schriftelijke vragen (nr. 15) van 12 oktober heb ik aangegeven dat dit moeizaam loopt.

Ik ben inmiddels bekend met een aantal, nog kleinschalige, initiatieven die juist gericht zijn op herkenbaarheid van een duurzamer product. Dit zijn initiatieven van ondernemers en maatschappelijke partijen gezamenlijk.

Er is dus beweging met een realistisch uitzicht op concrete resultaten. Ik faciliteer deze projecten reeds.

Vraagt meer geld voor Nationale Landschappen (gefinancierd door FES), vraag om reactie.

Antwoord: Het streven van het Rijk is om te komen tot een duurzame en structurele financiering voor de Nationale Landschappen. De in AVP toegezegde cofinanciering van het rijk voor 2005–2007, is hiertoe een aanzet. De werkelijk gevraagde financiële inzet zal pas eind 2006 of begin 2007 bekend zijn. In integrale uitvoeringsprogramma's zullen provincies per landschap aangeven wat in hun ogen de ambitie en opgaves zijn en concretiseren welke middelen en financieringsbronnen daarvoor noodzakelijk en mogelijk zijn. Op basis van deze provinciale uitvoeringsprogramma's, adviezen zoals de Natuurbalans (september 2005) en de Raad voor het Landelijk Gebied, zal worden vastgesteld wat de hoogte van de rijksbijdrage kan zijn.

Of extra middelen voor Nationale Landschappen nodig zijn, hangt dus samen met de genoemde provinciale integrale uitvoeringsprogramma's voor elk landschap. Daaruit moet dan een onderbouwing komen van benodigde en redelijkerwijs te bestede middelen. Dat zou dan een reden kunnen zijn om te onderzoeken of FES-middelen daarvoor kunnen worden ingezet.

Vraag: Hoe geeft de minister een extra impuls voor het Groene Hart (motie Dittrich)?

Antwoord: De € 30 miljoen (12 mln in 2006 en 18mln in 2007) voor het Groene Hart wil ik conform het verzoek van uw Kamer inzetten als extra impuls voor een versnelde inrichting van het Nationaal Landschap het Groene Hart.

Daarbij wordt vooral ingezet op investeringen in groen zo veel mogelijk in de directe omgeving van de (grote) steden, die makkelijk toegankelijk zijn voor de bewoners uit die steden. Zoals de heer Van der Ham gisteren nog uiteenzette.

Accent zal liggen op investeringen die op korte termijn tot zichtbare resultaten leiden en die het mogelijk maken ook andere overheden en/of marktpartijen te betrekken bij uitwerking, uitvoering en financiering van deze projecten Via de rapportages over de rijksprogramma's uit de Nota Ruimte, waartoe het rijksprogramma Groene Hart behoort, zult u over de voortgang van de inzet van deze middelen worden geïnformeerd.

LPF

Vraag: Kan de minister een eerste reactie geven op het voorstel voor spoor 2 van het mestbeleid van het bedrijfsleven? En is de minister bereidt t.z.t. middelen ter beschikking te stellen voor spoor 2?

Antwoord: Er zijn door het bedrijfsleven drie voorstellen ingediend waarvan één voorstel een samenwerking betreft tussen verschillende partijen. Ik zal deze voorstellen serieus bekijken. Over de verdere procedure zal ik de Kamer op korte termijn schriftelijk informeren.

Vraag: Reactie op kritiek van LPF op biologische consumptie bij LNV: medewerkers zouden moeten kunnen kiezen.

Antwoord: Biologische catering is voor LNV de standaard in 2007 om onder meer een bijdrage te leveren aan de marktontwikkeling voor biologische producten. Op dit moment is het percentage biologisch ongeveer 60% en bestaat uit een kwalitatief goed en gevarieerd aanbod, net als bij een niet-biologische assortiment. Ieder assortiment in een bedrijfsrestaurant heeft beperkingen. Een LNV-medewerker heeft de vrijheid om zelf een lunch mee te nemen of elders te lunchen als het assortiment ontoereikend blijkt of als de medewerker ervoor kiest om niet-biologische producten te nuttigen.

Vraag: Zou het geen beleidsdoel kunnen worden om aan de randen van natuurgebieden natuurbegraafplaatsen te realiseren?

Antwoord: Ik zal eerlijk zeggen dat ik niet op de hoogte ben van de feitelijke vraag en aanbod van natuurbegraafplaatsen. Ik zal me er serieus in verdiepen en al het mogelijke doen om, indien nodig, de mogelijkheden hiervoor te vergroten. Duidelijk is wel dat hier primair een rol ligt voor de lokale overheid. Ik zal de VNG hierover benaderen en u hierover nader informeren.

Vraag: Kan de minister garanderen dat er in de nulstandgebieden geen wilde zwijnen voorkomen?

Antwoord: Grondgebruikers en jagers spannen zich in om de nulstand te handhaven. Dat lukt niet geheel. Zwijnen zijn slimme dieren die zich goed weten te verschuilen. Op 20 juni jl. heb ik uw Kamer geantwoord op vragen van mevrouw Van Velzen. Daarin heb ik aangegeven dat het gebruik van lokvoer onvoldoende effectief is om voldoende afschot te plegen. Daarom heb ik gesteld – op advies van het Faunafonds – dat het één op één drijven als aanvullende maatregel kan worden ingezet om de nulstand te realiseren of in elk geval zo dicht mogelijk te naderen. Het is aan de provincies om hierover zelfstandig te besluiten.

Vraag: Er is minder geld voor de VWA, komt er dan meer geld van de kant van het bedrijfsleven door verhoging heffingen van de kant van de VWA?

Antwoord: De retributies die de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) aan het bedrijfsleven doorberekent, worden door de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit conform het kabinetsbeleid vastgesteld op kostendekkend niveau. De VWA kan deze retributies niet eigen-standig verhogen. Ook de normen en regels waarop de VWA controleert worden door mij en de minister van VWS vastgesteld, veelal op basis van EU-regels. De VWA adviseert over de regels, maar stelt ze niet zelf vast.

Vraag: Is de drie miljoen voor promotie van biologische landbouw geen concurrentievervalsing?

Antwoord: Nee, het stimuleringsbeleid zoals geformuleerd in de door de kamer geaccordeerde Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 schept een kader waarin markt- en maatschappelijke partijen zich samen met de overheid inzetten om het marktaandeel voor biologische producten te verhogen. Betrokken partijen moeten uitdrukkelijk zelf meebetalen voor activiteiten waarbij ze betrokken zijn. Als regel meer dan 50%. Dit wordt door betrokken bedrijfsleven ervaren als een eigen investering in verduurzaming van de sector. Voorts heeft de biologische sector een kraamkamerfunctie richting de gangbare landbouw en komen kennisproducten uit het programma Marktontwikkeling Biologische Landbouw ook ten bate van de niet-biologische landbouwsector.

CU

Vraag: Wat is de laatste stand van zaken rond het Garantiefonds voor de visserij?

Antwoord: Onlangs heeft Commissaris Borg aangegeven binnenkort een plan gericht op omvorming van de visserijsector te zullen presenteren. Dit plan zal voorzien in langetermijnmaatregelen. Ook voor de korte termijn zal het voorstel een aantal maatregelen omvatten. Ik heb gepleit voor een Europees overbruggingsfonds te financieren met Europese middelen en daarbij oog te hebben voor Level Playing Field en het vraagstuk van ongeoorloofde staatssteun. Ik heb de banken opgeroepen om hun verantwoordelijkheid te nemen.

Vraag: De «culturele eigenheid» van de landbouw vervaagt volgens de minister langzaamaan. Geldt dat ook voor de grondgebonden onderdelen van de landbouw? En moeten we dat nu toejuichen, als onvermijdelijk beschouwen, of juist proberen tegen te gaan?

Antwoord: Ook de culturele eigenheid van de grondgebonden landbouw vervaagt. In paragraaf 2.3 van de visie «Kiezen voor landbouw» wordt dit nader omschreven. Ik bedoel hiermee dat stad en platteland steeds meer met elkaar verweven zijn geraakt, waardoor de culturele verschillen tussen de bevolking op het platteland en de stedelijke bevolking veel kleiner zijn geworden. Dit is een ontwikkeling die al decennialang gaande is en in mijn ogen onvermijdelijk is. Dit betekent niet dat de publieke waarde van de grondgebonden landbouw daardoor per definitie vermindert. Wel dient de sector zich terdege bewust te zijn van de maatschappelijke context van zijn activiteiten, zo als de samenleving in den brede zich moet realiseren dat de grondgebonden landbouw ook zorgt voor open ruimte en een mooi landschap. Verdere economisering van de landbouw dient daar rekening mee te houden, bijvoorbeeld bij de inpassing van een grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap of bij de vormgeving van concentraties van bedrijven.

Vraag: Wat is de stand van zaken met betrekking tot het suikerbeleid in de EU en de onderhandelingen daaromtrent?

Antwoord: De Commissie heeft afgelopen juni een wetgevingsvoorstel voor de hervorming van het suikerbeleid gepresenteerd. Hierover is in de Raad inmiddels drie keer gesproken: in juli, in september en afgelopen week. Het streven van het voorzitterschap en de Commissie is om tijdens de Landbouwraad van november een politiek akkoord te bereiken. Ook het Europees Parlement lijkt daar inmiddels aan mee te willen werken.

Vooralsnog blijft een 11-tal lidstaten zich sterk tegen het voorstel van de Commissie verzetten. Hoewel de onderhandelingen nog niet op het scherpst van de snede worden gevoerd, is mijn inschatting dat het voorstel nog enige aanpassing behoeft om op voldoende steun te kunnen rekenen. Van mijn zijde zal ik daar de komende weken een constructieve rol in de onderhandelingen proberen te spelen. Net als de Commissie ben ik namelijk van mening dat het belangrijk is dat er voor Hongkong een suikerakkoord ligt.

Vraag: In de tegenbegroting van de CU wordt aandacht gevraagd voor boeren in probleemgebieden en wordt de regering opgeroepen om ruimhartiger gebruik te maken van de Europese regeling voor financiële ondersteuning van agrariërs in gebieden met natuurlijke «handicaps».

Antwoord: Ik heb er voor gekozen om de probleemgebiedenvergoeding 1-op-1 te koppelen aan de vergoeding voor SAN-beheersmaatregelen. Ik heb deze koppeling in mijn beleid om twee redenen aangebracht.

Ten eerste kies ik om redenen van effectiviteit en efficiëntie van natuurbeheer voor expliciete koppeling aan beheersverplichtingen.

Ten tweede heb ik op dit moment geen financiële middelen voorhanden om een probleemgebieden-vergoeding uit te keren in alle potentiële probleemgebieden.

Met de huidige koppeling aan de SAN loop ik niet vooruit op de programmering in het kader van de (nieuwe) Europese verordening plattelandsontwikkeling 2007–2013 in het nieuwe Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). In dat kader zal ik, samen met onder andere de provincies, opnieuw de mogelijkheden bezien voor het verstrekken van vergoedingen voor natuurlijke handicaps zonder beheersverplichtingen, zoals ik overigens voor de Koopmansgelden al gedaan heb.

Concreet heb ik hierover tijdens de Veenweideconferentie op 23 juni 2004 te kennen gegeven met ingang van 2007 voor circa 40 000 hectare in het westelijk veenweidegebied te willen komen tot een probleemgebiedenvergoeding los van de SAN. Dit onder de voorwaarde dat de criteria alsmede de prioriteiten die de Europese Commissie zal stellen, mij daartoe voldoende ruimte bieden, alsmede onder de voorwaarde dat andere partijen hierin een financiële verantwoordelijkheid zullen nemen.

Ik ben voornemens om volgend jaar een onderzoek in te stellen naar mogelijkheden om de probleemgebiedenvergoeding in hoogte te variëren al naar gelang de aard van de aanwezige natuurlijke handicap. Ook ben ik voornemens samen met de provincies te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is kleinschalige zandlandschappen te begrenzen als probleemgebied.

Overigens hecht ik er aan te melden dat de Brusselse kaders Nederland in de toekomst zullen beperken bij het begrenzen van extra probleemgebieden. Nederland mag namelijk nog maar een beperkt areaal probleemgebieden begrenzen. Met de reeds voorgenomen beleidstrajecten als «ganzen», «Veenweiden» en «Koopmansgelden» wordt naar verwachting het maximale areaal bereikt.

SGP

Vraag: Zal het bedrag dat de commissie Maljers heeft berekend voor de nadeelcompensatie voor de kokkelsector, ook wordt uitgekeerd?

Antwoord: Uitgangspunt bij de bepaling van het bedrag aan nadeelcompensatie is dat deze vergoeding redelijk moet zijn en moet voldoen aan de geldende nationaalrechtelijke en EU-rechtelijke kaders. De Commissie Maljers heeft mij hierover een advies uitgebracht. Het onlangs genomen 0verheidsbesluit over de nadeelcompensatie is op dit advies gebaseerd, zij het dat wel is uitgekomen op een lagere vergoeding dan de Commissie adviseerde. Dit houdt verband met de geldende jurisprudentie en het geconstateerde afnemende toekomstperspectief voor de mechanische kokkelvisserij alsmede met de in dit soort nadeelcompensatiedossiers gebruikelijke aftrek in verband met het ondernemersrisico.

Ik verwijs hier verder naar mijn brief van 14 oktober jl. (TK II, 2005–2006, 28 684, nr. 40) waarin ik de Kamer een en ander duidelijk heb uiteengezet.

Vraag: Zal de minister zich sterk maken voor de pulskor in het kader van de vanuit het Fonds Economische Structuurversterking gereserveerde middelen voor duurzame landbouw en visserij?

Antwoord: De heer Van der Vlies heeft bij de Algemene Politieke Beschouwingen een motie ingediend over de visserijsector. Ik ben in overleg met de visserijsector over de instelling van een task force die ondersteuning zal bieden bij de ontwikkeling van ideeën voor een in de toekomst duurzame visserijsector. De pulskor is daarvoor een sympathiek instrument. Op dit moment worden besprekingen gevoerd over het faciliteren van de introductie van de pulskor via het FES. Aangezien ook voor andere projecten aanspraak wordt gemaakt op de FES-middelen is het voorbarig om op dit moment financiering voor de pulskor vanuit het FES toe te zeggen.

Vraag: Kan de minister het meerjarig vaststellen van quota voor de visserijsector bevorderen?

Antwoord: Ik ben zelf ook voorstander van meerjarige afspraken over de quota. Ik heb dit in de Landbouw- en Visserijraad van afgelopen maandag nog bepleit, toen gesproken werd over een andere opzet van de besluitvorming over de TAC en quota. Commissaris Borg heeft zich in die bijeenkomst ook uitgesproken voor meerjarige afspraken. Gezien de noodzaak om een dergelijke beleidswijziging ook gepaard te laten gaan met aangepaste vangstadviezen en het feit dat de bestanden van jaar tot jaar behoorlijk kunnen schommelen, valt niet te verwachten dat op korte termijn daarover besluiten worden genomen. En zelfs dan zal de implementatie nog enige tijd duren.

Vraag: Wat is nu de economische duurzaamheid van de Nederlandse landbouw voor de langere termijn als we kijken naar de ontwikkelingen in WTO-verband?

Antwoord: Na een lange periode van marktbescherming voor vele landbouwproducten is niet alleen het Europese, maar ook het mondiale beleid sinds het begin van de jaren negentig van koers veranderd en gericht op duurzame ontwikkeling. Met de ontkoppelde (inkomens-) steun (Groene Box) bevordert het gewijzigde GLB een marktgerichte, duurzame landbouw die concurrerend is op de wereldmarkt. Ik ben me er terdege van bewust dat deze ontwikkeling voor agrarische producenten zorgen en onzekerheden oplevert. Tegelijkertijd ben ik echter van mening dat deze koers de sector ook kansen biedt, zoals ook blijkt in die sectoren waar vrije prijsvorming aan de orde is, zoals de tuinbouw. Een visie die u ook terugvindt in mijn onlangs gepresenteerde landbouwvisie «Kiezen voor landbouw». In deze visie op de toekomst van de Nederlands agrarische sector wordt een handreiking gegeven in de volle overtuiging en vertrouwen dat er wel degelijk een toekomst is voor de Nederlandse landbouwsector, zij het niet voor alle bedrijven. Dat er een toekomst is blijkt niet alleen uit de economische analyses die gemaakt zijn ten behoeve van de visie maar volgt vooral ook uit het bewezen aanpassingsvermogen van de sector.

In het verlengde van de Declaratie van Johannesburg, aangenomen op de World Summit on Sustainable Development (WSSD) zet het Kabinet zich nadrukkelijk in voor een duurzame ontwikkeling, met een evenwichtige balans tussen de drie P's: People, Planet and Profit. Dit betekent dan ook dat economische ontwikkeling en ecologische duurzaamheid nadrukkelijk in samenhang moeten worden bezien.

De onderhandelingen die thans in de WTO gaande zijn over de verdere liberalisatie van de wereldhandel, kunnen niet geïsoleerd worden gezien. De WTO opereert in een bredere multilaterale context samen met andere organisaties en overeenkomsten onder andere op het gebied van ontwikkeling, arbeid, milieu en arbeid. Uitgangspunt daarbij is dat deze multilaterale verplichtingen en afspraken, bijvoorbeeld over handel en milieu, elkaar wederzijds versterken, waarbij de overeenkomsten op het gebied van handel en milieu in onderlinge samenhang gericht zijn op duurzame ontwikkelingen op alle vlakken: People, Planet en Profit.

Vraag: Hoe staat het met het aalplan?

Antwoord: De Europese Commissie heeft haar voorstel afgelopen maand gepubliceerd. Ik heb het Voorzitterschap gevraagd de behandeling van het voorstel met voortvarendheid ter hand te nemen. In Nederland heeft het aalcomité inmiddels plannen gemaakt om de aalstand te verbeteren.

Zie ook het antwoord op de vraag over dit onderwerp van de CDA-fractie.

Vraag: Wilt u het verzoek van de LvKK ten behoeve van stimulering van het plattelandsparlement (brief 18 oktober 2005) honoreren?

Antwoord: De afgelopen periode heeft de LvKK, samen met mede-initiatiefnemer Nationaal netwerk plattelandsontwikkeling, het eerste plattelandsparlement voor Nederland voorbereid. Onder de noemer van de Agenda Vitaal Platteland is een voorverkenning hiervoor door mij gefinancierd. Dit eerste plattelandsparlement heeft wat mij betreft veel opgeleverd, en er heeft een eerlijke, rechtstreekse dialoog plaatsgevonden tussen burgers, politici en beleidsmakers. De betrokkenheid van de vele deelnemers was groot.

De brief waar u op doelt heeft mij nog niet bereikt, dus ik kan daar op dit moment nog geen inhoudelijke reactie op geven. Wel is al eerder vanuit mijn departement, op basis van de gepleegde voorverkenning en de ervaringen die wij hebben opgedaan met het proces van totstandkoming van het plattelandsparlement, richting de LvKK en het Nationale Netwerk Plattelandsontwikkeling aangegeven dat wij bereid zijn ook de komende jaren de organisatie van een plattelandsparlement opnieuw te ondersteunen met geld en denkkracht. Staat u mij toe de precieze hoogte van het bedrag nog even af te laten hangen van de concrete voorstellen die mij hierover zullen bereiken. Ik zal u daar nog nader over informeren.

BBR.2005/362 – Bijlage 2

Reactie op de 90 Voorstellen tot vermindering administratieve last en bureaucratie.

7

Intrekken van de Boswet. Deze is overbodig. Bestemmingsplannen, compensatievereisten, NB-wet en Vogel- en Habitatrichtlijn borgen de belangen van de natuur reeds volledig. De boswet maakt het nodeloos ingewikkeld (LNV)

Ik overweeg de Boswet te integreren in de Natuurbeschermingswet, althans voor zover bepalingen met het oog op de toekomst betekenis hebben.

10

Verminderen van verplichte testen en keuringen. Per Rijksinspectiedienst of controledienst dient een vermindering met 25 % gerealiseerd te worden. (ALGEMEEN1)

De Europese veterinaire wetgeving schrijft strikt het niveau en de vereiste kwaliteit van keuringen en testen op veterinair vlak voor. Vermindering van verplichte testen en keuringen kan Nederland niet zonder instemming van de EU realiseren. Het ministerie van LNV en de VWA zijn voortdurend bezig de wijze van inspecteren zo efficiënt mogelijk in te richten. Dit gebeurt in permanent overleg met het bedrijfsleven en de EU. Een voorbeeld daarvan is de overdracht van de roodvleesbandkeuring naar de stichting Merita. Het bedrijfsleven krijgt hiermee meer verantwoordelijkheid voor de controles.

Inspectiediensten krijgen de taak om zodanig te werken dat een vermindering van toezichtlast van 25% zal worden bereikt. In de binnenkort te verschijnen rijksnota «Kaderstellende visie op Toezicht 2005» zal deze taak voor de inspectiediensten zijn opgenomen.

11

Per ondernemer mag maar 1x per half jaar regulier controlebezoek van overheidsinspectiediensten plaatsvinden. Bundeling van bezoek moet dus geregeld worden door Rijksinspecties en andere overheidsinspecteurs en controleurs. (ALGEMEEN1)

De rijksinspecties werken momenteel in het project «Samenwerkende inspecties» aan meer samenwerking en daardoor minder toezichtlast. Binnenkort gaat een aantal projecten van start om deze samenwerking vorm te geven. Op het terrein van LNV is dit het project «de vleesketen».

Bepalend voor de bezoekfrequentie moet zijn de mate waarin het bedrijf risico's veroorzaakt. De taak van de overheid is om deze risico's voor de consument in te perken of weg te nemen door toezicht. Dat toezicht moet zijn ingericht volgens de principes uit de binnenkort te verschijnen rijksnota «Kaderstellende visie op toezicht: onafhankelijk, transparant, professioneel, slagvaardig, selectief en samenwerkend»

30

Vereenvoudiging flora- en faunawet: Verlenging van Jachtakte van 1 naar 3 jaar. (LNV)

Sympathieke gedachte. Ik onderzoek momenteel de consequenties van verlenging van de geldigheidsduur van jachtakten. Ik zal u hierover spoedig nader berichten.

31

Vereenvoudiging flora- en faunawet: Weghalen «kop» op Europese verplichtingen (LNV)

Ik vind het belangrijk dat de Flora- en faunawet goed hanteerbaar is in de praktijk. Vereenvoudiging van de soortenbeschermingsregelgeving levert hier een bijdrage aan. Verder zet ik er op in de regelgeving zoveel mogelijk één op één te maken met de Europese regelgeving. Zoals ik u eerder dit jaar heb bericht vind ik evenwel dat een uitzondering moet worden gemaakt voor wat betreft het beschermen van zeldzame soorten in Nederland die Europeesrechtelijk gezien een andere status hebben. Nederland heeft op dit punt een eigen verantwoordelijkheid. Ik hecht sterk aan deze nationale keuze.

52

Afschaffen gewasbeschermingplan (LNV)

Het gewasbeschermingsplan is onderdeel van het afsprakenkader van het Convenant Gewasbescherming, waaraan LNV, VROM, Unie van Waterschappen, VEWIN, Nefyto, Agrodis, LTO en Plantum zich verbonden hebben. De convenantspartners hechten waarde aan het hele pakket van afspraken. Het afschaffen van het gewasbeschermingsplan betekent dat er een steen uit het

bouwwerk wordt gehaald, waardoor het hele bouwwerk op losse schroeven komt te staan. Om die reden wil ik dit plan niet afschaffen

62

Ontheffing voor het vervoer van dieren tot het niveau van de reistijden van dieren (95/29/EG, vanaf januari 2007 (EC)1/2005) (LNV)

Er bestaat nationaal geen mogelijkheid om af te wijken van de vigerende Transportrichtlijn (95/29/EG) en de Transportverordening zoals die vanaf 1 januari 2007 geldt (EC 1/2005).

63

Standaard ontheffing voor het binnenlandse vervoer van slachtrunderen. (LNV)

De voorschriften voor het vervoer van dieren over een afstand langer dan 50 kilometer, zijn vastgelegd in de Europese Richtlijn 95/29/EG. Met ingang van 1 januari 2007 wordt deze richtlijn vervangen door de Transportverordening EC 1/2005.

Ik vind het niet wenselijk om daar vanaf te wijken; overigens bestaat daartoe nationaal geen mogelijkheid.

64

Aanpassen beladingnorm dieren bij export op gewicht overige lidstaten (max. 44 ton). Evt. opname van beladingnormen op goedkeuringsbewijs voertuig. (LNV)

Momenteel vindt er overleg plaats over de wijze waarop een betere naleving van de regels kan worden bereikt, met name waar het gaat om de export.

De suggestie om hier het goedkeuringsbewijs van het voertuig voor te gebruiken, acht ik niet een voor de hand liggende weg, mede in het licht van de nieuwe transportverordening die per 1 januari 2007 van kracht zal zijn. Mijn doel is nu vooral een meer effectieve methode om overbelading te voorkomen, met inachtneming van de eisen uit de huidige transportrichtlijn, en vanaf 1 januari voornoemde verordening. Met andere woorden: naar een geborgde belading overeenkomstig die eisen.

65

Invoeren eenmalige keuring bij aanschaf bij zowel voertuig als laadruimte/dierenaspecten. Vervolgens periodiek keuring van dierenaspecten bij APK meenemen. (LNV)

Ik vind dit een waardevolle suggestie. In overleg met Verkeer en Waterstaat wordt bezien of dit mogelijk is.

66

Afschaffen van de maandelijkse klinische inspecties door dierenartsen in het kader van de RBD-regeling (Regeling Bedrijfscontrole Dierziekten) (LNV)

LNV heeft de varkenssector recentelijk al laten weten dat de RBD-regeling (die is opgegaan in de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's) per 1 januari 2006 wordt ingetrokken De varkenssector wordt zo in de gelegenheid gesteld de RBD-regeling of onderdelen daarvan zelfstandig over te nemen.

67

Afschaffen separaat bezoek van een RVV-dierenarts om klinische gezondheid van pluimveekoppels te bepalen. Dit kan worden meegenomen in het AI-monitoring bezoek van de dierenarts. In het kader van het nationale plan «Monitoring hormonen en overige stoffen» bij eierpakstations, wachten op nieuwe systeem dat €150 000 per jaar bespaart. (LNV/VWS)

Afschaffen separaat bezoek dierenarts:

Op dit moment worden pluimveebedrijven in het kader van verschillende wettelijke verplichtingen door de VWA bezocht: (1) controle registers ante mortem keuring, (2) monstername diervoeders, (3) monstername Nationaal Plan hormonen, (4) check op entverklaringen NCD en (5) bij vermeerderingsbedrijven een controle op de verplichtingen ten aanzien van diergezondheid vanuit richtlijn 90/539. Al deze bezoeken zijn sinds 2 jaar geïntegreerd tot één jaarlijks bezoek. Dit bezoek wordt in eerste instantie door een VWA assistent-dierenarts afgelegd. Blijkt bij dit eerste bezoek dat de pluimveehouder zijn zaakjes niet op orde heeft dan komt de VWA-dierenarts voor een herinspectie. Genoemde werkzaamheden zijn, anders dan de monitoring op AI, voorbehouden aan de officiële autoriteit en kunnen dus alleen uitgevoerd worden door de VWA.

Monitoring hormonen: In het kader van het Nationaal Plan wordt er jaarlijks per 1000 ton eieren slechts 1 ei geanalyseerd, in totaal dus enkele honderden eieren per jaar (in 2003 tussen de 500 en 600 eieren).

80

Afschaffen meldplicht van ongeschikte producten die geen veiligheidsrisico inhouden op grond van de General Food Law en traceerbaarheid (LNV/VWS)

Indien een product ongeschikt is, dient de producent dit te melden. Deze verplichting volgt uit de Algemene Levensmiddelenverordening (GFL). Een product dat niet aan de normen voldoet (waarbij bijvoorbeeld een overschrijding van een MRL wordt geconstateerd) is ongeschikt. Dit betekent niet per definitie dat dit product een risico voor de volksgezondheid oplevert. Echter, melding blijft noodzakelijk omdat er wel een risico kan gaan ontstaan indien meerdere producten met dergelijke overschrijding op de markt komen en worden geconsumeerd. Dit cumulatieve effect kan niet door individuele bedrijven worden beoordeeld, derhalve blijft melding noodzakelijk. Daarnaast blijft het feit dat het product niet aan de norm voldoet en dus niet in de handel gebracht mag worden. Indien dit al wel is gebeurd, dan is tracering noodzakelijk.

81

Harmoniseren van bestrijdingsmiddelenbeleid en residubeleid op basis van realistische Europese voedselveiligheidsnormen en niet op basis van nationale administratieve gronden. (LNV/VWS)

Zowel het bestrijdingsmiddelenbeleid als het residubeleid worden vanuit EU-kaders aangestuurd. Er bestaan geen verschillen op administratieve gronden.

82

Afschaffen van het automatisme dat nultolerantie geëist wordt voor importproducten indien er geen Nederlandse toelating is. Aansluiten bij toegelaten residuniveaus in het (Europese) land van herkomst. (VWS)

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen import uit niet-EU-landen en uit EU-landen (hoewel dit laatste formeel niet als import gezien kan worden). Bij de import uit derde landen wordt rekening gehouden met Codex MRLs.

Bij «import» uit andere lidstaten worden Nederlandse MRLs gehanteerd en niet die van het EU-land van herkomst van het product. Deze situatie zal zich naar verwachting binnen 2 jaar niet meer voordoen in verband met de dan geharmoniseerde EU-wetgeving op het terrein van residuen.

83

Instandhouden derogatie bij de Verordening 1774/2002, waarin retourstromen van dierlijke producten zijn geregeld. (LNV/VWS)

Keukenafval, etensresten en voormalige voedingsmiddelen kunnen drager zijn van ziektekiemen. Dit geldt met name voor rauwe vlees- en visproducten. Derhalve dienen deze producten op verantwoorde wijze te worden ingezameld en verwijderd via compostering, vergisting of verbranding.

De overgangsmaatregel voor wat betreft het verzamelen, het vervoer en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen (EU-regelgeving) loopt per 31 december 2005 af. De maatregel was bedoeld om het bedrijfsleven voldoende tijd te geven zich aan de strikte regelgeving van Verordening 1774/2002 aan te passen. De Europese Commissie is niet van plan om de derogatie te verlengen. Wel is er een voorstel van de Commissie waarin lidstaten ruimte krijgen voor nationale invulling, mits de voormalige voedingsmiddelen naar erkende bedrijven gaan, er registratie plaatsvindt en er geen gevaar aanwezig is voor mens of dier. Nederland zal de geboden nationale ruimte maximaal benutten.

89

Aanpassen van het LNV-Ingrepenbesluit voor export naar Duitsland («hameren») zodat minder stress voor de dieren ontstaat. Toestaan van de tweede verzamelslag bij vee. Aanpassen van de «verzamelregelgeving» (LNV)

Ingrepenbesluit: Sinds 1 september 2001 is het aanbrengen van een slaghamermerk in Nederland verboden. Nadien is vanuit het bedrijfsleven meermalen de vraag gesteld dit weer toe te staan. Vanuit dierenwelzijnsoptiek vind ik het hameren van de varkens een onwenselijke methode. Gebruik van deze methode leidt niet tot minder stress bij de dieren, veeleer het tegendeel.

Er is ook geen noodzaak deze ingreep toe te staan. Ten behoeve van de identificatie en registratie van varkens schrijft de Nederlandse regelgeving, ingegeven vanuit Europese regelgeving, een tweetal identificatiekenmerken voor. Het buitenland dient deze kenmerken te accepteren en accepteert ze ook.

Tweede verzamelslag: Tijdens het Algemeen Overleg van 22 juni 2005 over schapenhandel en scrapie heb ik toegezegd te zullen onderzoeken of de maximale tijd die is toegestaan om schapen en geiten te verzamelen (de zgn. bloktijden) kan worden verruimd en of een de tweede verzamelslag op een erkend verzamelcentrum kan worden toegestaan, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de sector zelf op andere wijze kan garanderen dat een eenvoudige terugtracering naar het bedrijf van herkomst mogelijk is.

Momenteel is mijn departement hierover in overleg met het bedrijfsleven. Ik verwacht besluitvorming daarvan over nog dit jaar af te ronden.

1 Algemeen: hierbij zijn meerdere departementen en maatschappelijke organisaties betrokken

Naar boven