Aan de orde is de interpellatie-Kant, gericht tot de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over de verpleeghuiszorg.

Tot het houden van deze interpellatie is verlof verleend in de vergadering van 22 maart 2005.

(De vragen zijn opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De voorzitter:

Ik herinner u eraan dat u voor dit debat drie minuten spreektijd hebt.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Wat moet je nog weten, wat moet je nog horen, wat moet je nog zien om te beseffen dat er misstanden zijn in onze verpleeghuizen? Door dit wanbeleid is er sprake van schoffering – ik kan het niet anders noemen – van de generatie die ons land heeft opgebouwd. Die generatie verdient toch echt beter. Hetzelfde geldt voor de werkers in de verpleeghuizen, die dag in, dag uit, zich het vuur uit de schenen lopen om er ondanks alles het beste van te maken. Zij beseffen dagelijks wel dat het beste niet goed genoeg is.

De tekortschietende zorg kan leiden tot mensonwaardige situaties: te laat uit bed, te lang in een luier, niet naar het toilet, te laat te koud eten. Dit is helaas allemaal bekend; het is helaas geen nieuws. Hoe teleurstellend en beschamend het ook is, er is helaas nog steeds geen teken van een oplossing. Het is nog erger. De tekortschietende zorg is een sluipmoordenaar. Ondervoeding en uitdroging zijn de sluipmoordenaars van de verpleeghuisbewoners. 30% oftewel 18.000 bewoners zijn ondervoed of uitgedroogd, aldus prof. Jos Schols in Nova vorige week. Hij zei erbij dat dit voor een aanzienlijk deel vermijdbaar was. Natuurlijk, natuurlijk houdt dit verband met de hoge werkdruk. Dat kan toch niet anders als je 's ochtends met zijn tweeën tweeëntwintig dementen moet wassen, aankleden en ontbijt geven? Ook bij de tragische gebeurtenis waar de Nova-reportage verslag van deed, namelijk dat een bewoonster was vastgebonden met een Zweedse band en door verstikking om het leven kwam, was er sprake van te weinig personeel voor toezicht.

Er mag niet meer worden gewacht. Er moet nu acuut actie en noodhulp komen. De situatie is te ernstig om nog eens te wachten op een volgend onderzoek. Doet u dat onderzoek maar, doe het maar, maar handel ondertussen! Stel nu onmiddellijk een noodfonds in, specifiek voor meer handen aan het bed en meer gekwalificeerd personeel, en laat verpleeghuizen verantwoorden dat ze het daaraan uitgeven en duidelijk maken hoe zij in hun huis de situatie kunnen verbeteren.

Ik hoef niets meer te weten, ik hoef niets meer te horen, ik hoef niets meer te zien en ik hoef al helemaal geen onderzoek meer om te beseffen dat er nu acuut iets moet gebeuren. Als dit kabinet en deze staatssecretaris dit niet beseffen en als er nu niets wordt ondernomen, vind ik dat dit kabinet nalatigheid valt te verwijten.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Ik zal mijn antwoord niet beginnen met een algemene visie op de problematiek van de kwaliteit van verpleeg- en verzorgingshuizen, want dat heb ik bij vorige gelegenheden uitgebreid gedaan. De laatste was, om precies te zijn, vier weken geleden, dus dat is nog niet zo lang geleden. Er is een inspectierapport verschenen over de tekortkomingen in de kwaliteitsborging. Dat bevestigt mijns inziens de noodzaak van de door mij genomen maatregelen om de problemen met de kwaliteit van de zorg te lijf te gaan die mevrouw Kant signaleert en wij allen al hebben gesignaleerd. Wij hebben die in het vorige debat besproken. Uit het andere rapport dat is verschenen, blijkt dat nagenoeg alle verpleeghuizen die tekortkomingen vertoonden, nu van de Inspectie een voldoende krijgen. Overigens was de toepassing van de multidisciplinaire richtlijn Verantwoorde vocht- en voedselvoorziening een van de toetspunten. Vocht en voeding maken op twee punten deel uit van de alarmbellen die wij kennen.

U weet dankzij wat ik u eerder heb doen toekomen en sinds het eerder gevoerde debat dat ik niet wil volstaan met alleen controle en correctie via de Inspectie, maar dat ik ook wil dat er structurele verbeteringen komen. Daar zet ik op in. Dat weet u ook. Dat zal wel tijd vergen, maar ik ga door op de door mij ingezette koers.

Ultimo 2006 zijn alle verpleeg- en verzorgingshuizen met een verpleegunit opnieuw door de inspectie bezocht. Waar de zorg niet aan de vereiste minimale normen voldoet, zal dezelfde procedure worden gevolgd die met succes is toegepast bij de zestig eerder geïnspecteerde huizen. Die bestaat uit verbeterplannen, hercontrole, eventueel verscherpt toezicht enzovoort.

Op korte termijn gaan de consulententeams op pad om, waar nodig, expertise te leveren met als doel tot verbetering te komen. Zij zullen ervoor zorgen dat die verbetering daadwerkelijk tot stand komt. Het is de Kamer bekend dat daarvoor een bedrag van 10 mln euro is uitgetrokken. Tijdens het vorige debat heeft de Kamer gevraagd welk deel daarvan daadwerkelijk aan de hulp wordt besteed. In antwoord op dit vraag zeg ik dat ongeveer € 40.000 voor de mensen is die daar op pad gaan en dat de rest van het bedrag van 10 mln euro is bestemd voor daadwerkelijke hulp. Dat zal dus ook worden gebruikt voor de nodige handen aan het bed in de verpleeghuiszorg.

Ik zal ervoor zorgdragen dat er per 1 juni aanstaande nieuwe normen zijn waaraan de kwaliteit van zorg wordt getoetst. Ik heb al opgemerkt dat de bestaande normen zullen worden vervangen door de nieuwe. Mijn voorkeur gaat ernaar uit dat de sector die normen zelf opstelt maar als dat nodig is, zullen onafhankelijke derden worden ingeschakeld. Op dit moment is men daarmee bezig en ik ben ervan overtuigd dat die normen voor 1 juni op orde zijn.

Ik zal een gezant benoemen die de structurele oorzaken van de kwaliteit in verpleeghuizen onderzoekt. Ook het analyseren van het bedrijfsproces krijgt dus aandacht.

Het programma Zorg voor Beter is van start gegaan en per 1 april aanstaande start ZonMw met het implementatieprogramma van de verschillende richtlijnen. Er is dus heel veel in gang gezet en het is belangrijk enige tijd af te wachten totdat de uitwerking daarvan gereed zal zijn.

De eerste interpellatievraag van mevrouw Kant is wat ik zal doen met de constatering dat bij 30% van de verpleeghuisbewoners sprake is van ondervoeding of uitdroging. Die 30% heeft betrekking op verschillende situaties. In de eerste plaats verkeren ouderen die in een verpleeghuis terechtkomen over het algemeen in een zeer fragiele toestand. Uit onderzoek blijkt dat 39% van hen al ondervoed is of met uitdrogingsverschijnselen binnenkomt. Verpleeghuizen zijn dus in staat dat percentage terug te dringen, ondanks het feit dat dit een moeizaam proces is. Ook prof. Schols zegt dat het een enorme prestatie is als dat naar een niveau van 20% wordt teruggedrongen.

In de tweede plaats krijgt een aantal wilsbekwame ouderen te weinig vocht en voeding, omdat zij die niet tot zich willen nemen. In die situatie is het niet mogelijk een dwangmiddel toe te passen, omdat die mensen wilsbekwaam zijn.

In de derde plaats komt het voor dat ouderen in de stervensfase in overleg met familie vocht en voeding wordt onthouden.

In de vierde plaats valt niet te ontkennen dat er sprake is van ondervoeding en uitdroging als gevolg van het stellen van een verkeerde diagnose, of doordat er onvoldoende toezicht is op de werkvloer. Daar gaat het nu vooral om. Het aantal mensen dat het betreft is niet precies bekend. Ook dat zegt prof. Schols.

Wij moeten alles in het werk stellen om vermijdbare situaties daadwerkelijk te voorkomen. Op korte termijn zal ook hier de inspectielijn moeten werken. Op grond van het regulier toezichttraject hebben instellingen waar vermijdbare ondervoeding en uitdroging worden geconstateerd de opdracht om een verbeterplan op te stellen en dat aan de inspectie voor te leggen. In de geconstateerde gevallen die in het inspectierapport zijn vermeld, is dat inderdaad gebeurd. Vervolgens krijgen die instellingen zes weken de tijd om dat plan uit te voeren. Dat is een doorlopende aanpak. Die geldt dus ook voor de nieuwe integrale inspectieronde die ik tot ultimo 2006 heb afgesproken.

Daarnaast is de implementatie van de richtlijn Verantwoorde vocht- en voedselvoorziening aan de orde. Dat is een onderdeel van het programma Zorg voor Beter dat per 1 april aanstaande van start gaat. Het betreft een driejarig programma, dat dus doorloopt tot 2008. Ik heb daarvoor extra middelen beschikbaar gesteld. ZonMw is gevraagd om dit met voorrang op te pakken en met name aan te haken bij de daadwerkelijke toepassing voor de beroepsgroepen, met als doel de basis zo breed mogelijk te maken. Ik heb dat gisteren schriftelijk aan de Kamer meegedeeld, omdat het de implementatie op de werkvloer betreft. Het is dus van belang dat de beroepsgroepen daarbij zijn betrokken.

De tweede vraag van mevrouw Kant luidde of ik erken dat er sprake is van een relatie met de hoge werkdruk. Die relatie wil ik niet bij voorbaat leggen. Uit onderzoek, bijvoorbeeld het Integrerend OSA-rapport 2004 en het panelonderzoek 2004 van het NIVEL, blijkt dat de werkdruk in zorg en welzijn tussen 1998 en 2004 is gedaald met 30%, vooral in de verpleging en de verzorging. Ook de algemene resultaten van de medewerkersraadpleging uit de benchmark in de V&V-sector laat zien dat de werkdruk in de beleving van medewerkers in veel instellingen is afgenomen. Wat mevrouw Kant veronderstelt ligt dus niet zonder meer voor de hand. Dit spoort ook met de relatief forse stijging van de uitgaven in de sector, niet alleen voor meer volume en voor hogere salarissen, maar ook voor werkdrukvermindering.

Om meer inzicht te krijgen in de problematiek in verpleeghuizen, heb ik toegezegd de gezant onder meer hiernaar te laten kijken. Ik herhaal dit. Ik wil geen voorbarige conclusies trekken, maar ik sluit het niet uit, hoewel de cijfers die ik net heb genoemd iets anders suggereren.

De derde vraag luidde waarom niet elk verpleeghuis een diëtiste heeft, of ik vind dat deze er wel moet komen en hoe ik daarvoor zal gaan zorgen. In het algemeen wordt gebruik gemaakt van diensten van diëtisten. Zeven van de acht huizen doen dit al. De richtlijn Vocht- en voedselvoorziening beveelt aan dat een voedingsteam wordt samengesteld, waarvan een diëtist onderdeel kan uitmaken, overigens niet alleen vanwege vocht en voeding. Ook obesitas, te zwaar zijn, is een probleem bij verpleging en verzorging; de BMI-component kan ook behoorlijke risico's met zich meebrengen. Zwaarlijvigheid kan ook weer leiden tot een verhoogd risico voor hart- en vaatziekten en andere zaken. Aan twee kanten is dit een risico.

Veel huizen hebben één of meerdere diëtisten in dienst, andere doen dit op basis van bijvoorbeeld freelanceconstructies. De verantwoordelijkheid voor de organisatie van de zorg, inclusief de kwalitatieve en kwantitatieve invulling van het personeelsbestand, ligt op grond van de Kwaliteitswet bij de instellingen. De keuze om een diëtist in dienst te nemen ligt dus bij de instelling. Dat wil ik ook zo laten, maar mij gaat het er wel om dat de richtlijn wordt geïmplementeerd. Die moet worden geïmplementeerd, dus als zeven van de acht instellingen een diëtist in dienst hebben of raadplegen, lijkt mij dat ook voor de achtste een nuttige aanbeveling, die ook in de richtlijn staat.

De vierde vraag van mevrouw Kant luidde hoe ik zal bevorderen dat er voor het personeel meer tijd zal zijn voor hulp bij het eten en drinken, en hoe ik zal bevorderen dat ook andere factoren zullen worden gestimuleerd die kunnen bijdragen aan een betere voedingstoestand, zoals het veranderen van de ambiance rond het eten, geuren, minder geprakt eten, meer variatie – ook in eettijden – en meer beweging. Gezien de onderzoeken schijnt ook een snack met meer voedingsstoffen 's avonds te helpen.

Individuele eet- en drinkvoorkeuren, tijdstippen en ambiance maken net als adequate hulp bij eten en drinken deel uit van richtlijn Vocht- en voedselvoorziening, waarover ik in een antwoord op een eerdere vraag al heb gesproken. Daarbij blijft het niet. Ook bijvoorbeeld de gebitstoestand of het last hebben van obstipatie en depressieverschijnselen spelen een grote rol bij de eetlust. Een goede toepassing van de richtlijn is dus essentieel. Zoals ik in mijn antwoord op de eerste vraag en ook in mijn brief van gisteren heb meegedeeld, zal ik van de implementatie van die richtlijn dan ook stevig werk maken.

De volgende vraag van mevrouw Kant luidde waarom de richtlijn Vocht- en voedselvoorziening niet in alle verpleeghuizen is geïmplementeerd en wat ik zal ondernemen opdat dit wel zal gebeuren. De richtlijn is in 2001 beschikbaar gekomen. In 2002 en 2003 is € 108.000 beschikbaar gesteld aan Acaris, de NVVA en de AVVV om deze richtlijn te implementeren. Het tempo van de implementatie ligt mij echter veel te laag. Daarom heb ik in het antwoord op de eerste vraag aangegeven dat een nieuwe, intensieve implementatieronde, een implementatietraject, zal worden opgestart via ZonMw met een groter accent op de beroepsgroepen.

Ook heeft mevrouw Kant gevraagd naar mijn reactie op de tragische gebeurtenis in een verpleeghuis, waar een bewoonster door verstikking om het leven kwam nadat zij was vastgebonden in een Zweedse band, en wat ik vind van de reactie van de Inspectie, die dit onverantwoord noemt. Als ik over dit soort voorvallen hoor, is mijn reactie op de eerste plaats er een van afschuw. Hier is sprake geweest van een tragische fout in de uitvoering van de zorg. In de rapportage van de Inspectie over dit incident blijkt duidelijk dat de afspraken in het zorgplan onduidelijk waren. Op basis van de Kwaliteitswet heeft de instelling de plicht om ook bij vrijheidsbeperkingen een beleid vast te stellen en uit te voeren. Als het een deels bekwame patiënt betreft – en in dit geval was dat zo – moet dat in overleg met de patiënt zelf gebeuren.

De zorgaanbieder heeft nadrukkelijk de opdracht voor 1 juni heldere richtlijnen te realiseren over toepassing van fixatiematerialen binnen zijn instelling. De IGZ stelt overigens niet dat de toepassing van de Zweedse band op zichzelf onverantwoord is, maar stelt wel dat het gebruik hiervan verantwoord en omkleed met richtlijnen moet gebeuren. Die opvatting deel ik met de inspectie.

In aanvulling hierop heeft mevrouw Kant gevraagd wat ik ga ondernemen om dit soort situaties te voorkomen. Zij heeft gevraagd of ik een relatie erken tussen het toezicht en een tekort aan personeel. In de eerste plaats moet ik erkennen dat ik, hoe treurig ook, incidentele fouten nooit kan voorkomen. Het ligt niet in mijn macht, hoe graag ik dat ook anders zou willen. Het is bovendien de tweede keer in het debat dat mevrouw Kant een causale relatie legt met een tekort aan personeel. Ik ben daarvan niet overtuigd. Het heeft ook te maken met de afspraken die worden gemaakt en hoe men daarmee omgaat. Hier is sprake van een buitengewoon treurig incident en ik heb geen enkele aanwijzing dat er in dit geval sprake is van een relatie met een structureel tekort aan personeel. Wel heb ik al enkele malen gezegd dat ik naar de structurele oorzaken van kwaliteitstekort kijk. Ik sluit niet uit dat die oorzaken ook gelegen zouden kunnen zijn in personeelszaken, maar de gezant gaat met deze vragen op pad.

Mijn reactie is gevraagd op de conclusie van de inspectie dat de kwaliteitsborging onder druk staat in verpleeg- en verzorgingshuizen. Driekwart van de instellingen lukt het niet te voldoen aan de eigen kwaliteitsnormen. Op deze vraag ben ik ingegaan in de brief die ik de Kamer gisteren heb gestuurd, tezamen met de rapporten van de inspectie. De inspectie schrijft overigens dat onvoldoende kwaliteitsborging niet wil zeggen dat er ook onvoldoende zorg wordt geleverd. Ik heb de Kamer geschreven dat de bewoners wel onnodig risico kunnen lopen en dat is niet acceptabel. De verpleeg- en verzorgingshuizen zijn verplicht hun kwaliteitsbeleid te borgen. Dat schrijft artikel 4 van de Kwaliteitswet voor: de zorgaanbieder zorgt voor een systematische bewaking, beheersing en verbetering van de zorgverlening. Men heeft zich aan de wet te houden. Zoals ik heb geschreven, steun ik de inzet van de inspectie, die erop stuurt dat de verzorgingshuizen een inhaalslag maken. Per 2006 moeten alle instellingen operationele kwaliteitssystemen hebben. In 2007 moeten deze zijn geborgd, dat wil zeggen dat men moet kunnen laten zien dat de kwaliteitssystemen daadwerkelijk onderdeel uitmaken van een vaste systematiek in de bedrijfsvoering en de zorgverlening.

De daadwerkelijke implementatie en toepassing van bestaande richtlijnen, onder meer die van vocht en voeding, decubitus, valpreventie en medicatie, maken deel uit van de kwaliteitsborging. In de brief die de minister en ik de Kamer op 25 januari hebben gezonden over de staat van de gezondheidszorg 2004 en de patiëntveiligheid, hebben wij de programmering hiervan doorlopend tot 2008 al aangekondigd. Er heeft een debat met de minister plaatsgevonden.

De implementatie is een verantwoordelijkheid van het management van de instellingen en het tempo ligt naar mijn mening veel te laag. Het daadwerkelijk toepassen en het leren omgaan met richtlijnen is de verantwoordelijkheid van de mensen op de werkvloer in het één-op-één-contact tussen de professional en de cliënt. Daarom wil ik bij de implementatie ook het accent leggen op dat proces. Dat heb ik de Kamer al eerder gezegd.

Vervolgens is mijn reactie gevraagd op de erkenning van inspecteur-generaal Kingma dat de zorgzwaarte van patiënten aanzienlijk is toegenomen, terwijl het aantal gediplomeerde verpleegkundigen dramatisch is afgenomen. Er is mij gevraagd hoe ik ervoor ga zorgen dat er weer voldoende verpleegkundigen in verpleeghuizen komen. De problematiek van de toegenomen zorgzwaarte is aanleiding tot een vorm van zorgzwaartefinanciering te komen, zodat instellingen in ieder geval de mogelijkheid hebben personeel van het juiste niveau aan te trekken. In de vorige debatten is dat ook aan de orde geweest. Overigens hoeven dat niet altijd hbo-verpleegkundigen te zijn.

Een ander punt is dat verpleegkundigen helaas vaak eerder kiezen voor een loopbaan in een ziekenhuis dan in een verpleeghuis. Ik ben voornemens de gezant juist ook te laten kijken naar die personele kant, ook kwalitatief, en naar de mogelijke gevolgen voor de opleidingskant. Uit nog niet gepubliceerde cijfers van het zogenaamde regiomargeonderzoek, blijkt dat het aantal gediplomeerde verpleegkundigen op de niveaus 4 en 5 met ongeveer 10% is toegenomen. Dat zou een trendbreuk zijn. In 2003 waren er 2900 niveau 4-gediplomeerden en in 2004 3200. Dat is een substantiële toename.

Hoeveel meldingen zijn bij het bij de inspectie ingestelde meldpunt binnengekomen en wat is de aard van de meldingen? Daarover krijg ik vandaag een overzicht van de inspectie. Ik wil het graag met haar bespreken en goed bekijken welke conclusies eruit getrokken moeten worden. Ik stel voor de Kamer daarover volgende week schriftelijk te informeren. Dat geldt ook voor de vraag welke actie er wordt ondernomen naar aanleiding van de meldingen en welke acties al ondernomen zijn. Ook in dit geval wil ik eerst goed naar de resultaten kijken. Deze gaan ook volgende week naar de Kamer.

Mevrouw Kant vroeg met betrekking tot het door mij toegezegde onderzoek naar de situatie in verpleeghuizen wie het uitvoert, wat de opdracht of de onderzoeksvraag is en hoe het wordt uitgevoerd. Ik heb in mijn brief van gisteren al aangegeven dat ik op dit moment in gesprek ben met de beoogde gezant die het onderzoek voor zijn rekening gaat nemen. Ik kan er onmogelijk op vooruitlopen, maar ik ben in een afrondend stadium en ik wil afwachten of de desbetreffende persoon de opdracht waarvan ik de contouren in de brief van gisteren al heb aangegeven, wil aanvaarden. De vraag aan de gezant zal onder meer zijn waarom bestaande richtlijnen niet goed worden nageleefd. Ik wil van hem weten of dat ligt aan de zorgorganisatie, aan het gehanteerde zorgconcept, aan de kwaliteit van het personeel, aan het ontbreken van leiderschap, aan de wet- en regelgeving of aan te weinig financiële armslag voor verpleeghuizen. Na Pasen kan ik antwoord verwachten en ik zeg de Kamer toe dat ik uiterlijk volgende week de naam en de precieze opdracht bekendmaak.

Een andere vraag van mevrouw Kant was of ik bereid ben om per direct een noodfonds in te stellen dat specifiek bedoeld is voor meer handen aan het bed en meer gekwalificeerd personeel waarbij verpleeghuizen verantwoorden dat het daaraan wordt uitgegeven en aangeven hoe de situatie hierdoor wordt verbeterd. Hierover hebben wij het in het debat van vier weken geleden gehad en ik houd vast aan de uitspraken die ik toen heb gedaan. Voor mij is het van belang dat de 10 mln die wij nu kunnen inzetten door de consulenten op pad te laten gaan, ook daadwerkelijk ingezet worden in die specifieke noodsituaties. De inspectie zal mij kunnen helpen om contact te doen opnemen met deze consulententeams, als een verpleeghuis daarom zelf niet vraagt. Dat geld is er. In juni zal het rapport van de gezant uitkomen. Op het moment dat onomstotelijk vast komt te staan dat niet anders dan door inzet van extra middelen tot kwaliteitsverbetering gekomen kan worden, zal ik serieus bekijken hoe die middelen er kunnen komen en mij daarvoor extra inzetten. De gezant gaat op pad om daarnaar nadrukkelijk onderzoek te doen.

Er komt dus 10 mln beschikbaar. Verder kennen wij natuurlijk procedures voor verzorgings- of verpleeghuizen in de problemen. Men kan in zo'n geval naar het zorgkantoor. Het toezichtscollege kan ook bezien wat er mogelijk is. Tot het moment van het uitkomen van het rapport van de gezant zijn er voldoende waarborgen om de problematiek die zich acuut in huizen kan voordoen, te helpen lenigen.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. De staatssecretaris erkent dat een deel van de sterfte in de verpleeghuizen vermijdbaar is. Ik heb dat ook gesteld, maar ik vind het nogal wat dat deze staatssecretaris dat erkent. Vervolgens gaat zij om als het gaat om de vraag waar dat vandaan komt en wat je eraan kunt doen. In antwoord daarop zegt zij, een relatie met de werkdruk niet bij voorbaat te willen leggen. Maar zij sluit het dus ook niet uit. Niemand die de situatie in verpleeghuizen kent, kán dat uitsluiten. Dáár zit de ernst van waar we over spreken. Natuurlijk, er is de ernst dat er mensen onnodig overlijden, dat er vermijdbare sterfte is, natuurlijk de ernst van de mensonwaardige situaties die zich voordoen in verpleeghuizen, en de derde vorm van ernst, namelijk dat wij het allemaal weten, maar dat er desalniettemin niet acuut iets aan wordt gedaan.

De staatssecretaris zegt het niet te kunnen uitsluiten. Maar je moet toch wel ziende blind zijn als je niet begrijpt dat je, als je met twee personeelsleden 22 demente ouderen uit bed moet helpen, te eten moet geven en ook nog toezicht moet houden, onaanvaardbare risico's neemt, en dat je zeker niet kunt uitsluiten dat er iets gebeurt en dat er een relatie ligt met de hoge werkdruk. De staatssecretaris zegt dat Nova incidenten meldt, die niet alle kunnen worden voorkomen. Natuurlijk kunnen we niet alle incidenten voorkomen, maar het is de verantwoordelijkheid van het kabinet om te doen wat er wél aan kan worden gedaan, en die verantwoordelijkheid moet de staatssecretaris nemen, maar dat doet zij niet. Je kunt niet blijven komen met het alibi van meer onderzoek, van het management, van gebrek aan gekwalificeerd personeel, van een tekort aan geld. Al ben ik van mening dat de hoge werkdruk en het tekort aan personeel als gevolg van te lage budgetten belangrijke factoren zijn, nog los van de vraag, dan nog kun je het feit dat dat niet de enige oorzaak is niet als alibi gebruiken om dát te doen waarom de situatie nu vraagt. Ook al denk je verschillend over de oorzaken, dat ontslaat niemand – de Kamer niet, de partijen niet, de fracties, het kabinet niet en ons allen in dit land niet – om dat te doen wat nu helpt. Of durft hier iemand te beweren dat meer handen aan het bed en beter gekwalificeerd personeel de situatie niet zouden verbeteren? Durft hier iemand te beweren dat er géén noodzaak is om de situatie te verbeteren? Ik dacht het niet.

De heer Nawijn (LPF):

De situatie die u schetst is terecht, daarover maak ook ik mij zorgen. Overigens hebben we daar vier weken geleden uitvoerig over gesproken, waarbij de staatssecretaris een aantal dingen heeft toegezegd. U zegt dat er meer handen aan het bed moeten. Dat zou kunnen, daar zou ik helemaal achter staan. Maar denkt u dat daarmee die incidenten worden voorkomen? Dat heeft tijd nodig.

Mevrouw Kant (SP):

Dat heeft zeker tijd nodig. We hadden dat ook al jaren geleden moeten doen. Maar met de wetenschap en de feiten van vandaag accepteer ik niet dat we vandaag weer niets doen, dat we weer als alibi gebruiken dat het morgen niet is opgelost, dat er meerdere oplossingsrichtingen zijn en dat meer onderzoek nodig is. Ik wil geen alibi's meer horen! Natuurlijk kun je daarmee niet alle incidenten voorkomen, zeker niet morgen. Maar ik wil dat wij als politiek er al het mogelijke aan doen om vanaf morgen de situatie te verbeteren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wat mij toch een beetje verbaast aan het betoog van mevrouw Kant is het volgende. Zij heeft een hele serie zeer specifieke vragen gesteld om te weten te komen wat de staatssecretaris doet. Daar is antwoord op gekomen. Dat kan zij onvoldoende vinden, maar het verbaast mij dat zij daar überhaupt niet op ingaat. Zij doet alsof er niet is geantwoord, en steekt voor de tweede keer, wat zeg ik: voor de zoveelste keer hetzelfde verhaal af. Dat verbaast mij! Mevrouw Kant wilde een interpellatie, laat zij dan reageren op wat de staatssecretaris heeft gezegd!

Mevrouw Kant (SP):

Dat was het tweede deel van mijn betoog. Daar krijgt u nu antwoord op. De reden dat ik niet specifiek inga op alle antwoorden die er zijn gegeven, is dat ik niets nieuws heb gehoord ten opzichte van het vorige debat. De staatssecretaris heeft geen enkele handreiking gedaan hoe de situatie vanaf nu gaat veranderen, om te zorgen dat er echt iets verbetert. Als ik dat vond, stond ik hier nu niet. Ik vind dat het vorige debat volstrekt onvoldoende heeft opgeleverd. Ik vind de situatie zo ernstig, waarbij er ook nog sprake blijkt te zijn van vermijdbare sterfte, dat ik eis van de staatssecretaris dat er acuut iets gebeurt. Dan kom je er niet door een gezant op pad te sturen langs de verpleeghuizen die gaat kijken wat er aan de hand is, met een potje van 10 mln. Daarom dien ik een motie in, waarin ik eis dat er acuut iets gebeurt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de zorg in de verpleeghuizen tekortschiet;

van mening dat meer gekwalificeerd personeel de situatie zal verbeteren;

verzoekt de regering, een noodfonds in te stellen, specifiek voor meer handen aan het bed en meer gekwalificeerd personeel, waarbij verpleeghuizen ook verantwoorden dat het daaraan wordt uitgegeven en hoe de situatie daardoor verbetert,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 143(29800 XVI).

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb nog een motie, waarbij ik een korte inleiding zal houden. De Gezondheidsraad constateerde onlangs dat het sterftecijfer bij mensen boven 85 jaar stijgt. Als de welvaart stijgt, gaat de sterfte omlaag, maar bij de boven-85-jarigen stijgt het sterftecijfer. De Gezondheidsraad kan niet uitsluiten dat de verschraling van medisch-sociale voorzieningen hierbij een rol speelt, omdat er geen andere verklaringen zijn. Dat vind ik een heel ernstige constatering. Met deze kennis van de situatie vind ik dat wij nu iets moeten ondernemen. Ik vind het beleid van de staatssecretaris op dit punt volstrekt onvoldoende. Ook vandaag komt zij in antwoord op de vragen die ik heb gesteld, niet met een oplossing waardoor een verbetering wordt ingezet en er acuut iets verandert. Ik kan niet anders dan dit beleid van de staatssecretaris afkeuren. Het is vandaag een bijzondere dag, omdat gisteren een minister van dit kabinet vond dat hij vanwege zijn gebrek aan geloofwaardigheid op moest stappen. Ik zou willen dat deze staatssecretaris dat voorbeeld zou volgen, want wij hebben het over nogal iets: Kanttekortschietende zorg in verpleeghuizen, mensonwaardige situaties en vermijdbare sterfte.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het beleid van de staatssecretaris inzake de verpleeghuiszorg faalt;

keurt het beleid van de staatssecretaris in dezen af,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant, Tonkens en Wilders. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 144(29800 XVI).

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb deze motie ingediend, omdat ik vind dat wij nu iets moeten ondernemen. Als wij met de kennis die wij nu hebben, niets ondernemen, vind ik dat dit kabinet nalatigheid valt te verwijten. Ik zeg het maar gewoon zoals ik het vind. Dat staat los van de motie, omdat ik de andere indieners niet wil belasten met de uitspraak die ik nu ga doen. Niemand kan uitsluiten dat er mede door dit beleid sprake is van vermijdbare sterfte. Als er nu niets gebeurt, valt het kabinet in die zin dood door schuld te verwijten.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

U gebruikt net informatie uit een rapport van de Gezondheidsraad dat is geschreven in opdracht van de Tijdelijke commissie voor het ouderenbeleid. De commissie heeft in meerderheid besloten dat wij niet zullen vragen om een reactie van de regering op dit rapport, maar u brengt deze informatie nu in in het debat. Bent u het met mij eens dat het belangrijk is dat er een reactie komt van de regering op het rapport van de Gezondheidsraad?

Mevrouw Kant (SP):

Dat vind ik prima. Laten wij hier niet over procedures praten. Wij hebben het over heel ernstige zaken. Ik gebruik dit citaat van de Gezondheidsraad over de sterftecijfers, omdat het gaat om alarmerende openbare gegevens. Het is nogal iets, als wij steeds ouder worden door de welvaart en als de sterftecijfers in alle Europese landen afnemen, terwijl de sterfte bij boven-85-jarigen in ons land stijgt. Dat is een zeer ernstig gegeven.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U gebruikte heel zware woorden in uw afsluitende zin. Het is niet de eerste keer dat u die woorden in de Kamer gebruikt jegens een bewindspersoon van Volksgezondheid. Dat legt wel een claim, ook op uw eigen bijdrage. Die laatste woorden, "het kabinetsbeleid faalt" en "dood door schuld", zijn heel groot en zwaar. Welke bijdrage levert de motie waarmee u de staatssecretaris naar huis zou willen sturen, aan de oplossing van dat probleem? Levert vervanging van een bewindspersoon een bijdrage aan het zwaar geladen aangeduide probleem? U ventileert een ernstig verwijt jegens de regering, maar zou u op uw beurt durven garanderen dat er geen sprake meer zou zijn van vermijdbare sterfte als de regering doet wat u voorstelt? Die plicht hebt u wel enigszins op u geladen, want u hebt althans de suggestie gewekt dat er geen vermijdbare sterfte zou zijn als de regering zou doen wat u wilt. Dat is nogal wat.

Mevrouw Kant (SP):

Ik stel voorop dat ik de motie en mijn uitspraak los van elkaar heb gekoppeld. Mijn motie houdt in dat ik op het terrein van de verpleeghuiszorg het beleid van deze staatssecretaris, die al ruim de tijd heeft gehad om iets te doen, zwaar tekort vind schieten. Ik vind dat zij op dat punt faalt. Daarom heb ik die motie van afkeuring specifiek over deze staatssecretaris ingediend.

Mijn uitspraak dat je de regering – dus nadrukkelijk de regering – dood door schuld kunt verwijten als nu niets gebeurt om acuut iets aan de situatie te doen, is gebaseerd op het feit dat wij nu de wetenschap en de kennis hebben dat het risico van vermijdbare sterfte toeneemt omdat er te weinig mensen zijn om te helpen bij het eten en omdat er te weinig toezicht is in de verpleeghuizen. Met die kennis kun je niet anders dan daar een oplossing voor zoeken. Dan kun je intussen van alles onderzoeken wat je allemaal verder nog moet doen, maar als je die kennis hebt, moet je daar iets mee doen en moet je vanaf morgen iets aan die werkdruk doen, zodat verpleeghuizen daarmee aan de slag kunnen.

Ik kan niet garanderen dat er nooit meer vermijdbare sterfte zal zijn. Dat kan ik ook in het verkeer niet, maar als je daarvoor verantwoordelijk bent, zou je ervoor moeten zorgen dat je alles hebt gedaan waarvan je weet dat dat een oplossing is. Daarom heb ik aan mijn uitspraak nadrukkelijk gekoppeld dat de regering, als er, met deze kennis en deze wetenschap, nu niets gebeurt, dood door schuld te verwijten valt. Dat is mijn opvatting.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is inderdaad een zwaar verwijt. Mijn vraag is klip en klaar: adresseert u dat verwijt wel goed? Moet u dat wel richten tot vak K of moet u dat richten tot de begrotingswetgever, dus tot u en mij? Als dat laatste zo is, staan wij hier op een heel andere manier tegenover elkaar.

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb duidelijk gezegd dat ik vind dat de regering verantwoordelijk is voor het beleid. Zij kan hier iets aan doen. Als de meerderheid van de Kamer dat niet wil en niet wil meegaan in de instelling van een noodfonds of in een andere oplossing – als iemand een ander idee heeft, vind ik het ook goed – en er dus niet voor kiest om niet meer op onderzoek te wachten, maar om echt iets te gaan doen om de werkdruk te verlagen en ervoor te zorgen dat er meer toezicht en hulp komt, bijvoorbeeld bij het eten, geldt dat verwijt ook voor die meerderheid.

Mevrouw Verbeet (PvdA):

Voorzitter. Het beeld van een glimlachende moeder die naast haar dochter zit, maar die al was opgegeven door het verpleeghuis en dankzij tijdig ingrijpen door haar dochter nog in leven is, deed mij besluiten tot het steunen van deze interpellatie. Voorop staat dat mijn fractie een enorme waardering heeft voor de inzet van medewerkers, vrijwilligers en de sector als geheel. Mijn partij vindt dat de geplande verbeteracties te lang duren. Wij willen de sector vandaag een positief signaal geven. Wij vinden dat een flink deel van de meevallers ten goede moet komen aan de verpleeg- en verzorgingshuissector. Ik wil vandaag de zekerheid dat de gezant ook de zogenaamde zorgkloof betrekt in zijn onderzoek. Het inspectierapport over de ondergrens laat zien dat toezicht werkt. Er is goede vooruitgang geboekt. De instellingen willen best, maar het is een wankele basis. Als de gegevens worden vertaald naar de totale sector is te zien dat die zeer kwetsbaar is. Het inspectierapport over kwaliteitsborging is glashelder. Deze is namelijk niet geborgd. Het is een wonder dat het zo vaak zo goed gaat.

Prof. Schols stelt dat 30% van de bewoners ondervoed of uitgedroogd is. Dat gaat om 18.000 mensen. Dat is onacceptabel. Mijn fractie wil dat hieraan voor de zomer een einde komt. Wanneer worden de richtlijnen voor vocht en voeding eindelijk overal ingevoerd? Hoe gaat de staatssecretaris dat afdwingen?

Ik wil daarnaast dat de staatssecretaris mij garandeert dat er niet gesjoemeld wordt met de vermelding van doodsoorzaken door verpleeghuisartsen. Versterven kan een goede beslissing zijn, maar dan alleen weloverwogen en niet uit gebrek aan hulp bij voeding. De dood als gevolg van verstikking door toepassing van de Zweedse band is onverdraaglijk. Ik wil dat de staatssecretaris het vastbinden van mensen verbied. Overal zie ik voorbeelden waar goede zorg het vastbinden volstrekt overbodig maakt. Het is een ouderwetse en onmenselijke methode. Het is niet nodig en het is niet menselijk.

Mevrouw de voorzitter. Aan het slot van ons vorige debat heb ik mijn diepe teleurstelling uitgesproken over de weigering van de coalitie om op dat moment boter bij de vis te doen. Vandaag bied ik ze een nieuwe kans. Ik hoop dat zij een motie willen steunen die regelt dat instellingen die vaststellen niet in staat te zijn om met de beschikbare medewerkers verantwoorde zorg te leveren, zich kunnen melden bij een kwaliteitsfonds zodat vooruitlopend op een meer structurele maatregel de versnelde aanstelling van gekwalificeerde medewerkers mogelijk wordt gemaakt. Ik wil tevens dat de staatssecretaris ons tweemaandelijks informeert over de voortgang van de ingezette verbeteracties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kwaliteit van de verpleeghuiszorg, en met name de verantwoorde zorg voor verpleeghuisbewoners die intensieve zorg behoeven, ernstig onder druk staat;

constaterende dat hier geen sprake is van incidenten, maar van structurele problemen als gevolg van onder meer het tekort aan voldoende gekwalificeerd personeel en niet toereikende huisvesting van verpleeghuizen;

verzoekt de regering, vooruitlopend op een structurele aanpak van de problemen in de verpleeghuiszorg, te bewerkstelligen dat verpleeghuizen en verzorgingshuizen met een verpleegafdeling die zelf vaststellen dat zij als gevolg van te weinig goed opgeleid personeel niet in staat zijn, te voldoen aan de normen voor verantwoorde zorg, een beroep kunnen doen op een in stellen kwaliteitsfonds, dat bijvoorbeeld wordt gekoppeld aan het zorgkantoor, zodat recht kan worden gedaan aan de lokale situatie, zodat deze instellingen onmiddellijk hun personele problemen kunnen oppakken;

verzoekt de regering voorts, de Kamer tweemaandelijks te informeren over de voortgang van de aanmeldingen bij het kwaliteitsfonds, en over de voortgang van alle maatregelen die genomen worden ter verbetering van de kwaliteit van de verpleeghuiszorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verbeet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 145(29800 XVI).

Mevrouw Vietsch (CDA):

Mevrouw Verbeet noemt met name de zorgkloof. Dat is een interessante opmerking. Een van de constateringen van het rapport van de commissie-Mosterd is dat wachtlijstgelden gebruikt zijn voor de zorgkloof. De instellingen moesten tot deze slimme oplossing komen omdat de staatssecretaris van toen zei dat er geen zorgkloof was en dat er geen extra geld zou komen. Wat is er in de opstelling van de PvdA veranderd? Nu wordt na toevoeging van extra middelen geconstateerd dat er nog steeds een zorgkloof is. Dat is immers eerder door de PvdA ontkend.

Mevrouw Verbeet (PvdA):

Ik zou graag de werkelijkheid als uitgangspunt nemen. Veel instellingen hebben ons, ook mevrouw Vietsch, verteld dat zij oudere mensen en mensen met meer behoefte aan intensieve zorg krijgen. Ik zie u nee schudden, maar wij werken daar niet en de mensen die daar wel werken, vertellen ons dat. Ik zie geen reden om hen niet te geloven. Ik kan verder natuurlijk ook niet voorspellen wat de uitkomst is van het onderzoek van de gezant. Maar wat die uitkomst ook moge zijn, ik vind dat wij niet nog eens maandenlang niets mogen doen. Wij moeten nu wat doen en de mensen helpen die nu in problemen verkeren. De sector staat onder grote druk, ook door de berichten in de pers. Als er dan ook huizen in de sector zijn die buiten hun schuld in problemen verkeren, moeten wij ze onmiddellijk te hulp snellen.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Er worden inderdaad heel veel nare rapporten en artikelen geschreven. Het is dan ook goed dat de staatssecretaris zo veel werk maakt van het ontwikkelen en borgen van kwaliteitsnormen en de controle daarop. Wat kunt u haar dan nog eigenlijk verwijten?

Mevrouw Verbeet (PvdA):

Mijn verwijten betreffen veel meer de coalitie dan de staatssecretaris. Ik volg de heer Van der Vlies daarin. De Kamer moet de staatssecretaris een budget geven dat haar in staat stelt om onmiddellijk maatregelen te nemen. Controle is natuurlijk een goede zaak, maar daardoor krijg je niet meer handen aan het bed. Dat is mijn doel, want er moet gewoon voldoende hulp zijn voor mensen die niet zelf kunnen eten of drinken.

Mevrouw Vietsch (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor haar toelichting en voor de uitbreiding van haar toezeggingen van vorige maand. Ik ben haar verder ook dankbaar voor de concrete maatregelen die zij heeft getroffen. Het is voor het eerst in tijden dat een staatssecretaris van Volksgezondheid dat doet en ik prijs haar daarvoor.

Kwaliteit moet gegarandeerd worden door de Inspectie. De Inspectie heeft de huizen die in september niet voldeden aan de kwaliteitseisen, in opdracht van de staatssecretaris onder curatele gesteld. Deze maatregel blijkt te werken. Laten wij eerlijk zijn: het blijkt zelfs eenvoudig te zijn. Want wat moet er volgens de Inspectie worden gedaan? Er moeten duidelijke richtlijnen worden opgesteld voor de verzorgenden; de spreiding van de inzet van de medewerkers moet veranderd worden; het personeelsbestand moet worden uitgebreid en de activiteiten moeten worden verplaatst naar de huiskamer. Deze maatregelen zijn genomen in de huizen die in de problemen verkeerden. Zo simpel is het blijkbaar.

Het verbaast mij overigens wel waarom de Inspectie al die jaren heeft geslapen en niet eerder heeft ingegrepen als de oplossing zo simpel is als zijn nu doet voorkomen. De staatssecretaris kan ik daarover geen verwijten maken, maar het roept wel vragen op over hoe de Inspectie functioneert. De inspectie valt niet onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris, maar ik hoor toch wel graag een antwoord op deze vraag.

Voor de CDA-fractie is het niet alleen van belang dat verpleeghuizen voldoende zorg gegeven, maar ook dat de mensen in deze huizen tevreden en gelukkig zijn. In onze ogen betekent dat dat het medische model van verpleeghuizen moet worden verlaten en dat men naar de cliënten zal moeten gaan luisteren. Men zal de cliënten moeten gaan ondersteunen, waar en wanneer zij dat nodig hebben. Dat is de filosofie achter de focuswoningen en de Ja-cultuur van Humanitas. Zo zijn er nog wel meer goede voorbeelden te noemen.

Ik vind het een goede zaak dat de staatssecretaris deze week Cliënt & Kwaliteit opdracht heeft gegeven om te onderzoeken hoe cliënten zich voelen. Dat is een extra maatregel waarover geen afspraken met de Kamer zijn gemaakt. Ik hoor graag van de staatssecretaris welke onderzoeksopdracht zij precies aan Cliënt & Kwaliteit heeft gegeven.

Wij zijn ook tevreden met het extra geld dat sinds het vorige debat is ingezet om de slag naar kleinschaliger werkwijzen te maken. Aandacht voor de mensen is heel belangrijk. Aandacht in plaats van formele regels. Het gaat erom wat mensen willen en niet om: mag ik eerst uw diploma zien? Ik las in een brief dat er een convenant is gesloten tussen Arcares en Alzheimer Nederland. Hoe zit dat traject in elkaar? Alleen deze mededeling doen is een onderbelichting van dit beleid.

Tot slot. De minister heeft gezegd dat er een elektronische medicijndossier komt, ook in verpleeghuizen. Er komt dus ook een elektronisch cliëntendossier. Dat is weliswaar een andere discussie, die echter interfereert met de kwaliteit. Hoe gaat dit verder en wat betekent dat voor de werkwijze? De inspectie heeft juist problemen gesignaleerd bij de dossiervorming.

Mevrouw Kant (SP):

Er is weer een zwartepiet gevonden: de inspectie. Iedereen heeft schuld behalve de meerderheid van deze Kamer en dit kabinet.

Mevrouw Vietsch (CDA):

De inspectie heeft er juist voor gezorgd dat er een oplossing komt.

De voorzitter:

Mevrouw Kant maakt eerst haar vraag af, en die is kort.

Mevrouw Kant (SP):

Los van hoe je denkt over de oorzaken van de problemen, waar de fouten in het verleden ook liggen, is het van belang dat er nu meer handen aan het bed en meer gekwalificeerd personeel komen. Dat lost toch bepaalde noodsituaties op? Dat helpt toch? Dat maakt de situatie toch beter? Erkent u dat?

Mevrouw Vietsch (CDA):

Ja, want de inspectie zegt zelf: een andere spreiding van de inzet van het personeel en uitbreiding daarvan moeten worden geregeld in de huizen die in de problemen zaten. Het is dus aangetoond dat die twee zaken hebben geholpen. Er zijn echter heel interessante vragen te stellen. Wat zijn de financiële consequenties? Waarom is het niet eerder geregeld? Wellicht kan de staatssecretaris daarop nog ingaan.

Mevrouw Kant (SP):

Dat vind ik ook heel...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Kant, één interruptie per spreker.

Mevrouw Kant (SP):

Ja maar, ik moet wel mijn vraag af kunnen maken.

De voorzitter:

Nee, ik pas dit toe bij iedereen dus ook bij u.

Mevrouw Verbeet (PvdA):

De inspectie gaf ook aan dat het weliswaar beter is geregeld in die huiskamers waar mensen bij elkaar worden gezet, maar dat het probleem nog net zo groot is op de momenten dat de mensen 's morgens opstaan en 's avond naar bed gaan. Dan gebeuren dus de ongelukken. Wat ging er nu eigenlijk door ú heen bij het kijken naar die Nova-reportage? Het lijkt erop dat u met een grote rust praat: ach, wij nemen er nog eens een paar maanden de tijd voor. De sector zit met de handen in het haar en is doodongelukkig. De familie is doodongelukkig. De patiënten zijn doodongelukkig. Hebt u dan zelf niet acuut de behoefte om gewoon een signaal af te geven: jongens, wij beloven jullie om er iets aan te doen en dat het niet aan het geld zal liggen als dat het probleem is.

Mevrouw Vietsch (CDA):

Je moet bijna onmenselijk zijn om dat soort plaatjes niet op je te laten inwerken. Wat kunnen wij eraan doen om dat te verhelpen? Ik heb ook steeds gezegd: doe er wat aan. Dat heeft de staatssecretaris ook gedaan. Bij de instellingen die bekend zijn, werden verbeterplannen opgesteld. Daarop is nu controle, die natuurlijk moet blijven en moet worden geborgd. Vandaag is het verholpen want ze staan niet meer onder verscherpt toezicht. Er is dus iets aan gedaan, eindelijk is er iets gedaan aan dit soort plaatjes.

Natuurlijk is de situatie niet in alle huizen aangepakt. In dat licht heeft de CDA-fractie gepleit voor een klokkenluidersregeling zodat er gebeld kan worden. De staatssecretaris heeft die regeling ingesteld, en daaraan bleek behoorlijk behoefte. De cijfers krijgen wij volgende week. Wat is er vervolgens mee gedaan? De CDA-fractie wilde dat er acuut iets aan werd gedaan, en dat gebeurt. Daarmee ben ik blij. Ik hoop dat mensen die dit zien en hiernaar luisteren, misstanden die hun bekend zijn, onmiddellijk melden aan de inspectie zodat er iets kan worden gedaan. Wij moet het wel met zijn allen doen en niet alleen maar roepen: jongens, het is fout en het kan beter. Nee, er moet gewoon gewerkt worden.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

U hebt gezegd: als het zo eenvoudig is dat het beter gaat door de inspectie erop af te sturen, dan heeft de inspectie zitten slapen. Dat is toch echt een aantijging naar de inspectie. Ik heb echter een andere vraag. U spreekt waarschijnlijk ook wel eens met mensen in de verpleeghuissector. Dan hoort u ook de twee dingen die wij horen. Je kunt werken aan die alarmbellen, maar dat gaat ten koste van iets anders. Als er meer toezicht is, zijn er bijvoorbeeld minder dagactiviteiten. Huizen die het lukt om dat beide te realiseren, komen in de rode cijfers. Ik neem aan dat u dat ook hebt gehoord. Wat is uw reactie daarop?

Mevrouw Vietsch (CDA):

Ik heb tijdens de hoorzitting onder andere gehoord dat niet de werkers, maar de juist de directeuren zeiden dat het niet of niet alleen aan het geld ligt. Dat was voor mij een eye opener, want dat zijn immers de mensen die het financiële inzicht hebben. Ik snap dat de mensen op de vloer denken dat er te weinig geld is en dat zij niet anders kunnen. Als de directies zeggen dat het niet daaraan ligt, is het de vraag waar het wel inzit. De inspectie vindt dat er moet worden onderzocht waarom het ene verpleeghuis beter draait dan het andere. Die vraag hebben wij ook gesteld tijdens de hoorzitting. De staatssecretaris laat de gezant hiernaar kijken. Wij komen daar hier vanuit Den Haag niet uit. Er moet een slag dieper worden gekeken en dat gaat gebeuren. Ik neem tenminste aan dat dit ook in de opdracht zit. Als dat niet het geval is, hoor ik dat graag.

Voorzitter: Weisglas

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De voorvallen waarover wij via de media hebben kunnen vernemen, hebben ook bij de SGP-fractie opnieuw emoties losgemaakt. Het is natuurlijk aangrijpend om met dergelijke signalen te worden geconfronteerd. Dan doortintelt mij een gevoel van ongeduld. Dan heb ik alles in mij om tempo maken en daar iets aan te veranderen. Die problemen moeten wij serieus nemen. Dat deden wij al – vier weken geleden hebben wij daar een debat over gehad – en dat doen wij ook vandaag. Wij moeten nog iets serieus nemen, namelijk dat de instellingen zich over het geheel genomen bijzonder inzetten om waar nodig een verbeterslag te maken.

Wij hebben vier weken geleden over de beeldvorming gesproken. Als die steeds negatief aan de mensen wordt voorgehouden, zit daar iets contraproductiefs in voor de hele sector. De sector verdient beter. Er zijn maatregelen afgesproken. Wij hebben gisteren een brief gekregen van de staatssecretaris waarin zij die zaken nog eens langsgaat, mede naar aanleiding van de bevindingen van de inspectie. Ik beschouw die brief als een soort voortgangsrapportage met betrekking tot de maatregelen die zijn aangekondigd in het debat van vier weken geleden. De kernvraag is of die maatregelen al effect hebben. De minister zegt dat dit het geval is. Zij stelt dat het beschermde toezicht kon worden teruggenomen, op één instelling na.

De kernvraag van dit debat is of de staatssecretaris iets heeft nagelaten wat van haar verwacht kon worden met betrekking tot verbetering. Ik zie dat niet. Natuurlijk is er de verlegenheid van het faseverschil tussen het treffen van maatregelen en de effecten ervan. Daar zit een faseverschil in. Als wij hier met elkaar afspraken maken, betekent dat niet dat er een telefoontje naar het departement gaat, dat alle radertjes daar aan het werk slaan en dat er de volgende dag ineens een volstrekt ander beeld is ontstaan. Zo is dat niet. Daar zijn processen voor nodig. Die kosten tijd, maar ook mijn ongeduld en mijn schreeuw om het maken van tempo.

Wij zullen over de hele breedte slagkracht moeten leveren. Daarom vind ik dat de staatssecretaris wel is gehouden om serieus in te gaan op het voorstel van mevrouw Verbeet over een kwaliteitsfonds. Ik heb haar goed beluisterd. De gezant gaat aan het werk, er wordt 10 mln beschikbaar gesteld en de consulententeams kunnen aan het werk. Stel nu dat er een instelling meldt dat een verbetering alleen kan worden ingevoerd als zij een steuntje in de rug krijgt. Dat zou à la minute beschikbaar gesteld moeten kunnen worden. Ik voel wel wat voor die gedachte. Er kleeft ook een moreel aspect aan. Ik zou de staatssecretaris al helemaal op het hart willen drukken dat zij het tij niet laat verlopen. Op dit ogenblik vinden er in de boezem van het kabinet twee – ik denk wel meer – processen plaats, namelijk de voorbereiding voor de begroting voor 2006 en de Voorjaarsnota die wij ergens in de komende maanden aangereikt krijgen en te behandelen krijgen. Als er nog geld nodig is voor dit jaar, hebben wij daarvoor de Voorjaarsnota te gebruiken. De implicaties van dat proces moeten doorlopen in de begroting voor 2006. Ik zou inderdaad uiterst teleurgesteld zijn als die momenten voorbijgaan zonder dat ze, zo nodig, worden gebruikt. Dan kan er een situatie van verwijtbaarheid ontstaan.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voorzitter. De verpleeghuiszorg in ons land hoort van goede kwaliteit en van onbesproken reputatie te zijn. Ieder verhaal en ieder beeld van slechte zorg in verpleeghuizen zijn een slag voor iedereen, dus voor de mensen die er zitten, mensen die familieleden hebben die er opgenomen zijn, de professionals in de zorg die ontzettend hun best doen én de politiek. Iedereen wil dat het probleem morgen is opgelost. Niemand in deze Kamer, ook de staatssecretaris niet, kan daar per direct voor zorgen. Wij zijn vier weken geleden een verbetertraject ingegaan met een duidelijk tijdpad. Wij hebben afgesproken dat er meer geld komt als dat nodig blijkt voor specifieke zaken. Nu is onze taak, erop toe te zien dat de staatssecretaris haar plan tot verbetering voortvarend uitvoert, dat zij de "sense of urgency" die uit haar brief van 10 februari bleek, weet vast te houden. Het zou ook degenen die niet enthousiast zijn over het plan, sieren als zij de doelstelling ervan, namelijk het verbeteren van de situatie van veel oude en zieke mensen in verpleeghuizen, goed in de gaten bleven houden. Nu het er ligt, zouden ook de tegenstanders ervan zich moeten richten op het in de gaten houden van de voortgang in plaats van te blijven hameren op voorstellen die het niet hebben gehaald. Door deze houding belemmeren zij de ingeslagen weg. Sterker nog: zij wekken de indruk bij betrokkenen dat het plan van de staatssecretaris geen kans van slagen heeft. Dat maakt wellicht een goed resultaat onmogelijk.

Staatssecretaris, hoe houdt u de voortgang in de gaten? Laat u zich wekelijks op de hoogte houden? Weet u met wat voor een klachten het belteam van de Inspectie wordt geconfronteerd? Is er veel vraag naar de door de VVD-fractie van cruciaal belang gevonden consulententeams? Kunnen de instellingen erop rekenen dat zij hulp van die teams krijgen zodra zij erom vragen? Weten de instellingen dat zij erom kunnen vragen zonder dat zij door de Inspectie zijn bezocht? Staat u ook open voor andere ideeën? Wij zijn met een plan bezig. Staat u open voor ideeën die in het plan passen? Professionals uit de zorg hebben zich verbonden aan een Deltaplan verpleeghuiszorg. In de brief van gisteren staat dat u geld hebt uitgetrokken om professionals te ondersteunen. Waarom doet u dat via ZonMw en niet rechtstreeks? Iedereen wil dat de verzorgenden en verplegenden een zelfstandige positie krijgen binnen de organisatie en binnen de zorg. Dat is ook een aanbeveling van de Inspectie. Kunt u hun nu alsnog actiever betrekken bij "Zorg voor Beter"?

Mevrouw Verbeet verwijt de coalitie dat zij onvoldoende doet. In navolging daarvan zeg ik haar nog eens dat deze staatssecretaris, gesteund door die zelfde coalitie, normen ontwikkelt en controleert of zij worden uitgevoerd en geborgd. In de jaren ervoor was ook de partij van mevrouw Verbeet verantwoordelijk voor deze portefeuille, als ik mij goed herinner. Toen is dat niet of in ieder geval onvoldoende gedaan. Ik vraag mevrouw Verbeet dus wat zij deze staatssecretaris verwijt. Zij heeft een verbeterplan opgesteld en dat verdient alle steun.

Het lid Kant doet in haar motie een forse uitspraak over het regeringsbeleid. Die motie hebben mevrouw Tonkens en de heer Wilders ondertekend. Mijn fractie vindt het nogal wat dat deze motie wordt ingediend door iemand die niet eens de moeite neemt om deel te nemen aan dit debat.

Mevrouw Kant (SP):

De heer Wilders heeft wel vooraf met mij overleg gevoerd en steunt die motie van harte.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Maar hij neemt niet de moeite om deel te nemen aan dit debat.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij nu niet spreken over een Kamerlid dat hier niet aanwezig is. Mevrouw Van Miltenburg heeft het recht die opmerking te maken, maar de Kamer gaat daarover nu niet in discussie.

Mevrouw Kant (SP):

Het gaat om de inhoud. Wij hebben die motie ingediend omdat de inzet van deze staatssecretaris om deze problemen op te lossen stelselmatig onder de maat is. Dat is tot op dit moment het geval. Het verbaast mij dat de fractie van het CDA nu de Inspectie de zwartepiet toespeelt en dat mevrouw Van Miltenburg die zelfs toespeelt aan diegenen in de Kamer die meer willen dan het kabinet. Nu hebben wij het weer gedaan! Het lijkt nu alsof wij de oplossing van dit kabinet barricaderen. Zoekt mevrouw Van Miltenburg niet steeds alibi's om niet datgene te doen waarvan wij allemaal weten dat het nu wel helpt? Erkent zij dat het helpt als er nu meer geld beschikbaar komt voor verpleeghuizen die kunnen aantonen dat zij dat nodig hebben om fatsoenlijke zorg te leveren?

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Dat erken ik zeker en daarom heb ik ook gezegd dat het geld er moet komen als blijkt dat dit nodig is. Wij hebben daarom voor een andere weg gekozen dan mevrouw Kant, namelijk het inzetten van een gezant om na te gaan waar extra geld nodig is. Het doel is dus hetzelfde. Ook de staatssecretaris heeft dat vandaag wederom gezegd.

Mevrouw Verbeet (PvdA):

Ik constateer dat mevrouw Van Miltenburg voor de gezondheidszorg dezelfde passie heeft als ik. Het zou mij daarom betreuren als wij elkaar over en weer verwijten maakten. Ik pleit voor een verstelling en voor een signaal aan het veld. Ook pleit ik voor het voorbereiden van een structurele oplossing. Dat is mijn inzet en dat voorstel doe ik niet om hier wat te jijbakken. Het doel daarvan is vandaag aan het veld werkelijk met elkaar het signaal te geven dat wij serieus aan het werk zijn. Wij zijn misschien nog wat serieuzer aan het werk gegaan nadat wij de inspectierapporten hadden ontvangen waarin weer wat signalen werden gegeven.

Ik pleit dus voor een versnelling en voor een versterking. Dat is de inzet en ik doe absoluut geen afbreuk aan datgene wat er op dit moment gebeurt.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Het is ook absoluut niet de bedoeling van mijn fractie en evenmin van mij persoonlijk om te jijbakken. Wij hebben echter een traject ingezet dat slechts enkele maanden duurt en wij zijn er echt van overtuigd dat dit de weg is om dezelfde doelen te realiseren waarvoor mevrouw Verbeet zojuist heeft gepleit. Wij staan dus niet lijnrecht tegenover elkaar, maar uit de woorden van mevrouw Verbeet maakte ik het tegenovergestelde op. Ik had er daarom behoefte aan daarop te reageren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Wij spreken dit jaar niet voor het eerst over de verpleeghuiszorg. Dit is al het derde debat over dat onderwerp en het jaar is nog maar net begonnen. Het is evenmin voor het eerst dat de media ons hebben geconfronteerd met afschuwelijke beelden van tekortschietende zorg die wij liever niet zouden zien. Dat blijft heel aangrijpend.

In het rapport van de Inspectie lezen wij echter ook dat een behoorlijk aantal verpleeghuizen dat in september vorig jaar nog in allerlei opzichten tekortschoot, het nu beter doet. Tegelijkertijd lezen wij echter dat de kwaliteit van de zorg in de meeste verpleeghuizen niet voldoende is gewaarborgd. Verbeteringen worden te langzaam doorgevoerd en kwaliteitsnormen worden node gemist. Daarbij komt dat de inspectie opnieuw de noodzaak onderstreept om snel te onderzoeken wat de achterliggende oorzaken zijn van succes en falen.

In feite bevestigt het onderzoek van de Inspectie, dat eergisteren naar buiten is gekomen, het belang van datgene wat wij ook in februari jongstleden met elkaar hebben afgesproken en waarvoor een aantal van ons al eerder heeft gepleit. Ik doel op onderzoek naar de achterliggende oorzaken van tekortschietende zorg, kwaliteitsnormen die houvast bieden voor goede zorg en die tegelijkertijd kunnen dienen als toezichtkader voor de Inspectie en hulp voor tehuizen die er zelf niet uit komen in de vorm van die consulententeams.

Ik beschouw de aanbevelingen van de inspectie dan ook als een bevestiging van de juistheid van de maatregelen die wij vorige maand zijn overeengekomen.

Tegen mijn voorgangers zeg ik dat het inderdaad even tijd kost om tot uitvoering te komen en om de werking te kunnen zien. Dat laat echter onverlet dat er ook nu al goede zorg moet worden geboden, los van de lopende verbetertrajecten. Het is zeker van belang voor iets basaals als eten en drinken te zorgen. Het kan niet zo zijn dat in de tussentijd, waarin de maatregelen in werking zullen moeten treden, oude hulpbehoevende mensen uitdrogen en te weinig voedsel binnenkrijgen doordat er onvoldoende personeel beschikbaar is om deze mensen te helpen met eten en drinken. Ik heb gelezen dat toch nog heel veel tehuizen de richtlijn Vocht- en voedselvoorziening niet hebben geïmplementeerd. Dat kan natuurlijk niet.

Op dat punt heb ik het gevoel dat de staatssecretaris toch een iets te rooskleurig beeld geeft. Ik heb nagekeken wat de Inspectie schrijf, namelijk: "beleid is in de meeste verpleeghuizen wel aanwezig, maar de uitvoering en de toepassing zijn onvoldoende gewaarborgd". De richtlijn wordt maar in één op de drie verpleeghuizen in praktijk gebracht. In een kwart van de verpleeghuizen is structurele aandacht voor vocht- en voedselvoorziening afwezig. Dus in twee derde van de tehuizen is de kwaliteit daarvan niet gewaarborgd en een derde van de tehuizen doet op het terrein van vocht- en voedingsbeleid helemaal niets speciaals om te waarborgen dat het ook echt gebeurt.

Dat vind ik volstrekt onvoldoende en het kan wat mij betreft ook niet wachten omdat het om iets heel basaals gaat. Men kan niet zeggen dat in september zichtbaar is of het werkt. Het moet ook nu werken. Dat brengt mij tot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg constateert dat in veel verpleeghuizen er onvoldoende hulp is bij het eten en drinken;

overwegende dat dit ernstige gevolgen kan hebben voor de cliënten in de vorm van ondervoeding en uitdroging;

verzoekt de regering, erop toe te zien dat in alle verzorgings- en verpleeghuizen "de richtlijn voor vocht en voeding" vanaf nu ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd en kan worden uitgevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 146(29800 XVI).

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. Hoeveel ouderen moeten nog verhongeren, uitdrogen of verkommeren voordat de staatssecretaris inziet dat meer handen aan het bed nodig zijn? Hoeveel bewoners moeten nog worden vastgebonden, doorligwonden krijgen, of depressief worden van eenzaamheid en verveling voordat de staatssecretaris inziet dat meer handen aan het bed nodig zijn?

De staatssecretaris zegt niet bij voorbaat te willen uitgaan van een relatie met hoge werkdruk. Wij zijn toch niet in de fase van "bij voorbaat"? Wij zijn hierover al heel lang bezig. Talloze onderzoeken, rapporten, signalen en tv-programma's wijzen er al op dat er een gebrek aan handen aan het bed is. Wij zijn in ieder geval op geen enkele wijze in de fase van "bij voorbaat". Wat bedoelt de staatssecretaris met "bij voorbaat"? Hoe beoordeelt zij dan al die onderzoeken die al hebben plaatsgevonden gedurende zeker al twaalf jaar?

De staatssecretaris zegt dat haar aanpak werkt omdat het in veel huizen waar vorig jaar alarmbellen rinkelden nu beter gaat. De vraag is wel ten koste waarvan. De verpleeghuissector zelf zegt daarover dat een verbetering op het ene punt alleen mogelijk is door ergens anders steken te laten vallen of door in de rode cijfers te komen. Meer toezicht is mogelijk, maar dan moeten wel meer bewoners langer in een vieze luier blijven liggen. Meer hulp bij eten en drinken is mogelijk, maar wel ten koste van dagactiviteiten. Zo gaat het maar verder.

Mijn vraag luidt daarom of de staatssecretaris kan garanderen dat die door de inspectie geëiste, terechte verbeteringen niet ten koste gaan van de kwaliteit van de zorg op andere punten. Omdat ik maar één termijn heb, heb ik daarover de volgende motie gemaakt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in verpleeghuizen door de inspectie geëiste verbeteringen niet ten koste mogen gaan van de kwaliteit van zorg en de kwaliteit van leven van bewoners op andere punten;

overwegende dat verpleeghuizen aangeven dat dit helaas wel het geval is;

verzoekt de regering, te garanderen dat in verpleeghuizen door de inspectie geëiste verbeteringen niet ten koste gaan van de kwaliteit van de zorg en de kwaliteit van leven van bewoners op andere punten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens, Verbeet en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 147(29800 XVI).

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

De sector heeft gevraagd naar, en het initiatief genomen tot een deltaplan. Dat is interessant, want in de jeugdzorg is er ook een deltaplan. Minister Donner heeft gisteren beloofd dat daarvoor meer geld beschikbaar komt, zodat in dat geval de gezinsvoogden meer cliënten kunnen helpen. Het deltaplan in de verpleeghuizen moet er naar onze mening ook komen, maar daarbij is hulp van de staatssecretaris nodig. Dat heeft de sector zelf ook aangegeven. Er is namelijk meer tijd per cliënt nodig en dat kost geld. Als minister Donner meer geld kan beloven, zodat gezinsvoogden meer tijd hebben voor cliënten, kan de staatssecretaris toch wel beloven dat er meer tijd per bewoner komt in de verpleeghuizen? TonkensVanwege het feit dat ik maar één termijn heb, dien ik daarover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zowel in de jeugdzorg als in de verpleeghuiszorg het merendeel van de werkers onvoldoende kwaliteit kan leveren, doordat er te weinig tijd per cliënt beschikbaar is;

overwegende dat de regering daarom in de jeugdzorg is overgegaan tot een deltaplan, inclusief extra geld, zodat gezinsvoogden per cliënt meer tijd te besteden hebben;

overwegende dat de situatie in de verpleeghuiszorg minstens even nijpend is;

verzoekt de regering, ook in de verpleeghuiszorg op korte termijn een deltaplan op te stellen, inclusief de benodigde extra middelen, waardoor verplegenden en verzorgenden meer tijd per cliënt te besteden hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens, Verbeet en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 148(29800 XVI).

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Naar onze mening blijkt de staatssecretaris tot nu toe doof en blind voor de echte problemen. Zij blijft inzetten op meer inspectie en op meer controle. Een klein beetje geld, maar een bedrag van 10 mln euro is uiteraard niet genoeg. Er is allang uitgerekend dat voor een kwartier per dag een bedrag van 400 mln euro nodig is. Het gebrek aan gekwalificeerd personeel blijft de belangrijkste oorzaak. Dat is al jarenlang aangetoond: schandaal na schandaal en rapport na rapport. Dat is de reden waarom de GroenLinks-fractie het beleid van de staatssecretaris afkeurt.

Omgekeerd benadruk ik overigens dat het werken in een verpleeghuis prachtig werk kan zijn. De mensen die daar werken, moeten echter wel voldoende tijd en voldoende opleiding krijgen.

De heer Nawijn (LPF):

Mijnheer de voorzitter. Alweer zijn wij via de media geconfronteerd met situaties in verpleeghuizen die niet kunnen. Ik stip enkele zaken aan. Het is erg belangrijk dat wij hierover vier weken geleden hebben gesproken en dat de staatssecretaris een verbeterplan heeft aangekondigd. Zij moet wel de mogelijkheid hebben dat waar te maken. De tijd dringt, want dit soort beelden zet de verpleeghuiszorg in een slecht daglicht. Dat kan niet. Het gaat immers om onze ouderen.

In de eerste plaats noem ik de uitdroging en de ondervoeding. Ik vind het heel zwaar dat door onvoldoende personeel uitdroging en ondervoeding van ouderen plaatsvindt. Je kunt je zelfs afvragen of dit niet lijkt op passieve euthanasie. Ik vind dat de staatssecretaris er alles aan moet doen dat te voorkomen. Dit kan echt niet!

Ten tweede vraag ik de staatssecretaris naar het incident van de Zweedse band. Ook dat kan naar mijn mening absoluut niet. Er is een sterfgeval uit voortgekomen. Het is een schandelijke zaak. Ik vind overigens dat die band helemaal niet moet worden toegepast in verpleeghuizen. Ik vraag mij af wat de inspectie doet. De inspectie heeft ook geschreven dat dit niet kan. Ik vraag de staatssecretaris of het ministerie van Justitie, dan wel het Openbaar Ministerie is ingeschakeld. Dan doel ik niet op de medewerkers van het verpleeghuis zelf. Er ligt een zware verantwoordelijkheid bij het management van het verpleeghuis en bij de raad van bestuur. Als er mensen overlijden, waarbij er sprake is van nalatigheid en dergelijke, vind ik dat het Openbaar Ministerie moet worden ingeschakeld om de zaak te onderzoeken. Dat gebeurt bij elk ander incident, bijvoorbeeld als de politie erbij betrokken is, of in het verkeer. Ik vind dat de staatssecretaris moet toezeggen dat deze zaak wordt voorgelegd aan het openbaar ministerie om te onderzoeken of er op grond van het Wetboek van Srafrecht echt sprake is van nalatigheid. Ik spreek dan niet over het personeel, maar over de verantwoordelijken van de instelling.

Wij zijn nog steeds bezig met kortetermijnpolitiek, met het bestrijden van incidenten om ervoor te zorgen dat zij niet meer voorkomen.

Ten derde verneem ik dan ook graag van de staatssecretaris hoe zij in de toekomst omgaat met de structurele plaats van de verpleeghuizen in onze samenleving. Daarover moeten wij snel nadenken. Het kan niet alleen bij incidenten blijven; wij moeten naar de toekomst kijken. Misschien moeten wij wel naar heel ander soort opvang van onze bejaarden en ouderen toe. Kan de staatssecretaris daarover iets zeggen?

Er is een meldtelefoon ingesteld. Hoe staat het daarmee? Ik heb gehoord dat er meer dan 1000 klachten zijn gemeld. Kan de staatssecretaris zeggen welk soort klachten bij de meldtelefoon binnenkomen, hoe het daarmee staat en wat ermee gebeurt?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zeg het een aantal collega's na: wie de beelden en de berichten over de situatie in de verpleeghuizen op zich laat inwerken, kan hierop slechts de reactie hebben dat er iets aan gedaan moet worden en dat het zo niet mag blijven. Datzelfde gevoel en besef van urgentie hadden wij natuurlijk vier weken geleden ook, evenals daarvoor. Ik ben er vast van overtuigd dat wij met elkaar delen in het ongeduld en het besef van urgentie. Soms is er wel verschil van opvatting en inschatting van de resultaten van de te treffen maatregelen en van het tempo waarin zij genomen zouden moeten worden. Ik hecht er echter aan, gelet op de loop van het debat, dat er in deze zaal niemand is die niets doet. Er is hier niemand van wie je zou kunnen zeggen dat er sprake is van schuld door nalatigheid. Er kan wel minder effect zijn dan je zelf met eigen voorstellen zou willen bereiken. Je kunt natuurlijk zeggen dat de onderzoeken en de berichten – het gaat om de structurele knelpunten – geen echt nieuwe dingen aan het licht hebben gebracht, maar daardoor zijn de conclusies niet minder schokkend. De problemen zijn hardnekkig en structureel, en kennelijk ongelooflijk moeilijk om uit te roeien. De discussie wordt misschien al twintig jaar gevoerd, zonder dat er wezenlijk iets verandert. De instellingen komen er niet voldoende toe om een volwaardig en toetsbaar kwaliteitssysteem op te zetten, terwijl de richtlijnen over de gewenste kwaliteit soms glashelder zijn. Als er al melding van ondermaatse zorg wordt gemaakt, dan wordt er nog veel te weinig gedaan in de preventieve sfeer om dat soort zorg te voorkomen. Hoewel daarmee natuurlijk niet gezegd is dat er in alle gevallen inderdaad ondermaatse zorg wordt geleverd, moet je erkennen dat het risico daarmee wel groter is geworden.

Ik hecht eraan een opmerking te maken over de zeer invoelbare gevoelens van frustraties en machteloosheid bij al die toegewijde werkers in de verpleeghuizen. Iedere keer dat in de media het licht valt op de meest schrijnende situaties, die terecht onze aandacht vragen, wordt tegelijkertijd vaak onrecht gedaan aan de inzet van heel veel mensen waar wél goede zorg wordt geleverd. Ik kan mij die gevoelens, die ik op werkbezoeken vaak tegenkom, heel goed voorstellen.

De onderzoeken bevestigen dat het bieden van ondermaatse kwaliteit niet voortkomt uit onwil. Er is een kloof tussen het willen en het kunnen doen. Dat is een andere, maar ook ernstige zorgkloof. De vraag die ons allemaal bezighoudt, is natuurlijk hoe het kan dat de instellingen ondanks de aanwezige wil niet komen tot een kwaliteitsbeleid. De gezant wordt eropuit gestuurd, maar de conclusie ligt feitelijk voor de hand. Vier weken geleden heb ik die ook getrokken. In al die tijd zijn er meer bewoners met zwaardere zorgvragen in de instellingen gekomen. De personeelsbezetting is daar niet mee meegegroeid. Er is een tekort aan personeel, zowel kwalitatief als kwantitatief. Vandaar mijn stellige verwachting dat het zonder extra geld niet zal kunnen. De onderzoeken bevestigen in ieder geval dat er veel te weinig aandacht wordt besteed aan scholing en deskundigheidsbevordering van het personeel.

De inspectie en de staatssecretaris zoeken de oplossing voornamelijk in het inzetten op verbetering van het voeren van een kwaliteitsbeleid door de instellingen. Ik kan mij daar van alles bij voorstellen. De staatssecretaris zegt dat eind 2006 alle instellingen operationele kwaliteitssystemen moeten hebben. In 2007 moeten die systemen geborgd zijn. Een goed kwaliteitsbeleid op korte termijn is inderdaad nodig, maar het valt wel te voorzien dat de extra middelen, als ze beschikbaar komen, voornamelijk zullen worden ingezet op het management en niet op de beschikbaarheid van voldoende en deskundig personeel. Wanneer zal het geld er komen? Het rapport van de gezant zal pas in juni verschijnen.

Gisteravond heb ik in een heel ander debat opgemerkt dat er miljoenen, misschien wel 10 mln, op de plank liggen voor de invoering van de gekozen burgemeester. Dat was meer dan een ludieke opmerking. Die gelden liggen er. Dat is geld waarvoor de staatssecretaris niet hoeft te knokken, als de noodzaak daarvan wordt aangetoond. Als de Kamer kamerbreed, en de staatssecretaris vinden dat er geld bij moet komen, moeten we daar niet mee wachten totdat we in juni het rapport van de gezant hebben. Dan voelt mijn fractie veel voor de suggestie om daarop zwaar in te zetten – over de vorm praten we later – zonder daarmee overigens de pretentie te hebben dat, door nu extra geld te bieden, de problemen morgen zijn opgelost. Maar als er mogelijkheden zijn, zouden we die niet moeten laten liggen. Dan is de eerste reële mogelijkheid de Voorjaarsnota. Daarin zou dat moeten worden geregeld. Net als mevrouw Tonkens verwijs ik overigens naar de gisteren door minister Donner gedane toezegging. Dan stellen we het personeel in staat om datgene te doen wat het wil doen: het leveren van goede en verantwoorde zorg, vanuit een cliëntbetrokken en mensgerichte aanpak. Daarmee kan het personeel gemotiveerd blijven werken, en kunnen we hopelijk de neerwaartse spiraal al is het maar een beetje doorbreken, los van de meer structurele maatregelen die later naar aanleiding van het rapport van de gezant ongetwijfeld nog aan de orde zullen komen.

De staatssecretaris heeft in haar termijn gezegd dat zij stevig werk wil maken van de implementatie van de Richtlijn voeding- en vochttoediening. Hoe en wanneer?

Ik heb bij interruptie al een vraag gesteld over de motie van mevrouw Kant. Wie erkent dat meer geld per direct geen garantie biedt dat alle knelpunten in de verpleeghuiszorg morgen zullen zijn verholpen en dat verwijtbare sterfte dan niet zal worden uitgebannen, zou zich ervoor moeten hoeden om de zorg en verontwaardiging, die ik meevoel, te laten uitmonden in het verwijt aan anderen dat zij zich schuldig maken aan dood door schuld. Ik verwijs naar het debat van vier weken geleden, waarin maatregelen zijn voorgesteld over de effectiviteit, waarover van mening kan worden verschild. Daarom begon ik met de opmerking dat er niemand is die niets doet. Met het daaraan verbinden van schuld door nalatigheid – dat is het zwaarste verwijt, iets wat mevrouw Kant al vaker heeft gedaan in politieke debatten – heb ik moeite. Ik zeg het mevrouw Van Miltenburg na dat het, wie het noodzakelijk vindt om het zwaarste politieke oordeel aan het adres van een bewindspersoon in een motie uit te spreken, zou sieren om dat persoonlijk te doen. Ik ken niet de overwegingen waarom de heer Wilders hier niet is, maar ik heb er wel moeite mee dat het zwaarste politieke oordeel niet door betrokkene zelf aan het adres van de bewindspersoon wordt uitgesproken, die daar volgens mij recht op heeft.

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb in mijn termijn nadrukkelijk de motie waarin het beleid van de staatssecretaris wordt afgekeurd, losgekoppeld van mijn persoonlijke opvatting: ik vind dat het kabinet gezien de acuutheid van de problemen weinig, bijna niets doet aan de personeelstekorten in de verpleeghuizen. Als je nu nog niet begrijpt dat een maximale inzet is geboden – het kabinet doet dat niet – is sprake van nalatigheid, en je zou kunnen zeggen van dood door schuld. Ik heb dat bewust losgekoppeld van de motie, waarin ik het beleid afkeur. Het afkeuren van het beleid heeft niet alleen met de huidige situatie te maken, maar met de achtereenvolgende keren dat we hier debatten hebben gevoerd en dat duidelijk was waar de problemen zaten, terwijl daaraan tot op de dag van vandaag niets structureels wordt gedaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Deze reactie is op geen enkele manier een reactie op mijn opmerking aan haar adres. Ik heb het namelijk nu niet over de motie gehad, maar bij mijn interruptie. Ik heb het niet gekoppeld aan de motie. Het feit dat u uw persoonlijke oordeel en uw persoonlijk bedoelde verwijt loskoppelt van de motie, kan wel samenhangen met het feit dat u in dat opzicht alleen staat. Dat zou mij dan nog deugd doen, maar daar ga ik niet over. Ik heb u sec aangesproken op het verwijt zelf. Als u zelf niet kunt garanderen dat snellere maatregelen niet kunnen leiden tot hetzelfde verwijt, past het niet om dat verwijt te hanteren. Als je zo'n verwijt hanteert, moet je wel heel sterk in je schoenen staan, en dat zou ik nooit doen. Ik zou wel eens willen zien hoe u zou reageren, als u in zo'n verantwoordelijke positie verkeert. Dat verwijt kun je alleen hanteren als je constateert dat iemand helemaal niets doet. Dan kan het wat mij betreft dood door schuld zijn, maar dat kan een verschil in taxatie zijn. Het is al de tweede keer dat mevrouw Kant dit uit moreel en menselijk oogpunt overtrokken en zware verwijt gebruikt. Dan moet zij heel goed weten wat zij doet. Daarom heb ik haar daar in zeer kritische zin op aangesproken.

Mevrouw Kant (SP):

Ik weet ook heel goed wat ik doe, maar ik neem het heel hoog op. Het gaat mij erom dat er niet niets, maar bijna niets en volstrekt te weinig wordt gedaan om te voorkomen dat zich situaties voordoen waardoor er vermijdbare sterfte plaatsvindt. Ik vind deze constatering zeer ernstig. Een paar jaar geleden speelde dit ook bij de wachtlijsten voor levensbedreigende ziekten, waar volstrekt onvoldoende aan werd gedaan. Als je daar verantwoordelijkheid voor draagt, kun je echt niet alles voorkomen. Maar als je weet wat je kunt doen om dat zoveel mogelijk te vermijden, moet je dat doen en dat doet dit kabinet niet.

Daarom durf ik te zeggen dat het verwijtbaar is en dood door schuld, als het kabinet er niet veel meer op inzet dan het nu doet. Die opvatting hoeven de heer Rouvoet en de andere woordvoerders niet te delen, maar dat is de opvatting van mijn fractie en van veel mensen in het land, vrees ik, want dit kan echt niet meer.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Eerlijk gezegd had ik niet de indruk dat ik mevrouw Kant op andere gedachten kon brengen, omdat zij dit verwijt welbewust inbracht. Ik denk dat zij daarmee een zware hypotheek op het debat legt, omdat er ook een motie van afkeuring is ingediend. Zij kan het daarvan loskoppelen, maar veel mensen in het land zullen dat niet doen. Zij horen uit één mond dat het beleid wordt afgekeurd, dat het kabinet heeft gefaald en dat er sprake is van dood door schuld. Koppel dat nog maar eens los van elkaar, zeg ik tegen mevrouw Kant. Zij is zich volgens mij zeer goed bewust van de publieke effecten van haar optreden. Daarom heb ik er een apart punt van gemaakt waar ik haar kritisch op heb aangesproken. Mijn belangrijkste punt is dat zij zelf niet kan garanderen dat er geen vermijdbare sterfte zou zijn, als zij het voor het zeggen zou hebben en haar maatregelen doorgevoerd zouden worden. Dan past het niet om anderen te verwijten dat er verwijtbare sterfte en dood door schuld is.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik verwacht dat het op een redelijke wijze mogelijk moet zijn om in maximaal een halfuur klaar te zijn met dit interpellatiedebat.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Dat zal voor dit debat kunnen gelden; als dat ook eens zou kunnen gelden voor het oplossen van de totale problematiek ...

Wij hebben te maken met grote problemen in de verpleeghuiszorg. Die baren mij zorgen. Het is niet de eerste keer dat wij daarover spreken. Zeker als je steeds weer geconfronteerd wordt met beelden die via de media tot ons komen, is en blijft dat schokkend. Daarbij zij gezegd dat incidenten nooit geheel te vermijden zijn. Ook al zou het kwaliteits- en borgingssysteem in Nederland volledig op orde zijn, dan nog kun je met dergelijke beelden geconfronteerd worden. Het is dus niet alleen een kwestie van incidentenbeleid of incidentenpolitiek. Het gaat er vooral om dat structurele verbeteringen tot stand kunnen komen. De reeds door mij aangekondigde maatregelen zijn met name daarop gericht, want zoals bekend helpen incidentele oplossingen zelden. Ook het alleen geven van geld, zonder daar een heel specifieke bestemming aan te geven die daadwerkelijk leidt tot het concreet oplossen van situaties, heeft niet zoveel zin. Het is dus van belang om dat onderzoek op zeer korte termijn te doen, zodat je, als het echt niet anders kan, weet hoe je geld specifiek kunt inzetten. Ik heb mij ook door die overweging laten leiden naar aanleiding van het rapport-Mosterd. Het is immers van belang om te weten hoe het geld terechtkomt en of je daadwerkelijk structurele verbeteringen kunt realiseren.

Als je kijkt naar de Richtlijn vocht en voeding 2001 en naar hoeveel geld er in die tijd in de zorg allemaal bij is gekomen, kun je niet anders constateren dan dat er 4 mld extra bij is gekomen, maar dat heel veel, vaak terecht, is gaan zitten in salarissen. Het is ook gaan zitten in volumegroei en in allerlei zaken. Het gaat er in dit soort kwesties voornamelijk om, prioriteiten te kunnen stellen met elkaar. Daartoe wil ik ons in een volgend debat graag in de gelegenheid stellen aan de hand van de uitkomsten van het nadere onderzoek.

De relatie met werkdruk is niet bij voorbaat uit te sluiten, maar is ook niet de generieke oplossing. Specifieke problemen die zich momenteel in instellingen concreet kunnen voordoen en waarvoor men het geld niet heeft om die op dit moment op te lossen, kan men voorleggen aan het zorgkantoor. Dan is de weg naar het CTG mogelijk en dan gaat men daar bekijken hoe die problemen opgelost kunnen worden. Die gelegenheid wordt ook te baat genomen. Als het zinnig is, zal ik deze gelegenheid ook aangrijpen om dat nog eens kenbaar te maken, maar dit is natuurlijk bekend bij de koepelorganisaties en de zorgkantoren. Er kan dus specifiek op problemen worden ingezet, ook met hulp van het zorgkantoor en het CTG.

Daarnaast zijn de consulententeams natuurlijk van groot belang. Ik moet zeggen dat er op dit moment nog geen aanvraag binnen is gekomen. Volgende week kunnen zij van start gaan en dan komen er zoveel bij als nodig is, want die 10 mln geeft natuurlijk behoorlijk wat speelruimte, ook op korte termijn. Er zijn echter nog geen aanvragen. Als de bewustwording bevorderd moet worden, is dat een andere kwestie dan de opmerking dat er nu geen procedures en geen geld zijn. Kijkend naar de afgelopen jaren en naar hoe het met de implementatie van kwaliteitsrichtlijnen is gegaan, denk ik eerlijk gezegd eerder dat het gaat om die kwestie van bewustwording en om de vraag hoe wij daar in onze organisatie mee omgaan. Het op dit moment beschikbare geld voor de consulenten en de procedures die gevolgd kunnen worden als men in de problemen zit, moeten dus op korte termijn uitkomst kunnen bieden. Wij hebben een onderzoek waarbij er enorme druk staat op de gezant. Het onderzoek moet immers in juni afgerond zijn. Dat is de kortst mogelijke tijd voor een goede analyse. Ik zeg de Kamer toe dat als daarbij blijkt dat er specifiek ingezet moet worden op verbeteringen door middel van een kwaliteitsimpuls die niet anders kan dan door geld uit te geven, dit in de Kamer aan de orde moet komen. Ik zal mij in dat geval ervoor inzetten om het geld los te krijgen.

Nederland is een beschaafd land. De mensen moeten op een goede en humane manier verzorgd en verpleegd worden. Wij moeten daar alles aan doen. Dat geldt ook voor mijzelf. Het is dus absoluut geen kwestie van alibi's zoeken. Het is een kwestie van goed en gericht inzetten. Er is ontzettend veel geld voor de zorg bijgekomen in de afgelopen jaren. Toch zijn er problemen. Dat is treurig om vast te stellen.

Er moet wat mij betreft acuut iets gebeuren. Ik heb de Kamer een aantal maatregelen voorgelegd. Ik ben overigens niet overvallen door een en ander. Ik help de Kamer eraan herinneren dat ik ervoor gezorgd heb dat het boven tafel is gekomen. Men kan zeggen dat ik misschien niet slim bezig ben geweest. Ik krijg vandaag immers een motie van afkeuring te horen. Als ik de zaak rustig had gehouden, had niemand wat gezien. Dat is mijn bedoeling niet. Ik wil de problemen boven tafel krijgen en ik wil de problemen oplossen. Om dat structureel en goed te doen is tijd nodig.

De inspectie heeft aan de hand van de alarmbellen en de indicatoren het nodige geconstateerd. Er zijn herstelplannen geëist. Er hebben verbeteringen plaatsgevonden binnen de instellingen die een onvoldoende hebben gescoord. Ik kan daarover niet anders dan tevreden zijn. Wie mij vraagt of dat niet ten koste gaat van iets anders, antwoord ik dat de inspectie daarop moet toezien. De inspectie heeft erop toe te zien dat een instelling "overall" positief scoort. Zijn er geen andere keuzes? Is het alleen een kwestie van het ene gat vullen met het andere gat? De gezant kijkt ook naar de volledige bedrijfsvoering. Ik zeg niets nieuws als ik wijs op de grote verschillen tussen de instellingen bij uitbesteden, scherper inkopen, de omgang van het management met emolumenten en het zelf doen of laten doen. Als het goed gebeurt, levert dat ook efficiencywinst op. Ik voel mee met degenen die zeggen dat er in de beleving van de mensen op de werkvloer geld te kort is als het niet goed gaat. Daarmee is dat nog niet wat het management ziet. Het kan zijn dat het management vindt dat er wel geld is, maar dat het anders ingezet moet worden. Het wil nog wel eens gebeuren dat de werkvloer verteld wordt dat er geen geld is en dat er alleen maar bezuinigingen vanuit Den Haag komen. Dat is ook niet altijd helemaal terecht. In dit spectrum moet meer helderheid komen. Daar gaat de gezant ons in helpen.

Mevrouw Kant komt met aantijgingen aan mijn adres. Ik ben daarover teleurgesteld. Dat is een nette verwoording van de emotie die ik daarbij voel. Ik heb echter niet op mijn handen gezeten. Ik heb mijn handen niet voor mijn ogen gehouden. Mevrouw Kant zegt dat er meer handen aan het bed bij moeten komen. Dan is het probleem opgelost. Dat is niet de oplossing die ik heb gekozen. Daarover kan men van inzicht verschillen. Mevrouw Kant zegt dat ik niets doe op de korte termijn. Er zijn echter mogelijkheden om als het acuut mis gaat hulp en assistentie te verlenen. Die mogelijkheden moeten ook gebruikt worden. Ik leg daarbij geen strobreed in de weg. In juni kunnen er meer gegevens komen en ook een scherpere analyse. Ik ben ten volle bereid om het debat over de oplossingen te voeren. Ik ben het niet eens met mevrouw Kant. Het is echter haar oordeel over mijn functioneren. Ik neem kennis van de motie. Ik zie het zelfs anders.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

De staatssecretaris hamert erop dat er meer geld bij is gekomen, namelijk 4 mld over de gehele sector. Zij is het toch met mij eens dat er niet meer geld is bijgekomen per verpleeghuisbewoner?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Wij kunnen allerlei theorieën loslaten op de vraag wat met het extra geld is gebeurd. Mevrouw Tonkens heeft daar ook onderzoek naar gedaan. Het is niet eenduidig vast te stellen. Het geld zal ongetwijfeld naar goede zaken zijn gegaan. De hogere salariëring en de extra mensen laten zien dat gekozen is voor meer handen aan het bed en niet voor mensen met een hogere opleiding. Het gaat om het stellen van prioriteiten bij het inzetten van geld. Als ik extra geld ter beschikking heb voor een kwaliteitsverbetering wil ik dat geld gericht inzetten omdat ik wil weten wat de opbrengst is. Het is voor mij heel lastig dat ik geen goed beeld kan krijgen van de gang van zaken in de afgelopen jaren. Ik weet niet wat er precies is gedaan om de kwaliteit te verbeteren, ook al waren de implementatierichtlijnen bekend en was er geld beschikbaar gesteld aan de koepelorganisaties. Ik heb geen helder beeld van de prioriteiten die men heeft gesteld. Ik wil op deze manier niet doorgaan en daarom heb ik ervoor gekozen om een andere weg in te slaan.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

U geeft geen antwoord op mijn vraag. Er is 4 mld naar de zorg gegaan, maar dat geld is ook verdeeld over de ziekenhuizen. Verder is een deel van dat geld ook gebruikt om aan de gestegen vraag te kunnen voldoen. Ik vraag u nu te erkennen dat het het gevolg daarvan is dat er per verpleeghuisbewoner niet meer geld bijgekomen is. Uit onderzoek blijkt telkens weer dat de zorgzwaarte groter wordt en dat er per patiënt minder geld beschikbaar is.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik heb dan ook niet voor niets gekozen voor het invoeren van zorgzwaartefinanciering. Als instellingen meer geld ter beschikking staat, wordt dat natuurlijk ook gebruikt voor salarisverhogingen. Dat drukt zwaar op de budgetten van de instellingen en vermindert hun mogelijkheden om andere problemen aan te pakken. Tijdens werkbezoeken viel het mij op dat het personeel zich daar soms ook over beklaagde.

Beslissingen in het verleden hebben geleid tot de huidige situatie. Als er gerichte investeringen mogelijk zijn, wil ik die steunen. Ik heb geen ruimte op mijn begroting, maar als ik geld vrijmaak op mijn begroting of extra geld krijg wil ik dat geld gericht kunnen inzetten en ervan verzekerd zijn dat het ook tot resultaten leidt. Ik wil geld in de toekomst dus gericht inzetten voor maatregelen die meetbare kwaliteitsverbeteringen opleveren.

Mevrouw Kant (SP):

U zegt dat u niet naar een alibi zoekt. Tegelijkertijd gebruikt u voortdurend woorden als: "het is niet alleen ..." en "het is ook ...". Daaruit blijkt toch zeker dat u naar alibi zoekt. Verschillende factoren hebben tot dit probleem geleid, maar u zoekt steeds maar weer naar argumenten om één van de factoren waaraan u onmiddellijk iets kunt doen, het verlagen van de werkdruk door daarvoor extra geld in te zetten, niet aan te pakken. Het woordje "ook" en de woorden "het is ook het management" zijn alibi's om die maatregelen die je wel kunt nemen, maar niet te hoeven nemen. Waarom erkent u niet gewoon dat de huidige situatie ons dwingt om onmiddellijk geld beschikbaar te stellen voor het verlagen van de werkdruk? De situatie verbetert daar in ieder geval door.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Er zijn instellingen waar men niet werkt met zorgplannen en waar men een wilsbekwame patiënt niet betrekt bij de beslissing om een Zweedse band te gebruiken. Denkt u werkelijk dat het inzetten van meer mensen een oplossing is voor dat soort problemen? Ik ben ervan overtuigd dat dit soort problemen het gevolg is van een ingesleten attitude. Het gaat mij echt veel te ver om te stellen dat alle problemen veroorzaakt worden door een gebrek aan handen aan het bed.

Ik besef natuurlijk ook dat dat in specifieke gevallen de oorzaak kan zijn. Dergelijke specifieke gevallen kunnen echter worden opgelost door het zorgkantoor te melden dat met de beschikbare middelen de vereiste zorg niet kan worden geleverd. Het zorgkantoor kan zo'n instelling helpen. Die mogelijkheid is er en blijft ook bestaan.

U veralgemeniseert op een manier die mij veel te ver gaat. Als de gezant mij meldt dat de problemen alleen maar opgelost kunnen worden door per instelling en per afdeling een aantal extra fte's ter beschikking te stellen, ga ik daarover met u in debat. Op dit moment is er voor mij geen enkele aanleiding om te denken dat dit de conclusie van de gezant zal zijn. Men geeft immers zelf aan dat de werkdruk is afgenomen en dat men over het algemeen met plezier in de zorg werkt.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik hecht eraan om een feitelijk onjuiste opmerking van mevrouw Tonkens voor de Handelingen te corrigeren. Zij zei dat er 4 mld extra is ingezet voor de hele zorg, dus ook voor de ziekenhuizen. Dat is niet waar. Er is 4 mld extra beschikbaar voor de AWBZ. Voor de hele zorg is meer dan 15 mld extra ingezet.

Mevrouw Verbeet (PvdA):

De staatssecretaris beperkt zich nadrukkelijk tot haar eigen begroting. Wij weten hier allemaal dat binnenkort de voorjaarsnota wordt behandeld. De heer Van der Vlies en ikzelf hebben daarop al gewezen, en op de verwachte meevallers. Ik neem toch aan dat de staatssecretaris gebruikmaakt van de gelegenheid om een claim te leggen bij minister Zalm?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Indien ik tekortkom, zal ik uiteraard voor de financiering van de AWBZ-kosten, inbegrepen de kwaliteit, mijn claims neerleggen bij minister Zalm. Het gaat erom dat de zorg in zijn totaliteit goed kan worden uitgevoerd en dat er voldoende middelen zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Een vraag ter geruststelling. U hebt dit in het vorige debat vooral gekoppeld aan de uitkomst van het rapport van de gezant in juni. Bij de voorjaarsnota liggen er concrete kansen. Mede in het licht van het debat van gisteravond zeg ik: grijp uw kans en maak aanspraak op die gelden om de ergste nood te kunnen lenigen via een kwaliteitsfonds of een noodfonds.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik proef grote steun om daar waar nood is, die te lenigen. Mijn inzet is geen andere. Er moeten middelen komen om steun te verlenen aan instellingen die in de problemen zitten. Dat moet gewoon kunnen binnen het AWBZ-kader. U kunt ervan op aan dat ik eventuele zorgen daarover zeker deel met collega Zalm. De kwaliteit en de kwantiteit van de AWBZ-zorg moet voldoende zijn.

Mevrouw Verbeet vroeg naar het vastbinden van mensen. Binnenkort kom ik met een nota daarover. Wij zijn aan het bezien hoe het gaat met het fixeren van mensen met bijvoorbeeld valhekken, ook in een extramurale setting. Ik ben graag bereid om met de Kamer het debat aan te gaan over de toepassing daarvan, mede in het licht van de wet op de behandelovereenkomst en de Wet BOPZ.

Het lijkt mij goed dat er ieder kwartaal wordt gerapporteerd, zodat er een beter overzicht ontstaat dan bij het kort op elkaar rapporteren. Dat moet worden gestroomlijnd.

Mevrouw Vietsch wees op de rol van de inspectie. Ik vind dat de inspectie buitengewoon adequaat is opgetreden. Ik heb zelf ook vragen bij de oorzaken. Daarom is het goed om die vragen specifiek te beantwoorden. Er is al meerdere malen gevraagd naar het nadere onderzoek, dat de gezant zal uitvoeren.

De Stichting Cliënt en Kwaliteit zal in 2005 en 2006 alle verzorgings- en verpleeghuizen toetsen op cliënttevredenheid. Daarbij gaat het om de huizen waar nog geen toets heeft plaatsgevonden.

Ik zal nog schriftelijk ingaan op het convenant tussen Arcares en Alzheimer Nederland. Op dit moment heb ik het antwoord niet paraat.

Arcares zal samen met partijen in het veld en met het geld van het amendement van mevrouw Vietsch een elektronisch dossier ontwikkelen en implementeren, waarbij er samenhang is tussen patiëntendossier, personele planning en financiële planning. De sector maakt die combinatie zelf in het kader van de kwaliteitsimpuls. Dit is overigens al toegezegd door de minister naar aanleiding van de discussie over de staat van de zorg.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik begrijp dat u het elektronisch patiëntendossier samen met Arcares gaat opzetten. Betekent dit dat alleen de leden van Arcares eraan meedoen, of dat ook de leden van bijvoorbeeld de LVT eraan mee kunnen doen?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Wat mij betreft, gaat het om eenieder die met deze populatie cliënten te maken heeft. Het gaat om het stroomlijnen van de informatie.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Worden deze huizen dan ook betrokken bij het ontwikkelen?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik kijk even naar achter in de zaal waar mijn ambtenaren zitten, en ik zie hevig hoofd knikken: ja.

Voorzitter. De heer Van der Vlies heeft nogmaals gestipuleerd dat het nodig is om de problemen serieus te nemen. Dat is inderdaad zo.

Er ontstaat druk doordat wij steeds nieuwe beelden zien. Ik kan u bijna verzekeren dat de media echt mensen hebben ingezet op deze dossiers die ook zorgkantoren bellen of er nog knelgevallen zijn die men in beeld kan brengen. Het staat de media uiteraard vrij om dat te doen. Het blijft mogelijk, ook lopende het traject, om steeds weer dit soort beelden uit te zenden. Daardoor ontstaat ook bij mij druk om het nog sneller en beter te doen. Dat is niet altijd bevorderlijk voor het proces dat in gang is gezet. Als mensen steeds meer wordt gevraagd, er steeds nieuwe regels worden gemaakt en er nog meer druk op wordt gezet, kan dat leiden tot zo'n zware last dat het gevoel dat men bezig is met een positief implementatieproces verloren gaat. Er wordt erg hard gewerkt en heel goed gewerkt door heel veel mensen in het veld. Ik wil hun spankracht, zowel emotioneel als fysiek, niet op een onevenredige wijze belasten.

Ik vind dat het proces zorgvuldig moet zijn. Ik kom uiteraard naar de Kamer als mij dat wordt gevraagd. Ik hoop echter dat u kunt begrijpen dat er bij mij een zekere terughoudendheid bestaat om bij wijze van spreken tweewekelijks te komen om te horen dat het nog niet goed genoeg is omdat er nog een geval is in een huis. Er kunnen uiteraard calamiteiten worden gemeld bij de Inspectie. Het meldpunt is er immers niet voor niets. Dat gaat er onmiddellijk op af. Ik wil mij daar niet door laten afleiden. Ik wil echt structurele verbeteringen in deze kabinetsperiode tot stand brengen.

De heer Van der Vlies sprak ook over het kwaliteitsfonds. Bij de zorgkantoren bestaat op dit moment een procedure om adequaat in te spelen op knelpunten. Wellicht is het niet duidelijk genoeg dat dit mogelijk is. Ik wil dat graag via Arcares en LVT onder de aandacht brengen. Als er niet genoeg middelen zijn of men er niet meer uitkomt, is dat een mogelijkheid. Dat kan ook via het CTG. Er is daarnaast 10 mln beschikbaar tot juni. Daarna doet zich misschien een nieuwe situatie voor. Er is ook extra geld voor ICT en innovatie gereserveerd. Dat loopt in de tientallen miljoenen. Met al die zaken samen moet het mogelijk zijn om de acute problemen die ook gevaar opleveren voor cliënten op te lossen. Daar ben ik van overtuigd. Anders zou ik hier ook niet met een gerust hart staan. De procedures waarlangs dat mogelijk is, zijn er.

Mevrouw Verbeet (PvdA):

Het is een probleem dat men dat niet weet. Ook de zorgkantoren hebben in de hoorzitting duidelijk gezegd dat zij behoefte hebben aan een dergelijke stimulans om op lokaal niveau initiatieven te kunnen nemen. Dat kan dus blijkbaar op dit moment niet, want anders zouden zij daar niet om vragen. Ik vind het hartstikke goed dat er consulententeams zijn. Ik kan mij echter ook voorstellen dat een verpleeghuis dat precies weet waar de problemen zitten die route niet helemaal hoeft te volgen en zich gewoon meteen kan melden.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik vind het erg belangrijk in dit proces dat het gaat om situaties waarbinnen men niet meer ziet hoe het probleem met de beschikbare middelen moet worden opgelost. Met die zaken kan men naar het zorgkantoor gaan. De zorgkantoren willen ook graag een lokale component. Zij willen met extra middelen voor innovatie en andere arbeidsprocessen een stimulans kunnen geven. Ik heb op dit moment niet de middelen voor zo'n fonds. Het is wel mogelijk om in situaties waarin men denkt dat men niet meer de kwaliteit kan leveren met de beschikbare middelen naar het zorgkantoor te gaan. Ik zal dat nog eens onder de aandacht brengen. Die mogelijkheden zijn er gewoon. Voor echte knelgevallen moet een oplossing kunnen worden geboden.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

U hebt de mogelijkheid geboden voor consulententeams. Die was er eigenlijk al, daar hebt u ons heel duidelijk op gewezen. Wat zegt het u nu dat er nog niet één huis is geweest dat naar zichzelf heeft gekeken, heeft geconstateerd dat het niet goed gaat en heeft besloten om niet op de inspecteur te wachten? Waarom heeft geen enkele directeur of manager besloten om op te bellen naar bijvoorbeeld het 0800-nummer en gevraagd of er hulp Ross-van Dorpmogelijk was? Wat zegt het u nu dat dit nog niet één keer is gebeurd? Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat die huizen weten dat er hulp klaarligt?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Wat zegt mij dat? Daar kun je verschillende ideeën over hebben. Het zegt mij in ieder geval dat men klaarblijkelijk eerder oplossingen in eigen kring of in eigen mogelijkhe den zoekt dan dat men externe hulp inroept. Ik zal daarom de mogelijkheid die een dergelijk consulententeam kan bieden, onder de aandacht laten brengen via de koepelorganisaties. Dat zijn natuurlijk de eerst aangewezenen. Het kan zijn dat u het anders interpreteert.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Die mensen vragen wel om meer geld. Zij vragen dus wel degelijk om hulp van buitenaf, maar zij vragen om geld. Zij willen wel geld, maar zij willen geen hulp hebben. Dat baart mij zorgen.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Mevrouw Verbeet duidt erop dat men niet zo maar om geld uit het noodfonds kan vragen en daarbij kan volstaan met de opmerking dat het opgelost is als dat maar komt. Ik ben het met haar eens. Je zult eerst duidelijk moeten maken dat je een probleem hebt en anderen bij je moeten toelaten om na te trekken waarin dat schuilt. Als er een roep om geld komt zonder dat men zin heeft om te bespreken waarin de problemen schuilen en jij dat geld geeft, kan dat wel eens betekenen dat je slechte praktijken beloont. Dat willen wij natuurlijk niet. Hoe het ook zij, ik vind dat van alle kanten druk moet worden uitgeoefend op zo veel mogelijk tonen van wat er nodig is. U vraagt mij wat het mij zegt. Het zegt mij in ieder geval dat het plan "Zorg voor Beter" kei en keihard nodig is. Wij gaan per 1 april 2005 fors aan de slag met dat plan en met de implementatie van de richtlijnen. Als ik die maatregelen niet neem, blijft de sector naar binnen gekeerd, terwijl die naar buiten gekeerd moet zijn. Transparantie is belangrijk. Je moet laten zien wat je doet. Als het niet goed gaat, moet je niet bang zijn om ermee aan de slag te gaan, maar hulp inroepen en verbeterprocessen durven doormaken. Ik vind dat van het allergrootste belang. Verpleeg- en verzorgingshuizen zijn geen eiland in gemeenten, wijken en buurten, dus het naar buiten treden en van buiten naar binnen laten kijken, is hard nodig. Door middel van dit programma etaleer je wat er beter kan en kun je elkaar stimuleren. Dat is van het allergrootste belang. Ik kan niet anders zeggen dat het absoluut noodzakelijk is om hier flink mee aan de slag te gaan.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Het kan zijn dat nog niemand om een consulententeam heeft gevraagd omdat men dat sterk ervaart als controle en niet als hulp. Misschien kunt u duidelijker maken dat het als hulp is bedoeld en niet als controle.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Zeker. Waar dat kan, zal ik het duidelijk maken. Dat is namelijk nadrukkelijk de bedoeling.

Mevrouw Verbeet (PvdA):

Mijn doel is dat voor de zomer overal voldoende hulp is bij eten en drinken. Deelt u dat doel? Ik heb nog geen helder antwoord gekregen op deze vraag.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Uiteraard deel ik dat doel. Dat is echt zeer dringend nodig. U vroeg mij of ik het percentage van 30 kon reduceren tot 0. Ik denk dat dit niet mogelijk is. Ook prof. Schols zegt dat het met de problematiek die de mensen hebben, een enorme krachtsinspanning vergt om het terug te brengen tot twintig. Ik vind wel dat die richtlijn overal moet worden geïmplementeerd. Per 1 april aanstaande gaan wij daarmee van start. Gezien de reacties die ik mede uit het veld heb gekregen, kunt u er zeker van zijn dat iedereen helder voor ogen staat dat dit nodig is. Het is nodig om zicht te krijgen op de voortgang via de rapportages waarom u vraagt.

Mevrouw Van Miltenburg heeft mij gevraagd of het consulententeam kan komen als het nodig is. Dat is zo. Mochten er nog onduidelijkheden bestaan over de momenten waarop en de doelen waarvoor het consulententeam kan worden ingeschakeld, dan moet dat echt goed onder de aandacht worden gebracht. Ik zal nagaan of dat op dit moment al voldoende is gebeurd.

De professionals moeten wij ondersteunen. De vraag is of dat rechtstreeks dient te geschieden. Ik wil hier zeer specifiek op inzetten. Daarom wil ik het koppelen aan het implementatietraject van de richtlijnen. Ik zal heel nadrukkelijk bestuderen hoe wij dat kunnen doen, want het moet wel in samenwerking en samenhang gebeuren met de anderen die op dat niveau verantwoordelijkheid dragen. Ik zeg toe dat ik dit grondig natrek. Wij moeten in ieder geval niet terug naar de oude subsidieregelingen, want daarmee is een heleboel misgegaan. Ik heb zeer veel waardering voor de beroepsgroep, maar de specifieke inzet kan niet alleen vanuit het management komen. U weet dat het bij de intake van mensen mogelijk moet zijn om te constateren hoe het ermee staat. In de multidisciplinaire richtlijn Verantwoorde vocht- en voedselvoorziening gaat het om het risicoprofiel. Aan de hand daarvan wordt nagegaan wat er moet worden gedaan en hoe de mensen kunnen worden geholpen. Al deze mensen moeten hiermee kunnen werken. Dan is het de vraag op welk niveau dat kan en met wie. Zij kunnen ons daar goed over informeren. Mevrouw Lambrechts heeft gevraagd erop toe te zien dat de richtlijn daadwerkelijk wordt geïmplementeerd. Daarover heb ik zojuist gesproken. Dat er ook nu, lopende de trajecten, goede zorg moet worden geboden, staat voor mij buiten kijf.

Mevrouw Tonkens heeft mij gevraagd of dat niet ten koste van allerlei zaken gaat. Op die vraag heb ik zojuist geantwoord. De Inspectie oefent natuurlijk niet alleen op deelgebieden toezicht uit, want zij wil inzicht verkrijgen in het totale functioneren van de betreffende instelling. Dat moet volledig goed zijn.

De heer Nawijn heeft mij gevraagd naar de meldlijn.

De voorzitter:

De heer Nawijn heeft mij gevraagd hem te verontschuldigen, omdat hij naar een begrafenis moet. Uiteraard zal hij het antwoord van de staatssecretaris in de Handelingen lezen of dat later op een andere manier tot zich nemen.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Dat lijkt mij goed. Hij heeft, zoals ik reeds opmerkte, vragen gesteld over de meldlijn. Die heb ik in eerste termijn beantwoord.

De structurele zorg vergt een uitvoeriger debat. Daarvoor hebben wij nog diverse gelegenheden. In dat debat kunnen onderwerpen aan de orde komen zoals kleinschalige woonvormen en zorgconcepten. Ik vermoed dat dit debat zal worden gevoerd na ommekomst van het rapport van de gezant.

De heer Nawijn heeft ook gevraagd naar de Zweedse band. Ook dat onderwerp hebben wij zojuist besproken.

Hij heeft mij verder gevraagd er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat de multidisciplinaire richtlijn Verantwoorde vocht- en voedselvoorziening wordt geïmplementeerd. Dat zeg ik toe.

De heer Rouvoet heeft zich ook een aantal zaken afgevraagd en hij is ervan overtuigd dat het zonder extra geld niet mogelijk is de gewenste kwaliteit te garanderen. Als dat onomstotelijk vast komt te staan, zullen wij daarover met elkaar in debat gaan.

Op de motie-Kant/Tonkens over het noodfonds ben ik uitgebreid ingegaan. Ik vermoed dat op dit moment de mogelijkheden voorhanden zijn om aan de daarin genoemde situaties een einde te maken. Naar mijn idee is het vooral een kwestie van de nadruk daarop leggen. Derhalve ontraad ik aanneming van de motie.

Diverse Kamerleden keuren mijn beleid af. Ik heb daarover gezegd wat ik kan zeggen. Dat is hun oordeel. Ik zeg alleen dat ik alles op alles heb gezet en dat ik dat zal blijven doen om de doelstelling te bewerkstelligen die zij ook nastreven. Die doelstelling is het garanderen van kwalitatief goede zorg in dit land. Kennelijk volg ik een weg die deze leden niet aanstaat. Dat betreur ik, maar ik ga mijn eigen weg zolang de Kamer mij dat toestaat.

Mevrouw Verbeet heeft een motie ingediend over een kwaliteitsfonds. De vraag is hoe wij instellingen kunnen helpen op het moment dat het echt mis gaat. Mevrouw Verbeet heeft gepleit voor koppeling aan het Zorgkantoor. Naar mijn idee is daarvan op dit moment sprake. Zij heeft aangegeven dat het Zorgkantoor het nodige kan doen als het echt mis dreig te gaan en er geen middelen voorhanden zijn. Als dat niet voldoende wordt begrepen en men daarvoor een ander instrument wil, ben ik bereid mij daarover met de zorgkantoren te verstaan. Mevrouw Verbeet heeft mij gevraagd tweemaandelijks informatie te verstrekken. Het lijkt mij goed dat eens per drie maanden te doen. Naar mijn idee is het dan beter mogelijk de opbrengsten te genereren en dan zijn er meer gegevens beschikbaar. Ik ontraad derhalve de aanneming van de voorliggende motie.

Mevrouw Lambrechts heeft een motie ingediend met het verzoek erop toe te zien dat de multidisciplinaire richtlijn Verantwoorde vocht- en voedselvoorziening vanaf nu in alle verzorgings- en verpleeghuizen kan worden uitgevoerd. Die motie beschouw ik als een ondersteuning van mijn beleid, want daarop zet ik hard in. Het is niet voor niets dat die implementatie vanaf 1 april aanstaande de nadruk krijgt.

In de motie-Tonkens/Verbeet en Kant staat het verzoek te garanderen dat de door de inspectie geëiste verbeteringen in verpleeghuizen niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg voor bewoners en van die van het leven van betrokkenen op andere punten. Ik zal er alles aan doen om ervoor te zorgen dat men dat niet doet. Het heeft te maken met de interne bedrijfsvoeringen van de instellingen. Als men dat echter wel doet, mag ik hopen dat ook de rol wordt waargemaakt van de cliëntenraad en van iedereen die daarnaar kijkt, ook van het verplegend personeel en de mensen die er werken. Ook is er altijd nog het meldpunt van de inspectie. Het kan niet het beleid zijn dat men zich alleen concentreert op één onderdeel van de zorg, waarbij de rest door de bodem dreigt te zakken. Als dit zich voordoet, zal de Inspectie haar rol moeten waarmaken waar de zorg tekortschiet.

Met respect voor de bestaande verantwoordelijkheden ben ik bereid hieraan alles te doen, maar een garantie op instellingsniveau, waarbij iedere instelling precies doet wat wij wensen, kan ik niet geven. Gegeven deze afweging ontraad ik het aannemen van deze motie.

Ik kom op de motie van mevrouw Tonkens, mevrouw Verbeet en mevrouw Kant, waarin wordt verzocht een deltaplan op te stellen, inclusief benodigde middelen. Wat mij betreft zou deze motie aan de orde kunnen zijn na de komst van het rapport van de gezant. Vanuit die analyse zou men kunnen bezien wat een dergelijk plan zou moeten inhouden. Ik loop daarop liever niet vooruit. Dat lijkt mij niet dienstig. Wat mij betreft, komt de motie wat vroeg. Als men een deltaplan zou willen opstellen, zou men dit later kunnen doen, nog afhankelijk van de vraag of wij het over de inhoud ervan eens zouden kunnen zijn. Ik ontraad ook het aannemen van deze motie.

Ik meen dat ik alle voorliggende moties heb besproken.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Uiteraard zullen wij na de lunchpauze stemmen over de motie van wantrouwen die is ingediend door mevrouw Kant. Ik meen dat het goed is dan ook over alle andere moties te stemmen. Wij zullen dus straks over de ingediende moties stemmen.

De vergadering wordt van 14.10 uur tot 14.50 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven