Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de wet tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van enkele inhoudelijke wijzigingen in de Telecommunicatiewet, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Mijnbouwwet en enkele andere daarmee verbandhoudende wetten, de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001, de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997, de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen en diverse andere wetten (Veegwet EZ 2005) (30433);

het wetsvoorstel Wijziging van de Gaswet in verband met de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van de verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang aardgastransmissienetten (PbEU L 289) (30430).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter. Allereerst wil ik de nieuwe minister welkom heten. Hij was al even in het vragenuurtje, dus ik heb niet het voorrecht om hem dat als eerste in het parlement te kunnen doen. Ik heb twee grote belangstellingssferen in de Kamer: Financiën en belastingen en Economische Zaken en energie. Ik ben blij dat ik hem eerst op zijn oude positie in de gaten kon houden en nu weer hier. Ik vind het fijn dat het kabinet is gevallen, maar ik heb de minister al voor de zomer persoonlijk laten weten dat ik heel blij ben dat hij deze portefeuille heeft gekregen. Zo nieuw is het ook niet voor hem, want toen het vorige kabinet-Balkenende viel, heeft hij al een tijdje stand-in mogen zijn op deze post, zij het nog niet als minister. Ik herinner mij nog goed dat ik met hem het debat heb gevoerd over de invoering van de nieuwe MEP. Daar zal ik het vandaag niet over hebben, want de MEP bestaat inmiddels ook al niet meer. Daar is de stekker uitgetrokken.

Wij hebben vandaag een betrekkelijk klein debat over de veegwet en de gastransmissienetwerken. Omdat het erg door elkaar loopt, is het voor mij moeilijk om te beslissen of iets bij het ene of bij het andere wetsvoorstel hoort. Ik ben blij dat de collega's en de minister het goed vinden dat ik het in één termijn doe. Dat hoeft niet twee keer vijf minuten, want dat zou tien zijn, maar dat deel ik weer door twee en dan houd ik het op vijf. In mijn rol als financieel woordvoerder doe ik niets anders dan optellen, aftrekken en delen door twee om het verkiezingsprogramma rond te krijgen.

Ik wil het erover hebben dat wij marktwerking willen. Het gaat vandaag niet meer over de netten, maar in hoofdzaak over de flexibiliteitsdiensten en het gebruik of misbruik van de markt. Het hoofddoel van marktwerking is concurrentie. Daarbij wordt een veelheid van spelers verondersteld. Dominante spelers en machtsmisbruik staan daar haaks op. De Partij van de Arbeid wil juist goede marktwerking. Dat betekent dat je overal moet opletten of er iets plaatsvindt wat je niet concurrentie moet noemen, maar marktdominantie of marktmisbruik.

Een punt dat al vaak in deze Kamer is bepleit, niet alleen door de regering, maar ook door mijn collega's De Krom en Hessels en door mijzelf, is hoe wij meer liquiditeit krijgen in de gasmarkt. Wij constateren iedere keer dat er heel veel gas buiten de beurs om gaat. De beurs speelt een te kleine rol in de totale gasmarkt. Dat maakt de totale gasmarkt veel minder doorzichtig. Een hoofdzaak die wij met z'n allen hebben bepleit, is of die beurs niet wat meer liquiditeit kan krijgen. Als er meer wordt verhandeld op de beurs, wordt de transparantie van de markt groter.

Een ander thema is dat wij ook niet blij zijn met seizoensflexibiliteit, dus niet van dag op dag, maar over de seizoenen. Dan is een aantal grotere verbruikers, zoals de glastuinbouw, afhankelijk van weinig aanbieders. Kunnen wij daar niet wat meer marktwerking creëren? De heer Hessels zal hier ook op ingaan.

Ik spits mijn bijdrage nu toe op de versterking van de positie van de beurs. Ik zou graag willen dat de Gasunie op de APX "trade and supply"-liquiditeit gaat aanbieden, zodat de beurs door de grootste aanbieder in Nederland meer input krijgt. Dat vergroot de liquiditeit van de beurs. De Gasunie zegt steeds maar dat zij dat niet wil, omdat dat economisch niet aantrekkelijk zou zijn en dat zij zich eigenlijk niet wil toeleggen op die flexibiliteit en korte termijn van dag- en weekaanbiedingen van gas. Wij hebben indertijd echter voorzien dat ingrijpen door de minister nodig zou kunnen zijn omdat wij toch meer liquiditeit willen op de beurs. Daarin is voorzien in artikel 66a, waarin staat dat de minister in het belang van voldoende transparantie en een liquide markt van vraag en aanbod krachtens algemene maatregel van bestuur regels kan stellen over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder producenten, gasopslagbedrijven, handelaren, leveranciers en anderen hun diensten op de markt aanbieden. Wij doen een zeer dringend beroep op de minister – ik vermoed dat wij daarover een Kameruitspraak zullen kunnen doen – om dat artikel 66a in te roepen. Dat betekent de facto dat de minister na een rondvraag in de sector zo'n AMvB kan uitvaardigen. Dan zou wat ons betreft gerealiseerd worden dat de Gasunie gas gaat leveren op de beurs. Dat is punt één.

Punt twee betreft de verhoudingen op de markt, waar onvoldoende concurrentie is. Kleine partijen, ook nieuwe kleine partijen, stuiten nogal eens op machtsmisbruik door grote partijen. De Gasunie vraagt bijvoorbeeld ook van kleinere "gasspelers" een bankgarantie van drie maanden; daarover hebben wij eerder al met de voorganger van deze minister gesproken. Tot nu toe golden die bankgaranties altijd voor twee maanden. Op zich is het heel normaal dat partijen voor het leveren van gas met elkaar onderhandelen over een bankgarantie, want misschien gaat de afnemende partij ooit failliet of kan zij het gas niet betalen. Dat moeten echter wel redelijke en normale afspraken zijn. Wij hebben de stellige indruk dat de Gasunie hogere eisen stelt dan normaal is. De DTe heeft onderzoek laten doen en het is maar net de vraag of de Gasunie haar sterke machtspositie niet gebruikt om van de kleinere spelers een te hoge bankgarantie te vragen. Voor grote spelers is dat vaak geen probleem, want zij hebben al netten of andere zekerheden. Die discussie gaan wij nu niet voeren. Als je ook nieuwe spelers een kans wilt geven, moet je best redelijke bankgaranties hebben, want wij willen natuurlijk niet dat er van alles misgaat als bedrijven later failliet gaan. Wij hebben echter de indruk dat er een goede middenweg te vinden is en dat wij kunnen vasthouden aan bijvoorbeeld twee maanden. Wij gaan hier natuurlijk niet met een schaartje knippen om te bepalen of het moet gaan om twee maanden of om een week meer of minder, maar ik pleit er wel voor – daar heb ik onder stuk nr. 8 een amendement voor ingediend – dat de DTe explicieter de bevoegdheid krijgt om in dit soort gevallen de knoop door te hakken. Op grond van wat partijen zeggen en eventueel op grond van eigen onderzoek kan de DTe dan zeggen dat er een oplossing moet komen en dat er bijvoorbeeld sprake moet zijn van een bankgarantie voor twee maanden. Mijn amendement is er dus niet op gericht om hierover een heel specifiek besluit te nemen, maar om de DTe explicieter de bevoegdheid te geven om op dit punt in wijsheid te handelen.

Dat waren de twee concrete punten. Ik heb ook een algemene opmerking. Wij hebben schriftelijke vragen gesteld over hoe het staat met de nieuwe formules die de Gasunie heeft vastgesteld voor het vaststellen van tarieven. Daarover heeft de glastuinbouw, gesteund door de Consumentenbond, een klacht ingediend omdat burgers door die nieuwe gasprijsformule ineens meer dan € 50 extra moeten betalen. Daar heeft de minister een rol in gespeeld, want hij is voor 50% aandeelhouder van de Gasunie; Shell en Esso hebben de andere 50% in handen. Daar begrijp ik helemaal niets van, want waar is dan de discussie gebleven over de vergoeding van € 52 aan burgers voor de gestegen gaskosten? Die vergoeding wordt misschien zelfs al in het najaar uitgekeerd, maar nu haalt de minister dat geld langs een andere weg ineens weer terug bij de burgers. Waar marktprijzen zijn, zijn er marktprijzen, maar hier gaat het deels om politieke prijzen, omdat de gasopbrengst in de schatkist vloeit. Bovendien is de minister als aandeelhouder aan zet geweest. Wij zullen de schriftelijke antwoorden afwachten, maar ik wil hier gezegd hebben dat hieruit blijkt dat machtsmisbruik – in dit geval het eenzijdig aanpassen van de tarieven door de Gasunie – ook kan plaatsvinden door een minister die dit in zijn rol als aandeelhouder niet heeft tegengehouden. Dat is bijzonder. Wij hoopten dan ook dat de minister er een stokje voor had gestoken. Naar aanleiding van de schriftelijke antwoorden op de door mij gestelde vragen zullen wij bezien of het nodig is om erop terug te komen.

De heer De Krom (VVD):

Ik neem aan dat de heer Crone ook de uitspraak van de NMa wil afwachten.

De heer Crone (PvdA):

De NMa kan slechts beoordelen of er sprake is van machtsmisbruik. De minister moet uit het oogpunt van beleidsmatigheid uitleggen hoe hij als aandeelhouder heeft geopereerd. Ik kan mij niet voorstellen dat hij dat kan. Mocht dat toch het geval zijn, dan kan de NMa alsnog zeggen dat het ongeoorloofd was omdat het beschouwd wordt als machtsmisbruik. Ik wil dus graag twee ijzers in het vuur: de scheidsrechter die de marktverhoudingen beoordeelt en de politieke controle op deze minister als aandeelhouder.

De heer Hessels (CDA):

Voorzitter. Ik zal eerst aandacht besteden aan de veegwet. Ik zie dat de minister klaar staat om het debat over deze wet te voeren en vind het dan ook heel plezierig om tegenover hem te staan.

Het is ons allen bekend dat een veegwet wordt ingediend als er iets is fout gegaan en dat er een novelle wordt ingediend als er twee keer iets mis is gegaan. Ik heb het gepresteerd om daarop nog amendementen in te dienen. De minister heeft daarop gereageerd. Dat is weliswaar een vreemde gang van zaken, maar ik heb met verbazing en met enige ergernis kennisgenomen van de toonzetting van de nota naar aanleiding van het verslag. Ik ben mij ervan bewust dat die nota is opgesteld door de voorganger van minister Wijn, maar spreek laatstgenoemde daar toch op aan. In die nota naar aanleiding van het verslag wordt denigrerend geschreven over de twee amendementen die door de CDA-fractie zijn ingediend. Daarin wordt verwezen naar het Reglement van orde van de Tweede Kamer met de opmerking dat het niet past om die amendementen in te dienen. Voorzitter. Ik neem aan dat u het met mij eens bent dat de Kamer over haar eigen werkwijze gaat en dat een minister zich daarmee beter niet kan bemoeien. Daarbij komt dat beide amendementen een nauwe relatie hebben met het wetsvoorstel. Dat punt wordt juist in het Reglement van orde genoemd. De amendementen beogen technische verbeteringen in de Gaswet aan te brengen en die hebben betrekking op de Elektriciteitswet 1998 die werd vastgesteld na de aanname van de I&I-wet. Zowel de verkeerde verwijzing naar artikel 81 van de Gaswet als het verduidelijken van het begrip "flexibiliteitsdiensten", zoals bedoeld in artikel 10a van het eerste lid van de Gaswet, kan als een verbetering worden beschouwd.

Het amendement op stuk nr. 4 heeft betrekking op die verwijzing naar artikel 81 van de Gaswet en omvat slechts een technische wijziging. Die wijziging zal de Gaswet verbeteren. De minister vraagt zich af of dat amendement rechtstreeks verband houdt met het onderwerp van dit wetsvoorstel. Ik ben van mening dat dit het geval is en ik verzoek de minister dan ook om een inhoudelijke reactie op dat amendement te geven zonder dat hij door een bureaucratische bril kijkt.

Het amendement op stuk nr. 5 heeft betrekking op de flexibiliteitsdiensten. Daarover is een hevige discussie tussen belanghebbenden losgebarsten. Toch voegt dat inhoudelijk niets nieuws toe aan datgene wat de Kamer bij de behandeling van de I&I-wet beoogde te regelen. Zeker voor afnemers van gas die door het jaar heen te maken hebben met grote verschillen in afname – ik noem tuinders als voorbeeld – is een goede regeling van seizoensflexibiliteit een vereiste. Juist met dit oogmerk is artikel 10a, lid 1 destijds in de wet opgenomen. In de huidige systematiek blijven partijen die beschikken over een economische machtspositie de dienst uitmaken op de markt voor flexibiliteitsdiensten. De CDA-fractie wil deze onduidelijkheid met het voorliggende amendement opheffen. Graag wil ik een inhoudelijke reactie van de minister op dat punt.

Ik ga in op de EU-verordening op het punt van de gastransmissie. Die verordening gaat uit van een systeem waarbij een netgebruiker of een afnemer het recht heeft om afzonderlijk transportcapaciteit op het invoerpunt te contracteren. Ook kan een netgebruiker of een afnemer afzonderlijk transportcapaciteit op het punt van onttrekking van gas aan het net contracteren. Dan spreken wij over het exitpunt. Er is dus sprake van een ontkoppeld entry-exitsysteem. Dit leidt tot veel onnodige problemen tussen gasafnemers die soms tegen de bureaucratie en de monopolistische houding van grote partijen in de markt aanlopen. De CDA-fractie stelt daarom voor om in de Gaswet op te nemen dat de afnemer bij voorrang het recht heeft om de transport capaciteit op zijn exitpunt te contracteren. Het amendement op stuk nr. 8 houdt in dat wie een aantal kuub gas heeft ingekocht om op het net in te voeren, die er bij het bedrijf of afnamepunt als eerste uit mag halen zonder te worden geconfronteerd met woekerwinsten van handelaren. Dat wordt ook wel gijzeling genoemd omdat de handelaar de exitcapaciteit in zijn geheel heeft opgekocht. Overigens is dit recht al door DTe opgenomen in de richtlijnen uit het jaar 2005 voor het gastransport. Met dit amendement beogen wij dus te bereiken dat dat recht opgenomen wordt in de wet. Ik hoor graag de mening van de minister hierover.

Volgens veel betrokkenen is de transportcapaciteit op de landsgrensoverschrijdende netten te krap. Momenteel geldt als allocatiesysteem: wie het eerst komt, die het eerst maalt. Dit systeem benadeelt nieuwkomers op de gasmarkt en belemmert een goede marktwerking en dus lagere prijzen voor de consument. De gevestigde partijen hebben immers in de praktijk de beschikbare capaciteit volledig gecontracteerd. Nieuwkomers zullen dus regelmatig achter het net vissen en dus geen grensoverschrijdende capaciteit kunnen contracteren. Wij willen deze situatie graag verbeteren. Vooraf moet gedegen onderzocht worden wat het probleem precies is, welke ontwikkeling in de komende jaren te verwachten is en welke oplossingen mogelijk zijn. Is de minister bereid, een dergelijk onderzoek te entameren en de Kamer daarover te informeren? Op die wijze kunnen bij de evaluatie van de Gaswet passende maatregelen genomen worden.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. Over de wijziging van de Gaswet heb ik niet zo veel op te merken. De Raad van State had dat ook niet. Ik maak echter enkele hieraan gerelateerde opmerkingen, aansluitend bij de woorden van de heer Crone over het functioneren van de gasmarkt.

De volumes die via de markt worden verhandeld, zijn ook wat de VVD-fractie betreft nog onvoldoende om transparantie en liquiditeit te garanderen. Ik heb de minister eerder gesuggereerd om hierover een convenant te sluiten met de Gasunie. Dat laatste is tot op heden niet gebeurd bij mijn weten. De Gasunie heeft recentelijk aan APX laten weten geen lid te worden. Waarom niet volgens de minister? De Gasunie zegt dat het economisch niet aantrekkelijk is om zich op de korte termijn, dag of week, te begeven en dat hun organisatie daarop niet is ingericht. Hoe beoordeelt de minister deze argumentatie van de Gasunie? Tenzij de minister zeer overtuigende argumenten aandraagt in het voordeel van de Gasunie sluit ik mij bij de opmerkingen van de heer Crone aan over het gebruikmaken van artikel 66 van de Gaswet. Wat mij betreft moet een en ander gebeuren in goed overleg met de Gasunie.

Een ander punt is de voorzieningszekerheid bij het gas. Wij weten allemaal dat de vraag naar gas wereldwijd enorm hard stijgt. Ook gelet op de afnemende Nederlandse gasvoorraden is het van groot belang dat Nederland zeker stelt dat wij ook in de toekomst over voldoende gas kunnen beschikken. Het is dus zaak om met zo veel mogelijk leveranciers contacten aan te knopen om dat zeker te stellen.

Daarbij speelt het belang van voldoende LNG-terminals. De VVD-fractie ziet graag meer investeringen tegemoet op dat gebied. Dat is belangrijk voor Nederland als gasknooppunt. Wij moeten ons daarbij goed realiseren dat dit in een verkopersmarkt alleen gebeurt als het investeringsklimaat aantrekkelijk is. Om die reden is de VVD-fractie van mening, met eurocommissaris Piebalgs en de Algemene Energieraad, dat strikte regulering op dat gebied niet is gewenst. Gereguleerde toegang beperkt de aantrekkelijkheid voor investeerders, beperkt de mogelijkheid voor het sluiten van langetermijncontracten en leidt tot onzekerheid over tarieven. Investeringen in de bouw van LNG-terminals zijn groot en kunnen alleen op basis van langjarige contracten worden gefinancierd, op basis van tarieven die commercieel aantrekkelijk zijn en waarover ook voor langere termijn geen onzekerheid bestaat. Willen wij de gasmarkt en ook die specifieke LNG-markt verbeteren, dan moeten wij toejuichen dat er nieuwe investeerders tot die markt toetreden. Op basis van deze argumenten acht ik het van belang dat er ontheffing wordt verleend van de regulering. Nogmaals, de eurocommissaris en de Algemene Energieraad hebben hier ook voor gepleit. De DTe moet er dan natuurlijk wel op toezien dat gevestigde marktpartijen met dominante posities niet te veel capaciteit reserveren en dat het gebruik van de terminal wordt bevorderd.

Kortom, als de terminals worden beheerd door onafhankelijke partijen, toegankelijk zijn voor derden en de positie van de beheerder niet leidt tot onevenredige marktmacht, moet van regulering worden afgezien en ontheffing worden verleend. Ik dring erop aan dat de minister dit toezegt.

Ik wil nu nog een opmerking maken over de veegwet. Collega Hessels heeft zojuist gesproken over het amendement Hessels/Crone op stuk nr. 5. Hij merkte op dat dit amendement een beetje denigrerend wordt afgedaan in de nota naar aanleiding van het verslag. Deze minister kan ongetwijfeld in heel charmante bewoordingen hetzelfde zeggen als in die nota staat, want het is onwenselijk, ongeoorloofd en ook onmogelijk. Ik zal de argumenten niet herhalen, want die staan haarfijn in de nota naar aanleiding van het verslag. Dit neemt niet weg dat ik sympathie voel voor de gedachte achter dit amendement, maar wat hier staat, kan echt niet. De minister zal dit ongetwijfeld bevestigen.

De heer Hessels (CDA):

Ik ben altijd ingenomen met de sympathie van de heer De Krom. Heeft hij een oplossing voor dit probleem?

De heer De Krom (VVD):

De oplossing van het vraagstuk van de seizoensflexibiliteit moet niet in meer regulering worden gezocht, maar in meer investeringen. Wij moeten de markt stimuleren om die seizoensflexibiliteit zelf zo veel mogelijk zelf te ontwikkelen, om te investeren in gasopslag en dat soort zaken. Dat is een structurele oplossing waardoor de markt beter gaat functioneren.

De heer Hessels (CDA):

Het grootste probleem is dat wij nu spreken over een paprikateler die zijn gasrekening niet kan betalen. Die kan echt geen gasopslag bekostigen. Daarvoor moeten wij toch aanvullende beschermende maatregelen treffen. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat de VVD-fractie het daar niet mee eens is.

De heer De Krom (VVD):

Als het de bedoeling is van de heer Hessels om een zwaar reguleringsregime in het leven te roepen, dan wijs ik hem erop dat daardoor investeringen zullen worden ontmoedigd. Dit hoor ik ook uit de markt. Die maatregel heeft dus een omgekeerd effect. Ik wil dat de markt beter gaat functioneren en dat investeringen in de seizoensflexibiliteit worden aangemoedigd om zo de concurrentie te bevorderen. Dit is uiteindelijk de meest structurele oplossing. Als je kiest voor een reguleringsregime waarmee iedere prikkel voor derden om te investeren wordt weggenomen, doe je naar mijn stellige overtuiging precies het verkeerde.

Welke mogelijkheden ziet de minister om op korte termijn de flexibiliteitsdiensten en de seizoensflexibiliteitsdiensten zo snel mogelijk te bevorderen en investeringen daarin zo snel mogelijk aan te moedigen? Ik neem aan dat de minister het met mijn zienswijze eens is. Ik zou graag zien dat hij met een plan van aanpak komt om dit zo snel mogelijk op de rails te zetten.

De ambtsvoorganger van de minister is op bezoek geweest in allerlei landen die ons in de toekomst gas kunnen leveren. Ik zou graag zien dat alle partijen die op de Nederlandse markt actief zijn, ook een eerlijke kans krijgen om aan dit soort contacten en besprekingen deel te nemen. Ik neem aan dat dit ook de opzet van de minister is, maar ik heb geluiden gehoord dat particuliere bedrijven wat zouden zijn achtergesteld ten opzichte van andere bedrijven. Wil de minister hier iets over zeggen? Hij was er natuurlijk niet bij, maar het principe is duidelijk: de minister van Economische Zaken legt een bezoek af en hij neemt in zijn "slipstream" een reeks bedrijven mee die een rol op de markt kunnen spelen. Het is voor mij voldoende als zijn antwoord is: ik was er niet bij, maar ik ben het met dit principe eens.

De vergadering wordt van 16.25 uur tot 16.35 uur geschorst.

Minister Wijn:

Voorzitter. Ik merk op dat de heer Crone nog niet in de zaal zit. Hij zal straks wel binnenkomen. Hij sprak zulke hartelijke woorden in mijn richting, dat ik deze graag in zijn aanwezigheid wil retourneren, maar dat doe ik dan straks. Ik zie dat hij nu binnenkomt. Mijnheer Crone, het doet mij deugd dat wij elkaar hier weer treffen. Het is werkelijk miraculeus hoe onze portefeuilles zich sinds mijn entree in de politiek in 1998 permanent kruisen en overlappen. Het doet mij deugd om u weer te zien. Er is wel veel veranderd. Ik heb inderdaad gedurende Balkenende I minus 87 dagen, dus per saldo een maand of negen, dit dossier onder mijn politieke verantwoordelijkheid mogen hebben, maar in de tussentijd is er veel gebeurd. In alle eerlijkheid geef ik toe dat het mij moeite heeft gekost om een en ander te actualiseren, hoewel de lijn consistent is geweest. Het doet mij verder deugd dat bij dit onderwerp, anders dan bij andere zaken die zeer gepolitiseerd zijn, met name over de inhoud wordt gediscussieerd. Zeker omdat Nederland over een eigen gasvoorraad beschikt, wordt door alle aanwezigen daar voorzichtig en prudent mee omgegaan. Er komt nog een antwoord op de schriftelijke vragen. Het is een ingewikkeld onderwerp, dus ik loop daar absoluut niet op vooruit.

Ook door de heer De Krom werd het punt van de liquiditeit op de gasmarkt aan de orde gesteld. Eigenlijk kan ik hierover kort zijn. Mij is verzocht om op basis van artikel 66a meer transparantie en liquiditeit in de markt te brengen zodat de hoeveelheid gas die op de beurs wordt aangeboden toeneemt. Ik weet niet of daarover concreet een motie wordt ingediend, maar ik zal in elk geval ingaan op dat verzoek. Ik ga een consultatie aan met de marktpartijen en stel een AMvB op. Ik zeg zelfs graag toe dat ik de ontwerp-AMvB naar de Kamer stuur zodat daarover desgewenst nader van gedachten kan worden gewisseld.

De heer Crone heeft onder stuk nr. 8 een amendement op de veegwet ingediend over de bankgaranties en over een grondslag om daarvoor bij ministeriële regeling regels te stellen. Laat er geen misverstand over bestaan dat er in de markt sprake moet zijn van een gelijk speelveld. Wij zijn dat volstrekt met elkaar eens. Ik heb dan ook geen probleem met het amendement op stuk nr. 8 op dit punt.

De heer Hessels heeft gelijk als hij zegt dat het Reglement van orde toebehoort aan de Tweede Kamer. Hij zegt terecht dat het de regering niet past om opmerkingen te maken over de interpretatie van het Reglement van orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het kabinet ervaart een amendement wel vaker als destructief, maar het blijft aan de Kamer om te besluiten, een dergelijk amendement al dan niet in stemming te brengen. In een nota naar aanleiding van het verslag moet zeer prudent worden omgegaan met opmerkingen over het Reglement van orde van de Tweede Kamer. Ik vind niet dat het volstrekt verboden is, maar ik vind wel dat wij daar voorzichtig mee moeten zijn. Ik bied mijn excuses aan als in de nota naar aanleiding van het verslag inhoudelijke opmerkingen of opmerkingen met een bepaalde toonzetting zijn gemaakt die niet passen in de wijze waarop regering en parlement met elkaar horen om te gaan. Ik neem vanzelfsprekend de staatsrechtelijke verantwoordelijkheid, zowel voor wat betreft de inhoud als de toonzetting van mijn voorganger. Ik hoop dat dit bij dezen uit de wereld is.

Ik zeg er direct bij dat het amendement op stuk nr. 4 een correct amendement is. Dat betekent dat ik hier maar meteen alvast excuses aan de Eerste Kamer maak voor deze omissie. Dat moet in één adem worden gezegd. Dit betekent dat er expliciete consultatie met het IPO nodig is. Bovendien betekent het dat beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven mogelijk wordt gemaakt. Na deze excuusaanbieding, kan ik de Kamerleden direct complimenteren voor de gedetailleerdheid waarmee zij deze wetsbehandeling hebben voorbereid.

Voorts kom ik op het amendement-Hessels/Crone op stuk nr. 5 over seizoensflexibiliteit. De heer De Krom heeft opmerkingen over dit amendement gemaakt die scherp het dilemma schetsten waarmee wij hier hebben te maken. Ik ben het ermee eens dat het van groot belang is dat er geïnvesteerd kan worden in seizoensflexibiliteit en opslag daarvoor. Er is al flexibiliteit op de korte termijn. Dat kan per uur, dag of week zijn, maar dat is toch iets anders dan seizoenen. Ik zie ook wel dat het ingewikkeld is, omdat je GTS daarmee een andere rol geeft dan eigenlijk in een gesplitste markt hoort. Dat vind ik echt een groot bezwaar. Voorts zit je met strijdigheid met Europese regelgeving. Het is namelijk niet de bedoeling dat GTS gaat handelen in gas.

In het amendement is met betrekking tot seizoensflexibiliteit opgenomen dat je ook praat over consumenten en buitenlandse afnemers. Het is de vraag of dat überhaupt technisch wel kan met het net van GTS. Er is ook sprake van een spanningsveld als het gaat om de ondergrondse opslag van gas. Voorts loop je het risico dat je versneld het Groninger veld leeghaalt, omdat dit het enige is waarbij je de kraan gemakkelijk open en dicht kunt zetten. Ik zeg het even in lekentaal, omdat ik niet meer helemaal scherp in het jargon zit.

De heren Hessels en Crone enerzijds en de heer De Krom anderzijds zijn het er wel over eens dat hiernaar moet worden gekeken. Ik doe dat graag en hoop dat wij elkaar daarop voor dit moment kunnen vinden. Ik verzoek de heren Hessels en Crone om het amendement thans in te trekken onder de gelijktijdige toezegging van mij om een onderzoek in te stellen. De heer De Krom gaf al een voorzet voor een richting. In dat onderzoek zal worden gekeken hoe wij kunnen omgaan met de zorg over flexibiliteit en hoe wij dat op een transparante en liquide wijze op de markt kunnen doen. Wij kunnen dan kijken hoe het zit met partijen die afhankelijk zijn van flexibiliteit. Het voorbeeld van een paprikatuinder werd genoemd. Wij kunnen daarnaar kijken. Ik verzoek de Kamer om ons even de kans te geven om daar onderzoek naar te doen. Ik denk dat wij daarvoor een klein half jaar nodig hebben. De materie is heel complex, en ik zie dusdanige spanningen met het amendement op stuk nr. 5, op juridisch, praktisch, technisch gebied en wat betreft het investeringsklimaat, dat ik u verzoek ons de tijd te gunnen om een en ander wat breder en beter in kaart te brengen. De zorg die door de Kamer is geuit is dusdanig breed dat wij dit heel serieus zullen doen.

Dan kom ik op het amendement van de heer Hessels op stuk nr. 8 betreffende de Gaswet. Over dit amendement houd ik een "deels wel, deels niet"- verhaal. De heer Hessels wil wettelijk verankeren dat gasafnemers naast gas ook zelf transportcapaciteit aan de fabriekspoort kunnen bestellen. Hij wil dat wettelijk aanscherpen zodat de landelijke netbeheerder GTS rekening houdt met de belangen van de afnemer. Wij onderschrijven deze doelstellingen, en daarover is er dan ook geen discussie. De juridische kant van dit amendement betreft onderdeel 2aa. De heer Hessels wil op grond van de nota naar aanleiding het verslag een inhoudelijk gedegen reactie. Ik ga een poging wagen, maar neemt u het mij ook niet te zwaar in deze eerste Kamerweek.

Punt a, over de wijze van omgaan met de afzonderlijke contractering, vind ik prima. Ik denk trouwens dat het zou moeten gaan om afnemers met aansluiting op het landelijke gastransportnet. Dat is een kleine technische aanvulling, waarover wij later wellicht nog kunnen doorspreken. Punt b past goed in de Europese marktstructuur en regelgeving. Bij de punten c en d heb ik wel wat opmerkingen. Punt c gaat over het opnemen van een publicatieplicht, maar ik heb mij door de juristen laten vertellen dat deze al vastligt in de Europese verordening 1775/2005, welke een stuk specifieker is. Als het amendement zou worden aangenomen, zou deze verordening niet één op één in de wet worden geïmplementeerd. Bij mijn weten heeft de Europese verordening directe werking. Het is dus niet eens nodig om deze, al dan niet integraal, in de wetgeving over te nemen. Wij zouden dan in strijd kunnen komen met de verordening, namelijk als onze wetgeving daarmee niet helemaal gelijk loopt. Ten aanzien van een aantal onderwerpen is het amendement iets beperkter. Als de indieners na dit debat behoefte hebben aan technisch overleg, ben ik bereid om daartoe gelegenheid te geven; ik weet niet of wij dit nu, of in een volgende termijn, zouden moeten uitdiscussiëren. De hoofdlijn is echter dat de Europese verordening directe werking heeft met betrekking tot de publicatieplicht. Het is dus niet nodig om deze over te nemen in de nationale wetgeving. Als wij het al zouden willen, als een soort dubbel slot op de deur, moet het één op één gebeuren.

De huidige formulering creëert voor huishoudens een mogelijke verantwoordelijkheid om transportcapaciteit te bestellen bij de landelijke netbeheerder GTS. Ik meen dat wij het systeem voor huishoudens niet zouden moeten aanpassen, omdat de transportcapaciteit door de leverancier – bedrijven als Nuon en Essent – bij GTS – de pijpenboer – wordt besteld. Dan hoeft de consument ook alleen maar contact op te nemen met de leverancier. Daarmee besparen wij lasten voor de consument.

De heer Hessels (CDA):

Nu begrijp ik het niet meer. De minister begon zijn betoog met een opmerking over punt IIa.a dat de aanvulling slechts zou gelden voor afnemers die zijn aangesloten op het landelijk gastransportnet, dus het hogedruknet. Consumenten zijn dat niet. Dit zal dus moeten worden aangepast. Als wij het daarover eens zijn, hoeven er dus geen aanpassingen meer in dit amendement te worden aangebracht om consumenten hiervan uit te sluiten.

Minister Wijn:

Dat is juist. Wanneer u het amendement in die zin wijzigt dat daarin komt te staan "met een aansluiting op het landelijke gastransportnet", is het punt van de huishoudens daarmee afgedaan. Dan gaat het om punt IIa.a.

Mijn opmerking over punt IIa.c heeft te maken met de publicatieplicht.

Ik kom nu bij punt IIa.d, waarbij het gaat om de voorrangsclausule. De capaciteit op een exitpunt wordt bij voorrang gecontracteerd door een afnemer die een aansluiting heeft welke is gekoppeld aan het desbetreffende exitpunt. Daarmee creëren wij feitelijk een verschil tussen binnenlandse en buitenlandse afnemers. Dit is een ingewikkeld punt, omdat het in de zin van de Europese wetgeving discriminerend is. Hierin lopen wij vast. Bovendien betekent dit dat afnemers die niet in Nederland wonen door deze achterstelling minder snel Nederland zullen gebruiken als doorvoerland, terwijl wij juist zo graag willen dat Nederland een knooppunt wordt in de fysieke gasdistributie. Deze zorg uit ik op dit punt. Ik zie dat dit element juridisch grote spanning oplevert met de gelijke behandeling in Europa, terwijl ik hierin ook voor Nederland als doorvoerland onaantrekkelijke punten zie.

De heer Hessels (CDA):

Bij punt d. gaat het niet om doorvoer maar om exitpunten waarbij gas uiteindelijk uit het net wordt gehaald. Een exitpunt is een punt bij een fabriek of bij een verdeelpunt van een regionaal netbeheerder die het gas uit het net haalt. Dan gaat het per definitie om eindgebruikers. Wij zien vaak dat handelaren ook op een exitpunt waar zij eigenlijk niets te zoeken hebben capaciteit claimen en het daardoor onmogelijk maken voor een bedrijf dat daar gevestigd is om die capaciteit nogmaals te claimen, terwijl dat bedrijf het gas wel nodig heeft. Deze handelaren kunnen dus tegen woekerprijzen de capaciteit doorverkopen aan degene die daar een aansluiting heeft. Dat is het probleem. Ik kan mij niet voorstellen dat buitenlandse partijen die Nederland zouden gebruiken als doorvoerland – wij juichen dat ook toe – hiervan nadeel zouden ondervinden. Het gaat louter om het tegengaan van woekerprijzen door handelaren die niets te zoeken hebben op zo'n punt.

Minister Wijn:

Staat u mij toe om nader op deze argumentatie terug te komen.

Dit brengt mij bij het punt van de verdeling van transportcapaciteit, waarbij de vraag aan de orde is of het gaat om veilen of om "first come, first serve". Het uitgangspunt "wie het eerst komt, die het eerst maalt" geeft in ieder geval zekerheid. Veilen zou eventueel efficiënter kunnen zijn, maar haalt die zekerheid eruit. Zekerheid heeft voordelen, al is "wie het eerst komt, die het eerst maalt" misschien iets minder efficiënt dan veilen. Laat ik ook hierbij toezeggen dat ik samen met de DTe nader zal onderzoeken hoe wij moeten omgaan met het verdelen van de transportcapaciteit. Ik sluit niet uit dat hierbij zal blijken dat er nog andere manieren zijn om de transportcapaciteit te verdelen, dus het lijkt mij goed om dit wat breder te benaderen en te zoeken naar een goede balans van de zekerheid die nodig is voor de investeringen in gasopslag en transportcapaciteit, en een prijsmechanisme dat prijsopdrijving voorkomt. Ik hoop dat de heer Hessels tevreden is met deze toezegging.

De heer De Krom heeft over LNG-installaties gesproken; wij zijn bezig met een regeling daarvoor. Er zijn op dit vlak twee initiatieven genomen in Rotterdam en een in de Eemshaven. Overigens heeft EZ hierbij een strikt regulerende rol. Er wordt nu gewerkt aan een ministeriële regeling op basis van artikel 13 van de Gaswet; daarin gaat het om de randvoorwaarden voor de tarieven en de voorwaarden voor de toegang tot LNG-installaties. De heer De Krom vindt dat er bij bepaalde initiatieven een ontheffing van sommige regels mogelijk moet zijn om projecten op dit vlak daadwerkelijk van de grond te laten komen. Hij waarschuwt ook voor misbruik van marktmacht. Wij vragen nu advies aan de DTe over een ministeriële regeling voor vloeibaar aardgas. De toezichthouder toetst deze op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Ik verwacht deze regeling op niet al te lange termijn aan de Kamer te kunnen voorleggen, waarna wij deze kwestie verder kunnen bespreken. Voor bepaalde LNG-initiatieven kan er ontheffing van toepassing van de regels van de Gaswet worden gevraagd, onder meer als een project anders niet van de grond zou komen. Maar wellicht kunnen wij deze kwestie beter integraal bespreken als ik de regeling aan de Kamer heb voorgelegd.

De heer De Krom vroeg nog hoe het zit met bedrijven die meedoen met handelsmissies. Wel, de een gaat uit van "samenleven met ambitie", de ander van "samenleven doe je niet alleen". Mijn motto bij handelsmissies is altijd: "hoe meer zielen, hoe meer vreugd". Ik moet hierbij overigens wel onderscheid maken tussen strikte overheidsmissies en handelsmissies, want soms is het noodzakelijk om alleen overheidsvertegenwoordigers aan een missie te laten deelnemen. Dit hangt enigszins af van het land waarom het gaat en van rol die de overheid daar in het energieveld speelt. Dit zal per geval bekeken worden, maar het is veeleer uitzondering dan regel dat dit nodig is.

Ik kom nog even terug op het punt dat de heer Hessels opwierp. Inmiddels heb ik daarover nadere informatie gekregen. Ik meen dat er sprake is van onbegrip en dat het hier gaat om de wijze van formuleren. Je kunt in dit verband spreken van een actie aan het eind van de pijp en niet halverwege. Waar het precies om gaat, heb ik niet direct uit de tekst kunnen opmaken. Het antwoord was dan ook niet helemaal op de tekst gebaseerd. Het idee van de heer Hessels over voorhangen is waarschijnlijk anders dan het onze. Misschien is het daarom verstandig om op dit punt in overleg te treden met de professionals en om op die manier na te gaan hoe de tekst beter geformuleerd kan worden, zodat het misverstand dat zich tijdens het debat voordeed, in de reguliere praktijk niet zal ontstaan.

Voorzitter. Ik hoop hiermee voldoende antwoord te hebben gegeven op de naar voren gebrachte vragen. Ik realiseer mij dat met name naar aanleiding van de amendementen van de heer Hessels nog technisch punten te behandelen zijn. Ik zou mij kunnen voorstellen, voorzitter, dat u straks de Kamer vraagt of zij een comfortabel gevoel heeft bij het idee om langs de weg van een technisch overleg na te gaan of er naar aanleiding van de amendementen nog iets zou moeten gebeuren. Voor het overige hoop ik goed antwoord te hebben gegeven op de gestelde vragen. Vandaag hebben wij sommige technische punten niet uitputtend kunnen bespreken. Het zij zo. Zoiets is niet zo vreemd bij de bespreking van deze materie. Voorzitter. Ik wacht uw voorstel met betrekking tot een eventuele tweede termijn af.

De voorzitter:

Ik had mij voorgenomen om de Kamer te vragen of zij van mening is dat in het nader technische overleg bekeken kan worden of er tevredenheid bestaat over de wijze van behandeling, interpretatie en tegemoetkoming van de minister ten aanzien van de amendementen. Ik merk dat de woordvoerders positief reageren. Het heeft dan weinig zin om nu een tweede termijn te houden. Daarom zal eerst het technische overleg worden gehouden. Daarna krijg ik van de woordvoerders te horen of zij een tweede termijn willen. Naar mij blijkt heeft dit hun instemming. Ik stel dus voor om een eventuele tweede termijn te houden op een nader te bepalen moment.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven