Aan de orde is het debat over de status van asielzoekers die onder de oude wet vallen.

De voorzitter:

Bij de regeling van werkzaamheden is afgesproken om spreektijden van drie minuten te hanteren. Ik geef het woord aan mevrouw Azough.

De heer De Wit (SP):

Een punt van orde. De minister heeft in de afgelopen twee dagen drie nieuwe brieven aan de Kamer geschreven. Er was inderdaad sprake van een spreektijd van drie minuten, maar dat lijkt mij wat weinig. Ik vraag of het een paar minuten meer mag zijn.

De voorzitter:

Het is voor mij lastig om dit te veranderen. Het is immers nadrukkelijk zo afgesproken.

De heer Visser (VVD):

Dat herinner ik mij ook. Ik herinner mij ook maar twee brieven. Die geven mij bovendien geen aanleiding om langer dan drie minuten te spreken.

De heer Van Fessem (CDA):

Sterker nog, de brieven zijn gevraagd om duidelijkheid te geven. Aangezien dat gelukt is, kan het debat verkort worden. Ik stel voor om de spreektijd vast te stellen op twee minuten per fractie.

De voorzitter:

Ook dat zullen wij niet doen. Ik stel voor, vast te houden aan de afgesproken drie minuten spreektijd per fractie.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Vorige week woensdag werd duidelijk dat Nederlandse gemeentebesturen in een overweldigende meerderheid achter een ruimhartig pardon staan voor asielzoekers die voor 1 april 2001 asiel hebben aangevraagd. Dat verbaast mij niet. Diezelfde gemeentebesturen hebben immers de ondankbare taak om het sluitstuk van het Nederlandse terugkeerbeleid uit te voeren. In de praktijk komt het neer op het uit huis zetten van asielzoekers en hun gezinnen, die vaak jarenlang actief hebben deelgenomen aan de plaatselijke samenleving. Voor gemeentebestuurders zijn dit geen vreemdelingen zonder verblijfsrecht, maar zijn het hun burgers, met een eigen gezicht en met kinderen die op hun basisscholen en sportverenigingen zitten en die diepe wortels in Nederland hebben geschoten. Eerde spraken wij in de Kamer al over het LOGO-rapport, waarin meer dan honderd gemeenten constateren dat het terugkeerbeleid faalt.

Eerder gemaakte afspraken tussen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de VNG zouden moeten leiden tot een sluitende aanpak. Uit de gesprekken met de minister maakt de VNG op dat de minister ervoor zou zorgen dat asielzoekers lopende de uitzetting niet op straat zouden komen te staan. Het tegendeel is echter waar. Ik haal hier het veelzeggende voorbeeld aan dat burgemeester Deetman van Den Haag optekende uit de mond van een Friese collega. Toen die 's morgens uit het raam van zijn werkkamer keek, zag hij een asielzoekersgezin, bepakt en bezakt op de stoep voor het gemeentehuis zitten. Toen hij 's middags nog eens keek, zat het gezin er nog steeds. Het regende en het was koud. 's Avonds toen het donker werd en het bleef regenen, zaten zij nog op straat. Toen heeft hij ze maar naar binnen gehaald. Die ervaring hebben ontzettend veel gemeentebesturen, met als gevolg dat de noodopvangvoorzieningen soms letterlijk uit hun voegen barsten. Van een sluitende aanpak is duidelijk geen sprake.

De cijfers over het terugkeerbeleid spreken wat dat betreft boekdelen. Tijdens het wetgevingsoverleg van 14 juni jongstleden gaf de minister aan dat er van de spreekwoordelijke 26.000 asielzoekers die onder het Project terugkeer vallen op de peildatum van 28 mei 2006 ongeveer 16.600 uit het project zijn gestroomd. 4150 ex-asielzoekers zijn daadwerkelijk vertrokken. 8500 asielzoekers hebben alsnog een vergunning gekregen. 6950 asielzoekers hebben Nederland niet aantoonbaar verlaten. Er moeten nog ruim 6000 zaken behandeld worden. Bijna 7000 asielzoekers zijn dus administratief verwijderd. Die zijn lucht voor de minister, maar mensen van vlees en bloed voor de Nederlandse gemeenten. Dit zijn cijfers waarop mijns inziens terecht wordt geconstateerd dat het terugkeerbeleid eufemistisch gezegd geen succes kan worden genoemd. De Kamer heeft meerdermalen zeer indringend aan de minister gevraagd om deze asielzoekers zorgvuldig en snel uitsluitsel te geven over hun toekomst in Nederland. Het is geen geheim dat mijn fractie vindt dat, behoudens ernstige contra-indicaties, de 26.000 asielzoekers na een jarenlang verblijf in Nederland niet uitgezet kunnen worden. Kun je spreken van terugkeer naar een herkomstland als je hier als asielzoekerskind bent geboren en getogen? Ik vind van niet.

Gisteren ontving de Kamer een brief van de minister, waarin geheel andere cijfers worden opgesomd. Per 1 juli 2006 zal de minister maar liefst 30.374 vreemdelingen duidelijkheid hebben verschaft en zullen er nog slechts 1226 vreemdelingen zijn die een procedure open hebben staan. Ten aanzien van het project Terugkeer zouden per 1 juni 2006 19.800 vreemdelingen zijn afgehandeld – om in de woorden van de minister te spreken. 5700 vreemdelingen zitten nog in dit project Terugkeer.

Van deze cijfers kan ik geen chocolade maken. Zitten er nu 1226 of 5700 vreemdelingen te wachten op afhandeling binnen het project Terugkeer? Zijn het er eigenlijk niet nóg meer, nu nog 8374 vreemdelingen op 1 juni aanstaande een beslissing van de IND ontvangen waartegen nog rechtsmiddelen openstaan? Wat is de precieze definitie van de minister van "duidelijkheid verschaffen"? Komt die overeen met die van mij, dat een rechter zich er onherroepelijk over heeft uitgesproken? Kan de minister aangeven in welke fase de reeds afgehandelde vreemdelingen zich bevinden? De minister moet maar eens uitleggen hoe het zit. In hoeveel zaken die vallen onder het project Terugkeer is sprake van onherroepelijke duidelijkheid rondom het verblijfsrecht van de betrokkenen, in de zin dat de rechter zich onherroepelijk over de zaak heeft uitgesproken? Hoeveel van die betrokkenen zitten in het fasemodel voor de terugkeer? Kun je wel spreken van onherroepelijke duidelijkheid zolang betrokkenen in het fasemodel zitten, nu een statusverlening nog mogelijk is, bijvoorbeeld op grond van het buitenschuldcriterium en het schrijnendheidscriterium? Kan de minister aangeven wanneer de resterende zaken respectievelijk door IND en rechterlijke macht definitief zijn afgehandeld?

De motie-Dittrich riep ertoe op, ervoor te zorgen dat alle zaken die onder het project Terugkeer vallen medio 2006 door de IND en de rechter zijn afgehandeld. Ik heb uit de kranten vernomen dat de minister van de fracties van CDA, VVD en D66 tot 1 oktober aanstaande de tijd krijgt om de openstaande zaken door de IND af te laten handelen. Hebben we het over de 5700 zaken of over de 1226 zaken? Ik krijg de indruk dat ten onrechte wordt uitgegaan van het laatste cijfer.

Het terugkeerbeleid leent zich voor mijn fractie niet voor achterkamertjespolitiek. Terecht wordt door D66 met klem aangedrongen op snelle en zorgvuldige beslissing en behandeling. De mensen waarop de eenmalige bijzondere maatregel betrekking heeft, zitten immers langer dan vijf jaar in de Nederlandse asielmolen. D66 is volgens mij op zijn minst inconsequent met het stellen van de voorwaarden, de data waarvoor de minister haar karwei moet hebben geklaard: juli wordt oktober en misschien zelfs december. Een ultimatum kenmerkt zich door het stellen van een eis en, als die eis niet wordt ingewilligd, door het toepassen van sancties. Daarvoor deinst D66 kennelijk terug. Een ultimatum is bij D66 blijkbaar een "ultiwachtum". Dat is onaanvaardbaar, niet alleen vanwege de humanitaire drama's die zich afspelen in asielzoekergezinnen, maar vooral omdat de Nederlandse gemeenten niet in de steek gelaten mogen worden. Het is een utopie om te denken dat binnen afzienbare termijn alle 26.000 asielzoekers precies en definitief weten waar zij aan toe zijn. De vreemdelingenrechters zullen waarschijnlijk nog lange tijd bezig zijn met de beoordeling van hun zaken. Wat mij betreft is het hoog tijd om deze erfenis voor eens en altijd te regelen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De discussie over het lot van de mensen die bekend zijn geworden onder de naam "Groep van 26.000" is nooit verstomd, hoe graag sommige partijen dat misschien hadden gehoopt. Sinds het debat in februari 2004 hebben we op televisie de serie 26000 gezichten gezien, is de koningin gevraagd om een royaal gebaar te maken, wordt afgeteld tot het pardon in mei 2007, zijn er in tachtig gemeenten in heel Nederland moties aangenomen voor een ruimere regeling en zijn er ontelbare lokale acties geweest voor dat ene gezin, al zoveel jaar in ons land, of dat ene kind op die dorpsschool, dat er toch helemaal bij hoort, voor die mensen uit de straat, van wie niemand begrijpt waarom ze na al die tijd nog weg moeten. Dit gaat allemaal nog steeds door. Vorige week heeft de VNG een motie aangenomen waarin om een ruimhartiger pardon wordt gevraagd. Dat is ook de aanleiding voor het debat van vanavond.

Ik zou graag willen dat ik het overdreef, maar sinds februari 2004 is er letterlijk geen dag voorbijgegaan dat ik niet via e-mail, brieven, telefoon of gesprekken werd geconfronteerd met de gevolgen van het terugkeerbeleid en het uitblijven van een generaal pardon. De verleiding was dan ook groot om mijn drie minuten spreektijd vanavond te vullen met de meest schrijnende verhalen waarmee ik de afgelopen jaren ben geconfronteerd. Wij zijn echter met cijfers geconfronteerd. De minister heeft in een waar mediaoffensief de indruk bij de media, die dit ook hebben overgenomen, weten te wekken dat de hele operatie Terugkeer en het doornemen van alle 26.000 dossiers op een oor na is gevild.

Wij praten dus over cijfers. De minister heeft opvallende cijfers laten zien. Zij heeft ook opeens een heel nieuwe definitie ten tonele getoverd. Waar in de motie wordt gesproken over "afhandeling" gaat het nu volgens de minister opeens over "duidelijkheid verschaffen". Over wie praten wij vanavond? Over mensen die onder het project Terugkeer vallen. Ooit heeft de IND berekend dat er dan zo'n 26.000 mensen aan de orde zijn, maar inmiddels weten wij dat het er meer zijn. Het gaat bijvoorbeeld om 2.400 ex-ama's, mensen die in de noodopvang verblijven en kinderen die in Nederland zijn geboren en onder het project Terugkeer vallen, hoewel er bij hen in feite geen sprake kan zijn van terugkeer. De minister heeft vandaag aan de Kamer laten weten dat de doelgroep van het project Terugkeer nu bestaat uit 31.600 mensen. 19.800 dossiers zijn inmiddels afgehandeld, aldus de minister. Dat betekent dat er nog 11.800 te gaan zijn, nog moeten worden afgewerkt, door het project Terugkeer dienen te gaan en door de minister getoetst dienen te worden, zo nodig op het buitenschuldcriterium maar in ieder geval op schrijnendheid.

Dat de minister stelt dat aan meer dan 30.000 mensen duidelijkheid is verschaft, zegt dan ook helemaal niets. Wat waren ook weer de getallen met betrekking tot de dossiers die tot nu toe zijn behandeld? Het gaat erom dat 44% van de mensen alsnog een verblijfsvergunning krijgt. Dat wil zeggen dat zij na jaren procederen gelijk krijgen en ondanks de afwijzing in eerste instantie door de IND alsnog als vluchteling worden erkend. Het gaat erom dat 22% van de mensen van wie de dossiers zijn behandeld, zijn vertrokken, al of niet gecontroleerd en al of niet via het OM. Het gaat erom dat 34% van de mensen met onbekende bestemming is vertrokken. Dat wil zeggen dat meer dan 6.000 mensen in de illegaliteit zijn verdwenen. Dat zijn de mensen die op straat leven of in de particuliere dan wel de gemeentelijke noodopvang verblijven. Dat zijn de onderduikers bij particulieren thuis.

Dat is de sluitende aanpak van het project Terugkeer. Of wij de minister nu tot 1 juli, 1 oktober of 1 december 2006 de tijd geven of tot 1 januari 2007 of tot het einde van deze kabinetsperiode om duidelijkheid te verschaffen over wat er met al deze mensen gebeurt, de realiteit is dat het project Terugkeer in feite nog tot een veel langere periode aanleiding tot zorg zal geven dan de data die nu genoemd worden. De realiteit is die van de getallen. Ik hoop dat de D66-fractie dit goed voor ogen heeft wanneer zij in de media – zoals wij hebben kunnen meemaken – staat te juichen over de duidelijkheid die deze zo voortvarende minister biedt aan de groep van inmiddels 31.000 asielzoekers.

De voorzitter:

Wilt u afronden?

De heer De Wit (SP):

Ja, voorzitter.

Bijna de helft van deze mensen blijkt, ondanks de opvatting van de IND, toch uiteindelijk erkent te worden als vluchteling. Dat dienen wij vooral in ons achterhoofd te houden. Voor de rest komt een derde van de mensen op straat en 22% vertrekt. Wat moet er gebeuren? In het licht van de vaak complexe, schurende werkelijkheid van het asielbeleid is het wat mijn fractie betreft ontstellend eenvoudig. Er dient een pardonregeling te komen voor een specifieke afgebakende groep van mensen die voor 1 april 2001 een asielverzoek hebben ingediend, behoudens diegenen voor wie contra-indicaties bestaan. De hoop daarop is in wezen vervlogen nu de coalitiepartijen in een achterkamertje afspraken hebben gemaakt die afwijken van de motie-Dittrich. Zij stemmen in met het nieuwe begrip "duidelijkheid over afhandeling", maar hanteren niet de formulering in de motie dat de dossiers afgehandeld moeten zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De afgelopen dagen heeft volgens de kranten coalitieoverleg plaatsgevonden, waarbij D66 het voortouw heeft genomen. Voor de rest van de Kamer kan het buitengewoon belangrijk zijn om te horen wat dat heeft opgeleverd, of het waar is dat de coalitie afspraken heeft gemaakt over deze zaak en of die afspraken ook in een motie worden vastgelegd. Kunt u daarover iets meedelen, of houdt u dat liever buiten deze zaal?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dergelijke afspraken zouden niet veel waard zijn als u die vandaag niet te horen krijgt.

Vorige week heeft de VNG met een motie voor een ruimhartiger pardon haar zorg uitgesproken over asielzoekers die nog onder de oude Vreemdelingenwet hun asielverzoek hebben ingediend en die hier dus al vele jaren verblijven. Die zorg deelt D66. Wij vinden het daarom heel belangrijk dat niemand nog langer dan strikt nodig onduidelijkheid heeft over de vraag of hij wel of niet kan blijven. Om die reden is in de motie-Dittrich van precies een jaar geleden de regering verzocht versnelling aan te brengen in de afhandeling van de 26.000 asielaanvragen die nog voor 1 april 2001 zijn ingediend. In antwoord daarop heeft de minister vorig jaar een inspanningsverplichting op zich genomen voor de afhandeling van de dossiers door de IND voor 1 juli 2006 en door de rechtbank voor eind 2006.

Inmiddels hebben wij ook twee brieven ontvangen over de stand van zaken, die ons helderheid moeten verschaffen hoe het nu staat met die versnelling.

Ik heb kunnen zien dat de versnelling bij de afhandeling door de IND inderdaad tot stand is gekomen. Inmiddels zijn 30.374 dossiers afgehandeld. Dat is niet niks. Ik was na het lezen van de eerste brief even bang dat het uitsluitend ging om afhandeling door de IND, met een voorlopig bericht en een eerste beschikking. Dat blijkt gelukkig niet het geval te zijn. Van de 30.374 dossiers hebben 22.000 betrokkenen inmiddels een onherroepelijke beslissing gekregen. Zij zijn indien nodig ook al bij de rechter geweest. Dat is meer dan ik had verwacht, gelet op de berichten her en der.

De heer De Wit (SP):

Waar haalt u die cijfers vandaan en kunt u mij uitleggen wat het begrip "afhandelen" in de motie-Dittrich betekent?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Die cijfers hebt u toch net als ik kunnen lezen in de brieven die wij hebben ontvangen? Ik geef toe dat de eerste brief niet helemaal helder was, maar wij hebben nog een tweede brief ontvangen. Met elkaar geven de brieven een helder beeld.

De heer De Wit (SP):

De minister spreekt van 19.800 zaken die afgehandeld zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan gaat het om zaken die afgehandeld zijn in het hele traject van de terugkeer. Hier spreken wij over – daarover ging ook onze motie – enerzijds afhandeling door de IND en anderzijds zaken die bovendien voor de rechter zijn geweest, voor het beroep dat nog liep. Ik heb er geen duidelijk zicht op wat er vervolgens nog gebeurt aan nieuwe beroepen en hoe de cijfers zich verhouden tot elkaar. Dat zal ik de minister nog vragen. Ik mag aannemen dat de cijfers die wij hebben ontvangen over de versnelling de juiste cijfers zijn. Dat zijn er meer dan ik had verwacht.

De heer De Wit (SP):

Wat betekent "afhandelen"?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb de brief nu niet bij de hand, maar u misschien wel. Dan gaat het om behandeling door de IND en om een eventueel beroep bij de IND. Het is mogelijk dat iemand niet in beroep is gegaan omdat hij inmiddels een beschikking heeft dat hij kan blijven. Het kan ook nog gaan om een terugzending van de rechter naar de IND. Laten wij dit vooral ook aan de minister vragen. In de voetnoot van de tweede brief die wij hebben ontvangen, is dit opgesomd.

De heer De Wit (SP):

In de motie staat toch dat enerzijds 1 juli de afhandeling door de IND moet zijn geschied en dat anderzijds uiterlijk dit jaar afhandeling via de rechter moet hebben plaatsgevonden?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Jazeker.

De heer De Wit (SP):

Wilt u nu beweren dat de 22.000 dossiers die u noemt allemaal al bij de rechter zijn geweest en daar zijn afgehandeld en in onherroepelijke beslissingen zijn geëindigd?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is niet wat ík beweer, maar wat de minister beweert. Als u daarover twijfels hebt, moet u dat vooral aan de minister vragen. Ik baseer mij op de cijfers van de minister. Die cijfers zijn mij meegevallen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik durf bijna niet want mevrouw Lambrechts is vandaag heel streng, maar toch heb ik ook nog wel een vraag aan haar. In de tweede brief van de minister, die zij heeft gezonden ter verheldering van de eerste brief, schrijft deze dat zij onderscheid maakt tussen enerzijds de toezegging die zij heeft gedaan naar aanleiding van een motie-Dittrich en anderzijds de voortgang met betrekking tot het project Terugkeer. Ik heb de stukken nog eens nagelezen en vastgesteld dat de motie-Dittrich over het project Terugkeer ging. Dat staat er tweemaal letterlijk in. Ook in het vervolg gaat het in dat debat telkens over het project Terugkeer. Mij bekruipt het gevoel dat een verschuiving plaatsvindt in wat wordt geleverd. Deelt mevrouw Lambrechts dat gevoel?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Neen, maar net als kennelijk de heer De Vries heb ik wel de vraag aan de minister hoe de cijfers in de alinea die gaat over de terugkeer zich verhouden tot de alinea die erboven staat die gaat over de versnelling. Daarin is sprake van de aantallen 30.474 en 22.000. Die vraag had ik ook voor de minister, maar de heer De Vries heeft hem mij bespaard.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Inderdaad. Mevrouw Lambrechts zal zich herinneren dat de motie-Dittrich tweemaal het project Terugkeer noemt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik herinner het mij niet precies.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik zal het straks memoreren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik weet nog wel wat wij hebben gevraagd. Wij hebben gevraagd om het voor de zomer af te handelen. Je vraagt natuurlijk altijd meer dan je kunt krijgen, ook van een minister die een inspanningsverplichting op zich heeft genomen. Wij hebben genoegen genomen met 1 juli afhandeling IND en 1 december afhandeling rechter.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat ging over de mensen in het project.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is juist.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Nu zegt de minister dat zij er in het project 19.800 heeft afgehandeld en er nog 5.700 moeten worden afgehandeld. Is dat wat mevrouw Lambrechts wilde?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wat ik wil? Wat wil de heer De Vries?

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Is het wat de motie-Dittrich vroeg?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij willen het zo snel mogelijk afgehandeld hebben en wij gebruiken elk moment en elke ruimte die wij zien om dat te bevorderen. Ik hoop dat de heer De Vries ons hierin dit keer wel steunt. Eerder heeft hij ons niet gesteund toen het ging over een generaal pardon. Als hij dat had gedaan, zouden wij niet zijn terechtgekomen in deze positie. Ik hoop dat hij ons streven om het zo snel mogelijk af te handelen, zal steunen zodat iedereen de duidelijkheid heeft waarop hij recht heeft.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Het is niet ongebruikelijk om antwoord te geven op de vraag die een collega stelt. De motie-Dittrich vraagt om versnelling van het project Terugkeer. De minister schrijft dat 19.800 gevallen zijn afgehandeld en 5.700 nog niet. De minister heeft het dus lang niet gehaald, Ik begrijp niet dat mevrouw Lambrechts er dan toch tevreden over is.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik interpreteer de cijfers anders, maar ook ik heb behoefte aan uitleg van de minister. Anders stond ik hier niet. Ik sta hier niet alleen maar om een toespraak te houden. Ik sta hier om vragen aan de minister te stellen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Kan mevrouw Lambrechts voor de helderheid van het debat aangeven hoe zij de cijfers interpreteert?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik interpreteer dat er 30.474 inmiddels een IND-beschikking hebben ontvangen, waarvan 22.000 een onherroepelijke beslissing die, indien nodig en gewenst, langs de rechter is geweest. Zo staat het er. Anders kan ik het niet lezen. Maar deze vraag wil ik doorspelen. Als ik het fout lees, hoor ik dat graag van de minister. Dan ben ik misschien blij met een dode mus. Dat moet niet het geval zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik wil toch nog even doorgaan op dit punt. Wat verstaat mevrouw Lambrechts dan onder de 5.700 vreemdelingen die nog binnen het project moeten worden behandeld?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik weet niet precies hoe zich dit tot elkaar verhoudt. Dat heb ik zojuist al gezegd. Ik kan niet helemaal overzien of sprake is van herhaalde aanvragen nadat men eerder al een beschikking van de IND en rechter heeft gehad. Je kunt natuurlijk ook nog weer een reguliere aanvraag doen. Er is van alles mogelijk. Daarom wil ik ook graag de uitleg van de minister horen. Ik weet niet precies hoe het zich verhoudt, maar ik weet wel dat wij deze cijfers hebben gekregen met betrekking tot de groep waarvan wij vinden dat men zo snel mogelijk duidelijkheid moet hebben of de toekomst hier ligt of elders, in het land van herkomst.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat is iets te snel. Ik begrijp gewoonweg niet hoe de cijfers van 19.800 en 5.700 in overeenstemming kunnen worden gebracht met de andere cijfers. Mevrouw Lambrechts begrijpt het blijkbaar wel. Kan zij daarom proberen het mij uit te leggen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het zou helpen als mevrouw Azough ook goed zou luisteren, want ik heb voor de derde of de vierde keer gezegd dat het mij ook niet helemaal duidelijk is hoe die getallen zich tot elkaar verhouden en dat ik, met haar, van de minister wil horen hoe dat zit.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Als nu blijkt dat binnen het project Terugkeer inderdaad nog bijna zesduizend mensen wachten op die definitieve beslissing en op die afhandeling, dan heeft het gejuich tot nu toe in ieder geval niet veel betekenis gehad.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik juich niet, laat dat helder zijn. Ik vind het veel te triest wat er aan de hand is en ik weet dat er voor heel veel mensen, of zij nu wel of niet een verblijfsvergunning krijgen, sprake is van een verschrikkelijk verleden en een lastige toekomst. Ik juich dus niet, maar nu wij dit traject zijn ingegaan, vind ik het wel belangrijk om de motieven te noemen die er waren om dat traject in te gaan. De ene keer was er geen meerderheid omdat de PvdA-fractie niet meedeed, de andere keer omdat de LPF niet meedeed met een generaal pardon. Nu moeten wij daar het beste van maken. Die poging doen wij, bij elke ruimte die wij zien.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De term "juichen" heb ik gebruikt omdat dat is wat ik zag bij de fractievoorzitter van D66.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Soms moet je gewoon blij zijn met de kleine dingen die je bereikt. Dat maakt het doenlijk om te proberen iets te bereiken voor een buitengewoon complexe zaak, die overigens niet alleen complex is in Nederland, maar in alle landen om ons heen, zie het debat in Engeland van twee weken geleden. Dat maakt het nodig dat men soms met kleine stappen vooruit ook een beetje blij kan zijn.

Ondanks de vele dossiers die zijn afgehandeld, zijn er 1226 te gaan. Ik heb overigens voor dat restant wel enig begrip aangezien de aantallen behoorlijk veel hoger liggen dan de aanvankelijk geraamde 26.000. Het is uiteindelijk 32.000 en nog een aantal gevallen die kennelijk niet in dit traject thuishoren. Misschien kan de minister nog zeggen wat er wel en niet in hoort? Ook die 1226 dossiers moeten nu echt snel worden afgehandeld. Gelet op het beperkte aantal moet dat ook kunnen en moet dat wat ons betreft eind september rond kunnen zijn. Daarbij moet voorrang worden gegeven aan ouders met kinderen omdat het voor hen buitengewoon belangrijk is dat zij voor het komende schooljaar meer duidelijkheid hebben over waar zij volgend jaar naar school zullen gaan en meer zekerheid of hun toekomst daadwerkelijk in Nederland ligt.

Een tweede punt is hoe het precies zit met de afhandeling door de rechter. Ook daarvoor heeft de minister immers een inspanningsverplichting op zich genomen vóór eind 2006. Ik kan uit de brieven niet goed opmaken hoe het daarmee gesteld is. De tweede brief, over die 22.000 gevallen, biedt wel enige duidelijkheid, maar betekent dit ook dat we erop kunnen en mogen rekenen dat de minister haar inspanningsverplichting ook op dat punt kan nakomen, namelijk een afhandeling voor het eind van het jaar van 26.000 gevallen en liever nog 32.000?

Ik kom op het project Terugkeer. Hoe verhouden de aantallen die zijn genoemd over de afhandeling door de IND zich tot de aantallen die zijn genoemd bij het project Terugkeer? Ik krijg die rekensom zelf ook niet passend. De uitstroomcijfers in de brief lijken exclusief betrekking te hebben op het project Terugkeer. Dat is toch niet zo? De 43% die alsnog een verblijfsvergunning krijgt, slaat toch op het hele proces, inclusief afhandeling door de IND? Of vergis ik mij?

Een heel belangrijke vraag is of de minister kan aangeven wanneer het hele project Terugkeer eindelijk zal zijn afgerond. Er is steeds "drie jaar" gezegd. Dat betekent juli 2007. Die datum ligt na deze regeerperiode. Ik wil die versnelling, waarvoor steun in de Kamer bestaat, vanzelfsprekend graag terugzien in de einddatum van het project Terugkeer.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Hoe is het mogelijk dat mevrouw Lambrechts nog zoveel vragen heeft als zij met de andere fracties zo intensief met de minister heeft overlegd, terwijl zij naar buiten heeft laten horen heel tevreden te zijn? Ik heb verder goed gehoord dat haar fractievoorzitter heeft gezegd dat de minister moet opstappen als zij op 1 oktober iets niet heeft bereikt. Is dat ook afgesproken in dat overleg of is dat het standpunt van de D66-fractie?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Om met dat laatste te beginnen: ik heb dat ook gehoord. Ik heb het gezien en heb er met haar over gesproken, maar ik weet ook in welke context dat is gebeurd. Er is keer op keer gevraagd wat er moet gebeuren als de minister dat moet doen, wat als, wat als, wat als. Toen is gezegd dat de minister moet opstappen als dat niet lukt. In die context is dat uitgesproken en in die context vind ik dat ook begrijpelijk.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Het had toch nooit in een andere context kunnen staan? Dat is toch altijd een antwoord op de vraag wat de D66-fractie zal doen als de minister dat niet doet?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Natúúrlijk kan het in een andere context staan. Je kunt ook zelf meteen al met zo'n bericht naar buiten komen. Dan zit er meer doelgerichtheid achter dan er in dit geval achter zat, omdat het een vraag is van: wat als het niet lukt. Er zit tegelijkertijd impliciet en uitdrukkelijk het vertrouwen en de verwachting in dat de minister dat zal waarmaken.

Ik ben de eerste vraag kwijt.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Mijn eerste vraag was: kennelijk is er intensief overleg geweest met de fractievoorzitters en woordvoerders. Hoe is het nu mogelijk dat u op dit moment nog allerlei vragen heeft aan de minister die met de zaak zelf te maken hebben? Vragen over aantallen, hoe dit zich verhoudt en hoe dat uitgelegd moet worden... U bent er toch zelf bij geweest?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik was erbij. Wij hebben een gesprek gevoerd aan de hand van cijfers die later in een brief zijn neergeslagen en die bij mij nog enige vragen oproepen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik hoor iets raars in de eerste inbreng van mevrouw Lambrechts. Zij heeft het net gehad over het project Terugkeer. Zij geeft aan dat de versnellingsagenda van groot belang is. De motie-Dittrich gaat over het project Terugkeer en over de versnelling die daarin noodzakelijk is. Dan kan zij toch niet in gemoede volhouden dat het aantal waar zij het nu over heeft, namelijk die 22.000 die afgehandeld zouden zijn, de cijfers zijn waarover het gaat? Het gaat over: 19.800 afgehandeld, 5.700 niet afgehandeld. Dát zijn de cijfers waar die versnellingsagenda over gaat.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Neem mij niet kwalijk, ik zal toch weten waar onze wens op dat terrein ligt? Natuurlijk willen wij die versnelling in het gehele proces brengen! Daarom kom ik ook met mijn laatste vraag wat het betekent voor de uiteindelijke uitkomst en de afhandeling van het project Terugkeer. Het ging ons toen om de IND en de rechter. Daarover heeft de minister uitspraken gedaan. Dat zijn twee belangrijke spelers in dit veld om tot versnelling te komen, dat weet mevrouw Azough ook.

De heer De Wit (SP):

Ik vraag mevrouw Lambrechts wat er nu precies is afgesproken. Als zij nu nog zoveel vragen heeft, wat heeft zij dan afgesproken met de minister en alle andere partijen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wat er is afgesproken? Wij hebben in elk geval de cijfers van die versnelling gezien. Om die cijfers hebben wij hier gevraagd, u was erbij toen mevrouw Azough hier vroeg om een spoeddebat over de NVG-motie. De minister heeft ons de cijfers gegeven nog voor die in de brief waren neergeslagen. In de context zoals dat vaak gaat, op hoofdlijnen, hebben wij gezegd: dat ziet er veel beter uit dan wij dachten. Wij hadden ook onze messen geslepen, net zoals u. Maar wij zijn niet blind voor de werkelijke aantallen en de werkelijke cijfers, en dat mag ook wel eens gezegd.

De heer De Wit (SP):

Mijn vraag aan u was: wat is nu op 1 oktober aanstaande aan de orde. Welke afspraak wordt er per 1 oktober al of niet verzilverd?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nou, de rest van de dossiers die door de IND zouden zijn afgehandeld per 1 juli 2006, zoals de motie dat vroeg en zoals de minister haar inspanningsverplichting op zich heeft genomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Is die inspanningsverplichting met een aantal maanden verlengd gelet op de feiten en cijfers zoals die boven water zijn gekomen? Of is die inspanningsverplichting een harde resultaatsverplichting geworden?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is een resultaatsverplichting, dat mag je wel zeggen. Maar een resultaat wat haalbaar moet zijn, gelet op het feit dat er nog 1226 dossiers zijn. De inspanningsverplichting gold voor 1 juli. Overigens was het voor ons meer dan een inspanningsverplichting, zo zijn wij dat debat ingegaan. Maar gelet op de grotere aantallen, het zijn er nu meer, kan ik enig begrip opbrengen voor het feit dat er nog een aantal dossiers liggen. Dat moet voortvarend worden opgepakt. Ook die mensen hebben recht op duidelijkheid.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik stel die vraag in het licht van dreigen met: dan moet de minister echt aftreden. Daarvan hebt u net de context geschetst. U suggereerde dat de consequentie dat het tot aftreden zou moeten leiden als die aantallen niet gehaald zouden worden, niet al te letterlijk moet worden genomen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wat u in elk geval ter harte moet nemen is dat wij er vertrouwen in hebben dat het gaat lukken en dat het moet kunnen lukken.

Voorzitter, dat was het.

De heer De Wit (SP):

Ik wil mevrouw Lambrechts nog een vraag stellen.

De voorzitter:

Ik ben coulant geweest in uw spreektijd en ik heb u al een paar keer toegestaan te interrumperen. Er staan nog een heleboel sprekers en wij willen ook graag antwoord van de minister.

Ik geef het woord aan mevrouw Huizinga.

De heer De Wit (SP):

Ik wist niet dat mevrouw Lambrechts al aan het eind van haar betoog was. Ik wil nog interrumperen.

De voorzitter:

Ik ben coulant geweest met uw spreektijd. Ik heb u al een paar keer laten interrumperen. Er moeten nog een heleboel sprekers komen en wij willen ook het antwoord van de minister horen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Deze week sprak ik een gezin dat al jaren in Nederland is. Het heeft drie kinderen die hier geboren zijn en woonde in de Van de Spiegelstraat in Den Haag. Het gezin is uitgeprocedeerd, werd in vreemdelingenbewaring genomen, terwijl het in vreemdelingenbewaring was gepresenteerd aan de beruchte Syrische commissie waarover wij zoveel gesproken hebben en na zeven maanden vrijgelaten uit de vreemdelingenbewaring, zonder papieren of een laissez-passer. Het had geen papieren en werd toch voor de keus gesteld terug te gaan naar Syrië, wat niet kon, of op straat te komen. Het gezin is het huis in de Van de Spiegelstraat kwijt en woont nu in een caravan. Het weet niet hoe het verder moet.

Zulke gevallen, mensen die op straat terechtkomen, brengen gemeenten ertoe bijna unaniem de minister te vragen om alsnog een ruimhartig pardon in te stellen. Ondanks beloften van de minister dat het slechts in het uiterste geval zou gebeuren, worden de mensen – ik zou zeggen: redelijk massaal – op straat gezet. Gezinnen worden gescheiden of lopen het risico te worden gescheiden, ondanks beloften van de minister dat het niet zal gebeuren. De voorbeelden zijn legio.

De minister heeft ons een brief met cijfers gestuurd. Daaruit blijkt dat zij met de afhandeling van zaken flink is opgeschoten. In die zin heeft zij haar best gedaan om de motie van D66 waarin wordt gesproken over afhandeling van zaken door de IND en de rechter uit te voeren. Maar uit de cijfers blijkt ook dat het met de terugkeer niet goed gaat. Daar is achterstand. Ook blijkt dat maar 22% van de mensen terugkeert; 36% verdwijnt en vertrekt met onbekende bestemming. Dat zijn echt niet allemaal mensen die weigeren mee te werken. De aanpak is niet sluitend.

Het verrassendste cijfer met betrekking tot de terugkeer is dat 44% recht blijkt te hebben op een verblijfsvergunning. Hoe kan dat? Wij hadden het toch over 26.000 uitgeprocedeerden? Hoe kan een uitgeprocedeerde nu recht hebben op een verblijfsvergunning? Het waren dus geen uitgeprocedeerden. Van de 26.000 zat een groot deel gewoon nog in de procedure. Deze mensen hoefden het land niet uit, zoals minister Verdonk steeds heeft gesuggereerd. Zij hadden groot gelijk dat zij, in de woorden van de minister, procedure op procedure stapelden. De mensen die hen hielpen en hun onderdak gaven, gaven hun geen valse hoop. Zij gaven hun terechte hoop. 43% van de 26.000 mensen hebben jarenlang moeten wachten totdat zij eindelijk een verblijfsvergunning kregen, een vergunning waar zij recht op hadden. Dat is redelijk beschamend.

En nu? Minister, ik zou zeggen: ik ga mij niet verdiepen in cijfers en vragen. Trouwens, de vragen die zijn te stellen zijn al gesteld. Ik zou zeggen: minister, luister naar de gemeenten. Zij worden geconfronteerd met de gevolgen van het beleid en zij kunnen daar niet mee leven. Zij vragen om een pardon. Wij doen dat ook, al jaren.

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. Mijn fractie is van mening dat de minister op dit dossier haar werk goed heeft verricht. Zij heeft de groep van 26.000 op een humane wijze individueel beoordeeld. Hoewel deze mensen maximaal gebruik hebben kunnen maken van onze ruime wettelijke mogelijkheden om asiel aan te vragen en uitgebreid tegen uitspraken in beroep te gaan, heeft bijna de helft van de groep uitgeprocedeerden zelfs alsnog een verblijfsvergunning gekregen van de minister. Dat betekent dat het systeem van de discretionaire bevoegdheid van de minister prima werkt. Wat ons betreft, is dat voldoende. Wij dienen nu eindelijk onze eigen wetgeving serieus te nemen. Afwijken met allerlei categorale regelingen alleen omdat deze mensen in het land gaan zwerven, geeft een zeer duidelijk signaal en heeft opnieuw een aanzuigende werking. Het is dan immers duidelijk dat je hier niet wordt uitgezet, maar kennelijk in de marge van het bestaan nog een leven kunt leiden. Dat signaal moeten wij niet uitzenden.

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. De directe aanleiding tot dit debat was de motie op het VNG-congres voor een generaal pardon. Maar ik zie de heer De Vries bij de interruptiemicrofoon.

De voorzitter:

Laten wij eerst een paar zinnen van de heer Van Fessem volgen. Is dat niet een goed idee?

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik sta geboeid te luisteren.

De voorzitter:

Daarom. Wij gaan nog even verder luisteren.

De heer Van Fessem (CDA):

Misschien klinkt het beter vanuit uw stoel, mijnheer De Vries.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Als de heer Van Fessem er nerveus van wordt...

De voorzitter:

U mag staan waar u wilt. Blijft u gewoon staan; de heer Van Fessem gaat verder met zijn verhaal.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik zei het alleen omdat ik dacht dat de heer De Vries te laat was...

De voorzitter:

Nee hoor, ik houd dat goed in de gaten. Als u het voorzitten aan mij overlaat, kunt u uw verhaal houden.

De heer Van Fessem (CDA):

Dank u wel.

Het verzoek om een generaal pardon klinkt al jaren. In 2004 hebben wij er heel uitgebreid over gediscussieerd, niet alleen op die negende februari, maar ook in de vele overleggen die wij daarvoor hebben gehad. De Kamer heeft toen besloten om geen algemeen pardon te verlenen. Van de CDA-fractie mag dat geen verrassing zijn. Zo ver als ik kan teruglezen heeft zij gezegd dat wij geen generaal pardon moeten verlenen, omdat dat niet goed is. Daarmee was het generaal pardon niet de wereld uit. Wij zien het vandaag en het zal misschien nog vaker terugkomen. Dat is ook wel begrijpelijk, maar wij zijn bezig met een terugkeerbeleid dat wij twee jaar geleden hebben vastgesteld en dat moeilijk en moeizaam is. Een heleboel gevallen die hier al lang zijn, moeten worden behandeld en naar hun land worden teruggestuurd. Zij zijn hier al lang, omdat er in het verleden nooit iets met hen is gebeurd. Wij moeten erkennen dat de uitvoering moeizaam en moeilijk is. Wij staan hier niet voor een makkelijk probleem, maar voor een probleem dat steeds terugkomt. De hardliners zeggen "je bent te soft" en de "soften" zeggen "je bent te hard".

Wij erkennen dat dit een moeilijk probleem is, maar dit kabinet heeft er wel werk van gemaakt. De minister is er keihard en voortvarend mee bezig geweest. Dat geldt voor alle beslissingen die zijn genomen en die nog moeten worden genomen. Heel veel mensen hebben duidelijkheid gekregen. Die duidelijkheid is niet altijd prettig; dat beseffen wij heel goed. Maar het CDA heeft al tijdens een congres in 2002 vastgesteld dat de minister in zeer schrijnende gevallen van haar discretionaire bevoegdheid gebruik moet maken. Dat is niet iets van minister Nawijn.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De heer Van Fessem refereert terecht aan de uitspraak van de VNG en waarschijnlijk ook van andere gemeenten. Ik neem aan dat die gemeenten er geen bezwaar tegen hebben dat 40% van die groep alsnog een vergunning krijgt. Daarover heb ik hen nooit horen klagen. Ik heb hen er ook niet over horen klagen dat zo'n 20% teruggaat: een klein deel uitgezet, een ander deel met hulp. Gemeenten hebben het meest te maken met mannen, vrouwen en kinderen die op straat worden gezet, geen papieren hebben, het land niet uit kunnen, geen onderdak hebben enzovoorts. De minister zegt dat er geen noodopvang is. Hoe denkt u over die problematiek waarmee gemeenten te maken hebben? Vindt u dat een bevredigende oplossing? U zegt dat het beleid moeilijk is. Zeker, het is allemaal moeilijk, maar vindt u dat dit stuk van het beleid goed is ingevuld?

De heer Van Fessem (CDA):

De VNG heeft verwijten jegens de minister op het punt van de sluitende opvang, de sluitende aanpak. Wij hebben in 1998 en 1999 al gezien – zelfs mevrouw Halsema heeft het moeten toegeven – dat er geen sluitende opvang is. Er is geen sluitende opvang. Als die er wel is, is er geen asielbeleid meer. Je kunt twisten over de vraag hoe lang je het moet doen. In oktober 1998 heeft de toenmalige staatssecretaris de opvang opgeheven voor de tweede en derde aanvragers. Die mensen kwamen daarmee op straat te staan. Dat is niet goed. Nu krijgen de tweede aanvragers die kansrijk zijn, weer opvang. Misschien is er in de toekomst nog meer mogelijk. Het is een zeer moeilijk probleem. Nogmaals, sluitende opvang bestaat niet. Je kunt twisten over de vraag wanneer mensen op straat moeten worden gezet. Er is een uitgebreid terugkeertraject met fases. Het wordt mensen mogelijk gemaakt om aan hun terugkeer te werken.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De heer Van Fessem herinnert zich dat deze minister begonnen is met het volgende te zeggen: tot nu toe kwamen veel mensen op straat terecht; dat wil ik niet meer, dat gaan wij anders doen. In de praktijk blijkt dat daar niet veel van terechtkomt. 35% van de mensen komt wél op straat terecht. De minister verzet zich tegen noodopvang. Steunt de heer Van Fessem dat verzet van de minister en wil hij die mensen ook in de kou laten staan, zonder onderdak, zonder voedsel, opdat ze vanzelf wel weggaan?

De heer Van Fessem (CDA):

Je kunt natuurlijk niet voor mensen denken, maar als iedereen zou meewerken zoals het in gedachten gepland is, dan zou er een sluitende opvang zijn geweest. Mensen accepteren echter niet dat zij moeten teruggaan. Zij komen dus op straat terecht. De minister zegt dat de gemeenten niet mogen opvangen. Ik vind dat een heel moeilijk verhaal. Ik kan het mij voorstellen dat gemeenten en kerken opvang bieden. Ik zou graag zien dat die opvang ook op terugkeer gericht is. Ik zou het goed vinden als gezegd zou worden: het is heel vervelend, maar je moet terug. Ik zou het goed vinden als de opvangende instanties de IND bellen met de mededeling dat zij iemand alsnog proberen te overtuigen van de noodzaak om terug te keren.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik hoor dit met enige verbazing aan. Gelooft de heer Van Fessem echt in de sluitende aanpak van de minister? Vindt hij het onbegrijpelijk wat hier gebeurt?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik zei al dat de aanpak nooit sluitend kan zijn. Tevoren wordt een plan opgesteld om mensen in fases te helpen. Er vinden terugkeergesprekken plaats. De mensen wordt verteld naar welke instituten zij gaan. Het wordt duidelijk gemaakt dat zij binnen zoveel maanden weg moeten. Ik vind dat mede gezien de 28 dagen een redelijke termijn. Als iedereen meewerkt, is dat een sluitende aanpak. Het blijkt echter dat niet alle mensen meewerken. Hoe lang moet je dan nog meegaan met het bieden van opvang? Daarmee creëer je al snel de verwachting dat mensen alsnog kunnen blijven. Ik vind dat een vreselijk dilemma, maar wij hebben voor die route gekozen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

44% van de uitgeprocedeerde asielzoekers heeft alsnog recht op een verblijfsvergunning. Dat kan leiden tot de constatering dat een groot deel van de mensen die nu op straat rondzwerven buiten hun schuld om niet kunnen terugkeren.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat is al vanaf 1998 het geval. De kansrijke tweede aanvrager krijgt inmiddels opvang. Ik vind dat een stap vooruit. Het is natuurlijk nooit genoeg, maar het zijn stappen vooruit. Ik zou willen dat u dat ook eens uitsprak. Daarna mag u weer doorgaan met het kritiseren van het beleid. Een keer iets positiefs zou ook eens plezierig zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U bedoelt dus te zeggen dat het niet zo is dat mensen die meewerken terug kunnen.

De heer Van Fessem (CDA):

Het gaat om een lange termijn. Als men niet op tijd begint, haalt men het eind niet. Van die theorie moet je uitgaan, want anders houdt het nooit op.

De heer De Wit (SP):

Het zal de heer Van Fessem bekend zijn dat bij een stemming over een motie 82% van de gemeenteraadsleden van het CDA voor een generaal pardon was. Hij heeft de cijfers genoemd van het terugkeerproject. Het zal nog jaren duren voordat alle dossiers door het project Terugkeer zijn gegaan en eventueel uiteindelijk zijn getoetst door de minister op schrijnendheid of het buitenschuldcriterium. Waarom niet nu de knoop doorgehakt? Waarom niet nu luisteren naar de achterban en instemmen met een generaal pardon?

De heer Van Fessem (CDA):

Op het laatste congres van het CDA werd hierover bij de afdeling actuele politiek gesproken door mensen uit de zaal. Zes weken geleden is er geen motie op dit punt ingediend, maar in 2004 is dat wel gedaan. In die motie stond dat het terugkeerbeleid tot stand moest kunnen komen, mits er enige barmhartigheid zou zijn in de vorm van een royale toepassing van de vergunningverlening op basis van schrijnendheid. Wat kun je als politiek nog meer doen? Je kunt regels maken en, als die te streng uitpakken, kun je daarvan afwijken. Het CDA is om een groot aantal redenen altijd tegen een generaal pardon geweest. Wij willen in Nederland op allerlei fronten een individuele aanpak. Dat geldt voor de belastingaanslag, de huur en noem maar op. Als wij niet proberen om ook tot een individuele aanpak van de asielaanvraag te komen, dan geloven onze eigen organen en onze eigen rechters ons niet meer.

De heer De Wit (SP):

De meeste mensen die alsnog in het kader van het terugkeerproject een verblijfsvergunning hebben gekregen, hebben die niet gekregen dankzij de minister, maar dankzij de rechter.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat klopt.

De heer De Wit (SP):

U bent vanmiddag ook bij de demonstratie hier buiten geweest over kinderen in detentie. Als ik naar de cijfers en de ellende kijk, denk ik dat uw achterban meer van u verwacht. Waarom wilt u geen generaal pardon verlenen? U moet die verantwoordelijkheid gewoon durven nemen, los van wat er ooit in 2004 door een congres van het CDA is besloten.

De heer Van Fessem (CDA):

De leden van de CDA-fractie zijn gekozen op basis van een programma waarin heel duidelijk staat dat uitgeprocedeerde asielzoekers moeten terugkeren en dat de regering er streng op moet toezien dat dit daadwerkelijk gebeurt. Wij hebben al die jaren gezegd dat het CDA niet voor een generaal pardon is. Ik begrijp wel dat dit schuurt, maar een generaal pardon is volgens ons niet de oplossing. Een oplossing kan volgens ons gevonden worden door een goede toepassing voor schrijnende gevallen en voor de rest duidelijkheid. Veel mensen mogen blijven, maar dat houdt ook in dat er mensen terug moeten.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De uitspraak van het VNG-congres kwam natuurlijk niet als een verrassing. De Kamer heeft al meer dan tachtig brieven gehad van gemeenten met colleges samengesteld uit alle grote politieke partijen en andere partijen die hier al dan niet vertegenwoordigd zijn. Gemeenten hebben namelijk ongelofelijk te doen met mensen die door de stad of het dorp gaan lopen, zonder dat zij opgevangen worden, zonder dat zij perspectief hebben en zonder dat zij papieren en onderdak hebben. En dan horen die gemeenten ook nog uit Den Haag van de minister dat zij geen opvang zouden moeten geven en dat de minister daar eventueel tegen zal optreden. Die gemeenten zijn echter niet van plan om mensen op straat te laten sterven en verhongeren. Ook zien zij die kinderen daar liever niet lopen. Zij vinden dat dat niet hoort en zeggen tegen ons: doe daar wat aan en geef hun een pardon. Als wij niet in staat zijn om die mensen op te vangen – misschien is het heel erg fout geweest om de opvang ooit af te schaffen; ik ben niet zo ver in de geschiedenis teruggegaan – en de mensen een menswaardig bestaan te bieden, dan zullen wij wat anders moeten verzinnen, zoals de heer Van Fessem zei. Ik weet dat het CDA nooit voor een generaal pardon is geweest, maar laten wij er dan een specifiek pardon van maken. De CDA-fractie heeft althans het Hoofdlijnenakkoord ondertekend waar dat in stond.

Wat vroeg de D66-fractie in de motie-Dittrich? In die motie werd overwogen dat het project Terugkeer oorspronkelijk 26.000 asielzoekers telde en dat er daarvan in 2005 10.000 waren afgehandeld. Verder werd de regering verzocht te onderzoeken of de beoordeling van asielaanvragen uit het project Terugkeer zodanig georganiseerd kon worden, dat medio 2006 alle zaken zouden zijn afgehandeld door de IND en de rechter. Dat het door de rechter niet helemaal in de hand van de administratie ligt om dat te bevorderen, is in confesso, maar het gaat om het project Terugkeer. Op 22 juli 2005 heeft de minister de Kamer gezegd dat onder het project Terugkeer nog ongeveer 16.700 mensen vallen, inclusief 2700 zij-instromers. Toen zei de minister dat zij niet verder kon gaan dan haar toezegging van 27 juni jongstleden, dat zij zich er voluit voor zou inzetten dat de projectzaken respectievelijk vóór 1 juli en eind 2006 door de IND en de rechter zouden zijn afgehandeld. In haar brief van 21 juni jongstleden zegt zij dat zij een onderscheid maakt tussen de toezegging naar aanleiding van de motie-Dittrich en de voortgang met betrekking tot het project Terugkeer. Maar de motie-Dittrich gíng over het project Terugkeer, meer specifiek over de beoordeling van de asielaanvragen uit dat project, welke moest worden versneld. Er vindt hierbij een soort wisseltruc van woorden plaats; er wordt iets anders in de plaats gesteld van wat de heer Dittrich vroeg. De minister zei toe dat zij de projectzaken zou afhandelen en zich zou inzetten voor de versnelling van het project. Is dat gelukt? Nee, dat is niet gelukt, want er zijn ongeveer 19.000 gevallen afgehandeld, maar er moeten er nog 6000 uit dit project afgehandeld worden. Heeft de minister dus gedaan wat de motie vroeg? Naar mijn mening niet.

De 14-1-brieven gaan voor een deel over mensen die ook binnen het project Terugkeer vallen. Ik maak mij daarover al enige tijd grote zorgen, met name over het feit dat niemand weet welke criteria er gehanteerd worden voor schrijnende gevallen. Ik hoorde de minister tijdens haar verkiezingstournee bij Jensen zeggen dat zij dat ook nooit bekend zou maken, omdat elk geval uniek is. Ik heb echter al vaker gezegd dat dit in een rechtsstaat dubieus is en de deur openzet voor willekeur. Hoe moet een afwijzend oordeel van de minister door de rechter getoetst worden als er geen criteria zijn? Ik begrijp overigens niet dat de rechterlijke macht het accepteert dat er geen criteria zijn. Ik begrijp ook niet dat zij dan geen eigen criteria formuleert. Een nog prangender vraag is echter of degenen die de beslissingen voor de minister voorbereiden, wel weten wat de criteria zijn. Ik heb gehoord dat daarbij beginnende juristen zijn die via een uitzendbureau worden aangetrokken en die een korte cursus van enkele dagen krijgen. Daarna moeten zij zelf uitzoeken wat volgens hen schrijnend is. Hun wordt niet duidelijk gemaakt wie alsnog een vergunning mag krijgen. Het hangt erg van de persoon af of die vergunning wel of niet wordt verleend. De minister bekijkt uiteraard niet zelf alle 10.000 dossiers. Op deze manier beleid voeren, kan niet in een rechtsstaat; NRC Handelsblad heeft daarover enkele malen geschreven. Ik wil dus van de minister horen hoe zij omgaat met de criteria, of die intern helder zijn en of zij in staat is om voor een rechter uit te leggen waarom in het ene geval wel en in het andere geval geen toestemming wordt gegeven om in het land te blijven.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Het is begrijpelijk dat gemeenten verontrust zijn over het lot van inwoners, asielzoekers die al zolang in procedure zitten en waarvan zij de rafelranden van het asielbeleid zien, zoals de problemen en de moeite na het uitgeprocedeerd zijn. Die zorg delen wij. Eerder en nu. De oplossing zien wij als SGP-fractie niet in een telkens heropenen van de discussie over een generaal of ruimer pardon. Een belangrijk bezwaar dat aan een algemeen pardon kleeft, namelijk dat van de rechtsongelijkheid ten opzichte van de andere asielzoekers uit de 26.000 en meer die berust hebben in hun afwijzing, geldt nu zelfs nog sterker dan voorheen. Wij hebben steeds gepleit voor het op inhoudelijke wijze afhandelen van de oude zaken met ruimhartige gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid in individuele gevallen. En dat alles met de grootste spoed. Wij dringen ook nu aan op voortzetting van die voortvarende behandeling van de inmiddels meer dan 30.000 personen. De minister heeft eerder gezegd dat zij zich aan die inspanningsverplichting zal houden en ik heb de indruk dat zij er inderdaad hard aan heeft gewerkt om die toezegging na te komen. Op het moment dat de uitvoering van de motie-Dittrich aan de orde was, ontstond er commotie en was er sprake van politieke zenuwachtigheid. Toen ik de tekst van die motie teruglas, viel mij de "zachte" formulering op. Die motie is vooral gericht op het doen van onderzoek met de intentie, te weten te komen of de beoordeling medio 2007 afgehandeld kan zijn. Hoe dan ook, wij hebben er vertrouwen in dat er ook ten aanzien van de resterende gevallen snel duidelijkheid kan komen. Dat vertrouwen is gebaseerd op de wijze waarop het nu gebeurt. Dat wil niet zeggen dat de problemen daarmee verdwenen zijn. Onze zorg heeft niet zozeer te maken met de afhandeling van de dossiers, maar meer met de daadwerkelijke terugkeer. Het betreft een groeiende groep die niet in Nederland mag blijven en die het land ook niet daadwerkelijk verlaat. Het is een groep waarvoor geldt dat het niet daadwerkelijk lukt om in een ander land een nieuwe toekomst op te bouwen nadat er duidelijkheid is gegeven. Ik wijs ook op het hoge percentage personen onder de definitief afgewezen asielzoekers dat met onbekende bestemming is vertrokken. Dat probleem dient van ons de grootst mogelijke aandacht te krijgen, omdat het onverteerbaar is als die personen worden weggejaagd of op straat moeten rondzwerven. De hoofdlijn moet zijn dat personen worden opgevangen of uitgezet. Als het voor mensen niet lukt om in een ander land een toekomst op te bouwen zonder dat dit aan hen te wijten is, moeten wij ruimhartig met hen omgaan en alsnog een verblijfsvergunning geven. De minister heeft in eerdere debatten gezegd dat zij dat inderdaad doet. Hoe is het mogelijk dat daarover nog zo veel onduidelijkheid is? Mensen zeggen regelmatig dat zij niet terug kunnen en ook gemeenten gaan daarvan uit. De minister zegt echter dat dit wel mogelijk is.

Ik hecht eraan om vooruit te kijken. Steeds spreken wij over de oude groep van 26.000 uitgeprocedeerde asielzoekers. Inmiddels bestaat die groep uit meer dan 30.000 mensen. Die groep is belangrijk, maar wij moeten niet vergeten om vooruit te blikken en onze aandacht te richten op de personen die onder de nieuwe wet langdurig in procedure zijn. Ik maak mij zorgen dat de termijnen bij de rechter weer wat oplopen. Creëren wij daarmee niet een probleem voor de toekomst? Als er onder de groep die onder de nieuwe wet valt ook mensen zijn die langdurig in Nederland verblijven, kunnen wij ons eveneens afvragen of dat nog wel mogelijk is. Heeft de rechterlijke macht voldoende capaciteit? Is er nu al een extra actie nodig om te voorkomen dat zich onder de nieuwe wet dezelfde problemen voordoen?

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Vanochtend stond mevrouw Özütok, het nieuwe Kamerlid van de fractie van GroenLinks, achter het spreekgestoelte. Zij heeft gezegd dat zij zich als burger nu en dan heeft geërgerd aan de hijgerigheid en de scoringsdrift van de Kamer. Zij sprak over de cultuur van de spoeddebattenterreur. Met enige ironie merk ik nu op dat de fractie van GroenLinks vorige week een spoeddebat heeft aangevraagd over een motie die nog niet eens was ingediend. Die motie had betrekking op een onderwerp waarover wij al vele malen hebben gesproken en waarover wij nog vaak debatten zullen voeren. Over dat onderwerp heb ik tot nu toe van de woordvoerders nog niets nieuws gehoord. Misschien kan ik daarin verandering brengen. Ik zal mijn best doen. Ik heb echter niet meer de neiging om te reageren op de directe en indirecte insinuaties die betrekking hebben op het huidige beleid. Wij steunen dat.

Ik zie dat de heer De Vries naar de interruptiemicrofoon loopt. Ik vroeg mij al af waar hij bleef.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik weet dat de heer Visser altijd naar mij verlangt, maar ik kan daarmee niet altijd rekening houden. Was de heer Visser aanwezig tijdens het overleg van de coalitie?

De heer Visser (VVD):

Dat spannende overleg?

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ja.

De heer Visser (VVD):

Ja, daar was ik bij.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Waarom was de heer Visser van mening dat een spoeddebat overdreven was en waarom was er wel coalitieoverleg nodig?

De heer Visser (VVD):

Omdat wij heel vaak met elkaar spreken. De heer De Vries heeft zelf ook wel eens deel uitgemaakt van een coalitie. Het is niet ongebruikelijk om nu en dan de koppen bij elkaar te steken.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat is wel degelijk ongebruikelijk, want dit kabinet heeft gezegd dat het geen Torentjesoverleg wenst. Dit overleg was overigens niet in het Torentje, maar op het departement van de minister. Kennelijk was het belangrijk genoeg om hierover te spreken. Mevrouw Van der Laan is nog bij de premier geweest en de heer Visser is uitgenodigd voor een overleg waarbij de fractievoorzitter van de VVD zelfs tegenwoordig was. Waarom was dat nodig als dit debat volgens de heer Visser niet nodig was?

De heer Visser (VVD):

Omdat er verschillende kwesties spelen zo vlak voor het reces. Dan is het altijd goed om met elkaar te spreken. Het was geen Torentjesoverleg. Het was ook geen achterkamertjespolitiek. Daarvan is pas sprake als je hier andere dingen zegt dan elders.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De kranten suggereren dat er afspraken gemaakt zijn die vanavond in de zaal bezegeld zullen worden. Dat is achterkamertjespolitiek. Wij verstaan daaronder alles wat niet in de Kamer besproken wordt. De heer Visser sluit een deel van de Kamer van de discussie uit. Hij vindt het prettiger om het onder elkaar te regelen dan om het hier te doen. Daar is de laatste jaren, zoals hij weet, nogal wat verzet tegen.

De heer Visser (VVD):

De heer De Vries hoeft niet ongerust te zijn. Hij is niet uitgesloten van de discussie. Ik ga graag met hem in debat. Ik luister altijd naar hem. Het is ook goed als hij naar mij luistert. Wat de krantenartikelen betreft, ik heb geen van die journalisten gesproken.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik weet dat de heer Visser dat betreurt. Mevrouw Van der Laan heeft wel met de journalisten gesproken. Die sprak van een voortreffelijk overleg. De heer Verhagen heeft gezegd dat het weer goed gaat in de coalitie. De heer Visser laat zich echter badinerend uit over een overleg waar conclusies zijn getrokken en waarbij de oppositie op geen enkele manier betrokken was. Dan wordt een spoeddebat een formaliteit.

De heer Visser (VVD):

Ik sprak over de spoeddebattenterreur. Ik heb er ook bij de regelingen over gesproken. Morgenochtend is er weer een asieldebat. Volgende week hebben wij drie asieldebatten. Volgende week is ook een debat gepland over de cijfers die ook vandaag aan de orde zijn geweest. Dan rijst de vraag of een apart spoeddebat nodig is. Ik heb dat vorige week gezegd en ik zeg het vandaag weer. Het ging zojuist om hetzelfde type debat waaraan ook GroenLinks meedeed en waarbij het woord spoeddebattenterreur viel. Dat is niet badinerend bedoeld. Ik herhaal het slechts. Ik heb niets anders gezegd dan op welke andere plek dan ook. De heer De Vries moet zich dus niet buitengesloten voelen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Vanmiddag is in een overleg over de nieuwe Wet inburgering gevraagd wat er in het overleg tussen de coalitiefracties aan de orde is geweest. Toen is met klem gezegd dat er niets is afgesproken, maar dat er alleen zaken zijn besproken. Zijn hier nu echter wel afspraken over gemaakt? Ik heb die term immers een aantal keren gehoord. Hoe luiden die afspraken?

De heer Visser (VVD):

Er zijn inderdaad dingen besproken. Het is toch helemaal niet gek dat de drie verschillende partijen af en toe met elkaar spreken over de voortgang van de zaken die in het regeerakkoord staan? Beide onderwerpen maken daarvan deel uit. Het zou toch idioot en ongeloofwaardig zijn als wij dat nooit deden?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het zou heel mooi zijn als het niet nodig zou zijn en als zaken gewoon in de openheid van het debat worden besproken. Afzonderlijk overleg is toch iets van een zwaktebod. Het is bovendien nog besmettelijk ook, want er worden steeds meer agendapunten besproken. Mijn vraag is of er concrete afspraken uit zijn gekomen. Het is goed als die helder op tafel komen te liggen. Bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet zijn er ook afspraken gemaakt tussen de coalitiefracties. Toen zei de staatssecretaris dat het te moeilijk was voor het dualisme, zodat de coalitiefracties er gewoon afspraken over hebben gemaakt. De heer Visser gaat niet zover dat hij de afspraken al kenbaar maakt?

De heer Visser (VVD):

Er zijn zaken besproken. Het is niet te moeilijk voor het dualisme.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Een spoeddebat is toch een legitiem politiek instrument voor elk lid van de Kamer? Had de heer Visser zonder dit debat voor het verzamel-AO van morgen ook een overleg gehad met afspraken waarover wij straks waarschijnlijk in een motie te horen zullen krijgen?

De heer Visser (VVD):

Ik kan daar hetzelfde antwoord op geven als zo-even aan het adres van de heer De Vries. Mevrouw Azough moet de Handelingen maar nalezen.

Als wij doen wat de VNG vraagt, komt dat feitelijk neer op het veranderen van de spelregels tijdens de rit. Ik vraag mij zeer af of dat fair is ten opzichte van de mensen die het aangaat, al was het alleen maar dat met het beleid sinds 2004 een aanbod aan mensen is gedaan. Een heleboel mensen zijn toen heel snel op het aanbod van de minister van een terugkeerproject ingegaan. Die hebben daarvan gebruikgemaakt. Als wij tijdens de rit de spelregels veranderen en een verblijfsvergunning geven aan de mensen die geen gebruik van het aanbod hebben gemaakt, is dat niet fair ten opzichte van mensen die in een eerdere fase het aanbod hebben gekregen.

De minister heeft ons eerder geïnformeerd dat veel mensen gebruik hebben gemaakt van de aanbiedingen tijdens het terugkeerproces. Kan zij ons een update geven over de voortgang? De cijfers in de brief lezend, vraag ik mij af in hoeveel gevallen het nodig is dat mensen uiteindelijk via het vertrekcentrum Ter Apel een terugkeerproces doorlopen. Vaak blijkt dat helemaal niet nodig te zijn, maar er zijn enorme aantallen, en tegelijk kleine voor Ter Apel.

In de VNG-brief vallen een aantal zaken op. Zo stelt de VNG dat deze mensen al vijf tot vijftien jaar wachten en in onzekerheid verkeren. Volgens mij kan dat niet juist zijn, vanwege de eenmalige maatregel voor de mensen die in onzekerheid verkeerden. Deze mensen moeten in ieder geval al één antwoord hebben gehad. De minister kan aangeven of dit klopt. Verder sprak men aanvankelijk over 6000 gevallen; nu gaat het in de brief over 30.000. Dat vind ik een opvallend verschil. Ook heeft de VNG het steeds over een sluitende aanpak, waarover afspraken zouden zijn. Volgens mij kan een sluitende aanpak niet, al zou je dat willen, maar je moet echter realistisch zijn. Zo is het ook altijd besproken hier in de Kamer. Er is regelmatig overleg tussen het Rijk en de VNG. Wordt dat ook gebruikt om over dit soort feiten te overleggen? Zo niet, dan praat je langs elkaar heen.

Wij maken ons zorgen over de mensen die geen verblijfsvergunning hebben in het project Terugkeer, maar tegelijk zijn er vele duizenden statushouders die door diezelfde gemeenten moeten worden opgevangen. Volgens mij is er nog steeds een enorme achterstand op dit terrein. Kan de minister ons een update geven van deze achterstanden? Als gemeenten zeggen dat ze veel meer mensen kunnen opvangen, moeten ze eerst beginnen met de opvang van vluchtelingen, als statushouders. Als er dan nog steeds achterstanden zijn, zou ik zeggen: matig hier je toon.

Kan de minister een toelichting geven op de zij-instroom? Waaruit bestaat die? Is het mogelijk dat mensen vanuit het land van herkomst alsnog naar Nederland komen en tot de zij-instroom gaat behoren? Wij hebben het verder vanavond een aantal malen gehad over mob-gaan: met onbekende bestemming vertrekken, en wat de consequenties daarvan kunnen zijn. Het is een oud onderwerp dat al tienà vijftien jaar speelt. De minister zei dat ze de relatie tussen mob-gaan en illegaliteit zou onderzoeken en op een later moment zou terugkomen bij de Kamer met de uitkomsten. Ik hoor daar graag meer over.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Voor een helder inzicht in de kwestie waarover wij spreken, is het van belang om duidelijk onderscheid te maken tussen het project Terugkeer enerzijds en de motie-Dittrich anderzijds. Het project Terugkeer heeft betrekking op het faciliteren en zo veel mogelijk doen terugkeren van uitgeprocedeerde asielzoekers die hun eerste asielaanvraag deden voor 1 april 2001. De motie-Dittrich gaat daar als het ware aan vooraf en ziet op de beoordeling van de asielaanvragen van personen die behoren tot de doelgroep van het project Terugkeer. Het gaat er dus om dat die mensen op dat moment duidelijkheid wordt geboden op de vraag of zij mogen blijven.

Naar aanleiding van de motie heb ik een inspanningsverplichting op mij genomen om de in juni 2005 26.000 openstaande asielaanvragen van personen behorend tot de oorspronkelijke doelgroep van het project Terugkeer en de destijds bekende 2700 vreemdelingen uit de zij-instroom af te handelen voor respectievelijk 1 juni 2006 door de IND en eind 2006 door de rechtbank. Voor wat betreft de IND heb ik duidelijk een inspanningsverplichting toegezegd. Voor wat betreft de rechterlijke macht heb ik altijd gezegd dat ik doe wat ik kan en dat ik het de rechterlijke macht kan vragen, maar dat ik niet meer kan doen. Met de uitvoering van de motie-Dittrich is dus nog niet het project Terugkeer afgerond. De oorspronkelijke doelgroep van het project Terugkeer betrof de groep van 26.000 asielzoekers die voor 1 april 2001 een eerste asielvraag hebben ingediend, niet in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsvergunning en nog gebruik maken van een vorm van opvangvoorzieningen, inclusief de gemeentelijke noodopvang. Ik ben een inspanningsverplichting aangegaan dit project ten aanzien van deze groep in drie jaar af te ronden. Dat is dus voorjaar 2007.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De minister zegt dat er scherp onderscheid moet worden gemaakt tussen de motie-Dittrich en het project Terugkeer. De motie-Dittrich die ik hier voor mijn neus heb, dateert van 30 juni 2005 en luidt: verzoekt de regering te onderzoeken of de beoordeling van de asielaanvragen uit het project Terugkeer zodanig georganiseerd kan worden dat medio 2006 alle zaken zijn afgehandeld door de IND en de rechter. Ik heb net al gezegd dat het wat moeilijker is om de rechter in de hand te houden, maar het gaat wel over het project Terugkeer. De motie begint met de zin: dat van het project Terugkeer met oorspronkelijk 26.000 asielzoekers ongeveer 10.000 dossiers zijn afgehandeld. Het lijkt mij dus sterk dat je zou kunnen zeggen dat de motie-Dittrich niet gaat over het project Terugkeer.

Minister Verdonk:

De tweede overweging van de motie-Dittrich luidt: overwegende dat elke dag wachten op een finale beslissing voor asielzoekers onzekerheid over de eigen toekomst met zich meebrengt. Dat was het speerpunt van deze motie. Dat was de bedoeling van de heer Dittrich en de andere ondertekenaars van deze motie. Het gaat om zaken die zijn afgehandeld door de IND en de rechter. Op het moment dat de IND een eerste beslissing heeft genomen, heeft de IND een zaak afgehandeld. Ik heb duidelijk in de brief gezet dat 22.000 mensen een onherroepelijke beslissing hebben gekregen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik vind dit een interessante uitleg, maar het staat niet in die motie. In de motie staat dat 10.000 van de oorspronkelijke 26.000 dossiers zijn afgehandeld. Dat is de stand van vorig jaar. De tweede overweging luidt dat het wachten op een finale beslissing onzekerheid met zich meebrengt. Vervolgens wordt in de motie overwogen dat een snelle en zorgvuldige afhandeling van de resterende dossiers geboden is. Dat kan over niets anders gaan dan over die 26.000 dossiers waarvan er toen al 10.000 waren afgehandeld. Als de minister zegt dat het over iets anders gaat, dan denk ik dat de Kamer dat toen niet goed heeft begrepen uit de beantwoording van de minister.

Minister Verdonk:

Toentertijd is steeds in het debat aan de orde geweest dat ik de IND zou moeten aansturen om zo snel mogelijk een beslissing te nemen over de mensen die deel uitmaken van het project Terugkeer. Dat ging toen om 26.000 plus 2700 gevallen, in totaal dus om 28.700 gevallen. De IND heeft op dit moment per 1 juli 2006 30.374 beslissingen genomen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik vind dit toch een beetje gegoochel met cijfers. In de brief die u zelf hebt geschreven op 22 juli 2005 schrijft u dat u de Kamer hebt toegezegd dat u zult trachten om de asielzaken die op dat moment bij de IND en de rechtbank aanhangig waren respectievelijk voor 1 juli 2006 en eind 2006 afgehandeld te hebben. Vervolgens schrijft u dat daarmee het project een halfjaar eerder dan gepland zal worden afgerond. Daarmee bedoelt u natuurlijk het project Terugkeer. Dat betekent dat wij wel degelijk spreken over de zaken die in het project Terugkeer moeten worden behandeld en afgehandeld.

Minister Verdonk:

Ik wil die twee zaken toch heel duidelijk gescheiden houden. De IND heeft keihard gewerkt en heeft op dit moment 30.374 eerste beslissingen genomen. Daarvan zijn 22.000 onherroepelijk geworden. Op 1 juli aanstaande zal de IND 8374 eerste beslissingen hebben genomen waartegen nog rechtsmiddelen mogelijk zijn. Als het gaat om het project Terugkeer hebben 19.800 mensen een eerste onherroepelijke beslissing gekregen. Zij zijn ondertussen uitgestroomd uit het project Terugkeer. Er zitten 5700 mensen in de fasering. Dat betekent dat er 25.500 mensen ofwel al weg zijn, ofwel uitbehandeld zijn in het project Terugkeer, ofwel nog in de fasering zitten. Dat telt op tot 25.500. Gelet op het aantal van 26.000 uit de eerste afspraak, betekent dit dus dat ik nog 500 mensen moet afhandelen. Aan de andere kant weten wij dat die 26.000 niet een statisch getal is. Mijn inspanningsverplichting voor die 26.000 gevallen blijft staan, alleen is die groep inmiddels groter geworden. De 2700 zij-instromers zijn er 5600 geworden. Daarnaast hebben wij te maken met ex-alleenstaande minderjarige vreemdelingen en met Irakezen die wij analoog behandelen, dus die hierbovenuit komen. Daarom kunnen wij deze cijfers niet goed met elkaar vergelijken. Immers, in de genoemde 19.800 gevallen zitten ook Irakezen. Zij zitten dus niet in de 30.374 gevallen waarover wij daarnet spraken, waarbij het gaat om de eerste beslissingen van de IND. Dat betreft de 26.000 en de zij-instroom van 5600, dus in totaal 31.600 gevallen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

In uw brief staat heel duidelijk dat daarmee het project een halfjaar eerder dan gepland zal worden afgerond. Kunt u dat nader toelichten?

Minister Verdonk:

Als ik nu zit op 25.500, uitgaande van de 26.000, gaat het dus om 500 mensen. Ik doe mijn uiterste best om hen te laten uitstromen uit het project. Ik heb gezegd dat ik klaar zou zijn op 1 juni 2007. De kans dat ik dat zal redden een halfjaar voor die tijd, voor deze 26.000 gevallen, lijkt mij reëel. In de motie-Dittrich gaat het om de eerste beslissingen. Dan gaat het om 1226 gevallen, waarop ik kom wanneer ik 30.374 aftrek van 31.600. Dat betekent dat 1226 mensen nog duidelijkheid moeten krijgen over hun toekomst. Dat is weer een relevant getal in het kader van de motie-Dittrich.

De oorspronkelijke doelgroep van het project Terugkeer is gegroeid, allereerst door de zij-instroom. Dan gaat het om aanmeldingen uit de gemeentelijke noodopvang, hier geboren kinderen en nareizende familieleden. Dit heeft ertoe geleid dat de doelgroep van het project met 5600 is gegroeid tot 31.600. Daarna zijn er ook nog twee groepen ex-asielzoekers die analoog aan het project worden gefaciliteerd, namelijk enerzijds de ex-alleenstaande minderjarige vreemdelingen die hun eerste asielverzoek hebben gedaan voor 1 april 2001 en voor wie de leefgelden moeten worden beëindigd en anderzijds, na de wijziging van het landenbeleid inzake Irak, Irakese ex-vergunninghouders die hun eerste asielaanvraag hebben ingediend voor 1 april 2001. De totale omvang van de groep ex-asielzoekers die voor facilitering in het project in aanmerking zullen komen, staat niet vast. De zij-instroom gaat door. Bovendien zal zich met nieuwe wijzigingen in het landenbeleid opnieuw de vraag voordoen of er analoog zal worden gefaciliteerd. Het is heel goed mogelijk dat ik daartoe zal besluiten met als gevolg dat de doelgroep van het project opnieuw zal groeien. Ik zal de Kamer via de vreemdelingenrapportage periodiek blijven informeren over de verdere afhandeling.

De heer Visser (VVD):

Ik wil het graag goed begrijpen. De minister zegt dat de groep die in aanmerking komt voor de faciliteiten van het project Terugkeer niet vaststaat. Bedoelt zij daarmee dat ook mensen die onder de nieuwe Vreemdelingenwet naar Nederland komen voor deze faciliteiten in aanmerking komen wanneer het landenbeleid wijzigt? Of het gaat alleen om mensen die onder de oude Vreemdelingenwet naar Nederland zijn gekomen?

Minister Verdonk:

Het betreft uitsluitend mensen die onder de oude Vreemdelingenwet naar Nederland zijn gekomen. Voor de mensen die onder de nieuwe Vreemdelingenwet zijn aangekomen, blijft de termijn van 28 dagen gelden. Ook op dat vlak zien wij bij gemeenten al een aantal ontwikkelingen.

De VNG heeft een motie aangenomen waarin is besloten om het bestuur van de VNG op te dragen een ruimhartiger pardon toe te passen voor de groep die voor 1 april 2001 de eerste asielaanvraag hebben ingediend. Een aantal leden van de Kamer heeft mijn reactie gevraagd op deze motie. Wat mij betreft is een dergelijke ruimere pardonregeling voor degenen die voor 1 april hun eerste asielaanvraag hebben ingediend niet aan de orde.

Over het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van de groep asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet Nederland is binnengekomen, is in de Tweede Kamer meerdere malen en heel uitvoerig gesproken. Het beleid is door de Tweede Kamer aanvaard. Er is een eenmalige regeling getroffen. Er is al een specifiek pardon geweest op grond waarvan alsnog een verblijfsvergunning is verleend aan 2097 vreemdelingen. Bovendien heb ik in schrijnende gevallen met gebruikmaking van mijn discretionaire bevoegdheid alsnog een verblijfsvergunning verleend. Dat betreft inmiddels ongeveer achthonderd gevallen. Dat doe ik nog steeds. Daarnaast geldt dat asielzoekers van wie objectief is vastgesteld dat zij ondanks inspanningen, ook inspanningen van zichzelf, Nederland niet kunnen verlaten, onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor de verlening van een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldcriterium.

Het beleid wordt al geruime tijd uitgevoerd in het kader van het project Terugkeer. Inmiddels zijn veel asielzoekers die tot de doelgroep behoren, uitgestroomd uit het project, bijvoorbeeld omdat zij zelfstandig zijn vertrokken, omdat zij zijn uitgezet, omdat zij ervoor hebben gekozen om zonder ondersteuning de opvang te verlaten of omdat er een verblijfsvergunning is verleend.

Een ruimere pardonregeling zou vastgesteld beleid dat al geruime tijd met goed gevolg in uitvoering is, volledig doorkruisen.

Een ruimere pardonregeling is ook zeer onrechtvaardig ten opzichte van alle personen die na een afwijzende beslissing wel gevolg hebben gegeven aan hun verplichting om Nederland te verlaten. De heer Van der Staaij heeft daarop al gewezen.

Boven zou een ruimere pardonregeling kunnen leiden tot een sterk aanzuigende werking. In de motie die de gemeenten hebben aangenomen, wordt gesteld dat een ruimere pardonregeling niet kan leiden tot een aanzuigende werking omdat het volstrekt duidelijk is wie voor 1 april 2001 een asielaanvraag hebben ingediend. Die stelling gaat er echter aan voorbij dat een nieuwe, ruimere regeling ertoe kan leiden dat vreemdelingen, waaronder ook vreemdelingen die naar hun land van herkomst zijn teruggekeerd, weer naar Nederland komen. Ook kan een nieuwe ruimere regeling ertoe leiden dat vreemdelingen die al in Nederland verblijven, nieuwe procedures aanspannen in de hoop om eindelijk in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van langdurig verblijf in Nederland.

De rechtmatigheid van de beslissing om geen verblijfsvergunning te verlenen is in toetsing door de onafhankelijke rechter vastgesteld. Beslissingen van de rechter moeten worden uitgevoerd. Dat geldt niet alleen voor het strafrecht. Dat geldt niet alleen voor het civiel recht. Dat geldt ook voor het vreemdelingenrecht.

Wij praten over mensen die vaak meerdere procedures hebben gevoerd. Zij wisten heel goed en vaak al heel lang dat zij Nederland zouden moeten verlaten. Zij hebben er zelf voor gekozen om steeds nieuwe procedures op te starten. Dat is legitiem, maar de onzekerheid over hun verblijf in Nederland is dan wel het gevolg van hun eigen keuzen.

Het project ligt dus op schema. Binnen drie jaar zal ik 26.000 vreemdelingen projectmatig hebben afgehandeld.

Een aantal Kamerleden heeft gevraagd naar de precieze getallen. Ik geef ze daarom nog maar een keer. Op peildatum 9 juni 2006 waren er 19.800 asielzoekers via het project Terugkeer uitgestroomd. 4200 zijn gecontroleerd vertrokken, voornamelijk via bemiddeling van de IOM. Circa 8300 asielzoekers hebben inmiddels een verblijfsvergunning. Circa 6600 personen hebben niet-aantoonbaar Nederland verlaten. De laatstbedoelde personen hebben vrijwel in alle gevallen op enig moment zelf besloten om de opvang te verlaten. Primair uitgangspunt van de werkwijze van het project Terugkeer is de persoonlijke, via casemanagement op de vreemdeling gerichte begeleiding, waarbij de nadruk ligt op het organiseren van de zelfstandige terugkeer. Hierbij heb ik in ongeveer achthonderd gevallen gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid, veel meer dan mijn voorgangers ooit hebben gedaan. Zestig vreemdelingen hebben op grond van het buitenschuldcriterium een verblijfsvergunning gekregen, ook veel meer dan een van mijn voorgangers ooit heeft gedaan.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

De minister heeft gezegd dat zij met achthonderd gevallen veel meer gebruik heeft gemaakt van haar discretionaire bevoegdheid dan haar voorgangers ooit hebben gedaan. De cijfers die ik heb gelezen zijn dat in ongeveer 4% van de gevallen de discretionaire bevoegdheid wordt gebruikt. De minister heeft dat in 4% van de gevallen gedaan, maar haar voorgangers ook. Zo bekeken is er niet zo heel veel verschil tussen haar en haar voorgangers.

Minister Verdonk:

Ik moet zeggen dat de terugkeercijfers in die tijd dan wel heel laag zijn geweest.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Kennelijk wel, maar die 4% staat vast.

Minister Verdonk:

Nee, volgens mijn gegevens niet. Ik kom op de sluitende aanpak en het mob gaan.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb de minister een vraag gesteld over de cijfers, namelijk hoe het project Terugkeer zich verhoudt tot de fase daarvoor. Heb ik het goed begrepen dat volgens de minister niemand in het project Terugkeer zit die de asielprocedure niet al geheel heeft doorlopen?

Minister Verdonk:

Ja, zo is dat.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat was mij niet helemaal duidelijk. Ik vroeg mij af of er ook mensen in zitten die nog in de asielprocedure zitten. Daar zit dus niemand in, behalve natuurlijk via het beroep op schrijnendheid. Dat kan altijd nog, dat gebeurt trouwens ook.

Minister Verdonk:

In de brief van 21 juni jongstleden staat in de laatste zin "1700 vreemdelingen hebben een nieuwe aanvraag ingediend." Op een gegeven moment krijgen mensen de onherroepelijke beslissing dat zij terug moeten naar het land van herkomst. Dan begint de fasering. Als mensen dan weer een nieuwe asielaanvraag indienen, zijn zij weer rechtmatig in Nederland en stuit de terugkeer. Dat is wat heel regelmatig gebeurt en daar lopen wij vaak tegenaan.

Ik kom op de sluitende aanpak. Ik roep de Kamerleden in herinnering dat ik nooit heb toegezegd dat ik een sluitende aanpak zou realiseren. Dat kan namelijk niet. Ik heb daarbij steeds hetzelfde voorbeeld genoemd. Als een vreemdeling een pleister op zijn mond plakt en niet vertelt waar hij vandaan komt, dan krijgen wij de papieren niet geregeld, want wij weten niet uit welk land hij komt. Er is dus geen ambassade die die persoon in kwestie papieren geeft. Ik kan dus nooit een sluitende aanpak garanderen. Natuurlijk heb ik over dit hele project met de gemeenten en met de VNG gesproken. Als wij deze hele nieuwe facilitering maken, heb ik tegen de gemeenten gezegd, met die verschillende perioden van vier weken, dus ver boven de 28 dagen, als wij er van alles aan gaan doen: inzetten op vrijwillige terugkeer en zelfstandige terugkeer, de bedragen verhogen die mensen meekrijgen, een container huren zodat zij hun eigen spullen kunnen meenemen naar het land van herkomst, een vertrekcentrum realiseren, als wij dit allemaal gaan doen, verwacht ik van de gemeenten dat zij daarin ook consequent meedenken en meehandelen. Met ook nog in het achterhoofd het gebruik van de discretionaire bevoegdheid voor schrijnende gevallen en het buitenschuldcriterium verwacht ik van de gemeenten dat zij tegen een persoon die toch terugkomt zeggen: "Wij gaan nu samen naar de IOM want wij gaan samen uw terugkeer regelen." Ik verwacht niet dat die gemeente dan weer zal zeggen dat zij toch weer noodopvang zal regelen. Er zijn gevallen bekend van mensen die uit het vertrekcentrum komen, voor wie de papieren klaarliggen en die gewoon teruggaan naar de gemeente en zeggen dat zij niet terug kunnen en gewoon weer noodopvang krijgen in de gemeente. Het blijft een vicieuze cirkel als wij op de deze manier omgaan met uitspraken van de rechter.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voor alle redelijkheid en eerlijkheid: er zijn gemeenten die dat ook doen. Kijk naar de gemeente Utrecht, die een heel voorbeeldig ama-project heeft en die ook echt met die mensen, zoals de minister heeft gezegd, naar de IOM gaat en beziet wat er voor hen nodig is om terug te keren en hen in de tussentijd opvangt en eventueel een scholing geeft. Ik weet dat de minister daarmee ook niet happy is, maar mogen wij dat verschil van mening over dat punt dan toch houden, want wij zijn er wel happy mee?

Minister Verdonk:

Mogen wij dan ook even een definiëring hebben van de doelgroep van dit project in Utrecht waarover mevrouw Lambrechts heeft gesproken? De doelgroep zijn geen alleenstaande minderjarige vreemdelingen, de doelgroep zijn voormalige alleenstaande minderjarige vreemdelingen en dus gewoon volwassenen, voor wie de gemeente Utrecht een heel nieuw traject heeft opgezet buiten alle afspraken die wij hebben. Laten wij daar duidelijk in zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik begrijp het nog niet helemaal. U zegt dat alle mensen die in het project Terugkeer zitten een onherroepelijke beslissing hebben ondervonden. Dat komt niet overeen met die 8.374 vreemdelingen van wie de beslissing nog door de rechter moet worden geratificeerd en de 1247 vreemdelingen over wie de IND nog geen beslissing heeft genomen. Hoe zit dat nu met die 5700 vreemdelingen in het project Terugkeer?

Minister Verdonk:

Die 19.800 heb ik genoemd. Zij hadden een onherroepelijke beslissing en zijn uitgestroomd. Wij spreken nu over 5700 vreemdelingen die binnen het project worden behandeld. Zij zitten ergens in die fasering van het project; in de eerste fase, tweede fase of in het vertrekcentrum... dáár zitten die 5700 mensen. Dus dat loopt. Als een van die 5700 mensen besluit om toch weer een nieuwe asielaanvraag in te dienen, stokt de terugkeer. Daar lopen wij steeds tegenaan. Waarom lopen wij daartegenaan? Omdat er zoveel overheden in Nederland verschillende signalen geven aan mensen.

De heer De Wit (SP):

Opnieuw krijgen de gemeenten van de minister het verwijt dat zij een menselijk beleid voeren en dat zij vanuit vele motieven een aantal maatregelen voor deze mensen treffen. Onder andere het motief dat het gaat om mensen die geen onderdak hebben. Deze gemeenten financieren noodopvang of bieden aan een stichting mogelijkheden om dat te doen. Kan de minister geen enkel begrip opbrengen voor een gemeente die het probleem aanpakt en oplost van dakloze mensen die rondzwerven in de gemeente? Zo'n gemeente biedt mensen onderdak om de eenvoudige reden dat zij mensen niet in de goot wil laten liggen.

Minister Verdonk:

Voorzitter, deze minister heeft begrip voor de gemeente. Deze minister heeft begrip voor alle uitgeprocedeerde asielzoekers. Deze minister heeft begrip voor iedereen die naar Nederland wil komen, omdat het rijker is in Nederland. Maar deze minister heeft ook een wet uit te voeren die is goedgekeurd in deze Kamer, en dat doet deze minister. Ik verwacht van lokale overheden geen bestuurlijke ongehoorzaamheid, want de Vreemdelingenwet is rijkswet en asielbeleid is rijksbeleid. Ik verwacht van lokale overheden dat zij de wet uitvoeren.

Natuurlijk zie ik en begrijp ik dat gemeenten geen mensen op straat willen hebben. Hoe zijn wij aan dat getal van 26.000 gekomen denkt u? Dat is gebeurd in nauwe samenspraak met de gemeenten. Wij hadden ook kunnen zeggen: laten wij 7000 dossiers afhandelen en dan doen wij net alsof het hele probleem is opgelost. Maar ik heb gevraagd: vertel mij eens eerlijk, hoeveel mensen hebben jullie in de noodopvang zitten? En daar komt dat getal van 26.000 vandaan! Daarover hebben wij afspraken gemaakt. Nu zijn wij bezig met het traject, en in plaats van dat gemeente tegen de uitgeprocedeerde zegt: wij gaan nu samen naar de IOM, want u zegt wel dat u niet terug kunt, maar zowel de IND als de rechter, die de beslissing van de IND toetst, geeft aan dat u wél terugkunt omdat het veilig is in uw land van herkomst. Ik heb hier al vaker betoogd dat er veel mensen zijn die het verkeerde werkwoord gebruiken: zij kúnnen wel terug, maar willen niet terug. Wij hebben een wet die in de Kamer is aangenomen. Het enige wat ik doe is uitvoering geven aan die wet.

De heer De Wit (SP):

Gelukkig zijn er dus gemeenten die precies weten waar de wet knelt. Ook al is er een uitspraak van een rechter, toch kan de minister gebruikmaken van haar speciale bevoegdheid om alsnog mensen toe te staan hier te verblijven. "Wet is wet," dat vind ik zo'n flauwekul! In concrete gevallen gaat het altijd om een billijke toepassing, dat zou de minister zich nog moeten herinneren uit een ander debat. "Wet is wet" is de meest simpele zin die ik mij kan voorstellen om het probleem onder het vloerkleed te schoffelen.

Het probleem is gewoon dat de gemeenten worden geconfronteerd met dit probleem. Natuurlijk weet de gemeente dat al tien keer is geprobeerd om met de IOM in contact te komen en dat de IND er is. Natuurlijk weet de gemeente dat de rechter er is. De gemeente weet ook dat de IND soms rechterlijke beslissingen niet uitvoert. De gemeente moet echter het probleem oplossen, omdat zij niet toestaat dat er mensen op straat terechtkomen. Dat is de rol van de gemeente. Het past de minister niet om daar zo badinerend over te doen en eigenlijk de veronderstelling te opperen dat de gemeente er de schuld van zijn dat het probleem niet wordt opgelost.

Minister Verdonk:

De heer De Wit verwijt mij dat ik zeg: wet is wet. Ik grijp nog even terug naar de 800 gevallen waarin ik al gebruik heb gemaakt van mijn discretionaire bevoegdheid om toch een vergunning toe te kennen, op basis van schrijnendheid. Dat heb ik de Kamer toegezegd en dat doe ik ook. Ik neem nog steeds iedere avond dossiers mee naar huis. Ook ik zou willen dat dit allemaal eens een keer achter de rug was, maar zo is het niet. Ik ga daar mee door. Ik denk helemaal niet alleen maar "wet is wet", ik gebruik ook de discretionaire bevoegdheid. Ik ben ook niet badinerend over de gemeenten. Ik wil echter wel heel duidelijk maken dat er afspraken met de gemeenten en de VNG waren. Laten wij er ook eens eerlijk over zijn dat er allerlei mogelijkheden zijn voor mensen die echt terug willen. Als mensen naar de ambassade van hun land van herkomst gaan en daar zeggen dat zij vrijwillig terug willen, zal dat niet in honderd procent van de gevallen lukken. Daarvoor hebben wij het buitenschuldcriterium. Het lukt wel in het allergrootste gedeelte van de gevallen. De mensen kunnen dan zo terug naar hun land van herkomst, de kinderen hoeven niet in vreemdelingenbewaring en er hoeft geen noodopvang te worden geregeld als wij de mensen stimuleren om terug te gaan en geen valse hoop bieden. Misschien zouden dan veel meer mensen terug gaan, met de bijdrage, die wij ook nog hebben verhoogd en de mogelijkheid om allerlei spullen mee te nemen. Wij zouden dan eens dat ene signaal moeten uitstralen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. In de eerste plaats hoorde ik de minister de gemeenten beschuldigen van bestuurlijke ongehoorzaamheid. In de tweede plaats, welke wet verbiedt eigenlijk om een pardonregeling uit te voeren? De minister heeft zelf een zeer beperkte pardonregeling uitgevoerd. De gemeenten vragen niet van haar dat zij zich niet aan de wet houdt, maar om binnen de wet een oplossing voor het probleem te vinden.

Minister Verdonk:

Ik heb inderdaad gesproken over bestuurlijke ongehoorzaamheid. Er is een Vreemdelingenwet waarin heel duidelijk staat dat als sluitstuk van de asielprocedure er de terugkeer is. Er wordt van de gemeenten verwacht dat zij meewerken aan die terugkeer, maar wij zien dat heel veel gemeenten dat niet doen. Zoals de heer De Wit net al zei, geven zij bijvoorbeeld geld aan stichtingen, om te zorgen dat mensen worden opgevangen. Ik vind dat bestuurlijke ongehoorzaamheid.

Ik heb afspraken gemaakt met de VNG. Binnenkort zullen wij weer om de tafel zitten. Ik zie niet echt dat die afspraken worden nagekomen door de gemeenten, terwijl de facilitering van het project Terugkeer uitgebreid is besproken met de VNG. Dat was mijn deel van de afspraken.

De heer De Vries komt nu vast terug op het mob, het vertrek met onbekende bestemming. Ik herinner hem eraan dat heel veel mensen al gedurende hun eerste asielprocedure mob gaan. Zij kiezen gewoon voor een nieuwe toekomst ergens anders. Dat gebeurt helemaal niet pas aan het eind van het traject.

Volgens mij heb ik zojuist al heel veel redenen genoemd waarom ik niet kies voor een generaal pardon.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Het gebeurt niet zo vaak dat in deze zaal een minister de gemeentelijke overheid beschuldigt van bestuurlijke ongehoorzaamheid. Ik weet niet of de minister dat net zo zwaar weegt als ik dat zou doen. Is dit aanleiding om overleg te gaan voeren? De minister weet hoe de gemeenten erover denken. Wat gaat zij doen met zo'n constatering. Leven Rijk en gemeenten op dit punt op voet van oorlog?

Minister Verdonk:

Ik spreek niet over op voet van oorlog leven. Ik spreek wel over een heel duidelijk verschil van mening en van inzicht. Natuurlijk is er binnenkort weer bestuurlijk overleg met de VNG. Dan zal ik erover spreken. Ik spreek er ook over met afzonderlijke gemeenten. Ik krijg heel veel brieven van gemeenten en die gemeenten krijgen keurig een antwoord, waarin nogmaals wordt uitgelegd hoe de wet in elkaar zit, wat de afspraken zijn en dat ik verwacht dat de gemeenten die afspraken nakomen. Zij moeten intensief met de mensen optrekken, om de terugkeer vorm te geven. Zij moeten de mensen niet opvangen, want dan denken die mensen weer dat zij wel mogen blijven.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Die woorden heb ik net al gehoord. Het gaat mij om de term "bestuurlijke ongehoorzaamheid". Zegt de minister dat hier zomaar en betekent het verder niet veel? Of betekent dat iets?

Minister Verdonk:

Ik zal die woorden ook herhalen in het volgende overleg met de VNG. Ik heb ze volgens mij al eerder gebruikt in mijn contacten met de VNG. Ik heb dat wat de uitvoering van het terugkeerbeleid betreft langzamerhand onder deze noemer gebracht.

Het is nog steeds niet helemaal duidelijk wat wij allemaal doen in het project Terugkeer. Voor het project geldt dat niemand op straat terecht hoeft te komen voordat alle fases van het faciliteringstraject zijn doorlopen. Als men er op een gegeven moment zelf voor kiest om de opvang te verlaten zonder het volledige traject te hebben doorlopen, dan is dat de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Ik kan hen niet opsluiten. Ik heb behalve het uitzetcentrum geen gesloten opvang. Wij hebben er hier niet voor gekozen; de Kamer heeft er niet voor gekozen. Zij kunnen besluiten om de opvang te verlaten, waarna zij vaak teruggaan naar de gemeente waar zij vandaan komen. Ik wijs er nogmaals op dat het de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling is om zijn terugkeer ter hand te nemen.

Wij zijn steeds duidelijker bezig in het opvangmodel met oriëntatielocaties, inburgeringslocaties en terugkeerlocaties om van het begin af aan heel duidelijk te maken dat er een grote kans is dat men niet in Nederland mag blijven. Als je moet terugkeren naar het land van herkomst, ga je meteen naar een terugkeerlocatie, waar alles gericht blijft op die terugkeer naar het land van herkomst.

Ik kom bij een aantal losse vragen, bijvoorbeeld van de heer Visser over de achterstanden in de uitplaatsing van statushouders. Op 1 januari 2006 moesten nog 1727 huisvestingsplaatsen worden geleverd. Vorige week in het algemeen overleg heb ik u al verteld wat mevrouw Dekker en ik allemaal doen om ervoor te zorgen dat die achterstanden worden ingelopen.

De heer Van der Staaij vraagt naar de behandeltijd door de rechter van de zaken onder de nieuwe Vreemdelingenwet. Volgens mijn informatie vertonen de afhandelingstermijnen licht dalende tendensen; ze stijgen niet. Op dit moment is de gemiddelde behandeltijd ongeveer 40 weken. Hiervoor was dat hoger, ongeveer 70 weken. Onder de oude Vreemdelingenwet was dat 74 weken.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij slechts een korte tweede termijn houden, alleen voor het indienen van moties.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Het spijt mij, maar daar heb ik bezwaar tegen. Wij hebben een gedachtewisseling met de regering. Ik heb erop gerekend dat er een tweede termijn is. Ik vind dat wij daarvan niet kunnen afzien.

De voorzitter:

Ik zie dat dit voor meer leden geldt. Dan doe ik een alternatief voorstel voor een tweede termijn van een minuut.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoord, maar ik vind het toch teleurstellend. Dat geldt vooral voor haar reactie op de problemen die gemeenten ondervinden en de onmenselijke gevolgen die het negeren van die problemen met zich brengt. De gemeenten worden verantwoordelijk gesteld voor de problemen, maar het enige wat gemeenten doen is dat zij er niet de ogen voor sluiten dat dit mensen van vlees en bloed zijn met kinderen die hier zijn opgegroeid en die geen ander land dan Nederland kennen. Dat 44% van de uitgeprocedeerde asielzoekers door tussenkomst van de rechter alsnog een verblijfsvergunning krijgt, zou toch tot enige bescheidenheid bij de minister mogen leiden.

Integendeel, wij zien iets anders. Wij zien namelijk arrogantie van de macht. Dat is heel duidelijk in dit debat. Ik vind het jammer dat te moeten constateren. Ik heb vorige week in een ander debat gezegd: ieder heeft zoveel recht als hij macht heeft. Die uitspraak van de filosoof Spinoza geldt ook in dit geval. Ik hoor badinerende antwoorden van de heer Visser aan leden van de oppositie. Ik zie het in het volstrekte gebrek aan transparantie in de criteria die de minister hanteert bij schrijnendheid en het buitenschuldcriterium. Ik zie het in het wheelen en dealen in de achterkamertjes van het departement, dat ertoe heeft geleid dat er een akkoord ligt dat een slap compromis genoemd kan worden. Het was voor mij een duivels dilemma of ik wel of niet een motie over het generaal pardon, over de oproep van de gemeenten moest indienen. Ik heb het niet gedaan, want het zou pure symboolpolitiek zijn. En daar zit ik niet voor in de Kamer. Ik heb echt getwijfeld, want ik vind het belangrijk om een signaal af te geven.

De heer Visser (VVD):

Als mevrouw Azough verbaasd is over mijn toon, dan raad ik haar aan om de eerste termijn van haar fractie en die van de heer De Wit na te lezen. Daar zitten zeer veel insinuaties in aan mijn adres en aan het adres van mensen die het beleid ondersteunen. Wie kaatst, kan de bal verwachten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik heb geen enkele badinerende uitspraak in uw richting gedaan. Ik heb vragen gesteld en ik heb mijn twijfels uitgesproken. Dat is mijn verantwoordelijkheid als volksvertegenwoordiger, zeker als volksvertegenwoordiger die zeer veel signalen uit de samenleving krijgt over de problemen die dit beleid met zich meebrengt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Zit er ook niet iets arrogants in om te eindigen met een beschuldiging van de arrogantie van de macht? Wat is arrogantie en wat is macht? Ik voel mij arrogant noch machtig. Het is soms nodig om te overleggen, zoals mevrouw Azough dat ook met anderen doet, en zoals ik ook met haar wel eens kijk of wij het over dingen eens kunnen worden. Je wilt voor elkaar krijgen wat je denkt dat het beste is.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat kan ik echt niet met u eens zijn. Ik meen het oprecht. Als mevrouw Lambrechts iets goeds wilde regelen, dan was het niet op deze manier nodig geweest, met uitsluiting van alle andere fracties in de Kamer. Het overleg was niet open en transparant. Het resultaat kan ik echt niet volwaardig vinden.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik hoopte dat wij vanavond hadden kunnen praten over een definitieve oplossing van dit schrijnende probleem van de dramatische situatie waarin vele duizenden in ons land verkeren. De afspraken die de coalitiepartijen in het geheime overleg hebben gemaakt, beletten elke discussie die verder gaat.

Ik zie niet in wat D66 tegenhoudt om alsnog in te stemmen met de pardonregeling, anders dan partijpolitieke belangen. Voor D66 is er simpelweg de laatste drie jaar altijd wel een ander excuus geweest om tegen een generaal pardon te zijn. Het was het hoger onderwijs, het was het mediabeleid, enzovoort. De prijs die voor dit beleid betaald wordt, ligt bij de mensen die in Ter Apel op straat komen te staan, bij de kinderen die hier geboren zijn maar moeten terugkeren naar een land dat zij niet kennen.

Ik had gehoopt dat het CDA bereid zou zijn, na te denken over een ruimere maatregel, over een ruimer pardon, zodat wij het probleem definitief kunnen oplossen. Ook het CDA keert de rug toe aan al diegenen, ook uit christelijke kring, die zich het lot van deze mensen wel degelijk aantrekken en die hun nek daarvoor uitsteken door mensen onderdak te bieden of door vrijwilliger te zijn in de noodopvang. Dat is het gedrag dat mijn fractie hogelijk waardeert. Het valt mij ook daarom zo tegen dat de CDA-fractie niet bereid is om te praten over een ruimere maatregel.

De vraag om een generaal of ruimhartig pardon zal terugkomen, is het niet deze week dan is het in ieder geval nog voor het einde van dit jaar.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Het is en blijft een buitengewoon weerbarstige materie. Ik heb begrip voor de lastige taak van de minister, maar ik begrijp ook de positie van de gemeenten heel goed. Zij kunnen en willen niet aanzien dat een deel van hun inwoners de nacht op straat doorbrengt. Ik heb dan ook niet de behoefte om de gemeenten daarover al te zwaar te vallen en zeker niet de gemeenten die hier met succes een terugkeerbeleid aan weten te koppelen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik vraag mij af of u de kwalificatie die de minister richting gemeenten heeft afgevuurd, namelijk dat zij bestuurlijk ongehoorzaam zijn, gepast vindt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb gezegd wat ik gezegd heb. Ik neem aan dat het in formele zin "bestuurlijk ongehoorzaam" heet. Ik geef u een antwoord, maar het lijkt erop alsof u het niet echt wilt horen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik wil het wel horen, maar u zegt dat ik vraag naar iets wat u al gezegd hebt. Dat is echter niet zo. Ik heb gevraagd of u de kwalificatie "bestuurlijk ongehoorzaam" gepast vindt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb het gewogen en ik neem aan dat het formeel juist is. Ik heb daar echter aan toegevoegd dat ik de gemeenten heel goed begrijp en dat ik gemeenten die dit beleid met succes uitvoeren, zoals Utrecht, zelfs waardeer. In dit verband merk ik nog op – dat is vanavond nog niet uitgesproken – dat je deze mensen, eenmaal op straat en uit beeld, nooit meer het land uit krijgt. Dan ontbreekt het hun namelijk aan de instrumenten en de toegang tot de instanties.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Maar u vindt wel dat er sprake is van bestuurlijke ongehoorzaamheid.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nogmaals, dat is een term. De waardering en het gewicht die je daaraan geeft, kan echter verschillen. Ik neem evenwel aan dat het in formele zin "bestuurlijke ongehoorzaamheid" heet.

Wij willen een versnelling en wij willen ook druk op de ketel houden. Ik dien op dat punt de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op 30 juni 2005 de motie-Dittrich c.s. de regering heeft verzocht, versnelling aan te brengen in de afhandeling van de "26.000" asielaanvragen die voor 1 april 2001 zijn ingediend;

overwegende dat de minister een inspanningsverplichting op zich heeft genomen voor de afhandeling van de dossiers door de IND voor 1 juli 2006 en door de rechtbank voor eind 2006;

constaterende dat de minister erin geslaagd is, een versnelling aan te brengen in de afhandeling door de IND, maar dat er desalniettemin nog 1226 dossiers resteren;

constaterende dat bovendien nog 5700 vreemdelingen in het project Terugkeer zitten;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat eind september ook de resterende 1226 door de IND zijn afgehandeld;

verzoekt de regering, daarbij voorrang te verlenen aan gezinnen met kinderen opdat zij voor aanvang van het nieuwe schooljaar meer duidelijkheid hebben over hun toekomst in Nederland;

verzoekt de regering tevens, er zorg voor te dragen dat nog in deze kabinetsperiode het project Terugkeer volledig wordt afgehandeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Van Fessem en Visser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1061(19637).

De heer De Wit (SP):

Ik heb mevrouw Lambrechts horen zeggen dat zij begrip heeft voor de positie van de gemeenten. Zij weet ook dat een heel groot aantal, zelfs 92%, van de D66-raadsleden die stemmen over een motie om een ruimer pardon toe te passen, voor een ruimhartiger pardon zijn. Waarom dient zij op dit moment geen motie in om een generaal pardon te realiseren in plaats van zich weer achter de cijfers te verschuilen en er weer een tandje bij te trekken? Als dat ook niet lukt, staan wij straks weer hier. Ondertussen gaan de drama's voort. 30% van de mensen komt op straat te staan. In een aantal gevallen grijpt de rechter in en in een klein aantal gevallen biedt de minister een oplossing. Wat heeft het voor zin om op deze manier door te gaan? Waarom stemt mevrouw Lambrechts nu niet in met een ruimhartiger pardon?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Een motie voor een ruimhartiger pardon zou het op dit moment niet halen. Toen wij twee keer eerder zo'n motie voor een generaal pardon hebben ingediend die het eventueel wel kon halen, toen het nog een zinvol moment was, was er geen meerderheid voor in de Kamer. Onze fractie gaat ook voor de politiek van de haalbaarheid en van de mogelijkheden die er zijn. De versnelling is een van de mogelijkheden om dit traject waarin wij terechtgekomen zijn, zo goed mogelijk af te ronden.

De heer De Wit (SP):

Kan het nog een argument zijn dat u naar de historie verwijst, waarin het met een motie voor een generaal pardon niet gelukt is, terwijl wij op dit moment een oplossing kunnen realiseren waardoor wij van een heel groot probleem af zouden zijn?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is soms heel goed om de feiten en de historie wel in de overwegingen mee te nemen. Wij moeten ons realiseren wat ons uiteindelijk in deze situatie heeft gebracht en waarom voor dit traject is gekozen. Nu zitten wij in dit traject dat nu voor een groot deel gerealiseerd is. Je kunt daar niet zomaar in één keer vanaf.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wat lost mevrouw Lambrechts met deze motie op voor de bijna 7000 mensen die op straat leven en door de gemeenten gesteund worden?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Van mensen die op straat leven en dus zelfs niet in de noodopvang zitten, zijn er veel meer dan u en ik willen. De minister zei eerder dat er zo'n 200.000 tot 250.000 illegalen op straat leven. Wij krijgen binnenkort de resultaten van een onderzoek van de WODC over die situatie. Daarna zal die kwestie ook in de Kamer aan de orde komen. Zelfs als wij voor de beperkte groep waar het vanavond over gaat een generaal pardon realiseren, hebben wij dit probleem van de illegalen op straat niet opgelost.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee, u krijgt niet nogmaals het woord.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Mevrouw Lambrechts geeft geen antwoord op mijn vraag over de doelgroep die wij vandaag bespreken.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Azough, wij doen dit niet.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik hoorde dat mevrouw Lambrechts in haar motie meldde dat er nog 5700 vreemdelingen in het project Terugkeer zitten. De heer Dittrich had gevraagd om alle aanvragen van de mensen in het project Terugkeer vóór juli 2006 af te handelen. Dat lukt dus op geen enkele manier. In haar motie verzoekt mevrouw Lambrechts de regering ervoor zorg te dragen dat nog in deze kabinetsperiode het project Terugkeer volledig wordt afgehandeld. Kan zij nog eens uiteenzetten wat indertijd het nut is geweest van de motie-Dittrich en tot welke versnelling dat eigenlijk geleid heeft?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het antwoord op die Lambrechtsvraag is buitengewoon goed door de minister verwoord en ik heb het in eerste instantie ook geprobeerd te verwoorden; ik zal dat nogmaals doen. Het ging in de motie-Dittrich om de asielaanvragen uit het project Terugkeer, waaronder overigens ook de IND en de rechter verstaan werden en mijns inziens nog steeds worden verstaan. Het ging om de asielaanvragen, niet om het gehele project Terugkeer. Het ging om de duidelijkheid die mensen geboden moest worden, zodat er een onherroepelijke beslissing lag over hun positie en hun toekomst in Nederland. Dat uit die versnelling voortvloeit dat hopelijk ook het hele traject Terugkeer sneller zal zijn afgehandeld, mag ik hopen. Daarom heb ik het in de motie ook geformuleerd zoals het geformuleerd staat.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U verzint nu een nieuwe motie-Dittrich. In de zijn motie stelt de heer Dittrich dat het afgehandeld moet zijn in juli, inclusief de procedures bij de ING en de rechter. Ik heb al een paar keer gezegd dat iedereen wel in de gaten had dat het wat de rechter betreft moeilijk in de hand te houden zou zijn. Voor de IND betrof het wel degelijk het project Terugkeer.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Staat u mij toe dat ik mijn eigen exegese geef over de motie-Dittrich.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Natuurlijk, maar ik kijk naar de tekst van de motie. Daarin wordt gesproken van het project Terugkeer. Er worden daarin ook getallen genoemd uit het verleden. Er wordt tevens in gesteld dat tegen juli, medio van het jaar, het afgehandeld moet zijn. En van dat laatste is geen sprake.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Er staat in de motie: asielaanvragen uit het project Terugkeer. Er zit niemand in dat project wiens asielaanvraag niet al is afgehandeld. Het ging daarbij om de asielaanvragen uit het project Terugkeer. Daaronder werden overigens ook de IND en vervolgens de rechter verstaan. Nu wordt een en ander uit elkaar gehaald. Het ging niet om het gehele project Terugkeer, maar wel om de duidelijkheid die mensen geboden wordt zodat er een onherroepelijke beslissing ligt over hun positie en toekomst in Nederland. Als wij het sneller doen, vloeit daaruit hopelijk ook voort dat het gehele traject sneller wordt afgehandeld. Daarom heb ik het in de motie als zodanig geformuleerd.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Mevrouw Lambrechts verzint nu een nieuwe motie-Dittrich. Misschien was dat ook een goede motie geweest, maar het is wel een nieuwe. De heer Dittrich heeft in zijn motie verwoord dat dit in juli moet zijn afgehandeld, inclusief de IND en de rechter. Ik heb al verschillende malen gezegd dat datgene wat de rechter betreft moeilijk in de hand te houden zou zijn. Dat had iedereen wel in de gaten. Voor de IND betrof het echter wel degelijk dit project Terugkeer.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Staat u mij een eigen exegese over de motie-Dittrich c.s. toe.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Natuurlijk. Mevrouw Lambrechts kan beweren dat er van alles in die motie stond. In de werkelijke tekst staat echter "het project Terugkeer". Er worden getallen genoemd uit het verleden en er staat dat een en ander rond juli, medio van dit jaar, afgehandeld moet zijn. Daarvan is echter geen sprake.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb de motie niet bij de hand, maar ik weet dat daarin staat "asielaanvragen uit het project Terugkeer". Er zit echter niemand in het project Terugkeer wiens asielaanvraag niet al is afgehandeld. Mocht niet duidelijk zijn geformuleerd waar het om gaat, dan kan dat daaruit worden geconcludeerd. Het ging om de IND en de rechter: duidelijkheid over de status en de kansrijkheid van degenen die in Nederland verblijven. Het ging om een onherroepelijke afhandeling door de IND en de rechter.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Het kan daar wel om gaan, maar dat staat niet in de motie-Dittrich c.s. Mevrouw Lambrechts citeert dus uit een motie-Dittrich die niet bestaat. In de motie-Dittrich c.s. staat: "Een snelle en zorgvuldige afhandeling van de resterende dossiers is geboden." Er zijn nu 10.000 van de 26.000 dossiers afgehandeld. In de motie wordt de regering verzocht om te onderzoeken of de beoordeling van de asielaanvragen uit het project Terugkeer zodanig georganiseerd kan worden dat medio 2006 alle zaken door de IND en de rechter zijn afgehandeld.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Daar is toch geen woord Spaans bij? "Afgehandeld door de IND en de rechter."

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Daar is geen sprake van.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij spreken nu ook over de IND en de rechter en de minister is daarop ingegaan. Dat is een inspanningsverplichting waarin wij zijn meegegaan. Ik ga voor de IND in juli en voor de afhandeling door de rechter in december. Op die manier is het ingebracht en dat is de uitkomst geweest. Ik heb het steeds als zodanig begrepen.

De heer Klaas de Vries (D66):

In de motie die mevrouw Lambrechts aan de Kamer voorlegt, vraagt zij om het in deze kabinetsperiode te doen. Ik begrijp dat zij rondjes moet draaien, maar zij gebruikt andere woorden en definities dan de heer Dittrich indertijd heeft gedaan. Mevrouw Lambrechts heeft andere bedoelingen dan hij.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Daar kan geen sprake van zijn. Het zal lastig genoeg zijn om het project Terugkeer in deze kabinetsperiode volledig af te ronden. Gisteren is nog gezegd dat dat project tot 2008 kan doorlopen. Dat willen wij niet en daarom heb ik in mijn motie gevraagd om een uiterste inspanning met de intentie een en ander in deze regeerperiode te kunnen afhandelen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben al vaak over dit onderwerp gesproken. Wederom hebben wij de argumenten met de minister gewisseld. Ik heb niet veel behoefte aan een tweede termijn, maar hecht er wel aan om te zeggen dat de minister de gemeenten van bestuurlijke ongehoorzaamheid beschuldigt, omdat zij noodopvang verzorgen of bekostigen. Dat vind ik onbegrijpelijk. Als iemand geen recht heeft op opvang, betekent dat niet dat het voor hem verboden is om opgevangen te worden. Geen recht op opvang is niet een straf die inhoudt dat betrokkene door niemand mag worden opgenomen. Wij leven toch niet in een land waar menselijkheid tegen de wet is en waar gemeenten verplicht zijn om mensen op straat te laten bivakkeren? Het komt voor dat mensen de opvang verlaten en met onbekende bestemming vertrekken. Dan is er sprake van een lastig probleem dat niet eenvoudig is op te lossen. Dat heeft de minister gezegd en dat ben ik met haar eens. Het is echter wel duidelijk dat door hardheid en onbarmhartigheid het probleem niet wordt opgelost.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Ik vind het ongehoord dat een minister van de Kroon tegen de gemeenten zegt dat zij bestuurlijk ongehoorzaam zijn. Ik hoop dat gemeenten de moed en de kracht hebben om daarop stevig te reageren. Dat wachten wij af. Het is mij niet duidelijk waar die bestuurlijke ongehoorzaamheid uit bestaat. De wet schrijft inderdaad niet voor dat wij mensen moeten laten verhongeren, geen onderdak mogen geven enzovoorts. Wat dat betreft ben ik het met mevrouw Huizinga-Heringa eens. Er zijn mensen die het wel doen. Er zijn meer regels in ons recht die dat wenselijk achten en die dit tot normaal bestempelen. Dat is dan ook geen burgerlijke ongehoorzaamheid, maar de plicht van een behoorlijk bestuurder.

De minister is niet ingegaan op mijn vragen over de 14-1-brieven. De minister wil naar buiten toe geen criteria bekendmaken. Ik vraag mij af of zij binnenshuis wel over criteria beschikt en of de rechter over beroepszaken kan oordelen als die criteria niet bekend zijn. Ik heb al gezegd dat er verschillende keren door velen is gesproken over willekeur. Ik wil daar graag een substantieel antwoord op.

Trouw noemde de sluitende aanpak vanochtend "het gat van Verdonk". Die aanpak is er niet en die komt er ook niet. De minister heeft er overigens over gesproken. Dat is uiteengezet in het LOGON-rapport. De gemeenten kunnen niet anders dan protesteren tegen de manier waarop de minister met hun beleid en intenties omgaat.

In een interruptie heb ik al duidelijk gemaakt dat ik meen dat de motie-Dittrich niet is uitgevoerd. Als D66 er echter gelukkig mee is, wil ik dat niet verstoren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Aanleiding voor dit debat was de VNG-motie als signaal van een breed gedeelde zorg. De langdurige onzekerheid over de definitieve beslissing op asielverzoeken speelt daarbij een rol. Het gaat echter vooral om de gaten in het terugkeerbeleid waar de gemeenten in de praktijk tegen aanlopen. Aan een snelle afhandeling van de oude zaken wordt volop gewerkt. Dat loopt wel. De daarover ingediende motie is niet echt nodig. Ik heb wat dat betreft meer vertrouwen in de minister dan in de coalitiepartijen. Misschien is de motie ook meer bedoeld om D66 tevreden te stellen dan om aan de zorgen van de gemeenten tegemoet te komen. De gaten van het terugkeerbeleid, de mensen die op straat zwerven, zijn reële problemen. Ik ben wat teleurgesteld over de uitkomst van het debat op dit punt. Het is onvruchtbaar om alleen te komen met beschuldigingen over bestuurlijke ongehoorzaamheid. Het is essentieel dat gemeenten en minister gezamenlijk de moeilijkheden aanpakken. Het moet mogelijk zijn om begrip op te brengen voor elkaars positie. De gemeenten komen vooral mensen van vlees en bloed tegen, waar de minister vooral naar de dossiers kijkt en een verhaal ziet waarin deze mensen misschien helemaal niet in Nederland horen te lopen. Het is allebei waar. Er is sprake van totaal verschillende percepties en van een enorme kloof. Hoe kan de minister zich constructief inzetten om de neuzen weer dezelfde kant op te krijgen?

Minister Verdonk:

Voorzitter. Mevrouw Azough komt met een insinuatie over de arrogantie van de macht. Daar gaat het echter niet om. Het gaat om bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt in een bestuurlijk overleg tussen de landelijke en gemeentelijke overheden. Ook daarbij geldt: afspraak is afspraak. Mevrouw Azough zegt dat ik niet van gemeenten mag verwachten dat zij de ogen sluiten. Dat verwacht ik ook niet. Ik verwacht van gemeenten dat zij samen met de vreemdeling werken aan de terugkeer als sluitstuk van de asielprocedure.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik sprak van arrogantie van de macht omdat de discretionaire bevoegdheid, het buitenschuldcriterium en het schrijnendheidscriterium niet transparant zijn. Ik spreek ook van arrogantie van de macht omdat 451 van 458 gemeenten vorige week de motie van de VNG hebben gesteund. Die geven aan de ogen niet te kunnen sluiten voor de problemen en dat het water hen over de voeten loopt. Ik snap niet dat dit signaal in het debat volledig wordt genegeerd, dat een motie wordt ingediend die daar totaal geen oplossing voor geeft en dat de minister komt met een beschuldiging van burgerlijke ongehoorzaamheid. Dat slaat uiteindelijk nergens op, daar is een kloof van jewelste.

Minister Verdonk:

Dat bedoelde ik precies toen ik opmerkte dat wij het niet eens zouden worden. In de wet staat dat aan het eind van de asielprocedure aan terugkeer moet worden vormgegeven. Als je dat niet doet, hoef je aan het begin ook niet mensen door de IND te laten horen en aan de rechter om oordelen te vragen; dan kun je gewoon alle deuren openzetten en iedereen naar Nederland laten komen als hij denkt dat men hier rijker is. Misschien wil GroenLinks dat wel. Maar laat GroenLinks daar dan ook eens heel duidelijk voor uitkomen. Als het dit niet wil, moet het de moed hebben om te zeggen dat mensen die hier niet mogen blijven, moeten terugkeren naar het land van herkomst. Dat doen wij zo fatsoenlijk mogelijk, maar het moet wel gebeuren.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Laat duidelijk zijn dat wij altijd voor een generaal pardon zijn geweest, met uitzondering van degenen voor wie ernstige contra-indicaties bestaan. U hoeft mij dat niet te vragen. Ik vraag aan u om uw stelling nader toe te lichten dat gemeenten eigenlijk onvoldoende doen en dat het dus hun schuld is dat uitgeprocedeerde asielzoekers in de noodopvang komen. Stelt u dat?

Minister Verdonk:

De Vreemdelingenwet stelt dat het asielbeleid, inclusief het terugkeerbeleid, rijksbeleid is. We zullen er alles aan doen om ervoor te zorgen dat het gebeurt. Gemeentelijke overheden – en dat bedoelde ik met bestuurlijke ongehoorzaamheid – maken niet duidelijk aan mensen dat zij terug moeten na een gerechtelijke uitspraak en laten hen toe in de noodopvang. In het project van de 26.000 is er casemanagement voor elk individu, waarin deskundigen van alle partijen om de tafel zitten en gemeenten worden geïnformeerd, om maatwerk te leveren voor de terugkeer van de vreemdeling. In een volgende fase kunnen mensen afscheid nemen. Natuurlijk is het triest als kinderen afscheid nemen van hun school, dat begrijp ik ook wel, maar als er een wet is, moet die worden gehandhaafd en daar hoort zoiets bij. In de fase daarna zit men in de vertrekcentra. Het is altijd de bedoeling geweest dat mensen vanuit het vertrekcentrum direct het vliegtuig op zouden gaan naar het land van herkomst. Die centra zijn echter niet gesloten, maar open, en de mensen hebben het vermoeden – meestal terecht – dat als ze teruggaan naar de gemeente waar ze vandaan komen, er wel opvang voor hen zal worden geregeld. Wat doen die mensen dus? Ze gaan niet naar het land van herkomst, maar naar die gemeente! Zo houden we elkaar in Nederland bezig.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U gaat volledig voorbij aan alle bezwaren en alle kritiek in het rapport, waarin gemeenten duidelijk aangeven dat ze op vele fronten hun best doen, asielzoekers ook, en dat het dan nog niet lukt.

Minister Verdonk:

Ik ga daar niet aan voorbij, zoals ik al eerder zei. Het zou me heel wat waard zijn als gemeentebesturen aan mensen durfden zeggen dat de IND en de rechter een beslissing hebben genomen en ze terug moeten naar het land van herkomst. Laat gemeenten tegen mensen zeggen: we gaan dit op een zo fatsoenlijk mogelijke wijze realiseren, ga bijvoorbeeld met de IND naar de ambassade om de papieren in orde te maken, maar vertel op de ambassade ook uit welk land je echt komt. Met dat soort acties zouden we dit probleem eens kunnen oplossen. Ik probeer mensen uit die onzekere situatie te halen, een beslissing te geven voor hun toekomst. Maar dan moet er wel worden uitgevoerd. Dat is precies waar we het over hebben.

De heer De Wit is even niet meer in de zaal. Het generaal pardon zal deze week niet meer komen. We wachten af of het dit jaar nog zal komen. Ik was ook niet zo naïef om te denken dat wij deze discussie nooit meer zouden voeren in deze regeerperiode.

Vervolgens kom ik op de motie van mevrouw Lambrechts. Zij verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat eind september ook de resterende 1226 door de IND zijn afgehandeld en daarbij voorrang te verlenen aan gezinnen met kinderen opdat zij voor de aanvang van het nieuwe schooljaar meer duidelijkheid hebben over hun toekomst in Nederland. Zij verzoekt de regering er tevens zorg voor te dragen dat nog in deze kabinetsperiode het project Terugkeer volledig wordt afgehandeld. Met betrekking tot het eerste deel van het dictum kan ik toezeggen dat de IND zich zal inspannen om voor 1 oktober de 1226 vreemdelingen bij wie nog een toelatingsprocedure open staat, duidelijkheid te geven. Ten tweede kan ik toezeggen dat de IND zich zal inspannen om zo veel mogelijk gezinnen met kinderen duidelijkheid te geven over de aanvraag om toelating. Ik kan echter niet garanderen dat dit in alle gevallen lukt voor de aangegeven termijn. Zorgvuldigheid blijft voorop staan en het is mogelijk dat niet in alle gevallen de gewenste duidelijkheid binnen die termijn kan worden gegeven, bijvoorbeeld omdat er nog een onderzoek nodig is door het ministerie van Buitenlandse Zaken of het Bureau Medische advisering. Ik kan ook niet garanderen dat die beslissingen onherroepelijk zullen zijn. Bij een afwijzing staan er voor de vreemdeling rechtsmiddelen open. Bovendien kunnen vreemdelingen weer een nieuwe aanvraag indienen. U weet echter dat ik mijn toezeggingen uitermate serieus neem. Met betrekking tot het laatste punt zeg ik toe dat ik mij zal inspannen om de doelgroep van 31.600 mensen zo snel mogelijk binnen het project af te handelen. De toegezegde 26.000 zal ik binnen de projectduur hebben gerealiseerd. Voor de overige 5600 kan ik geen volledige garantie geven.

Mevrouw Huizinga-Heringa heeft opmerkingen gemaakt over hardheid en onbarmhartigheid. Daarover zouden wij een heel debat kunnen voeren. Ik wil daar tegenover stellen dat het uitvoeren van wetten met daarbij duidelijk oog voor schrijnendheid misschien minder hard en minder onbarmhartig is dan steeds maar valse hoop geven aan mensen die daardoor elke keer denken dat zij in Nederland mogen blijven.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Mijn opmerking over hardheid en onbarmhartigheid sloeg op de context waarin ik het zei. In mijn ogen is het hard en onbarmhartig om gemeenten te verbieden om opvang te verzorgen voor mensen die dakloos zijn. Dat brengt ook geen oplossing voor het probleem van de mensen die op straat zwerven en die u en ik het liefste op een goede plek zouden zien. Dat was de strekking van mijn opmerking.

Minister Verdonk:

Het gaat mij erom dat gemeenten zouden moeten meewerken aan terugkeer en mensen zouden moeten helpen. Wij hebben namelijk een heel groot project neergezet om gemeenten te helpen en ervoor te zorgen dat er geen mensen op straat hoeven te leven. Ik weet niet of u net hier was toen ik dat project nog eens heb doorgenomen. Zo lang wij mensen faciliteren van wie het iedereen duidelijk is dat zij hun eigen keuze hebben gemaakt, namelijk hier blijven en niet terugkeren naar het land van herkomst, is er weinig prikkel om terug te gaan.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik ben het met u eens dat gemeenten mensen die in noodopvang zitten, zouden moeten helpen om terug te keren naar een ander land om een houdbare toekomst voor ze te zoeken. Ik ben het echter niet met u eens dat iedereen die op straat komt, daar zelf voor heeft gekozen. Daarvoor heb ik te veel verhalen gehoord die een andere kant op wijzen. Daarvoor zijn ook de aantallen mensen die op straat terecht komen en worden uitgezet, redelijk groot. Als gemeenten mensen willen helpen, moeten zij ze in de eerste plaats helpen door ze onderdak te geven. Het eerste wat je doet om mensen te helpen die met kleine kinderen op straat staan en nauwelijks te eten hebben, is zorgen voor onderdak. Daarna ga je verder kijken. Je kunt dat probleem niet wegpoetsen. Het kan toch niet zo zijn dat wij gemeenten gaan verbieden om mensen onderdak te geven? Dat kan toch niet! Dit nog afgezien van de vraag of daarvoor een grond te vinden is in een wet, wat ik mij ernstig afvraag.

Minister Verdonk:

Het beste bewijs dat ik ook niet wil dat mensen op straat komen te staan, is de facilitering die wij hebben opgebouwd bij het project Terugkeer. De periode van al die weken die wij daarbij aanhouden, is veel langer dan de normale periode. Wij zorgen voor maatwerk bij ieder individu. Als mensen echt terug willen naar het land van herkomst en als zij naar hun eigen ambassade gaan met die boodschap, levert dat nog in een klein aantal gevallen problemen op, maar in verreweg de meeste gevallen kunnen zij ook daadwerkelijk terugkeren.

De heer De Vries heeft nog gesproken over de criteria voor de 14-1-brieven. Daarover hebben wij al een aantal debatten gevoerd. Ik zal daarover op dit moment geen uitsluitsel geven. Dat is de discretionaire bevoegdheid van de minister, die ik op heel zorgvuldige wijze invul.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik betreur dat natuurlijk, maar misschien kan de minister mij in ieder geval vanavond verzekeren dat intern volstrekt helder is wat een schrijnende zaak is en wat niet. De minister heeft nu 800 zaken gehad. Het kan niet anders dan dat er zo langzamerhand 5, 10, 15 of 20 categorieën zijn waarvan zij zegt dat het daarom gaat. Weten de beslissingsvoorbereiders wel wat de criteria zijn?

Minister Verdonk:

Daarover hebben wij hier ook al eerder gesproken. Daarbij heeft hier een lijstje gecirculeerd. Wat er gebeurt, is dat een eerste beslissing wordt genomen door de beslisser, waarna het hoofd van de IND die beziet, gevolgd door een directeur-generaal en de secretaris-generaal. Uiteindelijk krijg ik al die adviezen op mijn bureau. In een aantal gevallen zijn zij niet eenduidig. Dan moet ik de beslissing nemen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Gebeurt dat in elke zaak?

Minister Verdonk:

Dat gebeurt in alle zaken die ik voor mij krijg. Er zijn ook zaken die worden afgedaan door de IND.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wat weet u van de zaken die u niet ziet?

Minister Verdonk:

Er zijn ook zaken die worden afgedaan door de IND.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik had in mijn termijn nog zorg geuit over het feit dat er een behoorlijke kloof is tussen de visie en de ervaring van gemeenten en het rijksbeleid, dat de SGP overigens altijd heeft gesteund. Dat is de realiteit. Ziet de minister nog mogelijkheden om met de VNG verder in overleg te treden naar aanleiding van de motie om te bezien hoe hierin meer eenheid te krijgen is? Dat hebben wij wel nodig voor een goed terugkeerbeleid.

Minister Verdonk:

Dat zal zeker onderwerp zijn bij het eerstvolgende bestuurlijk overleg. Daarnaast hebben mijn ambtenaren die zich bezighouden met het terugkeerbeleid ook heel veel contacten met gemeenten. Daar zijn telefoonnummers bekend van de helpdesk die wij hebben ingericht die men kan benaderen over individuele gevallen. Ik krijg ook gemeentebestuurders aan de lijn over gevallen in hun gemeente waarvan zij niet goed weten wat zij daarmee aan moeten en die om hulp vragen. Dan sturen wij daar een casemanager heen en worden die gemeenten geholpen, maar dan wel zo dat wij de terugkeer faciliteren of dat de betrokkenen gebruikmaken van het project 26.000. Er zijn op heel veel verschillende niveaus contacten. Ik ben zeker van plan om dit in het eerstvolgende bestuurlijk overleg opnieuw aan de orde te stellen. Met een kloof schieten wij niets op. Wij moeten het terugkeerbeleid toch uiteindelijk met elkaar vormgeven.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

In de brief die u op 22 juli 2005 aan de Kamer hebt gestuurd, schrijft u dat het project een halfjaar eerder dan gepland zal worden afgerond. Die toezegging hebt u toen gedaan. Dat was de versnelling die u inzette. In de motie van D66, CDA en VVD staat dat het project nog in deze kabinetsperiode volledig moet worden afgehandeld. Dat betekent dan toch eerder een vertraging dan een versnelling?

Minister Verdonk:

Nee, naar mijn mening is het dictum van de motie duidelijk. Ik heb daarnet toegezegd dat ik mij zal inspannen om de 31.600 gevallen zo snel mogelijk af te handelen. De toegezegde 26.000 gevallen zal ik binnen de projectduur hebben gerealiseerd.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ja, maar die projectduur was toch eind 2006? Of duurt dat nu plotseling toch weer een halfjaar langer? Dat was de toezegging in uw brief van 22 juli 2005. Die kan ik zo citeren.

Minister Verdonk:

Als de termijn ingaat op 1 juni 2004, is drie jaar later 1 juni 2007. Dat is drie jaar.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat begrijp ik. Maar de minister heeft ons toegezegd dat zij het een half jaar eerder zou afronden. Dan wordt het dus eind 2006 in plaats van juni 2007. Dat heeft de minister zelf gezegd. Nu zal het plotseling pas aan het einde van deze kabinetsperiode zo ver zijn. Dan is dus sprake van een vertraging.

Minister Verdonk:

Ik heb zelfs gezegd dat ik de 31.600 gevallen zo snel mogelijk zal afhandelen. Ik meen dat ik daarmee opnieuw een toezegging aan de Kamer doe.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wanneer precies?

Minister Verdonk:

Zo snel mogelijk.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, dinsdag te stemmen over de ingediende motie.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 22.59 uur

Naar boven