Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 mei 2006 over structuurfondsenprogramma's.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Op 18 mei hebben wij een debat gevoerd over de structuurfondsenregeling, met name over de verdeling van de structuurfondsen over Nederland. Dat debat is goed verlopen. Helder kwam naar voren dat de korting van de Europese Unie op de structuurfondsen ruimschoots gefinancierd wordt door de cofinanciering die de Nederlandse overheid naar voren heeft gebracht. Wat ons betreft kwam de verdeling van de middelen over de verschillende regio's, de bedragen per hoofd van de bevolking, aardig goed uit. Er is echter wel een faseverschil tussen het Noorden en de rest van Nederland. Daar hadden wij vraagtekens bij. Het kabinet heeft voorgesteld ook dat punt in belangrijke mate te compenseren. Mevrouw Snijder-Hazelhoff zal nog met een motie op dat terrein komen, waarvan ik de doelstelling ondersteun. Zij zal dat punt nog nader adstrueren.

Ik wil in de rest van mijn inbreng met name ingaan op de IPR-regeling. De IPR-regeling is een interessante en aantrekkelijke regeling om bedrijven binnen te halen in de grensstreken. Dit instrument moet ervoor zorgen dat bedrijven uiteindelijk kiezen voor Nederlandse regio's. Lange tijd was het de vraag of de Europese Commissie vond dat wij die regeling mochten voortzetten. Vorig jaar heeft de Europese Commissie besloten dat dit wel mocht. Er moeten dan wel financiële middelen beschikbaar zijn. In het debat over de toekomst van NedCar is dat onderwerp ook naar voren gekomen. De financiering is echter nog niet geregeld. In het algemeen overleg hebben wij naar voren gebracht dat wij dit geregeld willen hebben. Tegen die achtergrond dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de EU besloten heeft om de lidstaten toe te staan een IPR-regeling voor de periode 2007-2013 in het leven te roepen;

overwegende dat Duitsland en België al te kennen hebben gegeven gebruik te zullen maken van deze regeling;

overwegende dat deze IPR-regeling een nuttig Van Dijkinstrument is gebleken om investeringen naar de Nederlandse grensstreken te lokken, waardoor de structuur van de regionale economie versterkt wordt, de werkgelegenheid groeit en het level playing field gegarandeerd wordt;

verzoekt de regering, vanaf de begroting voor het jaar 2007 tot 2013 structureel 10 mln. per jaar als financiering voor de IPR-regeling te reserveren, te financieren uit de korting op de jaarlijkse afdracht aan de EU,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dijk, Snijder-Hazelhoff, Douma en Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(27813).

De heer Van Dijk (CDA):

Wat ons betreft is dit een belangrijk instrument om de investeringen naar Nederland te halen. Wij weten dat Duitsland en België dit instrument ook in de komende periode gaan inzetten.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Eén van de kwesties die bij het algemeen overleg over de structuurfondsen aan de orde kwam, was dat de grootste klap in de toekenning van de middelen die daarvoor beschikbaar zijn, die substantieel lager zijn dan in het verleden, gegeven wordt aan de regio die de middelen wellicht het meest nodig heeft. Daarom hebben wij er in het algemeen overleg voor gepleit om voor het Noorden tot een betere uitkomst van toekenning van middelen te komen. Mevrouw Snijder-Hazelhoff zal daar straks een motie over indienen die mede door mij is ondertekend. Ik wil nog een opmerking daarover maken. In de motie staat ook het een en ander over de dekking. Wij kunnen op zich goed uit de voeten met de dekking in die motie, maar ik wijs de staatssecretaris ook op de mogelijkheid om de dekking te halen uit de verminderde afdracht van Nederland aan de Europese Unie.

Het tweede punt betreft het op enigerlei wijze continueren van de IPR-regeling. De heer Van Dijk heeft daar al het nodige over gezegd. Ik heb zijn motie meeondertekend. Dat spreekt verder voor zich.

Een derde punt betreft het Nationaal Strategisch Referentiekader. Wij hebben dat in concept gehad. Ik neem aan dat wij het door het kabinet nog vast te stellen Nationaal Strategisch Referentiekader toegezonden zullen krijgen en dat wij nog nader met de staatssecretaris kunnen overleggen over een aantal technische ins en outs van dat NSR. Ik wijs er wel vast op dat in het NSR wordt verwezen naar het grotestedenbeleid en naar de G-30 of G-31, maar dat daarin Almere en Apeldoorn niet zijn meegenomen, terwijl daarover in de Kamer wel moties zijn aangenomen. Ik neem aan dat wij daar op een later moment op kunnen terugkomen.

Voorzitter. Ik wil ten slotte graag een motie indienen over de bijzondere positie van de provincie Flevoland.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de provincie Flevoland gezien haar bijzondere problematiek in de vorige periode Doelstelling-1-regio ("phasing out") is geweest;

overwegende dat de provincie Flevoland voor de verdeling van de middelen is ingedeeld bij regio west;

overwegende dat op basis van de criteria die daarbij gehanteerd worden voor de verdeling van het budget over deze regio de provincie Flevoland daardoor naar verwachting een substantieel lagere bijdrage zou krijgen toegekend dan op grond van de criteria die door de Europese Commissie worden gehanteerd;

verzoekt de regering, bij de toetsing van de verdeling van de middelen binnen de regio west in het licht van de criteria die de Europese Commissie hanteert, rekening te houden met de bijzondere positie en opgaven waarvoor de provincie Flevoland zich gesteld ziet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(27813).

De heer Van Dijk (CDA):

Heeft de heer Douma indicaties dat Flevoland niet voldoende aan zijn recht komt? Heeft hij ook indicaties dat Flevoland niet ingestemd heeft met het nationaal referentiekader?

De heer Douma (PvdA):

Bij de behandeling van de definitieve versie van het Nationaal Strategisch Referentiekader komen wij nog te spreken over de positie en de instemming van Flevoland. Het gaat nu om de bijzondere positie die Flevoland in het verleden heeft gehad en de taak die wij hebben om ervoor te zorgen dat daar op een gepaste wijze rekening mee wordt gehouden bij de verdere verdeling van de middelen voor de regio west.

De heer Van Dijk (CDA):

De eerste vraag is niet beantwoord. Heeft u een indicatie dat Flevoland, wat dat betreft, onvoldoende aan zijn trekken komt?

De heer Douma (PvdA):

Daar kunnen wij op dit moment nog geen oordeel over vellen, want daar hebben wij nog geen concrete gegevens over. Ik weet wel dat die zorg in de provincie Flevoland leeft. Die zorg brengen wij in ieder geval door middel van deze motie tot uitdrukking.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Wij ondersteunen de motie van de heer Van Dijk over de IPR-regeling volmondig. Het is ook de wens van de VVD-fractie om aan die IPR vorm te geven. Wij hebben ook in oktober 2004 in de motie Snijder-Hazelhoff c.s. al te kennen gegeven dat, als het steunkader bleef, dat dan ook doorgezet moest worden. Dan hoort daar ook geld bij.

De heer Douma heeft gesproken over het Nationaal Strategisch Referentiekader. Wij gaan er ook van uit dat daar nog over gesproken zal worden, ook in relatie met de discussie over de positie van de grote steden en het grotestedenbeleid.

Wij hebben de motie van de heer Douma inzake Flevoland meeondertekend. Daarmee willen wij een signaal afgeven om zorg te dragen voor de positie van Flevoland. Die provincie heeft een speciale positie omdat zij die omslag in het verleden heeft gemaakt. Dat staat ook nadrukkelijk in de motie. Flevoland heeft de vorige keer in dat "phasing out"-traject gezeten. Nu moet zorgvuldig worden gekeken naar haar positie in dat grote speelveld.

Nu de kwestie van de verdeling over heel Nederland. De VVD-fractie heeft de lijn van het kabinet volmondig gesteund: kiezen voor wat sterk is, maar daarnaast duidelijk kansen willen grijpen. We gaan van achterstandenbeleid naar kansenbeleid. De staatssecretaris zei vorige week in de discussie over de Zuiderzeelijn dat er kansen liggen in Noord-Nederland en dat we die moeten benutten. Er gebeuren ook fantastische dingen in Noord-Nederland, maar er mogen best wat meer impulsen in die richting gaan. De staatssecretaris heeft uit het debat kunnen begrijpen dat wij niet helemaal gelukkig zijn met de huidige verdeling. Om de kansen in Noord-Nederland te kunnen benutten, zijn middelen nodig. Voor de VVD-fractie is niet alleen het bedrag per hoofd van de bevolking leidend; het gaat om het benutten van kansen. Wij vinden dan ook dat het bedrag naar 237 mln. moet.

Ik dien daartoe de volgende motie in:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bijdragen die door de noordelijke regio worden ontvangen onmisbaar zijn voor het ontwikkelen en het benutten van de kansen van de noordelijke regio;

overwegende dat de noordelijke regio in potentie een belangrijke bijdrage kan leveren aan de realisering van de Lissabondoelstellingen;

overwegende dat voor het benutten van de kansen en het stimuleren van de ontwikkeling van de noordelijke regio de nodige middelen ter beschikking moeten komen;

overwegende dat op aanwijzing van de Europese Commissie de noordelijke regio een bedrag van 237 mln. zou dienen te worden toebedeeld;

constaterende dat het voorstel van de regering onvoldoende rekening houdt met voorgaande overwegingen voor de verdeling van de middelen uit het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkelingen (EFRO);

verzoekt de regering, de bijdrage aan de noordelijke regio te verhogen, conform het voorstel van de Europese Commissie, middels een verhoging van de cofinanciering met 55 mln., tot een bedrag van 237 mln., voor de jaren 2007 tot en met 2013;

verzoekt tevens, deze verhoging te financieren uit het budget dat beschikbaar is voor de PSO,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff en Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(27813).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Wij hebben inderdaad enkele weken geleden twee uitgebreide discussies gevoerd over de structuurfondsen. Ik denk dat het goed is dat wij die discussies nu afronden. De discussie ging de eerste en de tweede keer in het AO vooral over de financiële verdeling. Dat kwam ook weer eventjes ter sprake bij de Zuiderzeelijn. Over de inhoud valt echter ook van alles te zeggen. Laat ik gelijk even ingaan op de vraag die de heer Douma en mevrouw Snijder stelden. De Kamer krijgt uiteraard het definitieve NSR. Zoals ik in het AO al zei, heet het nu concept, terwijl het eigenlijk het definitieve concept is. Het wordt pas definitief als de Commissie het vaststelt wanneer alle NSR's uit alle lidstaten bij elkaar zijn. Omdat uw Kamer het stuk vlak van tevoren heeft gekregen, hebben enkele leden laten weten dat zij zich er verder in willen verdiepen. Uiteraard kunnen wij daarover verder spreken. Het zal enerzijds over een aantal technische zaken gaan en anderzijds over een aantal meer inhoudelijke zaken. Ik zal het stuk graag met de Kamer bespreken. Ik heb nu al allerlei inhoudelijke antwoorden voor mij liggen, maar ik denk dat wij dat gezien het tijdstip nu maar even niet gaan doen. Dat doen wij dus tegen die tijd. Ik ga er wel van uit dat de Kamer instemt met de hoofdlijnen van het NSR. De regio's moeten dat weten, zoals wij tijdens het AO al hebben besproken. Ik wil dat hier nog even bevestigen, want de regio's moeten aan het werk. Als het te lang duurt, zijn wij op 1 januari niet klaar.

Ik kom bij de ingediende moties, te beginnen met die van de heer Van Dijk. Wij hebben eerder op verschillende momenten gesproken over de investeringspremie­regeling. Wij hebben toen gezegd dat wij daarvoor geen middelen hebben gereserveerd op de begroting van Economische Zaken, omdat het onze verwachting en inzet was om haar in Europa af te schaffen. Nu de mogelijkheid ertoe toch wordt geboden en de buurlanden België en Duitsland hebben aangegeven het te overwegen, begrijp ik de overwegingen van de heer Van Dijk. Ik begrijp dat hij dit een nuttig instrument vindt om juist in de Nederlandse grensstreek een gelijk speelveld, een level playing field, te creëren. Daarmee sta ik sympathiek tegenover die redeneerlijn. De heer Van Dijk geeft in zijn motie zelf een dekking aan, namelijk om het te financieren uit de korting op de jaarlijkse afdracht aan de EU. In de Voorjaarsnota 2006 heeft het kabinet besloten om die korting te bestemmen voor lastenverlichting. De Kamer zal hierover op 28 juni spreken met de minister van Financiën. Het is dan aan de Kamer wat de inzet is in die discussie. Dat is de rol en de verantwoordelijkheid van de Kamer. Ik laat die verantwoordelijkheid ook daar. Dat betekent dat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer laat.

De tweede motie is ingediend door de heer Douma en betreft de regio Flevoland. Ook daarover hebben wij kort gesproken, met name naar aanleiding van vragen van mevrouw Snijder in het AO. Ik schets eerst even de feiten, waarbij ik gedeeltelijk al op de motie reageer. Flevoland zit op dit moment al in een uitfasering. Wij zouden het hier dan hebben over de uitfasering van de uitfasering. Dat lijkt mij wat veel van het goede. Ik heb in alle discussies in Brussel daar ook niets over gehoord. Sterker nog, er is expliciet afgesproken dat wij een uitfasering van de uitfasering van de uitfasering juist niet moeten willen. Het ging toen trouwens niet specifiek over Flevoland, maar over allerlei regio's door Europa heen. Ook wil ik de heer Douma erop wijzen dat Flevoland profiteert van de indeling bij de regio West. De regio West heeft een hoge bevolkingsdichtheid. Dat is een van de zes belangrijke criteria die de Commissie hanteert voor de verdeling. Als je Flevoland dus los van de regio West zou koppelen, zou dat niet gunstig zijn voor de provincie omdat daar een lage bevolkingsdichtheid is. Flevoland is dus nu eigenlijk beter af dan als het los van de regio West zou staan.

In de derde plaats wijs ik de Kamer op het feit dat niet alleen Flevoland, maar ook de andere provincies in de regio, juist graag gezamenlijk een programma West wilden vormgeven. Men wilde dus juist niet een apart programma voor Flevoland, een apart programma voor het noorden van Noord-Holland, voor het zuiden van Noord-Holland enzovoorts. Mijns inziens is dit ook de goede insteek, omdat zaken als innovatie, ondernemerschap, economische groei, kansen, en obstakels voor die kansen, niet ophouden bij de grenzen van een provincie of een stad. Het is dus goed dat wij deze regio's stevig neerzetten. Ik begrijp wel waar de zorg van de opstellers van de motie inhoudelijk vandaan komt. Ik zie de motie als een oproep aan de provincies en de steden om met elkaars belangen rekening te houden; niet alleen in Flevoland, maar ook in al die andere regio's. Dat steun ik graag. Deze oproep is belangrijk, niet alleen voor het programma West, maar voor alle programma's waarmee wij te maken hebben; de verschillende belangen van de verschillende onderdelen van de regio's moeten goed tot hun recht komen. In het verzoek aan de regering in de motie wordt echter een rol aan de regering toegedicht die wij niet met elkaar hebben afgesproken. In het kader van de nota Ruimte hebben wij gezegd: centraal wat moet en decentraal wat kan. Ik heb ook al tijdens het algemeen overleg gezegd dat naar mijn mening de eerste verantwoordelijkheid op dit punt bij de regio's ligt. Als het kabinet of de Kamer te veel wil ingrijpen in de financiële verdeling of de inhoud, of in wat dan ook, dan laten wij de verantwoordelijkheid niet liggen waar zij moet liggen, namelijk bij de regio zelf. Daarom vind ik dat de inhoud van deze motie niet strookt met de rol van het kabinet die wij met elkaar hebben afgesproken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik dacht even dat de staatssecretaris de zorg onderkende die wij in de motie tot uitdrukking brengen, maar nu lijkt zij daar weer afstand van te nemen. Deelt de staatssecretaris die zorg? Natuurlijk kan ik mij voorstellen dat je de beslissing aan de regio overlaat, maar de staatssecretaris heeft daarin toch uiteindelijk een toezichthoudende functie? Zij heeft er bijvoorbeeld zicht op om welke projecten het gaat. Als Flevoland goede projecten heeft, mogen die niet ondersneeuwen onder die van "het grote Westen". Wij hebben de indruk gekregen dat men daar in Flevoland wat angst voor heeft. Die zorg hebben wij in deze motie willen verwoorden.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik deel de zorg die de heer Douma en u in de motie hebben verwoord, althans uw inzet. Ik weet niet of deze zorg terecht is en of dit ook in andere regio's speelt. Het is dus een opdracht die alle regio's hebben. Ik heb echter moeite met de eerste regel van het verzoek. De rol die daarin toegedicht wordt aan de rijksoverheid ten opzichte van de regionale overheden, is niet de rol die wij in de Nota Ruimte hebben afgesproken. Aan de rol die wij daarin afspraken wil ik vasthouden; de eerste verantwoordelijkheid ligt echt bij de regio. Ik steun dus uw oproep aan de regio's, maar ik heb moeite met de formulering van de eerste regel van het dictum, omdat die niet strookt met de afspraken over de verantwoordelijkheid die wij bij decentrale overheden willen leggen.

De heer Douma (PvdA):

U deelt voor een groot gedeelte onze zorg op dit punt, maar tegelijkertijd constateert u dat een bepaalde bevoegdheid u niet toekomt. Wij moeten daarom een deel van het proces dat zich daar afspeelt nog afwachten. Dat signaal is duidelijk. Wij wachten de uitkomst van het proces af en houden de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Douma stel ik voor, zijn motie (27813, nr. 18) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dan kom ik nu toe aan de motie die is ingediend door mevrouw Snijder. Als wij kiezen voor sterkte, kiezen wij ook voor kansen. Wij kiezen niet alleen maar in versterking van de sterktes, maar juist ook in investering in kansen en in belemmeringen die deze kansen in de weg staan. Wij willen af van het achterstandenbeleid en wij willen graag naar een beleid waar wij voor gaan en waar wij in willen investeren. Ik ben ervan overtuigd dat wij een redelijke verdeling hebben bereikt over de verschillende regio's in het land. Wij hebben rekening gehouden met de transitieperiode voor het Noorden die wij hier met elkaar hebben afgesproken, maar ook met een heleboel andere uitdagingen, kansen, en belemmeringen voor die kansen. De binnenstedeneconomie, innovatiemogelijkheden in het Zuiden of het Oosten van het land, de transitie in het Noorden: er zijn niet drie, maar tientallen zaken te noemen waar wij voor moeten gaan. Het budget voor de structuurfondsen is kleiner geworden, maar het kabinet heeft wel een nieuwe bijdrage van meer dan 200 mln. beschikbaar gesteld in het kader van de cofinanciering. Daarmee hebben wij een uitgebalanceerd pakket voor de regio's kunnen samenstellen.

Ik ben het feitelijk niet eens met de vierde overweging van de motie, namelijk dat de Commissie de desbetreffende aanwijzing zou hebben gegeven. Dit is niet juist; wij hebben overleg gevoerd met de Commissie en zijn er uiteindelijk op uitgekomen dat wij te maken hebben met een situatie waarmee de Commissie kan leven en waarmee wij kunnen leven. Het betekent niet dat wij van blijdschap de Champagnefles hebben opengetrokken, want daarvoor was er gewoon ook te weinig geld om aan alle wensen recht te doen.

In de motie wordt de regering verzocht de cofinanciering met 55 mln. te verhogen voor de noordelijke regio tot een bedrag van 237 mln. De verhoging van de cofinanciering zou gefinancierd moeten worden uit het budget voor PSO. De discussie over PSO hebben wij al eerder in deze Kamer gevoerd. Ik was het met uw Kamer eens dat PSO toe was aan een vernieuwing. Die hebben wij dus ook doorgevoerd. Wij hebben mede naar aanleiding van de discussie met uw Kamer het hele instrumentarium van Economische Zaken herzien, met specifieke aandacht voor het buitenlandinstrumentarium en met name voor PSO. Zo is bijvoorbeeld de eigen bijdrage van bedrijven verhoogd, de criteria zijn strakker geworden en er is eigenlijk een hele moderniseringsslag op PSO uitgevoerd.

Het tweede wat wij hebben gedaan, is dat wij het PSO-budget behoorlijk hebben uitgekleed ten behoeve van de Vpb-verlaging. PSO heeft nu echt een krap budget, zeker als je ziet wat voor effect PSO kan hebben in met name de opkomende markten. Daar is toch nog sprake van een aantal marktimperfecties, waarmee je een bedrijf, een land moet helpen. Technisch wil ik u er ook nog even op wijzen dat PSO onderdeel is van de Hagis-middelen. U weet dat dit een apart budgettair kader is. Die middelen kun je in principe niet aanwenden voor niet-Hagis-uitgaven. Er is dus ook nog een technisch probleem. U ziet de bui al hangen: met deze financiering kan ik uw Kamer de aanneming van deze motie echt niet anders dan ontraden. Daar moet ik persoonlijk nog bij zeggen dat het mij aan mijn hart zou gaan als wij nog verder gingen snoeien in een van onze buitenlandse instrumenten die wij juist gemoderniseerd hebben en waarvan het budget al ontzettend gekort is in het kader van de Vpb-verlaging.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik vind dat ik in ieder geval even moet reageren. Ik wil nu geen inhoudelijke discussie over PSO, maar u mag aannemen dat de VVD-fractie ervoor gaat dat die 8 mln. op jaarbasis uit de PSO komt. In die zin willen wij echt een stapje verder gaan dan wat de staatssecretaris nu aangeeft, en daarbij heb ik het niet over de technische aspecten. Dat zij dan een gegeven.

Voor wat betreft de derde overweging is het voor de VVD-fractie nog steeds een wezenlijk punt dat Europa duidelijk heeft aangegeven welke lijnen ook over Nederland neergelegd zouden worden. Wij vinden die overwegingen heel helder en daar blijven wij bij.

Staatssecretaris Van Gennip:

Afrondend even een reactie op de opmerking over de Europese Commissie. Daar hebben wij uitgebreid over gesproken en u weet dat wij dat niet delen. Ik ontraad u nogmaals de aanneming van deze motie. Ik ben tegen het snijden in PSO, omdat dit voor exporterende bedrijven, met name voor het mkb, een belangrijk instrument is. Ik wil dat toch uitgebreid zeggen. PSO helpt bedrijven die kansen zoeken in opkomende markten en die daar moeten concurreren met het mkb uit België en uit Duitsland. Wij hadden het net over de grensregio's, maar het mkb concurreert natuurlijk op een markt zoals de Oekraïne met bedrijven uit Duitsland en uit België en juist daar speelt de PSO een grote rol in. PSO is ook van groot belang voor de positie die Nederland inneemt in een dergelijk land. Ik ben vorig jaar in de Oekraïne geweest. Vandaag en gisteren was de president van de Oekraïne hier op bezoek. Dan zie je dat zo'n PSO-programma Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven aan een bepaalde positie in zo'n land heeft geholpen. Het zou mij echt aan het hart gaan als dat uit de PSO zou moeten komen. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

De heer Douma (PvdA):

Ik begreep zojuist uit uw reactie op de motie die door de heer Van Dijk is ingediend en die een andere financieringsbron voor de IPR-middelen heeft aangegeven, dat u daarover het oordeel aan de Kamer wilt overlaten. De motie waar wij het nu over hebben, zou wat mij betreft haar dekking eveneens in de afdrachtskorting van de middelen kunnen vinden die "vrijvallen" door de afdrachtskorting uit de EU. Als wij die financieringsbron eraan toevoegen, is uw reactie dan dezelfde als op de motie van de heer Van Dijk?

Staatssecretaris Van Gennip:

Eraan toevoegen of vervangen?

De heer Douma (PvdA):

Vervangen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dan is het antwoord ja.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven