Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 15, pagina 877-897 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 15, pagina 877-897 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2005 (29800 XVI).
De algemene beraadslaging wordt hervat.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Voorzitter. Misschien is het goed om nog eens te zeggen waar de Wet maatschappelijke ondersteuning wel en waar die niet over gaat. De WMO gaat niet over mensen die thuiszorg nodig hebben als zij uit het ziekenhuis komen. Die zorg kan namelijk goed worden verzekerd. De WMO gaat ook niet over mensen die zware chronische zorg nodig hebben waarbij permanent toezicht mogelijk moet zijn of waar een beschermde woonomgeving met wonen in groepsverband aangewezen is. Voor het verpleeghuis, kleinschalige woonvormen voor dementerenden en het groepswonen voor gehandicapten blijft de AWBZ ook volledig in tact. De WMO geldt niet voor mensen die voor de functie verpleging zijn geïndiceerd en evenmin voor persoonlijke verzorging. Die is sterk met verpleging verbonden. Die functies blijven in de AWBZ.
De WMO gaat wel over mensen die algemene welzijnsvoorzieningen gebruiken, van buurthuis tot maaltijdvoorziening. Dat beleid voeren gemeenten al in het kader van de Welzijnswet. De WMO gaat ook over mensen die prima de regie over hun leven kunnen voeren en thuis wonen, maar daarvoor ondersteuning nodig hebben in de vorm van een rolstoel, een aangepaste woning of aangepast vervoer. Dat beleid voeren gemeenten al in het kader van Wet voorzieningen gehandicapten. De WMO gaat wel over mensen die zelfstandig kunnen wonen, niet echt zorgafhankelijk zijn, maar hulp in de huishouding nodig hebben of begeleiding bij hun dagelijkse levensverrichtingen. Dat zijn voorzieningen die nu nog via de AWBZ vergoed worden.
Verschillende leden zijn ingegaan op de WMO, de wet waarin dus de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten en delen van de AWBZ zullen opgaan. Daarover zal ik eind dit jaar met hen spreken. Ik ben blij met de reacties van mevrouw Van Miltenburg, mevrouw Vietsch en mevrouw Koser-Kaya, dat zij het nut en de noodzaak zien van de invoering van de WMO per 2006. Ik heb ook beluisterd dat alle drie de spreeksters fasegewijs te werk willen gaan en de overheveling van huishoudelijke hulp in 2006 graag beperkt willen zien.
Voordat ik verder ga, wil ik eerst een misverstand wegnemen. Mevrouw Van Miltenburg denkt dat wij het voornemen hebben om de AWBZ te verengen tot zorg aan mensen in een instelling. Dat is niet zo. In de voorstellen van het kabinet blijft een heel groot deel van de extramurale zorg, persoonlijke verzorging, verpleging en behandeling voor iedereen in de AWBZ. Dat betekent dus voor mensen met de indicatie verblijf – dan gaat het om de zorgzwaarte van deze mensen die zelfstandig willen blijven wonen – dat ook huishoudelijke verzorging wordt en blijft worden geleverd uit de AWBZ.
Dan de gewenste fasering. Ik moet zeggen dat het nooit mijn bedoeling is geweest – dat blijkt ook uit de brief – om per 1 januari 2006 in één grote "big bang" de wet maatschappelijke ondersteuning geheel in te voeren. Dat zou niet echt logisch zijn. Ik besef dat de invoering met grote zorgvuldigheid moet gebeuren en dat dat alleen maar gefaseerd kan; het gaat immers om mensen die afhankelijk zijn van hulp. Ik vind het wel heel belangrijk dat wij in 2006 de eerste stap kunnen zetten, zodat wij de jaren daarna de WMO invulling kunnen gaan geven. Het hoort een dynamisch proces te zijn.
Ik kan mij daarom goed vinden in het voorstel om de overheveling in 2006 te beperken tot huishoudelijke verzorging en pilots te doen om de overgang van andere functies te beproeven. Voor die pilots is 2,3 mln gereserveerd. Met dat bedrag ga ik dus geen postzegels plakken, mevrouw Van Miltenburg. Het is nodig om met de pilots het vergrootglas te leggen op situaties. Hoe werkt het? Hoe kunnen wij zorgvuldig invoeren? Als uit de pilots naar voren komt dat het een puinhoop is, dan moeten wij daaraan natuurlijk conclusies verbinden. Het is niet een of andere ideologische bevlogenheid in de trant van "wij stomen door, het maakt niet uit hoe". Die pilots zijn van wezenlijk belang. Er staan op dit moment 60 gemeenten te trappelen om te beginnen. Vanuit heel diverse hoeken en disciplines heb ik aanvragen ontvangen: laat ons alstublieft aan de gang gaan.
Mevrouw Vietsch en mevrouw Van Miltenburg spraken over de enkelvoudig huishoudelijke verzorging als eerste stap. Het is belangrijk om de huishoudelijke hulp in zijn totaliteit op enig moment over te hevelen, wat mij betreft in 2006. Ik ga ervan uit dat na de eerste stap – wij blijven steeds pilots doen om aan te bouwen – ook de overige delen van de huishoudelijke hulp kunnen meedoen. Als pilots positief uitpakken, moet je willen overhevelen. Het uiteindelijke doel is om zoveel mogelijk van die welzijnsdiensten en ondersteunende diensten dichtbij mensen te regelen.
De ontwikkeling van de WMO vind ik zo belangrijk, omdat wij daarmee op een eenduidige manier de regieverantwoordelijkheid vastleggen voor de hele keten van wonen, ondersteuning, welzijn en vervoer voor mensen die gewoon prima thuis kunnen wonen. De WMO zal de gemeenten niet alleen in staat stellen maatwerk te leveren aan burgers die ondersteuning nodig hebben, maar ook een prestatie van de gemeenten verlangen. Dat zal wettelijk worden vastgelegd. Soms zijn er prachtige initiatieven, maar vaak zijn het mooie vuurpijlen die niet op het lichtnet aangesloten raken en weer uitdoven. Dat moeten wij absoluut niet willen. De welzijnssector is wat mij betreft een keiharde sector waar private partijen in stelling moeten worden gebracht en waar zij ook dienen te presteren. Wij moeten dat veel transparanter krijgen. In alle bereiken waar wij bezig zijn, zie je dat gewoon ontstaan. De WMO kan daar uitstekend voor werken.
Vele organisaties hebben de sturingsfilosofie van de WMO inmiddels onderschreven, waaronder de VNG. Daar ben ik heel blij mee. Veel gemeenten zijn inmiddels bezig op de nieuwe mogelijkheden in te spelen. Daar moeten we de pilots op enten.
De heer Nawijn (LPF):
Maar we gaan toch door met de WMO? Dat is toch uitdrukkelijk uw bedoeling?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Absoluut. In 2005 zouden we al van start kunnen gaan met de pilots, om te weten te komen hoe in 2006 huishoudelijke hulp kan worden overgeheveld. Er zijn immers zorgpunten, die ik niet uit de weg wil gaan. Maar het gaat om de vraag hóe het gebeurt, en niet om de vraag óf het gebeurt. Ik steun u wat dat betreft.
De heer Nawijn (LPF):
Wij moeten voorkomen dat gemeenten allerlei ambtenaren gaan aanstellen om de wet uit te voeren. Let u daar goed op?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ja. Met het oog daarop staat in de brief dat de uitvoering aan private partijen is. Het gaat erom dat al heel veel partijen op gemeentelijk niveau bezig zijn, maar elkaar helaas niet vinden. Dat wil niet zeggen dat je daarmee je identiteit moet opgeven, maar er zal wel moeten worden samengewerkt. In de eerste gesprekken met de VNG werd direct gevraagd om 1 mld, aangezien men denkt dat allerlei uitvoeringsinstanties moeten worden opgetuigd. Dat is nadrukkelijk niet de bedoeling, en ik zal dat ook verhinderen.
De voorzitter:
Ik maak de leden er wel op attent dat we op 9 december nog een algemeen overleg hebben over de WMO. Ik wil hen niet beknotten in hun parlementaire vrijheid, maar ik vraag hen wel om niet al te gedetailleerd in te gaan op deze kwestie.
Mevrouw Arib (PvdA):
Iedereen onderschrijft de basisgedachte: op lokaal niveau moet worden gekeken naar de zorgbehoefte. Maar hier gaat het om veel meer: niet alleen om de WVG, niet alleen om de welzijnswet, maar om een zeer belangrijk verzekerd recht, dat wordt overgeheveld naar de gemeenten. Iedereen is daartegen, ook de gemeenten, de instellingen en de patiënten. Is het niet zorgvuldiger om eerst te laten uitzoeken wat de consequenties van zo'n ingrijpende operatie zijn, voordat u zo'n wet erdoor drukt?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Er is geen sprake van het doordrukken van de wet. Het gaat om een principiële keuze voor het veilig stellen van zeer zware zorg in de verzekering van de AWBZ. Als je dan stelt dat het goed zou zijn als mensen die daar niet in thuis horen, ergens anders goed geholpen worden, is de logische consequentie dat dat goed gebeurt. Verder moet je ervoor zorgen dat het benodigde geld meegaat, en dat er met het oog op de zorgvuldigheid pilots worden georganiseerd. Natuurlijk heb ik met de uitvoerenden besproken hoe dat kan. Zij geven mij de garantie dat dat op een goede manier mogelijk is, temeer omdat het geen bezuinigingsoperatie is: het geld gaat gewoon mee.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik weet niet welke signalen u ontvangt, maar tot nu toe heb ik gehoord dat iedereen er negatief tegenover staat. Alle vragen van de Kamer en het veld zijn door u niet beantwoord. Ik verzoek u daarom eerst antwoorden te formuleren op de gestelde vragen, voordat de wet per 1 januari 2006 wordt ingevoerd.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Op enig moment zul je stappen moeten durven nemen. Uit gesprekken met de sector heb ik begrepen dat men de basisfilosofie onderschrijft en dat men het ermee eens is dat ik daaraan consequenties verbind. Private partijen vragen ons om een wettelijk kader. Het gaat dan over het hoe en niet meer om de vraagóf het gaat gebeuren. Het concentreert zich op de vraag hoe je het zorgvuldig kunt doen. Daar wil ik graag met de Kamer naar kijken. Dat betekent echter niet dat je geen stappen zou kunnen zetten. Ik ben ervan overtuigd dat wij op 1 januari 2006 daadwerkelijk een goede eerste fundamentele stap kunnen zetten.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
U zegt terecht dat er nog een uitvoerig debat komt. Ik wil mij daarom nu beperken tot het onderwerp dat in dit debat nieuw is ingebracht. Dat betreft de wijze van invoering en de fasering. U had daar een voorstel voor. Mevrouw Vietsch heeft daar een aantal opmerkingen over gemaakt, die mij zeer na aan het hart lagen: laten wij voorzichtig doen en het eerst een deel van de huishoudelijke verzorging overhevelen en dan in pilots kijken hoe het gaat. Ik zou mij kunnen voorstellen dat uit die pilots een desastreus beeld naar voren komt van wat daar uit voortgekomen is. Nu versta ik u toch zo dat u zegt dat ongeacht de uitkomst van de pilots u doorgaat met de volgende stap en dat u niet tegen fasering bent, maar dat het wel allemaal doorgaat. Dat lijkt mij niet in lijn met wat je met pilots wilt bereiken.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Daar heeft u gelijk in. Als pilots uitwijzen dat het er slechter op wordt, moet je het helemaal niet op die manier doen. Misschien kom je dan zelfs tot de conclusie dat voor een bepaalde groep mensen je het helemaal niet zou moeten willen. Pilots zijn er niet voor niets.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Dan zijn wij het daarover eens. U zei namelijk het gaat dan om de vraag hoe, maar niet om de vraag of. Die of-vraag kan echter wel aan de orde komen, afhankelijk van de pilot. Daar zijn wij het over eens. Ik heb nog een andere vraag. Ook bij een nog voorzichtiger stap dan u in gedachten had, namelijk een deel van de huishoudelijke zorg overbrengen, zal bij u toch ook uitgangspunt zijn dat per 1 januari 2006 alle gemeenten de éénloketfunctie volledig op orde zullen moeten hebben. Of zie ik dat verkeerd?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Het zal in ieder geval zo moeten zijn dat een zorgvuldige overheveling mogelijk is. Als mensen niet weten waar zij terecht zouden kunnen, is dat duidelijk niet het geval. Dat zal allemaal goed voor elkaar moeten zijn. Dus ongeacht of je de hele huishoudelijke hulp of de enkelvoudige huishoudelijke hulp over wilt hevelen, de infrastructuur moet er toch staan.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Dus de éénloketgedachte moet per 1 januari geregeld zijn.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ja, dat lijkt mij evident.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Mijn vraag haakt in op wat wij eerder hebben besproken over het centraal indicatieorgaan. Als wij de WMO gaan overhevelen, moet duidelijk worden vastgesteld voor wie de gemeenten wat gaan doen en voor wie de AWBZ wat gaat doen. Wie moet dat echter gaan bepalen? Om te voorkomen dat je dan weer heen en weer gepingpong krijgt, moet het volgens mij duidelijk omschreven zijn in de WMO voor wie dat bedoeld is.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Daar ben ik het zeer mee eens. U duidt op een belangrijk punt. Wij willen dat mensen heel dicht bij hen in de wijk en buurt terecht kunnen en in ieder geval in hun gemeente als het gaat om de ondersteuning. Het moet uiteraard zeer duidelijk zijn wat binnen de AWBZ en wat binnen de WMO valt.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Het moet uitdrukkelijk niet zo zijn dat mensen altijd eerst naar het CIZ gaan en vervolgens naar een ander loket gaan.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Dat moet zo praktisch mogelijk worden geregeld. Burgers moeten daar helemaal geen last van hoeven hebben. Dat kan heel goed georganiseerd worden.
De heer Van der Vlies (SGP):
De beleidsontwikkeling die met de WMO ingezet wordt, kun je zien als een probleem, maar ook als een uitdaging. Ik voel mij meer thuis bij die laatste duiding. Je kunt er een uitdaging in zien. Dat vooronderstelt echter wel dat de gemeenten het allemaal willen en kunnen. De staatssecretaris sprak over de VNG, maar ik krijg toch andere publieke signalen. Hoe zit dat precies? Verder zijn de zorgaanbieders ook nodig. De regionale, bovenregionale en landelijke voorzieningen zijn echter niet van nature aangehecht aan het lokale bestuur. Wilt u daar in de WMO in zijner tijd ook in voorzien?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Over de zorgen van de VNG het volgende. De VNG heeft mij een brief gestuurd, waarin men zei dat men niet meer met mij wilde spreken, omdat men de WMO wil bezien in het totale kader van de problematiek die men met het kabinet wil bespreken. Voor dit tijd hebben wij buitengewoon constructief overleg met de VNG gevoerd, juist vanwege het feit dat men zei dat men mijn basisfilosofie ondersteunde. Men zag ook dat deze taken heel goed op gemeentelijk niveau geregisseerd zouden kunnen worden en men wilde dat netwerk ook beter voor elkaar krijgen. Men twijfelt er dus niet aan dat gemeenten het kunnen. Ook dan is het natuurlijk de vraag onder welke condities dat moet gebeuren en hoe dat het beste kan worden gedaan. Er komen van de gemeenten zeer verschillende geluiden. Er zijn zestig gemeenten die heel graag willen beginnen. Er zijn ook gemeenten die zeggen dat zij op dit moment niet goed weten hoe. Het is belangrijk dat er heel duidelijk gecommuniceerd wordt. Als wij hier met elkaar politieke piketpalen slaan, moet er heel duidelijk niet alleen van ons maar van alle betrokkenen uit gecommuniceerd worden waarover het precies gaat. Er leven helaas af en toe nog vreemde voorstellingen over wat er zou moeten gaan gebeuren. Dat veroorzaakt onrust. Op het moment dat wij met de VNG weer gaan praten over de uitvoering, dan zal dat tot zeer concrete en goede ideeën leiden over de wijze waarop tot zorgvuldige invoering gekomen kan worden.
Men had ook zorgen over de financiën. Men stelde dat het vast een bezuinigingsoperatie was. Ik kan niet vaak genoeg herhalen dat dit absoluut niet het geval is. Het gaat om het oplossen van een ordeningsvraagstuk.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik heb nog een tweede vraag gesteld over de bovenregionale en landelijke voorzieningen.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Er werd zojuist gevraagd hoe je zou kunnen bevorderen dat cliënten zelf kunnen inkopen bij de zorgaanbieder van wie men de zorg graag hebben wil. De PGB is dan natuurlijk een prachtig instrument. Ik wil alleen daarom al kijken hoe dit instrument binnen de WMO een goede plek kan krijgen.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
Voorzitter. Ik zal me beperken tot de hoofdlijnen, maar ik heb drie punten. De staatssecretaris zegt dat het geen bezuinigingen zijn. Zegt zij daarmee dat het huidige budget meegaat, dat bij iedere taak die meegaat minstens het huidige budget meegaat en dat het budget meegroeit met de populatie? De tweede vraag is of gemeenten dit aankunnen. Ik heb gevraagd of de staatssecretaris een adviesraad hiernaar wil laten kijken, bijvoorbeeld de Raad voor het Openbaar Bestuur of de RMO. Mijn derde punt betreft de emancipatie effect rapportage, waarom ik heb gevraagd. De staatssecretaris zegt dat zij dit niet nodig vindt, omdat het betrekking heeft op de taakverdeling thuis. Zij heeft misschien een gebrek aan emancipatiedeskundige ambtenaren. Ik zie in ieder geval geen vrouwen zitten. Je doet een emancipatie effect rapportage wanneer je vermoedt dat er effecten zijn op de verhouding tussen mannen en vrouwen, zowel privé als openbaar. Daarvoor is hier genoeg aanleiding gezien de toenemende druk op mantelzorg.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Voorzitter. Het laatste onderwerp is een stuk breder. Overigens was dat niet het gehele antwoord. Mevrouw Tonkens weet dat ook. Ik zie niets in een emancipatie effect rapportage. Ik kan me voorstellen dat ik het als aandachtspunt steeds zal meenemen. Mantelzorg en verdeling zorg en arbeid is een buitengewoon belangrijk punt. Overigens was het mij bij uw inbreng in eerste termijn een raadsel waar u de bezuiniging van 40% vandaan haalde. Het definitieve bedrag wordt pas in 2005 vastgesteld. Het gaat erom hoeveel er dan wordt uitgegeven minus de inkomsten uit de eigen bijdrage. Het gaat dus niet om een bezuinigingsoperatie. Het budget gaat schoon aan de haak over naar het Gemeentefonds.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
De bezuiniging van 40% heeft herhaaldelijk in de media gestaan. Er wordt van 1,6 mld naar 1 mld gegaan. Dat is ongeveer 40%. De staatssecretaris heeft nog niet gereageerd op de vraag over het advies van de ROB of de RMO. Verder is een emancipatie effect rapportage een regulier instrument en een van de weinige instrumenten die de overheid heeft als zij wil gaan mainstreamen, dus als zij geen apart departement voor emancipatie meer wil hebben maar emancipatie overal een plek wil geven. Als er een majeure operatie plaatsvindt die duidelijk effect zal hebben op de verhouding tussen mannen en vrouwen dan is het vanzelfsprekend dat je een emancipatie effect rapportage doet.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Voorzitter. Mevrouw Tonkens doet alsof het een volstrekt nieuwe operatie is. Ik ben het daar helemaal niet mee eens. De gemeenten moeten de taken uitvoeren die zij al lang behoren uit te voeren met de 3 mld euro die zij nu al hebben. Daar komt een stukje pakket bij. Er is geen sprake van een majeure operatie in de relatie.
Mevrouw Tonkens spreekt over bedragen die van 1,6 naar 1 mld gaan. Er wordt pas in 2005 vastgesteld hoe groot het bedrag is dat dan wordt uitgegeven. Daar wordt de overheveling straks aan gerelateerd. Als er onderzoek nodig is, zullen we dat zeker doen.
Mevrouw Van Miltenburg sprak over consultatiebureaus voor ouderen. Dat idee sprak mij aan. Ik zie dit in samenhang met de discussie die vrij breed in de Kamer is gevoerd, over hoe belangrijk het is om te zorgen dat mensen over een heel lage drempel binnen kunnen komen met vragen om informatie of eventueel hulp. Ik denk dat je bij ouderdomsziekten met preventief beleid heel veel gezondheidswinst haalt. Door de vroegsignalering bij ouderdomsdiabetes kan veel narigheid worden voorkomen. Er zijn ook mooie initiatieven bekend, zoals van verzekeraars in Gorcum, de thuiszorgorganisatie in Leiden, de GGD in Zeeland of een ziekenhuis in Hilversum.
Ik zeg mevrouw Van Miltenburg toe dat ik de mogelijkheden voor een structurelere aanpak nader wil onderzoeken. Daarbij wil ik graag kijken naar de samenhang met de rol van de huisarts, de GGD en de bestaande geriatrische voorzieningen, zodat er niet alleen een loket wordt gemaakt, maar de verbanden ook worden verstevigd.
Ik ben mij er zeer van bewust dat het bij kwaliteit niet alleen gaat om kostenbeheersing en doelmatigheid in de zorg. Ik herinner mij dat ik in de periode van Balkenende I, in december 2002, een brief heb gestuurd over kwaliteit. Dat was een van de eerste dingen die ik heb gedaan. Kwaliteit is belangrijk, dat erkent de sector ook. De instellingen zien een toename van de zorgbehoefte. De koepelorganisatie Arcares komt met heldere criteria voor wat verantwoorde zorg is, zoals ik al zei. Samen met hen denk ik dat nieuwe activering nodig is, als het gaat om kwaliteit, en dat cliënten daar uiteraard bij betrokken moeten worden, want om hen gaat het.
Het is ook belangrijk om te constateren dat er voorbeelden te over zijn, als je wilt aantonen wat er allemaal kan met het geld dat er is. Het is niet altijd een kwestie van meer geld. Hoe kan het dat in het ene verpleeghuis bij 28% van de patiënten doorligwonden ontstaan, terwijl dit percentage in een andere plaats niet hoger is dan 10? Dan is er in dat huis toch iets te verbeteren. Waarom is de ene directie wel in staat om patiënten te laten bepalen hoe laat zij willen opstaan, over kwaliteit van leven gesproken, en lukt het een andere directie meer in het algemeen niet om rekening te houden met wensen van bewoners?
De praktijk leert dat er in het hele land veel goede voorbeelden zijn van hoe het kan gaan in de zorg, maar dat zij niet door anderen worden overgenomen. Ik zal samen met cliëntenorganisaties en zorgaanbieders optrekken om te zorgen dat er een ambitieuze agenda komt om meer werk van kwaliteit te maken, want achterblijven mag niet meer. Ik denk dat wij de best practices samen in kaart moeten brengen en op alle mogelijke manieren onder de aandacht moeten brengen. Voor het kerstreces kan de Kamer het actieprogramma voor kwaliteit in de care-sectoren tegemoet zien. Dat actieplan zal in 2005 van start gaan. Waar het beter kan, moet het ook beter.
De heer Van der Vlies (SGP):
Komt in dat actieplan ook de aanbeveling voor om de richtlijnen van de Stichting cliënt & kwaliteit te hanteren of over te nemen?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik heb de Stichting cliënt & kwaliteit weer geld gegeven om haar werk te doen. Ik denk dat in het actieplan is terug te vinden hoe de opvattingen van cliënten transparant gemaakt kunnen worden. Dat lijkt mij evident. Ik zal niet nalaten om te doen wat ik kan om dat te ondersteunen.
Mevrouw Arib (PvdA):
Er ligt een motie-Lambrechts over kwaliteitsnormen in de care, die Kamerbreed is aangenomen. Ik wil de uitvoering van die motie graag bij dat plan betrekken.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Als wij het debat hebben over dat plan, kunnen wij ook bekijken wat de Kamer met die motie wil. Het is een ambitieus plan, zoals ik al zei, dus dat geeft voldoende stof om er met elkaar over te spreken.
De heer Nawijn vraagt hoe het staat met de doorlichting door de inspectie van de verpleeghuizen op kwaliteit en naam. De zestig huizen met een onvoldoende in het rapport hebben inmiddels hun verbeterplannen bij de IGZ ingediend. Zij krijgen de tijd tot eind 2004 om hun plannen uit te voeren. Begin januari 2005 wil de inspectie opnieuw toetsen in verpleeghuizen om te zien of er verbeteringen zijn opgetreden. Het toezicht bestaat op dit moment uit het reguliere toezicht. Als wij met de instellingen en de aanbieders van zorg praten over hun kwaliteitsnormen is het zinnig om met de inspectie te kijken welke normering zij hanteren en hoe de verantwoordelijkheden het best waargemaakt kunnen worden.
Mevrouw Tonkens vroeg mij naar de bureaucratie. Wij gaan verder met het ontbureaucratiseren om zo veel mogelijk regels af te schaffen die het uitvoeren van zorg in de weg staan. Wij zullen een actieve oproep doen aan instellingen om aan te geven van welke regels zij last hebben. Dat maakt onderdeel uit van het actieplan.
Inzake de medische ethiek is mij door de heren Rouvoet en Van der Vlies een aantal vragen gesteld. De heer Rouvoet vroeg mij of ik initiatieven neem om de dragelijkheid van dementie te bevorderen door goede begeleiding van zorg. Ik initieer de komende jaren een aantal programma's voor het dragelijker maken van dementie voor mensen die eraan leiden, mede ook door het verbeteren van de zorg die aan deze mensen wordt geboden. Ik heb inmiddels het landelijk dementieprogramma opgestart om de zorg voor mensen met dementie die thuis wonen te verbeteren. Professionals moeten gaan denken en handelen vanuit de optiek van mensen met dementie in plaats van te redeneren vanuit specifieke dienstverlening. Ik werk op dit moment aan een heldere definiëring van zorg rondom het levenseinde, ook voor mensen met dementie. Vervolgens moet de beroepsgroep gefaciliteerd worden om te komen tot richtlijnen. Ik ben bereid om de richtlijn van de beroepsgroep, zodra ik die heb ontvangen, ter kennisneming aan de Kamer te sturen. Het KNMG is op dit moment voorts bezig met het opstellen van richtlijnen voor terminale sedatie. Die richtlijn wordt opgesteld door de beroepsgroep. Het spreekt voor zich dat ik de richtlijn ook ter kennisgeving aan de Kamer zal toesturen.
De heer Van der Vlies sprak over een project met palliatieve zorgverlening dat strandde op regelgeving. Wat mij betreft moet het schrappen van capaciteit voor palliatieve zorgverlening in relatie staan tot de behoefte daaraan. Daarbij is het in eerste aanleg aan het zorgkantoor om uit te maken in welke omvang er voor verzekerden in de regio behoefte is aan capaciteit. Daarvoor wordt een norm gehanteerd door Zorgverzekeraars Nederland van vier tot zes palliatieve plaatsen per 100.000 inwoners. Als er sprake is van een vreemde of rigide opstelling moet een instelling bij het zorgkantoor aankloppen. Het voorbeeld van de heer Van der Vlies leek mij immers niet per se de bedoeling van de uitwerking van die norm.
De heer Rouvoet stelde mij ook nog enkele vragen over de dilemma's rond het begin van het leven. Hij vroeg opnieuw of ik verlaging van de abortusgrens niet uitsluit. Wijziging van de termijn is niet aan de orde. In het lopende evaluatieonderzoek wordt expliciet ingegaan op technologische ontwikkelingen. Over de resultaten is nog niets bekend. Het is niet zinvol om vooruitlopend daarop uitspraken te doen.
De heer Rouvoet vroeg of bij de evaluatie wordt ingegaan op adoptie als alternatief voor abortus. Ik heb daar in de opdrachtbrief niet expliciet naar gevraagd. Ik neem aan dat in het onderzoek gegevens daarover naar voren zullen komen. Die wil ik in ieder geval graag betrekken bij de evaluatie.
De heer Van der Vlies verbaast zich over het stijgen van de budgetten voor de abortusklinieken omdat het aantal abortussen gelijk blijft. De tarieven voor abortussen worden vastgesteld door het CTG. Het CVZ bewaakt de subsidieregeling. De stijging van de kosten wordt niet veroorzaakt door het aantal abortussen, maar door verbetering van de kwaliteit van de abortusbehandeling. Het gaat onder andere om voorlichting, medicatie en het aan het kostenniveau aangepaste budget in de ontwerpbegroting.
Voor het jeugdbeleid is 2005 een belangrijk jaar. Per 1 januari treedt de nieuwe Wet op de jeugdzorg in werking. Dan komt er één loket voor de cliënten, het Bureau jeugdzorg. Aan alle bepalingen van de wet moet worden voldaan en dat is niet gering. Kinderen mogen niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd. Mevrouw Kant vroeg mij nog te reageren op uitspraken van professor Hermans. Wat hij stelt, is zeker ook onze bedoeling. In de Wet op de jeugdzorg staat expliciet dat het Bureau jeugdzorg de taak heeft om contact te zoeken met het gezin als het signalen krijgt dat er sprake is van een bedreigende situatie voor een jeugdige, ook als het gezin zelf niet om hulp vraagt. Het Bureau jeugdzorg heeft met andere woorden de opdracht om adequaat op te treden in het geval van crisis. Dat zal dan ook moeten gebeuren. Je mag niet het gevoel hebben dat je alleen maar achter papieren zit en dat je niet naar de jeugdige in een crisissituatie toe kunt gaan.
Standaard wordt door het Bureau jeugdzorg een coördinator ingezet, in de wet "case-manager" genoemd, die een vast aanspreekpunt is voor hulpverleners en gezin. Ook is de jeugdzorg verplicht voor elk gezin dat hulp krijgt een hulpverleningsplan te maken. Als blijkt dat een gezin met meer problemen tegelijk kampt, dan moet er een gezinscoach worden ingezet. De eerste resultaten in Limburg stemmen positief. Van de 55 gezinnen in Limburg zijn in 40 gevallen hulpverleners samen aan tafel gaan zitten en in tien gevallen bleek dat een gezinscoach nodig was. De Wet op de jeugdzorg maakt het straks mogelijk dat overal een gezinscoach wordt ingezet.
Minister Donner en ik gaan nu na wat nodig is om jongeren die geen straf maar behandeling en bescherming behoeven niet in een justitiële jeugdinrichting, maar in de jeugdzorg op te vangen en te behandelen. Begin 2005 presenteren wij een plan van aanpak. Overigens opent dan ook Horizon de deuren. Dat is een instelling waar kinderen met ernstige gedragsproblemen in een gesloten setting kunnen worden behandeld. Met de uitvoering van het urgentieplan gaat het goed. Ik heb 7 mln euro beschikbaar gesteld voor crisisplaatsen en hulpverlening in de justitiële jeugdinrichtingen aan jongeren die behandeling nodig hebben. Per justitiële jeugdinrichting is een multidisciplinair team gevormd. Bijna alle dossiers van de aanwezige jongeren zijn inmiddels gescreend. Binnenkort ontvangt de Kamer een overzicht van de concrete vorderingen. Ik heb deze dingen ook al gezegd in een algemeen overleg van de vaste commissies voor VWS en Justitie, dus misschien zeg ik dit allemaal ten overvloede. Ik ben mij er echter van bewust dat hier andere woordvoerders aanwezig zijn dan daar.
Mevrouw Koser-Kaya en mevrouw Arib vroegen naar de middelen voor crisisplaatsing en de eventuele bezuinigingen van de minister van Justitie. Op basis van het crisisconvenant is afgesproken dat crisisplaatsingen altijd voor gaan op reguliere plaatsingen. Minister Donner heeft toegezegd dat hij voor de behandeling van de Justitiebegroting een overzicht geeft van de bezuinigingen op de JJI's en daar verwijs ik de Kamer graag naar. Een nieuwe Wet op de jeugdzorg is natuurlijk absoluut niet voldoende, het gaat vooral om de manier waarop de uitvoering wordt aangepakt. Een van de speerpunten is het terugdringen van onnodige bureaucratie en daarvoor hebben minister Donner en ik de Jeugdzorgbrigade onder leiding van de heer De Grave ingesteld. Die brigade presenteert in november haar plan van aanpak, dus nog voordat de wet in werking treedt.
De Operatie Jong, waarover de Kamer in juni 2004 een kabinetsnotitie ontving, levert dit jaar een uitwerking van de plannen om samenwerking in de jeugdketen te bevorderen, de bestuurlijke en uitvoerende regie te versterken en de jeugdigen en gezinnen meer centraal te stellen. Dat plan krijgt de Kamer nog. Dat is absoluut geen bureaucratisch plan, want daarvoor kennen wij de heer Van Eijck te goed. Ondanks alle goede bedoelingen is een heel ingewikkeld en verkokerd systeem ontstaan van instanties die zich met jeugd bezighouden: schoolmaatschappelijk werk, jeugdvoorzieningen en jeugdzorg. Jongeren vallen meer dan mij lief is tussen wal en schip. De opdracht die de Operatie Jong heeft meegekregen, is te zorgen voor meer samenhang. Mevrouw Koser-Kaya vroeg nog naar de mogelijkheid om dossiers te koppelen. Dat biedt inderdaad voordelen, maar dat kan niet op korte termijn in de gevraagde omvang worden opgebouwd. Er moet goed gekeken worden welke informatie, al dan niet direct, kan worden ingezien door diverse instanties. De koppeling van dossiers is onderdeel van de uitwerking van de Operatie Jong.
Voorzitter. Mevrouw Arib vroeg nadrukkelijk wat ik zoal doe aan preventie en voorlichting voor de jeugd. In het sportdossier en jeugddossier, die ik aan elkaar koppel, en het jeugdgezondheidsdossier loopt een aantal heel interessante projecten. Ik noem maar het verstrekken van fruit aan jongeren op school. Laatst toonden de Europese ministers van landbouw daar nog grote belangstelling voor. Ik noem verder het project de gezonde kantine voor scholen van voortgezet onderwijs. Als het gaat om gezondheid en bewegen kan voor de vmbo-scholen het programma Flash worden genoemd. Dat slaat goed aan en gaat over een gezonde life style. Het project de gezonde school doen wij samen met OCW. Voorts investeer ik 80 mln in buurt, onderwijs en sport, vooral in die wijken waar kinderen niet direct beschikken over bijvoorbeeld een pleintje waarop ze kunnen spelen. Wij willen sport en spel weer graag in de buurt terug, maar dan in een veilige omgeving. Projecten die daar specifiek op gericht zijn, zullen wij met open armen ontvangen. Ik ken al heel leuke ideeën op dat punt. Het is de bedoeling dat gemeenten en wij daar fiftyfifty in investeren. Ten slotte wijs ik mevrouw Kant in dit verband nog naar de doeluitkering voor achterstandswijken. Wij blijven natuurlijk doorgaan met buurt-, onderwijs- en sportprojecten, vooral gericht op de kinderen zelf. Ik herhaal wat de minister zei: ga vooral niet alleen verbieden, biedt aan, zodat er keuzes kunnen worden gemaakt, want daar zijn kinderen al op jonge leeftijd goed toe in staat!
De voorzitter:
Ik maak de leden er nog op attent dat er op 6 december nog een notaoverleg jeugdzorg zal plaatsvinden.
Aangezien de staatssecretaris dit blokje van haar beantwoording heeft afgerond, geef ik nog gelegenheid tot het stellen van één verhelderende vraag.
Mevrouw Kant (SP):
Voorzitter. Het is wel heel mooi zoals de staatssecretaris beschrijft hoe de bureaus jeugdzorg volgens haar zouden moeten werken, maar de werkelijkheid is helaas toch wel anders. Ik vraag mij af of de bureaus ook wel zo mogen werken dat ze recht op hun doel af kunnen gaan, want in het debat over de Wet op de jeugdzorg heeft de staatssecretaris gezegd dat die bureaus toch vooral moeten bekijken welke zorg nodig is, de indicatie, en dat zij die zorg ook erbij moeten zoeken. Dat wekt toch niet de indruk dat zij gelijk kunnen handelen. De heer Hermans zegt niet voor niets dat de praktijk bar en boos is, dat er tussen de aanmelding bij de bureaus jeugdzorg en het moment waarop hulp begint gemiddeld acht maanden verstrijken. Dat is de werkelijkheid en hoe wil de staatssecretaris die dan veranderen in wat het volgens haar zou moeten zijn?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Voorzitter. De wet is nog niet in werking en als dat het geval is, zullen wij de bureaus jeugdzorg echt houden aan wat in die wet wordt bepaald!
Mevrouw Kant (SP):
Het is mij dan nog niet helemaal duidelijk of de bureaus bij alarmerende meldingen direct zelf hulp mogen gaan verlenen!
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Het lijkt mij logisch dat als er een signaal komt en men weet wat er gebeuren moet, er ook hulpverleners zijn waarbij de bureaus terecht kunnen om ervoor te zorgen dat daar direct naar gekeken wordt.
Mevrouw Kant (SP):
De werkelijkheid is inderdaad zoals de staatssecretaris net schetst, namelijk dat de bureaus kunnen gaan zoeken naar iemand die hulp kan verlenen. Mijn conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de bureaus jeugdzorg de RIO's worden voor de jeugdzorg!
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Enkele vragen zijn niet beantwoord. De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn vraag om duidelijke richtlijnen als het gaat om levensbeëindiging van ernstig zieke pas geboren baby's. Voorts heeft zij niet gereageerd op mijn opmerking dat een op de drie artsen kindermishandeling over het hoofd ziet en over de tweede echo in het kader van prenatale screening. Ten slotte had ik nog een vraag naar aanleiding van de opmerkingen van de minister over overgewicht van kinderen. Deze staatssecretaris trekt miljoenen uit voor topsport, heel mooi, maar ik zou zo graag zien dat zij iets dergelijks deed voor bijvoorbeeld schoolzwemmen. Daar wordt op gemeentelijk niveau toch flink op bezuinigd!
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Voorzitter. OCW houdt zich bezig met schoolzwemmen en daar ga ik dus niet over. Bovendien is het aan gemeenten om dat wel of niet te organiseren. Ik heb vier jaar lang die begroting behandeld en ik weet dit dus heel goed. Ook ik vind schoolzwemmen natuurlijk heel belangrijk. Belangrijk is dat ik daar 80 mln euro in investeer in de komende periode. Dit is veel geld. Het beleid is met name gericht op de risicokinderen.
Er wordt onderzoek gedaan naar kindermishandeling onder risicokinderen. De Kamer heeft een brief ontvangen waarin ik aankondig dat een aantal deskundigen zich buigt over dit vraagstuk. De vraag is hoe scholen en consultatiebureaus kunnen worden geïnstrumenteerd om signalen op te vangen. Op basis van de conclusies van het onderzoek zullen wij nagaan welke maatregelen wij kunnen treffen om tot een betere signalering en het doorgeven van signalen te komen.
Ik trek geen honderden miljoenen uit voor topsport; driekwart van het budget wordt besteed aan de breedtesport en met name aan de kinderen. Het meeste geld dat ik in nieuwe initiatieven stop, gaat naar de groep kinderen waarvan wij graag zouden zien dat zij gaan sporten, maar ook dat zij bij een vereniging terecht komen waar zij worden opgenomen en sociaal kunnen meedoen. Voor veel kinderen is dit op dit moment eigenlijk niet goed mogelijk.
De Kamer zal direct na het kerstreces, dat wil zeggen in de eerste twee weken van januari, een brief ontvangen over de levensbeëindiging van ernstig zieke kinderen.
Mevrouw Koser-Kaya (D66):
Ik mis in het betoog van de staatssecretaris de sense of urgency voor de jeugdzorg. Ik heb gezegd dat de Operatie Jong ook wordt geconfronteerd met verkokering. Ik heb aan de hand van het voorbeeld van het meisje Romy aangetoond hoe ernstig de situatie is. Ik zou graag zien dat er in ieder geval voor 1 april 2005 een actieplan komt om een en ander te verhelpen en de verkokering uit de wereld te helpen.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
U slaat de spijker op de kop. Er moet aan die verkokering een einde komen. Ik zeg u toe dat ik zo snel mogelijk een actieplan zal formuleren om hier een stokje voor te steken en het liefst zo concreet mogelijk, dat wil zeggen direct bij de jeugdigen zelf.
Mevrouw Koser-Kaya (D66):
Kunt u een termijn aangeven?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik heb al gezegd dat minister Donner en ik de Kamer spoedig een actieplan zullen voorleggen over de jeugd en justitiële jeugdinrichtingen. Daar hebben wij immers ook een probleem. Voor de Operatie Jong zal ik ook binnenkort een actieplan uitbrengen. De heer Van Eijck die de Operatie Jong trekt is geen bureaucraat, maar een voortvarend persoon die concrete acties wil laten zien.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering vijf minuten. Daarna gaan wij verder met de tweede termijn.
Mevrouw Kant (SP):
Voorzitter. De staatssecretaris heeft niets gezegd over de daklozen en maatschappelijke opvang. Ik vind het opmerkelijk dat zij blijkbaar een heel onderwerp is vergeten. Ik heb hier in eerste termijn nogal wat aandacht aan besteed en ik krijg nu graag een antwoord op mijn vragen.
De voorzitter:
U kunt hier in tweede termijn op terugkomen.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Voorzitter: Weisglas
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de minister en staatssecretaris voor de antwoorden. Voordat ik moties indien, maak ik een paar opmerkingen. Ik dank de minister voor zijn bereidheid, het plan over de wijkverpleegkundige of wijkzuster te betrekken bij de uitwerking van de eerste lijn. Desalniettemin krijg ik graag een concrete toezegging van de minister over de wijze waarop dit plan erbij zal worden betrokken. Ik zal daarover een motie indienen. Afhankelijk van de antwoorden van de minister ben ik bereid haar aan te houden of in te trekken. Het is goed dat de minister met wettelijke maatregelen zal komen over de salarissen van de topmanagers in de zorg. De PvdA-fractie is daar erg blij mee. Wij willen weten of die wettelijke maatregelen alleen voor de salarissen zullen gelden, of ook voor de bonussen en pensioenen. Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Van het salaris kunnen we namelijk wijkzusters de wijk insturen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,Arib
overwegende dat de overheid alles op alles moet zetten om de eerstelijnszorg betaalbaar te houden, maar vooral te voldoen aan de eisen die in de toekomst zullen worden gesteld aan de eerstelijnszorg;
overwegende dat voorkomen moet worden dat straks een groep ouderen verkommert, vereenzaamt of onnodig gedwongen wordt tot opname in een verpleeghuis;
constaterende dat een breed draagvlak bestaat voor het voorstel "Lang leve de eerste lijn", zoals dat tijdens de behandeling van de begroting VWS voor 2005 is toegevoegd aan de Handelingen;
verzoekt de regering, dit voorstel over te nemen en uit te werken in nauw overleg met betrokken partijen;
verzoekt de regering tevens, de Kamer op de hoogte te houden van dit overleg, alsmede de Kamer zo spoedig mogelijk een uitgewerkt plan van aanpak te zenden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 36(29800 XVI).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende:
- dat geld dat wordt opgebracht via premies zoveel mogelijk besteed moet worden aan zorg;
- dat het onacceptabel is dat directeuren van zorginstellingen tot onevenredige salarisstijgingen kunnen overgaan;
voorts overwegende:
- dat een good governance code voor zorginstellingen kan bijdragen aan verbetering van het bestuur, transparantie naar "stakeholders" en het afleggen van verantwoording over belangrijke aspecten van de taakuitoefening, doeltreffendheid en doelmatigheid en de daarbij gehanteerde principes in de bedrijfsvoering;
- dat een code voor good governance in de zorginstellingen breed gedragen moet worden en dus naast de overheid ook maatschappelijke organisaties op het terrein van gezondheidszorginstellingen, verzekeraars, patiënten en cliënten, werknemers en andere stakeholders betrokken dienen te worden bij de ontwikkeling van een dergelijke code;
verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 januari 2005, een voorstel aan de Kamer te zenden tot wettelijke verankering van een zodanige code voor instellingen in de gezondheidszorg, waarbij ervoor zorg gedragen wordt dat deze code niet vrijblijvend gehanteerd kan worden en dat de code ruimte moet bieden voor die verscheidenheid door te werken met het principe "pas toe of leg uit";
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 37(29800 XVI).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat over de regeringsvoorstellen voor een Wet op de maatschappelijke ondersteuning (WMO) veel maatschappelijke onrust is ontstaan en dat deze onrust zich vooral toespitst op de vraag of burgers recht kunnen doen blijven gelden op de voorzieningen die zij nodig hebben;
overwegende dat gemeenten – indien zij voldoende financiële middelen krijgen – een spilfunctie kunnen vervullen in de organisatie van voldoende en samenhangend aanbod van voorzieningen die noodzakelijk zijn om mensen in staat te stellen op een fatsoenlijke manier zelfstandig te kunnen leven en optimaal te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer;
voorts overwegende dat de Raad voor de financiële verhoudingen in haar advies aan het kabinet spreekt van een omvangrijke en zeer risicovolle operatie die vraagt om een gewenningsperiode;
verzoekt de regering, nader onderzoek te doen naar de juridische gevolgen van de WMO, met name met betrekking tot het verzekerd recht van burgers en de zorgplicht van gemeenten;
verzoekt de regering voorts, onafhankelijk advies te vragen voor het budget dat nodig is voor een toereikend aanbod van voorzieningen en diensten op het terrein van wonen, zorg en welzijn in het licht van het toenemend aantal ouderen, chronisch zieken en gehandicapten als ook over het budget en de noodzakelijke tijd en middelen die nodig zijn voor de voorbereiding en uitvoering van de WMO door de gemeenten;
verzoekt de regering, de Kamer hierover te informeren alvorens onomkeerbare stappen te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 38(29800 XVI).
Mevrouw Arib (PvdA):
Mijn volgende motie is als petitie aangeboden aan de Kamer en gaat over aids-geneesmiddelen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de ontwikkelingslanden onvoldoende in staat zijn volgens de gebruikelijke regels de benodigde aids-geneesmiddelen voor hun bevolking te verkrijgen of te produceren tegen een redelijke prijs;
constaterende dat in de WTO is afgesproken dat onder dwanglicenties vervaardigde geneesmiddelen ook geëxporteerd mogen worden, maar dat dit in de praktijk niet voorkomt vanwege ingewikkelde bureaucratische regelgeving;Arib
constaterende dat veel onderzoek naar aids-geneesmiddelen is gefinancierd met overheidsgeld;
overwegende dat de toegang tot voldoende geneesmiddelen tegen aids van levensbelang is, ook met het oog op de verdere ontwikkeling van deze landen;
van mening dat een gezonde en productieve bevolking in de Zuidelijke landen ook in het belang is van de Westerse wereld;
verzoekt de regering, de WTO-regeling die mogelijk maakt dat landen met onvoldoende productiecapaciteit toegang hebben tot generieke geneesmiddelen door import onder dwanglicentie, nog dit jaar om te zetten in nationale regelgeving en daarbij niet te wachten op de verordening ten behoeve van geharmoniseerde implementatie van het WTO-besluit in alle EU-landen;
verzoekt de regering tevens, de Kamer nog dit jaar schriftelijk aan te geven welke mogelijkheden Nederland heeft om ontwikkelingslanden concrete ondersteuning en informatie te bieden bij problemen met het aanpassen van en toepassen van de flexibiliteit van het TRIPS-akkoord, alsmede aan te geven welke mogelijkheden, wanneer en op welke wijze door Nederland in de praktijk gebracht zullen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 39(29800 XVI).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat sommige mensen alleen om financiële redenen af moeten zien van het krijgen van kinderen en dat er sprake is van mogelijke zwarte verkoop van IVF-hormonen;
overwegende dat ZON ...MW onderzoek uitvoert naar de doelmatigheid van vruchtbaarheidsbehandelingen en dat de uitkomst van dit onderzoek is voorzien in mei 2005;
overwegende dat de minister van VWS heeft toegezegd dat, indien toch zou blijken dat er met een nieuwe methode aanzienlijke doelmatigheidswinst kan worden bereikt, er een nieuwe afweging gemaakt zal worden;
verzoekt de regering, op basis van de uitkomsten van het onderzoek een voorstel te doen voor een langetermijnvergoeding inzake fertiliteits- en kunstmatige vruchtbaarheidsbehandelingen;
verzoekt de regering, op basis hiervan de mogelijke alternatieven voor vergoeding aan te geven, waarbij doelmatigheidswinst wordt ingezet, de kosten van meerlingzwangerschappen worden meegewogen en tegelijkertijd de taakstelling wordt gerealiseerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 40(29800 XVI).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er grote onzekerheid blijft bestaan voor budgethouders over de continuering van het recht op een PGB na de overgang van delen van de AWBZ naar de WMO;
verzoekt de regering, in de WMO de garantie op te nemen dat de keuze tussen zorg in natura en een PGB gewaarborgd blijft,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Arib, Rouvoet, Tonkens en Nawijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 41(29800 XVI).
De heer Heemskerk (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de duidelijke antwoorden. Ik constateer in ieder geval dat de minister een groot instrumentarium heeft benoemd voor rechten van patiënten, dat wij wellicht kunnen inzetten. Het is mooi als de sector het zelf regelt, maar ik denk dat deze er te weinig voortgang mee zal maken. In dat geval zullen wij de teugels echt aanhalen. Het is ook zeer helder geworden dat de NMa nog een keer kijkt naar de kostenstijgingen bij de premies. Het Centraal Planbureau en Zorgverzekeraars Nederland hebben gezegd dat de ramingen van dit kabinet niet deugen. Dat maakt dat een begrip als "tegenvaller" genuanceerder moet worden opgevat, want het zou wel eens om een verkeerde raming kunnen gaan. Helaas is onze tegenbegroting niet overgenomen door dit kabinet. Dit is jammer voor de werkgelegenheid, de inkomensverhoudingen en de structurele economische groei. Op basis daarvan dien ik toch een motie in met een voorstel uit onze tegenbegroting.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de mobiliteit van gehandicapten in belangrijke mate is verslechterd door het schrappen van de Traxx-regeling;
verzoekt de regering om geen maximum te stellen aan het aantal jaarlijks gesubsidieerd te verreizen kilometers per persoon in de Valys-regeling en om hiervoor dekking te zoeken in de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Heemskerk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 42(29800 XVI).
De heer Heemskerk (PvdA):
Ik wil nog een reactie op het amendement over instellingssubsidies aan Sjakuus. Daarmee wordt beoogd om die over te hevelen van de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dat amendement is ingediend, als het goed is.
Ik heb een amendement ingediend om dit jaar het budget van de inspectie al licht te verhogen. Wij hebben namelijk meer kwaliteits inspectie nodig als de zorg verder wordt geliberaliseerd. Dit jaar is niet voldoende, daarom dien ik nog een laatste motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende:
- dat de commissie-Abeln is gekomen met belangrijke aanbevelingen betreffende de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ);
- dat er op dit moment al signalen zijn dat de IGZ niet alle haar opgelegde taken in de juiste omvang en diepgang kan uitvoeren, terwijl indachtig de aanbevelingen van de commissie-Abeln de inspanning in de toekomst zelfs nog verder omhoog moeten;
verzoekt de regering om aan de Kamer te rapporteren over de stappen als gevolg van de aanbevelingen van de commissie-Abeln en om in de meerjarenramingen rekening te houden met de stijging van het budget voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg die nodig zal zijn om aan deze aanbevelingen tegemoet te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Heemskerk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 43(29800 XVI).
De heer Buijs (CDA):
Voorzitter. In eerste plaats dank ik de bewindslieden hartelijk voor hun antwoorden en toezeggingen. Ik begon te zeggen dat het een ambitieuze hervormingsagenda was. Daar wil ik op terugkomen. Wij hebben het gehad over de Wet maatschappelijke ondersteuning en over de herstructurering van de AWBZ. Er ligt een drukke periode voor ons op weg naar de Zorgverzekeringswet die op 1 januari 2006 in werking moet treden. Mijn collega, mevrouw Vietsch, zal in het kader van de WMO een motie indienen over de herstructurering van de AWBZ met als doel om die in de oude vorm te herstellen, zoals gewenst. Ik heb behoefte aan het indienen van een motie om de op herstel gerichte zorg van de AWBZ naar het tweede compartiment te over te hevelen. De minister heeft in zijn schriftelijke beantwoording gezegd dat dit de bedoeling is. Wij willen graag de zekerheid hebben dat het tijdpad, de wijze waarop en de onderdelen voor de zomer in ieder geval bij de Kamer bekend zijn. Ik wil daartoe de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het Hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2003 is opgenomen dat "bij de stelselherziening in beginsel alle op genezing gerichte zorg van de AWBZ zal worden overgeheveld naar de standaardverzekering curatieve zorg";
voorts constaterende dat met ingang van 1 januari 2006 hiermee een eerste stap zal worden gezet door het onder het regime van de nieuwe zorgverzekering brengen van het eerste jaar intramurale alsmede extramurale GGZ;
van oordeel dat het beleid er blijvend op moet zijn gericht om alle op genezing gerichte zorg vanuit de AWBZ onder de nieuwe zorgverzekering of de aanvullende verzekering te brengen;
verzoekt de regering, daartoe uiterlijk voorjaar 2005 aan de Kamer een plan van aanpak te overleggen, voorzien van een tijdlijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Buijs, Schippers en Koser-Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 44(29800 XVI).
De heer Buijs (CDA):
De bedoeling van deze motie is duidelijk. Wij willen dat met de regering alvast duidelijk inkaderen, anders wordt het tijdpad van 1 januari 2006 een moeilijk probleem.
De heer Heemskerk (PvdA):
U heeft het terecht over het voorjaar. Ik heb begrepen dat de Kamer aan het eind van het voorjaar gaat stemmen over de invoeringswet over de zorgverzekering. Wilt u het overzicht hebben voordat de invoeringswet uiteindelijk in de Kamer behandeld wordt?
De heer Buijs (CDA):
Wat ons betreft – dat zullen wij ook aan de minister kenbaar maken – komt die invoeringswet er zo spoedig mogelijk, vlak nadat de wet op de zorgtoeslag en de nieuwe zorgverzekeringswet in deze Kamer aan de orde zijn, want het ene hangt nauw met het andere samen. Die samenhang tussen pakketsamenstelling en invoeringstraject en dergelijke luistert heel nauw. Daarom willen wij inderdaad al in het voorjaar op de hoogte gebracht worden van welke stappen er genomen worden en welke tijdsplannen er zijn.
De heer Heemskerk (PvdA):
Precies. Dus eerst nog eventueel het debat over het pakket en dan pas over de invoeringswet.
De heer Buijs (CDA):
Ja.
In mijn eerste termijn heb ik al geschetst dat ook mijn fractie de noodzaak van een nieuw zorgverzekeringsstelsel heel duidelijk ziet. Ik heb toen de minister nog eens aandacht gevraagd voor de positie van de fysiotherapeuten, nadat zij overgegaan zijn naar de aanvullende verzekering. De minister heeft daaraan in zijn schriftelijke beantwoording aandacht besteed, maar mij is nog niet geheel duidelijk of de inventarisatie waar ik om gevraagd had, wel of niet gaat plaatsvinden. Ik wil graag dat de minister dit jaar gaat onderzoeken of grote groepen van de fysiotherapie een soort koude sanering te wachten staat. Ik loop niet vooruit op de uitkomsten van dat onderzoek, maar de signalen van de groep van fysiotherapeuten zijn van dien aard, dat wij willen dat de minister door een onderzoek de vinger aan de pols houdt.
Mijn fractie is bijzonder verheugd dat de minister deze week samen met de LHV om de tafel heeft gezeten. Wij hebben daar speciale aandacht voor gevraagd vanwege de onrust in de sector. Wij hebben prachtige afspraken met ziekenhuizen, specialisten, thuiszorg en apothekers. Moet de minister niet proberen om ook een convenant met de huisartsen te sluiten? Wat mij betreft gaat het om de hele eerste lijn via een intentieverklaring. De minister is daar positief, maar niet duidelijk genoeg over geweest. Wij willen het pad van versterking van de eerste lijn graag volgen. Daarbinnen zijn er verschillende elementen die aparte aandacht behoeven. Ik noem alleen maar het capaciteitstekort bij huisartsen. Binnen het hele eerstelijnsconvenant zou de minister specifiek met de huisartsen moeten praten of er niet wat meer gedaan kan worden op het punt van de taakherschikking beroepsopleiding. De zorg van mijn fractie, gedeeld door het CPB, is dat een kwart van de totale beroepsgroep in 2030 is verdwenen. Dat is niet wenselijk. Wij vragen van de minister een extra inspanning.
Mevrouw Kant (SP):
Mijnheer Buijs, vindt u dit niet een beetje gênant?
De heer Buijs (CDA):
Ik kan u niet goed verstaan.
Mevrouw Kant (SP):
Vindt u het ook niet een beetje gênant?
De heer Buijs (CDA):
Uw eerste toonzetting was wat zachter.
Mevrouw Kant (SP):
Ik wilde het harde wat ik wilde zeggen, vriendelijk verwoorden.
De heer Buijs (CDA):
Het antwoord kunt u raden: nee.
Mevrouw Kant (SP):
Bij het debat over de no claim heeft u als dekking een bezuiniging op de huisartsenzorg erdoorheen gejast. Nu gaat u een mooi verhaal houden over de eerste lijn. Ik vind het wél gênant.
De heer Buijs (CDA):
Ik word het langzamerhand spuugzat. U poneert onwaarheden en vraagt daar een mening over, zonder erbij te zeggen dat het onwaarheden zijn. Bij het manifest over de marktwerking en bij het kinkhoestvaccin gebeurde hetzelfde. De minister heeft in zijn eerste termijn nog gezegd dat uw interpretatie volstrekt onjuist is. U stelt daarom suggestieve vragen, en dat moet u niet doen, want u weet het antwoord eigenlijk al. Ik vind dat een misselijke vorm van discussiëren.
Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd dat de gedragscode die in ontwikkeling is een wettelijk kader krijgt. Mogen wij ervan uitgaan dat dat wettelijk kader nog voor 1 januari van kracht wordt? Graag een toezegging, want wij willen druk op de ketel houden. De topsalarissen vormen namelijk een afgeleide van de honorering in andere lagen. Hoe sneller met afspraken wordt gekomen met de NVDZ, hoe beter de zaak kan worden beheerst.
Samen met de VVD en D66 hebben wij een amendement ingediend over de subsidiëring van scouting. Juist het vrijwilligerswerk in deze groepering is er wat bekaaid vanaf gekomen. Wij hopen dan ook dat de staatssecretaris een positief advies geeft over het amendement.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
Ik heb de indruk dat wat u voorstelt over de topinkomens, precies is wat de minister ook wil. U zegt dat het een wettelijke regeling zou moeten zijn, waar hij volgens mij niet tegen is. Maar u regelt niets, want u vindt dat iedereen altijd de mogelijkheid moet krijgen om daar niet aan te voldoen.
De heer Buijs (CDA):
Ik begrijp niet waar u naar toe wilt. Ik ben tevreden met datgene wat ik in eerste termijn heb gevraagd, namelijk een wettelijke inkadering van de gedragscode. Dat betekent automatisch dat die niet vrijblijvend is. Verder betekent het automatisch dat de minister aan tafel zit met de directeuren van zorginstellingen om te kijken, welke soort beloningsstructuur op welke wijze in zo'n gedragscode vorm kan krijgen. In de nieuwste gedragscode staat nu dat er een passende honorering moet komen. Dan moet door de instellingen duidelijk worden gemaakt wat dat is.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
Er zijn toch helemaal geen sanctiemogelijkheden? Er kan immers altijd worden gezegd: wij wijken van de regeling af, want deze directeur is zo bijzonder.
De heer Buijs (CDA):
De minister heeft met onze steun aangegeven dat verdere professionalisering van de Raad van de Toezicht, waar de sancties vandaan moeten komen op basis van die gedragscode, zal worden nagestreefd.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
Professionalisering is een mooi woord, maar het regelt helemaal niets. Alle mensen die zoveel verdienen zijn geselecteerd op, en opgeleid voor het verzinnen van smoesjes. Ze kunnen er dus makkelijk onderuit komen.
De heer Buijs (CDA):
Dat is úw interpretatie.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
U ontkent toch niet dat iedereen er onderuit kan?
De heer Buijs (CDA):
Ik denk dat het wettelijk toezichtskader straks wel degelijk handvaten geeft om hierin actief op te treden.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
Dus u ontkent niet dat iedereen er onderuit kan!
De heer Buijs (CDA):
Theoretisch is alles mogelijk. Nu hebben we helemaal geen instrumenten, en straks wel een paar.
De minister heeft in zijn schriftelijke beantwoording aangegeven dat de problematiek rond de weesgeneesmiddelen en de DBC op termijn is opgelost. Een ding vind ik wel belangrijk. Er is een stuurgroep Weesgeneesmiddelen ingesteld door toenmalig minister Borst, die ongelooflijk belangrijk werk doet. De subsidiëring van die stuurgroep loopt dit jaar af. Ik wil vragen om de continuering daarvan te waarborgen. Dit juist in verband met de interactie tussen mensen die kinderen met zeldzame ziekten hebben en centrale informatiepunten. Mijn fractie hecht er zeer aan dat de minister dat toezegt.
Mevrouw Vietsch (CDA):
Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording van de vele vragen en het doen van toezeggingen. Ik ben blij met met name de toezegging op het gebied van overheveling van budget vooraf bij de regio's in het kader van de AWBZ, en die op het gebied van het zittend ziekenvervoer. Wellicht is het handig als de minister af en toe de Kamer op de hoogte stelt van de voortgang op dit gebied. Wij zouden daar graag geregeld een brief over ontvangen.
Wij hebben een amendement over de CIZ gemaakt. Er zijn veel cijfers over tafel gegaan met betrekking tot de CIZ. Die cijfers zijn allemaal verschillend. Wij zouden graag een brief tegemoet zien, waarin staat wat de werkelijke cijfers zijn en waar dat geld aan besteed gaat worden. Die brief zouden wij graag voor de stemmingen in ons bezit willen hebben.
Er is uitgebreid gediscussieerd over de WMO. Die moet zorgdragen voor goede zorg op gemeentelijk niveau. Daarom heb ik met een aantal andere mensen de volgende motie opgesteld.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de AWBZ de afgelopen jaren is uitgebreid met meer taken dan zware, niet op herstel gerichte zorg waarvoor de AWBZ oorspronkelijk in het leven is geroepen;
van mening dat het beleid erop gericht moet zijn dat kortdurende, op herstel gerichte zorg zoveel mogelijk naar het verzekerd pakket moet worden overgeheveld;
voorts van mening dat mogelijk voordeel behaald kan worden door taken van ondersteunende en begeleidende aard, die thans in de AWBZ zitten, gefaseerd over te brengen naar een op gemeentelijk niveau uitgevoerde Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO);
constaterende dat de regering voorstelt de WMO per 1 januari 2006 in werking te doen treden, waarin naast de genoemde onderdelen van het AWBZ-pakket tevens de Welzijnswet en de WVG worden ondergebracht;
van oordeel dat de WMO zorgvuldig vormgegeven en ingevoerd moet worden;
spreekt uit dat:
- per 1 januari 2006 de enkelvoudige huishoudelijke hulp vanuit het pakket van de AWBZ naar de WMO overgeheveld moet worden en in deze kabinetsperiode de gehele huishoudelijke hulp, onder voorwaarde dat de pilots dit ondersteunen;
- met ingang van 2005 gestart moet worden met pilots, die nodig zijn om de bedoelde overheveling van de huishoudelijke hulp goed te laten verlopen;
- de regering in samenwerking met de gemeente en aanbieders van zorg, die zich daarvoor aangemeld hebben, met ingang van 2005 tevens met pilots kan starten ter ondersteuning van nadere besluitvorming over verbreding van de WMO;
verzoekt de regering, de Kamer over de resultaten daarvan halfjaarlijks te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vietsch, Van Miltenburg, Koser-Kaya, Arib en Nawijn.
Zij krijgt nr. 46(29800 XVI).
Mevrouw Kant (SP):
Heb ik het goed begrepen dat u het er niet mee eens bent dat de WMO per 1 januari 2006 wordt ingevoerd? Misschien kunt u in een paar zinnen proberen samen te vatten wat u met deze motie beoogt. Het is namelijk veel tekst.
Mevrouw Vietsch (CDA):
Wij beogen goede zorg te krijgen op gemeentelijk niveau en dat te activeren wat nu wellicht wat ingeslapen is. Wij beogen ook om een goed invoeringstraject te hebben van de dingen die overgaan. Per 1 januari 2006 is dat de enkelvoudige huishoudelijke zorg. Er moeten pilots worden gehouden om te weten waar je mee bezig bent en wat de problemen zijn, zodat je weet wat de valkuilen zijn. Daarnaast worden er een aantal andere pilots gestart om te kijken hoe je dingen kunt doen. Pilots doe je om te kijken wat de voor- en nadelen zijn. De commissie-Mosterd heeft altijd gezegd dat de Kamer vooraf heldere criteria moet maken, zodat je weet wat je moet registreren tijdens de pilot. Ik neem aan dat wij hierop terugkomen bij het WMO-debat. Afhankelijk van de resultaten van de pilot kunnen dingen al of niet ingevoerd worden. Dan weten wij over welke mensen wij het hebben en wat de problemen zijn.
Mevrouw Kant (SP):
Ik heb een heel korte vraag. Is het CDA nu wel of niet voor invoering van de WMO per 1 januari 2006? Dat heb ik nog steeds niet begrepen.
Mevrouw Vietsch (CDA):
Wij zijn voor invoering van de WMO, maar de vraag is wat er in de WMO zit. Daar is een discussie over. Het is duidelijk dat de WVG en de voorzieningen van de Welzijnswet erin zitten. Ik heb in eerste termijn gezegd dat het ook handig is om naar maatschappelijk werk te kijken, maar in het debat in december kunnen wij daarover verder discussiëren.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
In de discussie over de WMO zijn er twee punten die de mensen in het land en de gemeenten zorgen baren: de haalbaarheid van het invoeringstraject en de vraag wat er wel of niet in zit. Ik heb de staatssecretaris gevraagd of de gemeenten er per 1 januari 2006 klaar voor moeten zijn om op te vangen wat er in de WMO over komt. Dat verandert met deze motie ook niet, als ik het goed heb begrepen, want het was een heel lange motie. Is de boodschap aan de gemeenten nog steeds dat er per 1 januari 2006 één loket komt?
Ik versta een deel van de motie zo dat het in deze kabinetsperiode in ieder geval gaat om de huishoudelijke verzorging, afhankelijk van de pilots. Is er daarna een groot zwart gat, in die zin dat het daarbij kan blijven? Of moet de vormgeving worden bekeken, maar komt de rest ook wel? Ik denk dat de gemeenten dat ook wel graag helder willen hebben.
Mevrouw Vietsch (CDA):
Uit de pilots blijkt zin of onzin. Als het zinnig is, zal de Kamer of in ieder geval mijn fractie zeggen dat wij het moeten doen. Blijkt het onzinnig te zijn, dan zal mijn fractie zeggen dat wij het niet moeten doen. Vandaar dat wij zeggen dat er verschillende pilots moeten zijn, zodat wij weten waar wij over praten. Op 1 januari 2006 gaat het om de invoering van de enkelvoudige huishoudelijke zorg. Volgens de ondertekenaars is er voldoende draagvlak voor, maar wij zeggen wel dat dit heel zorgvuldig moet worden ingevoerd. De pilots op dit gebied moeten zo gauw mogelijk beginnen, zodat de overheveling zorgvuldig en zonder brokken gebeurt.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Is het In uw benadering denkbaar dat er na de overheveling van de enkelvoudige huishoudelijke zorg per 1 januari 2006, afhankelijk van de pilots, een streep wordt getrokken en dat dit alles is wat er in de WMO terechtkomt?
Mevrouw Vietsch (CDA):
Als ik zou zeggen dat dit zo is, zouden wij geen pilots voorstellen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik vraag niet of het zo moet, maar of het afhankelijk van de pilot denkbaar is dat u zegt: de ervaringen zijn zodanig dat wij het laten bij de enkelvoudige zorg, en dan zetten wij een punt met elkaar.
Mevrouw Vietsch (CDA):
Op het moment dat de pilots allemaal negatief zijn, zodat je zegt: jongens, waar zijn wij mee bezig, moet je dat gewoon constateren, maar zo ver ben ik niet, want anders zou ik geen pilots voorstellen.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
Omgekeerd zegt u dat de WMO vanaf 1 januari 2006 niet ingaat, maar dat dan alleen de enkelvoudige huishoudelijke hulp naar de gemeenten wordt overgeheveld, en verder helemaal niets.
Mevrouw Vietsch (CDA):
Het is zonde dat de discussie is versmald tot de vraag wat van de AWBZ overgaat naar de WMO. Voor mij is de discussie veel breder. Ik wil gewoon goede voorzieningen op gemeentelijk niveau, die preventief zijn voor de AWBZ doordat zij de samenhang in de gemeenschap bevorderen en zorgen dat er op gemeentelijk niveau opvang is of een kerksoos of een ouderensoos van weet ik veel wie. Dat wil ik. Dat geldt ook voor het buurtwerk. Al die dingen zijn in onze verzakelijkte maatschappij weggetrokken. Die kunnen via het WMO weer opgebouwd worden. De gemeenteraad krijgt bijvoorbeeld rapportages over hoe de voorzieningen het doen. Zij krijgen "best practices" van andere gemeenten onder ogen en kunnen zich dus spiegelen aan gemeenten van gelijke grootte. Op dat moment is de spin-off veel groter dan in de enge discussie over wat precies waar zit. Het moet gewoon goed en praktisch geregeld worden, zonder dat het veel geld kost. Vandaar dat er pilots komen om te zien wat het gemakkelijkste en wat met de minste bureaucratie kan plaatsvinden.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
Volgens mij is het van tweeën een. Of de WMO gaat in op 1 januari en dan ook in zijn geheel of de WMG gaat niet in omdat alleen de huishoudelijke hulp overgeheveld wordt. Alle andere zaken kan een gemeenten nu al organiseren.
Mevrouw Vietsch (CDA):
Mevrouw Tonkens kent de discussie over de WVG, waarbij procedures aan de orde zijn geweest over hoe en waar. Net is een discussie gevoerd over het persoonsgebonden budget. Moet die wel of niet bij de WVG ingevoerd worden? Ik heb die vraag ook gesteld. De Kamer moet over deze zaken discussiëren. Het gaat niet alleen om de zwart-wit stelling of het via het ene of het andere kanaal wordt gefinancierd. De WMO is meer. Wij moeten er dan ook voor zorgen dat het niet bij deze enge discussie blijft. Dat zou zonde zijn. Het zou een gemiste kans zijn.
Ik dank de staatssecretaris voor haar toezeggingen op het gebied van PGB. Wij willen een paar dingen echter iets eerder en sneller ingevoerd hebben. Wij willen niet wachten op het AO.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat PGB zorgvernieuwend en kwaliteitsverhogend kan werken;
overwegende dat mensen PGB zouden moeten kunnen gebruiken voor zorg in hospices;
van mening dat het PGB-budget gerelateerd moet zijn aan het budget van zorg in natura;
verzoekt de regering, zorg te dragen dat de cliënten met indicatie van de functie verblijf kunnen kiezen voor PGB,Vietsch
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vietsch, Van Miltenburg en Koser-Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 47(29800 XVI).
Mevrouw Vietsch (CDA):
Keuzevrijheid is belangrijk. Dat is een van de redenen waarom wij marktwerking willen stimuleren. Marktwerking is tegengesteld aan eisen zoals normen voor het maximaal aantal plaatsen van instellingen, terreinen en dat soort zaken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat mensen moeten kunnen kiezen waar en hoe zij willen wonen binnen de gebruikelijk financiële randvoorwaarden;
verzoekt de regering, zorg te dragen dat er geen afbouw en extramuralisering plaatsvindt tegen de wensen van de in die AWBZ-instellingen wonende cliënten in,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vietsch, Van Miltenburg en Koser-Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 48(29800 XVI).
Mevrouw Vietsch (CDA):
Wij hebben de antwoorden gemist over het leeghouden van bedden in verzorgingshuizen. De staatssecretaris gaat in de schriftelijke beantwoording wel in op verpleeghuizen. Ik doel echter op het voorbeeld dat een verstandelijk gehandicapte een blindedarmoperatie ondergaat in het ziekenhuis en bij terugkomst ziet dat haar bed weg is. Zij moet opnieuw op de wachtlijst. Dat zijn situaties die wij onacceptabel vinden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de AWBZ-instellingen geen budget krijgen voor cliënten die door een tijdelijke ziekenhuisopname en dergelijke niet in een instelling kunnen verblijven;
overwegende dat mensen in een AWBZ-instelling wonen;
van mening dat de kamer c.q. het bed van de cliënt vrijgehouden moet worden tijdens een tijdelijke ziekenhuisopname en dergelijke;
verzoekt de regering, zorg te dragen voor aanpassing van de budgetten zodat een cliënt na de ziekenhuisopname weer kan beschikken over het bed in zijn kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vietsch, Van Miltenburg en Koser-Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 49(29800 XVI).
Mevrouw Vietsch (CDA):
Ik merk nog op dat het allemaal budgettair neutraal kan geschieden door alle budgetten op dat vlak aan te passen.
De heer Nawijn (LPF):
Mijnheer de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de uitvoerige wijze waarop zij zijn ingegaan op mijn inbreng. Ik roep nog even in herinnering dat Pim Fortuyn altijd heeft gepleit voor marktwerking in de zorg en ik vind dat deze bewindslieden daar een goede aanzet toe geven. De minister en de staatssecretaris kunnen dus op de steun van mijn fractie rekenen. Ook Pim Fortuyn zei dat er geen geld bij moest, maar dat er eerst gesaneerd moest worden. Dat dit nodig is, hebben wij wel gehoord in deze discussie. Ik ben dan ook blij dat het gaat gebeuren.
Ik ben blij met de toezeggingen van de staatssecretaris op het punt van de kwaliteit van verzorgings- en verpleeghuizen. Zij sprak over transparantie en zij wil de inspectie daar een belangrijke taak in geven. In de uitkomsten van het onderzoek worden verpleeg- en verzorgingshuizen bij naam genoemd, want daar hebben de burgers recht op. Dan kunnen zij een duidelijke keuze maken.
Dan heb ik nog twee moties. De eerste motie is voor de minister en die gaat over de export van Nederlandse kennis en deskundigheid op medisch gebied. Ik weet dat het Erasmusziekenhuis in Rotterdam daarmee worstelt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende:
- dat Nederland op sommige terreinen van de medische zorg wat betreft kennis en deskundigheid voorop loopt in de wereld;
- dat het thans niet mogelijk is deze kennis op commerciële manier te exporteren;
constaterende dat de export van deze kennis en deskundigheid van medische zorg een bijdrage kan leveren aan de door de regering voorgestane uitbreiding van de Nederlandse kenniseconomie;
verzoekt de regering, deze vorm van export op korte termijn mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Nawijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 50(29800 XVI).
De heer Nawijn (LPF):
Een punt dat mij heel erg dwarszit, is de AWBZ-zorg aan Nederlanders in het buitenland. De staatssecretaris geeft aan dat het de bedoeling is dat zij dezelfde hulp krijgen. In Spanje kennen ze echter de huishoudelijke hulp niet in de verpleeghuiszorg. Deze mensen zouden er dus op achteruitgaan, met wellicht als consequentie dat zij weer naar Nederland komen. Dan is goedkoop duurkoop. Daarom dien ik de volgende motie in met het verzoek aan de regering om dat goed te onderzoeken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,Nawijn
overwegende dat:
- de regering verregaande plannen heeft om een deel van de medische voorzieningen voor ouderen die thans via de AWBZ worden gefinancierd over te hevelen naar de WMO, waarbij de uitvoering van deze laatstgenoemde wet wordt overgedragen aan de gemeenten;
- veel Nederlanders in het buitenland jarenlang al dan niet vrijwillig premie hebben betaald ter dekking van de kosten van de uitvoering van de AWBZ;
- thans dreigt dat deze groep Nederlanders, waaronder veel ouderen, verstoken zullen blijven van de in deze motie bedoelde medische hulp;
constaterende dat deze groep Nederlanders gedwongen zou moeten worden naar Nederland terug te keren, indien zij op deze in de motie bedoelde medische hulp al dan niet in de toekomst zijn aangewezen, met alle gevolgen van dien voor de druk op de bedoelde medische voorzieningen in Nederland;
verzoekt de regering:
- te onderzoeken wat de consequenties zijn van het genoemde regeringsvoornemen voor deze groep oudere Nederlanders en desgewenst daaromtrent voor hen compenserende maatregelen te treffen;
- de Kamer hieromtrent te berichten alvorens de behandeling van de WMO in de Tweede Kamer zal plaatsvinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Nawijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 51(29800 XVI).
Mevrouw Kant (SP):
Geldt wat u in deze motie vraagt niet ook voor alle mensen in Nederland die AWBZ-premie betaald hebben?
De heer Nawijn (LPF):
Ja, natuurlijk.
Mevrouw Kant (SP):
U vraagt de regering specifiek te kijken naar de gevolgen voor de mensen in Spanje. Als wij die zorg uit de AWBZ halen en door de gemeenten laten uitvoeren, is het ook maar de vraag wat je krijgt. Dat kan per gemeente verschillen. Het gaat ook om mensen die jarenlang AWBZ-premie hebben betaald.
De heer Nawijn (LPF):
Dat ligt anders, want als ze in Nederland wonen, kunnen ze die hulp bij de gemeente vragen.
Mevrouw Kant (SP):
Dat hoopt u, maar dat recht is er niet meer, in Spanje noch in Nederland!
De heer Nawijn (LPF):
In antwoord op mijn desbetreffende schriftelijke vraag, heeft de staatssecretaris gesteld dat het geen volksverzekering is, maar een recht op grond van een verzekering. De mensen die in het buitenland wonen, hebben geen enkele kans, want de WMO geldt daar niet. Daarom kunnen ze ook geen beroep op die hulp doen. Ik vraag om de consequenties daarvan in kaart te brengen. Anders komen de mensen die nu in het buitenland wonen gewoon weer terug naar Nederland en kloppen ze bij een gemeente aan. Dan hebben ze na zes weken wel die hulp!
De heer Heemskerk (PvdA):
Ik ken in ieder geval één iemand die vrijwel het hele jaar in Spanje woont en ongeveer drie weken in Nederland verblijft, namelijk sinterklaas. Als huishoudelijke hulp onder de WMO wordt gebracht, wilt u dan sinterklaas ook huishoudelijke hulp in Spanje geven? Wilt u de provincies in Spanje onderdeel maken van de WMO?
De heer Nawijn (LPF):
Ik heb het natuurlijk niet over sinterklaas, mijnheer Heemskerk, maar over veel Nederlanders. U moet er maar eens gaan kijken om welke mensen het gaat. Er zitten er ook heel wat waarvoor uw partij zegt op te komen. Ik zou er dan ook maar niet al te denigrerend over praten!
Het gaat mij erom dat deze mensen verstoken blijven van die hulp. Als zij die echt nodig hebben, komen ze gewoon terug naar Nederland en zijn wij hier duurder uit dan wanneer wij hen die hulp daar zouden bieden als ze althans premie hebben betaald, want daar gaat het natuurlijk wel om!
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun toezeggingen, met name waar het de hulpmiddelenregeling gaat, en ik dank met name de staatssecretaris voor haar positieve opmerkingen over het consultatiebureau voor ouderen. Wellicht kunnen wij van dat consultatiebureau een apart prestatieveld in de WMO maken, maar ik neem aan dat wij daar in december wel weer over komen te spreken.
Als het gaat om de kwaliteit in de ouderenzorg en de AWBZ-sector zijn de staatssecretaris en ik het wel met elkaar eens dat er geen wettelijke afspraken moeten komen. Ik heb mijn teleurstelling uitgesproken over het feit dat daarover niets in het convenant is opgenomen, maar zij heeft mij er wel van overtuigd dat het haar wel menens is. Mochten er straks onverhoopt toch kwaliteitsproblemen ontstaan, hoop ik dat dit dan ook wel zal blijken.
Van innovatie heb ik een heel concreet voorbeeld genoemd, namelijk de kousenuittrekmachine. Hoewel velen daarover hebben gelachen, zou ik graag zien dat de staatssecretaris aan de hand van dit concrete voorbeeld eens laat zien wat er kan veranderen in de bekostigingssystematiek om ervoor te zorgen dat het voor een aanbieder interessant wordt om dat apparaat te leveren in plaats van er iemand van het kousenteam naar toe te sturen.
De staatssecretaris zei zojuist dat zij niet van plan is om de hoogte van het PGB te verlagen, maar in de schriftelijke antwoorden stelt zij toch dat de kostenopbouw van het PGB niet langer gekoppeld zal zijn aan de huidige 70% van het naturatarief. Als die koppeling er niet meer is, kan dat toch betekenen dat het bedrag voor het PGB lager kan uitvallen dan de huidige 70%? Is het dan nog wel mogelijk dat mensen met hun PGB zorg kunnen inkopen, want dat tarief is natuurlijk wel gebaseerd op hetgeen mensen voor die zorgverlening vragen. Daar waren mijn vragen op gericht en ik zie dan ook graag dat de staatssecretaris daarop nogmaals reageert. Bovendien vraag ik haar nogmaals in te gaan op de mogelijkheden van het PGB in de WMO. De staatssecretaris zegt dat zij het PGB belangrijk vindt en dat zij wil dat gemeenten het PGB aanbieden. Zij zegt dat er al veel gemeenten zijn die dit doen, maar volgens mij zijn er op dit moment slechts drie gemeenten die binnen de WVG experimenteren met het PGB. Kan zij niet wat verder gaan in haar toezegging dan de gemeenten alleen nadrukkelijk te vragen of zij het PGB willen invoeren? Mijn fractie vindt dit echt te mager.
Ik zal nu nog drie moties voorlezen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,Van Miltenburg
constaterende dat vermaatschappelijking van de zorg al sinds jaren het zwaartepunt is voor de care;
overwegende dat deze Kamer al meermalen haar twijfel heeft uitgesproken over het tempo waarin dit gebeurt;
van mening dat mensen in een intramurale instelling niet gedwongen mogen worden om buiten de instelling te gaan wonen;
verzoekt de regering, een visienotitie te schrijven over de voortgang van de vermaatschappelijking van de zorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Miltenburg, Vietsch en Koser-Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 52(29800 XVI).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er onvoldoende helderheid bestaat over de positie van het persoonsgebonden budget in een veranderende ABWZ;
van mening dat het persoonsgebonden budget ook in de toekomst een belangrijk onderdeel van de AWBZ moet blijven;
verzoekt de regering, een visienotitie te schrijven over de toekomstige positie van het persoonsgebonden budget in een gemoderniseerde AWBZ,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Miltenburg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 53(29800 XVI).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het bevorderen van bewegen en sport na schooltijd een bijdrage levert aan een zinvolle en gezonde vrijetijdsbesteding van jongeren;
constaterende dat het buurt-onderwijs-sportbeleid (BOS) hieraan een bijdrage kan leveren;
constaterende dat het budget voor dit beleid is overgedragen aan de directie Sport, maar dat de uitvoering van de regeling bij de directie Lokaal beleid ligt;
verzoekt de regering, ook de uitvoering van het BOS-beleid bij de directie Sport onder te brengen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Miltenburg en Rijpstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 54(29800 XVI).
Mevrouw Schippers (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Op onderdelen van het preventiebeleid blijft er een verschil van inzicht bestaan. De minister is bereid over integraal beleid inzake preventie met zijn collega van VROM te spreken. Voeg daarbij Onderwijs, Sociale Zaken, Verkeer en Waterstaat en andere departementen die randvoorwaarden scheppen waarbinnen wij al onze beslissingen nemen over de keuze van een vervoermiddel, vrijetijdsbesteding, voedsel, enz. en een eerste kleine stap is wat ons betreft gezet.
Belangrijk preventief beleid gericht op kinderen is het voorkomen en vroeg onderkennen van ziekte, mishandeling, etc. Wij kennen daarvoor in Nederland de consultatiebureaus voor kinderen tot en met vier jaar en het bezoek aan de schoolarts voor kinderen van vijf, negen en dertien jaar.
De VVD-fractie vindt het belangrijk dat een bezoek aan de schoolarts verplicht wordt gesteld. Ouders die over de schreef gaan en hun kinderen mishandelen, zullen zo'n bezoek logischerwijze niet toestaan en zo vervalt een belangrijke signaleringsfunctie.
Verder willen wij deze controles in de belangrijke leeftijdsgroep van basisschoolleerlingen intensiveren. Als begin en eerste stap is de toevoeging van een extra controle al een sterke vooruitgang, omdat ieder kind dan om de twee jaar wordt gezien.
Ten derde zijn wij van mening dat deze controle niet altijd door een arts hoeft te worden uitgevoerd. De eerste stap, namelijk een extra controle, kan prima worden uitgevoerd door een verpleegkundige. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris.
Het antwoord van de minister op mijn vragen over de traumahelikopters verbaast mij in meerdere opzichten. Dit geldt in de eerste plaats voor het argument dat helikopters niet in het donker kunnen vliegen. Dit hoor ik echt voor het eerst. Betekent dit dat helikopters 's zomers langer vliegen, van een uur of vijf tot een uur of elf, en 's winters korter?
Ik ben positief verrast door de extra kosten van 2,5 mln euro die met een aanzienlijke verbetering zijn gemoeid. Het CVZ doet momenteel onderzoek naar de organisatie en aansturing van de traumacentra en de inzet van deze helikopters. Wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Ik zie het met grote belangstelling tegemoet, maar wij spreken nu over de begroting en ik wil nu al aangeven dat ik mij de ruimte voorbehoud om hierop terug te komen bij de behandeling van de voorjaarsnota.
De minister verwacht dat in 2005 4,5 mld euro wordt uitgegeven aan geneesmiddelen. Dat is een kostenstijging van 11%, terwijl een convenant is gesloten, de generieke middelen stukken goedkoper worden en de no claim volgend haar ingaat. Dat zijn dus besparingen. Kan de minister aangeven waarin die 11% groei zit? Het is wel erg veel geld om in te boeken. Waarom doet de minister dat?
In de Tweede Kamer, ook in het debat van vandaag en eergisteren, blijkt dat wij als Kamer de neiging hebben makkelijk naar wetgeving te grijpen. Dat is ook eenvoudiger dan het systeem zelfreinigend en sluitend te maken. Maar het is al snel contraproductief als wij in de hervorming van ons stelsel de vrijheden die nodig zijn om het systeem te laten werken, weer dicht regelen. Ik zeg namens mijn fractie dan ook in ieder geval toe dat wij hierin terughoudend zullen zijn en alleen naar wetgeving zullen grijpen als evident is dat er geen andere weg is om onze doelstellingen te bereiken.
Ik sluit af met een motie die voor zichzelf spreekt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat voor de controlerende taak van de Kamer het essentieel is dat er goed inzicht bestaat in de uitvoering van het afgesproken subsidiebeleid;
constaterende dat deze informatie slechts gedeeltelijk beschikbaar is en dat, daar waar deze wel beschikbaar is, het overzicht ontbreekt doordat deze informatie verspreid staat in de begroting van het ministerie van het ministerie van VWS;
constaterende dat hierdoor het overzicht en inzicht in het beleid ontbreekt;
verzoekt de regering, jaarlijks bij de begroting een apart overzicht te voegen van het totale bedrag dat beschikbaar is voor zowel instellings- als projectsubsidies, en daarbij aan te geven welk bedrag voor welke doelstelling is gereserveerd, en welk bedrag voor hoelang vastligt in reeds toegekende projectsubsidies,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Schippers, Buijs, Koser-Kaya, Nawijn en Heemskerk.
Zij krijgt nr. 55(29800 XVI).
Mevrouw Kant (SP):
Het is een beetje jammer dat de minister enigszins badinerend heeft gereageerd op het manifest van een aantal mensen uit de zorg, te weten deskundigen, wetenschappers en mensen uit de praktijk. Hij zei dat het er maar veertig waren. Het zijn er inmiddels tegen de duizend en dat is natuurlijk het begin van een beweging van mensen in de zorg die er anders over denken. De minister zal er dus nog van horen. Dit is niet het eind, maar het begin. Ik probeer er al jaren met de minister over in debat te gaan en blijf het proberen. Maar het valt mij iedere keer weer tegen hoe weinig inhoudelijk de discussie verloopt. Misschien wil de minister vandaag in ieder geval nog ingaan op de kritiek die de Raad van State heeft geuit specifiek op het punt van de marktwerking in het nieuwe zorgstelsel. Die was namelijk niet kinderachtig. De minister heeft dit punt na een verzoek van mij in eerste termijn nog niet behandeld.
De onderschrijvers van het manifest zouden geen alternatief hebben. Dat is natuurlijk onzin. In het manifest hebben zij vooral vastgesteld dat het niet de goede route is en tot welke problemen die leidt. Dat wil niet zeggen dat het niet anders en beter kan in de zorg en dat er niet de nodige alternatieven voor zijn. Een van de mogelijkheden voor een alternatief is, dat je beter kijkt welke instelling en welke zorgaanbieder het goed doet en waar dat aan ligt. Je kunt er dan voor zorgen dat anderen het ook beter gaan doen. Met een Engels woord heet dat "benchmarking", maar dat vind ik een te beperkte opvatting ervan, want het gaat om meer dan alleen management. Ook in Groot-Brittannië kennen ze instituten die hier speciaal naar kijken en er specifiek voor zorgen dat wat goed is, overal gedaan wordt. Ik zou wensen dat we daar in Nederland ook naartoe gingen. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een instelling op het gebied van kwaliteit en management in de zorg, die instellingen met elkaar vergelijkt, en instructies geeft wat er waar en hoe beter kan, gewenst is;
constaterende dat er vergelijkbare instellingen zijn in Groot-Brittannië en Duitsland;
verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor zo'n instelling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 56(29800 XVI).
Mevrouw Kant (SP):
In Groot-Brittannië heet het instituut "the National Institute for Clinical Excellence". Duitsland heeft er weer een andere naam voor. Ik hoop dat de minister het onderwerp serieus wil bekijken.
Ik heb nog een heel korte vraag over de heart mate. Wij hebben er niet echt lang bij stilgestaan. De minister heeft schriftelijk geantwoord dat hij binnenkort een beslissing neemt of deze wel of niet vergoed wordt. Totdat hij die beslissing neemt, kunnen zich hier en daar financiële knelpunten voordoen. Wil de minister toezeggen dat financiën niet de reden mogen zijn waarom iemand die op een heart mate aangewezen is, deze in deze tussenliggende periode niet kan krijgen? Ik hoop dat daar een toezegging op kan komen.
De staatssecretaris heeft mijn vragen over maatschappelijke opvang niet beantwoordt, maar dat gaat zij vast en zeker nog doen in de tweede termijn. Voor de jus heb ik daar nog een motie bij.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een tekort is aan 24-uursopvang en doorstroommogelijkheden in de maatschappelijke opvang;
verzoekt de regering, het initiatief te nemen om in samenspraak met gemeenten en het COA te onderzoeken of vrijkomende opvangplaatsen van het COA en/of leegstaande kantoorruimte in de gemeenten ingezet kunnen worden voor dak- en thuislozen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kant, Tonkens en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 57(29800 XVI).
Mevrouw Kant (SP):
Tot slot heb ik nog een motie over IVF, die voor zich spreekt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit de beroepsgroep van gynaecologen signalen komen dat de maatschappelijke en medische gevolgen mogelijk positiever zijn indien er bij IVF meer behandelingen vergoed worden in combinatie met het terugplaatsen van minder embryo's;
verzoekt de regering, het initiatief te nemen om met de betrokken beroepsgroep afspraken te maken over onderzoek hiernaar,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 58(29800 XVI).
Mevrouw Koser-Kaya (D66):
Voorzitter. Mijn collega Bakker heeft bij de APB aan de minister van Financiën gevraagd om inzicht in de totale bezuiniging op de jeugdzorg, afgezet tegen alle extra investeringen. Dat antwoord blijft steeds uit. Ik wil nu dat het kabinet ons binnen een week die gegevens overzichtelijk aanlevert. Los daarvan heb ik het in eerste termijn gehad over de bureaucratie en de verkokering in de jeugdzorg. Ondanks de toezeggingen van de staatssecretaris, waar ik heel blij mee ben, wil ik hierover een motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het van groot belang is dat de jeugdzorg in Nederland ontdaan wordt van haar verstikkende bureaucratische deken;
constaterende dat de jeugdzorg verkokerd is;
constaterende dat de operatie Jong in het leven is geroepen om de op jeugd gerichte aanpak te versterken en de verkokering te doorbreken;
constaterende dat ook operatie Jong geconfronteerd wordt met verkokering;
verzoekt de regering, vóór 1 april 2005 een concreet actieplan te maken dat aangeeft hoe de verkokering in de jeugdzorg wordt aangepakt en hoe de financiële geldstromen in de jeugdzorg lopen en daarin zichtbare en afrekenbare doelstellingen op te nemen voor het terugdringen van overhead en bureaucratie en verbetering van de toegankelijkheid van de jeugdzorg voor kinderen en ouders,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koser-Kaya, Arib, Nawijn, Rouvoet, Tonkens, Vietsch, Van Miltenburg en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 59(29800 XVI).
Ik zie dat de heer Nawijn op de motie wil reageren, maar dat sta ik niet toe aangezien hij de motie zelf heeft ondertekend.
Mevrouw Koser-Kaya (D66):
Ik heb in eerste termijn aangegeven dat het prima is dat er privé-klinieken komen, maar mensen moeten wel de kwaliteit krijgen waarop zij recht hebben. Een keurmerk zou daarvoor het juiste middel zijn. De minister antwoordt mij schriftelijk dat hij geen keurmerk wil en meer gelooft in zelfregulering. Hier ben ik verbaasd over. Het mag toch niet zo zijn dat een arts weg kan komen met een verwijzing naar defecte apparatuur, zoals de Nederlandse oogarts in Spanje bij wie negen van de tien laserbehandelingen tot blindheid hebben geleid? Bovendien geven keurmerken meer inzicht in de kwaliteit en gang van zaken. Dit komt de patiënt ten goede. Dat wil de minister toch ook? Anders draait hij toch ook voor de kosten op?
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun uitgebreide beantwoording. Het voorstel over de topinkomens van de CDA-fractie lijkt ons een schijnbeweging, want dat doet niets daaraan. Ieder excuus dat men verzint om een hoger salaris te blijven of te gaan ontvangen is meteen geldig. Daarom hebben wij een motie die er wel iets aan doet en daadwerkelijk grenzen stelt aan de topsalarissen in de zorg.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet van oordeel is dat de salarissen in de (semi-)publieke sector niet hoger mogen zijn dan het salaris van de minister;
overwegende dat een gedragscode, al dan niet wettelijk vastgelegd, te vrijblijvend is omdat nog steeds mag worden afgeweken van de norm;
verzoekt de regering om in de AMvB over de beloningsstructuur in het kader van de WTZi op te nemen dat het salaris van topfunctionarissen in de zorg het salaris van de minister niet mag overstijgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens, Nawijn en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 60(29800 XVI).
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
De volgende motie heeft betrekking op bureaucratie. Daar hebben wij al veel over gesproken, dus ik kan het kort houden. In ieder geval is de motie geïnspireerd op het Kamerlid Ross.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat zorgverleners erg veel tijd kwijt zijn aan bureaucratie;
constaterende dat kabinet en Kamer bureaucratievermindering in de zorg een belangrijke prioriteit vinden;Tonkens
overwegende dat de bureaucratie in de zorg niet lijkt af te nemen en dat het beleid gericht op bureaucratievermindering dus wel een impuls kan krijgen;
spreekt uit te willen komen tot experimenten met regelarme zorginstellingen;
verzoekt de regering, dit zo spoedig mogelijk tot uitvoering te brengen en de Kamer hierover voor het kerstreces te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens, Nawijn en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 61(29800 XVI).
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
De volgende motie gaat over de kwestie van de emancipatie-effectrapportage in de WMO.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Wet maatschappelijke ondersteuning aanzienlijke emancipatie-effecten zal hebben, bijvoorbeeld een toenemend beroep op mantelzorgers;
overwegende dat het belangrijk is om deze effecten in beeld te hebben vóór tot besluitvorming wordt overgegaan;
constaterende dat de komende maanden de voorbereiding van de besluitvorming inzake de WMO zal plaatsvinden;
verzoekt de regering om een emancipatie-effectrapportage toe te passen op het conceptvoorstel WMO en beide gezamenlijk aan de Kamer aan te bieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 62(29800 XVI).
Mevrouw Tonkens (GroenLinks):
Ten slotte dien ik een motie in over de instelling van een Ombudsman Onbegrijpelijke Taal.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering wil dat burgers zich meer gaan opstellen als kritische consumenten;
overwegende dat heldere en overzichtelijke informatie daarvoor noodzakelijk is;
overwegende dat veel brieven, brochures en formulieren echter vol staan met jargon, moeilijke begrippen en ingewikkelde tabellen;
overwegende dat het ontbreekt aan een aanspreekpunt waar klachten over deze brieven, brochures en formulieren worden gewogen, gebundeld en van commentaar voorzien;
verzoekt de regering om de mogelijkheid om een Ombudsman Onbegrijpelijke taal in te stellen, te onderzoeken en de Kamer hierover voor het kerstreces te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 63(29800 XVI).
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording. In ieder geval zijn in de ogen van mijn fractie alle vragen aan de orde geweest. Toch is mijn fractie niet gerust is op een groot aantal ontwikkelingen. Dat is niet alleen aan de beantwoording van de bewindslieden te wijten. Wij staan voor een groot aantal ingrijpende opgaven. Veel dingen houden ons bezig in de zorg. Allereerst zijn wij ongerust over de medisch-ethische ontwikkelingen. Wij zullen voortdurend de vinger aan de pols moeten houden. Wij krijgen nog een aantal intensieve debatten hierover. Ik bedank de bewindslieden overigens voor hun toezeggingen over de richtlijnen inzake terminale sedatie en de adoptiemogelijkheid als alternatief voor zwangerschapsafbreking bij de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap.
Wij hebben met anderen over het punt van de premiestijging gesproken; ook daarbij zullen wij de vinger aan de pols moeten houden. Wij zijn er niet gerust op. Hetzelfde geldt voor de topsalarissen in de zorg. Daar zijn moties over ingediend en wij zullen ons stemgedrag daarover bepalen.
Over de WMO is al veel gezegd. Wij houden ons hart vast voor de ontwikkelingen daarin. Er is een breed gesteunde motie van mevrouw Vietsch en een aantal andere collega's, waarvoor wij op zichzelf veel sympathie hebben. Wij zijn het uiteraard eens met die heel grote voorzichtigheid, de extra voorzichtigheid die er met deze motie wordt ingebracht. Tegelijkertijd voorziet mijn fractie dat wij per 1 januari 2006 een geforceerd begin zullen maken met een operatie waarmee wij een heleboel gaan vragen van de gemeenten, die op dat moment allemaal één loket klaar moeten hebben. Dit terwijl wij nog niet weten of de WMO uiteindelijk meer om de hakken gaat hebben dan de enkelvoudige huishoudelijke zorg. Ik kan mij voorstellen dat veel gemeenten er grote moeite mee hebben. Dat is de keerzijde van de voorzichtige benadering die wij nu op zichzelf steunen, maar volgens mij wordt de onzekerheid voor veel gemeenten alleen maar groter. Ik zit wel met een dilemma, want ik begrijp uit de toelichting dat het niet uitgesloten is dat – naast de dingen die de gemeenten toch al doen – de WMO uiteindelijk niet meer zal behelzen dan de alfahulp, de enkelvoudige huishoudelijke hulp. Wij vragen dan wel heel veel van de gemeenten. Vandaar dat ik moeite blijf houden met het invoeringstraject.
Ik wil twee moties indienen. Een gaat over het imago van de zorgsector waar wij nog grote zorgen over hebben.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,Rouvoet
constaterende dat het werken in de zorg door de beroepsgroep zelf wordt ervaren als prachtig werk, maar dat zij tegelijk reële problemen ervaren om voldoende zorg en aandacht te geven aan patiënten;
voorts constaterende dat achterblijvende kwaliteit van de zorg in een aantal zorginstellingen regelmatig tot negatieve berichtgeving leidt waardoor het imago van de zorgsector onder druk staat;
overwegende dat dit repercussies kan hebben voor de beschikbaarheid van personeel, wat bij een stijgende zorgvraag onwenselijk is;
verzoekt de regering, in samenspraak met brancheorganisaties en beroepsbeoefenaren in de zorgsector te komen tot een geloofwaardige en samenhangende strategie om het imago van het werken in de zorg te verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Arib, Tonkens, Nawijn en Van der Vlies.
Zij krijgt nr. 64(29800 XVI).
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik stel ook een motie voor over het PGB. Ik heb de motie van mevrouw Arib medeondertekend over het behoud van het PGB na de overgang van de AWBZ naar de WMO. Wat de normering van de mantelzorg betreft heeft de staatssecretaris weliswaar een opening geboden, maar niet de volledige toezegging gedaan dat zij met voorstellen zal komen voor normering van de tegemoetkoming aan mantelzorgers uit het PGB. Als dat anders is, hoor ik het graag, maar veiligheidshalve stel ik een motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de tegemoetkomingen voor mantelzorg uit het PGB, verleend door personen uit de familiekring, niet genormeerd zijn en dat dit in sommige gevallen leidt tot zeer hoge tegemoetkomingen;
overwegende dat instandhouding van het PGB dringend gewenst is vanuit het oogpunt van de zelfstandigheid en inkoopmacht van zorgvragers;
voorts overwegende dat beheersing van de PGB-uitgaven daaraan bijdraagt;
verzoekt de regering, voorstellen uit te werken ter normering van de tegemoetkoming voor mantelzorg uit het PGB, verleend door personen uit de familiekring,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 65(29800 XVI).
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik maak een laatste opmerking.
De voorzitter:
U krijgt ruzie met uw fractievoorzitter.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
In een unilateraaltje moet het lukken om één minuut los te krijgen.
De opbrengst van de motie is geraamd op 20 tot 25 mln. Dat bedrag zou wat mij betreft ter versterking van de eerste lijn mogen worden aangewend. Daar hebben wij dringend behoefte aan.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Heeft de heer Rouvoet aanwijzingen dat het heel vaak gebeurt dat mensen vanuit een PGB in de privé-sfeer heel hoge salarissen uitkeren of zijn het incidentele gevallen?
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik beschik niet over cijfers, maar ik weet wel, ook van de vereniging van budgethouders, dat de vergoedingen vanuit het PGB voor mantelzorgers sterk uiteenlopen. Er zullen geen topsalarissen uit worden betaald, maar het loopt ver uiteen. Veel mensen vinden dat zeer ongewenst. Laten wij kijken of wij tot een normering kunnen komen.
Ik heb gepleit voor een verschuiving binnen de 10 mln voor de palliatieve zorg. Ik heb de staatssecretaris zo begrepen dat zij dat wil koppelen aan de introductie van de functierittenbekostiging in de intramurale zorg. Over de verschuiving binnen die 10 mln euro zouden we dan verder kunnen spreken.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Van mijn kant alleen een motie in tweede termijn.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de praktijk van de palliatieve zorgverlening op plaatselijk niveau allerlei knelpunten optreden die uitbreiding van het voorzieningenniveau van deze zorg belemmeren;
van mening dat concrete plaatselijke initiatieven voor palliatieve zorg niet mogen stranden op regels over schaalgrootte van die palliatieve unit,
voorts van mening dat verbetering van de samenwerking op plaatselijk niveau mogelijk is, zoals blijkt uit de praktijk in het Verenigd Koninkrijk;
verzoekt de regering om een verbetering van de palliatieve zorg op plaatselijk niveau te bevorderen door de belemmeringen inzake schaalgrootte te doen wegnemen en tegelijkertijd voorstellen te doen ontwikkelen die de lokale samenwerking ten behoeve van een multidisciplinaire aanpak kunnen verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Arib, Kant, Nawijn, Rouvoet en Tonkens.
Zij krijgt nr. 66(29800 XVI).
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Gebleken is dat er behoefte bestaat aan de agendering van een verslag van een algemeen overleg (VAO) over de Europese Top. Daarna is er een VAO over huwelijksmigratie. Bij het eerste VAO maak ik gebruik van de gisteren bij de regeling van werkzaamheden verkregen machtiging om in te stemmen met het houden van het VAO. Deze twee VAO's zullen maximaal 20 minuten in beslag nemen, waarna er rond 16.55 uur stemmingen zullen plaatsvinden. Om 17.00 uur, laat ik pessimistisch zijn om 17.10 uur, gaan we door met het antwoord van de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarmee zijn we op tijd klaar voor de dinerpauze.
De vergadering wordt van 16.26 uur tot 16.30 uur geschorst.
Voorzitter: Ten Hoopen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20042005-877-897.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.