Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 14 oktober 2004 over huwelijksmigratie.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. De vaste commissie voor Justitie heeft een algemeen overleg gevoerd over strengere regels voor huwelijksmigranten. Daar heb ik namens mijn fractie vragen gesteld over en kritiek geuit op de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen, maar ook over de proportionaliteit en de juridische houdbaarheid ervan. In dat debat heb ik met goedkeuring van de collega's de minister enkele brieven gegeven van hoogleraren met een reeks juridische vragen over en kritiek op het nieuwe beleid. De minister heeft in dat debat toegezegd dat zij daarop zou reageren.

De minister is tegelijk voornemens, dit nieuwe beleid op 1 november aanstaande van kracht te laten worden. Dat houdt zij ook staande, maar de reactie op die juridische vragen hebben wij nog niet mogen ontvangen. Dat maakt dat ik, los van mijn politieke oordeel – dat een slag anders is dan het oordeel van de minister – ten principale vind dat de minister het van kracht laten worden van het nieuwe beleid zou moeten uitstellen totdat het debat met de Kamer volledig zal zijn afgerond. Daarvoor hebben wij het antwoord op die juridische vragen nodig. Dat is voor mij een principiële kwestie.

De heer Visser (VVD):

De heer Dijsselbloem verwijst naar toestemming die hij zou hebben gekregen van de commissie. Wij hebben in de vergadering die hij bedoelt expliciet gezegd: u mag een brief geven, maar wij gaan niet opnieuw de discussie voeren over zaken die in de commissie niet zijn besproken en die alleen maar in een brief staan. De heer Dijsselbloem moet nu niet doen alsof hij toestemming van de commissie had dat wij niet door zouden procederen als die brieven niet behandeld waren. Daarvan hebben wij expliciet gezegd dat dat niet zo is.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb die brieven via de griffier aan de minister mogen geven. De hele commissie heeft daarmee ingestemd. De minister heeft toen toegezegd dat zij op die brieven zou reageren. Ik vind ten principale dat de Kamer de mogelijkheid moet hebben vragen te stellen. Dat is namelijk het meest basale recht van de Kamer. Ik vind dat de minister de plicht heeft daarop te antwoorden. Ik heb van de minister nog geen enkel argument gehoord waarom de inwerkingtreding van dit besluit niet een of twee weken zou kunnen worden opgeschort totdat wij de antwoorden hebben gehad. Dan kunnen wij tot ons politiek oordeel komen. Als de Kamermeerderheid vervolgens de minister steunt, is dat zo. Daarvoor ben ik politicus genoeg. Maar dit gaat om het principiële punt dat dit debat niet eerder is afgerond dan nadat de vragen van de Kamer zijn beantwoord.

De heer Visser (VVD):

Ik kan mij uw voorbehoud wel voorstellen, maar het zijn geen vragen van de Kamer. Die zijn in het debat niet eens gesteld. Het is een brief die buiten het debat om is gegeven.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee, niet buiten het debat ...

De heer Nawijn (LPF):

De heer Dijsselbloem overhandigde brieven buiten de Kamer en ik ben het met hem eens dat hij op zichzelf recht heeft op een antwoord daarop. Ik ben ook van mening dat dit tijdig moet gebeuren. Als de heer Dijsselbloem het antwoord van de minister had ontvangen, bij wijze van spreken vóór 1 november aanstaande, zou hij dan het debat opnieuw laten openen?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Als wij dat antwoord op dit moment hadden gehad, zou ik misschien politiek-inhoudelijke moties hebben ingediend om het beleid mogelijk bij te sturen. Ik beschik nu echter niet over die antwoorden en kan dus niet eens tot een finaal oordeel komen.

Ik dien dus de volgende procedurele motie in, waarin ik ten principale uitspreek dat ik van mening ben dat de Kamer recht heeft op antwoorden, alvorens een bepaald besluit van kracht wordt. Ik spreek de hoop uit dat de minister die democratische gang zal respecteren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voornemens is per 1 november aanstaande de regels voor gezinsvorming en -hereniging aan te scherpen;

constaterende dat deze aanscherpingen de nodige juridische vragen oproepen;

overwegende dat de toegezegde reactie op deze juridische kritiek de Kamer nog niet heeft bereikt;

verzoekt de regering, de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving inzake huwelijksmigratie uit te stellen tot nadat de Kamer de gevraagde informatie daarover heeft ontvangen en tot een eindoordeel is gekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijsselbloem en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund

Zij krijgt nr. 867(19637).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. Dit VAO volgt op een uitermate onbevredigend AO. De reden daarvan is niet dat wij het politiek oneens zijn. Dat is immers "part of the game". De reden is dat de wijze van behandeling van de voorliggende maatregelen in ieder geval wat ons betreft zeer zorgvuldig is geschied, terwijl wij hier spreken over onvervreemdbare rechten van diegenen die door deze maatregelen zullen worden getroffen.

Ik herhaal dat 83% van de jongeren onder de 25 jaar en een zeer grote meerderheid van allochtone en autochtone vrouwen in Nederland daaraan niet zal kunnen voldoen. Daarom dienen juridische vragen of twijfels wat mij betreft principieel in ieder geval te worden beantwoord en onderzocht voordat invoering van de maatregelen plaatsvindt. De invoering is nu gepland op 1 november aanstaande. Ik steun daarom de motie van de fractie van de heer Dijsselbloem. Ik ben er namelijk voorstander van de invoering van de maatregelen kort op te schorten. Het lijkt mij goed eerst de antwoorden op de vragen af te wachten en vervolgens tot invoering over te gaan.

Minister Verdonk:

Mijnheer de voorzitter. Naar aanleiding van de motie van de heer Dijsselbloem raad ik de Kamer aan terug te blikken op het tijdspad dat al achter ons ligt als het om dit onderwerp gaat.

Op de eerste plaats ligt er het Strategisch Akkoord van 3 juli 2002 uit de kabinetsperiode Balkenende I. Daarin werd al gesproken over het verhogen van de minimumleeftijd voor gezinsvorming van 18 naar 21 jaar. Tevens werd daarin gesproken over het bijstellen van de inkomenseis naar 130% van het wettelijk minimumloon.

Vervolgens lag het hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2003 voor uit de periode Balkenende II, waarin werd voorgesteld de minimumleeftijd voor gezinsvorming te verhogen van 18 naar 21 jaar en de inkomenseis bij te stellen naar 120% van het wettelijk minimumloon. In februari 2003 is een politiek akkoord verkregen op de richtlijn. Het akkoord van de Tweede Kamer, inclusief de PvdA, is in mei van hetzelfde jaar verkregen. Dat heeft tot gevolg gehad dat de richtlijn formeel op 22 september 2003 kon worden aangenomen.

Op 10 maart 2004 heb ik de voorzitter van de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de aanscherpingen. Het onderwerp van die brief was de implementatie van de richtlijn gezinshereniging. Natuurlijk probeer ik ieder Kamerlid ter wille te zijn met het beantwoorden van vragen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De minister doet nu net alsof de Kamer heeft zitten slapen, maar de vaste commissie voor Justitie heeft verschillende keren moeten vragen om de AMvB te mogen zien. Die hebben wij op 28 september ontvangen, ruim twee weken geleden. De minister kan ons nauwelijks voor de voeten werpen dat de Kamer voor vertraging zorgt. Vervolgens hebben wij verschillende keren moeten vragen om het advies van de Raad van State. De behandeling van de AMvB in de Kamer gaat dus buitengewoon snel. Ik zie geen enkel argument waarom een aantal vragen niet zorgvuldig beantwoord kan worden.

Minister Verdonk:

Ik ben te allen tijde bereid om vragen zorgvuldig te beantwoorden. Het gaat om de inhoud van het beleid, die op 10 maart 2004 aan de Kamer is meegedeeld. De brief van de heer Groenendijk waarover is gesproken is een brief aan de leden van de vaste commissie voor Justitie, gedateerd 5 april 2004. Nogmaals, ik beantwoord graag alle vragen. In het AO dat wij hebben gehad kwam de heer Dijsselbloem ineens met twee stukken. Ik heb toen uitdrukkelijk gezegd dat ik een aantal juristen er al naar had laten kijken. De Raad van State heeft ernaar gekeken. Iedereen heeft zijn mening kunnen geven. Die meningen zijn opgenomen in het dossier.

Ik ben er daarna achter gekomen dat de brief van de heer Groenendijk al op het departement lag. De motieven en de informatie in de brief zijn al meegenomen en beoordeeld. Tijdens het algemeen overleg heb ik al meermalen gezegd dat ik naar de brief zal kijken. Ik zal zorgen dat er een reactie op komt. 1 november als invoeringsdatum blijft echter staan. Daarvoor heb ik politieke steun geproefd bij de Tweede Kamer of de Kamer moet het ineens anders willen. Dan hoor ik het graag. Ik heb dat toen niet gehoord en volgens mij ook nu niet. De invoeringsdatum blijft wat mij betreft 1 november.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De minister zegt eigenlijk dat macht boven recht gaat. Dat stuit mij tegen de borst. De AMvB is pas twee weken in de Kamer. Ik heb nog nooit meegemaakt dat de Kamer een goede behandeling van wet- en regelgeving onmogelijk wordt gemaakt, omdat al veel eerder, al twee jaar tevoren in een regeerakkoord, een voornemen heeft gestaan. Ik erken dat dit relevant is, maar op het moment dat de wet- en regelgeving ons bereikt begint de zorgvuldige behandeling in de Kamer pas. Dat is pas twee weken geleden gebeurd. Ik verwerp de argumentatie van de minister.

Minister Verdonk:

Ik wijs er nogmaals op dat in februari 2003 al is gesproken over de Europese richtlijn. Er is toen ook een akkoord van de Kamer op die richtlijn verkregen. Daarin staat waar wij over praten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat is echt flauwe kul.

Minister Verdonk:

Op 10 maart 2004 heb ik de aanscherpingen aan de Kamer bekend gemaakt. Voor de duidelijkheid: de Tweede Kamer heeft pas eind september om de AMvB gevraagd. Er was helemaal geen voorhangprocedure afgesproken met de Kamer.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mijn principiële bezwaar is dat de minister zegt dat de Kamer de stukken niet krijgt als zij er niet om vraagt. Als de Kamer de conceptregelgeving eindelijk krijgt, had zij maar twee jaar tevoren, toen er voor het eerst iets over in beleidsstukken stond, moeten reageren. Zo gaan wij niet met elkaar om. Op het moment dat de regelgeving ons bereikt, hebben wij er recht op die zorgvuldig te behandelen. Ik heb van de minister geen enkel inhoudelijk argument gehoord waarom de ingangsdatum van dit besluit niet enkele weken kan opschuiven, in afwachting van een gedegen reactie op de juridische vragen.

Minister Verdonk:

Voorzitter, hier wil ik toch iets tegenover stellen. Wij hebben hierover een algemeen overleg gehad en wij hebben een volledig debat gevoerd. Daarin zijn alle inhoudelijke argumenten naar voren gekomen. Ik heb steeds duidelijk gezegd dat de datum van invoering 1 november blijft. Ik laat het hierbij.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven