Aan de orde is het debat over het onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg in de zaak S.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. Toen ik vanmorgen het rapport las dat de Inspectie Jeugdzorg heeft opgesteld naar aanleiding van het overlijden van Savanna, realiseerde ik mij na vele pagina's dat Savanna in dat rapport eigenlijk zo goed als onzichtbaar is. Het rapport gaat over hulpverleners, over de moeder die dingen wil en niet wil, het gaat over meldingen, over overleg en over dossiers, maar waar is dat meisje? Dat peutertje van eerst één, dan twee en dan drie jaar? Eén keer zie je haar als het ware scherp zitten, alsof je een foto voor je krijgt. Ik heb het nu over het consultatiebureau. Zij zit daar een uur lang stilletjes op een stoel te spelen. Het consultatiebureau zegt dat dit heel bijzonder is voor een kindje van die leeftijd. Nog een andere keer doemt er een beeld op, maar dat is minder scherp. Er wordt gemeld dat Savanna onder de blauwe plekken zit in haar gezicht. Het wordt zelfs twee keer gemeld. Dan, opeens, is er het gegeven dat zij is overleden. Dat is een net woord voor wat er is gebeurd.

Savanna was drie jaar oud. In die drie jaar is zij als peuter verwaarloosd en mishandeld. Zij kreeg te weinig te eten en is uiteindelijk vermoord. In dit spoeddebat gaat het er wat mij betreft niet om, de gezinsvoogd, die op non-actief is gesteld, en degenen die leiding gaven een trap na te geven. Het zal zo al erg genoeg zijn. Het gaat er nu om, al de zaken die uit het inspectierapport blijken en die vrijwel allemaal te maken hebben met wat er structureel mis is in de jeugdzorg, aan te pakken. Dat moet echt gebeuren, want Savanna is niet alleen. Met haar gaan er zeker vijftig kinderen per jaar dood.

Wat kunnen wij opmaken uit het rapport en uit de reactie van de bewindslieden? Allereerst, dat de moeder de dienst uitmaakte. Als zij iets niet wilde, de peuterspeelzaal, contact met GGZ, dan gebeurde het niet. Het belang en de veiligheid van het kind zijn nergens van doorslaggevend belang gebleken. Savanna was werkelijk onzichtbaar. Haar belang woog nauwelijks mee. De bewindslieden zeggen nu dat het perspectief van het kind leidend moet zijn. Zo is dat. De norm hoort te zijn dat wij kinderen beschermen, in plaats van hen aan hun lot over te laten. Die norm moet steviger worden verankerd, daar waar dat het beste werkt. Een lichte kinderbeschermingsmaatregel moet er nu echt komen, omdat daarmee ook een signaal wordt gegeven dat ouders niet mogen blijven aanrotzooien en doormodderen. Als wijziging van de Wet op de jeugdzorg nodig is, zoals deskundigen stellen, moet dat gebeuren. Maar het moet voor iedereen duidelijker worden dat het belang en de veiligheid van het kind gaan boven elk ander belang.

In de tweede plaats zien wij dat de notie, dat er pas een kinderbeschermingsmaatregel mag komen als is aangetoond dat de ouders niet vrijwillig meewerken, van tafel moet. Ouders zijn vaak in staat, zeker als zij gepokt en gemazeld zijn in het contact met hulpverleners, de hulpverlener in te palmen en hem een rad voor ogen te draaien. Zij onderhandelen en geven zichzelf zo de ruimte om hun kind bij zich te houden. De norm moet niet zijn of een ouder nog bereid is mee te werken; de norm moet zijn, of het kind beschermd moet worden. Ik vraag de bewindslieden met klem om al het mogelijke te doen om dat te bevorderen.

Ten derde blijkt uit het inspectierapport dat er uitermate weinig contact is geweest tussen de gezinsvoogd en de moeder. Dat is een heel bekend verschijnsel. Gezinsvoogden hebben te veel kinderen onder hun hoede. Het deltaplan gezinsvoogdij beoogt daarin verandering te brengen. Er zijn vier pilotprojecten geweest, en die zijn succesvol gebleken. Die projecten moeten nu landelijk worden ingevoerd. Waarom doet de minister dat niet? Is dat omdat hij het geld er niet voor heeft of omdat hij het daarvoor niet los krijgt? Hoeveel kinderen moeten er nog overlijden voordat dit wel gebeurt?

Ten vierde blijkt dat deze moeder niet tijdelijk, maar fundamenteel, door oorzaken in zichzelf gelegen, niet in staat werd geacht het kind zelfstandig op te voeden. Helaas komt dit vaker voor. Dit type gezinnen heeft, als het kind al thuis kan blijven, intensieve en permanente hulp nodig. Wat heeft de minister gedaan? Hij zegt dat de ondertoezichtstelling in principe niet langer mag duren dan een jaar. Dat moet voor dit soort gezinnen dus van tafel.

Het vijfde punt betreft de meldingen bij het advies- en meldpunt kindermishandeling. Er waren meer dan voldoende meldingen, volgens mij meer dan tien. Zij leidden echter tot niets. De staatssecretaris heeft toegezegd dat de wachtlijsten bij het AMK aan het einde van het jaar weg zullen zijn. Met die wachtlijsten zijn wij er echter niet. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook wachtlijsten. Na een onderzoek door het AMK – als dat al plaatsvindt, want daar zijn wachttijden voor – moet er meestal een onderzoek door de raad plaatsvinden. De norm voor beschermingszaken bij de raad is 115 dagen. Dat is bijna vier maanden, maar dat haalt de raad helemaal niet. De wachttijd loopt heel vaak op tot negen maanden. Dat moet dus echt anders. Durft de minister dezelfde toezegging te doen als de staatssecretaris? Uit het inspectierapport blijkt ook dat gezinsvoogdij en AMK onderling te weinig informatie uitwisselden. Dat is een bekend punt. Ik mag de leden van het kabinet eraan herinneren dat ik daarvan bij de behandeling van de Wet op de jeugdzorg een groot punt heb gemaakt. Ik ben daarin gesteund door de Kamer, maar ik moet vaststellen dat het nog steeds niet veranderd is.

Ten slotte blijkt uit het rapport duidelijk dat de professionaliteit van de verschillende verantwoordelijken tekortschiet. Ook dat verbaast niet. Wie regelmatig bij vestigingen van Bureau Jeugdzorg komt, ziet dat de meest jonge en onervaren gezinsvoogden op de meest complexe situaties worden gezet. Ik heb diepe bewondering voor de inzet en betrokkenheid waarmee zij dat doen, maar ik zie ook hoe men bij voortduring balanceert op de grens van zijn kunnen. De professionals in de jeugdzorg moeten meer ruimte krijgen om ook werkelijk als professional te werken. Die mogelijkheid moet hen worden geboden. Een kleinere case load en meer deskundigheid, daar gaat het om. Het werk zelf moet beter. Dat is veel harder nodig dan de richtlijnen en landelijke criteria die de bewindslieden nu weer willen toevoegen.

Kinderen als Savanna zijn er te veel. De samenleving en namens de samenleving de verantwoordelijke bewindslieden zijn gehouden, alles te doen wat mogelijk is om te voorkomen dat kinderen worden mishandeld, misbruikt en zelfs vermoord. Ik wil op deze bewindslieden kunnen rekenen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank mijn collega's dat ik iets eerder mocht spreken. Door de enorme uitloop van het vorige debat krijg ik een geweldig agendaprobleem, maar ik wilde toch graag een bijdrage leveren aan dit debat. Wij zullen zeker ook de reactie van de bewindslieden volgen, zodat wij daar onze conclusies uit kunnen trekken. Ik zal het kort houden.

Ik ben het hartgrondig eens met de bewindslieden als zij zeggen dat het beeld dat naar voren is gekomen uit het inspectierapport ronduit schokkend is te noemen. Er wordt geconcludeerd dat het Bureau Jeugdzorg zijn taken niet goed heeft uitgevoerd, terwijl de inspectie al enkele malen eerder bij deze vestiging onderzoek heeft verricht en daarbij onvolkomenheden heeft aangetroffen. De kern van het probleem lijkt te zijn dat men langs elkaar heen werkt, elkaar niet aanspreekt of om hulp vraagt, dat de informatie niet altijd op de goede adressen terechtkomt en dat men informatie niet aan elkaar doorgeeft. Daar komt nog de coördinerende rol van de gezinsvoogden bij.

Ik was wel getroffen door de opmerking van mevrouw Kalsbeek dat zij zich afvroeg waar het meisje in die stukken was. Dat is een vraag die mij ook bekroop. Daarom is het ook goed dat dit in de brief van de bewindslieden heel erg centraal is gesteld. Het uitgangspunt hoort te zijn dat het kind centraal staat. Daar heeft het hier in ieder geval aan ontbroken. Het gaat mij er evenmin als mevrouw Kalsbeek om, een persoonlijk oordeel te geven over deze situatie, maar het is wel zaak dat wij kijken welke lessen er uit deze ernstige situatie te trekken vallen en hoe het anders moet. Het kan niet zo zijn dat wij het nalaten om maatregelen te treffen om dit soort situaties te voorkomen. Er mag geen sfeer van afschuiven blijven bestaan, niet bij dit Bureau Jeugdzorg en ook niet op andere plekken in de jeugdzorg.

Wij hebben een nieuwe Wet op de jeugdzorg, maar dat is kennelijk niet voldoende om dit soort situaties te voorkomen. Wij moeten de vreselijke situatie die hier is ontstaan niet veralgemeniseren, maar ik werp wel de vraag op of er een relatie bestaat tussen het niet naar elkaar kijken, het gebrek aan afstemming en informatie enerzijds en de gescheiden financiering anderzijds. Bij de behandeling van de Wet op de jeugdzorg is immers vastgesteld dat het feit dat er gescheiden financiering was, met als gevolg dat de mensen langs elkaar heen gingen werken, een van de belangrijkste aanleidingen was om de verschillende instanties samen te brengen. Zijn de bewindslieden van mening dat het overeind houden van de verschillende financieringsstromen, waarvoor ik de argumenten ken, mede debet is aan deze manier van werken? Ik hoor daar graag een reactie op.

Ik ben het eens met de minister als hij zegt dat de oplossing niet ligt bij het stellen van regels, maar bij partijen die hun professionele verantwoordelijkheid nemen en elkaar daarop aanspreken. Dat doen zij liever een keer te veel, al worden zij dan beticht van enige bemoeizucht, dan een keer te weinig. Ik ben gesterkt in mijn opvatting dat gezinsvoogdij meer is dan alleen case management. Ik zeg dat niet om mijn gelijk te halen. Gezinsvoogdij heeft een directe band met hulpverlening. Daarom moeten wij ervoor waken om niet alleen maar in termen van case management te spreken. Bij de behandeling van de Wet op de Jeugdzorg hebben wij daarover uitvoerig gediscussieerd.

De les die ik uit deze situatie trek, is dat de keten kwetsbaar blijkt te zijn op de plaatsen waarop er knippen in zitten tussen de verschillende schakels, zoals tussen gemeenten en provincies. Er wordt veel gesignaleerd, ondersteund en geadviseerd. Maar de keten is erg lang en daardoor blijken kinderen tussen wal en schip te vallen. Dat is buitengewoon ernstig. Daarom zou het goed zijn om in algemene zin de werkwijze van de Bureaus Jeugdzorg in kaart te brengen. Daarover zullen wij later zeker nog verder spreken.

Er is vaak op gewezen dat de gezinscoach een belangrijke rol vervult. Ik wijs ook op de rol van gemeenten, die daadwerkelijke bemoeizorg kunnen leveren. Door de gemeenten wordt betoogd dat hun zorg niet zou moeten stoppen met de indicatie dat een kind onder de verantwoordelijkheid van de Jeugdzorg komt. In de huidige situatie hebben zij er daarna niets meer over te zeggen. Daardoor mankeert het volgens hen aan een sluitende aanpak. Ik hoor graag een reactie van de bewindslieden op deze visie van de gemeenten.

Er is vaak gewezen op het enorme belang van eenduidige informatie- en registratiesystemen. Uit het rapport van de inspectie blijkt dat het voorkomt dat gegevens van verschillende instanties soms niet met elkaar in verband worden gebracht. Het is ongelooflijk cruciaal dat dit niet meer mogelijk is. Informatieverlies onderweg kan letterlijk dodelijke gevolgen hebben. VWS heeft naar mijn mening een rol om ervoor te zorgen dat de informatiesystemen tussen de verschillende zorginstellingen op provinciaal en gemeentelijk niveau op elkaar aansluiten. Ik vraag aan de bewindslieden welke voorzieningen daartoe naar aanleiding van deze situatie getroffen worden.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Wij waren vorig jaar allen geschokt. De reacties van toen hebben er mede toe geleid dat de minister van Justitie en de staatssecretaris van VWS de inspectie opdracht hebben gegeven om onderzoek te verrichten naar de tragische dood van Savanna.

Het inspectierapport geeft een helder inzicht in wat zich heeft afgespeeld en hoe de uitvoering van de hulpverlening is tekortgeschoten. De ernst van het rapport heeft het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland inmiddels doen besluiten tot het treffen van vergaande organisatorische en ingrijpende personele maatregelen. Daarnaast is het OM met een onderzoek gestart. De minister en staatssecretaris geven aan dat zij de aanbevelingen van het inspectierapport willen overnemen.

Los van deze tragische zaak heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen. Na jaren van gepraat over de enigszins draconische Wet op de Hulpverlening is dit jaar eindelijk een nieuwe wet, de Wet op de Jeugdzorg, ingevoerd omdat de oude wet niet meer voldeed. Er is een start gemaakt met een deltaplan: een nieuwe werkwijze voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De operatie Jong is gestart en er wordt werk gemaakt van de aanpak van overbodige bureaucratie en regelgeving.

Wie het inspectierapport leest moet concluderen dat er nog veel moet worden bereikt. Het kan toch niet waar zijn dat de norm nog niet duidelijk is. Met de norm bedoel ik, dat het belang van het kind voorop staat. Niet dat van de moeder, de vader of de ouders. Als dat nog niet duidelijk is, valt er nog een wereld te winnen zoals een betere risico-inschatting ten aanzien van de veiligheid van minderjarigen.

Wij hebben in de Kamer vaak gesproken over alle nisjes in Bureau Jeugdzorg. Wij hebben gedebatteerd over afstemming, overdracht en communicatie. En wat is het beeld? Ook volgens dit rapport is dit alles niet goed verlopen, bijvoorbeeld in het verkeer tussen het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en het Bureau Jeugdzorg of tussen het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en de Raad voor de Kinderbescherming.

Er wordt ook aangegeven dat het niet alleen een kwestie is van één frontoffice, maar ook van de manier waarop de professionals daarachter met elkaar omgaan. Je ziet toch een gigantische betrokkenheid bij deze mensen. Het gaat erom of men verantwoordelijkheid wil en kan nemen. Wij spreken altijd van een ketenbenadering, maar daarnaast moeten wij er natuurlijk voor waken dat slechts één persoon de volledige verantwoordelijkheid heeft zonder dat er een goede interne en externe controle is. Ook daarvan wordt in dit rapport melding gemaakt. Er is vanmorgen ook heel scherp aangegeven dat het niet louter om de case load gaat, maar ook om de manier waarop men de zaken organiseert.

Ten slotte denk ik dat het niet alleen om andere en nieuwe regels gaat, maar dat de oplossing gezocht moet worden in regels die partijen met elkaar moeten afspreken, waarvoor zij de verantwoordelijkheid nemen en waarop zij elkaar aanspreken.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. Wij bespreken nu een kwestie waar de kranten bol van hebben gestaan. Deze zaak lijkt eigenlijk heel sterk op een andere zaak, een tragische zaak die een paar jaar geleden veel publiciteit heeft getrokken, namelijk die in Roermond. Toen ging het om een vader die zijn huis in brand stak, waarbij een heleboel kinderen overleden. De zaak is niet hetzelfde als deze, maar ze is wel even dramatisch. Er gaat in de jeugdzorg blijkbaar zoveel niet goed dat de inspectie er een zeer zorgwekkend rapport over schrijft.

De vraag is natuurlijk wat er van de zaak in Roermond geleerd is. De conclusies waren toen: de samenwerking was slecht, er was te weinig toezicht op het proces van hulpverlening en overdracht, het was niet duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk was, er was gebrek aan continuïteit in de hulpverlening en er werd geen deskundigheid ingeschakeld als dat nodig was. Kortom, het ging om bijna precies dezelfde dingen als die in dit rapport. Het is eigenlijk een herhaling, de inspectie trekt vrijwel dezelfde conclusies als toen.

Dit is misschien nog wel schokkender dan de zaak zelf, want wat zouden de minister en de staatssecretaris indertijd gaan doen? Zij zouden ervoor zorgen dat het voortaan allemaal wel goed zou gaan, dat er meer samengewerkt zou worden en dat het toezicht verbeterd zou worden, net als de overdracht. De grote troef was toen de gezinscoach. Maar wat blijkt nu uit het rapport van vandaag? Alle problemen zijn er nog steeds en de gezinscoach is de grote afwezige. Wat is er nu eigenlijk van de zaak in Roermond geleerd?

Wat is er verder nog uit het rapport te leren? Er blijkt dat de werkprocessen bij het Bureau Jeugdzorg niet goed op orde zijn. Ze zijn nog steeds veel te ingewikkeld, terwijl ze vereenvoudigd zouden worden. De keten is te lang en achter het ene loket gaat nog steeds een wirwar van organisaties schuil die niet goed met elkaar samenwerken. En waar blijft die ene centrale hulpverlener waarom wij al zo vaak gevraagd hebben, die ene hulpverlener die voor iedereen aanspreekbaar moet zijn? Er zijn in dit geval wel twee gezinsvoogden naar huis gestuurd. Eerlijk gezegd heb ik de indruk dat dit een verlegenheidsactie is. Zien de bewindslieden het ook zo dat er een organisatieprobleem wordt opgelost door twee mensen naar huis te sturen? Ik kan dit niet precies beoordelen, maar ik vind het wel heel problematisch.

Het tweede grote probleem betreft de werkdruk. Die is te hoog. Het is al vaak gezegd dat de case-load van de gezinsvoogd te hoog is. Er is een pilotproject uitgevoerd om de druk terug te brengen. Dat project is geslaagd en de bevindingen moeten in ieder geval worden geïmplementeerd. Er zijn nu nog gezinsvoogden met een case-load van 26. Sommigen hebben er een van 35, terwijl die naar 15 teruggebracht zou moeten worden. Bovendien zijn de gevallen zwaarder van aard geworden en daarom is het zaak dat er een aanpassing van de case-load komt. Graag krijg ik hierop een reactie van de bewindslieden.

Verder is duidelijk dat er geen goede structuur is van intervisie, supervisie en bijscholing. Op dit punt doet zich een verschil voor met het geval van Roermond. In het rapport over het voorval in Roermond had dit aspect niet veel nadruk. Kort gezegd, het gaat erom dat de jeugdzorg een lerende organisatie wordt, dat daar veel meer kwalitatieve verantwoording wordt afgelegd, er meer supervisie en intervisie zijn en dat er minder bureaucratie is. Bij dat laatste doel ik op de rapportages over tijdschrijven en het opstellen van zorgplannen die niet echt worden uitgevoerd. Nogmaals, het gaat mij om meer kwalitatieve verantwoording. Graag hoor ik van de bewindslieden dat zij op dit punt iets zullen doen.

Ten slotte wil ik een opmerking maken over de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming. In de brief van de minister en de staatssecretaris wordt gesuggereerd dat de toetsende taak is verwaarloosd. Wij hebben van de raad zelf echter begrepen dat die taak is wegbezuinigd. De raad heeft de minister ook laten weten deze taak niet meer te kunnen uitvoeren, omdat daarvoor geen tijd meer is en ook geen geld. De minister heeft dat naast zich neergelegd. Nu zegt hij weer dat deze taak moet worden uitgevoerd. Dat is goed, maar dan moet hij ook met het geld en de middelen over de brug komen, zodat de raad inderdaad deze taak kan uitvoeren. Zonder geld is de taak niet mogelijk.

Wat het punt van de wachtlijsten betreft sluit ik mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Kalsbeek.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Het is volstrekt helder dat er is gefaald. Dat geeft het rapport ook aan. Er is gefaald op heel veel fronten en met zeer ernstige gevolgen. Die gevolgen kenden wij al, maar de resultaten van het onderzoek hoorden wij pas vandaag. Er zijn conclusies getrokken als: er is niet ingegrepen waar dat wel had gemoeten. En: wat niet voorop heeft gestaan is de bescherming van het kind. De gevolgen zijn zeer ernstig.

Het beeld dat met het rapport van de inspectie wordt geschetst, geeft aan dat er van alles mis is gegaan. Wat mij vooral grote zorgen baart is dat sinds de trieste zaak van Savanna in het nieuws is gekomen, ik het woord Savanna vaak hoor tijdens mijn werkbezoeken aan instellingen van jeugdzorg. Meestal wordt het woord Savanna gebruikt in de volgende context: wij doen ontzettend ons best, maar wij kunnen niet garanderen dat er in onze regio geen Savanna's zijn. Met andere woorden: men doet vreselijk zijn best, maar men heeft niet alles onder controle. Er glippen dingen tussen de vingers door. Men heeft niet tijd genoeg voor het werk of het systeem functioneert niet, zodat men dit soort situaties niet kan voorkomen. Eenieder die in de jeugdzorg werkt zou echter het gevoel moeten hebben dit soort ernstige zaken te kunnen voorkomen. Daarom hebben die mensen dit vak gekozen. Met name dit aspect verontrust mij.

Wij hebben nu te maken met een triest voorbeeld, met een meisje dat in het nieuws is gekomen. Wij weten echter allemaal dat veel kinderen overlijden, terwijl zij niet in het nieuws komen en er bij dat overlijden misschien ook sprake is van een vergelijkbare situatie, van een situatie waarin eerder ingrijpen misschien iets ernstigs had kunnen voorkomen. Om die reden wil ik vragen of het specifieke onderzoek naar deze zaak voor de bewindspersonen aanleiding is om een breder onderzoek in te stellen. Misschien moeten daarbij andere situaties in aanmerking worden genomen, maar misschien moet het ook wel een algemeen en breed onderzoek naar het functioneren van de Bureaus Jeugdzorg zijn. Dat onderzoek kan duidelijk maken hoe wordt geageerd op ernstige meldingen. Helaas is de situatie waarover wij nu bespreken niet de enige waarbij er iets misgaat. Dat weten wij, want wij spreken heel vaak over dergelijke voorvallen en wij weten dat er bij de jeugdzorg iets structureel mis is. Voor de jeugdvoogden is de werklast te hoog. Er wordt niet actief genoeg opgetreden. Vaak is men te laat en verder is er te veel bureaucratie. Last but not least: er zijn wachtlijsten. Daardoor kan er bij ernstige meldingen niet worden opgetreden. De staatssecretaris zegt dat zij werkt aan verbetering, maar ik vraag mij af of je het systeem niet serieus zou moeten onderzoeken. De inspectie zou daarbij kunnen helpen. Ik ben er helaas van overtuigd dat de mensen weliswaar hun best doen, maar dat er systeemfouten zijn waardoor dit soort dingen kan gebeuren.

Ik vind dat de organisatie van de Bureaus Jeugdzorg een te grote afstand heeft tot de kinderen. Waarom organiseren wij de jeugdzorg niet op kindafstand? Waarom zetten wij de Bureaus Jeugdzorg, of hoe wij ze ook noemen, niet in de wijken? Er moeten mensen werken die gaan over de kinderen in die wijken, mensen die die gezinnen en kinderen in de gaten houden en erop afgaan als er iets mis is. Waarom moet dat een of ander groot kantoor in de regio zijn? De afstand is gewoon te groot. Dat is een van de systeemfouten.

Ook om die reden vind ik dat niet alleen de regering dit moet onderzoeken, maar ook het parlement. Het parlement moet de voorgeschiedenis van dit beleid onderzoeken in een parlementair onderzoek.

Een andere systeemfout is dat de Bureaus Jeugdzorg dreigen te verworden tot de RIO's voor de jeugd. Er kan wel gemeld worden, maar vervolgens wordt een heel bureaucratisch proces in gang gezet voordat er hulp komt. Het duurt gemiddeld acht maanden voordat er hulp wordt geboden. Dat is echt veel en veel te lang.

In zo'n situatie waarin mensen dag in dag uit hun stinkende best doen om kinderen te helpen, ontstaat een verkeerde cultuur. Samen met mijn fractievoorzitter heb ik daarover iets geschreven naar aanleiding van het rapport van de WRR: "Een belangrijke factor voor een goede publieke sector waarin publiek geld goed besteed wordt, is de institutionele moraal, het stelsel van waarden en normen binnen een organisatie. Meer eigen verantwoordelijkheid, minder regels. Minder gedetailleerde controle oftewel minder wantrouwen zal de werkers in de publieke sector stimuleren om verantwoordelijkheid te nemen. Niet wegkijken, maar elkaar aanspreken. Velen zullen zo'n cultuuromslag toejuichen, juist in de publieke sector. Mensen krijgen dan weer zin in hun werk en de arbeidsvreugde gaat omhoog". Ik vrees dat ook dit een van de factoren is waar de jeugdzorg onder lijdt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Het zijn steeds weer schokkende verhalen als berichten over kindermishandeling naar buiten komen. Dat geldt wel heel in het bijzonder als de dood daarvan het gevolg is. Een vreselijke situatie voor het kind zelf, de familie, de omgeving en de hulpverleners. De centrale vraag moet zijn hoe wij degelijke situaties zoveel als even mogelijk is voorkomen. Ik heb niet de illusie dat wij dergelijke situaties kunnen uitsluiten.

Hulpverleners spelen een cruciale rol. Dit is niet het moment, zo zo'n moment er in het parlement al ooit zou zijn, om de precieze details van de zaak uitgebreid in de Kamer te bespreken. Het is evenmin het moment om verwijten te maken, al helemaal niet in het persoonlijke vlak. Wel is belangrijk dat wij de diverse verbeterpunten die de inspectie heeft opgesteld, in de schijnwerpers zetten, ons ter harte nemen. Wij moeten aan het werk.

In het afgelopen jaar hebben wij intensief gesproken over de Wet op de jeugdzorg en de Wet op de jeugdhulpverlening. Wat dat betreft zijn de zaken die nu worden blootgelegd, niet nieuw. Ze vormen een bevestiging van het feit dat er een zekere urgentie in deze problematiek ligt. Wat waren de sleutelwoorden? Afstemming en samenwerking tussen de diverse hulpverleners en instanties. Vaak blijkt het daaraan nog schrijnend te ontbreken. Mijn fractie ziet uit naar een doorbraak op deze punten. Er moeten taakstellende afspraken totstandkomen, in de wetenschap dat niet alles op papier te regelen is. Het gaat ook om wijzigingen in werkstijlen en -culturen. De veiligheid van het kind moet centraal staan. Wij weten ook dat verwaarlozing en mishandeling van kinderen onder alle mensen en in alle milieus kan voorkomen, juist ook waar wij het niet verwachten. Gezien de vele trieste gevallen van kindermishandeling die in de recent gehouden themaweek naar voren kwamen, blijkt het in veel gevallen evenwel te gaan om gezinnen die uit elkaar liggen door echtscheiding of verslaving aan alcohol of drugs. Dit gegeven moet ernstig genomen worden, niet alleen aan de achterkant, maar ook aan de voorkant. Weten wij hier eigenlijk wel genoeg van? Zijn wij met elkaar in staat om de goede conclusies te trekken? Hebben wij daar voldoende consequent onderzoek naar verricht? Ik vind hier nog te weinig van terug en breng het dan ook nog eens onder de aandacht van de bewindslieden.

De functie van de gezinsvoogd mag niet ontbreken in dit debat. Let wel: het gaat niet om de personen in kwestie, maar om hun functie. Zijn zij zich wel altijd voldoende bewust van hun grote verantwoordelijkheid en zijn zij daartoe geëquipeerd? Weten zij wel waar zij aan beginnen als zij die verantwoordelijkheid op zich nemen? Gelukkig doen zij dat wel, maar gezinsvoogd heten is één, gezinsvoogd zijn is twee. En het kunnen zijn, is nog belangrijker in het licht van de werkdruk enz..

Het onderhavige inspectierapport richt zich uit de aard der zaak op één provincie. Speelt het echter niet breder? Zijn er al richtlijnen voor onderling overleg tussen AMK's en de Bureaus Jeugdzorg of is het ontwikkelen van richtlijnen een nieuw initiatief? Ik lees daarover in de stukken van de bewindslieden. De aanbevelingen van de inspectie worden ook door de bewindslieden serieus genomen. In het betreffende bureau zijn vergaande organisatorische maatregelen genomen en ingrijpende personele consequenties getrokken. Het OM stelt een strafrechtelijk onderzoek in naar de eventuele strafbare nalaatbaarheid. Dat hebben wij af te wachten, maar laten wij hopen dat wij met elkaar die cultuuromslag kunnen maken. Het moet niet zo zijn dat wij vastgeplakt kunnen worden op het gezegde: als het kalf verdronken is, dempt men de put. Het moet nu echt een slag anders en beter. De samenleving vraagt erom en wij zijn daar in geweten toe verplicht.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Er is niet veel in het leven wat mensen, en ook mij, meer beroert dan kindermishandeling. Jonge kinderen die pril en kwetsbaar in het leven staan en die hun ouders hard nodig hebben om hen te beschermen, worden door diezelfde beschermers juist bedreigd en mishandeld. Voor die kinderen zou er de hulp van de jeugdhulpverlening moeten zijn, quod non. De actie die wordt ondernomen, biedt deze kinderen vaak geen bescherming. Zo kan het gebeuren dat kinderen waar de hulpverleners in bosjes omheen staan, toch worden mishandeld en soms zelfs vermoord. Zo ook in het geval van Savanna. Hoeveel van deze gruwelijke incidenten moeten er nog plaatsvinden voordat er echt iets verandert?

De zaak van Savanna zou, hoe afgrijselijk ook, in zekere zin minder dramatisch zijn als ik het gevoel had dat hier van een vreselijk incident sprake is geweest. De werkelijkheid is dat wij met elkaar een systeem in het leven hebben geroepen dat het mogelijk maakt, zelfs waarschijnlijk maakt dat het morgen of overmorgen zo weer gebeurt. Er is inderdaad één Bureau Jeugdzorg, maar achter de voordeur is de verkokering nog net zo stevig verankerd als ooit tevoren. Wie het rapport leest over de kwaliteit van de hulpverlening in het geval van Savanna, schieten de tranen in de ogen. Alles wat fout kon gaan, is fout gegaan. De linkerhand wist niet wat de rechterhand deed. Informatie werd niet gedeeld. Hulpverleners werkten langs elkaar heen. Je kunt rustig stellen dat het lijkt of het Bureau Jeugdzorg, het AMK en de Kinderbescherming op verschillende planeten leven. Ze voeren hun taken niet goed uit, laat staan dat zij samenwerken. Er is geen continuïteit in de hulpverlening. Er wordt geen deskundigheid noch medische zorg ingeschakeld. Op diverse signalen over mishandeling uit de directe omgeving wordt door het AMK niet gereageerd.

Hoe kan het in vredesnaam gebeuren dat een kind jarenlang wordt uitgehongerd en mishandeld en dat de voogd kennelijk niet in de gaten heeft dat dit kind zich niet normaal ontwikkelt? In de brief van de minister lees ik niet genoeg dingen die mij echt het vertrouwen geven dat wat met Savanna, Rowena en het gezin in Roermond gebeurd is, morgen niet opnieuw kan gebeuren. Onverschilligheid, ondeskundigheid en grove systeemfouten vormen helaas een goede basis voor herhaling. Ik hoop dat het niet overal zo erg is als in Noord-Holland, maar het is duidelijk dat het niet goed zit. De pedagoog Montfoort zei het gisteren heel treffend op televisie: wij hebben instituutgerichte hulpverlening en geen kindgerichte hulpverlening. Dat is niet alleen een kwestie van organisatie, maar ook van werkwijze, financieringsstromen en cultuur. Het moet anders, het moet gewoon beter.

Als het leven en welzijn van een kind op het spel staan, moet er snel en deskundig hulp worden geboden. In de casus Savanna was dit geen van beide het geval. Daar spreek ik de bewindspersonen op aan. Het duurt te lang voor er hulp wordt geboden en in veel gevallen is de hulp niet deskundig. Als sprake is van niet deskundige hulp, is er ook nog eens niemand om dat vast te stellen. Er is geen of gebrekkig toezicht. Op dit moment is de situatie in zoverre bizar dat er meer meldingen van kindermishandeling zijn, waardoor de wachtlijsten toenemen. Een kind dat dringend hulp nodig heeft, moet nu langer wachten dan voorheen; over broodnodige verbeteringen gesproken.

Dat het beter kan, weten wij. De vier experimenten in het deltaplan tonen dat aan. Er is sprake van een minder zware caseload, betere hulpverlening en veel minder bureaucratie. Dezelfde verbetering van de werkwijze hebben wij in de RAAK-regio's gezien. Mijn centrale vraag is dan ook: waarom wordt die werkwijze niet in het hele land geïmplementeerd? Wat verzet zich daartegen? Als het op acht plaatsen kan, dan moet het overal kunnen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik ben zeer verheugd, dit te horen. U weet dat ik heb voorgesteld om van heel Nederland een RAAK-regio te maken. De staatssecretaris vindt dat nog wat te vroeg. Zij wil eerst de evaluaties in de zomer en het najaar afwachten. Begrijp ik goed dat D66 voorstander is van onmiddellijke invoering van mijn voorstel? Als dat het geval is, kunnen wij er dinsdag over stemmen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik wil dat de werkwijze die in de deltaplanregio's en in de RAAK-regio's wordt gehanteerd zo snel mogelijk overal wordt ingevoerd, niet alleen omdat er dan deskundiger hulp wordt geboden, maar ook omdat daarmee komt een hoop geld vrijkomt dat in de hulpverlening gestoken kan worden in plaats van de bureaucratie. Er zijn zoveel koninkrijkjes op dit terrein dat een goede samenwerking niet goed mogelijk is. Er zijn gewoon veel te veel spelers op hetzelfde veld.

Mevrouw Kant (SP):

Daar ben ik zeer verheugd over. Dan zullen wij dat regelen. Als je weet dat iets misgaat, moet je dat onmiddellijk veranderen. U hebt gezegd dat u niet kunt garanderen dat in andere regio's niet dezelfde fouten worden gemaakt. Bent u het met mij eens dat de inspectie een breder onderzoek moet doen om de regio's duidelijk te kunnen maken wat daar precies misgaat?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik weet overigens niet of nu al overal deltaplan- of RAAK-regio's ingevoerd kunnen worden. Er moet zeker eens goed gekeken worden naar hoe het bij alle Bureaus Jeugdzorg gaat. Ik weet wel dat het mis is, maar ik weet niet precies op welke onderdelen.

Mevrouw Örgü (VVD):

Voorzitter. Zoals de minister schrijft, is deze zaak zeer ernstig en bijzonder schokkend. Het rapport spreekt boekdelen. In de brief kunnen wij lezen dat de Bureaus Jeugdzorg inmiddels vergaande organisatorische en ingrijpende personele maatregelen hebben genomen. Dat leek mij ook noodzakelijk. De Kamer heeft jarenlang gewerkt aan de nieuwe Wet op de jeugdzorg die op 1 januari van dit jaar van kracht is geworden. De VVD-fractie spreekt de hoop uit dat hiermee een eind komt aan de tegenstrijdige adviezen en het langs elkaar heen werken, maar dat moet nog blijken. Uit dit rapport blijkt dat één financiering cruciaal is. Het kabinet zou eind dit jaar aangeven hoe het die ene financiering wil invoeren. Mijn vraag aan beide bewindslieden is hoe zij dat gefaseerd gaan invoeren. Ook uit deze zaak blijkt dat die ene financiering in ieder geval cruciaal is. Het moet zo snel mogelijk worden ingevoerd. Met deze wet alleen lukt het niet.

Uit het rapport blijkt dat het consultatiebureau waar de moeder van de peuter wegens een nieuw kind op bezoek was, er pas veel later achter is gekomen dat de driejarige Savanna onder toezicht was gesteld. Ook hier heeft men langs elkaar heen gewerkt. Al eerder hebben verschillende collega's gerefereerd aan het Deltaplan van de gezinsvoogdij waarmee de caseload per gezinsvoogd in ieder geval wordt verlaagd. Op dit moment lopen er vier pilots. De minister heeft hier enthousiast op gereageerd in de laatste brief die hij de Kamer heeft gestuurd. Gaat de minister dit veel breder aanpakken en invoeren? Welk tijdsbestek heeft hij in gedachten bij de gefaseerde invoering?

Uit de stukken kunnen wij concluderen dat de partijen die in de professionele praktijk met elkaar samenwerken hun verantwoordelijkheid moeten nemen en elkaar daarop moeten aanspreken. Het is belangrijk dat er richtlijnen ontwikkeld worden, zoals ook in de brief van de bewindslieden staat. Ik wil graag weten van beide bewindslieden hoe zij gaan bevorderen dat er richtlijnen worden ontwikkeld die erop toezien dat de AMK's contact opnemen met de leiding van het Bureau Jeugdzorg, waar de gezinsvoogd werkt, wanneer zij signaleren dat de gezinsvoogden onvoldoende actie ondernemen om de veiligheid van de onder toezicht gestelde kinderen te beschermen.

Voorzitter. Uit dit rapport blijkt dat een goede registratie en informatievoorziening cruciaal is. De VVD-fractie verwacht veel van de doelstellingen op het gebied van de registratie en informatieoverdracht. Uniforme registratie en informatieoverdracht zijn een essentiële voorwaarde voor effectieve samenwerking in de keten van instanties en organisaties. De verwijsindex biedt doorgroeimogelijkheden naar een meeromvattende oplossing zoals persoonsgebonden dossiers ten behoeve van de cliëntvolgsystemen. Er wordt nu in het kader van Operatie Jong gewerkt aan een plan van aanpak om zo'n verwijsindex in te voeren. Wanneer kan dit gerealiseerd zijn? Van welke criteria wordt besloten de doorgroeimogelijkheden daadwerkelijk te ontwikkelen? Op welke termijn kan een meeromvattend systeem dan zijn gerealiseerd? De VVD-fractie hecht heel veel waarde aan zo'n meeromvattend systeem. Zijn er knelpunten met de privacywetgeving? Wordt aan het oplossen van de knelpunten tussen een uitgebreid uitwisselsysteem van gegevens en privacywetgeving gewerkt?

Minister Donner:

Voorzitter. Het lijkt mij juist om allereerst aan te geven hoe tragisch het is dat het zo ver heeft kunnen komen met het meisje Savanna dat volop bekend was bij de jeugdzorg en dat is mishandeld, met de bekende fatale gevolgen. Ik vraag mij met mevrouw Kalsbeek af hoe dit voorkomen had kunnen worden, zeker na lezing van het rapport. De inhoud van het inspectierapport vervult ook mij met grote zorg. Ik ben het geheel ermee eens dat het nu niet om de concrete zaak moet gaan. Ik moet met het rapport wel constateren dat er in dezen niet professioneel is gehandeld. Dat is geen kwestie van een of twee personen, maar ook van de gehele organisatie. Zij is verantwoordelijk voor de condities waaronder de verschillende medewerkers hun werk moeten doen. Zij moet erop toezien dat er voldoende deskundige ondersteuning is. Dat klemt te meer omdat er vaak moeilijke beslissingen genomen moeten worden, bijvoorbeeld over de verblijfplaats van een pupil.

Tegelijkertijd wordt in het rapport een situatie beschreven die ik in het algemeen niet herken. Er zijn zonder meer spanningen en nog tal van problemen die nog moeten worden opgelost, maar dit is niet het beeld van hoe er wordt gewerkt. Dan wordt onrecht gedaan aan de branche van de jeugdzorg. Verschillende sprekers hebben gewezen op de in het rapport onderstreepte verantwoordelijkheid van de verschillende gezinsvoogden. Ik kan mij de verontrusting over het rapport voorstellen bij gezinsvoogden zelf. Enerzijds scherpt het in wat de verantwoordelijkheden zijn. Dat is heilzaam van het rapport. Anderzijds moet het ons ook doen beseffen wat hun verantwoordelijkheden zijn.

Bij een ondertoezichtstelling hebben het Bureau Jeugdzorg en daarbinnen de gezinsvoogdijwerker een grote en een eerste verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het kind dat aan hun zorg is toevertrouwd. De wet bepaalt dat bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling de verantwoordelijkheid van de ouders voor de opvoeding zoveel mogelijk in stand moet blijven. Dit heeft er in dit geval in de praktijk kennelijk toe geleid dat de aandacht in deze zaak vooral is gericht op de relatie met de ouders en op verbetering van de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Dat kan een verklaring zijn voor het feit dat de gezinsvoogdijwerker onvoldoende alert is geweest op signalen over de veiligheid van het kind. Het kan er ook toe geleid hebben dat de gezinsvoogdijwerker niet heeft ingegrepen. Het is triest, te moeten constateren dat de veiligheid van het kind niet gewaarborgd is geweest.

Mevrouw Kant (SP):

Als een kind onder toezicht is gesteld en er komt een melding binnen bij het AMK, mag deze instelling dan zelf geen actie ondernemen omdat het kind onder toezicht is gesteld?

Minister Donner:

Nee.

Mevrouw Kant (SP):

Gelukkig, want dat zou dan een van de verklaringen kunnen zijn waarom er zoveel meldingen zijn geweest en er desalniettemin niets is ondernomen. Al is het Bureau Jeugdzorg verantwoordelijk voor de ondertoezichtstelling, maar dat wil dus niet zeggen dat anderen niet mogen handelen.

Minister Donner:

Met betrekking tot het kind in de opvoeding handelt de voogd. Het is mij niet bekend dat het AMK niet zou mogen handelen in dezen, zoals het doorgeven van informatie aan de gezinsvoogd. Ik zie aan de hoofdbewegingen van mijn medewerkers dat dit niet het geval is.

Ik erken dat in de bepaling van het Burgerlijk Wetboek waarin de ondertoezichtstelling is geregeld weliswaar staat dat het belang van het kind vooropstaat, maar de uitleg van deze wet in de honderd jaar dat zij er nu is, is geweest dat het belang van het kind ook het belang van het gezin is. Geconstateerd moet worden dat de focus op de veiligheid van het kind, met het oog waarop met name in dit geval de ondertoezichtstelling was uitgeschreven, in dezen is achtergebleven. In dit verband wil ik twee zaken benadrukken.

1. In het programma wordt de nadruk op de veiligheid van het kind verder aangescherpt. Dat is al in het beleidsprogramma Beter beschermd aan de orde gesteld. Daarin heb ik al aangegeven dat ik dit punt niet alleen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen, maar ook in de wetgeving zelf duidelijker wil stellen. De wet stelt het belang van het kind voorop. De wet moet dus worden bijgesteld in het licht van de uitleg die daaraan is gegeven. Dat is al eerder aangekondigd en daarover is al met de Kamer van gedachten gewisseld. Deze wetgeving is in voorbereiding. Verder worden criteria ontwikkeld waarmee de feitelijke bedreiging van de veiligheid van kinderen beter in kaart kan worden gebracht. Het is de bedoeling dat zowel de Bureaus Jeugdzorg als de Raad voor de Kinderbescherming die criteria gaan hanteren.

2. Met de aanpak is niet gewacht tot het verschijnen van dit rapport. Verschillende Kamerleden hebben daaraan gememoreerd. Er is al eerder met de Kamer gesproken over de genomen maatregelen. De Kamer heeft daarbij gewezen op het Deltaplan gezinsvoogdij. Een element daarvan is de reeds ontwikkelde nieuwe werkwijze voor de uitvoering van de ondertoezichtstellingen. Afgelopen dinsdag heb ik de voorlopige resultaten daarvan aan de Kamer gemeld. Deze werkwijze heeft een aantal positieve effecten. Een effect is dat de veiligheid van het kind centraler is komen te staan. Een ander effect is dat de doelgerichtheid van de uitvoering voorop is komen te staan. Dit tweede element wordt ook in het rapport aangegeven: het was te onduidelijk wat het plan was, wat de interventies waren en waarop de interventies waren gericht.

Dankzij het Deltaplan zal er voortaan sprake zijn van zogenaamde niet onderhandelbare doelen. Dat zijn doelen die gesteld worden om de veiligheid van het kind te waarborgen. Ouders moeten daaraan gaan voldoen. Doen zij dat niet, dan loopt het kind gevaar en dan is er maar één conclusie mogelijk, namelijk de uithuisplaatsing van het kind. Ik hoop dan ook dat door de maatregelen die genomen worden, aan dit punt tegemoet gekomen kan worden.

Mevrouw Tonkens vroeg of het buiten dienst plaatsen van twee medewerkers van het bureau niet al te makkelijk is geweest. Dat lijkt mij onjuist. Ik erken ten volle dat dit rapport aangeeft dat bekeken moet worden wat er in den brede fout is, maar dat neemt niet weg dat het rapport ook duidelijk aangeeft dat het bij het bedoelde bureau niet goed liep. Daarbovenop komt dat al twee keer eerder signalen zijn gegeven. Dat is ook door de inspectie naar buiten gebracht. Aan de hand van die signalen is ingegrepen bij het bureau en zijn plannen van aanpak opgesteld. Ik heb mij daarbij voortdurend vergewist van de stand van zaken omtrent de uitvoering van de eerdere aanbevelingen door het Bureau Jeugdzorg. De maatregelen die genomen zijn, gaven de Inspectie Jeugdzorg en mij het vertrouwen dat het bureau op de goede weg was. Het rapport geeft in dat opzicht aan dat een en ander niet alleen kan worden opgelost door het nemen van maatregelen, maar dat het ook een kwestie van cultuur is. Dat is de aanleiding voor de beslissing om in te grijpen in de organisatie.

Geheel los daarvan staat het vraagstuk van het openbaar ministerie. Het is duidelijk naar voren gekomen dat het onderzoek van het openbaar ministerie niet berust op het rapport van de inspectie. Dat berust op het eigen onderzoek van het openbaar ministerie naar de oorzaken van de dood van het meisje.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik kan alleen spreken over hetgeen uit het inspectierapport blijkt. Dat rapport laat zien dat er ook problemen zijn in het desbetreffende Bureau Jeugdzorg. Daarover ben ik het met de minister eens, maar is het dan niet logischer om, als je al iemand ontslaat, dat te doen op managementniveau? Daar wordt de organisatie immers aangestuurd. Uit het rapport blijkt namelijk niet zozeer dat de gezinsvoogden verkeerd handelden, als wel dat de organisatie van het bureau niet goed liep.

Minister Donner:

Uit het rapport blijkt zonder meer dat zowel de gezinsvoogden als de organisatie, in dit geval de Stichting gezinsvoogdij zoals die voor de samenvoeging met het Bureau Jeugdzorg bestond, niet functioneerden zoals zij behoren te functioneren. Het rapport gaat over de situatie in de jaren 2002-2003. In de huidige situatie is de gezinsvoogdij opgegaan in het Bureau Jeugdzorg. In de huidige situatie kan ik niet ingrijpen, want het valt niet langer onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie of de staatssecretaris van VWS, maar van de provincie. Wat er nu gebeurt, is in overleg gedaan met de provincie en Bureau Jeugdzorg.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Mij gaat het er niet om of de ene organisatie is gefuseerd met de andere. Dat is een afleidingskwestie. Mij gaat het erom dat het een organisatieprobleem is. Dat blijkt duidelijk uit het rapport. Op het niveau van de organisatie zou daarom moeten worden ingegrepen. Ik begrijp dat het niet meteen uw bevoegdheid is, maar u zou zich daarover kunnen uitspreken. Ziet u het ook als een organisatieprobleem? Voor mij is er weinig aanleiding om er een individueel probleem in te zien.

Minister Donner:

Ik heb duidelijk gezegd dat het geen individueel probleem was. Als dat het geval was, zou ik niet ingaan op de bredere maatregelen die getroffen zijn, zoals het Deltaplan.

In uw bijdrage wekte u een verkeerde indruk. U maakte een vergelijking met de zaak-Roermond. In dat geval ging het om de samenwerking tussen verschillende instellingen en diensten en om de uitwisseling van informatie. Dit rapport is zorgwekkender, want nu gaat het om de overdracht van dossiers binnen eenzelfde organisatie. Het gaat om het functioneren van een organisatie. Er waren al eerder signalen. Er waren maatregelen getroffen. Aangezien het toen nog rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie viel, hebben de inspectie en ik nagegaan of daaraan uitvoering was gegeven. Dat leek bevredigend. Nu komt dit signaal er bovenop dat op dat punt de leiding van die organisatie niet behoorlijk heeft gefunctioneerd. Daarover vindt overleg plaats met de huidige verantwoordelijke. Ik deel overigens mee dat de verantwoordelijke gedeputeerde in een brief aan provinciale staten heeft aangegeven wat de stappen zijn die hij op dat terrein zal nemen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik wil niet treden in de individuele rechtspositie in het onderzoek van het openbaar ministerie in dit speciale geval. Ik heb mij wel even afgevraagd of door het kabinet wordt gekozen voor een vlucht naar voren. Ik ben er helaas van overtuigd dat dit type optreden van gezinsvoogden – vaak contre coeur – heel veel vaker voorkomt en dat men zich onvoldoende bewust is van de risico's die kinderen lopen. Men is te terughoudend en te aarzelend. Het is zo'n belangrijk punt, omdat het enorme repercussies heeft op het hele terrein van de jeugdzorg. Gezinsvoogden hebben een bijzonder moeilijk beroep. Nu blijkt ook nog eens dat zij vervolgd kunnen worden door het openbaar ministerie.

Minister Donner:

Het optreden van het openbaar ministerie staat los van dit inspectierapport, maar berust op eigen onderzoek van het openbaar ministerie. Dat die strafrechtelijke verantwoordelijkheid er is, moet ook duidelijk zijn voor andere gezinsvoogden. Die moet niet verhuld worden. Het gaat om eventueel strafbaar nalaten wat gedaan had moeten worden. Het openbaar ministerie benadrukt in het perscommuniqué dat het absoluut niet gaat om iets dat opzettelijk zou zijn gedaan, maar om het nalaten van hulp die geboden had moeten worden. Dit is niet representatief voor de hele sector. Ik wil het echter allerminst afdoen als een incident. Wij moeten nagaan in hoeverre dit vaker voorkomt.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het grote risico is dat de gezinsvoogdij nog defensiever wordt, nog meer zichzelf zal trachten te verantwoorden en nog meer tijd in de papierwinkel zal steken en dus minder tijd overhoudt voor zorg. Ik zou u willen vragen dat te voorkomen.

Minister Donner:

Ik heb niet onmiddellijk een antwoord op de vraag, hoe dat voorkomen kan worden. Maar ik zie het gevaar. Dat is een punt van aandacht.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik wil nog even doorgaan op het hetzelfde punt. Het is iets wat ons allemaal bezighoudt. Wij hebben het gevoel dat wij weliswaar over één casus spreken, maar dat het eigenlijk over veel meer gaat. Deelt de minister de mening dat wij met elkaar een systeem hebben gecreëerd, dat zelfs uitnodigt tot het langs elkaar heen werken? Ieder kan binnen zijn koninkrijkje zijn ding doen, hoeft geen informatie uit te wisselen en hoeft op cruciale momenten ook geen verantwoordelijkheid te nemen.

Minister Donner:

Dat ben ik niet met u eens. Dat levert dit onderzoek in ieder geval niet op. Ik heb al aangegeven dat het hier gaat om een problematiek binnen één organisatie. Het gaat om personen. Daarom wordt ook de conclusie getrokken dat er niet professioneel gehandeld is. Als het gaat om de overdracht van de dossiers, dan gaat het om de overdracht tussen twee personen binnen dezelfde organisatie. De afweging om het eventueel over te dragen naar een ander Bureau Jeugdzorg speelt ook, maar dan gaat het om de overdracht tussen twee bureaus. Een ander punt is de informatie-uitwisseling tussen het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en de gezinsvoogd. Dat zat echter nog voor de organisatie van het Bureau Jeugdzorg. Dat speelde toen nog niet, want men zat toen nog niet in die organisatie. In dit geval was de informatie, toen er gehandeld werd, zo spoedeisend dat het binnen twee dagen bij de kinderrechter lag. Dat onderscheid moet wel gemaakt worden als het gaat om de wachttijden bij de Raad voor de Kinderbescherming. Ik misken niet dat ook daar een knelpunt zit, maar dat is niet het geval in dit soort zaken. Hier lag de informatie binnen twee dagen bij de kinderrechter. Als het goed gegaan was, was deze informatie vervolgens wel via de Raad voor de Kinderbescherming bij de gezinsvoogd terechtgekomen. Maar dat is niet een wezenlijk element in deze zaak geweest om niet te handelen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij hebben nu niet één organisatie, maar wij hebben in elk geval wel één voordeur gecreëerd. Moet ik nu uit het antwoord van de minister opmaken dat hij echt het vertrouwen heeft dat het nu achter die ene voordeur, als het gaat om het meldpunt, de contacten met de voogd en de contacten met de kinderbescherming, zoveel beter gaat?

Minister Donner:

Ik heb in ieder geval de indruk dat het beter gaat dan zoals beschreven wordt in dit rapport. Dit rapport gaat ook over de uitwisseling binnen één instelling. De Wet op de jeugdzorg is nog niet zo lang ingevoerd en een aantal Bureaus Jeugdzorg is er ook nog maar een korte tijd mee bezig. Ik heb zeker niet de indruk, althans niet het vertrouwen, dat alles nu loopt zoals wij dat hadden gedacht toen de wet werd opgesteld. Wij hadden de hoop dat na Roermond een aantal problemen zou kunnen worden opgelost. Ik heb wel het beeld en het vertrouwen dat de richting er één van verbetering is. De verschillende organisaties zitten rond de tafel in het kader van het programma Beter Beschermd. Er is sprake van protocollen die nu worden uitgewerkt. Er worden richtlijnen opgesteld over de wijze waarop in dit soort gevallen moet worden gewerkt. Het is nu zaak om in de komende maanden erop toe te zien hoe daarmee wordt gewerkt binnen de verschillende bureaus.

De voorzitter:

Voordat ik de heer Çörüz het woord geef, maak ik de volgende opmerking. Ik begrijp dat er raakvlakken met de Wet op de jeugdzorg zijn, maar ik wil toch voorkomen dat wij hier nu een algemeen debat over die wet gaan voeren. Ik probeer het debat voor de avondpauze af te ronden. Wij hebben daarover afspraken gemaakt met de Dienst Verslag en Redactie. Daar houd ik mij aan.

De heer Çörüz (CDA):

Als ik de woorden van een aantal collega's op mij laat inwerken, kan dat bij mij toch ook een beetje tot verkeerde conclusies leiden. Dit gaat natuurlijk een individuele gezinsvoogdij-instelling te boven. Daar moeten wij van leren. Maar om nu in het systeem te vluchten en alleen de fouten in het systeem te zoeken, zou voor de zuiverheid van de discussie niet goed zijn. Als er fouten zijn gemaakt, dan moeten wij dat ook in alle openheid en in alle eerlijkheid hier op tafel kunnen leggen, om daar lering uit te trekken.

Minister Donner:

Ik kan het niet anders dan eens zijn met deze opmerking.

Ik denk inderdaad dat het beter is om nu concrete stappen te ondernemen. Dat doen wij nu op korte termijn. Vervolgens zullen wij verder moeten praten over de doorwerking van een en ander.

Aan het adres van mevrouw Kalsbeek merk ik nog op dat ik niet gezegd heb dat een ondertoezichtstelling maximaal 1 jaar mag duren. Ik streef ernaar dat er na een jaar een afweging wordt gemaakt tussen ondertoezichtstelling binnen het gezin en verdergaande maatregelen in het kader van uithuisplaatsing.

De vraag naar de lichte kinderbeschermingsmaatregel wil ik graag betrekken bij de heroverweging van de kinderbeschermingswetgeving. Het gaat daarbij dus om de vraag of een dergelijke lichte vorm in aansluiting op of ter vervanging van de ondertoezichtstelling moet worden ingevoerd.

De heer Çörüz heeft terecht gezegd dat de norm volstrekt duidelijk moet zijn. In de praktijk is er enige onduidelijkheid in de regels geslopen en daarom ook is in het programma Beter Beschermd aangegeven dat een aanscherping op dit punt wenselijk is.

De heer Rouvoet wees op het fenomeen van de gescheiden geldstromen. Ter uitvoering van de in de Eerste Kamer aangenomen motie – en dit was ook al in de discussie met de Tweede Kamer afgesproken – wordt bezien hoe dit kan worden opgelost. Ik denk overigens niet dat dit fenomeen van invloed is geweest op de zaak waarover wij nu spreken. Dat laat onverlet dat de vraag moet worden gesteld hoe kan worden gekomen tot een toenemende integratie van de verschillende functies binnen de Bureaus Jeugdzorg. Daarbij moet dan ook de vraag aan de orde komen of er meerdere geldstromen moeten zijn. Daar zijn wij nu mee bezig. In het onderhavige geval gaat het echter om ontwikkelingen die binnen één organisatie plaatsvonden.

Ik ben het geheel eens met de heer Rouvoet dat gezinsvoogdij minder gezien moet worden als case-management. Dat is ook in het Deltaplan gezinsvoogdij aan de orde gekomen. Over dat Deltaplan heb ik een brief naar de Kamer gestuurd. Daarin staat ondermeer dat de andere werkwijze succesvol is. Op dit moment wordt overleg gevoerd over de wijze waarop het het beste kan worden ingevoerd. Zodra hierover meer duidelijkheid bestaat, zal de Kamer worden geïnformeerd. Het is de bedoeling om het breder in te voeren. Het tempo waarin het kan, is mede afhankelijk van de vraag welke deskundigheid beschikbaar is. In afwachting van de overgangstermijn zal de subsidiering van instellingen waar de nieuwe methode nu al wordt gehanteerd, worden gehand haafd. De Kamer zal worden geïnformeerd nadat ik de gesprekken heb gevoerd met de diverse instanties.

De heer Van der Vlies wees erop dat de problematiek van het kind de primaire invalshoek is. Ik ben het geheel met hem eens dat daarachter vaak veel bredere maatschappelijke problemen schuilgaan. Die zullen we ook moeten aanpakken. Ik hoop dat hij in het regeringsbeleid herkent dat tal van die zaken worden aangepakt; ik wijs op de meer algemene programma's tegen huiselijk geweld en kindermishandeling. Maar inderdaad, naast de bredere zullen ook de specifieke maatregelen nodig blijven.

Uiteraard kunnen er structurele lessen worden getrokken. Ik ben echter niet van mening dat dit rapport aangeeft dat de Bureaus Jeugdzorg in den brede niet goed functioneren. Mevrouw Lambrechts spreekt van onverschilligheid en ondeskundigheid. Welnu, we staan voor het feit dat door professionelen niet altijd professioneel wordt gewerkt. Meer professionaliteit is dus geen oplossing; het zou beter zijn als meer mensen hun niet-professionele gezonde verstand eens meer zouden gebruiken, de zaken worden volgens mij professioneel te vaak opgeknipt.

Op de aspecten van de nieuwe werkwijze ben ik reeds ingegaan, in aanvulling daarop het volgende. Een aantal maatregelen waren al in gang gezet, ook met wetswijziging is het belang centraler komen te staan. De staatssecretaris en ik zullen met het IPO overleggen om te bevorderen dat de gezinsvoogdijwerkers meer dan nu bewust worden van hun professionele verantwoordelijkheden, juist ook om te zorgen dat men niet in defensie schiet; niet met meer papier, meer richtlijnen en meer controle, maar wel door het inslijpen van de professionele verantwoordelijkheden, en met name de veiligheid van het kind als opperste norm. Ik treed ook in overleg met de MO-Groep over de introductie van methodieken om leiding te geven aan verandering. Het kenmerk van de nieuwe methodiek is dat de gezinsvoogdij wordt gericht op de einduitkomst. De daarbij horende vraag van de caseload zal ook aandacht krijgen. Ik zal de implementatie van de nieuwe methodiek zo snel mogelijk ter hand nemen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

U bent langs één vraag van mij gescheerd, en wel die over de wachttijden bij de kinderbescherming. U zei dat dit niet het geval was in dat soort zaken, maar nee, het is anders: de wachttijden hóeven in die zaken niet zo lang te zijn. In de helft van de beschermingszaken wordt een behandeltijd van vier maanden niet gehaald. Het kan dus niet anders dan dat de wachttijden bij zaken van mishandeling en verwaarlozing veel te lang zijn.

Minister Donner:

Ik begrijp dat in een aantal gevallen van de normale onderzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming – niet alleen naar geweld en dat soort zaken, maar de bredere vragen van ondertoezichtstelling – niet de norm van 115 dagen wordt gehaald. Ik heb wel de indruk dat de wachttijden minder een rol spelen in de gevallen waarin er sprake is van geweld als aanleiding. Ik zie echter aan uw gezicht dat u daarin niet het volle vertrouwen hebt en dat is voor mij een uitdaging om uit te zoeken hoe het ermee staat.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

In antwoord op mijn vraag wat er is geleerd van Roermond, hebt u een paar keer gezegd dat dit een heel andere kwestie was, want daar ging het om samenwerking tussen instellingen, terwijl het in deze zaak gaat om samenwerking binnen instellingen. Ik vind dat u zich daarmee erg gemakkelijk van de zaak af maakt. Ten eerste is het volgens mij gewoon niet waar, want het gaat ook om samenwerking binnen de Bureaus Jeugdzorg...

De voorzitter:

Met alle respect, dit had u in een tweede termijn naar voren kunnen brengen. Nu ontneemt u zichzelf bijna het recht op een tweede termijn.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Neen, ik wilde de minister zijn betoog laten afmaken, en daarom dacht ik: ik wacht even met interrumperen. Maar nu is de minister klaar met zijn betoog en dit punt, dat hij twee keer en passant heeft aangestipt, wil ik toch graag even aan de orden stellen. Het gaat dus wel degelijk ook om samenwerking tussen instellingen, zoals het Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Het gaat wel degelijk om dezelfde soort problemen. De aanbevelingen en de conclusies waren ook ongeveer gelijk. Mijn vraag blijft: wat heeft de minister daarvan geleerd?

Minister Donner:

Ik ga de kwestie van de overdracht van informatie tussen AMK en gezinsvoogd niet uit de weg. In deze zaak is aan het licht gekomen dat dit een rol heeft gespeeld. Naar mijn gevoel speelde het echter geen grote rol. Gelet op de verschillende punten die in hoofdstuk 3 aan de orde komen, speelt inderdaad het aspect van externe overdracht. Daarbij luidt de conclusie dat er niet systematisch en doelgericht is gehandeld. Dat is in dit geval echter niet de hoofdmoot van de analyse en de conclusies. Wat dat betreft is er dus wel degelijk sprake van een andere situatie dan in Roermond. Dat probeer ik te onderstrepen. Mede in vervolg op de kwestie-Roermond hebben wij de discussie gevoerd over de Bureaus Jeugdzorg en de Wet op de jeugdzorg. Wij zijn bezig ervoor te zorgen dat het volgen van een zaak wordt geconcentreerd binnen de Bureaus Jeugdzorg. Vervolgens zal eventueel via een gezinscoach ervoor worden gezorgd dat de hulp er ook komt als die nodig is. Dat is echter een heel andere werkwijze, waarmee nu juist wordt geprobeerd om dit soort institutionele scheidingen te overbruggen. De institutionele scheidingen hebben in deze zaak – ik moet bijna zeggen: helaas – minder een rol gespeeld. Ik maak mij niet licht van de zaak af. Integendeel, het is juist een probleem dat het binnen één arbeidsorganisatie gebeurt. Dat maakt het des te bedroevender.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik begrijp werkelijk niet waarover u het hebt. Het gaat hier toch precies om dezelfde soort problemen, te weten gebrek aan samenwerking, gebrek aan overdracht, gebrek aan afstemming en solistisch werken door Bureau Jeugdzorg ten opzichte van AMK en de Raad voor de Kinderbescherming? Wij moeten toch constateren dat er niet voldoende mee is gedaan en dat alles wat er is gedaan niet voldoende heeft geholpen?

Minister Donner:

Daar gaat het in dit geval nu juist minder over, zo blijkt uit het rapport en uit de analyse. De instellingen zijn samengevoegd sinds de feiten uit dit onderzoek bekend werden. Het is geen kwestie die speelt tussen het Bureau Jeugdzorg en het AMK; Het AMK vormt tegenwoordig onderdeel van het Bureau Jeugdzorg. De Raad voor de Kinderbescherming is hieraan toegevoegd. Dat is een van de redenen, zeg ik in het verlengde van de vraag van mevrouw Kalsbeek, waarom ik hoop dat de wachttijden, als die er zijn, juist worden opgelost, omdat de werkzaamheden voortaan niet nog eens overgedaan hoeven te worden door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming kan juist op basis van het werk van het Bureau Jeugdzorg de zaak juist toetsen. Daarin schuilen echter niet de problemen en dat is de reden waarom hier anders wordt gereageerd.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Als je het inspectierapport leest, ontrolt zich de korte en afschuwelijke levensgeschiedenis van Savanna. Zij wordt inderdaad steeds aangeduid als "S" en je ziet allemaal hulpverleners langskomen, maar achter het verhaal van het tekortschieten van de jeugdzorg en van de hulpverleners, schuilt het heel korte levensverhaal van dat meisje. Eén ding is duidelijk: het belang en de veiligheid van Savanna hebben niet vooropgestaan, als je ziet hoe er met haar is omgegaan door allen die beroepshalve met haar te maken hadden en door haar moeder. De inspectie heeft de zaak onderzocht en haar bevindingen verwoord in een degelijk en consistent rapport. Ik kan mij dan ook vinden in de conclusies en aanbevelingen. Ik moet zeggen dat het Bureau Jeugdzorg, waar het met name over ging, er adequaat op gereageerd heeft door meteen de noodzakelijke maatregelen te treffen, zowel in personele als ook in organisatorische zin.

Dit rapport geeft niet aan dat de Bureaus Jeugdzorg in brede zin slecht functioneren. Dat kun je er niet uit halen. Toch zeg ik met u dat het noodzakelijk is om uit deze specifieke situatie lessen te trekken. Waar dat kan, moet dat in brede zin gebeuren. De lessen moeten gelden voor alle Bureaus Jeugdzorg. Wij willen tenslotte voorkomen dat het nog een keer zo ver komt. Vreselijke incidenten zijn niet uit te sluiten, maar zij moeten niet onderdeel gaan uitmaken van een structureel slecht functioneren van de verantwoordelijke hulpverleners. Wij moeten hieruit leren en kijken hoe wij verder daarmee omgaan. Daarnaast moeten wij oog hebben voor de acties die al zijn ingezet, niet alleen naar aanleiding van deze specifieke situatie, maar ook al bij het totstandkomen van de Wet op de jeugdzorg en daarna door de provincies en de MO-groep.

De inspectie beveelt aan dat AMK's contact moeten opnemen met de leiding van het Bureau Jeugdzorg, wanneer zij signaleren dat de gezinsvoogden onvoldoende actie ondernemen. Ik ben het hartgrondig met de inspectie eens dat dit gewoon onderdeel van een professionele organisatie is. Ik zal met het IPO contact opnemen en bevorderen dat daarop richtlijnen ontwikkeld worden. Gekeken zal worden hoe deze richtlijnen tot veldnormen kunnen worden. Zoals u weet, kan op richtlijnen toezicht gehouden worden door de inspectie.

Met de MO-groep en de provincies is afgesproken dat er op het gebied van de onderlinge verhoudingen tussen AMK en Raad voor Kinderbescherming een standaardaanpak ontwikkelt gaat worden. Die relatie moet goed zijn, daar moet kwalitatief goed gewerkt worden. Er is een landelijk toetsingskader voor de samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg en de raad. In dit document zijn landelijk uniforme kwaliteitseisen geformuleerd die bepalend zijn voor de manier waarop partijen hun samenwerking op provinciaal niveau, dus regionaal niveau, gestalte geven. Dit protocol moet verder ontwikkeld, maar vooral ook nageleefd worden.

De heer Rouvoet gaf aan dat het Bureau Jeugdzorg ook moet zorgen voor een sluitende aanpak. Het heeft tot taak de aansluiting met het gemeentelijk beleid tot stand te brengen. Provincies hebben hierover ook afspraken gemaakt. Wij hebben daar vaker met elkaar over gediscussieerd. Dat is ook vastgelegd in het landelijk beleidskader. Voorts wordt het beproefd in de RAAK-regio's, mevrouw Lambrechts sprak daarover. Als het om RAAK-regio's gaat, gaat het ook om het belang van preventie. Alle bevindingen en aanbevelingen hebben immers betrekking op situaties waarin er al ernstige zorgen zijn over een gezin, over en kind of kinderen. Ik hecht er groot belang aan te benadrukken dat deze situatie koste wat het kost voorkomen moeten worden. Ik wil dan ook samen met alle betrokken partijen blijven investeren in het voorkomen van problemen. Daar zijn op dit moment ook de nodige plannen voor in uitwerking. Het kabinet heeft ook extra middelen beschikbaar gesteld voor opvoedingsondersteuning, namelijk structureel 15 mln euro. Dat is erg belangrijk om ervoor te zorgen dat die opvoedingsondersteuning daadwerkelijk haar weg vindt.

In de praktijk zien wij ook de bemoeizorg goede resultaten opleveren. De Invent Group werkt nu aan een risicoprofiel om vroegtijdig problemen bij de opvoeding te signaleren. Ik weet dat er daarnaast bijvoorbeeld vanuit de consultatiebureaus en andere lokale voorzieningen veel actie wordt ondernomen om er zo vroeg mogelijk bij te zijn. Dat vind ik essentieel, laten wij daar vooral mee doorgaan.

Kijkend naar dit specifieke geval moet een ding duidelijk zijn. Wanneer een consultatiebureau zo vaak als in dit geval – zoals in het rapport zichtbaar is – melding maakt van problemen en dan volgt er nog geen goede actie, dan weten wij dat alle risicoprofielen niet helpen. Het gaat er gewoon om, dat degenen die daarvoor aangesteld zijn hun verantwoordelijkheid daadwerkelijk nemen. Als dat niet gebeurt, moeten wij ook op die persoon kritisch zijn. Ik zeg dus niet dat het alleen maar aan het systeem te wijten is. Dat zou wel erg makkelijk zijn. Het gaat hier ook om mensen die hun zaken goed moeten doen.

Mevrouw Lambrechts vroeg specifiek naar de RAAK-regio's. De resultaten van dat werk zijn op dit moment nog niet zo concreet dat het ook ingevoerd kan worden. Een tussenrapportage komt eind maart en die zal ik aan u aanbieden. Men is bezig om een handreiking te maken die iedereen kan gebruiken. Wat mij betreft, moet dat eind van dit jaar ook kunnen. Zoals u weet, hebben de regio's allemaal bepaalde speerpunten uitgekozen. Er is nog geen regio die het hele proces op orde heeft, maar ik werk er wel aan. Wat mij betreft moet de zaak dan ook uitgerold worden. Als er goede werkwijzen zijn moeten die de norm worden voor degenen die beroepshalve met deze zaken bezig zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De staatssecretaris stelt ons voor eind maart een tussenrapportage in het vooruitzicht. Wanneer verwacht zij de eindrapportage? Als de eindrapportage goed is, mogen wij er dan ook op rekenen dat de regering met voorstellen komt om het zo snel mogelijk overal in het land op diezelfde manier in te voeren?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Ik zal de Kamer daarover eind maart berichten. De tussenrapportage zal aangeven welke stappen wij dit jaar nog zullen kunnen zetten. Wij moeten er dus uit kunnen afleiden wat effectief werkt en ingevoerd kan worden. Vanuit de tussenrapportage moeten wij kijken hoe zo snel mogelijk kan worden toegewerkt naar een normstelling. Wat mij betreft kan die vervolgens direct worden ingevoerd.

Veel zo niet alle woordvoerders hebben erop gewezen dat het werken in het belang van het kind en omwille van de veiligheid van het kind steviger in het beleid dient te worden verankerd. Wat mij betreft moet er op tijd en op maat geholpen worden. Het mag niet voorkomen dat men probeert eerst wat aan te modderen met licht ambulante zorg terwijl eigenlijk al duidelijk is dat zwaardere of residentiële behandeling of zelfs een crisisplaatsing nodig is. Het kan niet de bedoeling zijn dat daarover bij de hulpverlening nog misverstanden zouden bestaan. Men moet niet denken dat het zo-zo-zo-beleid zou betekenen dat je maar zolang mogelijk moet blijven proberen of het allemaal nog kan – soms tegen beter weten in. Ik zal daarom samen met de MO-groep en de provincies dat nog eens extra onder de aandacht brengen. De veiligheid en het belang van het kind moeten voorop staan. Uit het rapport blijkt dat steeds het belang van de moeder als vertrekpunt lijkt te zijn genomen. Dat is niet goed.

Het is ook van groot belang dat goed wordt gereageerd op signalen. Het is wel duidelijk dat het in de vreselijke situatie van Savanna niet aan signalen heeft ontbroken. Het is essentieel dat aan een signaal een goed gevolg moet worden gegeven. Er moet actie op worden ondernomen. De minister van Justitie is al ingegaan op de jeugdbescherming.

In een vorig overleg heb ik gezegd dat alles op alles wordt gezet om de wachtlijsten bij het AMK met spoed terug te dringen. De provincies nemen hun verantwoordelijkheid hierin. Gisteren nog heb ik hierover gesproken met de voorzitter van het IPO. Ook de MO-groep zal zich hiervoor volledig inzetten. Ik heb alle provincies gevraagd om mij nog deze maand te informeren welke inspanningen zij verrichten om de wachtlijsten bij de AMK's weg te werken. Uit gesprekken met provincies over de provinciale beleidskaders weet ik dat provincies hieraan grote prioriteit toekennen. Verschillende goede aanpakken, zoals de inzet van een crisisteam waardoor het mogelijk is om onmiddellijk in te grijpen of een financieringswijze die de vraag direct volgt, worden toegepast.

Sommige provincies hebben mij al bericht dat de wachtlijsten bij het AMK inmiddels zijn weggewerkt. Gelet op deze ontwikkelingen moet het met wat extra inspanningen mogelijk zijn om de wachtlijsten bij de AMK's voor het einde van het jaar in alle provincies weg te werken. In overleg met het IPO zal ik bezien welke mogelijkheden bestaan om indien nodig in bepaalde provincies extra ondersteuning te beiden.

Het gaat niet alleen om de wachtlijsten bij het AMK. Er moet ook een passend vervolgaanbod worden geboden. De regering heeft hier dan ook extra geld voor uitgetrokken, structureel 40 mln.

Mevrouw Kant (SP):

U zei dat u provincies hulp zult aanbieden als het niet lukt om de wachtlijsten voor hulp bij kindermishandeling weg te werken. Dat is heel mooi, maar waaruit bestaat die hulp dan?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik ben hierover met het IPO in overleg. Ik ga ervan uit dat het met de beschikbare middelen mogelijk is om ze voor het eind van dit jaar weg te werken, maar als er bijvoorbeeld tijdelijk ondersteuningsteams nodig zijn, wat bijvoorbeeld bij de AWBZ in een aantal gevallen heel goed heeft gewerkt, wil ik wel bekijken of wij ondersteuning kunnen leveren om samen werkwijzen te bedenken. Ik ben met een verkenning bezig en ik heb nog geen signalen gehad dat het niet zou kunnen.

Sommigen hebben nog gevraagd naar de mogelijkheden om dossiers over te dragen. In situatie waarin men gedwongen wordt om hulpverlening te accepteren, dus bij OTS, is het wel degelijk het beleid om bij verhuizing dossiers over te dragen van de ene instelling voor gezinsvoogdij aan de andere. Bij hulpverlening in een vrijwillig kader is toestemming van de cliënt nodig om het dossier over te dragen. Als de hulpverlening in een andere regio wordt voortgezet, ligt het voor de hand om bij toestemming van de cliënt ook het dossier in enigerlei vorm over te dragen. Het dossier of de informatie wordt in uitzonderingsgevallen ook zonder toestemming van de cliënt overgedragen. In zulke gevallen moet er een zwaarwegende reden zijn, die vooral gelegen kan zijn in de sfeer van voor het kind bedreigende omstandigheden.

Ik ben van mening dat het noodzakelijk is dat ook de jeugdketen op het burgerservicenummer wordt aangesloten. Ik ben dit aan het voorbereiden, maar het is niet echt eenvoudig. Om dit in de hele jeugdketen verplicht te kunnen stellen moeten er op het punt van de registratie etc. voorbereidingen worden getroffen in de deelsectoren jeugdzorg en maatschappelijk werk. Dit is een taai proces, maar het is wel mijn ambitie om het tot een goed einde te brengen. Ik zal de Kamer op de hoogte stellen van de manier waarop dit geregeld kan worden en van de termijn die hiervoor staat. Ik denk dat het eerder om jaren dan om een jaar zal gaan. Natuurlijk betekent dit niet dat er in de tussentijd niets gedaan kan worden, maar ik wil in ieder geval graag die aansluiting op het burgerservicenummer. Op dit moment wordt er in het kader van de Operatie Jong gewerkt aan de aansluiting op één signaleringssysteem van de GGD Rotterdam. Dit gaat dus nog wat verder, er ontstaat dan een gezamenlijk elektronisch kinddossier voor de zorgverleners, dus eigenlijk een kindvolgsysteem. Dit heeft mijn voorkeur, dit is echt een heel mooi systeem. Wij zullen proberen om hiervan te leren en na te gaan waar dit verder nog gerealiseerd kan worden. Maar goed, wij zijn er dus op alle mogelijke manieren mee bezig.

Verder stuur ik in het kader van de preventie expliciet aan op het door gemeenten inzetten op bemoeizorg bij risicogezinnen en jeugdigen, zeker als iemand bijvoorbeeld niet verschijnt bij een consultatiebureau. De extra middelen voor opvoedings- en gezinsondersteuning zijn hier expliciet voor bedoeld. Na een verontrustend signaal over een kind moet er, zoals ik al zei, daadwerkelijk actie volgen, opdat er later niet gezegd kan worden dat iedereen het wist, maar dat er eigenlijk niemand iets deed.

Wij hebben ook gesproken over de mogelijkheden van de Inspectie Jeugdzorg om in te grijpen in ontoelaatbare situaties. Deze mogelijkheden zijn in de Wet op de jeugdzorg uitgebreid. De inspectie kan op grond van artikel 16 van deze wet het Bureau Jeugdzorg een schriftelijk bevel geven. Dat is verplicht, onmiddellijk aan zo'n bevel te voldoen.

De situatie die wij nu bespreken, is verschrikkelijk tragisch. Wij moeten voorkomen dat zulke situaties zich opnieuw zouden voordoen doordat hulpverleners hun taak niet naar behoren vervullen of doordat ketens niet goed georganiseerd zijn. Ik ben het ermee eens dat het niet vanzelfsprekend is dat er ineens samenwerking ontstaat zodra er één loket is. Dat mag je hopen, maar dat is niet de directe consequentie van de invoering van een wet. Dat betekent dat er een cultuuromslag moet komen en dat daar heel hard aan gewerkt moet worden. Ik ben het met de provincies eens. Zij werken hard en willen hiervoor doelstellingen formuleren. Alleen het opzetten van een systeem is niet voldoende. Het gaat om de mensen die in het systeem werkzaam zijn. Natuurlijk gaat het allereerst om de kinderen en hun ouders. Daar doet iedereen het voor. Zolang wij dat op ons netvlies hebben, zullen er verbeteringen komen en zullen de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening perspectief hebben. Wij zullen wel de mensen moeten enthousiasmeren voor dit proces. Verder moeten wij niet veralgemeniseren en zeker moeten wij niet het systeem helemaal op zijn kop zetten. Chaos zou alleen maar destructief werken en niet productief zijn. Laten wij daarom met elkaar datgene wat dit jaar is gedaan, ten volle ondersteunen.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de kant van de regering. Ik stel vast dat er behoefte is aan een zeer korte tweede termijn. Ik wil ruimte bieden voor het indienen van een enkele motie en het trekken van conclusies. Voor half acht kunnen wij dan de tweede termijn afsluiten. Dat zijn wij aan de Dienst verslag en redactie verplicht. Ik geef het woord aan mevrouw Kalsbeek voor het indienen van een motie en het trekken van een enkele conclusie.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Noodgedwongen zal ik nu kort zijn. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden.

De afgelopen twee jaar heb ik, althans in mijn eigen beleving, regelmatig stevige aanvaringen gehad met de minister van Justitie. Ik vond hem vaak te afstandelijk, te juridisch en te weinig blijk geven van de urgentie van het oplossen van alle problemen op dit terrein. Gelukkig was dat vandaag anders. Ik hoop dan ook dat dit debat een keerpunt is.

Ik durf verschillende punten die de minister besprak niet meer te noemen. Dat mag namelijk niet van de voorzitter. Wel wil ik nog iets zeggen over de uitwisseling van informatie tussen het AMK en het Bureau Jeugdzorg. Dat is op zichzelf een rare opmerking, want het AMK is een Bureau Jeugdzorg. Ik heb nog steeds grote zorgen. Ik hoef daarover geen lang verhaal te houden, maar ik wil graag dat de minister en de staatssecretaris precies aangeven wat wel en wat niet kan. Ik heb nog steeds een slecht gevoel over de manier waarop is gereageerd bij de behandeling van de Wet op de jeugdzorg. Dat heb ik ook bij hetgeen ik zie in de praktijk.

Er blijven voor mij nu nog drie hoofdpunten over en voor elk ervan wil ik een motie indienen. Het eerste betreft het Deltaplan gezinsvoogdij. Het is helder dat de minister van zins is...

De voorzitter:

Ik stel voor dat u de moties voorleest. Anders lukt het niet ons aan de gestelde termijn te houden. Het voorlezen van moties kost namelijk ook tijd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Deltaplan gezinsvoogdij waarmee de case-load per gezinsvoogd wordt verlaagd succesvol is gebleken;

overwegende dat het kabinet slechts voornemens is de vier pilots in het kader van het Deltaplan te continueren;

verzoekt het kabinet, de werkwijze van het Deltaplan gezinsvoogdij, waaronder de verlaging van de case-load, ten spoedigste landelijk in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kalsbeek, Lambrechts, Tonkens en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(29815).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van groot belang is dat kinderen die bedreigd worden zo snel mogelijk geholpen worden;

overwegende dat daartoe niet alleen de wachtlijsten bij de Advies- en meldpunten kindermishandeling zo snel mogelijk moeten verdwijnen maar ook de wachtlijsten en wachttijden bij de Raad voor de Kinderbescherming;

verzoekt het kabinet, er zorg voor te dragen dat aan het eind van 2005 ook de wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming zijn verdwenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kalsbeek, Rouvoet, Tonkens en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(29815).

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. Ten slotte wil een motie indienen om te onderschrijven dat het bevorderen van de veiligheid, de bescherming en het belang van het kind prioriteit moet hebben. Ik ben gaan inzien dat in de Wet op de jeugdzorg te veel nevengeschikte doelstellingen staan. Ik meen dat op dit punt een wijziging nodig is.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de praktijk van de jeugdzorg en kinderbescherming onvoldoende recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat bovenal een kind beschermd moet worden;

verzoekt het kabinet, al het mogelijke, waaronder wijziging van de Wet op de jeugdzorg, te doen om de norm dat de bescherming van het kind primaire doelstelling is in jeugdzorg en kinderbescherming te verankeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kalsbeek, Rouvoet, Tonkens en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(29815).

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun reactie. Ik ervaar het debat als waardevol. Wij hebben gesproken over plannen, regels en de Wet op de jeugdzorg, maar uiteindelijk moeten mensen het handen en voeten geven.

Vanochtend is ons een waardevol rapport aangeboden. Het zou goed zijn als de aanbevelingen van dat rapport worden overgenomen. Om dat zeker te stellen stel ik de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Inspectie Jeugdzorg in het rapport "Onderzoek naar de kwaliteit van het hulpverleningsproces aan S" diverse aanbevelingen doet over de werkwijze en uitvoering van de ondertoezichtstaak door het Bureau Jeugdzorg;

voorts constaterende dat de besturen van provincies verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg;

verzoekt de regering, in samenwerking met de besturen van de provincies in het licht van de aanbevelingen van het rapport van de Inspectie Jeugdzorg onderzoek te doen naar de werkwijze van de Bureaus Jeugdzorg en concrete aanbevelingen voor verbetering van de werkwijze te doen en de Kamer voor de zomer over de uitkomsten daarvan te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Çörüz, Örgü, Lambrechts, Rouvoet en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 16(29815).

Mevrouw Kant (SP):

Wie moet dat onderzoek verrichten? Ik heb een vergelijkbare motie opgesteld waarin de regering wordt verzocht om de inspectie het onderzoek te laten doen. Dat lijkt mij de eerst aangewezen instantie om dat te doen.

De heer Çörüz (CDA):

Volgens mijn motie moet de regering het onderzoek verrichten in samenwerking met de verantwoordelijken in het veld, in dit geval de regisseurs: de provincies.

Mevrouw Kant (SP):

Zou het onderzoek niet ook kunnen worden verricht door de onafhankelijke inspectie?

De heer Çörüz (CDA):

Het gaat er mij om dat de aanbevelingen van de inspectie niet wegglijden, maar worden geïmplementeerd. De inspectie doet al regelmatig onderzoek en moet dat blijven doen.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. Het is jammer dat wij zo'n belangrijk onderwerp er zo snel doorheen moeten jassen. Wij komen daardoor niet toe aan de wezenlijke vragen rond de jeugdzorg.

De voorzitter:

Ik vind niet dat u die term moet gebruiken. Er wordt hier goed gedebatteerd in twee termijnen.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik vind het echt veel te kort voor een belangrijk onderwerp.

De voorzitter:

Dan nemen wij er meer tijd voor en gaan wij na de avondpauze door.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Dat had u wat eerder moeten zeggen.

Ik dien allereerst een kleine, maar fijne motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Raad voor de Kinderbescherming sinds maart 2003 het toetsen van de beëindigingen van uithuisplaatsingen niet vervult;

overwegende dat de minister heeft aangegeven erop toe te zien dat de toetsende taak door de Raad voor de Kinderbescherming zo snel mogelijk zowel kwalitatief als kwantitatief weer volledig wordt uitgeoefend;

verzoekt de regering, de Raad voor de Kinderbescherming te voorzien van de extra financiële middelen die nodig zijn om de toetsende taak bij het beëindigen van uithuisplaatsingen te kunnen uitvoeren zonder afbreuk te doen aan andere aan de raad opgedragen taken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens, Kalsbeek en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(29815).

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. Voortdurend wordt gezegd dat meer controle, sturing en toetsing nodig is. Mijn angst is dat dit tot meer bureaucratie zal leiden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Tonkens

constaterende dat de Inspectie Jeugdzorg van oordeel is dat het in de onderzochte regiovestiging van het Bureau Jeugdzorg "ontbreekt aan een systeem van tijdige interne controle en sturing";

overwegende dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat dit probleem ook in andere Bureaus Jeugdzorg aan de orde is;

overwegende dat meer interne controle en sturing niet mag leiden tot nog meer bureaucratie;

verzoekt de regering, meer kwalitatieve vormen van controle en sturing, zoals supervisie, intervisie en intercollegiale toetsing, in de jeugdzorg te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(29815).

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Helaas zijn beide bewindspersonen niet ingegaan op mijn suggestie om het onafhankelijke onderzoek door de inspectie te verbreden om te onderzoeken of dit soort situaties zich niet vaker voordoet. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg naar de dood van het meisje Savanna schokkende conclusies trekt over het functioneren van het Bureau Jeugdzorg in Alphen aan de Rijn, alsook over de rol van de Jeugdbescherming in deze zaak;

overwegende dat vermoedelijk vergelijkbare problemen elders ook voorkomen;

verzoekt de regering, de Inspectie Jeugdzorg opdracht te geven, hiernaar een breder onderzoek uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(29815).

Mevrouw Kant (SP):

Het zijn vaak de mensen in de frontlinie die, als het misgaat, de schuld krijgen. Ik kan en mag hier niet oordelen of het zinvol is dat het OM gaat bekijken of hier in strafrechtelijke zin sprake was van nalatigheid door betreffende werkers. Wat ik wel mag zeggen, is dat strafrechtelijke vervolging van de Staat helaas niet mogelijk is. Anders zou ik het eigenlijk wel een goed idee vinden dat het openbaar ministerie eens bekijkt of de overheid geen nalatigheid te verwijten valt vanwege het bestaan van wachtlijsten voor hulp na kindermishandeling.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik wil nog even het woord voeren om mijn betrokkenheid bij dit debat te laten zien. Zwijgen zou tot de conclusie van een zekere distantie of onverschilligheid kunnen leiden, maar mijn houding is daar verre van. Het is een heel ernstig probleem dat mij en mijn hele fractie zeer emotioneert. Ik heb evenwel geen moties en zal dus verder geen tijd nemen om u te helpen, de eindstreep te halen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik heb ook geen motie, maar ik wil graag nog iets zeggen. Het is goed om te kunnen vaststellen dat regering en Kamer de verontwaardiging over wat er gebeurd is, delen en beide hebben uitgesproken dat alles op alles gezet moet worden om te voorkomen dat zoiets als wat er met Savanna, Rowena en het gezin in Roermond gebeurd is, in de toekomst niet meer zal gebeuren. Nu weet ik wel dat je dit nooit 100% zult kunnen voorkomen, maar ik vind wel dat wij verplicht zijn tot een inzet die gericht is op die 100%.

Op één punt verschillen wij met de regering van inzicht. Dan gaat het om de vraag of de structuur van de Bureaus Jeugdzorg bijdraagt aan een oplossing of juist onderdeel is van het probleem. Ik heb in een interruptiedebatje met de minister al proberen te verwoorden dat volgens mij het laatste het geval is, mede vanwege de versnippering, de verschillende geldstromen, de onduidelijkheden over de verantwoordelijkheden, het niet doorspelen van informatie en noem maar op. Dat draagt toch bij aan een situatie zoals die Savanna is overkomen. Volgens mij kan een dergelijke situatie zich trouwens weer voordoen als wij dit probleem niet tackelen. En dat was voor mij reden om de motie van de heer Çörüz mede te ondertekenen.

Wat doet de regering? Ik heb veel voornemens gehoord. Het instellen van één Bureau Jeugdzorg kan goed werken, maar ik ben er nog niet van overtuigd. Het is mooi dat de criteria worden aangescherpt. Het is aardig dat er een standaardprotocol komt voor de samenwerking. Het geheel overtuigt mij echter nog te weinig. Wat mij wel overtuigt, is een praktijk die laat zien dat het werkt, bijvoorbeeld in de RAAK-regio's. Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat de methoden die blijken te werken, ingevoerd zullen worden. Ik zal haar daar vanzelfsprekend aan houden. Dit geldt ook voor de deltaplanregio's. Vandaar dat ik de motie-Kalsbeek c.s. mede heb ondertekend.

Mevrouw Örgü (VVD):

Voorzitter. Wij dienen lessen te trekken uit het rapport van het onderzoek naar de kwaliteit van de hulpverleningsprocessen aan Savanna en uit dit spoeddebat. Er moet ook echt iets met de aanbevelingen gedaan worden. Het rapport mag niet zoals zoveel andere rapporten vervolgens aan de kant worden geschoven. Ik heb de motie van collega Çörüz ondertekend omdat de aanbevelingen niet in een la mogen verdwijnen. Er dient in de praktijk gevolg aan te worden gegeven.

Ik ben blij met de opmerkingen van de staatssecretaris over het cliëntvolgsysteem. Ik had in dat kader nog een vraag gesteld over de privacywetgeving. Welke knelpunten treden daarbij op? Hoe worden deze problemen opgelost?

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Minister Donner:

Voorzitter. De meningen van mevrouw Kalsbeek en ik hebben in het verleden gebotst en dat zal in de toekomst ook wel gebeuren. Zij vond mij te afstandelijk. Zij moet echter beseffen dat ik hier in een bepaalde functie sta. Dit soort concrete gevallen laten mij als mens niet onberoerd. Dat speelt ook bij andere zaken, ook al blijkt dat niet.

De uitwisseling van informatie tussen het AMK en het Bureau Jeugdzorg is een punt van aandacht. Dit punt zullen de staatssecretaris en ik meenemen bij het onderzoek naar de werkwijze op dit terrein. Zo nodig komen wij daar schriftelijk op terug.

Dan kom ik bij de drie moties die mevrouw Kalsbeek heeft ingediend. De motie op stuk nr. 13 betreft het Deltaplan gezinsvoogdij. Ik heb in de brief van dinsdag aangegeven dat ik in beginsel besloten heb om het in te voeren. Dat betreft ook de verlaging van de caseload die daarmee samenhangt. Ik voer overleg met de MO-groep over de vraag hoe die invoering plaats kan vinden. Daarover zal ik de Kamer berichten. In de motie wordt mij verzocht om dit ten spoedigste te doen. Dat zal afhangen van wat de mogelijkheden zijn. In die zin zou mevrouw Kalsbeek kunnen besluiten de motie aan te houden totdat de uitkomst van het door mij genoemde overleg bekend is. Het is zonder meer een motie die financiële gevolgen heeft. Ik zal moeten onderzoeken waar die mogelijkheden zijn. Als mevrouw Kalsbeek dat niet doet, moet ik aanvaarding van de motie ontraden. Ik weet namelijk niet of ik over de middelen beschik. Ik zou aanvaarding van de motie liever niet willen ontraden.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Wanneer denkt u de Kamer nader te kunnen berichten over de landelijke implementatie?

Minister Donner:

Ik weet niet precies wat er in de brief van afgelopen dinsdag staat.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Daar staat het absoluut niet in. Daar staan alleen die vier pilots in.

Minister Donner:

Daar staat alleen maar in dat ik op korte termijn met de informatie kom. Laten wij afspreken dat u die informatie binnen een maand krijgt.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dan ben ik bereid de motie aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Kalsbeek stel ik voor, haar motie (29815, nr. 13) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Donner:

Voorzitter. De tweede motie van mevrouw Kalsbeek op stuk nr. 14 betreft de wachttijden bij de Raad voor de Kinderbescherming. Zij heeft het over kinderen die bedreigd worden. Ik meen dat de werkwijze er al op gericht is om dit te realiseren. In de motie wordt het kabinet verzocht er zorg voor te dragen dat aan het eind van 2005 ook de wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming zijn verdwenen. Voor eind 2005 hebben wij in ieder geval een begrotingsbehandeling gehad waar de financiële consequenties van uitvoering van deze motie aan de orde komen. Die kan ik op dit moment niet overzien. Met het indikken van werk gaan altijd kosten gepaard. Nu werk ik binnen de bestaande begroting, maar dit kan eventueel consequenties hebben voor de volgende begroting en zal dan ook daarbij aan de orde moeten komen.

In de derde motie van mevrouw Kalsbeek op stuk nr. 15 wordt het kabinet verzocht al het mogelijke – waaronder wetswijziging – te doen om de norm dat bescherming van het kind primaire doelstelling is in jeugdzorg en kinderbescherming te verankeren. Ik heb aangegeven op welke wijze ik meen dat te moeten doen in het Burgerlijk Wetboek. Ik heb niet de indruk dat de Wet op de jeugdzorg op dat punt tekortschiet. Mijns inziens zit het meer vast op praktijken die zijn gegroeid, mede onder invloed van de uitleg die gegeven is aan het Burgerlijk Wetboek en de ondertoezichtstelling op dit terrein. In de motie wordt aangegeven dat het niet primair om wetswijziging gaat maar dat het om de praktijk gaat. In die zin zie ik de motie als ondersteuning van wat ik al had aangekondigd in het beleidsprogramma Beter Beschermd.

Voorzitter. Dan kom ik bij de motie van de heer Çörüz. Daarin wordt het kabinet verzocht de werkwijze van de verschillende Bureaus Jeugdzorg te onderzoeken. Mevrouw Kant heeft bij motie gevraagd om dit door de inspectie te laten doen. Daar ben ik zeker tegen, want dan wordt het hele programma van de inspectie omgegooid. Bovendien wordt op basis van een andere inslag getoetst. Waar de heer Çörüz om vraagt, vergt overleg met de besturen van de provincies, want de wetgever heeft juist besloten dat dit hun verantwoordelijkheid is. Ik acht de motie sympathiek. Zij betreft onderzoek naar de werkwijze en dat is dienstig. Het is goed dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de vraag in hoeverre de werkwijze is veranderd onder de invoering van het bureau op de jeugdzorg. Ik ontraad dus aanneming van de motie van mevrouw Kant. Ik laat het oordeel over de motie van de heer Çörüz over aan de Kamer. Ik zie haar als een steun in de rug om de veranderingen binnen de Bureaus Jeugdzorg verder te stimuleren. Het gaat om processen die al in gang waren gezet. Enerzijds wordt met de wet de praktijk niet gewijzigd. Anderzijds moeten wij de Bureaus Jeugdzorg de gelegenheid geven om zaken in te voeren. Wij moeten niet weer over nieuwe veranderingen spreken. De Kamer heeft mede in het licht van de ervaringen bewust gekozen voor een concentratie bij de Bureaus Jeugdzorg. Dat proces moet zijn ingang vinden. Als er systematisch wordt gekeken naar de uitwerking van de nieuwe werkwijze in de praktijk, is dat een belangrijke steun in de rug.

Mevrouw Tonkens heeft een motie ingediend over de Raad voor de Kinderbescherming. Het is bizar dat de toetsende functie van de Raad voor de Kinderbescherming nog onverkort in werking was op het moment dat dit speelde rond het meisje Savanna. Het blijkt dat je die functie wel in stand kunt houden, maar als er vervolgens geen melding plaatsvindt van intrekking, heeft die functie geen rol. Dat is in dit geval gebeurd.

De toetsende functie is niet afgeschaft in het kader van een of andere bezuinigingsoperatie, maar in het kader van een rapportage van het Verweij-Jonker Instituut uit het jaar 2000 waarin werd geconcludeerd dat de toetsende functie geen meerwaarde had ten opzichte van de processen die er waren. Tussen 2001 en 2003 is voortdurend gesproken over de vraag of dit zinvol was. Er is toen voor gekozen om deze overbodige veiligheidspal er uit te halen. Nu moet worden geconstateerd dat je op sommige punten maar beter een paar extra veiligheidsgaranties kunt hebben. Daarom kom ik terug op deze beslissing en wordt dit weer ingevoerd. In die zin is de motie overbodig, want mijn beslissing houdt in dat er ook de middelen voor moeten zijn.

Mevrouw Tonkens (SP):

Vanuit de raad zelf ontvang ik een ander signaal, namelijk dat de financiën wel degelijk een rol spelen. Het is weer een extra taak, die ergens uit moet worden betaald: extra taak, extra geld.

Minister Donner:

Dat is een nogal digitale redenering. Als het extra geld kost, moet dat worden bezien. Ik heb aangegeven dat de taak op dit punt weer moet worden opgevat. Dat mag niet ten laste gaan van het primaire proces. Vervolgens zal ik met de raden voor de kinderbescherming spreken over de inpassing ervan. Als dat extra geld kost, zij dat zo. In die zin blijft de motie overbodig.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Mevrouw Örgü heeft naar de privacywetgeving gevraagd. Het lijkt mij goed dat ik de Kamer daarover bij de berichtgeving over de aansluiting op het burgerservicenummer informeer.

In de motie op stuk nr. 18 van mevrouw Tonkens en mevrouw Kant wordt de regering gevraagd om meer kwalitatieve vormen van controle, sturing, supervisie, intervisie en intercollegiale toetsing in de jeugdzorg te stimuleren. Het is net wet geworden dat de provincie hierover gaat, zodat de Kamer met deze motie bij mij aan het verkeerde adres is. Ik moet het aannemen van de motie ontraden, maar ik zeg mevrouw Tonkens wel toe dat ik het belangrijk vind dat dit gebeurt. Het contact hierover zal ik onderhouden in het overleg met het IPO en de MO-groep. Ik zal erop wijzen dat deze motie is ingediend.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 19.40 uur

Naar boven