Aan de orde is de behandeling van:

het Jaarverslag 2004 van de Nationale ombudsman (30030).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik heet de heer Fernhout, de Nationale ombudsman van harte welkom. Het is de laatste keer dat hij bij de behandeling van zijn jaarverslag aanwezig is. Ik heet verder ook de heer Van Dooren, de substituut-ombudsman, van harte welkom.

De heer Eski (CDA):

Voorzitter. Steeds meer burgers weten de Nationale ombudsman te vinden, de man bij wie zij met hun klachten en ongenoegen over de overheid terecht kunnen. Namens mijn fractie spreek ik mijn waardering uit voor zijn werk.

Het is een goede zaak dat meer burgers de Nationale ombudsman weten te vinden. Het is echter wel de vraag of daaruit blijkt dat de overheid slechter functioneert of dat de bekendheid van de Nationale ombudsman is toegenomen. Een andere vraag is door wie de klachten worden ingediend. Zijn dat de burgers zelf, hun vertegenwoordigers of instellingen?

De verbetering van de kwaliteit en de effectiviteit van de overheid is een belangrijke doelstelling van het kabinet. Het blijft de taak van de overheid om snel, adequaat en natuurlijk met de nodige zorgvuldigheid verzoeken van burgers te behandelen en het aantal klachten te minimaliseren.

De meeste klachten in 2004 hadden, evenals in voorgaande jaren, betrekking op de IND, dit ondanks aandringen van de Kamer en mijn fractie op verbeteringen. Op dit moment doet de Algemene Rekenkamer onderzoek naar de IND. Ik wacht de resultaten daarvan natuurlijk af, maar ik wil in dit debat toch enkele vragen en opmerkingen over de IND maken. Hoe verklaart de minister dat de IND er jaar op jaar niet in slaagt om het aantal klachten substantieel te verminderen? Hoeveel procent van de verzoeken en aanvragen wordt wel op tijd behandeld? Waarom is de bereikbaarheid van de IND een probleem? Zijn er onvoldoende medewerkers? Kan de minister ons in het vooruitzicht stellen dat de IND volgend jaar aanzienlijk beter zal functioneren en niet meer op nummer 1 van de klachtenmonitor van de Nationale ombudsman zal staan?

UWV is dit jaar op de tweede plaats geëindigd op de lijst van overheidsinstanties waarover de meeste klachten zijn binnengekomen. Ook hierbij geldt dat de uitvoering van taken en behandeling van cliënten centraal staan. Wij hebben vorig jaar tijdens de begrotingsbehandeling aandacht gevraagd voor de bejegening van mensen door het UWV en om verbetering gevraagd. De minister heeft toen een toezegging gedaan ter verbetering. Wat zijn de resultaten? Het gaat ons erom dat de ambtenaren en medewerkers van de betreffende diensten – of het nu gaat om de IND of het UWV – naast de mensen gaan staan en oog hebben voor hun werkelijke zorgen. Natuurlijk kan zorgvuldigheid soms tijd kosten, maar dat betekent niet dat mensen te lang moeten wachten op een antwoord op hun vragen en daardoor lange tijd in onzekerheid verkeren. Nogmaals: het moet afgelopen zijn met de slechte bejegening van burgers. Graag een duidelijke reactie van de minister hierop,

Verder zijn er binnen de CDA-fractie vragen gerezen over de interne klachtenbehandeling bij bestuursorganen. Het kabinet zou volgens mijn fractie moeten inzetten op het verbeteren van deze interne klachtenbehandeling. Hierbij moeten vooral punten als accuraat en sneller reageren op klachten van burgers aan de orde komen. Ook wederhoor, adequate en volledige informatieverstrekking door de overheid blijken lastige punten te zijn. Wat gaat de minister doen om de interne klachtenbehandeling te verbeteren en te versterken?

Tenslotte zou ik namens de CDA-fractie gebruik willen maken van deze gelegenheid om zeer bijzondere en hartelijke dank uit te spreken aan de Nationale ombudsman, de heer Fernhout, voor zijn enorme inzet en betrokkenheid en hem na zijn vertrek in oktober nog veel voorspoed en geluk te wensen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Laat ik eens beginnen waar de heer Eski eindigde. Ik had het ook bewaard voor het einde, maar ik kan gelijk aansluiten bij zijn woorden van dank aan de heer Fernhout, die zijn jaarverslag voor de laatste keer hier heeft ingediend. De voorzitter refereerde er ook al aan. Ik sluit mij graag aan bij die welgemeende woorden van dank. Ik wilde hem bedanken voor het jaarverslag, maar dat klopt natuurlijk niet, want wij danken hem voor het werk dat er allemaal achter zit. Wij zullen op een andere plek waarschijnlijk nader afscheid nemen, maar ook vanaf deze plek bedank ik hem namens mijn fractie hartelijk voor het vele werk. Ik dank hem ook voor de gedetailleerde en beeldende wijze waarop dit jaar ook weer verslag is gedaan van het vele werk dat is verricht door het instituut Nationale ombudsman.

Het jaarverslag geeft een fraai overzicht van alles wat is behandeld en het geeft ook bruikbare handvatten voor het werk als Kamerlid. Wij hebben natuurlijk een controlerende taak ten opzichte van de regering en kijken of de regering haar werk goed doet. Daar kunnen wij het jaarverslag ontzettend goed bij gebruiken. Het gaat zelfs zo ver dat mijn collega Klaas de Vries mij al voor was in de fractie. Het jaarverslag lag amper op ons bureau en ik had het zelf nog niet eens gelezen, toen mijn collega in de fractie al aandacht vroeg voor de binnenkomst van het jaarverslag. Hij attendeerde de collega's erop dat zij het moesten lezen, omdat het je kan inspireren in de overleggen met de afzonderlijke ministers. Ik ben dat zeer met hem eens, zelfs zozeer dat ik hiervoor bij de voorbereiding van de bespreking in onze fractie opnieuw aandacht heb gevraagd. Ook de collega's van deze minister zullen worden geconfronteerd met de inhoud van dit jaarverslag.

Wij hebben al een plezierig overleg gehad met de ombudsman over het jaarverslag, maar dat zullen wij hier niet herhalen. Wij kunnen ons vandaag beperken tot de aandachtspunten die de ombudsman, ook een beetje op ons verzoek, heeft genoemd in de aanbiedingsbrief. Dat helpt ons aanzienlijk bij de bespreking. De ombudsman heeft veel algemene onderzoeken gedaan, bijvoorbeeld naar de huurcommissies. Deze onderwerpen worden uiteraard allemaal besproken in de afzonderlijke vaste commissies. Er komt ook veel klein leed tot uitdrukking in het jaarverslag. Dat is wel klein leed tussen aanhalingstekens, want wat wij van een afstand als klein leed ervaren voor individuele burgers, kan natuurlijk groot persoonlijk leed zijn. Het is daarom goed dat je daarover kunt klagen bij de ombudsman en dat hij ook kan kijken of de overheid haar werk behoorlijk heeft gedaan. Ik vind het nog steeds verbazingwekkend, maar dat zegt ook iets over het gezag van de ombudsman, dat soms een enkel telefoontje naar een gemeente of een ministerie al voldoende is om actie te genereren waardoor een burger opeens tevreden is. Dat moet vooral ook zo blijven, want hoe minder rapporten en hoe sneller mensen reageren op telefoontjes van de ombudsman hoe beter.

Ik kom te spreken over de punten die zijn genoemd in het jaarverslag. De eerste drie punten gaan over de actieve en adequate informatieverstrekking door de jaren heen. Het tweede punt betreft voortvarende behandeling van correspondentie van burgers aan de rijksoverheid. Het volgende punt hangt daar een beetje mee samen, namelijk de ontwikkeling van het aantal verzoekschriften. De ombudsman vat het krachtig samen in de inleiding met de woorden: Waar moet aandacht aan worden besteed? Zowel aan de inhoudelijke kwaliteit van de informatieverstrekking als aan de tijdigheid van de informatieverstrekking. De woorden die erover geschreven worden, zijn kraakhelder. Het zit ons een beetje mee, want toen ik in het eerste jaar aan de minister vroeg wat hij ging doen met deze rapporten, zei hij dat hij ze ging bespreken met zijn collega's. In het tweede jaar vroeg ik wat die gesprekken hadden opgeleverd. Toen zei de minister dat het kabinet-Balkenende I nog niet echt tot regeren was gekomen en of ik hem nog een jaar de tijd wilde geven. In het jaar daarop zei hij dat ik net iets te vroeg was, want hij zat er net. Nu zijn wij weer een jaar verder en halverwege deze regeringsperiode en nu ben ik toch werkelijk zeer benieuwd wat de gesprekken van deze minister met zijn collega's hebben opgeleverd en waar dat toe gaat leiden. De minister zegde mij immers vorig jaar toe dat hij dit jaar met de grote zondaars – ik geloof dat hij dat woord gebruikt heeft – persoonlijk en indringend in gesprek zou gaan om hen aan te moedigen, de algemene klachten over de traagheid en over de gebrekkige informatievoorziening hoog op de prioriteitenlijst van hun ministerie te zetten. Ik ben zeer benieuwd wat dat heeft opgeleverd en verheug mij op de ontknoping die wij hier vandaag meemaken, na drie jaar vragen.

Er zijn nog een paar punten die de ombudsman ook heeft aangekaart. Het gesprek over de crisisopvang in justitiële inrichtingen is gaande, zij het met een andere minister. Wat de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis betreft, heb ik mij zelf iets voorgenomen, omdat ik er een paar keer vragen over heb gesteld, met name over de plaatsing van tot tbs veroordeelden in private klinieken. Deze mensen kunnen worden geweigerd. Ook hier staat weer in dat mensen die worden veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis soms worden geweigerd. Dat kan natuurlijk niet. De minister van Justitie heeft mij toegezegd dat hij met een opnameplicht komt voor die klinieken. Ik heb mij voorgenomen om, zodra dat wetsvoorstel er is in de Kamer, de minister van Justitie aan te spreken op het type klachten dat in dit verslag staat. Ik doe dus aan de minister de toezegging, om het zo te zeggen, dat ik dat zelf zal aankaarten. Dat geldt ook voor het OM. De wijze waarop er wordt omgegaan met beslag is eigenlijk iets waar ik tot op heden minder zicht op had. Er wordt heel veel in beslag genomen en daar wordt op een gebrekkige manier mee omgegaan. Ik vraag de minister om hierover in overleg te treden met de politie. Ik zal dat punt zelf ook agenderen bij de bespreking van het jaarverslag van het OM.

Dan heb ik nog twee algemene aandachtspunten. Een punt staat onder het kopje varia en betreft de onvoldoende wettelijke basis voor het gebruik van bepaalde dwangmiddelen door arrestatieteams van de politie. Dat punt loopt inmiddels, want er is een conceptwetsvoorstel, heb ik begrepen. Er is ook nog steeds onduidelijkheid bij de politie over de bevoegdheden op het gebied van de bestuurlijke handhaving. Dat is een punt waarover wij laatst in de fractie hebben gespreken. De minister heeft er vorig jaar iets over gezegd. Er komen steeds meer handhavingsbevoegdheden. Straks krijgen wij het wetsvoorstel OM-afdoening, bestuurlijke boetes, kleine ergernissen en parkeerovertredingen die door de gemeente kunnen worden afgedaan. De bevoegdheden van toezichthouders en opsporingsambtenaren die soms dezelfde pet op hebben, dreigen zo door elkaar te lopen dat die mensen – en dat kan ik mij volstrekt voorstellen – verdwalen in hun bevoegdheden. Zo zou ik het willen noemen. De minister heeft gezegd dat hij dit zou gaan bespreken met politie-instanties en met gemeenten, maar de ombudsman meldt dat er sindsdien hierover niets meer is gehoord. Ik neem aan dat dit komt, omdat de minister indringend in overleg was met die mensen. Wil de minister vandaag duidelijkheid geven over wat die gesprekken hebben opgeleverd? Ik zou de minister willen vragen om aandacht te besteden aan dit punt, waar nu ook de ombudsman over rapporteert. Ik neem 1mij voor om dat zelf ook te doen bij de behandeling van de wetsvoorstellen die er straks aankomen. Hoe gaan die mensen om met hun bevoegdheden, worden zij goed geïnstrueerd? Van de andere kant gekeken, is de vraag hoe wij voorkomen dat burgers verdwalen in de rechtsbescherming. Immers, als je straks een bekeuring krijgt van de gemeente, dan moet je naar het OM of naar de rechtbank, maar als je een bestuurlijke boete opgelegd krijgt, dan moet je naar de bestuursrechter. Dus ook over de rechtsbescherming kan er enorm veel verwarring ontstaan. Wil de minister ook daarop reageren?

Als laatste kom ik bij een punt dat mij enorm ergert, namelijk het punt van de IND. De heer Eski heeft daar al indringende vragen over gesteld waar ik mij voor de volle honderd procent bij aansluit. Ik zal ze dus niet herhalen, maar ik wil het wel even nadrukkelijk gezegd hebben. Ik ga het tweede punt nog even aansnijden dat de ombudsman heeft genoemd, de naleving van rechterlijke uitspraken. Wij leven in een rechtsstaat en dat betekent dat ook de overheid zich moet houden aan het recht. Als daar verschil van mening over is, dan gaan de mensen naar de rechter, de rechter neemt een beslissing en de overheid moet zich daaraan houden. Vorig jaar stond er iets over in, nu weer. Er wordt gesproken van 41 klachten, waarvan ik aanneem dat het het topje van de ijsberg is. Ik vind werkelijk dat dat niet kan. De minister moet daarover vandaag in de meest krachtige bewoordingen zijn afkeuring uitspreken. Als de rechter heeft gesproken en de IND is opgedragen om iets te doen, dan moet de dienst zich daar ook aan houden. Weet de minister hoe vaak dergelijke klachten voorkomen? Zo nee, wil hij daar dan een onderzoek naar instellen? Als wij het beeld boven tafel hebben, kunnen wij erover debatteren. Bij mij in de fractie werd gezegd: dien maar een motie in. Maar ik vind het werkelijk van de gekke als wij hier een motie moeten indienen waarin de regering wordt gevraagd om zich te houden aan rechterlijke uitspraken. Dat kan dus niet. Graag stevige woorden van de minister. Mochten die niet komen, dan overwegen wij toch een motie in te dienen, hoewel ik dat werkelijk een zwaktebod zou vinden.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. De reden dat ik vandaag kort het woord voer over dit onderwerp, is gelegen in het feit dat het de laatste keer is dat de heer Fernhout zijn jaarverslag heeft ingediend. Met hem en zijn substituut, de heer Van Dooren, hebben wij een goed inhoudelijk gesprek gevoerd. In de plenaire zaal wil ik de behandeling van het jaarverslag aangrijpen om de heer Fernhout te danken voor al het werk dat hij voor het instituut heeft verricht. De ombudsman staat op de kaart en is een gezaghebbend orgaan. Mede door de wijze waarop de afgelopen jaren is gewerkt en leidinggegeven, heeft de doelstelling van de Kamer verder gestalte gekregen. Wij zijn al ver in de procedure om te komen tot een opvolger. De commissie doet haar best om het proces nog vóór het reces af te ronden.

De VVD is enthousiast over de behoorlijkheidswijzer. Naast de juridische criteria waaraan het handelen van de overheden moet voldoen, geeft deze een interessante opsomming van behoorlijkheidsvereisten. Dit overzicht geeft naar ons idee zeer goed aan wat het verschil is tussen alleen maar rechtmatig handelen en behoorlijk handelen. Het geeft met name aan wat het specifieke is van overheidsdienstverlening. Deze eisen maken het werk van overheden interessant, maar ook vaak moeilijk in vergelijking met delen van onze maatschappij waar de lat lager wordt gelegd en waar alleen rechtsnormen als criterium worden gehanteerd. Hoe staat de minister tegenover deze behoorlijkheidswijzer? Heeft de inhoud van dit stuk niet een bredere bekendheid nodig binnen het openbaar bestuur? Moet er niet wat meer mee worden gedaan binnen het openbaar bestuur en, zo ja, zou deze minister dat niet kunnen doen?

De VVD zou bij het wisselen van de wacht met deze minister willen discussiëren over de afbakening van de werkzaamheden van de ombudsman. Er zijn werkvelden die nu niet onder de werking van de ombudsman vallen en daar wellicht wel toe zouden kunnen behoren. Zijn er werkterreinen die nu wél onder de werking vallen en die aan heroverweging toe zijn? Per saldo wordt te veel capaciteit van het instituut gebruikt voor alle klachten op het gebied van vreemdelingenprocedures. Er zijn twee manieren om daar wat aan te doen. Laat het duidelijk zijn: de IND moet beter werken en moet steeds weer kritisch onder de loep worden genomen. Tegelijkertijd moet de vraag aan de orde komen of niet te lichtvaardig en te vaak gebruik wordt gemaakt van de ombudsman. De procedure via de ombudsman mag geen vaste extra stap worden in een asielprocedure. Gaarne zouden wij over de afbakening van werkzaamheden een opvatting van deze minister horen, nu of later, en daarover eens een debat voeren.

Zou met een betere toepassing van het herkansingsbeleid als onderdeel van het intern klachtrecht het efficiënter werken van de ombudsman niet ook een duw in de goede richting kunnen krijgen? De VVD is van mening dat bestuursorganen vooral zelf hun fouten moeten herstellen en het vertrouwen van de burger moeten terugwinnen. Wellicht is dat ook een onderwerp waarop de minister van BZK de andere overheden en de diverse ministeries en diensten nog eens kan wijzen.

Per saldo zijn wij tevreden over het instituut in de afgelopen jaren. Wij danken de heer Fernhout en mevrouw Horsting-von Meijenfeldt, en natuurlijk ook alle medewerkers, voor hun bijdrage en wij zien met heel veel belangstelling uit naar de komende beslissingen, die het instituut moeten voorzien van een nieuwe leiding voor de komende jaren.

De vergadering wordt van 10.40 uur tot 10.55 uur geschorst.

Minister Remkes:

Voorzitter. Door alle drie de woordvoerders is waardering uitgesproken voor de huidige ombudsman en ik sluit mij nadrukkelijk bij hun woorden aan. Het instituut Nationale ombudsman bestaat al bijna 24 jaar en wij kunnen constateren dat het een vaste plek heeft verworven in ons staatsbestel. Wij kunnen het instituut niet meer wegdenken. De drie opeenvolgende ombudsmannen hebben daaraan op eigen wijze bijgedragen. Op 24 juni a.s. is het zes jaar geleden dat de heer Fernhout door de Tweede Kamer tot ombudsman werd benoemd. Hij heeft een volle ambtstermijn als Nationale ombudsman gefunctioneerd. In die tijd heeft hij kans gezien om het aantal klachten met ongeveer 45% te laten stijgen. Begin dit jaar heeft hij de Kamer gemeld dat hij vanwege gezondheidsredenen niet voor een tweede termijn in aanmerking wil komen. Dat heeft tot gevolg dat dit het laatste jaarverslag van zijn hand is dat ik met de Kamer bespreek. In het voorgesprek dat ik met de ombudsman heb gehad, is daarbij vanzelfsprekend stil gestaan. Toch hecht ik eraan dit in het openbaar te herhalen.

De Nationale ombudsman heeft een drieledige missie. In de eerste plaats wil hij aanvullende bescherming bieden aan de burgers van dit land. In de tweede plaats wenst hij de overheid een spiegel voor te houden met als doel dat laatstgenoemde daarvan kan leren. In de derde plaats wil de ombudsman er met zijn werk toe bijdragen dat het vertrouwen in de overheid wordt hersteld. Om dat te bewerkstelligen, is het nodig zelf vertrouwen te genieten. Alle burgers die zich tot de ombudsman wenden, moeten in de eerste plaats het gevoel hebben dat zij hem volledig kunnen vertrouwen. De heer Fernhout is zich daarvan steeds bewust geweest en ik meen dat hij er volledig in is geslaagd om het in het instituut gestelde vertrouwen niet te beschamen. Ik heb de ervaring dat hij ons ook steeds op een goede manier een spiegel heeft voorgehouden. De brieven en de jaarverslagen van de Nationale ombudsman waren en zijn voor ons steeds weer pittige kost en dat behoort ook zo te zijn. De heer Fernhout heeft ook altijd met succes veel werk gemaakt van het geven van bekendheid aan het instituut. Daardoor heeft het een betere naamsbekendheid gekregen. Ook het aantal gemelde klachten is daardoor gestegen, maar dat moet in dit geval juist als een groot succes worden beschouwd.

De heer Fernhout heeft het met zijn werk voor zijn opvolger op een drietal punten behoorlijk wat eenvoudiger gemaakt. In de eerste plaats heeft hij gezorgd voor een nieuwe lijst behoorlijkheidmaatstaven. Die nieuwe lijst is systematischer van opbouw en actueler geworden dan de eerder gecodificeerde lijst uit 1988. De lijst is in dit jaarverslag opgenomen. Voordat tot de nieuwe lijst is gekomen, is in opdracht van de ombudsman een gedegen onderzoek verricht door de Universiteit van Utrecht.

In de tweede plaats heeft de heer Fernhout steeds veel geïnvesteerd in het klachtrecht in het algemeen. Ik wijs erop dat hij veel energie heeft gestoken in het bevorderen van de kwaliteit van de eerstelijns klachtenbehandeling. Ook bij het wetsvoorstel Extern klachtrecht heeft hij grote betrokkenheid getoond. Die wet zal op 1 januari a.s. volledig in werking treden. De heer Fernhout heeft bovendien veel zorg besteed aan goede contacten met de collega-ombudsmannen bij de gemeenten. Recent heeft dat zelfs geresulteerd in de oprichting van een vereniging voor klachtrecht. Vorige week heeft zij een bijeenkomst gehouden die druk is bezocht.

Ten derde heeft de ombudsman de afgelopen jaren vele malen zijn ervaring en die van zijn bureau in dienst gesteld van de ontwikkeling van ombudsinstellingen in andere landen, en van de onderlinge uitwisseling van ervaring. Ik noem in dat verband de samenwerking met de ombudsmannen van Tsjechië, Roemenië en Curaçao. Ook van dit "buitenlandse beleid" en het netwerk dat daarvoor is opgebouwd, kan zijn opvolger veel plezier hebben. Kortom, met de heer Fernhout vertrekt een Nationale ombudsman die op een breed terrein met vrucht werkzaam is geweest. Ik heb begrepen dat de Kamer al druk doende is met het vinden van een waardige opvolger. Uit de gepubliceerde profielschets blijkt al in één oogopslag dat kandidaten heel wat moeten meebrengen om deze ombudsman te kunnen opvolgen.

Ik wil van deze gelegenheid ook gebruik maken om de heer Van Dooren welkom te heten, die dit jaar voor het eerst deze jaarlijkse gebeurtenis als substituut bijwoont.

Het jaar 2004 liet opnieuw een forse stijging zien van het aantal klachten dat bij de Nationale ombudsman werd ingediend: ruim 11.000. Dat is 6% meer dan in het voorafgaande jaar. Deze stijgende lijn is niet nieuw. Eerdere jaren lieten eenzelfde beeld zien. Als we 2004 vergelijken met 1999, het eerste jaar van deze ombudsman, bedroeg de stijging zelfs 45%. Toen kwamen er slechts 7500 klachten binnen bij de ombudsman. Daaruit mag overigens niet worden afgeleid dat de overheidsdiensten het dus slechter zijn gaan doen. Een belangrijke verklaring ligt vooral in de campagnes die de Nationale ombudsman nu al enkele jaren heeft gevoerd om de bekendheid van zijn instituut te vergroten. Die grotere naamsbekendheid is een goede zaak. Over de stijging van het totale aantal klachten hoeven we dus niet ongelukkig te zijn.

Dat ligt anders wanneer klachten onevenredig vaak betrekking hebben op bepaalde overheidsdiensten. Daarover hebben we vorig jaar hier uitgebreid gesproken, en daarover heeft de Nationale ombudsman ook dit jaar weer een staatje opgenomen in zijn jaarverslag, op pagina 18. Dat staatje zegt al iets meer over de kwaliteit van het overheidsoptreden, ook al is het nog behoorlijk grof. Het zegt bijvoorbeeld nog niets over de gegrondheid van de klachten; dat er telkens diensten uitkomen met veel klantcontacten lijkt mij overigens ook niet toevallig. Daarom is het goed dat de Nationale ombudsman niet met zo'n staatje volstaat, maar nog veel aanvullende informatie in zijn jaarverslag opneemt. Zoveel zelfs dat een deel op cd-rom wordt gepubliceerd. Ook dat is een goede zaak, want zo kan iedereen dat nog eens precies nalezen. Ik heb overigens inmiddels de meest betrokken ambtgenoten erop gewezen dat er in het jaarverslag van de ombudsman voor hen veel wijze lessen zijn te leren – om het voorzichtig uit te drukken – en hen nadrukkelijk verzocht daaraan aandacht te schenken.

De onderwerpen waarover het meest wordt geklaagd, zijn opnieuw de voortvarendheid en de informatieverstrekking. Dat is dus niet veranderd. Wel lijkt er bij de voortvarendheid nu toch een lichte daling van het percentage ingezet. Dat leek vorig jaar al het geval te zijn, maar die trend zet zich nu gelukkig door. In 2003 speelde de voortvarendheid nog in 42% van de afgedane zaken een rol, in 2004 is dat percentage gedaald tot 33, dus bijna 10% minder in drie jaar tijd. De ombudsman denkt dat dit mede te danken is aan de politieke aandacht voor dit onderwerp, zoals die onder andere blijkt uit het programma Andere Overheid. Mede namens mijn collega's kan ik dat incasseren, maar ik wacht eerlijk gezegd nog liever een jaar af of deze tendens zich blijft doorzetten.

De heer Wolfsen vroeg wat de gesprekken met de collega's hebben opgeleverd. Inderdaad heeft hij hiervoor al een aantal jaren de aandacht gevraagd, maar de toezegging is pas vorig jaar gekomen, waaraan gevolg is gegeven. Ik heb er wel voor gekozen om dat te doen mede op basis van het beeld in dit jaarverslag. Ik heb van de collega's ook nog geen reactie gekregen maar ik verwacht zeker dat ze zullen reageren. Zo dat niet het geval is, zullen ze daar wat mij betreft nadrukkelijk aan worden herinnerd. Ik kan dingen bij andere departementen niet zelf veranderen maar mijn coördinerende verantwoordelijkheid brengt met zich dat er zo nodig bij collega's aan de bel wordt getrokken. Het zal overigens ook opgevallen zijn dat er één "zondaar" uit de lijst is verdwenen en dat is de collega van VROM. Voor de andere collega's geldt het punt nog wel zeer nadrukkelijk.

De heer Wolfsen (PvdA):

U heeft aangegeven dat u de gesprekken hierover in gang heeft gezet. Betekent dit dat u gaat vragen aan uw collega's hoe zij uitvoering denken te geven aan de aanbevelingen en hoe zij tot verbeteringen denken te komen? Als het resultaat ervan u dan niet aanstaat, gaat er dan actie op ondernemen?

Minister Remkes:

Ja.

Net als vorige jaren voert de IND de lijst van grootste klachtveroorzakers aan. In 2004 kreeg de Nationale ombudsman 1775 klachten over de IND. Dat was 6% meer dan in 2003. Ik heb overigens uit de informatie van de ombudsman begrepen dat die stijgende trend zich ook dit jaar aan het voortzetten is. De belangrijkste oorzaak van deze stijging was volgens de ombudsman de overheveling van taken van de Vreemdelingendiensten naar de IND en dan met name de ICT-problemen als gevolg daarvan. Een groot knelpunt was vooral het laat beslissen over de verlenging van de reguliere verblijfsvergunningen. Door de Koppelingswet komen aanvragers in de problemen wanneer niet tijdig op hun verzoek wordt beslist. Over deze problematiek heeft de minister van V en I overigens eind 2004 al uitgebreid van gedachten gewisseld met zowel de Nationale ombudsman als met de Kamer. Daaruit heb ik de indruk dat er bij de IND inmiddels het nodige in gang is gezet om klachten tijdig te herkennen en de klachtenstroom terug te dringen. In het jaarverslag over 2004 zijn de daarmee beoogde gevolgen uit de aard der zaak nog niet zichtbaar maar als ik het goed zie, dan komen er binnen afzienbare tijd verschillende onderzoeken naar de gang van zaken bij de IND gereed. De Algemene Rekenkamer doet op verzoek van de minister onderzoek naar de verlening en verlenging van verblijfsvergunningen. Het rapport daarover wordt na de zomer, naar ik meen in september, verwacht. Verder doet de Nationale ombudsman onderzoek naar klachten over de verlening en verlenging van verblijfsvergunningen en over de klachtbehandeling door de IND. Hij heeft die klachten gebundeld en komt dus met twee rapporten, welke, naar ik meen, nog deze zomer worden gepubliceerd. Deze rapporten van de Algemene Rekenkamer en de ombudsman lenen zich waarschijnlijk goed voor een nadere gedachtewisseling over deze materie tussen de Kamer en mijn collega van V en I. Ik weet zeker dat zij die gedachtewisseling ook op prijs zal stellen.

De heer Eski (CDA):

Over de IND hebben wij in de Kamer ieder jaar discussie naar aanleiding van het jaarverslag van de ombudsman. Uiteraard wachten wij al die rapporten en onderzoeken af, maar ik heb nog wel de volgende concrete vraag aan de minister. Kan hij toezeggen dat het volgend jaar de IND niet langer nummer 1 is op de lijst van instellingen waarover de meeste klachten bij de ombudsman zijn binnengekomen?

Minister Remkes:

Nee, dat kan deze minister niet toezeggen omdat deze minister daar in eerste instantie niet over gaat. Dat is precies de reden waarom ik u verwijs naar de bespreking van beide rapporten met de minister van V en I. Wat mij betreft zal er voortgegaan worden op de weg van het door mij aanspreken van de minister van V en I, maar het moet daar uiteindelijk gebeuren.

De heer Eski (CDA):

Is dat niet een beetje te gemakkelijk? De minister zegt dat het aantal klachten bij de Nationale ombudsman is toegenomen door de bekendheid. Uit het onderzoeken blijkt echter dat de burgers toch problemen ervaren met de kwaliteit van de overheid. Als het ministerie van minister Verdonk ieder jaar nummer één staat op de lijst van de klachten, dan is dat toch een groot probleem?

Minister Remkes:

Ik zeg ook niet dat het probleem niet groot is. Ik ervaar dat zelf ook zo. Een interventie verhoudt zich echter niet met de departementale verantwoordelijkheidstructuur zoals wij die kennen. Ik vraag daar aandacht voor. Dat betekent niet dat ik het probleem bagatelliseer. Ik heb niet voor niets gezegd wat ik zojuist heb gezegd. Ik adviseer de Kamer de minister op basis van de rapporten aan te spreken en verbeterde trajecten af te spreken.

Hetzelfde geldt voor het UWV, dat als tweede op de lijst staat. Voorzover ik mij kan herinneren, is daar niet dat type rapporten in de maak. Ook daarover kan de Kamer natuurlijk bij gelegenheid met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek gaan.

De heer Wolfsen heeft een specifieke opmerking gemaakt over het niet nakomen van gerechtelijke uitspraken. Hij heeft mij gevraagd of ik daaraan in krachtige bewoordingen mijn afkeuring wil geven. Vanzelfsprekend wil ik dat doen. Ik ben het volstrekt met hem eens dat dit niet kan en zeker niet omdat dit onderwerp al een paar jaar aan de orde is. Ik heb overigens wel begrepen van mijn collega voor Vreemdelingenzaken en Integratie dat dit onderwerp binnen de IND de hoogste prioriteit heeft en dat een tijdige behandeling van dit soort zaken wordt gevolgd. Zij heeft de Nationale ombudsman hierover nog eind april per brief geïnformeerd. Ik ben van mening dat ook hierbij geldt dat het niet op mijn weg ligt daar onderzoek naar te doen, maar het moet wel goed worden gevolgd. Dit fenomeen moet met wortel en tak worden uitgeroeid.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik dank de minister voor zijn krachtige taal. Het zal misschien tot verbetering leiden. Ik zeg heel eerlijk dat wij nog niet goed zicht hebben op dit fenomeen. Het moet met wortel en tak worden uitgeroeid, maar wij weten nog niet goed hoe omvangrijk de zaak is. Er zijn slechts 41 klachten, maar deze zijn wellicht het topje van de ijsberg. Wil de minister dat nog eens onderzoeken? Ik vraag hem dat als minister van BZK. Ik wil het niet groter maken dan het is, maar hij is wel verantwoordelijk voor onder meer de Grondwet.

Minister Remkes:

Ik ben bereid op heel korte termijn de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te verzoeken onderzoek te doen naar het aantal gevallen en de Kamer daarover te rapporteren, zodat het betrokken kan worden bij de gedachtewisseling over beide rapporten die ik zojuist heb genoemd.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik stel dat zeer op prijs. Wij zeggen de burgers dat zij zich moeten houden aan de wet. Zij kunnen dan zeggen dat de overheid zich ook niet aan de wet houdt en zelfs niet aan gerechtelijke uitspraken. Wie is de overheid dan wel om de burgers te verplichten dat wel te doen? Dat is het begin van het einde.

Minister Remkes:

Wij verschillen niet met elkaar van mening.

De heer Wolfsen (PvdA):

Hoe lang duurt het voordat wij iets van u horen?

Minister Remkes:

U hoort niets van mij. Ik zal de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzoeken de Kamer nader te informeren. Dat lijkt mij de juiste gang van zaken.

De heer Wolfsen (PvdA):

Lopen wij dan niet op een dood spoor?

Minister Remkes:

Ik acht de Kamer zeer hoog. Zij is daar zelf bij.

De heer Van Beek heeft een vraag gesteld over de wisseling van de wacht en de afbakening van het werkterrein. De Nationale ombudsman is nadrukkelijk een tweedelijns instantie. Dat benadrukt de ombudsman zelf ook. In sommige uitzonderlijke gevallen, zoals bij de verlenging van verblijfsvergunningen bij de IND intervenieert de ombudsman meer dan anders. Het gaat hierbij om uitzonderingen en daarom vind ik het niet nodig dat het werkterrein van de ombudsman op een andere wijze wordt afgebakend.

De heer Wolfsen stelde een vraag over de kennis van bestuursrechtelijke procedures bij de politie. Hierover hebben wij vorig jaar gesproken naar aanleiding van het jaarverslag over 2003. De ombudsman had in dat jaar een paar keer vastgesteld dat de politie zonder toereikende grondslag was opgetreden ter handhaving van bestuursrechtelijke wetgeving. Hij vroeg zich af of de politieagenten wel voldoende zijn geïnstrueerd over hun bevoegdheden. Het ging daarbij om zaken als controle op permanente bewoning van vakantiehuisjes, het wegslepen van autowrakken en het controleren van de identiteit van personen. Ik heb toen beloofd, dit te zullen uitzoeken, en dat heb ik gedaan.

In het politieonderwijs wordt uitgebreid aandacht geschonken aan alle relevante regelgeving; zowel de strafrechtelijke als de bestuursrechtelijke regels. Dat geldt zowel voor het basispolitieonderwijs als voor de vervolgopleiding. Sinds 2001 is er een nieuwe opleidingssystematiek, gericht op werkend leren. Deze nieuwe systematiek wordt in 2006 geëvalueerd. Het onderwerp wetskennis wordt daarbij ook onderzocht. In de aanloop naar deze evaluatie is men alert op dit onderwerp en via publicaties op het politiekennisnet wordt er extra aandacht aan besteed.

Over de politiebevoegdheden is op verschillende fronten discussie aan de gang of aan de gang geweest. In enkele gevallen zijn die bevoegdheden inmiddels uitgebreid, zoals bij het toezicht op de permanente bewoning van recreatiewoningen door wijziging van de Wet op de economische delicten en bij de identiteitscontrole door de Wet op de uitgebreide identificatieplicht. In verband met de discussie over de kerntaken van de politie worden sommige bestuursrechtelijke politietaken overgeheveld naar de gemeenten. Er zullen bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt met de gemeenten over het wegslepen van autowrakken. Ik stel voor om de discussie over de bestuurlijke boete en de afdoening door het OM te voeren bij de behandeling van de wetsvoorstellen.

De heer Wolfsen heeft ook aandacht gevraagd voor de praktijk van de beslaglegging. Ik zeg toe dat zal worden nagegaan in welke mate dit een probleem vormt binnen de korpsen en wat daar vervolgens aan verbeterd kan worden.

De heer Eski heeft een vraag gesteld over het interne klachtrecht. Een belangrijk doel van het herkansingsbeleid van de Nationale ombudsman is het opvoeden van bestuursorganen in het herkennen van klachten en in goede praktijken van intern klachtrecht. De ombudsman constateert dat dit over het algemeen goed lukt, bijvoorbeeld bij de IND en het UWV, maar dat veel gemeenten hierin achter lijken te blijven. Sinds de dualisering behoren dit soort zaken tot de wettelijke zorgplicht van de burgemeesters, die hierover jaarlijks verslag doen in hun burgerjaarverslag. Dit instrument is nog volop in ontwikkeling. Ik verwacht dat de verdere ontwikkeling hiervan flink zal helpen om dit soort onderwerpen ook binnen de gemeenten hoger op de agenda te krijgen. In dit verband is ook van belang dat de Nationale ombudsman door de Wet extern klachtrecht voortaan wettelijk verplicht is om jaarlijks verslag uit te brengen aan de raden van gemeenten die bij hem zijn aangesloten. Dat lijkt mij een goede gelegenheid voor de ombudsman om de gemeenten die dit aangaat nog eens nadrukkelijk op het een en ander te wijzen.

De heer Wolfsen heeft nog een vraag gesteld over de werkwijze van arrestatieteams. Begin mei heb ik de Nationale ombudsman mede namens de minister van Justitie op de hoogte gesteld van mijn standpunt over de werkwijze van arrestatieteams in een paar door hem aan de orde gestelde gevallen. Concreet ging het daarbij om het boeien van niet-verdachte personen en het blinddoeken van zowel verdachte als niet-verdachte personen. In het kort was onze conclusie dat zowel het blinddoeken van verdachte personen als het boeien van niet-verdachte personen door een arrestatieteam mogelijk moet zijn, omdat deze teams per definitie optreden in levensbedreigende situaties. Hiervoor zal een expliciete wettelijke grondslag worden gecreëerd. Daarbij wordt ook bekeken of nadere wettelijke normering nodig is van het gebruik van deze middelen. Die wettelijke grondslag zal tamelijk globaal van karakter zijn. Wij praten op andere fronten en bij andere gelegenheden ook over de slagkracht van de politie en over vermindering van de bureaucratische last. Het gaat om de vraag hoe daarbij een goede balans gevonden kan worden. Daarover komen wij nader te spreken met de Kamer.

Voor het blinddoeken van niet-verdachte personen zal geen wettelijke grondslag worden gecreëerd vanwege de ingrijpendheid ervan en gelet op het feit dat deze werkwijze in de praktijk niet onmisbaar is gebleken. Met het voorbereiden van de nodige wetswijzigingen is inmiddels een begin gemaakt. De heer Van Beek stelt de vraag of het niet wenselijk is, een bredere bekendheid te geven aan de Behoorlijkheidswijzer. Op mijn departement wordt die breed onder de aandacht van de medewerkers gebracht. Ik ben graag bereid om daarover overleg te voeren met de ombudsman. Wellicht kan ik iets betekenen.

Mij is gemeld dat de Behoorlijkheidswijzer bij gelegenheid van het jaarverslag is verstuurd aan alle bestuursorganen. De wijzer wordt ook breed opgevraagd door de bestuursorganen en geplaatst op diverse intranetten. Dat is een belangrijke stap.

De heer Eski vraagt of de klachten worden ingediend door de betrokkenen of door intermediairs. Van de klachten wordt 10% ingediend door intermediairs, dat wil zeggen advocaten, rechtshulpverleners en dergelijke; 90% van de klachten wordt ingediend door de burgers zelf.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik ben daar zeer tevreden mee. Ik verwacht veel van het traject dat de minister met zijn collega's in gang heeft gezet. Volgend jaar worden wij waarschijnlijk voor het eerst met een daling geconfronteerd. Wij kunnen dat nu immers meten.

Wij hebben gesproken over niet-naleving van rechterlijke uitspraken. De minister heeft daar met de meest krachtige bewoordingen afstand van genomen. Hoe nu verder? Mag ik de voorzitter vragen om dit deel van de Handelingen door te sturen naar de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en haar zo te vragen om de Kamer te informeren over de stand van zaken? Anders moet ik om een brief vragen.

De voorzitter:

Ik wil dat doen, maar de minister heeft toegezegd het aan zijn collega te vragen. Tussenkomst van de voorzitter is dan niet nodig.

Minister Remkes:

Ik heb toegezegd een brief te sturen aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarin dit probleem indringend wordt gesignaleerd. Ik zal ook vermelden dat het door de Kamer aan de orde is gesteld. Ik verwacht dat er bij de Kamerbehandeling van beide rapporten aandacht voor zal zijn. Ik verzoek de minister de Kamer dan ook over de omvang van het probleem nader te informeren.

De voorzitter:

Dan is het niet nodig dat de Kamer formeel om een brief vraagt. Daarmee is het verzoek afgedaan.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Op één punt ging hij wat mij betreft wel erg kort door de bocht. Ik heb namelijk gevraagd of het niet verstandig is om eens te discussiëren over de afbakening van de werkzaamheden. De minister heeft gezegd dat hij daar geen behoefte aan heeft, maar die hebben wij wel. Dat houdt in dat ik er in een later stadium nog wel eens op terug wil komen. Het gaat er niet om dat ik van veel dingen af wil. Ik denk dat het goed is om te kijken of er terreinen zijn waar de ombudsman nu niet werkzaam is en waar hij wel werkzaam zou kunnen zijn. Het gaat mij ook om de verdeling van de capaciteit van de ombudsman over de vele terreinen waarop hij op dit moment werkzaam is. Ik krijg later graag eens de gelegenheid om daarop terug te komen.

Minister Remkes:

Dat wacht ik dan gewoon af.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik spreek nogmaals mijn dank uit voor de aanwezigheid van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman.

Ik stel voor, het Jaarverslag voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 11.30 uur tot 13.00 uur geschorst.

Voorzitter: Ten Hoopen

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de Griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven