Vragen van het lid Azough aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het bericht dat 20% van de kinderen niet meer buiten speelt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Een kwart eeuw geleden speelde ik en een heleboel andere kinderen in de Bonaventurastraat in Rotterdam-Zuid gewoon buiten; op straat, op het veldje of in de speeltuin in de buurt. Niet zo lang geleden was ik in diezelfde straat en trof ik aan beide kanten van de straat auto's op de stoep aan. Er raasden scooters voorbij en er was geen kind te zien. Een op de vijf kinderen speelt niet meer buiten volgens het Nationaal Jeugdfonds Jantje Beton, maar als wij naar de kinderen in de grote steden kijken, ligt dit percentage veel hoger.

Daarmee wordt misschien helaas ook een scheidslijn tussen welgestelde en armlastige Nederlandse kinderen duidelijk. Kinderen in zogenaamde achterstandswijken die geen voor- of achtertuin hebben, hebben hier het meest onder te lijden. Dat zijn niet de kinderen die stress hebben, omdat zij op de achterbank van de auto van de ene muziekles naar de andere hockeyles worden gesleept. Dit zijn kinderen die het moeten hebben van het buitenspelen op straat.

Dit kabinet lijkt er alles aan te doen om de straat aan de auto's te laten en kinderen zoveel mogelijk de hele dag binnen te houden, voor de buis, met een zak chips. Dat is veilig, maar ook ongezond en onnatuurlijk voor kinderen. Kinderen moeten kunnen rennen, tikkertje spelen, boomhutten maken, voorzover zij dat willen, gymmen op school en naar de speeltuin gaan om met andere kinderen te leren spelen en vooral om met elkaar te leren omgaan.

Maar wat doet dit kabinet? Dit kabinet stelt allerlei nota's en herstructureringsplannen op, waarin de behoeften van kinderen volstrekt worden genegeerd. Dit kabinet bezuinigt op ID'ers, waardoor veel speeltuinen hun deuren vaker dicht moeten houden voor de kinderen in de buurt, terwijl deze speeltuinen sowieso al te lijden hebben onder geldgebrek en verloedering. En dit kabinet schaft de beschermde status van schoolgymnastiek af.

Daarom heb ik een aantal vragen. Hoe belangrijk vindt dit kabinet het dat kinderen buiten kunnen spelen? Hoeveel prioriteit geeft het kabinet hieraan? Gaat minister Dekker afspraken maken met corporaties over speelvoorzieningen in de wijken? In de herstructureringsplannen die net zijn gepresenteerd, vinden wij niets over kinderen en hun ruimte in de stad. Wordt het overnieuw gedaan om dat te herstellen en te zorgen dat hiervoor wel aandacht komt in die plannen en in de Vinexnota?

Met de ISV-subsidies krijgen gemeenten honderden miljoenen euro's om de wijken op te knappen. Kan minister Dekker ervoor zorgen dat als randvoorwaarde wordt gesteld dat gemeenten wél speelruimte voor kinderen creëren? Dat moet op korte termijn gebeuren. Op lange termijn is het noodzakelijk dat hiervoor 3% van de bebouwde ruimte in de grote steden wordt gereserveerd. Dat is een plan van mevrouw Kant dat GroenLinks altijd heeft ondersteund. Het is ook een wens van Jantje Beton en van heel veel kinderen in het land. Wat wordt daaraan gedaan?

Minister Dekker:

Voorzitter. Ik dank mevrouw Azough dat zij dit onderwerp nog een keer onder de aandacht heeft gebracht. Zij geeft een beschrijving van de buurt waar zij zelf buiten speelde en van de buurt zoals zij deze laatstelijk aantrof. De beschrijving van de auto's op de stoep is niet onbekend. Die vinden wij overal, helaas.

Zij spreekt mij aan als minister van fysieke ruimte, waarbij het ook gaat om de mogelijkheden voor kinderen om buiten te spelen. Dit kabinet doet er alles aan om een plek te realiseren voor alle doelgroepen, ook jongeren en kinderen, bij de inrichting van de fysieke ruimte. Het kabinet vindt dit een belangrijk punt. Dat is het antwoord op de eerste vraag.

Er is een herstructureringsopgave vastgesteld voor verschillende wijken, waarvan er 56 zijn aangemerkt als prioriteitswijken. Bij de ontwikkeling van de plannen dienen gemeenten ook aandacht te besteden aan speelmogelijkheden. Bij de aanpak van de herstructurering heb ik nog geen wijk gezien, waar geen ruimte is voor kinderen om te spelen.

De volgende vraag is: zou het beter kunnen? Ja, het zou gerichter kunnen. Wat zullen wij daar dan aan gaan doen? In het kader van de Operatie Jong onder leiding van VWS ondersteun ik het Netwerl Kindvriendelijke Steden. Ik ben ook bereid om aan dat netwerk een financiële bijdrage te verlenen, zodat een aantal van de initiatieven van het netwerk worden gehonoreerd. Dat gaat onder andere over een prijsvraag voor kindvriendelijke initiatieven en de publicatie van best practices ofwel goede voorbeelden uit de steden, maar ook over een handboek voor gemeenten, waarin de gemeenten er nog eens op worden geattendeerd dat zij in hun planvorming ook die buitenruimte moeten opnemen. Ik organiseer zelf binnenkort een bijeenkomst voor alle ISV-gemeenten, waarbij het thema van de openbare ruimte en de invulling daarvan – vooral de ruimte voor dit type voorzieningen – worden meegenomen. Omdat de bewoners goed worden betrokken bij de herstructureringsopgaven, heb ik altijd gezien dat hier wel degelijk antwoord op komt en dat de fysieke ruimten, juist ook voor jeugd en jongeren, worden gerealiseerd.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor het feit dat zij mij dankt voor het onder de aandacht brengen van deze behoefte, maar ik vind dat haar antwoord vervolgens wel wat mager uitvalt. De minister had het over een bijdrage aan het netwerk van kindvriendelijke steden. Ik vind overigens dat alle steden kindvriendelijk zouden moeten zijn en ik vind "Netwerk van kindvriendelijke steden" dus nogal bizar klinken. Wat is die bijdrage? Hoe hoog is die bijdrage? Laten wij het concreet houden: wat gaat de minister precies doen op het punt van die herstructureringsplannen om ervoor te zorgen dat kinderen buiten kunnen spelen en speelvoorzieningen hebben?

Wat de ISV-subsidies betreft: het is prima dat de minister bijeenkomsten houdt, maar hoe gaat zij ervoor zorgen dat gemeenten daar inderdaad echt iets aan doen? Zij heeft als minister de mogelijkheid om op dat punt niet alleen een stimulerende rol, maar ook een aansturende rol te spelen. Ik zou zeggen: doe dat dan ook en zorg ervoor dat aan die ISV-subsidies voorwaarden worden gesteld, zodat gemeenten die groene ruimte niet bebouwen, maar speelvoorzieningen creëren. Dat gebeurt nu nog te weinig.

Het door mij genoemde cijfer is heel concreet: een op de vijf Nederlandse kinderen – in alle steden, ook in kleine dorpen – speelt niet buiten. Dit percentage zal in de grote steden veel hoger zijn. Ik vind het fijn dat ook de minister dat een prioriteit vindt, maar wanneer gaat zij ervoor zorgen dat die 3% in de steden hiervoor komt? Daar hebben deze kinderen immers behoefte aan. Nu is het een op de vijf kinderen, maar binnenkort zullen het twee op de vijf kinderen zijn. Moeten wij wachten tot alle kinderen op de achterbank van de auto van muziekles naar hockeyles worden gebracht, of zorgen wij ervoor dat kinderen gewoon buiten kunnen spelen?

Minister Dekker:

Voorzitter. Mevrouw Azough mag het initiatief van het netwerk van kindvriendelijke steden aan de kant zetten, maar ik denk niet dat dat aan de orde is. Als steden gezamenlijk een initiatief nemen, vind ik dat een goede zaak en wil ik dat ook steunen. Steden mogen dat doen en als zij daaraan voorrang geven, laten zij daaruit blijken dat zij dat doen.

Hoe hoog zet ik het op de agenda? Dat heb ik zojuist met betrekking tot de ISV-gemeenten uitgelegd. Het is onderdeel van de planvorming. De gemeenten moeten dat in hun planvorming meenemen. Dat steun ik en daarom breng ik dit hier op deze manier naar voren.

De hoogte van het bedrag voor dat initiatief van dat netwerk is € 140.000. Ik begrijp wel dat daarvan wordt gevraagd hoe dat zich verhoudt. Dat is het initiatief van de steden zelf, die dat uitwerken. Daaruit moeten natuurlijk suggesties voortkomen. Speelruimte is altijd onderdeel van de investeringen in de stedelijke vernieuwing. Het hoort bij de planvorming van de gemeenten, die zij samen met de corporaties en de investeerders moeten uitwerken. In de planvorming wordt rekening gehouden met de kinderen in de buurt. Het spelen van kinderen is zeer belangrijk en er moet ruimte voor zijn.

De heer Rijpstra (VVD):

De minister van OCW wil het verplichte aantal uren lichamelijke opvoeding afschaffen. Zal de minister van VROM zich tegen deze plannen verzetten als zij in het kabinet worden besproken, omdat kinderen dan nog minder gaan bewegen? De staatssecretaris voor Sport geeft uitvoering aan mijn motie over een nationaal actieplan voor bewegingsbevordering. Dat is integraal beleid, wat noodzakelijk is. Zal ook het ministerie van VROM zich inspannen voor dit actieplan?

Minister Dekker:

De plannen voor de lichamelijke opvoeding betreffen een totaal lespakket. Ik wil eerst de argumenten van minister Van der Hoeven horen, alvorens te reageren. Actieplannen voor beweging zijn altijd goed. Het ministerie van VROM is voor een goede inzet op dit terrein. Als het actieplan aan de orde is, hoor ik graag wat de consequenties zijn.

De heer Van Bochove (CDA):

Speelruimte voor kinderen is enorm belangrijk. Dit dient in de steden en dorpen goed te worden georganiseerd. Dat kan vooral gebeuren doordat gemeenteraden hun verantwoordelijkheid nemen bij de behandeling van bestemmingsplannen. Is de minister bereid om na te denken over het invoeren van een zogenoemde gezinstoets bij het opstellen van een bestemmingsplan bij de nieuwe WRO? Uit de toets zou moeten blijken dat in het plan voldoende aandacht is besteed aan speelruimte en aan andere aspecten van leefbaarheid die voor gezinnen van belang zijn.

Minister Dekker:

Als de gezinstoets moet toetsen of gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen voor speelruimte, ben ik bereid om te bezien hoe dat is geformuleerd. Ik ben echter niet bij voorbaat voor het invoeren van een gezinstoets.

Mevrouw Kant (SP):

Niet zelden wordt het laatste stukje groen in een wijk opgeofferd aan meer woningbouw of parkeerruimte. Bij de inrichting van wijken zijn de belangen van kinderen in de praktijk vaak ondergeschikt. Waarom zou men niet opkomen voor de belangen van kinderen en ruimte om buiten te spelen opeisen? Wij kunnen afspreken dat bij een nieuw in te richten wijk 3% van de ruimte beschikbaar moet zijn als speelruimte voor kinderen. Binnenkort behandelt de Kamer een initiatiefwetsvoorstel van mij, waarin dit wordt geregeld. Vooruitlopend daarop hoor ik graag de mening van de minister over een dergelijke norm voor alle wijken. Voor nieuwe wijken kan dit gewoon worden ingevoerd, maar ook bij herstructurering kan 3% van de wijk voor de kinderen worden bestemd.

Minister Dekker:

Ik ken het initiatiefwetsvoorstel. Ik heb aangegeven dat er in alle planontwikkeling aandacht moet zijn voor het spelende kind. Ik heb ook al eerder aangegeven dat ik bereid ben om te bezien of invoering van de 3%-norm nodig is, net zoals er voor groen een bepaald richtpercentage is. Ik vind dat het eerder een richting moet zijn dan een harde norm, omdat er dan meer flexibiliteit is bij de totale indeling van het plan. Ik wacht het initiatiefwetsvoorstel af.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

De PvdA heeft regelmatig onderstreept dat het belangrijk is dat kinderen meer kunnen bewegen. Gezien vanuit VROM gaat het bijvoorbeeld om wandelen en natuurrecreatie. De directeur van Jantje Beton zegt dat een op de vijf kinderen niet meer buiten speelt. Het is natuurlijk de vraag of dat puur en alleen een probleem is van te weinig speelruimte. Wil de minister daar nog even op reflecteren? Als de speeltuinen er dan zijn, moeten zij ook bereikbaar zijn. Kan er binnen het kabinet, ook in het kader van de kindvriendelijke steden, wat vaker worden gesproken over de veilige bereikbaarheid van dit soort speelplaatsen?

Minister Dekker:

Mevrouw Kruijsen komt met haar eerste vraag eigenlijk terug op de vraagstelling van mevrouw Azough. Daarover heb ik al het een en ander gezegd. Haar tweede vraag betreft de bereikbaarheid van de speelplaatsen. Bij speelplaatsen die ongemakkelijk liggen wat veiligheid betreft, wordt vaak door de buurt of door andere initiatiefnemers een voorziening geregeld voor het veilig bereiken van de kinderspeelplaats. Dat is mijn ervaring.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik dacht eerlijk gezegd dat dit kabinet reclame voor zichzelf maakte als het kabinet van de harde normen. Nu wordt er een beetje vaag een gedoogrichting uitgezet. Ik snap dat niet. Waarom wordt de minister niet de minister van speelvoorzieningen? Zij heeft zelf gezegd dat zij de mogelijkheid heeft om via het investeringsbudget stedelijke vernieuwing grenzen en richting aan de gemeenten te geven. Zij zegt dat zij gemeenten attendeert op het belang van speelvoorzieningen. Waarom verplicht zij gemeenten niet gewoon via het investeringsbudget om 3% te reserveren voor speelvoorzieningen?

Minister Dekker:

Als ik spreek over normen en mevrouw Halsema vervolgens zegt dat het over gedoognormen gaat, hebben wij het dus over twee contradictionaire thema's. Het gaat niet over gedogen. Zoals ik al zei toen het ging over de richting van de 3%, zijn er bij de ruimtelijke ordening meer percentages die worden besproken en die als richting worden meegegeven. Op zichzelf is daar niets mis mee, want de gemeenten hebben dan een lijn om mee te werken. Het geeft vaak meer flexibiliteit bij het invullen van de plannen, waardoor die norm niet per se per plan hoeft te gelden, maar wel voor de gemeente als totaal. Zo wordt het ook bij "Groen" gehanteerd. Ik kan me voorstellen dat het ook in dit geval zo wordt gehanteerd.

Wat het ISV betreft, juist in die plannen en in de gesprekken over die plannen wordt altijd gekeken welke voorzieningen er zijn voor jeugdigen en jongeren, ook in de buitenspeelruimten. Ook wordt er gekeken naar ontmoetingsplaatsen voor andere doelgroepen. Dat is een van de thema's die daar juist aan de orde zijn. Het is dus wel degelijk in het ISV-programma opgenomen. Het ontbreken van de juiste voorzieningen is een van de manco's die wij de afgelopen jaren hebben geconstateerd; daar wordt juist op ingezet.

Naar boven