Aan de orde is de behandeling van:

het Voorstel van wet van het lid Noorman-den Uyl houdende vaststelling van een wet inzake ondersteuning van alleenstaande ouders bij arbeid en zorg (Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders) (29948).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet niet alleen mevrouw Noorman-den Uyl en staatssecretaris Wijn van harte welkom, maar ook mevrouw Pinkus en de heer Van Leeuwen, medewerkers van mevrouw Noorman-den Uyl.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Aan mij de eer om dit debat te openen. Met veel plezier zwaai ik de initiatiefneemster alle lof toe voor dit belangrijke wetsvoorstel. Het wetsvoorstel getuigt van vindingrijkheid, want mevrouw Noorman heeft een creatieve oplossing gevonden voor een belangrijk probleem. In de schriftelijke voorbereiding heeft mijn fractie dan ook al aangegeven dat het wetsvoorstel een goed initiatief is dat een oplossing biedt voor een aantal belangrijke problemen.

Voordat de initiatiefneemster naast haar schoenen gaat lopen, maak ik nog wel de volgende kanttekening. In de memorie van toelichting staat dat in dé politiek consensus bestaat over het werken door ouders met kleine kinderen. Mijn fractie heeft in het verleden echter altijd benadrukt dat wij er de voorkeur aan geven dat ook alleenstaande ouders in de bijstand met kleine kinderen moeten kunnen kiezen tussen werk en zorg of voor een combinatie daarvan. Wij meenden namelijk dat een sollicitatieplicht voor deze groep mensen heel negatieve gevolgen zou kunnen hebben. De kern van het probleem daarbij en zeker ook in dit debat is dat het zo moeilijk is om arbeid en zorg te combineren. Dit probleem staat overigens los van het gegeven dat een investering in de opvoeding van kinderen een belangrijke investering de toekomst is. In ieder geval in de nieuwe wet – ik noem de Wet werk en bijstand nog maar even zo – is de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders in de bijstand met de nodige voorwaarden omkleed. Mijn fractie heeft zich daar ook bij neergelegd. Ik heb in het initiatiefwetsvoorstel geconstateerd dat de initiatiefneemster die voorwaarde overneemt. Wij zijn het er van harte mee eens dat er vooral gekeken moet worden naar belangrijke voorzieningen zoals kinderopvang, de mogelijkheden van scholing en in zijn algemeenheid de belastbaarheid voor werk van een alleenstaande ouder met kleine kinderen.

Voorzitter. Het voordeel van dit wetsvoorstel is naar de mening van de SP-fractie heel duidelijk dat alleenstaande ouders met kinderen onder de 16 jaar de mogelijkheid krijgen om uit de bijstand te komen, om inkomen te verwerven dat zij mogen houden en dan ook nog inkomen dat vaak hoger is dan het bedrag dat zij op grond van de bijstand zouden krijgen. Dat is, hoe je het ook wendt of keert, een belangrijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie, waarin alleenstaande ouders in de bijstand hun inkomen meestal voor het grootste gedeelte dienen in te leveren. Het biedt ook een belangrijk aanknopingspunt om het armoedeprobleem aan te pakken. Naar mijn idee heeft de initiatiefneemster daar terecht op gewezen. Het armoedeprobleem staat juist deze weken weer volop in de belangstelling van de Nederlandse samenleving, niet in het minst door het trieste verschijnsel van een ware run op de voedselbanken en op hulpverlening door de kerken, zoals recent nog in het nieuws was, en door het feit dat mensen die al jaren op het minimum zitten, blijven klagen dat de armoede niet meer op te lossen lijkt. Als laatste voordeel wil ik noemen dat dit wetsvoorstel verder kijkt dan alleen de strikt bij de WWB-populatie behorende groep, omdat er ook een uitloop in zit naar mensen met een inkomen tot 115% van het minimuminkomen. Dat biedt ook voor de 350.000 kinderen die in armoede opgroeien – zij worden in het wetsvoorstel eveneens genoemd, in de memorie van toelichting – een belangrijk aanknopingspunt om aan die armoede iets te doen. Vanuit de SP-fractie ontvangt het wetsvoorstel dan ook duidelijke steun.

In het volgende wil ik de initiatiefneemster een aantal opmerkingen voorhouden die schriftelijk door de staatssecretaris zijn gemaakt in zijn brief van 3 juni. Ik zou daarop graag een reactie van haar horen in de beantwoording straks. In de eerste plaats merkt de staatssecretaris op dat de Vazalo-toeslag belast zou worden op grond van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekering. Kunnen de indienster en de staatssecretarissen daar duidelijkheid over verschaffen? Dat zou toch een belangrijk punt zijn dat wellicht een negatieve invloed zou kunnen hebben. Ik ben benieuwd naar de mening van de initiatiefneemster op dat punt.

In de tweede plaats is er een groot verschil in de uitstroomcijfers. In het wetsvoorstel wordt in het meest ambitieuze scenario zelfs op termijn een aantal van 60.000 genoemd en in het realistische scenario gaat het om een uitstroom van 25.000. Het laatste scenario is al een mooi resultaat, als het zou lukken, maar de staatssecretaris trekt in zijn brief heel sterk aan de rem. Hij heeft het over een niet realistische benadering en komt tot een heel ander cijfer, te weten op een basisscenario van 6000. Ik ben dus benieuwd. Ik heb overigens in de brief van de staatssecretaris geen onderbouwing gezien van de uitstroom. Ik ben daar benieuwd naar en zou hierop ook graag het commentaar horen van de initiatiefneemster.

Het derde punt van verschil zijn de kosten. De staatssecretaris komt tot een structureel bedrag van € 16 mln. Dat is nogal wat tegenover de positieve resultaten die de initiatiefneemster schildert in het wetsvoorstel van € 3 mln. tot € 75 mln. structureel in 2009. Hierover verneem ik graag het oordeel van de initiatiefneemster, maar ook hoor ik graag van de staatssecretarissen hoe zij tot deze opvatting komen.

Ten slotte is er een verschil van mening over de invoeringsdatum, 1 januari 2006 of 1 januari 2008. Dat scheelt nogal wat. De staatssecretaris van Sociale Zaken laat niet na om te melden in zijn brief dat het bij de Vazalo-toeslag gaat om een ingewikkelde toeslag. Waarom is nu opeens 1 januari 2008 gekozen? Wat is daarvan de achtergrond?

Dit zijn mijn vragen aan de initiatiefneemster. Ik ben vanzelfsprekend buitengewoon benieuwd naar haar antwoorden. Dat geldt natuurlijk ook voor de visie van beide staatssecretarissen. Ik betuig mijn steun voor dit wetsvoorstel.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

In het begin van betoog memoreerde de heer De Wit dat de SP voor alleenstaande ouders de mogelijkheid wil openhouden om thuis te zijn en voor hun kinderen te zorgen. Ik ken dat standpunt van de SP, waarover wij al een- en andermaal hebben gedebatteerd. Begrijp ik het goed dat de manier waarop de indiener het nu heeft geformuleerd om het zorgen voor kinderen te combineren met het verrichten van betaalde arbeid – en daarin als het ware die zorg te incorporeren – wat de heer De Wit betreft een aantrekkelijke optie is?

De heer De Wit (SP):

Ja. Ik ben zo ver gegaan dat ik het "een vindingrijke oplossing" heb genoemd, ook omdat het element erin zit van de keuze voor deeltijdarbeid, die hier als uitgangspunt wordt genomen, en omdat het inkomen loont. Daardoor zit er ook een prikkel om ernaar te streven door middel van werk uit de bijstand te komen. Dat is een belangrijk beginsel, dat ook mijn fractie onderschrijft.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Kortom, de bezwaren die u in eerdere debatten hebt geuit tegen het bevorderen van arbeidsparticipatie door alleenstaande ouders zijn in dit wetsvoorstel wat u betreft weggenomen.

De heer De Wit (SP):

Ja. Ik heb ook verwezen naar de Wet werk en bijstand, die op dezelfde manier als dit wetsvoorstel een aantal randvoorwaarden formuleert rond het deelnemen aan de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders met kleine kinderen.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik spreek mijn waardering uit voor het feit dat collega Noorman-den Uyl zich het lot heeft aangetrokken van vele alleenstaande ouders, die thans als het ware gevangen zitten in een bijstandsuitkering, en zich de moeite heeft getroost om met een initiatiefwetsvoorstel een bijdrage te leveren aan de discussie om de zelfredzaamheid centraal te stellen in plaats van de uitkeringsafhankelijkheid. Dat verdient lof. Die lof spreek ik hier namens mijn gehele fractie uit.

Mijn fractie is namelijk met de indienster van mening dat je mensen niet moet opsluiten in een uitkering, maar dat alles op alles moet worden gezet om mensen in hun eigen bestaan te laten voorzien. Onafhankelijk zijn van de overheid vergroot de eigenwaarde van mensen, en werk helpt mensen uit een sociaal isolement. Bovendien leidt te lang langs de kant staan tot langdurige uitkeringsafhankelijkheid. Dat verkleint de kans op zelfredzaamheid. Mijn fractie is het dan ook eens met de leuze van mevrouw Noorman-den Uyl in de nota naar aanleiding van het verslag "aan de slag en uit de bijstand".

Wat dit betreft is mijn fractie zeer ingenomen met het feit dat kabinet en Kamer met invoering van de Wet werk en bijstand per 1 januari vorig jaar een koerswijziging hebben ingezet, die erop neerkomt dat ook van alleenstaande ouders wordt verwacht dat zij in hun eigen levensonderhoud voorzien, en derhalve in beginsel ook niet meer worden vrijgesteld van de plicht om werk te zoeken, respectievelijk te aanvaarden. Slechts in individuele gevallen met bijzondere omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken.

Dat brengt mij tot het eerste principiële bezwaar dat mijn fractie heeft tegen het initiatiefvoorstel, althans tegen een uitgangspunt ervan. Het doel onderschrijft mijn fractie zeer, maar in de uitwerking stuiten wij op bepaalde bezwaren. Mijn eerste bezwaar betreft de relatie met de Wet werk en bijstand. Het sluit aan bij een opmerking van de Raad van State, die in zijn advies heeft aangegeven dat het niet verstandig is om nu alweer een wetsvoorstel aan te nemen dat ingrijpt in een nog niet volgroeide Wet werk en bijstand. Tot vorig jaar waren alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar vrijgesteld van sollicitatie- en werkervaringsplicht. Nog niet zolang daarvoor gold die vrijstelling zelfs voor alleenstaande ouders met kinderen tot twaalf jaar. Met andere woorden, tussen de oren van zowel uitkeringsgerechtigden als sociale diensten was het normaal dat alleenstaande ouders niet hoefden te werken. Dat is terecht veranderd.

Een dergelijke verandering vereist een cultuuromslag, en dat is niet in één klap van vandaag op morgen gerealiseerd, zeker niet als de conjunctuur ook nog eens niet meewerkt en het werk niet voor het oprapen ligt. Toch meen ik dat bij een toenemend aantal gemeenten een omslag in denken en doen te ontwaren valt. Tijdens een werkbezoek sprak ik laatst met een alleenstaande moeder die door het nieuwe bijstandsbeleid van haar gemeente de overstap van uitkering naar werk had gemaakt. Aanvankelijk met tegenzin, maar na enkele weken werken bleek zij er uiteindelijk bijzonder blij mee. Op een ander werkbezoek trof ik alleenstaande moeders die door het nieuwe bijstandsbeleid deels aan het werk waren geholpen, nog niet volledig onafhankelijk van de gemeente konden leven, maar wel met voldoening over de invulling van hun eigen bestaan.

Dit soort voorbeelden beziend, vraag ik mij af of wij thans al met een nieuwe wettelijke regeling moeten komen om het doel, dat zowel indienster als VVD-fractie voor ogen staat, namelijk het bevorderen van de zelfredzaamheid van alleenstaande ouders, dichterbij te brengen. Is een nieuwe regeling op dit moment eigenlijk wel nodig en verstandig? Ik vraag zowel de indienster als de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of zij dezelfde cultuuromslag in het land bespeuren en of zij met de Raad van State en de VVD-fractie van mening zijn dat wij, voordat wij met nieuwe wetgeving en regelingen komen, de Wet werk en bijstand tot volle wasdom moeten laten komen. Moeten wij de effecten daarvan niet eerst goed evalueren? Wij moeten niet onmiddellijk naar nieuwe complexe regels grijpen als hetzelfde doel met het bestaande instrumentarium wellicht ook kan worden bereikt, zeker als dat bestaande instrumentarium betrekkelijk nieuw is en nog niet zijn volle werking in de praktijk kent.

Ik kom op de kwestie deeltijdarbeid versus voltijdarbeid. Een tweede principieel bezwaar tegen het initiatiefvoorstel is dat kennelijk wordt geaccepteerd dat een alleenstaande moeder in beginsel alleen voor deeltijdarbeid beschikbaar zou zijn vanwege de zorg en opvoeding van de kinderen. Ik beaam dat het voor alleenstaande ouders moeilijker is om fulltimewerk te verrichten dan voor ouders die de taken in huis kunnen verdelen. De VVD-fractie wil de "slechts parttimebeschikbaarheid" echter niet tot norm verheffen. Dat doet de indienster wel. In antwoord op een vraag van de ChristenUnie schrijft zij dat zij met de leden van die fractie van mening is dat de zorg en de opvoeding van kinderen ertoe leidt dat de alleenstaande ouder in beginsel alleen voor deeltijdarbeid beschikbaar is. Dat is niet in overeenstemming met het uitgangspunt dat wij nog niet zolang geleden in de Wet werk en bijstand hebben vastgelegd en evenmin met de feiten en de maatschappelijke trends. Mevrouw Noorman geeft zelf in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat van de alleenstaande ouders 25% tot 35% fulltime werkt. Bovendien werkt bijna de helft tussen de 24 uur en 34 uur. Kennelijk wordt zonder problemen aanzienlijk meer gewerkt dan mevrouw Noorman blijkens haar wetsvoorstel voor mogelijk dan wel voor wenselijk houdt. Zelfs haar fractiegenote mevrouw Bussemaker vindt, blijkens de motie die zij enkele jaren geleden samen met mevrouw Schimmel heeft ingediend, dat alleenstaande ouders met kinderen onder de zestien ten minste 20 uur werkzaam moeten zijn. Mevrouw Noorman-den Uyl heeft ervoor gekozen dat aantal uren te verminderen. Ik lees in de stukken dat zij van mening is dat het voldoende is als die ouders 18 uur werken. Als ik dat niet goed heb begrepen, verneem ik dat natuurlijk graag. Ik heb begrepen dat het zelfs mogelijk is met minder uren te volstaan als de partner alimentatie of een hoger salaris dan het wettelijk minimum loon ontvangt. Dan wordt het naar mijn idee wel heel gemakkelijk om bij de gemeenschap voor een aanvullende beurs aan te kloppen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Erkent de heer Weekers met mij dat het ook voor alleenstaande ouders belangrijk is om die combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken? Als men spreekt over 18 of 20 uur werken, betekent dat niet dat het is verboden om meer uren arbeid te verrichten.

De heer Weekers (VVD):

Het is naar mijn idee altijd beter om zorg met arbeid te combineren met als doel de economische zelfstandigheid van de doelgroep te bevorderen. De vraag is echter of wij principieel als uitgangspunt willen nemen dat betrokkenen slechts in deeltijd werken en dat zij verder een beroep kunnen doen op de overheid. Een andere mogelijkheid is dat wij in eerste instantie vasthouden aan het principe dat die mensen zelf de broek moeten ophouden en dat zij pas bij de overheid kunnen aankloppen op het moment dat dit om de een of andere reden niet mogelijk is. Het door ons gekozen uitgangspunt is dus belangrijk. Dat neemt niet weg dat ik erken dat een combinatie van arbeid en zorg met een deeltijdfunctie eenvoudiger is dan met een fulltimefunctie.

Als mensen voor een aanvulling een beroep doen op de bijstand, staan daar plichten tegenover met een prikkel om totaal onafhankelijk te worden van de overheid. In het initiatiefvoorstel is daar geen sprake van. In dergelijke gevallen zou dat voorstel ertoe kunnen leiden dat de extra overheidssubsidie voor parttime werkende alleenstaande ouders met zich meebrengt dat zij geneigd zijn minder te werken. Ik verzoek zowel de initiatiefneemster als de staatssecretaris van SZW daarop te reageren. Tevens wijs ik op de tendens dat steeds meer ouders de verzorgende en opvoedende taken met anderen willen delen, ook na een echtscheiding. Sinds 1998 wordt na een echtscheiding het ouderlijk gezag standaard aan beide ouders toegekend. Zowel het kabinet als de Kamer is van mening dat de zorgtaken gelijkwaardig over beide ouders moeten worden verdeeld. In de toekomst zal dat ook in een ouderschapsplan moeten worden vastgelegd. Dat betekent dat de alleenstaande ouder ook van de andere ouder mag verlangen dat hij zijn verantwoordelijkheid nakomt, zodat er voor de eerstgenoemde meer tijd en ruimte ontstaat om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Zowel de heer Luchtenveld als de minister van Justitie heeft daartoe wetsvoorstellen ingediend. Het is overigens niet nodig fulltime te werken om uit de uitkering te komen, zeker niet als men ook partner- en of kinderalimentatie ontvangt. Naar mijn mening moeten gemeenten bij de toetsing meer de nadruk leggen op de vraag of er nog een ex-partner is die jegens de kinderen en zijn voormalige levensgezel zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Wat mij betreft gaat het daarbij niet alleen om geld, maar ook om de opvang en de verzorging van de kinderen. Dat vergroot de kans om met een parttimebaan uit de bijstand te komen. Met enkele honderden euro's aan partner- en kinderalimentatie kan men aan de bijstand ontsnappen als men drieënhalve dag werkt. Als de andere ouder tenminste twee dagen de zorg en de opvoeding van de kinderen voor zijn rekening neemt, is slechts anderhalve dag kinderopvang noodzakelijk. Naar mijn idee kan dat niet bezwaarlijk zijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dit klinkt een beetje als de ideale samenleving, die ik overigens best wil onderschrijven. Maar op welke termijn denkt u dat de partner- en/of kinderalimentatie en de eerlijke verdeling van zorgtaken worden gerealiseerd? Denkt u niet dat de werkelijkheid helaas iets weerbarstiger is? Moeten we deze vrouwen ondertussen maar in armoede achterlaten?

De heer Weekers (VVD):

Ik erken dat de werkelijkheid in een aantal gevallen wat weerbarstiger is, maar ook hier bespeur ik een cultuuromslag, met name bij ouders die er in toenemende mate voor kiezen, arbeid en zorgtaken na echtscheiding eerlijker te verdelen en minder snel traditionele rolpatronen te volgen. Ik erken dat een aantal mensen zijn aangewezen op de bijstand, en regelingen hebben getroffen die de traditionele rolpatronen wél volgen, maar die zouden wat mij betreft moeten worden doorbroken. Ik denk dat gemeenten een taak hebben bij het helpen van deze mensen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat ben ik helemaal met u eens. Maar het gaat vooral om de groep mensen die dat nog niet zo perfect heeft geregeld, ook in de toekomst niet. Ook die groep moet tegemoet worden gekomen. U bent uitermate kritisch, en dat mag natuurlijk, maar wat is dan uw alternatief voor deze groep bijstandsmoeders met kinderen, die toch heel moeilijk meer dan het minimum kunnen verdienen?

De heer Weekers (VVD):

Mijn alternatief is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die de WWB biedt, en dat maatwerk wordt geleverd voor degenen die om een uitkering komen vragen, om er zo voor te zorgen dat er een opleidingstraject wordt aangeboden. Ook bij de vraag of de ex-partner in financiële zin zijn verantwoordelijkheden waarmaakt, kan de gemeente een rol spelen. Te vaak is het in het verleden voorgekomen dat de lasten van een echtscheiding op de gemeenschap werden afgewenteld, en dat moet echt stoppen.

Mijn fractie maakt bezwaar tegen het feit dat de kinderalimentatie buiten beschouwing wordt gelaten bij de Vazalo-toeslag. Mevrouw Noorman zegt dat dat niet anders kan, gelet op de systematiek van de Awir. Maar dan kom ik tot de vraag, of dat de Awir niet het meest geëigende instrumentarium maakt om het probleem op te lossen.

Mevrouw Noorman heeft wel een punt als het gaat om de armoedeval. Volgens mij is haar wetsvoorstel vooral vanuit die gedachte ingegeven. Het kan en mag in de ogen van mijn fractie niet zo zijn dat werken niet loont, en dat het profijtelijker is om in een uitkering te blijven hangen, in plaats van de handen uit de mouwen te steken. Niets is zo demotiverend om op arbeid nog geld te moeten toeleggen. Dat geldt temeer wanneer je ook nog eens de verzorging van je kinderen op dat moment aan een ander moet overlaten. Dat vraagt om een oplossing. Heeft mevrouw Noorman overwogen om haar regeling zodanig te vereenvoudigen dat slechts de armoedevalproblematiek wordt opgelost via de Awir, waarbij wordt afgezien van een ingewikkelde overbruggingsregeling in het startjaar? Juist in het startjaar kunnen de werkbonus en de vrijlatingsregeling in het kader van de WWB de stap van bijstand naar werk aantrekkelijker maken, hetgeen per 1 januari van het jaar daarop zou kunnen leiden tot uitstroom uit de bijstand, en vervolgens zou je iets moeten verzinnen. Dat kan een Awir-achtige regeling zijn, een versoberde Vazalo-toeslag, die kan ingaan als een blijvende situatie is bereikt. Is mevrouw Noorman bereid dat alsnog te doen? Is zij bereid de leeftijdsgrenzen aan te passen? Mijn fractie vindt een extra overheidssubsidie tot het jongste kind 16 jaar is, wel erg aan de royale kant. Veel kinderen van 14 of 15 jaar hebben zelf al een bijbaantje, variërend van supermarktmedewerker tot krantenbezorger. Waarom zouden we hun alleenstaande ouder dan nog moeten ondersteunen als overheid? Heeft mevrouw Noorman overwogen om de grens bij 12 te leggen en zo niet, is zij bereid dat alsnog te doen?

Zoals gezegd, voorzover het initiatief de armoedeval bestrijdt, spreekt dat mijn fractie aan. De indienster en de staatssecretaris van Financiën vraag ik wel of er niet tegelijkertijd een nieuwe armoedeval wordt gecreëerd, althans dat een verschuiving plaatsvindt naar 115% van het wettelijk minimumloon. Kan de problematiek van de armoedeval niet op een andere, wat simpeler manier worden ondervangen? Niet zo lang geleden hebben wij daarover een motie aangenomen. Ik meen dat de regering daarbij heeft toegezegd in het kader van de prinsjesdagstukken met een plan van aanpak te komen om de armoedevalproblematiek op te lossen dan wel om er in ieder geval voor te zorgen dat de marginale druk nooit hoger kan zijn dan 100%. Dus wij verwachten wat dat betreft ook van de regering nadere actie. Misschien heeft zij daarop al gestudeerd en kan zij ons daarvan reeds een voorproefje geven. Aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vraag ik of een creatieve inzet van het premie-instrument op het thema armoedeval soelaas kan bieden.

Dan nog een vraag van geheel andere orde, die financieel echter wel relevant is. Wat is de zogenaamde dead weight loss van het voorstel? Als het aan mevrouw Noorman ligt gaan een aantal mensen de Vazalo-toeslag ontvangen die thans geen beroep doen op de bijstand. Welke gevolgen heeft dit voor de financiële onderbouwing? De financiële onderbouwing van de indienster wijkt namelijk behoorlijk af van de financiële onderbouwing die het kabinet in zijn brief van afgelopen maandag geeft.

Met betrekking tot de verzilveringsproblematiek heb ik een vraag aan de staatssecretaris van Financiën. Was niet het uitgangspunt dat heffingskortingen in het leven zijn geroepen voor degenen die daadwerkelijk belasting betalen? Ik heb de staatssecretaris een tijdje geleden in deze zaal horen roepen: no tax, no credit. Is het voorstel van mevrouw Noorman dan niet een poging om negatieve inkomstenbelasting als basis te introduceren? Mocht dat het geval zijn, dan zou dat bij ons op een principieel bezwaar kunnen stuiten.

De indienster gaat ervan uit dat tweederde van de alleenstaande ouders gebruik gaat maken van de regeling. Wij hebben ook signalen van de VNG ontvangen waaruit blijkt dat gemeenten twijfelen aan deze veronderstellingen. De VNG geeft aan dat door de gemeentelijke leden van het uitvoeringspanel de effectiviteit wordt geschat op 6% ofwel 5400 alleenstaande ouders die uit de bijstand stromen en gebruikmaken van de Vazalo-regeling. Hoe verhoudt dit zich tot de veel rooskleuriger cijfers die de indienster heeft gepresenteerd in de drie scenario's? Heeft zij of de VNG de getallen uit de lucht gegrepen? Zou met een goede wortel-en-stokbenadering binnen de Wet werk en bijstand niet ten minste hetzelfde uitstroompercentage van 6 bereikt kunnen worden? Zou, als de gemeenten echt werk van de WWB maken, niet hetzelfde resultaat behaald kunnen worden? Of is er toch nog een aanvullend instrumentarium voor nodig?

De Vazalo-regeling omvat verder een pakket flankerende maatregelen die toegang tot de arbeidsmarkt moeten faciliteren en ondersteunen: kinderopvang, scholing en tijdelijk gesubsidieerd werk. Ik zou graag van de indienster willen weten waarom de Vazalo-toeslag flankerend beleid nodig heeft, aangezien de gemeenten toch al moeten investeren in reïntegratie, zelfs voor niet-uitkeringsgerechtigden. Dus zou ik zeggen: zeker voor alleenstaande ouders in de bijstand. Daarnaast plaats ik vraagtekens bij het uittrekken van extra geld voor gesubsidieerde arbeid. Wat dat betreft zie ik meer in de voorstellen van de Raad voor Werk en Inkomen als het gaat om leerwerktrajecten die juist toegepast zouden kunnen worden voor de doelgroep waarover mevrouw Noorman maar ook de VVD-fractie zich bekommeren. Door de vergrijzing die in het verschiet ligt, de enorme zorgvraag die daarmee op ons afkomt en het verwachte tekort aan personeel in de verzorging over een paar jaar, liggen er gouden kansen om ook alleenstaande ouders vanuit de bijstand aan het werk te helpen. Juist voor de zorg is de combinatie van leren en werken een uitstekend concept. Als aanloop daarnaartoe, ook voor hen die nog niet helemaal meekunnen, kan het concept van participatiebanen, zoals ook door de RWI is bedacht, uitstekend werken. Extra geld voor gesubsidieerde arbeid is dan niet nodig.

Indienster creëert voor alleenstaande ouders het recht op scholing op mbo-niveau. Thans bestaat al de mogelijkheid voor gemeenten om uitkeringsgerechtigden en ook niet-uitkeringsgerechtigden scholing aan te bieden. Ik vind het een plicht van gemeenten om uitkeringsgerechtigden zo mogelijk aan een startkwalificatie te helpen. Indienster stelt dat gemeenten scholen zeer beperkt inzetten. Ik vraag de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan ook of hij mogelijkheden ziet om meer met scholen te doen. De gemeenten hebben de taak mensen klaar te maken voor de arbeidsmarkt en ze bij te scholen en om te scholen. Daaraan wordt te weinig gedaan. Mij lijkt een zelfstandig recht op scholing en bijstand niet aan de orde en dan zeker niet als exclusief recht voor een bepaalde groep in de bijstand, zoals alleenstaande ouders. Dat kan discriminerend uitpakken naar andere groepen. Indienster stelt dat alleenstaande ouders, ook op termijn, alleenverdieners zijn voor het gezinsinkomen. Waar haalt zij het vandaan dat alleenstaande ouders nooit meer aan een nieuwe partner zullen komen?

Het uitstroompercentage dat mevrouw Noorman-den Uyl noemt, vind ik zorgelijk. De uitstroom van niet-alleenstaande ouders is 23% tot 42% hoger dan die van alleenstaande ouders. Deze cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek uit 2001 en 2002 en vallen nog onder de figuur van de oude Algemene Bijstandswet, met sollicitatievrijstelling voor alleenstaande ouders. Dat was een totaal andere cultuur.

Ik vraag mevrouw Noorman-den Uyl en de staatssecretaris of zij mijn verwachting delen dat deze cijfers met de Wet werk en bijstand anders uitpakken. De staatssecretaris vraag ik of hij met de gebruikelijke monitoren, dus zonder nader onderzoek of informatievraag bij de gemeenten, kan meten of de uitstroom van alleenstaande ouders met de WWB verbetert ten opzichte van de ABW.

Ik vraag mevrouw Noorman-den Uyl nog nader in te gaan op de administratieve lasten en vooral te reageren op de opmerkingen van het kabinet. Het kabinet is nogal kritisch als het gaat om administratieve lasten. Mevrouw Noorman-den Uyl lijkt dat te bagatelliseren.

Ik vraag ook om een nadere reactie op de fraudebestrijding. Hoe moet worden omgegaan met mensen die zeggen aan de Vazalo-voorwaarden te voldoen? Betreft dat het toucheren van de maximale Vazalo-toeslag, althans het voorschot van 90% van het wettelijk minimumloon? Stel dat achteraf blijkt dat men toch niet aan de voorwaarden heeft voldaan. Indienster zegt dat het in dat geval geen probleem is, want in de bijstand had men ook 90% gekregen. Het is een vestzak-broekzakverhaal voor betrokkenen. Men heeft zich echter wel een jaar kunnen onttrekken aan de plichten die de gemeenten opleggen bij het genieten van een bijstanduitkering. Ik noem de sollicitatieplicht, de plicht om mee te werken aan reïntegratie en scholing of gewoon de plicht om mee te doen aan het sociaal activeringsprogramma Work first of om een participatiebaan te accepteren.

Indienster heeft een uitvoeringstoets gevraagd aan de Belastingdienst Toeslagen. Deze acht uitvoering pas mogelijk in 2008. Het vereist een aanpassing van een groot aantal automatiseringssystemen. Toch zegt indienster zonder verdere argumentatie vast te willen houden aan de invoeringsdatum van 1 januari 2007. Waarom houdt zij zo krachtig vast aan die datum?

De doelstelling van het initiatiefvoorstel steunt mijn fractie van harte. Rond de uitwerking hebben wij een aantal bezwaren. Ik heb ze zojuist genoemd. Ze zijn van zowel principiële als praktische aard. De praktische bezwaren zijn wat makkelijker op te lossen. De gedachte achter het voorstel is sympathiek, maar de voorliggende uitwerking kan mijn fractie niet steunen. Om toch constructief af te sluiten, vraag ik de regering hoe zij een regeling beziet, waarbij de Vazalo-toeslag wordt beperkt tot een oplossing van de armoedeval voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan twaalf jaar, uitgevoerd door de Belastingdienst Toeslagen per 2008. De overbruggingsregeling in het startjaar wordt daarbij achterwege gelaten. Ik heb al gezegd dat dat wellicht met het bestaande instrumentarium van de WWB kan worden opgelost. Met andere woorden, wij moeten wel een oplossing zoeken voor het probleem, maar dat is volgens mij aanzienlijk minder groot dan mevrouw Noorman suggereert. Alle franje is er dan vanaf gehaald. Mijn vraag aan de indienster is of zij er dan nog wel wat in ziet.

De heer Bruls (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Allereerst sluit ik mij van harte aan bij de waardering voor de inspanningen die collega Noorman-den Uyl heeft geleverd bij dit wetsvoorstel. Vooropstaat dat hiermee gedegen werk is verricht en dat vergt ook een gedegen debat. Ik heb het genoegen mogen smaken, zoals meerderen, om ook buiten deze Kamer vaak met haar over deze problematiek te spreken. Mevrouw Noorman en ik kennen elkaar genoeg, zodat het wel zal lukken om hieraan een bijdrage te leveren.

Allereerst maak ik een paar opmerkingen over de veranderingen die hebben plaatsgevonden bij de Wet werk en bijstand en de Awir die wij recent hebben vastgesteld. In dat kader geef ik een beoordeling van de doelstelling van dit initiatiefwetsvoorstel. Ik zal een paar opmerkingen maken over de doelgroepenbenadering, het tijdstip van invoering, de realisatiecijfers voor het aantal mensen dat gebruikmaakt van deze regeling, de reïntegratie, het recht op scholing en de uitvoering. Iedereen kan intunen op het moment dat hem of haar schikt.

Sinds de jaren negentig zijn er veel veranderingen aangebracht in het Nederlandse systeem van wet- en regelgeving voor wet en inkomen. Werk boven inkomen is hierbij een van de leidende motto's geworden. Van links tot rechts werd ingezien dat sociale zekerheid meer stimulerend moest worden, zodat meer mensen aan het werk gaan. In die benadering vormt een uitkering een tijdelijke onderbreking, terwijl mensen verder in hun eigen bestaan voorzien voor zichzelf en voor hun gezin. De kabinetten-Balkenende zijn hiermee zeer voortvarend aan de gang gegaan en leveren een aanzienlijke bijdrage aan deze noodzakelijke veranderingen.

De Wet werk en bijstand vormt hiervan een uitstekend voorbeeld. Het uitgangspunt bij die wet is de verantwoordelijkheid van mensen om te voorzien in het eigen bestaan en dat van hun gezin. Dat is een gezond, nuchter, Hollands uitgangspunt en daar is niets mis mee. Gemeenten hebben ook meer ruimte gekregen om een bijstandsgerechtigde naar werk te begeleiden. Maatwerk is hierbij de nieuwe norm en niet een algemeen, ongericht doelgroepenbeleid, zoals wij tot dusver maar al te vaak hadden.

Als dat niet lukt, is en blijft er het recht op een bijstandsuitkering. Als Nederlanders moeten wij er trots op zijn dat wij een van de weinige landen zijn die een laatste voorziening hebben op kosten van de algemene kas. Het gros van de Nederlanders zegt dat het goed is dat wij deze voorziening hebben en dat deze verankerd is. Mevrouw Noorman is altijd de eerste om in dit verband zelfs naar de Grondwet te verwijzen, maar ik zal haar voor zijn. Dat moeten wij ook zeggen. Als wij meewerken aan een toonzetting dat de bijstand eigenlijk een schande is, doen wij onszelf ook een beetje onrecht aan, vind ik persoonlijk.

In de Wet werk en bijstand zijn de uitkeringshoogte en de toeslagen niet veranderd. Daarmee blijft de bijstand als laatste voorziening een ankerpunt in het Nederlandse stelsel van werk en inkomen. Daarnaast is door de introductie van de langdurigheidstoeslag in de Wet werk en bijstand voor het eerst rekening gehouden met de nadelige inkomensgevolgen, als iemand onverhoopt langdurig in de bijstand verblijft. Sommige gemeenten kenden deze al in een of andere vorm, maar nu is dit in een algemeen wettelijk kader vormgegeven. Nu wij hier toch staan, vraag ik de staatssecretaris hoe het staat met de aanpassing van de criteria om in aanmerking te komen voor de langdurigheidstoeslag, waar wij al eerder over hebben gesproken. Ik zie wel een relatie met dit wetsvoorstel, omdat dit in zekere zin ook gaat over inkomensgevolgen en het bieden van inkomenszekerheid aan mensen.

De tweede belangrijke wet in dit verband is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), die per 1 januari 2006 ingaat. Deze wet biedt de basis voor een aanzienlijke stroomlijning van tal van inkomensafhankelijke regelingen op het terrein van wonen, zorg en opvoeding. De systematiek van de Awir is gericht op inkomensafhankelijke tegemoetkomingen in de kosten van alle soorten huishoudens. Dat is dus ook goed voor huishoudens die bestaan uit alleenstaande ouders en hun kinderen. De CDA-fractie ziet hiermee de basis gelegd voor een systeem van overzichtelijke toeslagen op de bovengenoemde terreinen, waarbij de draagkracht op huishoudniveau in combinatie met lastenmaximering het uitgangspunt is. Daar staat de CDA-fractie voor. De Awir biedt hiervoor een goede basis.

Een belangrijk voordeel van de Awir is dat de armoedeval hiermee succesvol kan worden bestreden. De heer Weekers sprak ook over dit punt. Het wordt meer lonend om werk te doen op een inkomensniveau dat op of vlak boven het minimumniveau ligt. Tegen de achtergrond van deze twee belangrijke, recente wetsveranderingen onderschrijft de CDA-fractie een aantal van de doelstellingen van het initiatiefwetsvoorstel. Het doel van mevrouw Noorman-den Uyl om alleenstaande ouders in de gelegenheid te stellen om met werk in deeltijd voldoende inkomen te verwerven voor zichzelf en de kinderen valt zonder meer toe te juichen. Ook het streven om met dit wetsvoorstel meer werken meer lonend te maken en de armoedeval tegen te gaan, wordt door de leden van mijn fractie van harte gedeeld. Deze leden waarderen het ook dat de indienster in haar voorstel inhaakt op de hier vastgestelde wetten, zoals de Wet werk en bijstand. In het herziene wetsvoorstel is mevrouw Noorman-den Uyl ook ingegaan op de Awir, waardoor de mogelijkheden om de armoedeval te bestrijden verbeterd zijn.

De principiële tegenstelling tussen de Wet werk en bijstand en het Vazalo-wetsvoorstel, waarvan mevrouw Noorman-den Uyl in haar nota naar aanleiding van het verslag melding maakt, berust op een verouderd beeld van de bijstandswet. Wij hebben nu te maken met de Wet werk en bijstand en niet met de Algemene Bijstandswet. Ik heb soms de indruk dat zij met dit initiatief afrekent met fantomen uit het verleden. Mevrouw Noorman-den Uyl heeft tegen het nieuwe regime gestemd. Dit wordt echter gedragen door een goede meerderheid in het parlement.

De CDA-fractie heeft zich ook verbaasd over de stellingname van de initiatiefneemster dat met dit voorstel geaccepteerd wordt dat een alleenstaande ouder in beginsel alleen voor deeltijdarbeid beschikbaar is vanwege de zorg voor en de opvoeding van kinderen. Toen ik dit las, kreeg ik een fors déjà vu. Ik kijk ook naar de collega's die erbij waren in augustus 2003 bij behandeling van het wetsvoorstel Wet werk en bijstand. Hoe heb ik het nou met de PvdA? Mevrouw Noorman-den Uyl is een gewaardeerd lid van de PvdA-fractie. De fracties van de ChristenUnie, GroenLinks, de SP en het CDA hebben er toen voor gepleit om de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders, die de zorg voor hun kinderen boven alles willen laten gaan, af te schaffen. Als mevrouw Noorman-den Uyl het hiermee eens is, moet zij durven zeggen dat deze mensen niet meer hoeven solliciteren. Dat is toen afgewezen. Sterker nog, mevrouw Noorman-den Uyl heeft een amendement ingediend, waarbij er allerlei faciliteiten uit de kast werden gerukt om de mensen aan het werk te krijgen. Dat amendement is aangenomen. Deeltijd of voltijd, iedereen aan het werk en uit de uitkering. Dat is een van de kerndoelstellingen van de Wet werk en bijstand. De genoemde partijen hebben geen meerderheid kunnen krijgen voor hun standpunt. Het zij zo. Ik ben daar sportief in. Op dit punt kon ik echter een wrange glimlach niet onderdrukken.

Ik kom niet met een amendement om dit alsnog te regelen, tenzij mensen spontaan laten weten door mij te zijn overgehaald.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Bij de discussie over de Wet werk en bijstand is over alleenstaande moeders met kinderen gezegd dat er in bijzondere gevallen ontheffing van de sollicitatieplicht kan worden verleend voor deze groep. De heer Bruls vergeet een element van die discussie. Het is immers hardvochtig en onrechtvaardig in het systeem dat deze groep vervolgens in armoede blijft leven. Zij verkeren op een lage uitkering met weinig perspectief. Ik heb toen gevraagd of het CDA ook opkomt voor alleenstaande ouders met kinderen door meer mogelijkheden te geven om bij te verdienen of door de uitkering op te plussen zolang de ontheffing geldt. Wij moeten er niet voor zorgen dat mensen naar de voedselbank gaan. Wij moeten ervoor zorgen dat zij zichzelf kunnen redden. Is de heer Bruls alsnog bereid om op korte termijn iets te doen voor die groep?

De heer Bruls (CDA):

Het antwoord is nog steeds "nee". Het is namelijk een onlogische combinatie. U zegt dat wij een goed uitkeringsstelsel hebben, waar de bijstand deel van uitmaakt. U erkent ook dat er voor mensen die langdurig in de bijstand zitten een langdurigheidstoeslag is. De voorzieningen zijn dus geregeld. Dan vind ik het raar om voor één groep een uitzondering te maken. Ik ben het met u eens dat wij eigenlijk treurig moeten zijn over de opkomst van de voedselbanken, maar wij moeten wel kijken waar ze vandaan komen. Het heeft niet alleen te maken met een laag inkomen, maar vooral met de fors gestegen kosten. Ons uitkeringsstelsel is niet verkeerd, maar de kosten zijn in de afgelopen jaren op tal van vlakken fors gestegen. Ik koppel dat aan het economische tij, waardoor meer mensen geen baan hebben en een laag inkomen hebben. Wij moeten oppassen dat wij niet naar een bepaalde groep kijken. Iemand die werkt voor het minimumloon en die geen aanspraak kan maken op een aantal toeslagen, is er in sommige opzichten veel slechter aan toe. Daarom is mijn fractie ook sterk voor de uitbouw van een lastenmaximeringssysteem, want dan kunnen wij dat op het niveau van de huishoudens bestrijden. Dat is alleen een ander debat.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het is soms even zoeken waar het CDA precies staat in deze kwesties. U zegt dat de kosten zijn gestegen, maar daar was u zelf bij. Ik denk aan de korting op de huursubsidie, de stijging van de zorgkosten, de stijging van de huurprijzen en zo kan ik nog wel even doorgaan. Daar bent u verantwoordelijk voor. Ik was daartegen, dus ik voel mij daar niet verantwoordelijk voor. Bij de behandeling van de Wet werk en bijstand hebben wij het uitgebreid gehad over deze specifieke groep. Waarom bent u niet bereid om een betere regeling te treffen voor alleenstaande moeders in de bijstand met kinderen? Dan hoeven zij hun kinderen niet in armoede op te voeden. U zegt zelf dat de kosten zijn gestegen. Dat kunt u toch niet voor kennisgeving aannemen? Daar moet u iets voor regelen.

De heer Bruls (CDA):

Ik was nog aan het begin van mijn betoog. Wij hebben het vandaag over een wetsvoorstel dat daar een poging toe doet. Als u het mij niet euvel duidt, wil ik deze eerste termijn nu wel eens afmaken. Ik heb nog een aantal vragen voor de initiatiefneemster. Het zou apart zijn als ik nu al een bepaald oordeel geef. Voor het overige herhaal ik dat u geen onlogische koppelingen moet leggen. Er is sprake van een keuze tussen het opvoeden van kinderen en aan het werk gaan. Dat moet u niet koppelen aan de oplossing van de armoedeproblematiek, want dat is niet terecht. Als je de mogelijkheid hebt om niet te solliciteren, is het je niet verboden om je inkomen te verbeteren. Daarom is er iets loos met de koppeling die u legt. U gaat ervan uit dat je nooit meer een kans hebt als je in die situatie zit, maar dat weiger ik te aanvaarden. Het is in ieder geval duidelijk dat u en ik het niet altijd over alles eens zijn.

Voorzitter. De CDA-fractie onderschrijft een aantal oogmerken van dit wetsvoorstel, maar heeft ook wel vragen bij een aantal doelstellingen. Het valt ons op dat het streven om alleenstaande ouders uit de bijstand te krijgen als een doel op zichzelf wordt gezien, terwijl dat toch een van de kerndoelstellingen van de nieuwe Wet werk en bijstand is. Waarom zou deze groep een extra impuls moeten krijgen? Het argument dat mensen in de bijstand veel inleveren aan privacy en eigenwaarde heeft absoluut een kern van waarheid, maar dat geldt voor iedereen in de bijstand. Het is niet aantoonbaar dat dit voor deze groep meer zou gelden dan voor anderen in de bijstand. Bovendien is het merkwaardig dat dit argument gebruikt wordt om mensen op een andere manier afhankelijk te maken van de overheid, namelijk via de Vazalo-toeslag. Hoe je het wendt of keert, het creëert op een ander moment natuurlijk eenzelfde problematiek, ook wat betreft de armoedeval. Ik wijs in dit verband ook op de geringere prikkelwerking onder het Vazalo-regime in vergelijking met de Wet werk en bijstand. Als je onder Vazalo valt, val je niet meer onder de Wet werk en bijstand. Daar is de indienster gelukkig klip en klaar over. Dat vinden wij echter niet verstandig. Daar zijn wij tegen.

Voorzitter. Dit brengt mij op ons derde punt van kritiek op de doelstellingen van deze wet. Mevrouw Noorman wijst op de onvolkomenheden van de instrumenten in de Wet werk en bijstand op het punt van premies en vrijstellingsmogelijkheden om bijstandsgerechtigden uit de uitkering te krijgen. Daar heeft zij gelijk in. Een financiële prikkel is maar deels in staat om mensen duurzaam uit een uitkering te helpen. Persoonlijke omstandigheden, culturele verschillen tussen groepen, mentaliteit, opleidings- en ervaringsniveau, de kwaliteit van de dienstverlening door gemeenten en reïntegratiebedrijven en de bewuste keuze voor de zorg voor eigen kinderen spelen evenzeer en misschien nog wel een veel belangrijker rol dan het financiële verhaal. Terecht wordt dan ook gewezen op de bijstandsafhankelijkheid van veel mensen uit deze doelgroep, maar dat geldt ook voor andere doelgroepen. Via dit wetsvoorstel wordt mijns inziens via een complexe omweg feitelijk echter toch een oude bepaling uit de Algemene Bijstandswet opnieuw ingevoerd, de structurele vrijlatingsbepaling van inkomsten uit deeltijdarbeid. Daar kun je voor of tegen zijn, maar zo is het volgens mij wel. Zo probeert de indienster, c.q. de PvdA-fractie volgens mij alsnog haar gelijk te krijgen over wat bij de Wet werk en bijstand is afgeschaft. Na de nodige afwegingen was mijn fractie er toen voor om die bepaling te schrappen om de heel eenvoudige reden dat die structurele vrijlatingsbepaling onvoldoende was voor een structurele uitstroom uit de bijstand naar volledige inkomenszelfstandigheid. Die bepaling heeft met andere woorden dus niet gewerkt. Zij gaf wel een bepaald extraatje bovenop de uitkering, maar daarvoor was zij niet bedoeld; zij was bedoeld om mensen via deeltijdwerk de mogelijkheid te bieden om ervaring op te doen en vervolgens geheel uit te stromen. Als je van mening bent dat die toeslag, dat extraatje bovenop de uitkering er moet zijn –"extraatje" is eigenlijk niet het goede woord, want voor veel mensen is het fundamenteel nodig – moet de discussie worden aangegaan over de uitkeringshoogte worden bezien of die nog wel van deze tijd is. Ik heb net gezegd dat ik dat wel vind, maar dat men er niet te lang in moet zitten, omdat je dan wel in allerlei armoedeproblemen kan komen. Over wat dat sociaal voor consequenties kan hebben, zijn mevrouw Van Gent en ik het in ieder geval wel met elkaar eens. Het is daarom wel goed dat wij naast de bijzondere bijstand die langdurigheidstoeslag hebben. Ik zou graag van de indienster vernemen of mijn analyse klopt.

Bovendien gaat dit onder het Vazalo-regime gepaard met geen controle- of sanctiemogelijkheden voor de gemeenten. Als een deelnemer aan de Vazalo-regeling geen gebruik maakt van het recht op scholing lijkt er op grond van dit wetsvoorstel geen enkele sanctie mogelijk. Het is immers op basis van vrijwilligheid dat men in een Vazalo-regeling stapt. Volgens de indienster is de Wet werk en bijstand dan niet van toepassing. Ik ben niet zo flauw om te zeggen dat dit niet waar kan zijn, omdat bijvoorbeeld iedere leerplichtige die van school gaat en geen verdere scholing volgt gelijk met sancties te maken krijgt. Het zal zonder meer voor heel veel mensen gelden dat ze zeer gemotiveerd zijn om op die manier onafhankelijk van de bijstand te raken, zeker voor het gros van de bijstandsgerechtigden, maar het is toch niet juist om een dergelijk onderscheid te maken met anderen in de bijstand of in de WW?

De heer De Wit (SP):

Begrijp ik nu goed dat de heer Bruls meer heil verwacht van de bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag?

De heer Bruls (CDA):

Ik zeg dat wij die voorzieningen in het leven hebben geroepen om tegemoet te komen aan het probleem dat de bijstandsuitkering in sommige gevallen onvoldoende alle kosten voor het noodzakelijk levensonderhoud dekt, vooral als men langer in de bijstand zit. Die erkenning wordt daarmee tot uitdrukking gebracht.

De heer De Wit (SP):

Maar wij hebben een- en andermaal over die langdurigheidstoeslag gesproken en met name de heer Bruls liet zich toen niet onbetuigd om aan te tonen dat die langdurigheidstoeslag niet werkt, dat daar heel veel kritiek op is, dat wij er eigenlijk van af zouden moeten en een andere vorm zouden moeten kiezen voor financiële tegemoetkoming van mensen die langdurig in de bijstand zitten.

De heer Bruls (CDA):

Nee, mijn kritiek met u was dat de voorwaarden waaronder iemand op die langdurigheidstoeslag aanspraak kan maken op dit moment wellicht iets te streng zijn. Er wordt alleen maar gekeken of men bij wijze van spreken ook maar een dag heeft gewerkt en er € 1 heeft bij verdiend. In dat geval is de opbouwtermijn van vijf jaar al direct verloren. Dat is toch veel te radicaal? De Kamer was daar redelijk unaniem over en daarom vraag ik de staatssecretaris dan ook hoe het staat met wijzigingsvoorstellen op dit punt. Nogmaals, dat is een andere discussie dan wanneer je afstapt van het fenomeen als zodanig, tenzij wij het helemaal op een nieuwe leest willen gaan schoeien, maar dat lijkt mij voor dit debat en op dit moment wat te ver gaan!

De heer De Wit (SP):

Het gaat mij om de nuance in uw betoog dat u bedenkingen heeft tegen de langdurigheidstoeslag.

De heer Bruls (CDA):

Ik heb een genuanceerde en kwetsbare persoonlijkheid, ook al kom ik soms misschien anders over.

De doelgroep van de Vazalo wordt gevormd door alleenstaande ouders van wie het jongste thuiswonende kind nog geen zestien jaar is met een inkomen uit tegenwoordige arbeid van minimaal € 4366 en een maximaal inkomen van 115% van het netto minimumloon. Daarbij wordt vooral gedacht aan bijstandsgerechtigden. Dat staat ook in de aanhef van het wetsvoorstel. De problemen van deze groep zijn voor de indienster aanleiding om dit wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen.

Mijn fractie is vooralsnog niet overtuigd van de juistheid van deze beperkte afbakening. Waarom vallen tweeoudergezinnen er niet onder? Deze gezinnen kunnen ook met deze problemen worden geconfronteerd. Waarom vallen mannen en vrouwen die mantelzorg geven aan zijn of haar moeder, er niet onder? Waarom niet iemand met een arbeidshandicap in de bijstand? Veel arbeidsgehandicapten zitten immers niet in de WAO maar in de bijstand en kunnen slecht in deeltijd werken.

Waarom pas je het niet toe op deze groepen, die vaak ook heel schrijnende problemen hebben? Is het wel rechtvaardig om dat niet te doen? Laat ik het zware woord maar eens gebruiken. Ik twijfel nog heel erg over dit punt. Als wij voor dit voorstel kiezen, komen wij dan niet onmiddellijk terecht in een discussie over deze groepen. Ik heb, eerlijk gezegd, geen goed verhaal voor deze mensen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik ben het met u eens dat je de Vazalo kunt uitbreiden naar andere groepen. Het lijkt er nu echter op dat u zegt: omdat die groepen er niet onder vallen, heb ik extra veel kritiek op de Vazalo. Als dat zo is, is dat toch een beetje de wereld op zijn kop. Als dit echt een probleem voor u is, ben ik graag bereid om met u een amendement in te dienen dat het wetsvoorstel tot deze groepen uitbreidt. Dan zij wij allebei gelukkig en niet kwetsbaar meer.

De heer Bruls (CDA):

Je moet in het leven altijd kwetsbaar willen blijven. Dat is alleen maar gezond. Ik heb al eerder gezegd dat ik een aantal kritische en minder kritische opmerkingen zou maken over dit wetsvoorstel. Dit is één van mijn kritische opmerkingen. Ik wacht rustig uw reactie en de reactie van de indienster af en dan maak ik mijn afweging.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat is een verstandige lijn. U zegt echter in één adem dat het wetsvoorstel te beperkt is en dat een aantal zaken in het wetsvoorstel u niet bevallen. U neemt in het debat een cruciale rol in omdat de VVD-fractie dit wetsvoorstel niet ziet zitten en alle voorstanders van deze wet hun hoop op u gevestigd hebben. Wij hopen dat u samen met de andere voorstanders ervoor zorgt dat bijstandmoeders met jonge kinderen eindelijk een reëel perspectief krijgen op deelname aan de arbeidsmarkt. Is uw grondhouding nu positief of negatief?

De heer Bruls (CDA):

Ik heb geen enkele behoefte om mijn persoonlijke grondhouding tegenover welk wetsvoorstel dan ook te duiden. U moet uw conclusies maar trekken uit mijn vragen en opmerkingen. Mijn volgende opmerkingen betreffen het tijdstip van invoering en wellicht kunnen die u helpen om een scherper beeld te krijgen van mijn oordeel.

De overgangstermijn van het wetsvoorstel moet op 1 januari ingaan. Het is echter de vraag of dat gezien de complexiteit van het wetsvoorstel en de benodigde voorbereiding wel een realistische datum is. De VNG en het kabinet hebben hier belangwekkende opmerkingen over gemaakt. Zo hebben zij aangegeven dat een later tijdstip van implementatie feitelijk onontkoombaar is gezien alle stappen die nog gezet moeten worden. Bij de Wet werk en bijstand is rekening gehouden met een invoeringstermijn van minimaal één jaar na de officiële start van de wet. Gemeenten hadden na de ingangsdatum van 1 januari dus minstens één jaar de tijd om de wet in te voeren. Voor de afbouw van de gesubsidieerde arbeid hadden zij zelfs nog meer tijd. Kan mevrouw Noorman-den Uyl aangeven waarom invoering per 1 januari 2006 volgens haar wel mogelijk is? Eerlijk gezegd is dit het minst bezwaarlijke punt, want het moet mogelijk zijn om dit goed te regelen. Ik wil echter ook een meer principieel punt aan de orde stellen.

Voor mijn fractie zijn de Wet werk en bijstand en de Awir cruciaal. De Wet werk en bijstand is nu anderhalf jaar bezig. Ik constateer met de heer Weekers dat er zeer goede voorbeelden te noemen zijn van gemeenten die echt werk zijn gaan maken van serieuze reïntegratie-inspanningen. Niet het makkelijke werk dat er gewoon prikkels of sancties op worden gezet. Nee, er wordt echt geïnvesteerd om mensen aan het werk te helpen. Er zijn er ook die daar nog niet zo heel veel van bakken, om het in ronde woorden te zeggen, en een heel grote groep zit tussen die twee in. Je moet constateren dat je in anderhalf jaar veel kunt doen, maar natuurlijk lang niet alles. Die wet is nog volop in de implementatie. Sterker nog, de evaluatieopzet van die wet wordt eerdaags, ik dacht volgende week, ten tweeden male besproken in de Kamer en zal pas volgend jaar uitgevoerd worden. In dat stadium zitten wij met de Wet werk en bijstand.

Met de Awir zitten wij nog een slag later, want die moet überhaupt nog ingevoerd worden per 1 januari 2006. Juist die wet is natuurlijk cruciaal voor de bestrijding van de armoedeval, een punt dat terecht in dit wetsvoorstel wordt aangesneden. De instrumenten en mogelijkheden van deze wet zijn nog niet ten volle benut of zelfs nog niet te gebruiken op dit moment, terwijl er feitelijk al een wijzigingsvoorstel aangedragen wordt. Mijn hoofdvraag aan de indienster is deze: ligt het niet eigenlijk voor de hand om eerst het ingezette beleid de kans te geven om vruchten af te werpen, alvorens te besluiten tot wijzigingen? Ik wil hiermee niet bij voorbaat zeggen dat wij het helemaal niet moeten doen. Ik zeg het omdat wij als Haagse wetgevers vaak het verwijt krijgen dat wij erg goed zijn in het maken van nieuw beleid en nieuwe wetgeving, maar erg slecht in het kijken hoe beleid wordt uitgevoerd en of de uitvoering aangepast moet worden. Het is veel politici eigen – ik onttrek mij daar ook niet aan – dat praten over wat je nieuw kunt maken interessanter is dan kijken of hetgeen wij hebben afgesproken ook echt werkt in de praktijk. Als het niet goed werkt, moet je het willen aanpassen. Zo open sta ik er wel in, zeg ik tegen mevrouw Noorman-den Uyl. Echter, is anderhalf jaar WWB en min een halfjaar Awir niet gewoon te kort?

Voorzitter. Ik wil een aantal opmerkingen maken ten aanzien van de realisatiecijfers. Prijzenswaardig aan het wetsvoorstel, en dat mag de regering zich aantrekken, is dat de initiatiefneemster concrete, kwantitatieve doelstellingen heeft opgenomen. Dat is nog niet gezegd, maar ik vind dat echt een prachtig punt. Dat maakt het wetsvoorstel kwetsbaar, want het is makkelijk om er van alles over te roepen. Het maakt het wetsvoorstel echter ook sterk. Er zijn van diverse zijden vragen gesteld over de cijfers en er is gewezen op een te optimistisch ambitieniveau. Mijn fractie heeft daar in het schriftelijke verslag ook vragen over gesteld. Mevrouw Noorman-den Uyl is er uitvoerig op ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag.

Ik moet zeggen dat de twijfels die ik had, niet helemaal zijn weggenomen. Om de indienster even te helpen, geef ik aan waar mijn twijfels precies zitten. Ik wil een tweetal punten noemen. Allereerst wordt er in de nota naar aanleiding van het verslag – en dat is een nieuw element vergeleken bij wat wij al wisten – aangevoerd dat de netto arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders met kinderen, dus niet alleen die in de bijstand, maar alle alleenstaande ouders met kinderen, 57% bedraagt. Bij de alleenstaande ouders in de bijstand is dat percentage 14,7. Volgens de indienster moet het verschil van 32% te overwinnen zijn. Dat zijn de letterlijke woorden uit de nota naar aanleiding van het verslag.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het is niet gebruikelijk, maar mag ik een kleine correctie aanbrengen op mijn eigen tekst? Er zit een minuscuul rekenfoutje in, waarvoor mijn excuses. Het verschil is niet 32%, maar 42% en dat is dus ook de potentie binnen de bijstand die zou kunnen uitstromen. Bij dezen heb ik de opstelling gecorrigeerd die ik in de randen van de nacht heb gemaakt.

De heer Bruls (CDA):

Ik corrigeer dan ook mijn spreektekst. Kunt u nagaan hoe zeer ik vertrouw op wat mevrouw Noorman-den Uyl ons presenteert. Ik heb het niet eens nagerekend. Dit maakt het punt dat ik wil maken alleen maar krachtiger. Het verschil van 42% zou volgens u, mevrouw Noorman-den Uyl, te overwinnen zijn. Waarom? Waarop baseert u deze aanname? Hoe groter het verschil is, hoe lastiger het zal worden. Volgens mij zit er een denkfout achter. Het verschil in samenstelling en eigenschappen van de groep bijstandsgerechtigden ten opzichte van de totale groep alleenstaande ouders wordt hier eigenlijk volledig genegeerd. Bijstandsgerechtigden hebben natuurlijk ook kansen op een baan. Zij zijn niet kansloos en dat moeten wij ook niet willen uitdragen. Je moet wel willen zeggen dat die kansen doorgaans helaas minder goed zijn dan die van niet-bijstandsgerechtigden. Of je nu alleenstaande ouder bent, alleenstaande of een gezin hebt, je komt niet zomaar in de bijstand. Daaraan liggen heel wat redenen ten grondslag. Er is ook een verschil tussen de werkzoekenden met WW en in de bijstand. Een willekeurige gemeentebestuurder zal zeggen hoe lastig is om de uitstroom uit de bijstand vorm te geven, zelfs bij alleenstaanden die met niemand iets te maken hebben en die achterstand hebben op de arbeidsmarkt. Dat is niet zo gemakkelijk te overwinnen. Ik heb daarom grote twijfels over het optimisme dat de 42 procentpunt te overwinnen is. Ik zou willen dat het zo was, maar als dit zo eenvoudig was, zou dit de afgelopen jaren, sinds het motto "werk boven inkomen" aanzienlijk zijn teruggebracht.

Er is natuurlijk een verschil in uitstroompercentage tussen alleenstaande ouders in de bijstand en andere bijstandsgerechtigden. Dat is een heel logisch verschil, omdat een ouder de zorg voor haar of zijn kind meestal bovenaan zet. De CDA-fractie zou dat ook niet anders willen.

Wat echter wel overeenkomt tussen beide groepen, zijn de schommelingen in het uitstroompercentage. Ik heb daarover een vraag gesteld, waarop ook een antwoord is gekomen, dat echter naast de vraag zat die ik bedoelde te stellen. In de voortgangsrapportages van de Agenda voor de toekomst zijn de dalingen en de stijgingen in de uitstroompercentages van alleenstaande ouders ten opzichte van anderen in de bijstand nagenoeg gelijk. De percentages zijn verschillend, maar de trends zijn hetzelfde. Dat wijst erop dat de factoren die hierop van invloed zijn, zoals de conjunctuur of de beschikbare werkgelegenheid voor bijstandsgerechtigden, voor alleenstaande ouders en voor anderen in de bijstand soortgelijke effecten heeft. Het gaat, met andere woorden, niet zozeer om de absolute verschillen tussen die percentages, maar om de relatieve overeenkomsten tussen de trends.

Dan moet je ook constateren dat het er blijkbaar meer aan ligt hoe je je reïntegratiebeleid opzet of wat de algemene randvoorwaarden zijn voor de groep bijstandsgerechtigden dan aan het genoemde verschil. Ik vind het heel logisch dat dat verschil bestaat. Van een alleenstaande ouder met de zorg voor kinderen vind ik het volkomen logisch dat deze op sommige momenten – en misschien wel permanent – zegt: die zorg voor mijn kind moet ik leveren en kan niet een ander leveren; dat betekent dat ik beperkt ben ik mijn werkkansen. Dat is een verschil.

Mevrouw Noorman-den Uyl heeft in haar wetsvoorstel reeds gewezen op diverse goede initiatieven om de reïntegratie van alleenstaande bijstandsouders te verbeteren. Onder de bestaande wet- en regelgeving zijn er in diverse gemeenten goede ervaringen mee opgedaan, nota bene zelfs onder de Algemene bijstandswet. Die ervaringen verdienen het om op grotere schaal te worden verspreid. De Wet werk en bijstand heeft die mogelijkheden alleen maar vergroot voor bijstandsgerechtigden om hiervan werk te maken. Andere factoren spelen daarbij ook een rol, waarnaar ik al heb verwezen.

Deelt de staatssecretaris deze zienswijze en wat wil hij eraan doen om de duurzame uitstroom voor alleenstaande bijstandsouders te verbeteren nu het WWB-regime van toepassing is?

De CDA-fractie is het in ieder geval niet eens met het recht op scholing, c.q. de verplichte scholingsinzet voor gemeenten. Dat druist volledig in tegen de filosofie van de Wet werk en bijstand, waarin individueel maatwerk nu juist de norm is, een norm die steeds beter wordt gehanteerd en die nu niet in een pril stadium de nek moet worden omgedraaid. Dat werkt naar mijn mening averechts en geeft minder draagvlak voor de bijstand. Mijn buurvrouw heeft recht op scholing, maar ik niet. Geef mij maar eens aan wat het verschil is, behalve de gezinsomstandigheden. Dat geeft geweldige discussies. Er zijn nu al per straat in dit land discussies tussen WAO'ers en bijstandsgerechtigden. Mensen begrijpen niet allemaal de verschillen in ons ingewikkelde socialezekerheidsstelsel. Dat moet je nu niet anders gaan doen.

Wat mensen wel begrijpen, is dat niet iedereen gelijk is en dat dit maatwerk behoeft. Dat maatwerk geeft nu juist de Wet werk en bijstand.

Er is bovendien gerede twijfel, bij mij en ook bij anderen, of het beschikbare bedrag voor scholing en gesubsidieerde arbeid wel voldoende is. Er is namelijk € 2000 per alleenstaande ouder die instroomt in de verzamelregeling gereserveerd, zo heb ik gelezen. Dat bedrag kan overigens alleen maar beschikbaar komen als de ambitieuze uitstroomdoelstellingen van het wetsvoorstel kunnen worden gerealiseerd. Hierover zijn anderen al eerder met kritiek en vragen gekomen. Nu zal niet iedereen van dat budget van € 2000 gebruik maken. Dat gebeurt nu ook niet onder het bijstandsregime, maar het is toch een betrekkelijk gering bedrag om iemand te scholen naar het mbo-niveau. Ik wijs op een duidelijke stellingname van de Vrouwenvakschool tijdens de expertmeeting, door de indienster zelf georganiseerd op 27 oktober 2004: "Als vrouwen redelijk Nederlands kunnen spreken, is er ongeveer € 10.000 per vrouw aan scholingsbudget nodig."

Men moet redelijk Nederlands kunnen spreken, dus voor allochtone vrouwen die een taalcursus nodig hebben, moet er extra geld komen. Wat is het recht op scholing in dezen waard? Waarom denkt mevrouw Noorman dat € 2000 voldoende is?

Er zijn meerdere vragen gesteld over de uitvoeringscomplexiteit van het wetsvoorstel Vazalo. Het is een sympathiek wetsvoorstel dat volgens de VNG praktisch gezien onuitvoerbaar is. Het voorstel geeft niet alleen extra uitvoeringslasten voor gemeenten en Belastingdienst, maar ook alleenstaande ouders kunnen geconfronteerd worden met onzekerheid over hun inkomen. Dat geldt met name voor deze groep mensen, omdat wij uit de praktijk weten dat juist deze groep van alleenstaande ouders in de bijstand vaak geen vaste deeltijdbaan en wisselende maandelijkse inkomsten heeft. Het wordt aardig complex. De ene maand kun je er grof op achteruitgaan en de andere maand gaat het dan weer goed.

Los van de onzekere financiële consequenties voor veel bijstandsgezinnen, kan er ook sprake zijn van calculerend gedrag. Ik wil dat niet overdrijven, maar die mogelijkheid is zeker aanwezig. Voor een ouderpaar kan het financieel interessant zijn om bewust niet samen te gaan leven. Ik ben het met mevrouw Noorman eens dat niemand erom zal gaan scheiden. Dat vertrouwen heb ik wel in de mensheid. Een band uit liefde zal sterker zijn dan een band uit geld. Ik zeg er wel bij dat er ook geen gezinnen gevormd gaan worden door deze regelgeving. Als CDA'er betreur ik dat.

De CDA-fractie is benieuwd naar de reactie van de initiatiefneemster en van het kabinet. Daarna zullen wij ons eindoordeel bepalen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik was wat getriggerd door de opmerking van de heer Bruls dat er geen gezinnen zullen worden gevormd door deze regeling. Wij hebben het hier wel eens over modellen in andere landen. Misschien is de heer Bruls bekend met het beleid rond alleenstaande ouders en rond arbeid en zorg in Scandinavische landen. Men spreekt daar van "family friendly policies". Alleenstaande ouders en gezinnen krijgen daar meer kinderen dan in Nederland. Misschien is het beleid van de indiener dus zo slecht nog niet.

De heer Bruls (CDA):

Dit voorstel is wat anders dan stimulerend beleid. Wij zullen het dan moeten gaan hebben over de uitbouw van arrangementen die wij bijvoorbeeld ondergebracht hebben in de Wet werk en bijstand. Ik heb de partijleider van de PvdA daar heel interessante betogen over horen houden. Ik wacht de voorstellen af, inclusief de gevolgen voor de belastingdruk voor de Nederlander.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik doelde natuurlijk op de voorstellen om betaald werk te kunnen combineren met de zorg voor kinderen en voor anderen, ook voor die groep van alleenstaande ouders. Deelt de heer Bruls mijn constatering dat het beleid in landen als Zweden en Denemarken gezinsvriendelijker is, meer gezinnen doet vormen en meer kinderen geboren laat worden?

De heer Bruls (CDA):

Dat er meer gezinnen gevormd worden, daar geloof ik helemaal niks van. Volgens mij is dat in Scandinavië helemaal niet zo.

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. Ik spreek mijn waardering uit voor het initiatief dat mevrouw Noorman-den Uyl heeft genomen. Haar voorstel is zeer sympathiek. Zelden heb ik de afgelopen drie jaar een voorstel gezien dat door alle partijen zo positief tegemoet is getreden als het gaat om de beoogde doelstelling. De partijen buitelen over elkaar heen om aan te geven dat het ze ernst is, dat ze het erover eens zijn dat arbeid en zorg op een goede manier gecombineerd kunnen worden en dat er een prikkel dient te komen voor alleenstaande ouders om actief naar werk te zoeken. Mijn fractie ondersteunt de gedachte van mevrouw Noorman-den Uyl volledig dat de overheid rekening dient te houden met het feit dat alleenstaande ouders, met name die van jonge kinderen, een belangrijke zorgtaak moeten vervullen. Die mag niet worden verstoord door een maatschappelijke druk om zelf in een inkomen te voorzien. Wij vragen ons echter wel af of de doelstelling van dit initiatiefwetsvoorstel niet beter kan worden bereikt binnen de bestaande wetgeving. Ik heb al opgemerkt dat wij bij dit voorstel een aantal bedenkingen hebben, omdat het diverse onbedoelde neveneffecten kan hebben. Mijn fractie staat te boek als pragmatisch en zij vermoedt dat dit initiatiefwetsvoorstel een calculerend effect bij de doelgroep teweeg zou kunnen brengen. Het is mogelijk dat een alleenstaande ouder, die een beroep moest doen op de bijstand, met de nodige moeite een fulltimebaan als productiemedewerker op het minimumniveau heeft gevonden. Opeens blijkt dat het op grond van deze wet tot de mogelijkheden behoort om met een parttimebaan een vergelijkbaar inkomen te verwerven, waarbij de sollicitatieplicht vervalt. De overige tijd kan de alleenstaande ouder dan besteden aan de opvoeding van zijn kind. In zo'n geval zou die ouder een dief van zijn eigen portemonnee zijn als hij bij zijn baas niet verwees naar de Wet aanpassing arbeidsduur en niet eiste dat hij voortaan slechts 20 uur per week hoeft te werken. Het risico van dit initiatiefwetsvoorstel is dat betrokkenen die de moeite hebben genomen om zaken goed te regelen, min of meer worden gedwongen om minder te werken. Naar mijn idee kan dat niet de bedoeling zijn.

Wij vinden het onlogisch dat overige vormen van inkomen niet worden meegerekend om de aanvullende uitkering vast te stellen, zoals dat bij de bijstand het geval is. Het kabinet stelt naar ons oordeel terecht dat het niet de bedoeling is dat de overheid opdraait voor de financiële consequenties van een echtscheiding. Daarom wordt bij een aanvraag voor bijstand altijd rekening gehouden met eventuele inkomsten uit bijvoorbeeld alimentatie. Zoals ik al zei, zou dat ook in dit initiatiefwetsvoorstel moeten worden opgenomen.

De LPF-fractie geeft de voorkeur aan aanpassing van de bestaande wetgeving om de met dit initiatiefwetsvoorstel beoogde doelen te bereiken. Het voordeel daarvan is dat daarmee minder kosten gemoeid zullen zijn. Ook zal sprake zijn van minder lasten en neveneffecten. Er mag bij het kabinet geen misverstand ontstaan over het feit dat de meerderheid van de Kamer de doelstellingen van dit initiatiefwetsvoorstel steunt. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de regering op dit debat en verzoeken de staatssecretaris na te gaan of en, zo ja, hoe het mogelijk is om de wens van de Kamer voor vereenvoudiging van de combinatie van arbeid en zorg te vervullen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik complimenteer mevrouw Noorman-den Uyl en haar medewerkers met dit initiatiefwetsvoorstel. Het is een staaltje van noeste arbeid. Om een initiatiefwetsvoorstel voor te leggen, is het nodig om door te zetten en tot laat in de avond door te werken. Uit ervaring weet ik dat dit niet altijd meevalt. Wij hopen dan ook dat dit initiatiefwetsvoorstel op een goede manier landt, al zal daarvoor nog wat nodig zijn. De fractie van GroenLinks staat positief tegenover het initiatiefwetsvoorstel, maar dat neemt niet weg dat ik op een aantal onderdelen kritisch zal ingaan.

De naam van de wet, namelijk Vazalo, klinkt niet opwindend. Het gaat echter om het doel en dat spreekt ons zeer aan. Wij delen de passie met mevrouw Noorman-den Uyl. Het is uitermate belangrijk dat wij veel meer aandacht besteden aan deze doelgroep. In de "oude" bijstand was de teneur: moeders met kinderen kunnen niets, ze hoeven niets en ze mogen niets. Ze werden wat aan hun lot overgelaten, scholing was lastig en ze werden niet echt aangesproken op arbeidsperspectief. Ik moet zeggen dat ik dat altijd heb betreurd, zodat we daarover bij de WWB een uitgebreid debat hebben gevoerd. Het gaat om een grote groep mensen: zo'n 94.000 alleenstaande ouders (2004), waarvan 90% vrouw is. De heer Bruls is heel trots op ons uitkeringssysteem. Over de fundamenten ben ik niet echt chagrijnig, maar bij de uitwerking maakt mijn trots wel eens plaats voor schaamte, als ik berichten hoor van mensen die steeds moeilijker rond kunnen komen en steeds vaker in de marge van de samenleving verkeren. Zij zijn uiteindelijk aangewezen op de voedselbanken, die booming business zijn in Nederland. Het is toch de treurigheid ten top dat met name aan dit soort zaken zoveel behoefte bestaat. Daarmee wordt het nog belangrijker dat mensen die in zo'n moeilijke positie zitten, daaruit moeten worden gehaald. Je moet die mensen mogelijkheden geven om zelf de regie te voeren, en een hoger inkomen te verkrijgen.

De wet-Vazalo zien wij als een investering in bijstandsmoeders, het stimuleren om werk te vinden en een eigen inkomen te verwerven, het participeren in de samenleving en niet blijven zitten, niet omdat mensen dat leuk vinden, maar door allerlei omstandigheden. De regels werken nu vaak tegen in plaats van mee. Voorkomen moet worden dat mensen in de eeuwigdurende bijstand, lees eeuwigdurende armoede terechtkomen, maar dat zij perspectief hebben. Mijn fractie vindt dat uitermate belangrijk.

Een ander belangrijk punt in de wet-Vazalo is de mogelijkheid om in deeltijd te werken. De GroenLinks-fractie heeft daar jarenlang de aandacht voor gevraagd, niet alleen voor het recht om in deeltijd te werken, maar ook het recht om meer te gaan werken, als dat zo uitkomt. Het wetsvoorstel komt daar een heel eind aan tegemoet. Ik kreeg een brief waarin staat dat het alleen opvoeden van kinderen, niet omdat je daarvoor per se hebt gekozen, maar omdat de andere partner afwezig is, topsport, ja zelfs een deeltijdbaan op zich is. Je moet dat waarderen, want het is van groot belang dat je je kinderen in die situatie op een goede manier kunt opvoeden.

Voorzitter: Weisglas

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Een andere reactie die je vaak krijgt, is "geld maakt niet gelukkig". Maar geen geld maakt ook niet gelukkig! Mensen die geld genoeg hebben, zeggen het eerste, zich daarbij nauwelijks inlevend in de betekenis van het lang moeten rondkomen van een minimuminkomen. Dat is een keihard bestaan, het is elke dag weer overleven en zien hoe je kinderen kunnen deelnemen aan activiteiten. Het gaat niet om weinig kinderen: het gaat om ongeveer 372.000 kinderen in Nederland die in armoede opgroeien, een zeer grote, kwetsbare groep. Wij moeten er alles aan doen om die kinderen te laten deelnemen aan de huidige samenleving. Zij moeten echt kunnen meedoen, in plaats van te moeten overleven. Het is er wat dat betreft voor de minima allemaal niet beter op geworden in Nederland. Ik meen dat de Wet Vazalo, hoe ingewikkeld die ook is, een goede bijdrage kan leveren om aan die situatie wat te veranderen. Het allerbelangrijkste vind ik dat mensen zelf de touwtjes in handen kunnen nemen om aan hun situatie wat te verbeteren en om te proberen om wellicht niet nu of morgen, maar wel overmorgen of later te kunnen voorzien in hun eigen inkomen. Dat principe onderschrijven wij volledig.

Een ander principe dat in de wet geregeld wordt, is het recht op ondersteuning ofwel het recht op reïntegratie. Ik ben het daarmee van harte eens. Ook bij de behandeling van de Wet werk en bijstand heb ik daar een behoorlijk punt van gemaakt. Als je mensen allerlei plichten oplegt en je het van belang vindt dat mensen participeren, dan is het niet meer dan logisch dat bij die plichten ook rechten horen, waaronder het recht op reïntegratie. De in de WWB gekozen formulering op dit punt dat men "aanspraak kan maken op" vinden wij te vaag. Aan de staatssecretaris van SZW vraag ik dan ook of hij er geen spijt van heeft dat het er zo in is komen te staan. Keer op keer blijkt namelijk dat degenen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt het minst in aanmerking komen voor dit soort trajecten. Ik zou graag van hem meer cijfers en bewijsmateriaal krijgen waaruit blijkt dat de aanspraak op dit soort trajecten juist voor de meest kwetsbaren voldoende werkt. Ik heb er namelijk enorme twijfels over.

Bij de Wet werk en bijstand hebben wij lang gesproken over de arbeidsplicht van bijstandsmoeders. GroenLinks had daarbij grote aarzelingen. Uiteindelijk hebben wij ermee ingestemd dat in uitzonderingssituaties opschorting van de sollicitatieplicht plaatsvindt. Daar hebben wij wel meteen bij gezegd dat het uitermate belangrijk is ervoor te zorgen dat de inkomenspositie voor deze groep wordt verbeterd, aangezien de bijstand geen vetpot is. Helaas laat de heer Bruls van het CDA het er nu ook weer een beetje bij zitten als ik hem interrumpeer. Volgens hem impliceert het recht op zorgen ook het recht om in armoede te kijken hoe men elke maand weer rondkomt. Ik vind dat een treurige redenatie die getuigt van schraalhans is keukenmeester of van gratis medeleven. Het goede nieuws van vandaag is dat de heer Bruls kwetsbaar is, maar tegelijkertijd moet ik constateren dat hij een beetje dubbelhartig is, aangezien hij de problemen van de kwetsbaren niet helpt op te lossen. De heer Bruls heeft aangegeven in beginsel positief te staan tegenover de Wet Vazalo. Hij heeft het ook nog gehad over liefde. Ik werd er helemaal week van. Vervolgens haalt hij het wetsvoorstel echter door de gehaktmolen en laat hij er weinig van over. En dat vind ik jammer. Misschien komt hij nog met een amendement om het aan te passen, zodat wij samen de doelgroepen kunnen uitbreiden. Ik ben het namelijk met hem eens dat je de scheiding niet zo strikt moet hanteren. Ik ging ervan uit dat wij het samen eerst voor de groep bijstandsmoeders met kinderen zouden regelen en dat wij vervolgens nog een aantal stappen zouden zetten. Ik stel de heer Bruls nu dan maar voor om gezamenlijk een amendement in te dienen dat strekt tot uitbreiding van het aantal doelgroepen. Dan is hij gelukkig, dan is mevrouw Noorman gelukkig en dan ben ik gelukkig, terwijl al die mensen om wie het gaat diep ontroerd zullen zijn; die spatten dan echt van geluk uit elkaar, althans niet letterlijk maar figuurlijk bedoeld.

De voorzitter:

Ik was er niet zo-even, maar volgens mij heeft mevrouw Van Gent de heer Bruls al geïnterrumpeerd toen hij achter het spreekgestoelte stond, althans dat was buiten het gebouw waar ik toen was hoorbaar. Ik sta de heer Bruls nu één interruptie aan het adres van mevrouw Van Gent toe.

De heer Bruls (CDA):

Na dit gloedvolle betoog heb ik een vraag. Wat vindt mevrouw Van Gent van mijn vraag over het moment waarop dit wetsvoorstel wordt ingediend? Wij gaan pas volgend jaar met de Awir beginnen. Dat is een belangrijke stap in het bestrijden van de armoedeval. Mijn vraag is toch niet zo gek?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik wil de heer Bruls niet beledigen door het gek te noemen. Hij heeft een punt, maar vooralsnog hoeft het een het ander niet uit te sluiten. Dat heb ik begrepen uit een uitgebreide toelichting die wij over dit onderwerp hebben ontvangen. Ik ga ervan uit dat mevrouw Noorman-den Uyl dat in haar termijn verder zal onderbouwen.

De heer Bruls zegt dat hij een positieve grondhouding heeft. Ik wil geen ruzie met hem. Ik begrijp dat wij hem en zijn fractie nodig hebben voor het wetsvoorstel. Ik hoop dat wij vrienden kunnen zijn. De heer Bruls is in beginsel positief, maar hij heeft wel veel vragen. Misschien komt hij met een aantal amendementen. Ik wacht dat wel af. Hij zit enigszins op de lijn van: laten wij het uitstellen en misschien komt daar afstel van. Met die strategie ben ik het niet eens.

Over de gecompliceerdheid van het voorliggende wetsvoorstel is veel geschreven. De uitvoering komt bij mij ook redelijk gecompliceerd over. In mijn fractie is gekscherend opgemerkt dat het een beetje lijkt op een sociaal-democratische oplossing voor een reëel probleem. Kan mevrouw Noorman-den Uyl in haar termijn in maximaal drie zinnen uitleggen aan de bijstandmoeder die gebruikmaakt van haar regeling hoe het in zijn werk gaat? Kan zij uitleggen hoe het snel, efficiënt, eerlijk en effectief kan worden geregeld? Het lijkt mij belangrijk dat men dat snel op een rijtje heeft. Zij weet net zo goed als ik dat de vraag is gesteld of een en ander niet te ingewikkeld is. Ik vind het jammer als de regeling om die reden niet doorgaat.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mevrouw Van Gent spreekt over een sociaal-democratische oplossing voor een reëel probleem. Wat heeft zij daar op tegen?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik ben vandaag zeer genuanceerd en heb het woord "tegen" niet in mijn mond genomen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mevrouw Van Gent suggereerde dat wel. Ik begrijp dat zij dat niet zo bedoelt en dat zij een sociaal-democratische oplossing voor een reëel probleem een goede oplossing vindt.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw Bussemaker begrijpt dat goed, maar zij moet het niet te ingewikkeld maken. Ik heb die vraag aan mevrouw Noorman-den Uyl gesteld omdat wij al veel instituten, uitvoeringsregelingen en uitzonderingsregelingen hebben. De sociale zekerheid is een zeer complexe wereld, waarbij de klanten vaak van voren niet weten waar zij van achteren aan toe zijn en omgekeerd. Dat spreekt de GroenLinks-fractie niet aan. Wij gaan altijd uit van de drie E's: Eerlijk, Effectief en Efficiënt. Wij willen zo min mogelijk uitvoeringskosten en willen de verantwoordelijkheid zo veel mogelijk leggen bij de mensen om wie het werkelijk om gaat. Het gaat ons niet om bureaucratie, maar om banen en perspectieven voor deze doelgroep.

Ik vraag de indieners naar de uitvoering versus de winst, ofte wel de kosten-batenanalyse. Er is gezegd dat de uitvoeringskosten uitkomen op een bedrag van € 5 mln. incidenteel en € 2 à € 5 mln. structureel. Klopt dat? Kan mevrouw Noorman-den Uyl een heldere kosten-batenanalyse geven van dit wetsvoorstel? Begrijp mij goed, het gaat mij om een positieve insteek, maar een antwoord op deze vraag kan bijdragen aan een nog grotere meerderheid voor het wetsvoorstel.

De invoeringsdatum voor het wetsvoorstel is gesteld op 1 januari 2007. Dat roept de vraag op wat wij in de tussentijd doen. Wij weten bijna allemaal dat deze groep het erg moeilijk heeft. De indienster heeft aangegeven dat de huidige regelingen onvoldoende zijn. Ik vraag de indienster en de staatssecretaris of wij niet op korte termijn een paar concrete oplossingen moeten invoeren. De VNG heeft voorgesteld om de bijverdienregeling voor mensen in de bijstand, en dan vooral de groep die tijdelijk is uitgezonderd van de sollicitatieplicht, langer te laten zijn dan zes maanden. Andere mogelijkheden zijn de drie-eurobanen of de microkredieten die wij willen inzetten. Op korte termijn kunnen deze een heel goede bijdrage zijn aan een oplossing.

De fractie van GroenLinks heeft de reactie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gelezen op het wetsvoorstel Vazalo. Het eerste wat bij mij opkwam, was dat het pennetje behoorlijk in azijn was gedoopt, toen dat stuk werd geschreven. Misschien hebben zij er veel plezier over gehad op het ministerie. De insteek was om dit idee af te branden, omdat men er niets in zag. Dit kwam op mij over als een compleet chagrijnige reactie in plaats van serieus mee te denken over hoe je kunt investeren in deze groep. Dat betreur ik echt. In de brief is een theoretisch model geschetst. Wat voor perspectief kan de staatssecretaris op korte termijn bieden aan deze groep? Hoe kan hij ervoor zorgen dat zorg en arbeid op een goede manier worden verdeeld, zodat deze groep er beter van wordt? De kosten voor de bureaucratie om dit wetsvoorstel uit te voeren zijn € 5 mln., maar daarmee kunnen ook 2500 uitstroompremies worden gefinancierd. Hoe ziet de staatssecretaris dat?

De fractie van GroenLinks is positief over dit voorstel, maar wij hebben nog wel een aantal vragen. Waarom mag men zich niet scholen op hbo- of universitair niveau? Het lijkt mij goed om op korte termijn een aantal maatregelen te nemen om deze groep te helpen. Op iets langere termijn kan de Wet Vazalo een uitkomst zijn. Ik hoop dat de heer Bruls met goede amendementen komt en nog eens heel goed nadenkt, want hij weet net zo goed als ik dat er weinig alternatieven zijn voor deze groep. Hij vindt het zorgen voor kinderen van groot belang, maar het is ook van groot belang dat er perspectief komt voor mensen die in een moeilijke situatie zitten. Ik zou zeggen: laten wij proberen om dit door te laten gaan, wellicht met aanpassingen, maar laten wij het niet uitstellen, want dan komt het misschien tot afstel en dat zou ik doodzonde vinden.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Om te beginnen complimenteer ik mevrouw Noorman-den Uyl en haar medewerkers met het voorliggende wetsvoorstel. Wij wisten allemaal dat haar kennis van de Wet werk en bijstand en de Awir groot is. Daar heeft zij ook blijk van gegeven bij dit voorstel. De korte periode die nodig was om de nota naar aanleiding van het verslag te produceren, was indrukwekkend. Daar kunnen misschien zelfs ministeries nog wel een voorbeeld aan nemen.

Het initiatiefwetsvoorstel raakt aan een onderwerp dat de ChristenUnie na aan het hart ligt, de positie van alleenstaande ouders in de bijstand. Wij hebben daarover al veel en vaak gesproken. De initiatiefnemer kent onze positie in dat debat. Wij vinden het goed dat alleenstaande ouders in de bijstand een reële mogelijkheid krijgen om hun talenten te ontwikkelen. Dat is noodzakelijk. Wij vinden het van belang dat zij zich op de arbeidsmarkt bewegen en zelf in hun onderhoud voorzien. Tegelijkertijd vinden wij dat de zorgtaken van deze ouders niet in het gedrang mogen komen. Daarbij wegen voor ons de belangen van de minderjarige kinderen erg zwaar. In de Wet werk en bijstand is naar ons oordeel geen goed evenwicht gevonden tussen die beide belangen. Daarin prevaleert de arbeidsplicht boven de zorgplicht en de zorgverantwoordelijkheid. Mijn fractie vindt dat ouders het recht moeten hebben om zorgtaken te laten prevaleren. Een deeltijdbaan hoeft daaraan niet in de weg te staan. Als de arbeidsplicht verder gaat, vinden wij dat principieel onjuist. De uiteindelijke vormgeving van artikel 9 van de WWB, vooral het vierde lid daarvan, was voor mijn fractie in 2003 zelfs een van de redenen om tegen de wet te stemmen. Dat lid was het resultaat van een amendement van de initiatiefnemer van dit wetsvoorstel. Het gaat erom dat bij het opleggen van de arbeidsplicht de belastbaarheid van de ouder, de scholing en de beschikbaarheid van kinderopvang voorwaarden zijn. Ons bezwaar was dat ouders geen rechten kunnen ontlenen aan dit wetsvoorstel.

Ook bij mijn fractie kwam even de gedachte op dat het erop lijkt dat de initiatiefnemer met dit wetsvoorstel enigszins repareert wat zij met haar amendement op de WWB bedorven heeft. Dat moet mij van het hart. Tegen de heer Bruls, die woorden van gelijke strekking sprak, zeg ik dat ik vraagtekens zet bij zijn uiteindelijk vrij negatieve oordeel over dit wetsvoorstel. Het is toch mooi dat wij een stapje in de goede richting zetten?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Kan mevrouw Huizinga-Heringa de opmerking over een reparatie van de WWB toelichten?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Bij de WWB was de inzet van mijn fractie, net als die van de heer Bruls, een arbeidsvrijstelling voor ouders met kinderen beneden de vijf jaar. Het recht om daarop een beroep te doen is er niet gekomen. Er is wel iets in de wet gekomen. Het is nu aan gemeenten om uit te maken of een ouder die ontheffing wordt verleend. Een ouder kan er geen rechten aan ontlenen. Wij hebben voor onze inzet geen steun van de fractie van de PvdA gehad. Het amendement van mevrouw Noorman-den Uyl was een van de redenen om tegen de Wet werk en bijstand te stemmen. Dit wetsvoorstel repareert voor een stuk wat toen bedorven is.

De heer Bruls (CDA):

Vindt u het niet een erg omslachtige wijze om alsnog een vrijstelling van de sollicitatieplicht te verkrijgen?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Daarover zal ik nog enkele opmerkingen maken. Ik zie echter liever een halfvol dan een halfleeg glas.

De heer Bruls (CDA):

Dan had ik op uw steun moeten kunnen rekenen bij de Wet werk en bijstand. Toen stond er een halfvol glas dankzij een amendement van mijzelf. Ziet mevrouw Huizinga-Heringa dit voorstel vooral als een poging om de doelgroep te ontheffen van de sollicitatieplicht?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik zie dat het deze uitwerking heeft. Ik hoor daarop graag een reactie van mevrouw Noorman-den Uyl. Overigens was er bij de behandeling van de WWB in 2003 geen sprake van een halfvol glas, maar van een glas met een bodempje water. Dat was ons niet genoeg. Wij kregen gisteren nog een mail van een alleenstaande ouder die van de gemeente te horen had gekregen dat zij sollicitatieplichtig is voor 38 uur. Deze afzender schreef ons dat zij buitengewoon blij zou zijn als zij een baan voor twintig uur zou krijgen om in staat te zijn haar jonge kind op te voeden. Zij zou blij zijn met aanneming van dit wetsvoorstel.

Ik kan mij heel veel voorstellen bij het uitgangspunt van de indiener dat alleenstaande ouders in beginsel alleen voor deeltijdarbeid beschikbaar zijn. Ik denk dat wij elkaar een eind kunnen naderen. Ik hoor nog wel graag in welke mate er naar het oordeel van de initiatiefneemster sprake dient te zijn van een partiële sollicitatieplicht. Wij zouden er grote moeite mee hebben als dit wetsvoorstel ertoe zou leiden dat een categorie alleenstaande ouders gedwongen wordt om in belangrijke mate te gaan werken buiten schooltijden, op tijdstippen waarop zij graag bij hun kinderen willen zijn.

Ik kom bij de inhoud van het wetsvoorstel. De indiener streeft ernaar bijstand overbodig te maken voor alleenstaande ouders. Dat is een goed streven. In de schriftelijke bijdrage heb ik gesteld dat de doelgroep ook onder de werking van het voorgestelde regime in belangrijke mate afhankelijk wordt van een door de overheid verstrekte toeslag. Het heeft dan alleen een andere naam en het komt uit een andere pot. Ik deel de opvatting van de indiener dat in haar voorstel de privacy veel minder wordt aangetast dan wanneer voor een oplossing in de WWB zou worden gekozen, omdat de Vazalo-toeslag vergelijkbaar is met andere inkomensafhankelijke toeslagen. Ik vind dat een goed argument. Wat voor ons nog belangrijker is, is dat de Vazalo-toeslag een centraal vastgelegd recht is, waarop ieder een beroep kan doen en waarvoor je niet afhankelijk bent van de goodwill bij de gemeente. Daarbij kan de oplossing via de WWB ook nog leiden tot rechtsongelijkheid. Dat was voor ons een ander belangrijk argument om tegen de WWB te stemmen.

De Vazalo-toeslag in absolute zin is het hoogst voor alleenstaande ouders met een relatief laag inkomen. Ik heb in het verslag geconstateerd dat dit misschien ook tot onbedoelde gedragseffecten kan leiden. Een gevolg zou kunnen zijn dat ouders juist minder gaan werken. De indiener sluit dat in haar antwoord niet uit, maar zij spreekt wel de stellige verwachting uit dat dit niet veel zal gebeuren. Ik zou daar wel graag een onderbouwing van krijgen.

Een voordeel van het wetsvoorstel is dat een oplossing wordt geboden voor de armoedeval. Ik sluit mij in dit geval wel aan bij de vragen van collega Weekers. Is de ingewikkelde regeling die betrekking heeft op het eerste jaar wel nodig? Kan die niet omzeild worden?

Het kabinet is niet overtuigd van de wenselijkheid van dit wetsvoorstel. De staatssecretaris wijst op de drie huidige vrijlatingsregelingen. Ik denk dat de indiener in de toelichting op haar wetsvoorstel nu juist heeft aangetoond dat deze regelingen niet veel soelaas bieden. Wat men structureel meer overhoudt, biedt een veel kleinere prikkel dan de Vazalo-toeslag. Bovendien zijn premies binnen de bijstand zeer tijdelijk. Los daarvan zijn gemeenten niet verplicht de vrijlatingsregelingen maximaal toe te passen. Het argument van de Raad van State dat de WWB niet zo snel na inwerkingtreding moet worden aangepast, vinden wij niet overtuigend. Wij zien nu al dat wij belangrijke voordelen kunnen realiseren met een bepaalde wijziging en dan zullen wij dat ook moeten doen. Met het aannemen van de WWB mag de zaak niet voor een aantal jaren op slot zitten. Dat lijkt mij geen goede houding.

De uitgangspunten die de staatssecretaris ons in zijn brief van 3 juni heeft aangereikt, wijken af van die van de indiener. Collega De Wit heeft daarop gewezen. Ik sluit mij kortheidshalve bij zijn vragen op dat punt aan.

Het is ook mij opgevallen dat de reactie van de staatssecretaris op dit initiatiefwetsvoorstel buitengewoon negatief is. Stel dat het de fracties die wel wat zien in dit wetsvoorstel lukt om ook de CDA-fractie mee te krijgen en er een meerderheid voor is. Mag ik dan aannemen dat de staatssecretaris hier zijn handtekening onder zet? Of staat hij er zo negatief tegenover dat hij zegt: dat nooit?

Voorzitter. Ik hoop met de indienster dat haar voorstel ertoe leidt dat eenoudergezinnen met kleine kinderen meer financiële draagkracht zullen krijgen in combinatie met de mogelijkheid om voldoende aandacht en zorg aan hun kinderen te besteden!

Mevrouw Koer Kaya (D66):

Voorzitter. Ook ik wil de indienster complimenteren. Het doel van dit voorstel spreekt onze fractie zeer aan. Als woordvoerder voor emancipatie pleit ik voor economische zelfstandigheid van vrouwen, maar ook dit voorstel is een manier om daar vorm aan te geven. Ik heb nog wel enkele vragen.

Wij twijfelen nog steeds aan de uitvoerbaarheid. Ik doel dan op de administratieve lastenknip in uitvoering na een deel van het eerste jaar en de effectiviteit. Volgens mij stimuleren wij in ieder geval parttime werk en dat is mooi, maar wellicht schrijven wij fulltime werk wat te gemakkelijk af. De indienster erkent ook dat alleenstaande ouders voornamelijk in deeltijd kunnen werken. Uit het antwoord op onze schriftelijke vraag blijkt echter dat ruim een kwart van de eenoudergezinnen meer dan 35 uur per week werkt. Kennelijk is het voor een kwart van die gezinnen dus geen probleem om fulltime te werken. Dat brengt mij vanzelf op de vraag waarom zij dat wel kunnen en de rest niet. Is daarnaar gekeken? Welke obstakels liggen daaraan ten grondslag? Ik kan mij voorstellen dat bijvoorbeeld kinderopvang, voor-, na-, tussenschoolse opvang beter moeten worden geregeld, dat er meer kwaliteit moet worden geboden, dat er meer flexibiliteit in openings- en sluitingstijden moeten komen, dat er een mismatch is op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld omdat de opleiding niet aansluit of er juist helemaal geen opleiding is. Graag een reactie daarop, want als het aan dit soort punten ligt, moeten wij naar oplossingen zoeken die daar antwoord op geven!

Het voorstel wordt volledig gefinancierd door de inverdieneffecten. Dat is natuurlijk mooi, maar ik vraag mij wel af in hoeverre de inschattingen realistisch zijn. Het kabinet zegt dat het tekort in 2007 29 mln. bedraagt, in 2008 22 mln., in 2009 15 mln en vanaf 2010 structureel 16 mln. Als dat juist is, pleit dat natuurlijk niet voor deze regeling. Graag wil ik daarom zowel van de staatssecretaris en de minister als van mevrouw Noorman-den Uyl een goed onderbouwde reactie. Onze fractie wacht met belangstelling de beantwoording af. Op basis daarvan zullen wij ons standpunt bepalen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ook ik spreek graag mijn complimenten uit in de richting van de indienster en haar medewerkers voor dit wetsvoorstel. De vraag is inderdaad of het wel nodig is dat ruim éénderde van de alleenstaande ouders in Nederland op bijstand zijn aangewezen of dat zij ook wel op eigen benen kunnen staan. Moeten wij niet eerst investeren in mensen, zodat zij voor zichzelf kunnen zorgen voordat wij met het vangnet bijstand klaarstaan? Dat is de opvatting van de PvdA en die herkennen wij in het initiatiefvoorstel Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders.

Het is een goed streven om de bijstand overbodig te maken voor personen die vanwege de zorg voor kinderen onder de 16 jaar tijdelijk nog niet in staan zijn om volledig in een eigen inkomen te voorzien. Het wetsvoorstel wil een substantiële inkomensverbetering voor eenoudergezinnen met een inkomen rond het minimum bereiken en een gerichte versterking van de kansen van kinderen uit die gezinnen. Het doel van het wetsvoorstel is om op termijn tienduizenden alleenstaande ouders onafhankelijk te maken van de bijstand. Wij vinden dat een lofwaardig streven en een substantiële verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

In Nederland gaan wij eigenlijk al vanaf de jaren vijftig op een heel moeizame manier om met alleenstaande ouders als het gaat om de combinatie van arbeid en zorg. Het is mijn stelling dat wij eigenlijk nooit hebben kunnen kiezen of het ouders, doorgaans moeders, zijn, dan wel werknemers. Wij hebben daardoor een beleid gevoerd dat die combinatie nooit echt centraal heeft gesteld. Er is geen goed evenwicht geweest en dus is er ook geen antwoord gegeven op de vraag wat de publieke verantwoordelijkheid is.

Recentelijk kwam mij een citaat onder ogen van oud-minister Ruding uit 1982. Hij sprak over: wel trouwen; toch scheiden; wel kinderen nemen; niet zelf verdienen; geen of weinig alimentatie van de voormalige echtgenoot en beiden dienen de rekening daarvoor exclusief bij de staat in. Dat was indertijd de boodschap van minister Ruding. Ik was het toen al niet met hem eens, maar het geeft wel aan dat er toen ook een probleem was.

In de periode dat Ruding deze uitspraak liet optekenen, zei VVD-leider Nijpels: "De verdeling in het huidige rollenpatroon kan natuurlijk niet uitsluitend beschouwd worden als een individuele keuze van de partners. Zij is veelal een verdeling die door de maatschappij als geheel is afgedwongen of althans is gestimuleerd. Je zou dit een als een rechtsgrond kunnen beschouwen op basis waarvan de overheid verplicht is een aantal van de gevolgen van de echtscheiding op te vangen." Het is mijn overtuiging dat de heer Nijpels hiermee een waar woord sprak. Wij moeten inderdaad stimulansen creëren om mensen zo snel mogelijk uit de bijstand te krijgen en de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

De afgelopen jaren is er wel een voorzichtige aanzet geweest om beleid te formuleren. In een vorige kabinetsperiode heb ik samen met toenmalig collega Schimmel van D66 een motie ingediend, waarin de regering werd gevraagd om de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders te stimuleren met een minimum van 20 uur en flankerend beleid als kinderopvang en scholing. Dat is een gedachte die ik terugvind in het wetsvoorstel. Deze motie was overigens een reactie op een voorstel van een PvdA-minister dat mijn fractie niet aansprak omdat hij het evenwicht tussen arbeid en zorg niet wilde bewaren, alleenstaande ouders alleen maar zag als werknemers en hen een volledige arbeidsplicht wilde opleggen.

Bij de Wet werk en bijstand is gedebatteerd over een amendement dat regelde dat alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar recht hebben op kinderopvang als voorwaarde voor een arbeidsverplichting. Verder is er toen ook gedebatteerd over een amendement van de regeringscoalities waarin geregeld werd dat het college van burgemeester en wethouders moest beslissen over de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders. Het is mijn stelling dat het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Noorman een volgende stap is in deze gedachtegang. Zij neemt arbeid en zorg namelijk als uitgangspunt voor de positie van alleenstaande ouders en geeft die een structurele inbedding. Zij stelt dus niet uitkeringsafhankelijkheid maar zelfredzaamheid voorop.

Het is de hoogste tijd dat in het beleid de zorgtaak van deze groep ouders erkend wordt. Andere landen, bijvoorbeeld Denemarken, doen dat al langer. Nederland loopt achter op dit terrein. Ik zie de Vazalo van mevrouw Noorman dan ook als compensatie voor de zorgplicht van deze groep.

De relatie tussen de Vazalo en de Wet werk en bijstand is al door vele andere sprekers aan de orde gesteld. Volgens de indiener van het wetsvoorstel verschillen de regelingen principieel. Volgens de regering staan ze elkaar echter in de weg. Ik volg de lijn van de indiener, maar dat neemt niet weg dat ook ik inzie dat er op onderdelen problemen zijn met de relatie met de Wet werk en bijstand. Ik vraag de staatssecretaris nog eens uit te leggen waarom het er volgens hem haaks op zou staan. Volgens mij is het een andere systematiek die nodig is om de filosofie, die ik zojuist schetste, waar te maken.

De aparte regeling voor scholing is volgens mij wel een probleem. Op het recht op scholing tot mbo-niveau voor alleenstaande ouders is van meerdere kanten kritiek geleverd. De indiener meent dat alleenstaande ouders de zorg voor kinderen duurzaam moeten kunnen combineren en dat opleiding noodzakelijk is als startkwalificatie. Ik zie dat ook in, maar tegelijkertijd denk ik dat dat ook voor andere groepen geldt. Waarom zou deze redenering niet opgaan voor arbeidsgehandicapten? Het is mijn voorstel om te bezien of die scholing naar andere groepen uitgebreid moet worden. Hoe verhoudt een en ander zich overigens met het overleg dat met de gemeenten wordt gevoerd?

Het is het doel van de indiener om de wet per 1 januari 2006 in te laten gaan. Ik constateer dat van verschillende kanten, onder andere door automatiseringsdeskundigen, is aangegeven dat dat absoluut onmogelijk is en dat de optie om het uit te stellen tot 1 januari 2007 wel degelijk moet worden overwogen. Ik heb daar nog geen reactie op vernomen van de indiener en die hoor ik graag. Wat mij betreft, gebeurt het zo snel mogelijk, maar de indiener weet net zo goed als ik dat er in 2006 al heel veel wetsvoorstellen moeten ingaan. Het kan voordelen hebben om dit daarin mee te laten lopen, maar ik kan mij ook voorstellen dat wij het risico willen vermijden om nog meer problemen te veroorzaken dan wij wellicht al krijgen. De vraag is even hoe de praktische inwerkingtreding zich verhoudt tot de Awir en een aantal andere wetten.

Er is van verschillende kanten op gewezen dat het een complexe wet is. Ik moet zeggen dat dit wetsvoorstel in vergelijking met andere wetten die ik op dit moment behandel, een toonbeeld van eenvoud is. Denkt u maar aan de wet waarover wij hier zo dadelijk nog een debat krijgen. Het is altijd lovenswaardig om te kijken of het nog eenvoudiger kan. Die opmerkingen zijn van verschillende kanten gemaakt en ik verzoek de indiener om dat bezwaar serieus te nemen en te overwegen of het op punten nog eenvoudiger kan.

Dan kom ik bij de toekomstverwachtingen. De indiener zegt dat er op termijn 60.000 alleenstaande ouders op eigen benen geholpen kunnen worden. Dat is ambitieus, daarom is er ook een realistisch scenario van 25.000. Het kabinet noemt dat nog veel te onrealistisch en veel te ambitieus. De heer De Wit heeft daar vragen over gesteld waar ik mij graag bij aansluit. Ik miste in de reactie van het kabinet eveneens een onderbouwing van de uitspraak dat de doelen van mevrouw Noorman-den Uyl niet realistisch genoeg zouden zijn. Ik zal u eerlijk zeggen dat ik in heel veel kabinetsvoorstellen concrete doelstellingen mis en als er al doelstellingen zijn, dan zijn zij nauwelijks ambitieus te noemen. Ik heb dus helemaal niets tegen ambitieuze doelstellingen, maar wij moeten wel met elkaar het debat voeren over de kans dat zij ook haalbaar zijn.

Afrondend heb ik twee vragen aan de staatssecretaris. In het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Noorman-den Uyl worden er punten genoemd die nodig zijn, waaronder flankerend beleid. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: stel dat dit wetsvoorstel, al dan niet met enkele wijzigingen, wordt aangenomen, bent u dan bereid om flankerende beleid te organiseren op de wijze die beschreven staat in het wetsvoorstel? Daar las ik in de kabinetsreactie nog te weinig over. Ik moet verder zeggen – dat hebben anderen ook al gedaan – dat ik de reactie van het kabinet wel erg zuur vond. Het leek er wel op dat men alle bezwaren bij elkaar gezocht had. Het leek soms ook wel spijkers op laag water zoeken. Het kabinet zegt de bedoeling van dit wetsvoorstel sympathiek te vinden. Wij missen in Nederland al 30, 40 jaar goed beleid, structureel beleid om voor deze groep de combinatie van ouderschap en betaald werk mogelijk te maken. Dan vind ik dat een regering die dit wetsvoorstel afwijst, met vaak bijna oneigenlijke argumenten, óf met een beter perspectief en met alternatieven moet komen, of wij moeten toch maar eens kijken of het op deze manier kan. Vooralsnog lijkt mij dit in ieder geval een structurele verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer. De initiatiefnemer zal de Kamer op een nog nader te bepalen moment antwoorden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven