Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 26 mei 2005 over het suikerbeleid.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een overleg gehad met de minister van LNV over een aantal aspecten van het internationale landbouwbeleid. Het debat ging meer in het bijzonder over de vraag hoe de suikermarkt hervormd zou moeten worden. Ons verzoek om het verslag op de plenaire agenda te plaatsen, heeft vooral te maken met het feit dat de EU binnenkort haar positie moet bepalen inzake het suikermarktbeleid, meer in het bijzonder in relatie tot de WTO-onderhandelingen. Vandaar dat wij eraan hechten dat de minister van LNV in elk geval één duidelijke uitspraak van de Kamer meekrijgt, zodat hij weet wat de Nederlandse inzet zou moeten zijn in het overleg met zijn collega's. Dat leidt ons tot het indienen van de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat hervorming van de Europese suikermarkt met het oog op de WTO-onderhandelingen noodzakelijk is en binnenkort op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad staat;

van oordeel dat hervorming van de suikermarkt grote consequenties kan hebben voor de Europese landbouw en de suikerindustrie, alsmede voor boeren in en de exportpositie van de Minst Ontwikkelde Landen;

stelt vast dat deze zorgen worden gedeeld door een brede coalitie van landbouworganisaties, verwerkende industrie, FNV, CNV en onder meer NOVIB;

verzoekt de regering, te streven naar een hervorming van het suikermarktbeleid die aansluit bij de breed gedragen plannen van het Platform Toekomst Suikermarkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Waalkens, Slob, Van Velzen, Oplaat, Vendrik, Wilders, Van den Brink, Van der Ham en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 125(21501-32).

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie heeft in het overleg aangegeven dat zij net als de regering en de Commissie van mening is dat het dossier op suiker een forse aanpassing behoeft. Dat betreft het schrappen van de exportsubsidies en het opkopen van inefficiënte productie, die in Europa nog steeds plaatsvindt. In feite wordt datgene wat over is, gedumpt op de wereldmarkt. Dat kan niet langer het geval zijn. De exportsubsidies moeten dus zo snel mogelijk worden gedumpt. Die forse aanpassingen hebben consequenties voor de werkgelegenheid. De PvdA-fractie heeft in het overleg aangegeven dat er geld moet worden vrijgemaakt voor een sociaal plan met faciliterende en compenserende maatregelen, omdat de werkgelegenheid te lijden heeft onder de aanpassingen van het suikerdossier.

Dat laat onverlet dat de suikerproductie in Europa ook afhankelijk is van de natuur. Soms geeft de natuur meer dan je had verwacht. Wij zijn van mening dat je dat surplus niet moet dumpen op de wereldmarkt. Wij willen een overloop naar bio-ethanol creëren en doen daarvoor via de volgende motie een oproep aan de regering.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Europese suikerproductie zal moeten inkrimpen;

van oordeel zijnde dat mogelijke overschotten in de suikerproductie niet door middel van exportsubsidies op de wereldmarkt afgezet mogen worden;

overwegende dat suiker gebruikt kan worden om bio-ethanol te produceren;

verzoekt de regering, middelen ter beschikking te stellen om de productie van bio-ethanol uit onder andere suiker te stimuleren;

verzoekt de regering, de middelen die in de Europese Unie gereserveerd zijn voor exportsubsidies in te zetten voor onder andere het stimuleren van de verwerking van suiker tot bio-ethanol,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 126(21501-32).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Wij spreken al ongeveer 40 jaar over suiker en het probleem blijft hetzelfde, namelijk te veel suiker. Wij rijden de ontwikkelingslanden in de wielen, want zij krijgen geen mogelijkheden om hun suiker af te zetten op de markt. Wij durven het eigenlijke probleem niet aan te pakken, namelijk dat er minder moet worden geproduceerd. De teler in onze omgeving ondervindt hiervan de minste gevolgen, als de C-suiker wordt aangepakt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de geplande hervorming van de Europese suikermarkt grote gevolgen zal hebben voor de Europese bietentelers;

constaterende dat in de hervormingsplannen van zowel de Europese Commissie als van het Platform Toekomst Suikermarkt sprake is van een korting op de suikerquota;

constaterende voorts dat in beide plannen niet gesproken wordt over de productie van C-suiker;

van mening zijnde dat een hervorming zonder dat daarbij de productie van C-suiker ontmoedigd wordt, geen bijdrage zal leveren aan een stabiele suikermarkt en evenmin zal leiden tot het handhaven van een redelijke opbrengstprijs voor de bietentelers;

van mening zijnde voorts dat het ontmoedigen van de productie van C-suiker tot gevolg zal hebben, dat de hervorming van de suikermarkt met een veel lagere korting c.q. opkoopregeling gerealiseerd kan worden;

van mening zijnde voorts dat het ontmoedigen van de productie van C-suiker tot gevolg zal hebben, dat de minst ontwikkelde landen meer mogelijkheden krijgen op de wereldmarkt;

verzoekt de regering, bij de Europese Commissie aan te dringen op een hervorming van de Europese suikermarkt, waarbij ontmoediging van de productie van C-suiker onderdeel van het beleid uitmaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Atsma, Van der Vlies en Oplaat. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 127(21501-32).

Minister Veerman:

Mevrouw de voorzitter. Ik begin met de motie-Atsma c.s. Het is van meet af aan duidelijk geweest, en ik heb dat ook bij verschillende algemeen overleggen en in het contact met de Kamer duidelijk gemaakt, dat de veranderingen in de suikermarktordening en de hervormingen van het suikerbeleid groot en ingrijpend zijn. Waar in het verleden wel eens de gedachte bestond en ook realiteit werd dat hervormingen niet doorgingen, is het in dit geval ondenkbaar dat nu niet ingrijpend en doortastend wordt hervormd.

Ik stel het natuurlijk op prijs dat het Platform Toekomst Suikermarkt met een initiatiefvoorstel is gekomen. Dat heb ik aan het begin ook aan de suikerindustrie laten weten. Eind vorig jaar heb ik de Kamer een brief gestuurd waarin ik een eerste inhoudelijke reactie gaf. Ik heb toen gezegd dat ik een aantal elementen van het voorstel de moeite van het overwegen waard vind, waaronder een vrijwillige opkoopregeling. Hoewel wij weten dat de Commissie nog geen officieel voorstel heeft gedaan, blijkt uit verschillende bronnen dat er zo'n voorstel is. Zelfs is duidelijk geworden wat het voorstel zal behelzen. Het lijkt erop dat de Commissie dat onderdeel heeft overgenomen. Het is natuurlijk goed om vast te stellen dat de Commissie hier het initiatief heeft, om niet te zeggen het monopolie. De Commissie doet voorstellen en niet de raad. Het voorstel van het Platform gaat toch verder dan het voorstel van de Commissie en ook verder dan hetgeen de regering in haar brief van vorig jaar heeft gezegd.

Het Platform stelt ook voor om de suikerinvoer uit de minst ontwikkelde landen aan banden te leggen in ruil voor een hogere gegarandeerde interne prijs. Die vorm van aanbodbeperking zou ruimte scheppen om het prijspeil in de Unie op een hoger niveau vast te houden. Dat is natuurlijk aantrekkelijk voor de bietentelers en de suikerproducenten in de Europese Unie. In de zojuist aangehaalde brief heb ik echter al laten weten dat het kabinet op dat punt een andere mening heeft. Het bredere belang van de zogenaamde everything-but-arms-overeenkomst is voor de regering een belangrijk punt. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de regering in het initiatief van het Platform Toekomst Suikermarkt een aantal belangrijke aanknopingspunten ziet. Het staat vast dat de hervormingsplannen ook een duurzaam perspectief voor de Europese bietenteler en voor de suikerindustrie, ook in Nederland, zal moeten behelzen. Een zekere geleidelijkheid van de hervormingen vind ik dan ook van wezenlijk belang, want dat moet de betrokkenen de gelegenheid geven om zich aan de nieuwe omstandigheden aan te passen.

In beginsel biedt de brief van de regering ook wel enige ruimte voor een gesprek met de EBA-landen, de minst ontwikkelde landen en de ACP-landen. Ik weet niet of de Commissie daartoe verdere voorstellen zal doen. Daarover tast ik nog in het ongewisse. De laatste zin van de motie luidt: "verzoekt de regering te streven naar een hervorming van het suikermarktbeleid die aansluit bij de breed gedragen plannen van het Platform Toekomst Suikermarkt". Als ik daarin mag proeven dat de regering ruimte wordt gegund op het punt van suiker uit de minst ontwikkelde landen en de everything-but-arms-overeenkomst, kan ik het oordeel over deze breed gedragen motie aan de Kamer overlaten. Dat zou ik graag willen horen van de eerste indiener.

De heer Atsma (CDA):

Het is niet voor niets dat in het dictum van de motie wordt verzocht om het initiatief van het Platform zo dicht mogelijk te benaderen. Tegelijkertijd wordt in de overweging nadrukkelijk gesproken van de belangen van de EBA-landen en de minst ontwikkelde landen. Wij kunnen hetgeen u zojuist hebt verwoord, beamen. Het belang van de armste landen moet in de uiteindelijke afweging nadrukkelijk worden meegenomen.

Minister Veerman:

Daarover zijn wij het dus met elkaar eens, want ik heb meerdere malen in het algemeen overleg gezegd dat ik gaarne bereid ben om ingrijpende hervormingen van het suikerbeleid te ondersteunen en daaraan vorm te geven. Ook ben ik bereid om deze hervormingen aan de suikerbietentelers en de suikerindustrie duidelijk te maken en deze tegenover hen te verdedigen, juist vanwege het belang van de minst ontwikkelde landen, die onder de anything-but-arms-overeenkomst toegang krijgen tot de Europese markt. Ik heb van de heer Atsma begrepen dat die ruimte er ook uitdrukkelijk is bij de indieners van deze motie. Daarom laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer over.

Dan kom ik nu toe aan de motie van de heer Waalkens over de bio-ethanol. De regering is van oordeel dat de bio-ethanol een lonkend perspectief is. De motie bevat twee elementen. De regering wordt in de eerste plaats verzocht middelen ter beschikking te stellen om de productie van bio-ethanol te stimuleren. In de tweede plaats wordt de regering verzocht, middelen bij de EU te reserveren.

Aan het eerste verzoek kan ik niet voldoen, want ik heb binnen mijn begroting geen middelen ter beschikking om dat te realiseren. Wat het tweede verzoek betreft, merk ik op dat de Nederlandse regering niet over de middelen van de Europese Unie gaat. Als ik de motie zo mag verstaan dat de regering wordt verzocht om te bepleiten fondsen beschikbaar te stellen, wellicht onder meer uit exportsubsidies, kan ik de motie als ondersteuning van het beleid kwalificeren, maar het eerste punt mag er dan geen onderdeel van uitmaken, want daarvoor heb ik het geld niet. Als het anders is, moet ik de aanneming van de motie ontraden.

De heer Waalkens (PvdA):

Het tweede punt kunt u uitleggen zoals u het hebt verwoord. Met het eerste dictum wordt de regering gevraagd om een faciliterend beleid te voeren ter zake van de ontwikkeling van biobrandstoffen. De motie is ook op dit punt eigenlijk een ondersteuning van het beleid dat het kabinet al voert. Dat is dus geen onoverkomelijk punt. Verder vraag ik geen geld uit de begroting van LNV. Ik richt een dringend verzoek tot het kabinet om beleid dat al is ingezet, te faciliteren. Daar hoort natuurlijk geld bij, en ik heb begrepen dat er in de verschillende begrotingen wel ruimte zit. Laat het kabinet de krachten bundelen en er gezamenlijk mee aan de slag gaan. Er moet niet één ministerie zich specifiek met de zaak bezig houden, want het is een gedeelde verantwoordelijkheid.

Minister Veerman:

Ik begrijp de heer Waalkens zo, dat hij zegt: wil toch, regering, op nationaal niveau het nodige doen om de productie van bio-ethanol te bevorderen. Welnu, dat is in overeenstemming met wat ik poog te doen. Verder vraagt de heer Waalkens of de regering op Europees niveau wil bevorderen dat middelen, bijvoorbeeld uit niet gebruikte exportrestituties, daarvoor worden aangewend. Welnu, ik zal daarvoor in algemene zin mijn best doen. Met dien verstande kan ik de motie als ondersteuning van het beleid kwalificeren.

De motie van de heer Van den Brink over de C-suiker past in een bestendige gedragslijn. Ik kan mij geen algemeen overleg herinneren waarin hij dit punt niet naar voren heeft gebracht, en het is verheugend om consistentie te constateren. In het voorstel zoals het er nu uitziet, is C-suiker het gevolg van een grotere oogst dan gepland op basis van het interne verbruik. Het is niet de bedoeling om in de nieuwe regeling permanent ruimte te houden voor C-suikerproductie. Ik heb de indruk dat de Nederlandse industrie wel raad zou weten met de C-suiker; die behoeft niet per se te worden geëxporteerd. Voor een land als Frankrijk geldt dat misschien wat minder, omdat het aandeel daar groter is. Ik kan de motie overnemen, als de heer Van de Brink zegt: stop nu met het produceren van C-suiker en dring er bij de Commissie op aan om dit te ontmoedigen. In dat geval kan ik de heer Van den Brink volgen en kan ik ook deze motie als ondersteuning van mijn beleid kwalificeren.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik heb daarnet niet precies aangegeven hoe je dat ontmoedigen moet doen. Ik ben van oordeel dat men, naarmate er minder mogelijkheden in de totale akkerbouw zijn, steeds gemakkelijker in Europees verband naar de C-suiker grijpt. Ergens zal ook die markt, die C-suiker wel komen, of in de vorm waarin de heer Waalkens dat wil, of voor een prijs die wij noemen de wereldmarktprijs, maar dan loop je wel andere landen voor de voeten. Als je wat zou ondernemen – daarom heb ik gezegd, in de zin van ontmoediging, eenmaal geproduceerd – kan suiker dus ook in de toekomst A-suiker zijn, dan ben je er voorgoed vanaf. Maar dat heb ik nou juist niet willen zeggen. Ik heb in mijn motie gevraagd om ontmoediging. Hoe dat gedaan moet worden, laat ik in eerste instantie aan de minister over.

Minister Veerman:

Voorzitter. Met name dat laatste getuigt van groot vertrouwen, waarvoor ik de heer Van den Brink dank. In die zin denk ik dat ik met die motie wel uit de voeten kan.

De heer Van den Brink (LPF):

Je weet dat je vertrouwen pas krijgt, als je toont het waard te zijn.

Minister Veerman:

Voorzitter. Dat zijn dingen waar ik mij elke dag van bewust ben.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. Ik wil nog even terug naar de motie van de leden Waalkens en Van Velzen. Zij is mij niet helemaal duidelijk. De minister interpreteert de motie op twee onderdelen anders dan hier geschreven staat en toch ziet hij de motie als ondersteuning van beleid. Ik vind dat erg verwarrend. Of de heer Waalkens moet de motie wijzigen zodat zij weergeeft wat zij met elkaar overeen zijn gekomen, of de minister moet de aanneming van de motie ontraden, want ik begrijp het niet helemaal.

Minister Veerman:

Voorzitter. Het is betrekkelijk eenvoudig. Ik heb tegen de heer Waalkens gezegd dat ik geen middelen heb. Aan een deel van de motie kan ik gewoon niet voldoen. Als de motie zegt: dat zijn middelen die beschikbaar moeten komen, dan ontraad ik inderdaad aanneming van de motie, want die middelen heb ik niet, ik zie ze niet aankomen en ik vind het ook niet gewenst, naast wat er al op stapel staat. Zo interpreteer ik het dan, want er staan natuurlijk al een aantal dingen op stapel.

In de tweede plaats heb ik gewezen op het formele argument dat wij niet over de centen van de Commissie gaan. Daar gaan alle lidstaten over. Als u mij echter vraagt om te bevorderen dat de Commissie naar middelen zoekt, dan kan ik dat als beleidsondersteuning kwalificeren, want dat zou de problematiek van het verwerken van suiker tot ethanol bevorderen, hetgeen wij allen dragen.

De heer Oplaat (VVD):

Dan verzoek ik mijn collega Waalkens om de motie te wijzigen, zodat zij duidelijker wordt. Dit blijft voor mij hartstikke mistig. Ik weet wat de minister wil, ik weet wat de heer Waalkens wil, maar wij moeten als fractie een oordeel vormen over de vraag of wij de motie willen steunen of niet. Ik doe dus een verzoek aan collega Waalkens om de motie te wijzigen en te verduidelijken.

Minister Veerman:

Voorzitter. Daar mag ik buiten blijven.

De voorzitter:

Ik zie de heer Waalkens knikken. Wilt u hier even op ingaan?

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. In het tweede onderdeel van de motie vragen wij om de inzet van de regering in Brussel, zodat middelen die beschikbaar komen uit exportsubsidies kunnen worden ingezet voor bio-ethanol uit suiker. Ik kan het dictum van de motie zeker in die zin wijzigen en dat zal ik ook doen. Met betrekking tot het eerste punt is het staand beleid van de regering om de productie van bio-ethanol en van bio-brandstoffen te stimuleren. Het is dus niets meer dan herhalen wat de regering een- en andermaal heeft uitgezet.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van dit debat naar aanleiding van het algemeen overleg over het suikerbeleid. Volgende week dinsdag gaan wij stemmen over de ingediende moties.

Naar boven