Aan de orde is het debat met de regering over het rapport "Bruggen bouwen" van de tijdelijke commissie Onderzoek integratiebeleid (28689).

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Eind jaren zestig verschenen in mijn woonplaats Oss de eerste gastarbeiders. Aangeworven door bedrijven zoals Thomassen-Drijver, Zwanenberg, Unox en de tapijtfabrieken, verruilden duizenden voornamelijk Turken hun vaderland voor een verblijf in Nederland. Nou ja, verblijf, zij waren hier vooral om te werken, geld te verdienen en daarna weer terug te gaan.

Ik zie nog de eerste op een zomerse zondagmiddag eenzaam rondschuifelen in het verder verlaten stadscentrum. Huis en haard, gezin en vrienden, land en cultuur verlaten om elders, in den vreemde, te gaan verdienen om te overleven, ik vond het toen al, en eigenlijk nog steeds, onvoorstelbaar. Hoe groot moet de uitzichtloosheid zijn om de vernedering te kunnen verdragen van een arts die in je mond kijkt om je daarna goed of af te keuren? En dan die eenzaamheid die wachtte, voor lange tijd.

Het was een tijd van spanning op de arbeidsmarkt, een tijd waarin de vakbonden looneisen konden stellen, en dat ook deden. De wederopbouw was voltooid. De loonmatiging was lang volgehouden ten behoeve van de wederopbouw, de bestedingsbeperking, de concurrentiepositie van het land, en ga zo maar door. Veel landen besloten toen reeds om de productie te innoveren en te rationaliseren, maar het Nederlandse bedrijfsleven koos ervoor om vooral nieuwe arbeidskrachten te werven in het mediterrane gebied.

Niet lang na die eerste kennismaking in het stadscentrum zou ik hun collega worden, eerst op de ijsfabriek en later op de worstfabriek van Zwanenberg. Wij hadden daar drie tafels: een met alleen maar Nederlanders, een met alleen maar Spanjaarden, die toen ook in Nederland werkten, en een met Turken. Onder het werk en in de schaft hadden wij contact. Praten was niet makkelijk, maar al snel werden de eerste Nederlandse woordjes geleerd en was onderlinge communicatie mogelijk.

Natuurlijk keken velen aanvankelijk een beetje raar aan tegen die nieuwkomers, maar mettertijd ging dat over en werden zij collega's. Als de baas probeerde om misbruik te maken van onwetendheid over rechten en plichten, werden de buitenlandse collega's niet in de steek gelaten. Zij hoorden erbij en dus kwamen wij voor ze op.

Het was de tijd dat gastarbeiders werden ondergebracht in pensions, niet zelden in bezit van en geëxploiteerd door de fabriek waar zij werkten. Ik heb er destijds veel van binnen gezien, omdat de mensen vertelden over de misstanden die zich daar afspeelden: een hoge huur, slecht eten, geen privacy, met z'n zessen op één kamer. Dezelfde toestanden kun je nu nog aantreffen in Zuidoost-Brabant, Noord-Limburg en in sommige grote steden. Met de bewoners en een groep collega's klaagden wij de misstanden op de fabriek aan, en met succes. De toestand zou in de jaren zeventig geleidelijk verbeteren, niet dankzij, maar eerder ondanks die bedrijven. De woon- en leefomstandigheden verbeterden vooral door het besluit van mensen om zelfstandig woonruimte te zoeken.

Ik heb met eigen ogen gezien, en zie het nog, hoe bedrijven zich de voordelen van de arbeidsmigratie toe-eigenen, nu vooral in delen van de land- en tuinbouw. Lage lonen, lage kosten, lange werktijden en een hoge opbrengst, terwijl men verder weinig belangstelling toont voor de mensen om wie het gaat. Dat werd helemaal duidelijk toen de industrialisatie ook hier begin jaren tachtig doorging met mechaniseren en automatiseren. Gastarbeiders werden massaal gedumpt in de WW en de WAO; dat kon toen nog.

Het was de tijd dat veel gastarbeiders voor de keuze stonden om hier te blijven, en hier een toekomst op te bouwen, of terug te keren. Velen besloten om hier te blijven, hun gezin te laten overkomen en zich hier voorgoed te vestigen. Vanaf die tijd zou ons land een land zijn met mensen met een verschillende culturele achtergrond.

De overheid heeft lange tijd een blinde vlek gehad, als het ging om de gevolgen van de zich wijzigende bevolkingssamenstelling. Die blinde vlek werd vooral veroorzaakt door desinteresse, vooroordelen en een foute analyse. De desinteresse blijkt uit de vrijblijvendheid waarmee men tegen de materie aankeek. De jaren tachtig, de jaren van de opkomst van het neoliberalisme, waren vooral de jaren van de individualisering. Veel belangstelling voor hoe het er in de volkswijken aan toeging, was er niet in de politiek.

Hoewel er veel mensen aan de bel trokken voor de gevolgen en de opeenstapeling van problemen zoals werkloosheid, armoede, verpaupering, moeilijke integratie en slechte huisvesting, was de politiek vooral bezig met prestigeprojecten en zelfvoldaanheid. Mensen die het feest van de vooruitgang bedierven door te wijzen op de misstanden werden beschouwd als zeurpieten, als intolerant en eigenlijk als latente racisten. Natuurlijk kende en kent ons land intolerantie, discriminatie en racisme, maar het gemak waarmee toen mensen die aandacht vroegen voor de groeiende problemen onder deze termen werden gebracht, laat zien dat de heersende politici van toen zich lieten leiden door vooroordelen, iets waarvan zij anderen die oprechte bedoelingen hadden, betichtten.

Deze houding moest wel leiden tot een verkeerde analyse. De heersende opvatting was: zo er al problemen zijn, dan lossen die zich mettertijd wel op, de integratie van de nieuwkomers heeft gewoon wat tijd nodig. Vervolgens ging men over tot de eigen orde van de dag. Misschien werd hier en daar wat subsidie gegeven, maar dat was het dan wel.

Over analyse gesproken: het is altijd mijn overtuiging geweest dat overheden mensen niet kunnen integreren, doen participeren of doen emanciperen. Dat is maar goed ook. Mensen doen dat zelf. De overheid heeft de verantwoordelijkheid en daarmee de dure plicht, daarvoor de omstandigheden te creëren. Emanciperen, participeren, meedoen en daarmee integreren vindt plaats in het gewone dagelijkse leven: op school, fabriek en kantoor, bij de bakker en op het sportveld. De overheid heeft gefaald, daarin te investeren. De afgelopen twintig jaar is onze samenleving steeds meer een gesegregeerde, gescheiden samenleving geworden. Daarmee is de emancipatie, de participatie en dus de integratie onnodig schade berokkend.

Ik ben het met de commissie-Blok eens als zij stelt dat de integratie van veel allochtone burgers geheel of gedeeltelijk geslaagd is. Velen hebben inmiddels hun weg in de samenleving gevonden. Dat is vooral de verdienste van de betrokkenen zelf en van de samenleving. Het is uitdrukkelijk niet de verdienste van de overheid en haar beleid. Het is eerder ondanks dan dankzij dat beleid dat velen in Nederland een bestaan hebben kunnen opbouwen en een toekomst voor hun kinderen hebben kunnen organiseren. Deze mensen zijn geen zielenpoten, geen zielenpieten, maar hele pieten. Het doet mij heel erg goed als ik zie hoeveel vooral jonge mensen van allochtone afkomst meedoen in onze samenleving. Als ik dat zeg, denk ik onwillekeurig ook aan mijn collega's van weleer bij Zwanenberg. Laten wij zorgen dat die mensen, inmiddels oud en vaak versleten, een goede oudedag hebben. Daar hebben Nederlanders recht op en zij ook.

Bijna twee jaar geleden besloot de gehele Tweede Kamer tot het instellen van een parlementair onderzoek naar het gevoerde integratiebeleid. De twee doelstellingen waren 1. antwoord geven op de vraag: welke oorzaken liggen ten grondslag aan het feit dat het integratiebeleid onvoldoende geslaagd is en 2. bouwstenen aanleveren voor een nieuw te formuleren beleid.

Terugkijkend is mijn fractie van mening dat in alle objectiviteit gesteld kan worden dat het een heel goed besluit is geweest van de Tweede Kamer, deze commissie in te stellen. De discussie over het integratiebeleid zat toen en jaren daarvoor allang volledig op slot en op dood spoor. Politieke partijen hielden elkaar in de greep, zodat er niets tot weinig op het punt van integratiebeleid gebeurde. Het instellen van een parlementaire onderzoekscommissie kan in zo'n situatie een probaat middel zijn om de patstelling te doorbreken en zo de discussie vlot te trekken. De commissie-Blok heeft dat gedaan. Zij heeft onderzoek gedaan naar het falende integratiebeleid en zij heeft bouwstenen aangedragen voor een ander beleid. Daarmee heeft zij de patstelling doorbroken en de discussie vlotgetrokken. Ik hoor nu enig rumoer...

De voorzitter:

De heer Marijnissen had en heeft het woord.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil graag meelachen.

De heer Verhagen (CDA):

Toen u sprak over "de commissie-Blok" leek het alsof u zei "de communist Blok". Daarover ontstond enige hilariteit.

De heer Marijnissen (SP):

U moet wel goed luisteren, mijnheer Verhagen!

Mijn fractie wil hier haar waardering uitspreken voor het werk van de commissie. Maar omdat dat opgevat kan worden als slechts een beleefde gemeenplaats, voeg ik er meteen aan toe: niet alleen waardering voor het werk, maar ook voor de vruchten van dat werk. Natuurlijk leven er in mijn fractie op een aantal punten opvattingen die anders zijn dan van de commissie of standpunten die verder gaan, maar wij begrijpen dat je niet alles kunt hebben en dat het resultaat van het werk van een commissie waarin alle politieke partijen vertegenwoordigd zijn van iedereen de bereidheid veronderstelt om in ieder geval te pogen elkaar te vinden. Dat is gebeurd en ik dank de leden van de commissie daarvoor.

Het debat met de commissie is geweest, vandaag en donderdag praten wij met de regering. Want de commissie mag dan bouwstenen hebben aangeleverd, het is zaak dat er nu onder leiding van bouwpastoor Balkenende door de regering een mooi huis neergezet wordt. En mijn fractie is daar op voorhand niet gerust op.

Gelukkig zijn de Kamer en de regering de fase van ontkenning voorbij. Algemeen is nu de opvatting dat desinteresse en vrijblijvendheid tot het verleden moeten behoren. Ook het kabinet wil aan de slag, maar over de inspanningen van het kabinet wil ik vooraf twee dingen zeggen. Het kabinetsbeleid om sociale wetten en sociale voorzieningen te verslechteren doet ook de kansen op geslaagde emancipatie, participatie en dus integratie geen goed. De toon die soms door het kabinet, leden van het kabinet en leden van de coalitiefracties worden gebezigd, draagt niet bij aan een klimaat waarin iedereen die hier is zich welkom weet, terwijl dat toch een allereerste voorwaarde is om te kunnen komen tot integratie.

Graag wil ik een aantal facetten van het beleid langslopen. In de komende tijd – hopelijk kan dat snel – zullen de verschillende voorstellen in wetten en regels worden vastgelegd. Dan is de tijd om de voorstellen die door de commissie Blok, de regering en de afzonderlijke fracties zijn gedaan en detail te bespreken. Ik beperk me nu tot de hoofdlijnen, die ik staccato wil langslopen.

Het is overigens goed als er snel een tijdpad afgesproken wordt voor het vervolg, zodat er ook snel duidelijkheid komt. Dat zou een mooie eerste taak kunnen zijn van de vaste, speciale Kamercommissie die zich, naar ik hoop langjarig, met integratie gaat bezig houden.

Op de eerste plaats een aantal opmerkingen over inburgering. Het is de overtuiging van mijn fractie dat het goed zou zijn dat, wanneer iemand zijn of haar partner van buiten de Europese Unie wil laten overkomen, de partner enige, eenvoudige kennis bezit van de Nederlandse taal en van de Nederlandse samenleving. Zo'n kennismaking kan bijdragen aan een weloverwogen besluit tot emigratie. Bovendien zal die kennis maken dat, wanneer de immigratie daadwerkelijk plaats vindt, de integratie niet bij nul hoeft te beginnen. Dit valt dus niet in de categorie dwingen en pesten met als enige doel gezinsvorming tegen te gaan. Iets wat ik wel vind van de voorstellen om de leeftijd te verhogen en een inkomenseis in te voeren. Wij stellen voor hier eens mee te gaan experimenteren. Het zal niet gemakkelijk zijn. Van alle kanten zijn er reeds problemen en bezwaren geopperd. Het lijkt mij desalniettemin goed om te pogen om een goede methode kunnen vinden, zodat mensen voor de daadwerkelijke immigratie wat kennis hebben van de Nederlandse taal, de Nederlandse gewoonten en van hoe de Nederlandse samenleving in elkaar zit. Daarmee kan een enorme winst geboekt worden.

Het goed van de taal kennis hebben en kennis hebben van de Nederlandse samenleving is een voorwaarde voor integratie. Hierover is iedereen het nu wel eens. Ook hier geldt: inburgeren, het leren van de taal en het verwerven van kennis van de samenleving doe je zelf. De overheid kan slechts de voorwaarden creëren door middel van het beschikbaar stellen van voldoende, kwalitatief goede onderwijsfaciliteiten. Prioriteit moet gegeven worden aan nieuwkomers en opvoeders. Het krijgen van kinderen en het op school plaatsen van kinderen zijn uitstekende momenten om mensen een (aanvullende) taal- en inburgeringscursus aan te bieden, in het belang van henzelf en van het kind. Deze cursussen moeten bekostigd worden door de overheid. Vrijblijvendheid rond de deelname kan bestreden worden door een voorschot te vragen dat na succesvolle afronding wordt terugbetaald.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Vindt de heer Marijnissen dat huwelijksmigranten niet toegelaten mogen worden als zij het inburgeringsexamen in het land van herkomst niet met goed gevolg hebben afgelegd?

De heer Marijnissen (SP):

Daar kan men aan denken. Ik ben daar nog niet aan toe. Wij moeten echter experimenteren met het helpen bij het opzetten van infrastructuren. Ik ben het overigens niet met de commissie-Franssen eens dat dit uiteindelijk ook de Nederlandse verantwoordelijkheid is. Wij moeten mogelijkheden bekijken om in de bedoelde landen, met hopelijk de steun van de overheden van die landen, een soort infrastructuur op te bouwen. Verder kun je ook denken aan videomateriaal, radio- en televisie-uitzendingen en internet. Ik wil weten wat de mogelijkheden zijn, voordat ik mij uitspreek over sancties en exameneisen. Als ik daar nu al op zou ingaan, begeef ik mij in een discussie en detail die volgens mij later moet worden gevoerd in de commissie-integratie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Of mensen wel of niet worden toegelaten is volgens mij wel iets meer dan een detail. Bovendien denkt de regering hier wel degelijk aan. Het creëren van aanbod is natuurlijk uitstekend, maar dat laat evenwel onverlet dat wij ook een antwoord moeten geven op de vraag wat wij gaan doen met mensen die geen gebruik willen maken van dat aanbod maar wel naar Nederland willen komen om te trouwen. Zijn die mensen hier welkom?

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb daar wel een probleem mee. Wij hebben de les getrokken dat er in een zo vroeg mogelijk stadium met de integratie moet worden begonnen en dat kennis van het Nederlands en de Nederlandse cultuur daarvoor een voorwaarde zijn. Als iemand zegt dat wij dan wel na dertig jaar tot die conclusie mogen zijn gekomen, maar dat hij niet van plan is om kennis te nemen van de Nederlandse taal, heb ik daar een probleem mee. Ik kan mij zelfs voorstellen dat wij van zo iemand eisen dat hij toch eerst die taallessen volgt.

Voorzitter. Om de inburgering van oudkomers te bevorderen moet de overheid meer investeren in laagdrempelige taalscholen in de wijken; zorgen voor een breder, beter en gevarieerder cursusaanbod, bijvoorbeeld op radio en televisie; wachtlijsten voor taal- en maatschappelijke oriëntatiecursussen opheffen; bezuinigingen op inburgering schrappen; taalscholen helpen om samen te werken met consultatiebureaus, maatschappelijk werk, jeugdzorg en GGD; geen marktwerking toestaan in het aanbod van inburgeringcursussen; scholen helpen wanneer die een oudercursus aanbieden; cursisten financieel verantwoordelijk stellen voor de kosten bij het niet afmaken van de cursus.

De segregatie, de scheiding tussen wit en zwart, bij huisvesting en onderwijs neemt nog steeds toe. Wij willen daar wat aan doen, omdat wij net als de commissie-Blok segregatie ongewenst vinden. Segregatie verkleint de kans op succesvolle integratie. De SP heeft onlangs een groot onderzoek gedaan onder migranten. De uitkomst luidt dat de overgrote meerderheid van de allochtonen, overigens net als de overgrote meerderheid van de autochtonen, de voorkeur geeft aan samen wonen en samen naar school. 40% van de allochtone ouders geeft zelfs aan te willen verhuizen als dat de mogelijkheid van bezoek door hun kind aan een gemengde school mogelijk maakt.

Er zijn allerlei mechanismen die maken dat ondanks de algemeen levende wens van samen wonen, samen leven en de wens van individuele ouders de beste uitgangspositie voor hun kinderen te krijgen, niet de integratie wordt bevorderd maar de segregatie. Ik ga die mechanismen, zeker die op het terrein van onderwijs, niet opnoemen, want dat is al eerder gedaan. U kunt bijvoorbeeld denken aan de ouderbijdrage.

Wij willen dat scholen en gemeenten binnen regionale samenwerkingsverbanden bindende afspraken maken om tot gemengde scholen te komen zodat de school zoveel mogelijk een afspiegeling vormt van de populatie van de stad of regio. Noodzakelijk daarbij is een hechte samenwerking tussen schoolbesturen en gemeenten. Er zou in iedere gemeente of regio een centraal inschrijfpunt moeten komen. Ouders met een kind dat naar groep 1 van de basisschool gaat, melden zich aan bij het inschrijfpunt om vervolgens in goed overleg tot een verantwoorde schoolkeuze te komen. De coördinator van het inschrijfpunt is eindverantwoordelijk voor een evenredige verdeling van leerlingen over de diverse basisscholen met diversiteit. Daarmee ik bedoel ik de diversiteit in achterstand, religie, taal en etniciteit.

Met dit voorstel raken wij aan de vrijheid van schoolkeuze. Ik breng dat dilemma zelf maar te berde. Tegen dit dilemma lopen wij als wetgever overigens wel vaker aan, het dilemma dat wij moet kiezen tussen de maximale individuele vrijheid en het algemeen belang, waarbij natuurlijk ook het individuele belang een rol speelt. Om samen naar school gaan te behouden, respectievelijk te bevorderen, moeten scholen een acceptatieplicht krijgen. Invoering van een acceptatieplicht voorkomt dat de Nederlandse politiek een lange, principiële en weinig vruchtbare discussie over artikel 23 van de Grondwet moet gaan voeren. Ik ben het met de heer Dijkstal en vele anderen eens dat dit artikel weg mag; ik ben voor onderwijs zoals in Frankrijk. Daar gaan kinderen van alle gezindten, van alle overtuigingen met elkaar naar school en wordt hun respect aangeleerd. De heer Dijkstal probeerde de discussie over dit punt acht jaar geleden te entameren; één Kamerdebat en weg was het idee. Het schiet ook nu niet op om hierover een discussie te starten. In dat licht zijn wij verplicht om binnen de Grondwet, inclusief artikel 23 – dit zal de heer Van der Vlies geruststellen – te zoeken naar mogelijkheden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Die laatste woorden waren helderder en constructiever dan wat er eerder over werd gezegd, als zou de acceptatieplicht niet een van de hoekstenen raken van artikel 23. De heer Marijnissen kan dit dus niet ontkoppelen. Dat er een probleem ligt, dat zij de heer Marijnissen toegegeven. Indien je het een doet, kun je het ander echter niet ongemoeid laten. Dat besef wil ik de heer Marijnissen aanreiken, in de hoop dat het beklijft.

De heer Marijnissen (SP):

In mijn tekst staat verderop het volgende: "Feitelijk is het zo dat islamitische en christelijk-orthodoxe scholen volledig zwarte of witte scholen zijn. Wij willen niet dat er nog meer van dergelijke eenzijdige scholen bij komen, want deze scholen leveren geen bijdrage aan gemengd onderwijs; het zijn segregatiescholen. De bestaande scholen kunnen hun onderwijs voortzetten maar zouden zich eens goed moeten beraden op de gevolgen van hun opstelling voor het door de samenleving breed gewenste integratieproces." Dat wil ik de heer Van der Vlies meegeven. In de wetgeving kennen wij het begrip "verworven rechten". Wij zijn er dan ook niet voor om die scholen op te doeken dan wel te forceren om met iets in te stemmen. Ik ben echter doodongelukkig met hoe het gaat op islamitische en protestants-christelijke orthodoxe scholen waar kinderen a priori niet worden toegelaten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dit onderwerp is niet het hoofdpunt van dit debat. Het maakt in de traditie, de geest en de letter van artikel 23 echter een wezenlijk verschil of je kiest voor overreding dan wel voor het inbouwen van een acceptatieplicht. Ik ken de discussie en erken dat wij een probleem hebben. Ik zou de heer Marijnissen echter de eerste route willen aanbevelen en de tweede krachtig ontraden.

De heer Marijnissen (SP):

In mijn betoog doe ik een concessie door de bestaande scholen ongemoeid te laten. Bij de regering dring ik erop aan om wetgeving en regels zodanig in te richten dat er geen nieuwe bij komen. Tegen de bestaande scholen zeg ik: denk erover na of u geen morele plicht hebt om een bijdrage te leveren aan het integratieproces. Binnen scholen kunnen kinderen bij elkaar worden gebracht, arm en rijk, gelovig en niet gelovig, allerlei verschillende geloven, zwart en wit. Dát is onze samenleving op dit moment en dat hoort in de scholen zichtbaar te zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het debat op dit punt is al een aantal keer uitgebreid gevoerd. Ik wil het beeld dat de heer Marijnissen neerzet, echter wel enigszins nuanceren. De scheiding tussen witte en zwarte scholen zou direct samenhangen met de identiteit. Een genuanceerder beeld is hier op zijn plaats; dat weet de heer Marijnissen zelf ook. Ik kan hem een voorbeeld geven uit de gemeente Den Haag van een voornamelijk zwarte school die uitgesproken christelijk is. Hij is zeer welkom om een keer met mij mee te gaan.

Ik bleef even haken bij de opmerking van de heer Marijnissen dat hij een acceptatieplicht wil invoeren voor nieuwe scholen zonder een debat te voeren over artikel 23. Dat is nogal lastig, want het gaat om grondrechten. Ik kan mij niet voorstellen dat de heer Marijnissen grondrechten in de toekomst buiten toepassing wil verklaren, maar op dit moment nog wel wil laten gelden. Dit is een vergelijkbare redenering als zeggen dat je preventieve censuur wilt bij bepaalde media, zonder over de vrijheid van meningsuiting te willen discussiëren. Dat kan de heer Marijnissen niet maken.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil de heer Rouvoet bijvallen op zijn eerste punt, hoewel zijn nuancering eigenlijk niet nodig was. Ik heb namelijk niet gesproken over "bijzondere scholen". Uit zeer nabij weet ik – mijn vrouw geeft al 25 jaar op zo'n school les – dat daar gewoon Turkse kinderen komen. De meeste bijzondere scholen leveren hun bijdrage, maar laten wij elkaar geen mietje noemen. Ik zal geen namen van scholen noemen, maar er zijn protestants-christelijke (orthodoxe) scholen waarop geen kinderen met een kleurtje zitten. Daar ben ik niet voor. Ik ben niet voor islamitische scholen, maar niet omdat ik islamieten het recht op een zuil ontzeg. Wie ben ik om dat te doen? Het staat immers in de wet. Ik ontraad het ze echter omdat ik het maatschappelijk onverstandig vind om een zwarte school te stichten met per definitie alleen Turkse of Marokkaanse kinderen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik denk dat het appèl van de heer Marijnissen gehoord mag worden. Daar gaat het mij niet om, maar ik spreek tegen dat het bij zwarte en witte scholen gaat om een scheiding op grond van etniciteit. Dat beeld roept de heer Marijnissen op, terwijl het bij de identiteit van scholen gaat om een toelatingsbeleid op basis van levensovertuiging en identiteit. Etniciteit kan daarmee samenhangen, maar dat hoeft niet. Ik zou willen dat wij die nuance in het debat betrachten, want anders doen wij veel scholen onrecht die hun maatschappelijke roeping wél verstaan.

De heer Marijnissen (SP):

Laat ik het nog één keer helder zeggen. Mijn positie ten aanzien van artikel 23 heb ik geformuleerd en die is helder. Ik denk dat de zuilen overleefd zijn en dat de moderne samenleving een aanpassing vraagt op dat zuilensysteem in de richting van algemeen goed onderwijs voor alle kinderen, zo veel mogelijk gezamenlijk en in onderling respect. Kinderen moet begrip worden bijgebracht voor onderlinge verschillen en achtergronden. Het is mijn overtuiging dat de samenleving en individuen in dit land daarmee zijn gebaat. Mijn politiek reële inschatting en mijn ervaring van de afgelopen jaren leren mij dat een discussie over artikel 23 op de manier zoals ik die nu voer, niet zinvol is in het perspectief van dit debat. Wij wachten dan nog dertig jaar en misschien dat het dan ooit gebeurt, terwijl er nu gehandeld moet worden. Dus roep ik het kabinet op om binnen het raamwerk van artikel 23 te kijken of er mogelijkheden zijn om bijzondere scholen hun aandeel te laten nemen in de integratie die wij allen zo graag willen. Het kabinet heeft daar ook al voorstellen voor gedaan.

De heer Verhagen (CDA):

Waarin wijkt u dan af van wat het kabinet voorstelt? Het kabinet zegt immers dat gemeenten niet vrijblijvende afspraken met scholen moeten maken. Tegelijkertijd moet men bij het stichten van nieuwe scholen meer trachten te voorkomen dat deze scholen voor 100% uit achterstandsleerlingen zullen bestaan. Ik vind deze discussie die men aan het starten is, genuanceerder en zinvoller omdat geredeneerd wordt vanuit achterstanden. Ik neem aan dat het u daar in dit debat ook om gaat.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil niet voor het onderwerp weglopen. Omdat ik mij hierover nog nooit expliciet heb uitgelaten in de Kamer en buiten de Kamer wel, vond ik het nodig om mijn positie ten aanzien van artikel 23 te formuleren. Vervolgens werd ik geïnterrumpeerd en heb ik desgevraagd een nadere toelichting gegeven. Uit de passage die ik zojuist in mijn toespraak heb voorgelezen, blijkt dat ik vind dat wij de bestaande scholen maar moeten aanvaarden. Ik ga daar nu geen rotzooi om trappen.

Volgens mij staat hier niet de vrijheid van onderwijs ter discussie, want niemand hier wil daarop inbreuk maken. Wij moeten wel vaststellen dat scholierensegregatie een groot probleem is en dat wij dat moeten oplossen. De huidige gewichtenregeling, namelijk extra geld voor leerlingen met achterstand, levert een onbedoelde bijdrage aan de segregatie. Om dit te voorkomen, stellen wij voor om scholen die erin slagen gemengd te worden, te belonen. Daarvoor moet de drempel voor achterstandsgeld worden weggenomen en stellen wij voor een plafond in te bouwen. Het wegnemen van de drempel maakt dat scholen gefinancierd worden voor elke leerling met achterstand en niet alleen voor een groep. Het inbouwen van een plafond betekent dat een school geen extra financiering voor het wegwerken van achterstanden krijgt als men niet meewerkt aan het project "samen naar school". De gewichtenregeling moet in onze optiek zijn gebaseerd op het opleidingsniveau van de ouders en de thuistaal. De bezuiniging op achterstandgelden van 100 mln euro moet natuurlijk worden teruggedraaid.

In het onderwijs moet expliciet aandacht worden besteed aan wat ons bindt. Geschiedenis en maatschappijleer dienen aandacht te schenken aan het ontstaan en bestaan van bepaalde waarden en de daaruit voortvloeiende normen. Levens- en wereldbeschouwing hoort thuis in het lespakket van het basis-, middelbaar en beroepsonderwijs. Voor zover vroegtijdige uitval van leerlingen – een van de grote problemen in het vmbo – niet te voorkomen is, stellen wij voor dat drop-outs in leerwerktrajecten worden ondergebracht. Dat is stukken effectiever dan een uitkering geven om niets te doen. Ik heb zo in den lande eens wat projecten bezocht. Ik kan u verzekeren – ik kom een beetje uit die wereld – dat die uitstekend werken, mits de leerling tijd wordt gegund, vertrouwen wordt gegeven en er sprake is van goede begeleiding. Dat is niet alleen een route voor drop-outs. Het zou voor heel veel leerlingen die problemen ondervinden in het beroepsonderwijs een goede route kunnen zijn. Ik zal niets meer zeggen over de islamitische en christelijk-orthodoxe scholen.

Mijn volgende punt is het huisvestingsbeleid. Mensen met lagere inkomens hebben weinig keuze met betrekking tot huisvesting. Dat geldt ook voor veel allochtonen. Velen belanden in wijken met lage huren en verlaten die wijk nooit meer. In veel van die wijken, die vaak worden aangeduid met de vervelende term "achterstandswijken", is sprake een opeenstapeling van problemen. Er is vaak sprake van armoede, slechte huisvesting, lage opleiding, hoge werkloosheid, uitzichtloosheid, vervuiling, vandalisme en criminaliteit. De ruimtelijke concentratie van migranten in achterstandswijken leidt tot beperkte kansen dat allochtonen en autochtonen elkaar ontmoeten en staat dus integratie van allochtonen in de Nederlandse samenleving in de weg.

De commissie Blok concludeert dat stijgende huren, herstructurering, het huursubsidiebeleid en het tegengaan van scheef wonen het aanbod van betaalbare woningen hebben verkleind en daarmee een bijdrage hebben geleverd aan de segregatie. Het volkshuisvestingsbeleid zal dus moeten worden aangepast om in de toekomst gemengd wonen tot de norm te kunnen maken. De landelijke overheid moet het initiatief hiertoe nemen. Er moet een plan van aanpak komen om segregatie op het gebied van wonen tegen te gaan.

Ik heb vijf suggesties voor zo'n plan. Ten eerste moet er meer keuzevrijheid komen voor mensen met lage inkomens door een groter aanbod van goedkopere woningen te creëren. Ten tweede moeten sloopplannen hand in hand gaan met compensatieplannen. Dat is nu niet het geval. Sloop van betaalbare woningen in herstructureringswijken moet worden gecompenseerd door bouw van betaalbare nieuwbouw, liefst in dezelfde wijk. Mijn derde suggestie is dat randgemeenten van en de regio rond de grote en middelgrote steden moeten bijdragen aan het huisvesten van mensen met een laag inkomen. Er moeten, ook op Vinex-locaties, meer betaalbare huur- en koopwoningen beschikbaar komen en de diversiteit van het woningaanbod in de grote steden dient te worden vergroot. Ten vierde moet in een aantal wijken de huur worden verlaagd om deze te openen voor mensen voor wie die buurten nu op slot zitten. In Rotterdam zijn al goede initiatieven genomen op dit terrein. Ten slotte moeten de huursubsidieregels moeten verruimd zodat de keuzevrijheid voor mensen met lagere inkomens wordt vergroot.

Omdat de omstandigheden en bevolkingsamenstelling per regio verschillend zijn, zouden corporaties en gemeenten per regio overeen moeten komen op welke manier de keuzemogelijkheden van mensen kunnen worden vergroot. Wanneer wij erin slagen om het samen wonen te bevorderen, kan dat ook een enorme bijdrage leveren aan het bestrijden van de segregatie in het onderwijs.

Ik kom nu op een punt dat zijdelings met dit onderwerp te maken heeft, maar dat wel een onderdeel is geweest van de discussie die tot nu toe is gevoerd. Ik heb het over de arbeidsmigratie. Links en rechts hoor ik de laatste tijd weer de roep klinken om nieuwe arbeidsmigranten hier naartoe te halen. De SP-fractie is daar geen voorstander van. Ik heb daar zes argumenten voor.

Wij vinden het in de eerste plaats immoreel om opgeleide mensen weg te halen uit Derdewereldlanden waardoor die landen wel de lasten van de opleiding dragen maar niet de lusten krijgen. Wij willen niet meewerken aan een braindrain. In de tweede plaats vragen wij ons af wat er gebeurt met de werklozen en WAO'ers die kunnen en willen werken. Die zullen bij massale binnenkomst van nieuwe arbeidsmigranten weer op achterstand worden gezet. In de derde plaats komen er jaarlijks meer dan 30.000 mensen naar ons land om hier te werken met een vergunning. In de vierde plaats zijn de ervaringen tot nu toe met mensen die voor een baan in de verpleging zijn geworven niet positief. Taal- en cultuurverschillen leiden tot frustratie en vroegtijdig afhaken. Dat kon men bijvoorbeeld zien bij de verpleegkundigen uit Zuid-Afrika die hier kwamen werken. Het is overigens heel begrijpelijk dat het niet goed ging.

Mijn vijfde argument is dat er soms wordt gezegd dat wij deze mensen moeten laten komen, maar dat wij hen weer terugsturen als er geen werk meer is omdat wij niet willen dat zij aanspraak kunnen maken op onze sociale zekerheid. De commissie Blok is hierover heel duidelijk en spreekt wijze woorden: "Bij toekomstige arbeidsmigratie wordt voorkomen dat er tussen werknemers verschillen ontstaan in de arbeidsvoorwaarden en dat werkgevers lasten kunnen afwentelen op de samenleving en daarmee het draagvlak voor de verzorgingsstaat aantasten." Tot slot is de vraag waarom bij dit debat voeren. De reden daarvoor is dat wij hebben vastgesteld dat er een integratieprobleem bestaat in dit land. Zou het niet van realisme getuigen om te proberen om dat probleem eerst op te lossen, in ieder geval voordat wij gaan praten over het organiseren van nieuwe arbeidsmigratie?

De heer Dittrich (D66):

Ik hoorde u zeggen dat het bij integratie een groot probleem is dat mensen geen aansluiting weten te vinden in de Nederlandse samenleving, bijvoorbeeld omdat zij geen werk hebben. Bij arbeidsmigratie gaat het per definitie om mensen die hierheen komen voor werk. Dekt uw conclusie dus wel wat u verder nog hebt gezegd?

De heer Marijnissen (SP):

Ik denk ook niet dat bij die mensen integratie het grootste probleem is, omdat zij nadrukkelijk maatschappelijk participeren door te werken. Maar als deze mensen werkloos worden, worden zij in de scenario's die ik onder ogen heb gehad, teruggestuurd. Dan is integratie voor hen veeleer een nadeel, het lijkt mij voor de continuïteit in hun bestaan niet erg zinvol. Bovendien ben ik het met de commissie-Blok eens dat je het niet zo mag regelen dat je de sociale zekerheid niet voor deze mensen openstelt als zij hier bijvoorbeeld een halfjaar gewerkt hebben, dat je voor hen geen nieuw systeem mag maken waarbij zij zich moeten "inverdienen" of waarbij zij genoegen moeten nemen met maar de helft van een uitkering. En dit staat nog los van alle andere bezwaren die ik genoemd heb, waaronder het feit dat er honderdduizenden WAO'ers zijn die dolgraag bijvoorbeeld parttime zouden willen werken, maar die gewoon niet aan de bak komen, net als werklozen en mensen in de bijstand.

De heer Dittrich (D66):

Maar u zegt wel dat voor die arbeidsmigranten het integratieprobleem niet het hoofdprobleem is.

De heer Marijnissen (SP):

Inderdaad, al weet je natuurlijk niet hoe het in elk concreet geval zal gaan. Ik ben het wel eens met degenen die zeggen dat er talloze interpretaties van integratie mogelijk zijn en dat je in zo'n geval zou moeten aangeven wat je precies bedoelt. Ik denk dat emanciperen en participeren bij integratie de sleutelwoorden zijn. En als iemand werkt, participeert hij.

De heer Nawijn (LPF):

U noemde zes gronden om arbeidsmigranten niet tot dit land toe te laten. Daar ben ik het helemaal mee eens, maar ik mis eigenlijk nog het element van de toetreding van nieuwe landen in de Europese Unie. Wat vindt u daarvan?

De heer Marijnissen (SP):

In de Europese Unie vervallen de grenzen voor het verkeer van kapitaal, goederen, diensten en personen, wat betekent dat er een heel arbeidspotentieel uit die landen bij komt. Dat zou je ook nog kunnen aanvoeren tegen het aantrekken van mensen uit de Derde Wereld, je zou ook kunnen bekijken of je geen arbeidskrachten uit landen binnen Europa kunt halen.

Voorzitter. De commissie-Blok stelt met betrekking tot de zelforganisaties, dat "een causaal verband tussen de activiteiten van zelforganisaties en de integratie van individuele personen moeilijk is aan te tonen". Het lijkt mij sowieso moeilijk om zoiets aan te tonen, maar de commissie bedoelt hier volgens mij mee dat de betekenis van zelforganisaties voor de integratie niet op voorhand vaststaat. Het is dan ook vooral om die reden dat mijn fractie de conclusie van de commissie steunt dat subsidie alleen aan die organisaties moet worden verleend indien en voor zover die subsidie besteed wordt aan concrete projecten in dienst van de emancipatie en van participatie en dus integratie in de Nederlandse samenleving.

Nederland is een multicultureel land; die vaststelling is onomstreden. De fout die lang gemaakt is, is denken dat multiculturaliteit een goed concept is voor de integratie van nieuwkomers in de bestaande en dominante cultuur. Dat bleek niet het geval. Uit alle cijfers en statistieken en uit gesprekken blijkt dat dit concept niet heeft gewerkt. Wie besluit om zich hier definitief te vestigen, heeft maar één weg die naar succes kan leiden, en dat is meedoen. Betekent dit dan dat mensen hun identiteit, hun verleden of zelfs hun geloof zouden moeten verloochenen respectievelijk opgeven? Geenszins. Je verleden en je identiteit kún je niet eens opgeven. En zaken van het persoonlijk geweten zijn er niet om onderdeel te worden van publieke afwegingen. Iets anders is het als wij het hebben over alle zaken die in de Nederlandse wet staan en die behoren tot wat wij waarden en normen, de publieke moraal noemen. Op die punten mag van iedereen – autochtoon en allochtoon – verwacht worden dat hij of zij ook op dat punt meedoet.

Het standpunt van de SP met betrekking tot de integratie van nieuwkomers is als volgt kort samen te vatten:

1. Stop de segregatie. Geen witte en zwarte wijken meer. Samen wonen is beter dan apart. Geen witte en zwarte scholen meer. Samen naar school is beter dan apart.

2. Meer aandacht voor het leren van de taal en van de waarden en normen die karakteristiek zijn voor de publieke moraal alhier. Dit geldt voor nieuwkomers én oudkomers en is niet vrijblijvend; het zou ook voor sommige autochtonen niet verkeerd zijn.

3. Investeer in zijn algemeenheid méér in het onderwijs, met name in het vmbo en de ROC's. Zorg dat er een verplichte opvang komt voor drop-outs. Draai de nieuwlichterij in het onderwijs van de afgelopen tien jaar terug, te beginnen met de basisvorming in het vmbo.

4. Pak de woningnood, de verloedering, de overlast en de criminaliteit in volkswijken keihard aan. Geen consideratie met huisjesmelkers – ik wens het gemeentebestuur van Rotterdam veel succes in zijn strijd – en ook geen consideratie met uitzendbureaus en werkgevers die illegalen in dienst hebben.

De fractie van de SP heeft er vertrouwen in dat wij, geleerd hebbend van het verleden, snel forse vooruitgang kunnen boeken. Maar dan moeten wij de desinteresse en de vrijblijvendheid achter ons laten en moeten wij aandacht voor dit thema blíjven houden en snel tot daden overgaan. Toch zal het nog heel wat jaren vergen voor we zijn waar we moeten zijn. Een verkeerd beleid van meer dan dertig jaar is niet één, twee, drie omgebogen in goede resultaten.

Mijn fractie heeft er, zoals gezegd, vertrouwen in. Waarom? Omdat de meeste mensen, autochtoon en allochtoon – wat een vreselijke woorden zijn dat trouwens; een prijs voor wie een beter woord weet – niets liever willen dan gewoon fatsoenlijk met elkaar omgaan en samen werken, samen naar school en samen wonen. Wil dat slagen, dan is er echter wel één voorwaarde, namelijk dat de overheid de juiste maatregelen neemt en de betrokkenen steun en daarmee hoop en vertrouwen geeft.

In het begin van mijn betoog vertelde ik over mijn eerste ervaringen met migranten en speciaal wat betreft de omgang van de Nederlanders met hen. Ik heb in buurten en wijken, in bedrijven en op sportclubs, op scholen en op straat gezien hoe mensen zich, al of niet beroepsmatig, keihard inzetten om iedereen in dit land een plaats te geven. Soms met zachte hand, soms door middel van een strenge terechtwijzing, maar steeds met de vastbesloten wil er iets goeds van te maken. In die mensen heb ik vertrouwen. Als wij in de toekomst bereid zijn meer naar déze mensen te luisteren, dan maken wij van Nederland een Beterland.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik moet bekennen dat bij de voorbereiding van dit debat mij meerdere malen de indruk overviel dat dit de mosterd is na een allang verorberde politieke maaltijd. Laten wij wel wezen: de commissie-Blok publiceerde haar rapport in januari; wij hebben in april het debat gehad; de contourennota van de regering is inmiddels door de Kamer behandeld en dat wil zeggen dat een Kamermeerderheid allang heeft ingestemd met de hoofdlijnen van het inburgeringsbeleid. Dit finale debat zou vóór het reces plaatsvinden, maar dat werd om politieke redenen, waar ik nu verder geen punt van zal maken, over het reces heen getild. En nu moeten wij misschien nog eens onze accenten leggen. Misschien nog belangrijker om te denken dat dit toch een mosterddebat is, is dat wij geen van allen kunnen ontkennen – ook al zullen wij allemaal onze accenten gaan leggen – dat er allang een brede politieke consensus is ontstaan over de aard van het integratieprobleem en de richting van de oplossingen, iets dat volgens mij met name tussen regering en coalitiepartijen al is afgekaart. Die brede politieke consensus zou ik hier willen omschrijven ...

De voorzitter:

De heer Dittrich wil u een vraag over het voorgaande stellen.

De heer Dittrich (D66):

Ik hoorde mevrouw Halsema zeggen dat de Kamer al over de contourennota heeft gesproken en dat eigenlijk een meerderheid het ermee eens en dergelijke. Is het niet zo dat de Kamer ook heeft gezegd dat dit heel globale lijnen zijn en dat juist de invullingen daarvan nog in de Kamer aan de orde moeten komen? Het kan dus best zo zijn dat bepaalde maatregelen niet op een meerderheid van de Kamer zullen kunnen rekenen. Suggereert mevrouw Halsema eigenlijk niet dat er geen debat meer gevoerd kan worden, terwijl dit nog wel degelijk gevoerd kan worden?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Er kan natuurlijk altijd een debat gevoerd worden. Ik heb alleen niet de indruk dat dit debat dient ter uitwerking van een algemeen overleg met specialisten over het inburgeringsbeleid; dan zou ik verkeerd geïnformeerd zijn en ook verkeerd voorbereid. Ik geloof dat zo'n debat niet de bedoeling is. Het is nu de bedoeling dat wij de hoofdlijnen behandelen. Ik stel echter vast dat dat allang is gebeurd, ook elders. De richting van het inburgeringsbeleid is vrij helder. Dat staat los van de vraag of je het met dat beleid eens bent. Dat is een ander punt.

De heer Dittrich (D66):

Het gaat mij om iets anders. U begon met te zeggen dat u eigenlijk het gevoel heeft dat dit debat mosterd na de maaltijd is. Nu begrijp ik dat u dat wilt nuanceren en dat ook u vindt dat in dit debat en in de debatten die nog komen wel degelijk de Kamer een wezenlijke invloed kan laten gelden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik hoop altijd op wezenlijke invloed van de Kamer. Ik zou u zeer willen motiveren om zo nu en dan tegen de voorstellen van uw regering te stemmen, met name tegen die op dit terrein. Dat neemt niet weg dat ik staande houd wat ik zei. Vanzelfsprekend zal het inburgeringsbeleid worden uitgewerkt, maar daartoe dient dit debat niet. Vervolgens is dan de vraag waartoe dit debat wel dient. Op een gevoel van overbodigheid van dit debat kon ik mijzelf telkens betrappen.

Daarbij komt het volgende. Wij kunnen allen vaststellen dat er al enige tijd een vrij brede politieke consensus is ontstaan over de aard van het probleem en de richting van de oplossingen. Ik neem aan dat de heer Dittrich dat met mij eens is. Die consensus wil ik omschrijven. Zij luidt volgens mij aldus.

Ten grondslag aan de mislukte integratie ligt een te lang niet onderkend cultuurconflict. Willen wij daar weer greep op krijgen dan moeten wij zo niet goedschiks dan maar kwaadschiks met repressie het tij keren. Dat is volgens mij de brede, heersende politieke consensus. Het zal u niet verbazen dat verschillende ingrediënten van die heersende politieke consensus ongemak en soms zelfs somberheid over het toekomstige integratiebeleid bij mijn fractie veroorzaken. Ik wil de verschillende ingrediënten van die politieke consensus met u behandelen.

De eerste is: de integratie is mislukt. De regering lijkt ook in haar kabinetsreactie de conclusie van de VVD-fractie, de integratie is mislukt, te delen, zij het dat zij dat cryptisch verwoordt. De commissie-Blok heeft gesteld dat de integratie geheel of gedeeltelijk is geslaagd. Mijn fractie vond en vindt dat als een van de weinige een uitermate belangwekkende en hoopgevende conclusie, te meer daar de commissie er geen misverstand over laat bestaan dat dat niet de verdienste van de overheid, de politiek en het bestuur is, maar van de mensen zelf, van de migranten die hier naar toe zijn gekomen en van de Nederlanders die hen hebben ontvangen en opgevangen.

Wat lees je nu in de kabinetsreactie? Daarin zet de regering de vaststelling van de commissie-Blok op haar kop. De regering zegt namelijk dat de betekenis van de zinsnede dat de integratie geheel of gedeeltelijk is geslaagd met zich brengt dat ten aanzien van andere grote – hoe groot blijft onduidelijk – groepen allochtonen moet worden geconcludeerd dat hun integratie nog niet geheel of geheel is geslaagd en dus is mislukt. Dat de integratie is mislukt is volgens de conclusie doorslaggevend voor het beleid van de regering.

De regering beschouwt zelf het oordeel over de feitelijke stand van de integratie als uitermate essentieel. Mijn allereerste vraag aan de premier is dan ook: is de integratie mislukt? Is dat uw oordeel na 30 jaar integratiebeleid, nadat 30 jaar lang mensen in deze samenleving inspanningen hebben geleverd om hier een bestaan op te bouwen? Is uw oordeel dat dit integratiebeleid is mislukt?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit is een debat met de regering over het rapport van de commissie-Blok. Mijn vraag aan mevrouw Halsema zou zijn of zij met deze zeer generieke vraagstelling aan het adres van het kabinet niet verschrikkelijk veel onrecht doet aan juist de genuanceerdheid van het rapport van de commissie-Blok. Daarin staat: wij schieten niet zoveel op met het geven van een generiek oordeel en met te zeggen dat het beleid wel of niet is mislukt. Waar hebben wij het dan namelijk over? Hebben wij het dan over hét beleid of over dé integratie van personen? Volgens de commissie-Blok moet je juist het effect van het beleid per terrein in aanmerking nemen. Ik ben dan ook bang dat mevrouw Halsema het werk van de commissie onrecht aandoet met het stellen van een generieke vraag. Schieten wij er iets mee op als de regering straks ja of nee zegt? Wat wil mevrouw Halsema met haar generieke vraag bereiken?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik had die vraag niet hoeven stellen als de regering de conclusie van de commissie-Blok had overgenomen. Dat had ik logisch gevonden. Een aantal partijen heeft de conclusie niet willen steunen, maar de Kamer heeft toch gezegd: het mot dan maar. Echter, de regering heeft het zelf noodzakelijk gevonden om de conclusie van de commissie-Blok opnieuw in twijfel te trekken. De regering heeft er dus belang bij om een ander beeld te schetsen van de stand van de integratie dan de commissie-Blok op basis van onderzoek heeft gedaan. Dan vind ik het niet meer dan logisch dat ik daarover vragen stel.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik gun iedereen het recht om zeer achterdochtig te zijn, maar zoekt u er niet te veel achter? Ik hoef de regering niet te verdedigen, maar ik vind het wel van belang voor de toon van dit debat. Ik heb het zo gelezen, dat de regering constateert dat de conclusie van de commissie-Blok is dat de integratie van veel allochtonen geslaagd is, maar dat tegelijkertijd de conclusie is dat niet van iedereen de integratie is geslaagd. Daar zet de regering beleid op.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zou die uitleg graag van het kabinet krijgen, maar dan zou ik ook van het kabinet wel eens iets willen horen over wat er geslaagd is.

Het moge duidelijk zijn dat wij het niet eens zijn met een zo algemene conclusie als: de integratie is mislukt. Wij zien problemen bij een aantal scherp afgebakende groepen. Ik noem een deel van de tweede generatie Turkse en Marokkaanse jongeren, die te veel voorkomt in de criminaliteitsstatistieken. Ik noem een beperkt deel van de islamitische vrouwen en een deel van de oudkomers die in een sociaal isolement verkeren. Wij zien echter ook andere ontwikkelingen. Wij zien een grote sociale en economische mobiliteit onder de tweede en derde generatie, de kinderen van de gastarbeiders van destijds. Wij zien snel stijgende opleidingsniveaus. Wij zien toenemende maatschappelijke en politieke participatie. Wij zien een toenemende bijdrage aan het culturele leven.

Wij vinden dat problemen moeten worden onderkend, aangepakt met algemene en specifieke maatregelen, maar wij vinden ook dat goede ontwikkelingen nauwkeurig dienen te worden beschreven en als voorbeeld dienen te worden gevolgd, zeker als in aanmerking wordt genomen dat dit kabinet de eigen verantwoordelijkheid van mensen centraal stelt. Op basis van de commissie-Blok mag eigenlijk wel worden gesteld dat grote maatschappelijke vooruitgang is geboekt door vele mensen zonder of met heel weinig steun en hulp. Eerlijk gezegd vind ik dat de regering zich ook zou moeten uitputten in het beschrijven van best practices, eigen initiatieven, ervaringen van de mensen om wie het gaat. Zij verdienen aandacht in de kabinetsreactie. Die aandacht mist nu geheel.

Daarmee reageer ik ook nog eens op de heer Rouvoet. Ik vind het zorgwekkend dat schijnbaar de beleidswerkelijkheid van dit kabinet in een conclusie die ik afwijzend vind, een andere is dan de in onderzoek gestaafde conclusie van de commissie-Blok. Als die conclusie afwijkt, vind ik dat zorgwekkend, want het is de grond van nieuw beleid.

Ik kom op een tweede ingrediënt van de heersende politieke consensus. Ten grondslag aan mislukte integratie ligt een niet onderkend cultuurconflict. Wij delen de opvatting dat bestaande cultuurverschillen tussen allerlei mensen in Nederland te lang niet zijn onderkend, hetgeen negatieve gevolgen heeft gehad voor de positie van vrouwen en de vrijheid van sommige jongeren, en hetgeen ook heeft geleid tot machtsconcentraties bij dikwijls de meest conservatieve delen van de allochtone gemeenschap. Tijdens het vorige debat heb ik al gezegd dat wij onze steun betreuren aan het beleid dat jarenlang is gevoerd met het behoud van eigen identiteit. Door verschillende CDA- en VVD-kabinetten is dat beleid gevoerd. Ik teken daarbij aan dat ik de vrijheid om een eigen, individuele, etnische en culturele identiteit te bezitten en te ontwikkelen cruciaal vind voor onze moderne samenleving. Beleid dat zich baseert op het behoud van die identiteiten werkt echter vaak verstarrend en is statisch. Dat leert inmiddels de ervaring.

Het niet onderkende cultuurconflict dat aanwezig was in onze samenleving, de cultuurverschillen die onze bevolking wellicht ook verdeeld hielden, is maar de helft van de gemaakte fouten in het verleden. Niet zo lang geleden heeft een aantal geëngageerde en "professionele" burgers in dit land een adres aan de regering gezonden. Het is door Forum op papier gezet. De veertig mensen die daaraan hebben meegedaan, kunnen er niet van verdacht worden dat zij allemaal GroenLinks-sympathieën hebben. De rechtsfilosoof Andreas Kinneging is een van de opstellers en die zou ik niet snel links willen noemen. In dat adres wordt gezegd dat in de cruciale jaren, de jaren zeventig en tachtig, niet is onderkend dat met de immigratie nieuwe klassenconflicten hun intrede deden. Nieuwe en grote sociaal-economische achterstanden en tegenstellingen, lage opleidingsniveaus, gebrek aan kansen en ontplooiingsmogelijkheden, zich ophopend in wijken en op scholen waar de sociaal-economische kansen van de autochtonen die er woonden niet altijd even rooskleurig waren.

Terugkijkend moet je concluderen dat er twee fouten zijn gemaakt. Er is te weinig aandacht geweest voor cultureel verschil. Dat trek ik mij aan. Maar er is ook veel te weinig aandacht geweest voor sociaal-economische achterstand, voor de grote problemen die de mensen hadden die hiernaartoe kwamen en de mensen met wie ze gingen samenleven. En dat trek ik mij niet aan. Achtereenvolgende kabinetten hebben te weinig geïnvesteerd in arbeidsmarktbeleid, opleidingen, inburgeringscursussen, menging, gemengd bouwen en discriminatiebestrijding. Ik meen dat je terugkijkend zelfs kan zeggen dat het overheidsbeleid heeft bijgedragen, dikwijls bedoeld en onbedoeld, aan verslechtering van de positie van allochtonen en autochtonen in dezelfde sociaal-economische omstandigheden.

Ik noem twee voorbeelden. De herstructurering van de economie en het verdwijnen van de arbeidsintensieve industrie in de jaren tachtig. De snel oplopende werkloosheid, vele mensen die in de WAO werden gedumpt, weinig arbeidsmarktbeleid, dat heeft ertoe geleid dat mensen die zich aan de onderkant van de arbeidsmarkt bevonden het eerst werkloos werden. De eerste correctie die daarop plaatsvond, was de wet SAMEN, een initiatief vanuit de Kamer van VVD en GroenLinks. Pardon, de heer Dittrich herinnert mij er via gebaren nu aan dat ook D66 daarbij betrokken was en daar heeft hij groot gelijk in. Vervolgens was er vanzelfsprekend de correctie van de Melkertbanen. Maar dat was natuurlijk rijkelijk laat.

Een andere overheidsmaatregel die bijgedragen heeft aan de verslechtering van de positie van de allochtonen is de verzelfstandiging van de volkshuisvesting die, aldus de commissie-Blok, de toename van sociaal-economische eenzijdige wijken heeft bevorderd. Ik zou het oordeel van het kabinet daarover graag willen vernemen. Het was destijds CDA-beleid om te besluiten dat de woningcorporaties verzelfstandigd zouden moeten worden. Terugkijkend weten wij allemaal dat dit leidde tot het meer eenzijdig worden van de woningvoorraad in de grote steden en het ontoegankelijk worden van de randgemeenten. Met andere woorden: terecht dient er meer aandacht te worden besteed aan het culturele conflict dat er in onze samenleving bestaat, maar ik heb er zorgen over dat de blinde vlek voor het sociaal-economische conflict die in de jaren tachtig heeft bestaan en die in de jaren negentig onvoldoende is gerepareerd, nu lijkt te blijven voortbestaan. Ik zegt dat met nadruk omdat wij uiteindelijk de vermindering van de sociaal-economische tegenstellingen, de sleutel vinden voor goed integratiebeleid.

Dan het derde deel van de politieke consensus die er lijkt te bestaan en waar wij ons ongemakkelijk bij voelen. Het antwoord op het voortbestaand cultuurconflict van het kabinet, gesteund door een groot deel van de politiek, is nu onder het motto "de vrijblijvendheid voorbij" repressie. Een volwassen verhouding tussen de Staat en haar burgers betekent een heldere verdeling van rechten en plichten. Tegenover burgerrechten, verblijfsrechten, sociale rechten, politieke rechten mogen plichten staan. Het niet naleven van die plichten mag worden gesanctioneerd. Dat geldt voor burgers in het algemeen, het geldt evenzeer en in dezelfde mate voor nieuwkomers en allochtonen. Kenmerkend van de nieuwe consensus, zoals ik dat ook lees in de nieuwe kabinetsreactie, is dat voor nieuwkomers, voor allochtonen plichten en sancties worden geïntroduceerd die niet gelijkelijk gepaard gaan met de toekenning van rechten. En dat vind ik zorgwekkend.

Ik noem enkele voorbeelden. Het stichten van bijzondere scholen wordt beperkt met het oog op het ontstaan van nieuwe moslimscholen. Oudkomers die niet snel genoeg inburgeren, krijgen sancties opgelegd. Dan hebben wij het over mensen die twintig tot dertig jaar in Nederland zijn; mensen die hier hebben gewerkt, een leven hebben opgebouwd en hun premies en belasting hebben betaald. Deze mensen die met respect zouden moeten worden behandeld, worden al jaren geconfronteerd met een gebrekkig aanbod aan inburgeringscursussen. Dat is er namelijk aan voorafgegaan. Er waren lange wachtlijsten en geen aanbod. Wij weten niet eens in welke mate mensen er gebruik van zouden willen maken. Het is disproportioneel en het getuigt niet van gelijkberechtiging dat zonder dat er een aanbod wordt gecreëerd – de heer Marijnissen heeft behartigenswaardige opmerkingen over dit pijnpunt gemaakt – wel sancties in het leven worden geroepen voor mensen die hier al zo lang wonen. Ik heb daar veel moeite mee.

Dat geldt ook voor de weigering van kansarmen in concentratiewijken. De inkomensgrens die nu wordt gesteld, beperkt de keuzevrijheid van mensen met lage inkomens. Niet ingeburgerde huwelijkse migranten wordt een machtiging tot voorlopig verblijf geweigerd. De remigratieregeling wordt afgeschaft. De termijn voor de afhankelijke verblijfsvergunning wordt verlengd van drie tot vijf jaar. De mogelijkheden tot het hebben van een dubbele nationaliteit worden beperkt.

Dat laatste betreft een van de weinige nieuwe voorstellen. Het is een van de vele repressieve maatregelen van dit kabinet. Mij is echter niet duidelijk welk maatschappelijk probleem hiermee opgelost wordt. De discussie over de dubbele nationaliteit is puur symbolisch. De dubbele nationaliteit wordt blijkbaar beschouwd als een graadmeter voor de verbondenheid met Nederland. Bij mijn weten is overigens nooit onderzocht of mensen met een dubbele nationaliteit minder zijn geïntegreerd en minder loyaal zijn. Mijn fractie beschouwt het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit juist als een daad van verbondenheid. Men spreekt daarmee uit erbij te willen horen. Ik snap echt niet waarom je dan gestraft moet worden.

De heer Verhagen (CDA):

Hier is wel degelijk onderzoek naar gedaan en ik kan u dat ook geven. Het aanvragen van de Nederlandse nationaliteit zou een uiting moeten zijn van verbondenheid met de Nederlandse samenleving; het kiezen voor het Nederlanderschap. In de praktijk blijkt dat men alleen maar een Nederlands paspoort aanvraagt omdat men dan geen visa voor bepaalde landen hoeft aan te vragen. Het vasthouden aan de oude nationaliteit is in feite het hinken op twee gedachten. Als men bewust kiest voor het Nederlanderschap is daar geen aanleiding toe.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil dat onderzoek graag van u hebben, want mij is dat onbekend. Ik zal niet ontkennen dat er altijd mensen zijn die om frauduleuze of opportunistische redenen een tweede nationaliteit aanvragen. De vraag is echter of dat uitgangspunt van het beleid moet zijn. Betrokkenen komen uit een ander land. Zij hebben recht op heimwee, op nostalgie en op het behoud van banden met het land van herkomst. Waarom moeten wij hen dat afnemen? Kunt u mij uitleggen dat, terwijl het kabinet voorstelt om de mogelijkheden tot dubbele nationaliteit te beperken, op de site van Buitenlandse Zaken staat dat sinds 2003 de mogelijkheden om na emigratie de Nederlandse nationaliteit te behouden, worden verruimd?

De heer Verhagen (CDA):

Omdat bij een voorgaande wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap gestreefd is naar gelijke behandeling. Eerder werd namelijk van degenen die bijvoorbeeld de Canadese of Amerikaanse nationaliteit aanvroegen, geëist dat zij hun Nederlandse nationaliteit inleverden. Deze wijziging van die wet leidde ertoe dat in een aantal gevallen een dubbele nationaliteit mogelijk werd. Daarom wordt die nadere informatie verstrekt. Als de Kamer het voorstel van het kabinet accepteert om de dubbele nationaliteit te beperken, wordt de wetgeving weer gelijkgetrokken. In het verleden is met twee maten gemeten. Als Nederlanders Canadees werden, moesten zij hun nationaliteit inleveren, terwijl een Turk die Nederlander werd, zijn Turkse nationaliteit mocht behouden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik begrijp dat u mensen hier hun dubbele nationaliteit wilt afnemen omdat u iets wilt doen aan de achterstandspositie van Nederlanders in Canada.

De heer Nawijn (LPF):

Als men kiest voor de Nederlandse nationaliteit, kiest men voor Nederland. Dat lijkt mij op zichzelf ook juist. U weet toch ook dat velen met de Nederlandse nationaliteit bewust kiezen voor de nationaliteit van het andere land, zoals de derde generatie Marokkanen. Dat is geheel iets anders.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wij leven in een nogal internationale samenleving. Het is goed mogelijk en ook niet slecht om je verbonden te voelen met meerdere landen. Ik leg een citaat van Prins Claus aan de premier voor. Hij zei ooit tegen Maxima: ik ben wereldburger, daarna ben ik Europeaan en ik ben ook nog eens Nederlander. Ik vraag de premier, maar ook de heer Nawijn, wat er mis is met die mentaliteit. Ik leg nog een citaat voor van Astrid Roemer, wat mij wat meer aanspreekt, maar de premier misschien wat minder. Zij zei: ik ben getrouwd met Suriname, Nederland is mijn minnaar, ik heb met Afrika een homofiele relatie en verder zou ik met elk land een slippertje willen maken. Ik begrijp dat best. Wij leven in een land waarvan de minister van Economische Zaken elke dag zegt dat wij over de grens moeten kijken, dat wij internationaal moeten zijn. Wat is dan het beletsel voor het hebben van meerdere nationaliteiten? Je wilt dat mensen zich verbonden voelen met Nederland. Waarom zou je het hen moeilijker maken? Afname van de dubbele nationaliteit zal er niet toe leiden dat mensen meer verbonden raken met Nederland. Het zal mensen eerder belemmeren om de Nederlandse nationaliteit aan te vragen, omdat dit automatisch het verlies van hun oude nationaliteit betekent. In plaats van dat de door u en mij beoogde integratie wordt bevorderd, vindt zij niet plaats.

De heer Nawijn (LPF):

Ik keer het om. Ik ben in de eerste plaats Nederlander, dan Europeaan en dan wereldburger. Dat maakt uit bij je keuze. U gunt de ander wel de keuze voor een dubbele nationaliteit, maar u hebt geen aandacht voor de keuze om Nederlander te zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Natuurlijk mag u die keuze maken. Misschien maak ik wel dezelfde keuze als u. Waar het echter om gaat, is dat mensen die zich eerst wereldburger voelen, daarna Europeaan en daarna Nederlander, niet verweten mag worden dat zij deloyaal zijn. Ik denk dat het goed mogelijk is om je verbonden te voelen met meerdere landen en met meerdere culturen zonder dat je deloyaal bent aan dit land.

De heer Nawijn (LPF):

Daar ben ik het fundamenteel mee oneens.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U zegt dat mensen met meerdere nationaliteiten deloyaal zijn.

De heer Dittrich (D66):

Ik steun mevrouw Halsema van harte. Zij zei dat het tegendeel bereikt kan worden in die zin dat het onmogelijk maken van een dubbele nationaliteit wellicht de integratie belemmert, omdat mensen dan geen afstand willen doen van hun oude nationaliteit en dus niet de Nederlandse nationaliteit zullen aanvragen. Ik steun die redenering. Het verbaast mij dat het CDA mevrouw Halsema hierop attaqueert, want ik kan mij de discussie hierover van jaren geleden herinneren, toen de heer Verhagen en ik een amendement hebben ingediend waarmee werd beoogd, de mogelijkheid van een dubbele nationaliteit te behouden. Ik begrijp niet waarom het CDA mevrouw Halsema hierop aanvalt. Graag een reactie van mevrouw Halsema hierop.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik gun de heer Dittrich dit gebruik van mijn eerste termijn van harte en ik geleid de vraag door naar de heer Verhagen. Ik wil wel graag een reactie van de heer Verhagen.

De voorzitter:

Die komt in zijn eigen termijn. U gaat nu door.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat vind ik ook prima.

Even essentieel als het politieke oordeel over de stand van de integratie en de bereidheid om eigen in het verleden gemaakte fouten te erkennen en te herstellen, is het beeld dat wij hebben van onze toekomstige samenleving en of wij daarover overeenstemming kunnen bereiken. Voor GroenLinks is het sleutelwoord bij die toekomstige samenleving "emancipatie". Integratie is een middel, emancipatie van mensen is wat ons betreft het doel. Wij streven naar een samenleving waarin niet je postcode, niet de plek waar je geboren bent, niet je etniciteit bepaalt wat je kansen in dit leven zijn. Wij streven naar een samenleving die sociale en economische zelfstandigheid kent van mensen, en gelijkheid van man en vrouw. Wij huldigen ook het ideaal van een non-conformistische, vrije samenleving. Zoals Rosa Luxemburg ooit zei: de vrijheid om anders te zijn is uiteindelijk de meest wezenlijke vrijheid die mensen bezitten.

Dat betekent wat mij betreft dat wij in deze samenleving wel degelijk respect moeten bewaren voor cultureel verschil en voor culturele organisaties die hun eigen identiteit willen uitdragen of beschermen. Die zelforganisaties hebben wat ons betreft recht van bestaan. Iets anders is of wij ze ook willen subsidiëren. Dan stellen wij de eis dat zij bijdragen aan de emancipatie van alle deelnemers aan die organisaties. Bij de samenleving die wij voorstaan, hoort de vrije beleving van religie. Dat betekent geen oneigenlijke beperkingen van overheidszijde en geen dwang in eigen kring.

Geëmancipeerde mensen in een vrije samenleving, de vraag is hoe je dat bereikt. Een nog belangrijkere vraag voor ons is of het integratiebeleid dat de regering voorstaat, bijdraagt aan die emancipatie en die vrije samenleving. Draagt dit integratiebeleid ook bij aan de vergroting van de solidariteit tussen mensen; allochtoon, autochtoon, rijk, arm, noem maar op?

Laat ik er eerlijk over zijn, wij hebben grote twijfels over het integratiebeleid dat de regering voorstaat. Sterker, wij beschouwen het integratiebeleid dat de regering voorstaat, op een aantal onderdelen zelfs als een sta-in-de-weg voor de integratie en de emancipatie van mensen. Ik noemde het voorbeeld van het afschaffen van de dubbele nationaliteit. Dat lijkt mij een heel helder voorbeeld. Als je deze afschaft, moedig je mensen niet aan om deel te nemen aan Nederland, maar je ontmoedigt ze.

Er zijn voor mij een aantal ontwikkelingen die bepalend zijn voor het ontstaan van die geëmancipeerde, vrije samenleving. Die wil ik nalopen. Ik doe daarbij mijn eigen voorstellen en ik kritiseer de regering op onderdelen.

Allereerst denk ik dat van groot belang is hoe de islam zich in Nederland ontwikkelt. Daarbij is ook van groot belang welke ruimte wij aan de islam gunnen. Er is grote zorg over opkomend islamfundamentalisme. Deze zorg wordt op verschillende manieren geuit. Eerlijk gezegd geeft de wijze waarop deze soms wordt geuit, mij ook weer reden tot zorg; de hardheid en het generalistische en het stigmatiserende karakter ervan. Fundamentalisme is een probleem, maar een te harde reactie, die generaliseert en de islam wegzet, kan er ook toe leiden dat veel moslims in Nederland zich gestigmatiseerd of geïsoleerd voelen en zich juist steeds sterker gaan verlaten op hun godsdienst in plaats van op de hen omringende samenleving.

Ik denk dat het noodzakelijk is dat wij allemaal erkennen dat de islam inmiddels een van de grote godsdiensten in Nederland is geworden en dat ook zal blijven, en dat de islam erbij hoort, zoals het protestantisme en het katholicisme en andere godsdiensten. Het lijkt mij goed als de minister-president deze week die uitspraak doet.

Als wij nadenken over de ontwikkeling van de islam, is het van groot belang, de feiten goed te kennen en daarmee zorgvuldig om te gaan. Op verzoek van mijn collega Azough heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de islam in Nederland. Een van de meest opvallende conclusies is tot nu toe gebagatelliseerd, namelijk dat er sprake is van secularisering. Dat wil niet zeggen dat mensen de islam volledig verlaten, maar wel dat de islam met name bij de jongere generaties dezelfde ontwikkeling doormaakt als het protestantisme en het katholicisme in de jaren zestig en zeventig. Godsdienst wordt veel meer privé. Het wordt veel minder een richtlijn voor het gedrag, er is sprake van veel meer eigen spiritualiteit en minder van een stelsel van regels waaraan je je permanent dient te houden. Dat is een belangrijke ontwikkeling voor onze samenleving. Dat geeft moslims ruimte om hun godsdienst te kunnen behouden en te ontwikkelen, zonder dat anderen bang hoeven te zijn.

Het is van belang dat de overheid die ontwikkeling steunt door in gesprek te treden met jonge moslims. Ons vroegere Kamerlid Ab Harrewijn heeft in een boekje dat kort voor zijn dood verscheen, ooit voorgesteld om een Raad voor ethiek en levensbeschouwelijke vraagstukken op te richten. Het moest een zelfstandige raad zijn die na zou denken over de ontwikkeling van godsdienst en grondrechten en over conflicten waarvan sprake zou kunnen zijn. Naar mijn mening is het nog steeds een goede gedachte, omdat je namelijk een vreedzaam forum creëert waarin een debat over godsdienst en botsende grondrechten gehouden kan worden. Ik geef dat in overweging.

Een tweede centrale ontwikkeling is de versterking van de positie van vrouwen, allochtone vrouwen in het bijzonder. Ik stip dat met nadruk aan, omdat ik het beschouw als onze dure plicht. Mijn partij is van oudsher een emancipatiebeweging. Bevrijding van vrouwen is ons altijd een lief ding waard geweest en dat moet het nu ook zijn. Het is van groot belang dat wij met name islamitische vrouwen de komende jaren kansen geven. Wij hebben daartoe een groot aantal voorstellen gedaan die dat mogelijk moeten maken. Ik noem bijvoorbeeld de inburgering van huwelijksmigranten. Wij steunen overigens in grote lijnen het inburgeringsbeleid voor de mensen die in Nederland zijn. Zoals bekend hebben wij grote moeite met de inburgering in het land van herkomst. Wij hebben iets aardigs gedaan: sanctioneer met name de mannen die het vrouwen onmogelijk maken om zich te scholen, naar buiten te gaan en zich te ontwikkelen. Ik verzoek de minister daar nog eens naar te kijken.

Bepaalde maatregelen van dit kabinet beschouwen wij als desastreus voor de emancipatie van vrouwen, zoals de verlenging van de afhankelijke verblijfsvergunning. Ik vraag mij echt af hoe je dat kunt bedenken als je de zelfstandigheid van vrouwen wilt vergroten. De fractie van de VVD maakt het zelfs zo bont dat zij de afhankelijke verblijfsvergunning tien jaar wil laten duren. Als je vecht tegen ongelijke sekseverhoudingen, tegen ongelijke verhoudingen tussen man en vrouw, dan moet je vooral vrouwen juridisch tien jaar afhankelijk van hun man maken! Dan hebben ze een poot om op te staan! Om er vijf jaar van te maken, is ook niet wijs. Ik hoor graag een reactie hierop.

Mijn fractie pleit voor een verbod op gedwongen huwelijken. Wij hebben dat al eerder gezegd, ook tegen de commissie-Blok. Ik vraag daarvoor aandacht bij de regering. Wij hebben niet de illusie dat daarmee de gedwongen huwelijken ophouden te bestaan. Het zou wel goed zijn als daarvoor een strafnorm komt. Wij stellen dit voor, juist omdat wij de vrije huwelijkskeuze zo ontzettend belangrijk vinden. Anders dan de meeste partijen hebben wij grote problemen met het aanscherpen van de toelatingsvoorwaarden voor huwelijksmigratie. Vrije partnerkeuze en gezinsleven zijn een groot goed. Als mensen hier eenmaal zijn, mogen er inburgeringsplichten worden gesteld. Daarin steunen wij het kabinet vergaand. Toelatingsvoorwaarden zijn naar onze mening oneigenlijk, omdat die betekenen dat de vrije partnerkeuze aan allerlei oneigenlijke grenzen wordt gebonden. Ik denk bijvoorbeeld aan het voorstel van de heer Dittrich om analfabete bruiden geen toegang tot Nederland meer te geven. Dat betekent dat je alleen van elkaar mag houden en met elkaar mag trouwen en je hier mag vestigen als je ook geleerd hebt, te lezen en te schrijven. Daar hebben wij moeite mee.

Vrije huwelijkskeuze betekent ook dat je een heldere norm stelt, waar die vrijheid ophoudt. Het moet zonneklaar zijn dat als er sprake is van dwang in huwelijken, als mensen onvrijwillig met elkaar moeten trouwen, dit niet kan. Ik hoor graag een reactie hierop.

De heer Nawijn (LPF):

Ik ben het eens met mevrouw Halsema dat er iets gedaan moet worden tegen gedwongen huwelijken. Ik vraag hoe zij daarop controle wil uitoefenen. Hoe wil zij dit handhaven? Welke gevolgen moet het hebben? Ik neem aan dat zij hierover heeft nagedacht.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik voorzie direct een handhavingsprobleem. Ik ben dat eens met de heer Nawijn. Er zijn overigens veel meer voorbeelden van strafnormen in onze wetten die niet altijd even gemakkelijk te handhaven zijn. Ik spreek de heer Nawijn echter aan op iets anders. Het gaat hier immers om strafwaardig gedrag. Het stellen van een norm kan effect hebben. Het kan ertoe leiden dat de betrokken jongeren kunnen zeggen het Wetboek van Strafrecht aan hun kant te hebben. Zij kunnen aan ouder, buurman of oom duidelijk maken dat het niet mag.

De heer Nawijn (LPF):

Als pas na het sluiten van het huwelijk blijkt dat het gaat om een gedwongen huwelijk, moet dan de partner in kwestie terug naar het land van herkomst?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als een partner door een gedwongen huwelijk naar Nederland is gekomen, hebben wij te maken met een slachtoffer van mensenhandel. Ik weet dat de heer Nawijn uitzetting het antwoord op alles vindt. Wij moeten er in dat geval een strafzaak van maken en wij moeten het slachtoffer beschermen.

Wie een vrije samenleving wil hebben van geëmancipeerde mensen moet de sociaal-economische gelijkheid verminderen die bestaat, voortduurt en verergert. Een probleem is de segregatie bij het wonen. Wij hebben het grote probleem van concentratiewijken in de grote steden. Ik denk dat Rotterdam het voorbeeld is van de ergste concentratiewijken. Wij vinden dat je daaraan wat moet doen. Wij vinden het goed als mensen gemengd zouden wonen. Wij vinden het goed als mensen in wijken wonen die naar etniciteit en inkomen gemêleerd zijn. De ontwikkeling van concentratiewijken en kansarmen moet echter niet gekeerd worden door mensen met lage inkomens de toegang tot wijken te weigeren. Het bestaan van concentratiewijken is immers niet het gevolg van een te veel aan keuzevrijheid, maar een te weinig aan keuzevrijheid voor deze mensen. Moeten wij die dan nog verder beperken?

De andere kant van de concentratiewijken in de steden zijn de concentratiewijken in de randgemeenten en de Vinex-locaties oftewel de wijken die onvoldoende toegankelijk zijn voor mensen met te lage inkomens. Ik vind het schokkend dat de regering heel ver wil gaan in het verlenen van steun aan de gemeente Rotterdam en in het beperken van de mogelijkheden van mensen met lage inkomens. Op het moment dat het gaat om het stellen van grenzen aan randgemeenten bij het eenzijdig bouwen voor de hogere inkomens wordt er vaag gesproken van convenanten. Men zegt het nog eens te zullen bezien. Wij hebben een concreet voorstel gedaan. Wij vinden dat 30% van de nieuwe woningbouw in Vinex-gemeenten en randgemeenten moet bestaan uit sociale woningbouw. Er moet geen maximum worden gesteld, zoals nu. Dan vult elke woningbouwcorporatie gewoon 3% in. Het moet gaan om een minimum van 30%. Dan creëer je keuzevrijheid voor al die mensen die nu in de steden wonen om ergens anders te wonen. Ook moet de huursubsidie in stand worden gehouden. Die moet zelfs gedeeltelijk verruimd worden. Scheef wonen is geen mooi verschijnsel, maar bevordert de integratie. Wie de mogelijkheden van scheef wonen vermindert, belemmert de integratie. Het kabinet maakt het scheef wonen moeilijk en dus de wijken homogener. Graag een reactie van het kabinet.

Er is veel te doen over zwarte scholen. Ook wij vinden zwarte scholen een probleem als zij etnisch homogeen zijn en bovendien een achterstandsschool zijn. Daar moet wat aan gedaan worden. Wij steunen de regering in haar besluit om de gewichtenregeling om te zetten van etniciteit naar achterstand. Dat lijkt ons verstandig. Wij zijn echter geen voorstander van centrale inschrijving en schoolwijkgrenzen. De verantwoordelijkheid van ouders en de vrijheid van ouders om hun kinderen op de school van hun keuze te mogen plaatsen zijn ons daarvoor namelijk een te groot goed. Bovendien is er het praktische argument dat concentratiescholen en concentratiewijken met elkaar te maken hebben. Beperk je de toegang tot scholen voor kinderen en hun ouders, dan zullen deze ouders verhuizen. Je lost de problemen op deze manier niet op. Je zult daarom moeten kiezen voor het bevorderen van gemengde wijken en het stimuleren van de kwaliteit van het onderwijs.

Dat laatste aspect mis ik in het integratiedebat, omdat het volgens mij de kern van dit debat zou moeten zijn. Wij moeten zorgen voor betere betaling van leraren, met name van leraren op achterstandscholen. Wij moeten zorgen voor naschoolse opvang, mogelijkheden voor het creëren van een veilig schoolklimaat en spijbelcontroleurs.

De voorzitter:

De spreektijden bij een debat over een onderzoek of een enquête zijn in beginsel vrij, maar dat betekent daarentegen ook weer niet dat u zich absoluut niet aan de door u zelf opgegeven spreektijd hoeft te houden. Ik wil u dan ook vragen af te ronden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. U heeft groot gelijk.

Mijn fractie is geen voorstander van het aantasten van artikel 23. Dat neemt niet weg dat wij het een probleem vinden dat er steeds vaker aan voorbij lijkt te worden gegaan dat dit artikel de vrijheid van ouders regelt om een school te kiezen. Het is namelijk veel te veel de vrijheid van scholen geworden om ouders te kunnen weigeren. Dit is de reden dat mijn fractie voor een acceptatieplicht heeft gepleit. Dat heeft overigens ook de commissie-Blok gedaan, zij het in ietwat verhullende termen.

Het is van groot belang dat de werkeloosheid vermindert. Dit kabinet doet daar echter verdomd weinig aan! Ik wijs op het afschaffen van de SPAK en de Melkertbanen, het ontbreken van arbeidsmarktbeleid en de vermindering van de inkomenszekerheid. Maatregelen die cruciaal zijn voor het versterken van de integratie en het verbeteren van de emancipatie van mensen, worden eigenlijk ondermijnd. Er wordt wel vraag gecreëerd, maar geen aanbod. De regering wil het percentage werkende allochtonen van 49 naar 54 brengen. Kan de regering aangeven hoe zij dat denkt te doen? Ik vraag dat, omdat zij nog geen enkele maatregel hiervoor heeft voorgesteld.

Ik begrijp de weerstand van de Kamer tegen voortzetting van de wet SAMEN niet. Deze wet is namelijk een van de weinige middelen van de overheid om werkgevers te ondersteunen bij het in dienst nemen van allochtonen. Schijnbaar heerst er in de Kamer een sentiment tegen de wet SAMEN dat zo sterk is dat niemand het nodig vindt om te beargumenteren waarom deze wet niet voortgezet zou kunnen worden. Ik hoop dat een van de tegenstanders van deze wet dat alsnog wil doen, want het is volgens mijn fractie een belangrijk instrument in de strijd tegen discriminatie.

De regering wil meer prioriteit geven aan de opsporing en vervolging van discriminatie. Kan de regering hierop dieper ingaan? Ik vraag dat, omdat het voor een open en toegankelijke samenleving van groot belang is dat mensen niet worden gediscrimineerd. Mensen mogen niet worden geweigerd op de arbeidsmarkt en in discotheken. Verder moet onderlinge discriminatie natuurlijk ook worden voorkomen. De overheid moet daar heel actief werk van maken. Mijn partij heeft onlangs een postercampagne gelanceerd om discriminatie te bestrijden. Ik bied u die graag aan, want wij zouden er geen enkel bezwaar tegen hebben als de overheid die campagne overneemt en zorgt voor een riante verspreiding van deze posters.

Voorzitter. Er lijkt in brede kring consensus over te bestaan dat de integratie is mislukt als gevolg van een cultureel conflict en dat repressie de remedie is. Wij herkennen ons hierin niet en daarom hebben wij grote twijfels over de effectiviteit van het integratiebeleid. Mijn fractie vindt dan ook dat de Kamer de vinger aan de pols moet houden om te voorkomen dat wij over dertig jaar weer een commissie-Blok in het leven moeten roepen. Ik stel daarom voor om aan het einde van deze kabinetsperiode te evalueren wat er is geworden van het beleid van de regering. Mocht dan onverhoopt blijken dat het niet goed is gegaan, dan kan het volgende kabinet daar iets aan doen.

Dit debat vindt eigenlijk te laat plaats. Mijn fractie heeft er van het begin af aan voor gepleit dat de fractievoorzitters de leiding nemen in het integratiedebat, omdat zij over dit onderwerp tijdens de campagne zo vaak hun mond hebben geroerd. Helaas is dat niet gebeurd. Nu debatteren wij laat. Ik zou graag zien dat ik de komende jaren niet geconfronteerd wordt met voortgaande verdeeldheid in partijen en tegen elkaar opbiedende parlementariërs, maar met fractievoorzitters die de leiding nemen in integratiebeleid waarvoor zij ook de volle verantwoordelijkheid dragen. Er komt een commissie Integratiebeleid in de Kamer. Ik heb al eerder gezegd dat ik het goed zou vinden als fractievoorzitters daar zitting in zouden nemen en ik herhaal dat voorstel hier.

Voorzitter: Cornielje

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Als er ergens gesproken kan worden van schuivende panelen, dan wel op het terrein van het integratiebeleid. De commissie-Blok beschrijft het, het kabinet beaamt het: wij zijn van het welzijnsbeleid via het minderhedenbeleid terecht gekomen bij het integratiebeleid. De verschuiving in het maatschappelijke en politieke debat gaat verder dan deze wijziging van accent en benaming van het beleid. De sfeer waarin, de toon waarop en het klimaat waarin wij spreken over zaken als immigratie en integratie is wezenlijk veranderd. Het is nog niet zo lang geleden dat het debat werd overheerst door een meer idealistisch en optimistisch spreken over de multiculturele samenleving. Dat hing samen met de dominante politieke opvattingen: een ideologisch multiculturalisme dat ook sterke cultuurrelativistische trekken had. Culturele diversiteit en pluraliteit waren niet alleen feitelijkheden, maar tevens nastrevenswaardige idealen op zichzelf. Toenmalig minister van Justitie Hirsch Ballin wilde, ook vanuit die benadering, zelfs toe naar een pluriform rechtssysteem. De meer problematische kanten die er natuurlijk toen ook al waren, bleven vaak onderbelicht.

Het gevolg was te veel vrijblijvendheid in het beleid en een brede neiging om de reële problemen die met de komst van groepen allochtone nieuwkomers in ons land samenhingen, te ontkennen of in ieder geval te bagatelliseren. Wie vragen stelde rond het absorptievermogen van de Nederlandse samenleving of het waagde te spreken over het evenwicht tussen rechten en plichten, de zorgwekkende cijfers met betrekking tot het aandeel van allochtone minderheden in de criminaliteit of de noodzaak tot het aanvaarden van bepaalde kernwaarden van de Nederlandse rechtsorde en de beperkingen die dus vanuit die rechtsorde zouden moeten worden gesteld aan de beleving van de eigen identiteit van de nieuwe medelanders, kon op veel weerstand en bestrijding rekenen. Daarmee begaf je je buiten de algemeen aanvaarde grenzen van het debat. Verwijten van stigmatisering en het inspelen op onderbuikgevoelens waren al gauw je deel.

Ik herinner mij dat ik tien jaar geleden sprak op een partijcongres over het thema "vreemdelingen voor elkaar" en daar kritiek uitoefende op de heersende ideologie van het multiculturalisme. Dat was toen niet erg politiek correct. Nu staat het met zoveel woorden in het kabinetsstandpunt dat wij vandaag bespreken, en wordt het ook breed gedragen in politiek en samenleving. Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie deze klimaatverandering als zodanig positief waardeert: een evenwichtiger benadering, oog voor schaduwzijden en problematische aspecten van onze multi-etnische samenleving, verplichtend in plaats van vrijblijvend en – zoals het kabinet terecht schrijft – zonder het multiculturalisme als normatief ideaal te beschouwen. Het klinkt ons vandaag de dag misschien meer dan vroeger als tamelijk vanzelfsprekend in de oren, maar toch gaat het hier om een betrekkelijk nieuw geluid. Ik herinner mij nog de storm van protest die CDA-lijsttrekker Balkenende over zich heen kreeg toen hij het waagde een opinieartikel met deze strekking te publiceren.

Veel van de uitgangspunten van het kabinet worden dus door mijn fractie gedeeld. Tegelijkertijd wil ik een kanttekening plaatsen. Wij moeten ervoor oppassen door te schieten naar de andere kant. Een zakelijke, nuchtere benadering met oog voor de problemen is prima. Sterker nog: dit is noodzakelijk. Er is echter geen noodzaak om alles wat met integratie samenhangt, te problematiseren. Ik proef dat wel een beetje bij het kabinet dat nu tegenover het normatieve ideaal van het multiculturalisme, het centrale sociale probleem van de integratie plaatst. De vraag is of dat nodig is en of dat ons als zodanig verder helpt. Het kabinet mag dan aan het einde van de reactie zeggen niet te streven naar polarisatie of afwijzing van minderheden – ik neem dat direct aan en val het kabinet daarin bij – maar toch kunnen wij er niet omheen dat de discussie momenteel met scherpte wordt gevoerd en in ieder geval zo wordt gevoeld. Dat geeft wel degelijk aanleiding tot zorg omdat het ook kan leiden tot een gevoel van onheuse bejegening. Met andere woorden: uitgangspunten als "integratie is geen assimilatie", "integratie is wederzijds" en "de noodzaak van het voorkomen van wantrouwen" zijn goed en worden door mijn fractie onderstreept. Het komt echter zeker ook aan op de uitwerking in de praktijk en de toonhoogte van het debat. Ook in zakelijkheid kan men doorschieten en daar moeten wij voor blijven waken.

Ik wil nog een kanttekening plaatsen. Ik ontkom af en toe niet aan de indruk dat achter bepaalde maatregelen op het terrein van het integratiebeleid niet primair bevordering van integratie het motief is, maar veeleer beheersing van de immigratie. Ik denk daarbij aan de maatregelen op het terrein van huwelijksmigratie, ook al is daar veel over te zeggen. Dergelijke verzwegen doelen van het integratiebeleid dragen niet bij aan een zuiver en evenwichtig debat. Zij kunnen mogelijk wel leiden tot ongerustheid en onzekerheid bij degenen over wie het gaat.

Er is in het debat geen behoefte aan taboes, maar ook niet aan onnodig zware en grote woorden. De tekortkomingen binnen het integratiebeleid moeten worden benoemd, maar het helpt niet als politieke leiders lukraak roepen dat het integratiebeleid is mislukt. Ik heb er geen behoefte aan om het debat met de commissie-Blok op dit punt over te doen. Ik vind echter de manier waarop door sommigen aan de haal werd gegaan met dit eigen onderzoek van de Kamer, zelfs voor dat het rapport publiek was gemaakt, een schoolbeeld van onnodige en ook weinig behulpzame polarisatie van een complex vraagstuk.

Mijn fractie voelt zich in dat opzicht meer thuis bij de benadering van de commissie-Blok, ondanks de kritische opmerkingen die wij over het rapport en de aanbevelingen hadden. De commissie heeft ten aanzien van de hoofdvraag benadrukt dat het bij de beoordeling van het integratiebeleid van de afgelopen decennia van groot belang is om heel precies te zijn bij het aanwijzen van de terreinen en de effecten van het beleid op die verschillende terreinen zonder tot categorische oordelen te komen over de vraag of zaken zijn mislukt of niet.

Er is een opmerking van dezelfde strekking te maken over de manier waarop de laatste jaren over de rol van religie wordt gesproken. Ik signaleer steeds meer de neiging om niet alleen naar de reële problematische aspecten van een ons vreemde religie te kijken, maar om gemakshalve de islam als zodanig te problematiseren. De zorg over uitwassen die samenhangen met het islamitische geloof zijn natuurlijk reëel. Daarin past geen naïviteit. Die zijn wij voorbij. Wij moeten ervoor oppassen dat het debat over integratie in zijn geheel wordt overschaduwd door uitingen van fundamentalistisch extremisme en dreigend terrorisme en het debat daarover. Dat helpt ons niet verder en het dient zeker de integratie zelf niet.

Ik vind het riskant dat niet iedereen de verleiding kan weerstaan om vanuit eigen opvattingen over de rol van religie in het publieke leven vergaand in te grijpen in de grondrechten en vrijheden van anderen. Soms valt er zelfs een seculier-humanistische zendingsdrang te bespeuren om religie als zodanig te bestrijden. Juist dezer dagen hebben wij daar weer een voorbeeld van gezien dat in de media wordt beschreven als een provocatie en een kruistocht tegen de islam. Hierachter kunnen goede intenties zitten, zoals verzet tegen geweld tegen vrouwen, maar volgens mij dient dit soort acties de integratie en het debat daarover niet echt.

Een van onze kritiekpunten ten aanzien van het rapport van de commissie-Blok was dat er nauwelijks oog was voor de factor cultuur en religie in het proces van integratie. Mevrouw Huizinga-Heringa heeft namens de ChristenUnie-fractie dat in het debat met de commissie uitvoerig ter sprake gebracht. Wij zijn ervan overtuigd dat de integratie echt onmogelijk zal blijken te zijn als de betekenis van cultuur, religie en levensovertuiging voor de identiteit van mensen en derhalve ook voor hun positie in een samenleving, zeker als dat een nieuwe samenleving is, wordt miskend.

Ik ben het eens met de stelling van het kabinet dat integratie geen assimilatie is. Dat betekent dat wij moeten accepteren dat er grenzen zijn aan wat wij onder de noemer van gedeeld burgerschap kunnen afdwingen. Dat impliceert het aanvaarden van een eigen identiteit van mensen die onder meer is bepaald door cultuur en religie. Zelfs als het om kernwaarden van de Nederlandse samenleving gaat, zijn er – of wij dat nu leuk vinden of niet – grenzen aan de mogelijkheden om mensen, autochtoon of allochtoon, tot conformiteit aan die kernwaarden te brengen. De grenzen van die mogelijkheden vallen samen met de grenzen van het publieke domein.

Ik vind de commissie-Blok op dit punt zeer zorgvuldig. Ik citeer een passage: "De waarden en normen zoals die in de wet zijn verankerd, worden door eenieder in acht genomen. In het publieke domein dient de wet zondermeer te worden gerespecteerd. In het private domein is er ruimte voor differentiatie en eigen interpretatie zolang dat niet in strijd is met de wet. Naast de waarden en normen die in de wet zijn verankerd, zijn er ook ongeschreven regels die het functioneren in de samenleving makkelijker maken en daarom van belang zijn voor nieuwkomers om zich op te oriënteren." Een uitstekende benadering. Een consequentie is wel dat wij de vrijheid om in eigen kring naar eigen cultureel-religieuze maatstaven te leven respecteren, ook als dat tegen onze waarden ingaat. Als wij dit als samenleving niet kunnen opbrengen en als wij grondrechten van nieuwkomers als hinderlijk ervaren bij het realiseren van ons idee van een goede samenleving, lopen wij het risico dat wij op de lange termijn grondrechten aantasten en dat wij ons schuldig maken aan eenzelfde type onverdraagzaamheid, om niet te zeggen fundamentalisme, als wat wij op andere fronten zeggen te willen bestrijden.

Ik ben ermee ingenomen dat het kabinet zich in zijn standpunt van de beperkingen in dit opzicht bewust blijkt te zijn. Het zegt dat het over onderwerpen die op het terrein van de persoonlijke vrijheid liggen, maar die wel een relatie hebben met wat in onze samenleving als kernwaarden wordt aangeduid, in discussie – ik zou zelf liever zeggen: in gesprek – wil gaan met in dit geval de moslimgemeenschap. Dit lijkt mij inderdaad de juiste benadering: helderheid over de wet, de wetten als "muren van de samenleving", zoals het zo mooi wordt genoemd, en daarbinnen is er ruimte om met elkaar in gesprek te komen over wat wij belangrijk vinden, maar daarbij zijn de mogelijkheden van de overheid om in het private domein dingen af te dwingen beperkt. Ik onderstreep dit.

Wel geldt natuurlijk voor nieuwkomers net zo goed als voor autochtone Nederlanders dat de vrijheid die in de grondrechten aan iedereen toekomt, behoort te worden beleefd en genoten binnen de grenzen die onze rechtsorde eraan stelt. Daar doet ook het principe dat integratie een proces van twee kanten is, niets aan af. Integratie is geen totale aanpassing, geen assimilatie, van de nieuwkomer aan "de Nederlander", zo die al zou bestaan, maar wel een inpassing van de medelander met zijn eigen cultureel-religieuze identiteit in de Nederlandse rechtsorde. Je durft het bijna niet meer hardop te zeggen, maar in die zin is wat mij betreft de slogan "integratie met behoud van identiteit" nog altijd wel actueel. Het kan ook eigenlijk niet anders, je kunt niemand met regelgeving afnemen wat wezenlijk is voor zijn persoonlijkheid. Je kunt wel grenzen stellen aan de uiting daarvan, in ieder geval in het publieke domein.

Waartoe leidt dit uitgangspunt? Ik zal niet proberen om een uitputtende opsomming te geven, ik noem willekeurig een aantal punten. Tegen vrouwenbesnijdenis moet hard worden opgetreden, stevig en consequent. Antisemitisme, ook allochtoon antisemitisme, mag niet worden getolereerd. Daarnaast is ten aanzien van kleding en andere religieuze uitingen terughoudendheid op haar plaats, maar er kunnen functionele gronden zijn om beperkingen te stellen aan de individuele vrijheid. Het kabinet heeft een aparte nota hierover aan de Kamer voorgelegd en wij kunnen hierover volop in debat.

Overigens is het wel goed om te bedenken dat godsdienstvrijheid niet alleen ziet op de vrijheid voor een groep, maar eerst en vooral op een individuele vrijheid. De paradox van de rechtsstaat is dat de mogelijkheden van de overheid om bijvoorbeeld uit emancipatoir oogpunt in te grijpen in de privé-sfeer om de individuele keuzevrijheid van bijvoorbeeld vrouwen te bevorderen beperkt zijn. Zulke nobele doelstellingen stuiten vroeg of laat op de grenzen die de rechtsstaat aan ons handelen stelt.

Na deze wat meer beschouwende inleiding, die ik essentieel vind voor mijn bijdrage aan dit debat omdat er over een heleboel meer concrete punten al uitvoerig is gesproken in het debat met de commissie-Blok en in het kader van andere trajecten, zoals de nieuwe Wet op de inburgering en de aanpak van de illegaliteit, kom ik toch op een aantal meer concrete onderwerpen. Onze woordvoerder, mevrouw Huizinga, heeft bij verschillende gelegenheden klip en klaar gemaakt wat het standpunt van de ChristenUnie is; ik zal dit niet nogmaals doen. Bovendien heeft de fractie van de ChristenUnie net als de meeste andere fracties in het debat met de commissie-Blok al een eigen notitie met een aantal gedachten, opvattingen en voorstellen op het terrein van integratie gepresenteerd. Aangezien dat debat vooral in het teken stond van de bevindingen en aanbevelingen van deze commissie, lijkt het mij goed om op een enkel punt onze ideeën en voorstellen nog voor het voetlicht te brengen.

Het was een zeer bewuste keuze om onze notitie de titel "Kiezen voor Nederland" te geven. Deze titel hangt nauw samen met de visie van de ChristenUnie op integreren. Het gaat om medeburgerschap en om kansen om zich te ontplooien voor degene die kiest voor een toekomst in Nederland. Dit laatste is cruciaal; integreren begint met wezenlijk kiezen voor je nieuwe land. Het is een voorwaarde voor verwezenlijking van een groot aantal andere met integratie verbonden zaken, zoals werkgelegenheid, sociale integratie enz., al is het niet voldoende. Vandaar ook ons voorstel om bij naturalisatie via een loyaliteitsverklaring het moment te markeren waarop de aspirant-Nederlander duidelijk maakt, zich ook innerlijk te willen verbinden met het land waarin hij zijn nieuwe toekomst ziet.

Dit sluit ook wat ons betreft – zo zeg ik mede in de richting van mevrouw Halsema, die daar ook over gesproken heeft – een zekere mate van blijvende verbondenheid met het land van herkomst vanzelfsprekend niet uit. Dat zou ook niet kunnen, maar het geeft wel uitdrukking aan de innerlijke keuze en het commitment om de toekomst niet dáár maar híer te zoeken. Mevrouw Huizinga heeft in het debat met de commissie er de vinger bij gelegd dat hier een les ligt in het kader van de eerdere immigratiebewegingen van vóór 1970: waar sprake was van een dubbele loyaliteit, gaf de integratie ook veelal problemen. Een voorbeeld dat toen ook besproken is in het debat, is dat van de Molukkers. Dit, terwijl een meer besliste keuze voor Nederland als nieuw vaderland een succesvolle integratie vergemakkelijkte. Immers, het is geen garantie, maar het vergemakkelijkt het wel. Dit dan zonder dat er sprake was van een totaal verlies van eigen taal, cultuur en religie. Denk aan de joden en grote groepen van de Indische Nederlanders. Ik vraag de bewindslieden hoe zij vanuit de uitgangspunten van het kabinet – integratie is meedoen – en ook vanuit de voorstellen van het kabinet om tot een meer ceremoniële vormgeving van de naturalisatie te komen, aan kijken tegen zo'n loyaliteitsverklaring als door ons is voorgesteld.

Vanuit dezelfde gedachtegang – er is zonet al even bij interruptie over gesproken – is het dat de fractie van de ChristenUnie, net als het kabinet, pleit voor het tegengaan van dubbele nationaliteit. Ik heb eigenlijk niet veel toe te voegen aan wat daarover zojuist gewisseld is – daarom maakte ik die opmerking zo-even in de richting van mevrouw Halsema – namelijk als het erom gaat of dit per definitie betekent dat je deloyaal moet zijn aan en afstand moet nemen van het land van herkomst. Daarvan kan ook geen sprake zijn, maar wat dat betreft hoef ik niet te herhalen wat ik zojuist over de loyaliteitsverklaring heb gezegd.

Voorzitter. Ik kom bij het thema criminaliteit. Men kan er niet omheen dat een belangrijk deel van de moeite rond het actuele integratievraagstuk direct dan wel indirect ook te maken heeft met de hinder die de bevolking ondervindt van overlastgevend en crimineel gedrag. Daarbij moet – in elk geval in de waarneming, maar ook méér dan dat: zie de cijfers – een groot deel van die overlast en dat criminele gedrag op het conto worden geschreven van allochtonen. Niet alleen de overlast of kleinere vormen van criminaliteit vormen een probleem. De parlementaire commissie opsporingsmethoden, de commissie-Van Traa, deed in 1996 op basis van haar bevindingen al de aanbeveling om hoge prioriteit te geven aan het verminderen van de betrokkenheid van gemeenschappen, etnische gemeenschappen, bij de georganiseerde criminaliteit. Het is goed dat het kabinet hier oog voor heeft. Dit in tegenstelling tot de commissie-Blok; dit punt hebben wij ook als kritiekpunt ingebracht tijdens het debat met de commissie. Het is jammer dat de commissie-Blok dit goeddeels heeft laten liggen.

De maatregelen van het kabinet liggen vooral op algemeen niveau. Op zichzelf is dat begrijpelijk en ook goed, want de wet is voor iedereen gelijk. Wel is het belangrijk dat wij ons realiseren dat bevolkingsgroepen waarbinnen veel crimineel gedraag voorkomt, daar zelf vaak de meeste last van hebben. Het is dus in het belang van de allochtone groeperingen zelf om de criminaliteitsbestrijding te versterken. Vanuit dit belang is er ook vaak een reële voedingsbodem om hieraan mee te werken. Dit zal ook een aanknopingspunt voor beleid moeten zijn: medewerking krijgen vanuit de risicogroepen zelf. Ik roep het kabinet op om daar voortvarend vorm aan te geven.

Er is één uitzondering te onderkennen op de onwenselijkheid om allochtone criminelen op een andere wijze tegemoet te treden dan autochtone criminelen. Een punt waar ik zelf buitengewoon terughoudend in zou willen zijn. De Vreemdelingenwet biedt de mogelijkheid om bij zwaardere veroordelingen wegens een misdrijf waarop drie jaar of méér staat, verlenging van verblijfsvergunningen te weigeren of tijdelijke verblijfsvergunningen in te trekken. Ik heb de indruk dat dit niet of niet consequent wordt gedaan. Ik vraag of daar van de kant van het kabinet iets over gezegd kan worden. Ik heb de indruk dat het daarbij nog wel schort aan communicatie tussen politie en justitie enerzijds en bijvoorbeeld de IND anderzijds. Aangezien die mogelijkheden in de Vreemdelingenwet zijn opgenomen, zou ik erop willen aandringen om van de intrekkingsgronden of weigeringsgronden een consequenter gebruik te maken. Ik krijg graag een reactie van de kant van het kabinet.

Voorzitter: Weisglas

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Over het thema onderwijs kan en wil ik betrekkelijk kort zijn. Daarover is bij verschillende gelegenheden, door zowel de woordvoerders integratie, als de woordvoerders onderwijs, al uitvoerig gesproken. Ik heb er, na de interrupties die ik noodzakelijk vond bij het betoog van collega Marijnissen op het punt van zwarte en witte scholen, niet zoveel behoefte aan om alle misverstanden en ongenuanceerde voorstellingen van zaken rond bijvoorbeeld het probleem van zwarte scholen en de relatie met de vrijheid van onderwijs hier op te rakelen. Ik denk dat daar op dit moment al genoeg over gezegd is.

Ik licht er wel één punt even uit, omdat de commissie-Blok dit naar ons oordeel had laten liggen, terwijl het mijns inziens wel een belangrijk punt is in deze discussie. Daarom vraag ik er maar aandacht voor, ook bij het kabinet. Is het niet zo dat wij ook de mogelijkheid onder ogen moeten zien dat er een positieve relatie is? Er wordt mij te veel de nadruk op de negatieve relatie gelegd. Er is mijns inziens ook een positieve relatie tussen het op levensbeschouwelijke of religieuze denkbeelden gebaseerd onderwijs en de integratie van nieuwkomers. Ik zou het waarderen als hierop van de kant van het kabinet kon worden gereageerd. Kennelijk is dit een open vraag. De commissie-Blok stelt zelf dat de invloed op integratie van zwarte en islamitische scholen nauwelijks is onderzocht. Wat is de houding van het kabinet op dit punt?

Voorzitter. Tegen deze achtergrond is mijn fractie buitengewoon terughoudend ten aanzien van voorstellen met betrekking tot niet vrijblijvende afspraken tussen gemeenten en scholen. Ons standpunt is reeds bij verschillende debatten gebleken. Ik weet nog steeds niet waaraan ik bij die voorstellen moet denken. Verder stellen wij ons terughoudend op ten aanzien van regelingen als de 80%-grens voor achterstandsleerlingen. Uiteraard zullen wij bij de desbetreffende debatten op deze punten terugkomen, maar ik hecht eraan nu het volgende te zeggen. Als beoogd wordt om via dit soort regelingen of voorstellen de stichting van scholen op islamitische grondslag tegen te gaan, wil de ChristenUnie op de bres staan voor de vrijheid van onderwijs voor iedereen. Grondrechten gelden namelijk voor iedereen en dus ook voor mensen met een islamitische achtergrond als zij op grond van hun overtuiging onderwijs op school willen laten aansluiten bij de opvoeding thuis. Het gaat niet aan om hier de problematische kanten die daaraan vast kunnen zitten – wij hebben een debat gehad over de bevindingen van de Onderwijsraad, dat ga ik niet herhalen – eruit te lichten bij opmerkingen over het islamitisch onderwijs en om dat vervolgens als een probleem te beschouwen. Door sluipende of rechtstreekse aanpassing van de grondrechten zou men iets aan die problemen kunnen doen. Het gaat echter niet aan om het genot van grondrechten voor één specifieke bevolkingsgroep uit te sluiten of te beknotten. Dat wil ik in dit debat gezegd hebben.

Wat het onderwijs betreft stip ik tot slot aan dat wij zorgen hebben vanwege de korting op het budget voor onderwijsachterstandenbeleid. De eigen verantwoordelijkheid is voor het kabinet een centraal begrip bij de behandeling van een heleboel onderwerpen. Dat wil niet zeggen dat als eigen verantwoordelijkheid bij de realisering van inburgering wel mogelijk is faciliteiten op andere terreinen zomaar kunnen worden afgeschaft of op het budget daarvoor kan worden gekort. Er wordt wel gesproken over nieuwe mogelijkheden, maar er zit een forse bezuiniging aan te komen en die vinden wij niet verstandig.

Voorzitter. Over het onderwerp werkgelegenheid wil ik kort zijn, ook omdat het kabinet hierover betrekkelijk kort is geweest. Bij dit onderwerp focust het kabinet vrijwel geheel op het algemene arbeidsmarktbeleid: werk boven inkomen, een nieuwe ABW etc. Op zichzelf is dit prima. Ook wij zitten niet te wachten op specifiek beleid voor de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid. Wel constateer ik met voorgaande sprekers dat maatregelen waar allochtonen baat bij hebben, worden ingekrompen of verdwijnen. Ik noem de SPAK en de gesubsidieerde arbeid. Op die manier dreigen wij net als bij het onderwijsachterstandenbeleid het paard achter de wagen te spannen.

Voorzitter. Een laatste onderwerp waarbij ik kort wil stilstaan betreft het thema van de imamopleiding. Er wordt al lang gesproken over de wenselijkheid van een Nederlandse imamopleiding. Die wenselijkheid wordt thans nader onderbouwd met te wijzen op de behoefte bij justitiële inrichtingen en het leger. Er is behoefte aan geestelijken met kwaliteit van vooral moslimsignatuur. Het gaat natuurlijk om de vraag: wat nu als door de moslims zelf geen initiatieven worden ontplooid en men genoegen blijft nemen met buitenlandse imams? De commissie-De Ruiter stelt dat wij niet zozeer initiatieven van de moslims zelf moeten verwachten. Er is daar geen draagvlak, hun wereld is verdeeld en heterogeen. Het kabinet kondigt aan nu zelf actief te zullen optreden. Letterlijk zegt het kabinet concrete stappen te zullen nemen om tot een Nederlandse imamopleiding te komen. Ik begrijp de afweging, maar ik wil wel gezegd hebben dat ik dit een gevaarlijke ontwikkeling vind, zeker als er op de een of andere wijze een meer inhoudelijke bemoeienis met het onderwijs zal zijn. Vanouds bewaart de overheid grote afstand tot alles wat direct met religie, de eredienst en dergelijke heeft te maken. Concrete eigen initiatieven van de kant van de overheid om tot een Nederlandse imamopleiding te komen bergen wat mij betreft de nodige risico's in zich. Wat wij niet willen is het nemen van stappen in de richting van een minister voor godsdienstzaken, zoals men die elders heeft. Prof. James Kennedy constateerde in een opinieartikel dat van het aanstellen van zo'n minister toch al iets dreigt. Minister Verdonk zou toch al trekken krijgen van een minister voor godsdienstzaken. Zij doet namelijk uitspraken naar aanleiding van het rapport Moslims in Nederland. Ik zeg het niet als een verwijt, maar ik vind het wel een punt om te overdenken. Wij moeten nagaan wat de houding moet zijn van het kabinet en parlement, de politiek, ten aanzien van direct aan religie en aan de beleving van religie gerelateerde zaken. Je moet je dan afvragen wat wij precies moeten vinden van de uitspraken van een minister die met enige vreugde naar aanleiding van het rapport Moslims in Nederland constateringen doet en met waardeoordelen komt over een seculariserende en zich moderniserende islam. Daar zit een risico aan vast dat de overheid zich te veel mengt in ontwikkelingen binnen de religie zelf. Dat zie ik zich ook aftekenen bij de imamopleiding.

De toelating van buitenlandse imams gaat langs de gebruikelijke maatstaf van prioriteitgenietend aanbod. Het valt echter op dat die maatstaf bij andere, bijvoorbeeld christelijke, voorgangers veel strenger lijkt te worden toegepast. Ik vind het een punt om hier neer te leggen. Het komt voor dat Eritrese koptische priesters werkelijk niet kunnen worden toegelaten, terwijl evident is dat dergelijk aanbod in Nederland niet aanwezig is. Hoe kan dat? Wil de minister waarborgen dat hier geen willekeur, geen ongericht voorkeursbeleid wordt gevoerd?

De heer Nawijn (LPF):

Er is toch een motie in de Kamer aangenomen om hier een imamopleiding op te zetten? Ik was daar zelf niet zo voor, maar die motie ligt er wel.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik begrijp de relevantie van deze vraag niet voor mijn betoog. Ik heb mij namelijk gericht tegen wat het kabinet schrijft over concrete stappen die het wil ondernemen om tot een imamopleiding te komen. Dat sluit niet uit dat er een motie van de Kamer ligt over hetzelfde onderwerp. Feitelijk zijn wij het eens.

Ik rond af. Mevrouw Halsema zei dat dit debat eigenlijk mosterd na de maaltijd is. Ik ben dat niet met haar eens. Ik vind het dé gelegenheid om de grote lijnen van het integratiebeleid, het maatschappelijke en politieke debat en de verschuivingen daarin, en de perspectieven van het integratiedebat te bespreken, zonder dat wij in dit debat elk afzonderlijk onderdeel tot in detail hoeven te behandelen en tot op het bot hoeven af te kluiven. Natuurlijk, veel is al gezegd in eerdere debatten over inburgering, zwarte wijken, zwarte scholen, enz. Zonder twijfel zal over al die thema's nog dikwijls gesproken worden, en dat is maar goed ook. De problemen zijn namelijk niet verholpen; er is nog veel te doen. Alleen het kabinetsstandpunt al geeft aanleiding om het debat te blijven voeren. Of dat fractievoorzitters moeten zijn of specialisten binnen de fracties, vind ik een zaak van minder belang.

Het is goed om bij een rapport van een Tweede-Kamercommissie, dat evaluerend terugkijkt op zo'n 30 jaar beleid waarin regering en parlement, diverse kabinetten en de Kamer in wisselende samenstelling steeds hun verantwoordelijkheid hebben willen nemen, maatregelen hebben getroffen, misschien spijt hebben gehad van maatregelen, niet alleen met de commissie, maar ook met het kabinet de balans op te maken. Dit lijkt mij daar een uitstekende gelegenheid voor.

In het debat met de commissie hebben wij onze dank al uitgesproken aan het adres van de commissie-Blok. Het past om ook in dit debat dank aan de commissie te betuigen voor het geleverde werk en de aanbevelingen, waardoor dit debat mogelijk is gemaakt.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Het maakt niet uit hoe lang wij in de Tweede Kamer al met dit onderwerp bezig zijn, maar wij zijn er niet klaar mee en wij zullen er voorlopig ook niet klaar mee zijn. Het is wat mij betreft ook zeker geen mosterd na de maaltijd. Ik illustreer dat aan de hand van een drietal krantenberichten van het laatste jaar.

Ik begin met de Volkskrant van 11 oktober 2003. In een artikel over de kenniseconomie wordt verslag gedaan van een voorval in Tilburg. Een briljante Amerikaanse econoom, de beste van zijn jaar op de wereldberoemde universiteit van Harvard, mocht heel recent in Tilburg niet aan een postdoctorale opleiding beginnen, omdat er volgens het Tilburgse arbeidsbureau genoeg werkloze economen in Tilburg zijn. De Amerikaan moest thuis blijven.

Een ander krantenbericht is van 26 juni 2004. De Volkskrant publiceerde de uitkomst van een enquête over hoe autochtone Nederlanders denken over de islam. De eerste vraag leek enorm goed nieuws te bieden. Met de stelling "ik vind het goed dat Nederlandse kinderen in aanraking komen met veel verschillende culturen" was wel 68% van de Nederlanders het eens. Met de stelling "ik zou zelf graag meer contact hebben met allochtonen" was echter nog maar 20% het eens.

Het derde voorbeeld dat ik wil noemen, is eveneens afkomstig uit de Volkskrant, in dit geval van 20 augustus 2004. Dat gaat over Mia Audina, de prachtige kleine badmintonster die zilver won voor Nederland op de Olympische Spelen. Een van de eerste uitspraken die zij deed toen er een microfoon bij haar in de buurt kwam nadat zij de zilveren medaille had gewonnen, was: "Buitenlanders zijn niet alleen maar slecht." In de rest van het artikel wordt met haar verder gepraat en spreekt zij over schuldgevoelens. Ze had een Nederlands paspoort gekregen. Dat was al voor de vorige Olympische Spelen het geval. Ze was er toen niet in geslaagd om een medaille te winnen. Eigenlijk was ze bang dat de Nederlandse samenleving haar dat zou verwijten: wel een paspoort van ons gekregen, maar geen medaille gewonnen. Nu probeerde zij het beter te doen, maar had zij geen goud gewonnen doch slechts zilver. Het tweede citaat uit het krantenartikel is: "Ik hoop dat de mensen mij waarderen omdat ik Nederlandse ben." Vervolgens wordt er in het artikel verder met haar gepraat. Ze liep met een Nederlandse vlag in de badmintonzaal en haar werd gevraagd of zij dat ook gedaan zou hebben met de Indonesische vlag als die in de buurt was geweest. Daarop antwoordde zei met ja. Zij zei daarbij letterlijk: "Deze medaille is ook van Indonesië." Wat mij bijblijft van het verhaal van Mia Audina is dat, wanneer ik kijk naar de manier waarop geheel Nederland haar in de harten gesloten heeft de afgelopen weken, mijns inziens niemand zich afgevraagd heeft of zij wellicht ook nog tegelijkertijd een Indonesisch paspoort heeft.

Het zijn drie voorbeelden van discussies die spelen tot en met de dag van vandaag over loyaliteit, identiteit, nationaliteit, integratie, participatie en emancipatie. Dat doen we omdat de commissie-Blok heeft teruggekeken op 30 jaar integratiebeleid in Nederland. Zij heeft geconcludeerd dat vaak ondanks dat beleid het overgrote deel van de groep allochtonen, migranten geheel of gedeeltelijk geslaagd is in hun integratie in Nederland. Dat is een conclusie die wij vanaf het moment dat het rapport verscheen, onderschreven hebben en die wij ook hier weer zullen verdedigen. De commissie-Blok heeft in dat opzicht goed werk gedaan. Zij heeft een enorme hoeveelheid feiten boven tafel gebracht waar wij allemaal ons voordeel mee kunnen blijven doen, ook de komende jaren. Daar bedank ik die commissie nogmaals voor.

In onze reactie van de eerste dag op de bevindingen van de commissie-Blok hebben wij nog iets gezegd en ook dat wil ik hier herhalen. En dat is dat de Partij van de Arbeid verantwoordelijkheid neemt voor haar betrokkenheid bij dat integratiebeleid van de afgelopen 30 jaar. Dat betekent dat wij die verantwoordelijkheid nemen voor zowel de momenten dat het goed ging, de successen, als de momenten dat het minder goed ging, de tekortkomingen en de mislukkingen. Wij doen dat natuurlijk niet alleen omdat wij weten dat wij niet de enigen waren die verantwoordelijk waren voor dat integratiebeleid. Het integratiebeleid in Nederland werd breed gedragen in de Nederlandse politiek in de afgelopen 30 jaar en was echt niet alleen maar het speeltje van links Nederland. De werkgevers met hun lobby's in de Nederlandse politiek waren daar actief bij betrokken en waren er ook zeer verantwoordelijk voor. De hoogste ambtenaar op het ministerie van Binnenlandse Zaken was in de jaren tachtig ook betrokken bij de Minderhedennota, zo heb ik mij laten vertellen. Hij is hier vandaag als fractievoorzitter van de VVD aanwezig. Wie de Handelingen naleest van de Kamerdebatten in de jaren tachtig over de Minderhedennota ziet daarin dat alle partijen posities innemen waar zij vandaag in mindere of meerdere mate afstand van nemen. Kortom, wij waren er allemaal bij en wij hebben zo ongeveer allemaal ook onze verantwoordelijkheid daarvoor te nemen.

De heer Van Aartsen (VVD):

De heer Bos zal zich ook herinneren het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de commissie-Blok en prof. Van der Zwan waarin hij ook het nodige heeft gemeld over datgene wat de ambtelijke top van Binnenlandse Zaken vond over het integratiebeleid in de periode 1992-1994. Ik hoop dat de heer Bos dat ook in zijn beschouwingen wil betrekken.

De heer Bos (PvdA):

Daar ben ik niet mee bekend. Ik nodig u dan ook uit om dat naar voren te brengen in uw bijdrage. Ik heb overigens wel goede nota genomen van de inbreng van de VVD-fractie tijdens het debat over de Minderhedennota. Die hield onder meer in een actief pleidooi voor het bevorderen van allochtonenzelforganisaties. Dit om de zaak weer even in het juiste perspectief te zien.

Voorzitter. In de volle breedte die ik zojuist beschreef – zeker ook voor de rol die de PvdA daarbij speelde – neem ik ook verantwoordelijkheid voor het feit dat taboes in het integratiedebat de effectiviteit van het integratiebeleid veel te lang in de weg hebben gezeten. Het is best te begrijpen dat er angst was om problemen van falende integratie op de politieke agenda te zetten omdat daar politieke munt uit geslagen kon worden door mensen met heel andere en soms zelfs xenofobe agenda's, maar angst loont niet. Te lang werden problemen niet onderkend. Te laat werd ingezien hoe het aan de kaak stellen van falende integratie juist in het belang kon zijn van een succesvolle integratie van nieuwkomers. Te vaak blies ook de PvdA in dat orkest haar deuntje mee. Ik hoop dat er één ding is dat wij allemaal geleerd hebben van het integratiebeleid van de afgelopen dertig jaar, van het onderzoek van de commissie-Blok en van de politieke revolutie van 2002 en dat is dat er nooit meer taboes mogen zijn. Taboes houden de mensen dom. Taboes houden goede oplossingen tegen. Taboes zijn niet in het belang van de mensen om wie het gaat en taboes zijn ook niet eerlijk.

Toch dreigt er op dit moment een levensgroot nieuw taboe in het integratiedebat. Als dat beklijft, zijn de gevolgen net zo funest als van al die oude taboes die wij net hebben opgeruimd. Deze keer komt het taboe niet van links Nederland, maar van rechts Nederland.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Ik ken de heer Bos als een meer accurate man dan hij zich nu voordoet. Ik reken de SP tot de linkse partijen. Ik meen dat enige nuance nodig is wanneer de heer Bos het over "links" heeft. Er was in de jaren tachtig op dit punt een groot verschil in opvatting tussen de PvdA en GroenLinks aan de ene kant en de SP aan de andere kant.

De heer Bos (PvdA):

Zeker.

De heer Marijnissen (SP):

Zeg dat dan ook!

De heer Bos (PvdA):

Geen enkel misverstand, met alle waardering voor de rol die uw partij de afgelopen jaren in dit debat heeft gespeeld, neem ik verantwoordelijkheid voor wat de PvdA de afgelopen jaren gezegd, gedaan en gedacht heeft. Ik reken mijn partij wel tot links Nederland en ik neem aan dat u dat ons niet kwalijk neemt.

Het integratiedebat in Nederland is defensief en van angst en terugvechten doordrenkt. Toch zou het wel zo eerlijk zijn als wij het debat van deze week ook gebruiken om een aantal waarheden over Nederland te benoemen en daarmee Nederlandse kiezers eerlijk te confronteren. Nederland wordt nooit meer wat het was. Nederland zal nooit blijven wat het nu is. De vermenging van etniciteit en cultuur zal doorgaan. Wij trouwen, wij planten ons voort en wij krijgen steeds meer bloed uit steeds meer verschillende landen en culturen in onze families. Ondertussen blijven wij proberen om de hybride wereld te vangen in autochtonen en allochtonen. Wij klampen ons vast aan discussies met een hoog symboolgehalte over meerdere paspoorten. De realiteit zal zijn dat steeds meer mensen verschillende loyaliteiten hebben. Dit is niet alleen realiteit van migranten, maar bijvoorbeeld ook van hoogopgeleide autochtone kenniswerkers.

In 2004 kent Nederland ruimt 3 miljoen allochtonen. In 2050 zullen er bijna 6 miljoen allochtonen zijn. Vandaag de dag is bijna 0,25% van de rechtenstudenten allochtoon. Over een paar jaar zijn dit onze rechters, onze advocaten en onze officieren van justitie. In de grote steden is 68% van de leerlingen die een beroepsopleiding volgen allochtoon. Dit zijn straks onze monteurs, onze banketbakkers, onze loodgieters en onze ziekenverzorgers. In de Schilderswijk is 90% van de inwoners allochtoon. In de Kolenkit in Amsterdam is dit bijna 80%. Vandaag moeten wij ons ook afvragen wat onze boodschap voor hen is. Wat hebben wij hen te vertellen? Willen wij hen van ons vervreemden of duidelijk maken dat zij de toekomst van Nederland vormen? Er zijn 500 moskeeën en gebedshuizen in Nederland. Nieuwe kerken worden nauwelijks meer gebouwd, maar nieuwe moskeeën wel. Dat is het Nederland waarin wij leven. Kerkenbouw anno 2004 is moskeeënbouw. Gaan wij dat bevechten of nemen wij dat als uitgangspunt van ons politiek denken en handelen?

Grenzen zullen vroeg of laat opengaan voor Polen en andere Oost-Europeanen. Wij zullen in de toekomst weer mensen van buiten Nederland nodig hebben om hier werk te doen. Mensen zullen ons land in- en uitreizen en hier voor kortere of langere tijd werkzaam zijn, net zoals wij onszelf steeds minder van grenzen aan zullen trekken. De grote vraag is of wij daar eerlijk in durven zijn en dit ook aan onze burgers en kiezers vertellen of dat wij weer verstoppertje gaan spelen. Nemen wij deze feiten als uitgangspunt voor ons politiek handelen en denken of doen wij alsof het allemaal nog tegen te houden en te bevechten is? Hoe gaat onze samenleving er uitzien? Durven wij dat met z'n allen uit te dragen?

Wat zou het mooi zijn als ik ongelijk had, toen ik zei dat rechts de drager dreigt te worden van dit soort nieuwe taboes in het integratiedebat. Wat zou het mooi zijn als ik ongelijk had en Jozias van Aartsen hier vandaag zou verdedigen dat ook wat hem betreft de islam een blijvende en zichtbare plaats in de Nederlandse samenleving heeft, dat arbeidsmigratie onvermijdelijk is, dat de Polen niet zijn tegen te houden, dat de diversiteit in de Nederlandse samenleving alleen maar verder toe zal nemen. Wat zou het mooi zijn als ook Maxime Verhagen vandaag uit zou dragen dat de vrijheid van godsdienst in Nederland betekent dat moskeeën gebouwd moeten kunnen worden en dat de bouw ervan niet, zoals door zijn partijgenoot in Ede, vooral tegengewerkt moet worden. Ik denk dat dat evenwicht zou brengen in de boodschap richting allochtonen en vooral ook de moslims onder hen; een boodschap die nu vooral beperkend, straffend en angstig is, ook in de ogen van hen voor wie die boodschap eigenlijk niet is bedoeld, namelijk de grote groep van succesvol geïntegreerde allochtonen, waar Blok het over had. Daarin schuilt wel een groot gevaar. Ik zeg dit niet uit de behoefte om politiek correct te zijn. Integendeel, ik zeg het vooral omdat ik zo graag wil dat het debat dat wij met elkaar voeren, ook vandaag, niet alleen maar tot spektakel leidt, maar ook effect heeft. Dat het vooral ook leidt tot een versnelling van de veel te vaak, veel te moeizaam verlopende integratie, want daar is het wat mij betreft om te doen. Ik wil een pleidooi houden voor een integratiedebat dat vooral effectief is, maar dan moeten er wel echt een paar dingen anders.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb even nagedacht over de getallen die u noemt en de inhoud van uw pleidooi. U hebt gezegd dat Nederland nu 3 miljoen allochtonen kent en in 2050 6 miljoen. U hebt nog meer van dat soort aantallen genoemd. Bent u dan eigenlijk niet bezig met het debat over vijfenveertig jaar nog steeds langs de grenzen van autochtoon en allochtoon te voeren? Is het in uw opsomming niet eerlijk om te zeggen dat over vijfenveertig jaar gesproken wordt over Nederlanders, misschien met grootouders uit een ander land of iets dergelijks? Dan hebben wij het over een andere problematiek dan over de integratie van nu. Dat hoort toch ook bij dat verhaal?

De heer Bos (PvdA):

Dat hoort daarbij. U komt dat nog tegen in mijn verhaal, maar ik zou haast willen opbiechten dat ik een oprechte poging heb ondernomen om de woorden "autochtoon" en "allochtoon" geheel uit mijn verhaal te weren, maar dat lukt maar moeizaam. Dat kan aan mij of aan de complexiteit van de materie liggen, maar bepaalde begrippen zijn kennelijk nog steeds nodig om de werkelijkheid op een of andere manier voor iedereen inzichtelijk te beschrijven. Ik ben het eens met uw stelling dat wat wij in de Nederlandse samenleving zien gebeuren, betekent dat die begrippen over tien, twintig, dertig, veertig jaar nog inhoudslozer zullen zijn dan zij voor velen nu al zijn.

Voorzitter. Wat ons betreft, moet een aantal zaken in het integratiedebat echt anders. Wij moeten ons realiseren wie onze bondgenoten zijn bij het effectief maken van het integratiedebat. Wij zouden onze bondgenoten moeten koesteren. Mag de politiek ook eens, bijvoorbeeld vandaag, gehoord worden over al die mensen waar de commissie-Blok van heeft laten zien dat het ze goed gaat. Ik kan mij voorstellen dat veel allochtonen en migranten in de debatten van deze week zo graag eens waardering zouden krijgen voor de wijze waarop zij zich al jarenlang in de Nederlandse samenleving hebben opgesteld. Ik wil dat in ieder geval doen. Al twee jaar gaat het debat vooral over de groepen waar het mis mee gaat. Gisteren heeft het CDA weer een groep gevonden waar de knoet over moet, de allochtonen die hun kind naar een school in het land van herkomst sturen. Die kinderen mogen dan, geloof ik, niet meer terug komen naar Nederland. Wij weten nog niet eens om hoeveel mensen het gaat en of de groep groeit, maar de repressieve aanpak ligt alweer klaar. Moeten wij ons niet eerst op de grote groepen en de grote problemen richten voordat wij kijken naar de kleine groepen en de kleine problemen?

De heer Verhagen (CDA):

In hoeverre levert het volgen van een middelbareschoolopleiding in het land van herkomst een bijdrage aan de integratie?

De heer Bos (PvdA):

Dat is niet mijn kritiek op uw positie. Mijn kritiek is, en uw voorstel van gisteren is daar een voorbeeld van, dat de neiging bestaat om met disproportionele maatregelen de zeer kleine problemen aan te pakken en dat er te weinig wordt gedaan aan de echt grote maatschappelijke problemen, terwijl dat zoden aan de dijk zet. In voorgaande betogen, ook van de heer Marijnissen en mevrouw Halsema, zijn veel voorbeelden genoemd op het gebied van wonen, werken en onderwijs.

De heer Verhagen (CDA):

Zoiets als uw eerdere voorstel om analfabeten de toegang tot Nederland te weigeren.

De heer Bos (PvdA):

Ik denk dat dit wel degelijk zoden aan de dijk zet, maar daarover kunnen wij van mening verschillen.

De heer Verhagen (CDA):

Dat is niet de knoet erover? Dat is niet beperkend? Dat is niet de zwaksten niet helpen, maar ...? Dat is echt de grote bijdrage aan integratie die u wilt leveren?

De heer Bos (PvdA):

Ja, dat is een buitengewoon zware maatregel, waar heel lang over nagedacht is, en die wij acceptabel vinden, omdat het hier gaat om een niet onaanzienlijke groep van huwelijksmigranten. Daar wijzen de cijfers op. Als wij de cijfers bekijken van het aantal huwelijksmigranten dat Nederland binnenkomt en dat niet gealfabetiseerd is in de taal van het land van oorsprong, moeten wij constateren dat dit nog altijd een grote groep is in de Turkse en de Marokkaanse gemeenschap. Als je praat met mensen in Nederland die betrokken zijn bij het inburgeren van deze mensen, op ROC's en dergelijke, zeggen zij dat een van de grootste barrières om hun inburgering tot een succes te maken, is dat die mensen hier komen zonder dat zij kunnen lezen en schrijven. Op grond van die gedachtegang hebben wij gezegd: als je wilt zorgen dat die mensen een kans van slagen hebben in de Nederlandse samenleving, is het wellicht verstandig om van hen te vragen om in eigen land te alfabetiseren, voordat men hier komt. Ik dacht de afgelopen dagen van de heer Dittrich iets vergelijkbaar gehoord te hebben.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Helaas lijkt de steun hiervoor toe te nemen. Begrijp ik het goed dat de heer Bos zegt dat de zwaarte van de repressie tegen het individu voor de PvdA afhankelijk is van de grootte van de groep waarvan men deel uitmaakt?

De heer Bos (PvdA):

Nee, maar ik zeg dat je bij het afwegen van maatregelen die je neemt, bijvoorbeeld eisen die je aan mensen stelt, mede overwegingen van proportionaliteit hanteert. Dat betekent dat je zwaardere maatregelen hanteert, naarmate je vindt dat een maatschappelijk probleem zwaarder, erger en groter in omvang is. Je probeert dat allemaal in proportie te houden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik weet hoe dit idee in het recht werkt. Als iemand iets verkeerds doet, zet je daar een proportionele straf tegenover. Maar u doet iets anders. U zegt dat je harder mag ingrijpen tegenover een individu, als hij deel uitmaakt van een grotere groep, dus u maakt een individu verantwoordelijk voor het falen of voor het probleem van de hele groep. Er zijn meer analfabeten, dus mogen wij een individuele analfabeet weigeren. Dat vind ik nogal discutabel.

De heer Bos (PvdA):

Nee, ik beschouw het als een buitengewoon groot probleem, ook voor het betrokken individu, als hij of zij naar Nederland komt, zonder een reële kans op slagen in het proces van inburgering. Onze gesprekken met mensen die professioneel en anderszins bij dat proces betrokken zijn, leiden ons tot de conclusie dat het punt of het betrokken individu wel of niet is gealfabetiseerd in de eigen taal, een van de belangrijke punten is die bijdragen tot of het wel of niet gaat lukken. Het gaat mij er niet om of het individu onderdeel is van een groep, maar dat het voor dat individu zelf van kolossaal belang is om te zorgen dat hij daartoe geëquipeerd is, als hij hier aankomt, en wij willen dat deze persoon een reële kans van slagen heeft.

De heer Verhagen (CDA):

Hangt het niet meer samen met het feit dat de heer Bos enige tijd geleden dit voorstel deed, toen hij dacht dat hardere maatregelen en een veeleisender beleid bon ton was? Hij denkt nu dat het leuker is om wat softere verhalen te houden en komt nu met andere voorstellen.

De heer Bos (PvdA):

Nu raak ik echt gefascineerd. Nu moet u echt uitleggen wat hier allemaal onder ligt.

De heer Verhagen (CDA):

Enige tijd geleden deed u allerlei voorstellen en zei u ook dat het integratiebeleid op een aantal terreinen veel te soft is geweest en dat er meer beperkingen moesten komen, onder andere het voorstel om te weigeren dat analfabeten het land binnenkomen. Nu hebt u het idee dat er een tendens is dat wij weer wat rustiger moeten worden. Daarom komt u niet met voorstellen, maar kiest u een heel andere toon in dit debat dan u enige maanden geleden deed.

De heer Bos (PvdA):

Nee, ik denk dat de Partij van de Arbeid kiest voor maatregelen die betrekkelijk hard zijn, als je deze vergelijkt met waar wij in het verleden mee bezig waren. Ik denk dat het juist daarom van het grootste belang is dat wij proberen om een toon in het debat te hanteren die zuiver en evenwichtig is. Dat verhaal is dat wij de vrijblijvendheid in het integratiedebat voorbij zijn. Die vrijblijvendheid speelt niet alleen bij de migrant, maar minstens zozeer bij schoolbesturen, woningbouwcorporaties en werkgevers. Dat is een keihard verhaal voor alle betrokkenen. Omdat ik wil dat het verhaal effectief is, is de toon van belang waarop ik mensen probeer te overtuigen van dat verhaal.

Voorzitter. Wij moeten onze bondgenoten koesteren. Ik ben ervan overtuigd dat de grootste groep die als bondgenoot zou kunnen functioneren in het proces van integratie, de groep is van wie de commissie-Blok heeft geconstateerd dat voor hen de integratie geslaagd is. De vraag die wij ons moeten stellen, is of wij de bijdrage wel goed genoeg benutten die zij kunnen leveren aan het doen welslagen van de integratie. Zij zijn meer dan wie ook cruciaal voor het doen slagen van integratie en integratiebeleid. Velen van hen voelen zich in toenemende mate vervreemden van onze samenleving. Ik denk daarbij aan een paar uitspraken van Mia Audina. Deze mensen zijn nodig om radicale tendensen die zich ook in hun achterban of gemeenschap kunnen aftekenen, te matigen. Zij zijn nodig, omdat zij beide werelden begrijpen, omdat zij bruggen kunnen bouwen en omdat zij ingeburgerd zijn. Zij zijn nodig, maar in toenemende mate ontbreekt bij hen het gevoel dat zij nodig zijn. Dat komt door de zeer algemene manier waarop over allochtonen en moslims gesproken wordt, de manier waarop het inburgeringsbeleid van dit kabinet bij voorbaat elke allochtoon problematiseert en op een inburgeringscursus stuurt, door de manier waarop over hun imam/moskee gesproken wordt. Wij dreigen daarmee onze belangrijkste bondgenoten te verspelen. Ik zou willen zeggen: laten wij hen koesteren en geen twijfel laten ontstaan over hun plaats in de Nederlandse samenleving door de manier waarop wij het integratiedebat voeren.

Het is van belang dat wij alles in proportie blijven zien. Grote problemen moeten wij groot aanpakken en kleine problemen klein. Wij moeten niet ieder probleemgeval met een nieuwe wet of een nieuwe norm te lijf gaan. Wij moeten niet alles wat wij mis zien gaan en waarbij allochtonen betrokken zijn meteen weer zien als een voorbeeld van falende integratie.

Ik heb mij dezer dagen wel eens afgevraagd hoe wij tegen het volgende zouden aankijken. Stel dat in een van onze grote steden een Marokkaanse familie leeft die door de hele buurt gezien wordt als volstrekt asociaal en continu ruzie maakt met de bovenburen. De vader loopt zwaaiend met een samoeraizwaard over straat. Uiteindelijk wordt na een fikse burenruzie die bovenverdieping in de fik gestoken. Ik durf te wedden dat iets dergelijks alle kranten en journaals zou halen. De VVD-fractie zou meteen Kamervragen stellen, het gezin zou geschetst worden als een symbool van falende integratie. Gabriël van de Brink zou voor het NOS-journaal mogen pleiten voor een beschavingsoffensief en Herman Philipse zou in de NRC schrijven dat op deze manier omgaan met conflicten heel gewoon is in tribale culturen.

De werkelijkheid is natuurlijk dat het in dit geval om een blank gezin gaat en dat wij hen kennen als de Tokkies en zij zodanig amusant geacht worden dat zij een eigen tv-serie bij RTL4 hebben en een huis krijgen van Emiel Ratelband ... Ik wil daarmee zeggen dat niet alles wat fout gaat in deze samenleving, niet overal waar een gebrek aan beschaving blijkt, niet overal waar naar onze mening sprake is van een opvoedingstekort te maken heeft met falende integratie.

Een ander punt in het debat over de effectiviteit van de integratie betreft de Grondwet. Ik pleit ervoor dat eenieder vandaag duidelijkheid geeft over de manier waarop hij of zij tegenover de Grondwet en de grondrechten staat. Met name de heren Van Aartsen en Verhagen nodig ik daartoe uit. Hoe moet ik het verklaren dat het CDA en de VVD, naar mijn mening terecht, pleiten voor een centrale plaats voor de Grondwet in het debat over normen en waarden en dat wij aan nieuwkomers proberen duidelijk te maken hoe wij hier met elkaar omgaan, terwijl tegelijkertijd voorstellen gedaan worden die strijdig zijn met de Grondwet? VVD-Kamerlid Ayaan Hirsi Ali gaf dat zelf toe, toen zij voorstelde dat sollicitanten met een moslimachtergrond nadrukkelijker gescreend moesten worden op allerlei criteria dan andere sollicitanten. Zij zei zelf dat dit voorstel spanning vertoonde met de Grondwet. Minister Donner zei hetzelfde toen de CDA-fractie een motie ondertekende waarin stond dat in alle moskeeën van Nederland onderzoek gedaan moest worden naar de mogelijke aanwezigheid van allerlei subversieve activiteiten. Dergelijke voorstellen zijn strijdig met grondrechten die in de Grondwet zijn vastgesteld. Het zou fijn zijn als wij in dit debat duidelijkheid konden krijgen over de vraag hoe belangrijk wij de Grondwet en de grondrechten vinden. Wie de Grondwet centraal stelt, moet geen voorstellen doen die daarmee strijdig zijn. Of vinden wij dat die moet worden aangepast? Zelf wil ik die duidelijkheid wel geven. Ik zal niet beweren dat de Grondwet nooit gewijzigd mag worden. Ik beweer dat juist ook in processen van integratie gelijke behandeling enorm belangrijk is. In het debat over integratie van nieuwkomers in onze samenleving neemt de Grondwet vanzelfsprekend een centrale plaats in. Het is voor onze samenleving van essentieel belang dat alle inwoners van ons land de daarin neergelegde grondrechten begrijpen en respecteren. Daarbij gaat het in wezen steeds om de vrijheid van de burger. Daarin ligt ook de grote kracht van onze samenleving: de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van godsdienst. Het biedt de burgers ruimte om zonder bemoeienis van de overheid hun overtuiging te beleven en uit te dragen. Grondrechten gaan ook over de gelijkheid van de burgers voor de overheid. Discriminatie van mensen is in ons land niet toegestaan. Zie daar de twee componenten van ons stelsel van grondrechten. Zij beschermen de burger tegen een te grote bemoeienis van de overheid. Zij zorgen er wel voor dat de overheid dat doet zonder aanziens des persoons.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het kan toeval zijn dat in de opsomming van grondrechten de vrijheid van onderwijs ontbreekt. Ik wil juist daarover een vraag stellen. Ik begrijp het als de heer Bos andere fracties oproept om geen voorstellen te doen of te steunen die spanning met de Grondwet opleveren. Het is vervolgens goed om uit de mond van de heer Bos te horen hoe die aankijkt tegen voorstellen rondom acceptatieplicht in relatie tot het integratiebeleid.

De heer Bos (PvdA):

Voor de goede orde, ik begon dit verhaal met te zeggen: Ik beweer niet dat de Grondwet nooit gewijzigd mag worden, maar wel dat gelijke behandeling essentieel is. Vervolgens kom ik terecht bij een antwoord op de vraag van de heer Rouvoet.

Grondrechten vinden hun natuurlijke grenzen waar de rechten van anderen worden aangetast. Dat zijn grenzen die door wetten en door rechters bewaakt worden. Die zijn er niet om rechten van burgers in te perken maar om die veilig te stellen. Als het om vrijheid en gelijkheid gaat, is de Grondwet niet een dwangbevel voor assimilatie of een keurslijf voor uniformiteit, maar een garantie voor diversiteit en pluriformiteit. Ik vind het verbijsterend om uit de gelederen van de VVD pleidooien te moeten horen voor afschaffing of het buiten werking stellen van grondrechten. Wie dat doet, neemt de logica van de fundamentalistische islamieten over. Juist zij zijn het immers die menen dat het probleem van de westerse samenleving gelegen is in de burgerlijke vrijheden. De liberale Jihad en de fundamentalistische Jihad zijn verrassend gelijk gericht. Beide problematiseren onze burgerlijke vrijheden. Beide menen dat de ware moslim een fundamentalistische moslim is. Ik heb dus ook met beide een probleem.

Betekent dit dat ik geen enkele verandering van grondrechten of de Grondwet op zijn plaats vindt? Nee, vrijheid en gelijkheid zijn geen rustig bezit. Zij zijn niet alleen een recht, maar ook een opdracht. Zij worden dagelijks op de proef gesteld en moeten voortdurend worden onderhouden. De overheid speelt een heel belangrijke rol om de beleving van grondwettelijke waarden voor alle burgers mogelijk te maken. Dat geldt zeker in tijden waarin zich in de samenleving grote aantallen nieuwkomers uit andere culturen vestigen die met de beleving van onze grondwettelijke waarden niet vertrouwd zijn, andere talen spreken, andere godsdiensten belijden en door hun komst grote veranderingen in onze samenleving veroorzaken. Dat kan met zich brengen dat grenzen verschuiven en dat de overheid zich bemoeit met burgers op een manier waarop dat tot nu toe niet gebeurt. Denk aan de discussie over vrouwenbesnijdenis en het recht op lichamelijke integriteit. Het was deze overweging die ook ten grondslag lag aan ons pleidooi om de vrijheid van onderwijs in te perken in de zin dat de vrijheid van scholen en besturen beperkt mag worden ten gunste van de vrijheid van ouders. Ja, meer bemoeienis van de overheid met de burger, maar nog altijd zonder onderscheid des persoons. Die tweede pijler van de Grondwet, de gelijke behandeling in gelijke gevallen, moeten wij ook en juist in een pluriforme samenleving overeind houden. Wie daarover twijfel laat bestaan, roept grote vragen op, loopt het risico de grote groep succesvol geïntegreerde migranten waarover Blok spreekt van zich te vervreemden en doet daarmee uiteindelijk afbreuk aan de effectiviteit van het integratiedebat.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wij zijn het snel eens dat grondrechten niet absoluut zijn. Er kan altijd gesproken worden over wijziging van grondrechten. Dat is altijd onze stelling geweest. De heer Bos begon zijn verhaal niet met de woorden dat de Grondwet best gewijzigd mag worden, maar met een oproep aan een aantal fracties om geen voorstellen te doen die op gespannen voet staan met de Grondwet. De heer Bos kan er zijn tekst op nakijken. Vervolgens creëerde u ruimte door te zeggen dat de Grondwet natuurlijk wel gewijzigd kan worden. Dat was de reden dat ik u mijn vraag stelde. Als u namelijk net als de heer Marijnissen spreekt over een acceptatieplicht voor scholen, komt uw betoog op gespannen voet te staan met artikel 23 van de Grondwet. Ik vraag u daarom om wat u van andere fracties vraagt, ook op u zelf van toepassing te laten zijn en geen voorstellen te doen die op gespannen voet staan met de Grondwet, tenzij u voorstelt om de Grondwet te wijzigen. Alleen dan voeren wij een zuiver debat.

De heer Bos (PvdA):

Ik heb geen probleem met collega's die voorstellen doen om de Grondwet te wijzigen of om anders om te gaan met grondrechten. Ik heb wel een probleem met de oneerlijkheid die ontstaat als men enerzijds stelt dat wij de Grondwet centraal willen stellen in dit debat omdat daarin de normen en waarden vervat zijn die zo belangrijk zijn voor de integratie en tegelijkertijd voorstellen doet die daarmee strijdig zijn. Dat wringt en schuurt en dan vraag ik om duidelijkheid.

Ik denk dat ik zelf wel duidelijk ben geweest in de voorbeelden die ik noemde, te weten vrouwenbesnijdenis en onderwijs. Ik vind inderdaad dat de grenzen van de grondrechten die hierbij aan de orde zijn, ingekaderd als ze zijn door andere wetten, regels en rechten, mogen schuiven, omdat wij inmiddels in een ander type samenleving leven. Dat geldt niet alleen voor de discussie over vrouwenbesnijdenis, want in de loop van de tijd is men een andere afweging gaan maken tussen godsdienstvrijheid en de bescherming van de integriteit, maar ook voor de vrijheid van onderwijs, want ook die kent twee componenten. Ten eerste stelt de overheid zich op een afstand op en ten tweede moet zij de verschillende vormen van onderwijs gelijk behandelen. Aan dat laatste hechten wij sterk, maar over dat eerste punt openen wij graag de discussie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Komt u dan niet op enig moment het privé-domein tegen en hoe gaat u daar dan mee om?

De heer Bos (PvdA):

Het antwoord is "ja". Dat is elke keer weer een buitengewoon moeilijke afweging. Er zijn echter tijden geweest, ook in deze Kamer, dat men de mishandeling van vrouwen geen gepast onderwerp vond voor een politiek debat. Gelukkig zijn wij inmiddels van mening dat hoe privé dit probleem is, het toch een onderwerp van politiek debat behoort te zijn. Wij vinden immers allemaal dat wij hieraan moeten doen. De grenzen van dit onderwerp zijn opgeschoven door de ontwikkelingen rond emancipatie en door het besef dat er mensen zijn die niet de stem krijgen die wij ze zo graag gunnen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Uw voorbeeld betreft de situatie dat iemand gedwongen wordt of overmeesterd wordt. Aan deze situatie ligt met andere woorden geen wilsbesluit ten grondslag. Nog moeilijker wordt het echter als mensen zelf een zodanige keuze maken dat ze niet in de pas lopen met een bredere maatschappelijke trend. Interventie door de overheid in dergelijke situaties kan wel degelijk ter discussie worden gesteld. In ieder geval zal dan moeten worden aangegeven waar de grenzen liggen.

De heer Bos (PvdA):

Uw opmerking is zo algemeen, dat ik alleen maar kan zeggen dat niemand in de Kamer in staat is om op een tijdloze manier vast te stellen hoe de grens tussen privé en publiek moet worden getrokken en waar de politiek zich nog wel mee zou moeten bemoeien en waar zij haar handen vanaf zou moeten houden. Ik ben er echter wel van overtuigd dat er, gezien de veranderingen in de maatschappij, op gezette tijden moet worden gediscussieerd over de vraag waar bij bepaalde onderwerpen de grenzen moet worden getrokken. Met mijn voorbeelden heb ik naar mijn mening ook aangegeven waarom dat zo is.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik leg er de voorbeelden van het gezin als leefeenheid en het bijzonder onderwijs naast.

De heer Bos (PvdA):

Ik ben vertrouwd met uw opinie over deze onderwerpen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als u het spanningsveld maar erkent.

De heer Bos (PvdA):

Ik ben best bereid om dat spanningsveld te erkennen, maar dat zal niet kunnen voorkomen dat wij binnen dat spanningsveld niet altijd dezelfde keuzes maken.

Voorzitter. Tot zover het integratiedebat, de manier waarop wij hierover spreken, de voorstellen en de bondgenoten die wij voor ons willen winnen. Ik moet echter niet alleen iets zeggen over dit debat, maar ook over wat er concreet wordt gedaan. Als het goed is, wordt er natuurlijk iets gedaan, maar tot mijn teleurstelling moet ik toch echt constateren dat het kabinet wel in veel gevallen heeft gezegd dat de commissie-Blok het bij het rechte eind heeft en dat haar aanbevelingen in de goede richting gaan, maar dat het kabinet in de praktijk veel dingen heeft gedaan die daar haaks op staan. Gaat er in Nederland sneller en beter ingeburgerd worden nu wij de commissie-Blok achter de rug hebben, nu het kabinet daar een mening over ontwikkeld heeft en nu er plannen zijn? Ik geloof er niets van. Er is minder geld voor, er is minder regie, mensen worden minder snel in aanraking gebracht met het aanbod voor inburgering. Er wordt minder gelet op de kwaliteit, er vindt geen ontschotting plaats met gelden die ter beschikking komen in het kader van de arbeidsmarkt. Pas nadat de Kamer daar tot twee keer toe op heeft aangedrongen, krijgen zaken die écht een kwaliteitsverschil kunnen maken bij inburgering, zoals duale trajecten en stages, een plaats. Iedereen was het erover eens dat inburgering belangrijk was, iedereen was het erover eens dat het sneller en beter moest, maar vooralsnog zien wij plannen die daar geen zicht op bieden.

Gaan wij dan de achterstanden in het onderwijs wegwerken? Ook daar was iedereen het over eens. Dat lukt niet met een bezuiniging van 100 mln euro op het onderwijsachterstandenbeleid en ook niet als er geen stok achter de deur staat als gemeenten schoolbesturen inderdaad tot afspraken willen brengen om tot een zekere spreiding van leerlingen binnen bijvoorbeeld gemeentegrenzen te komen.

Gaan wij dan in ieder geval proberen een meer gevarieerde samenstelling van de bevolking in vooral de oude stadswijken tot stand te brengen? Er worden allerlei discussies gevoerd over inkomensgrenzen die door steden en wijken in steden gehanteerd mogen worden, maar het eerste concrete voornemen om ook randgemeenten tot daadwerkelijke inspanningen te bewegen om ook daar een grotere variatie in bebouwing tot stand te brengen, moet ik nog tegen komen. De nieuwe huursubsidiemethodiek waarmee wordt beoogd het scheefwonen te bestrijden, hoe goed de redenen daarvoor ook zijn, staat haaks op het voornemen om ervoor te zorgen dat er een zekere menging in de oude wijken plaatsvindt en dat mensen met wat hogere inkomens daar juist blijven wonen. Er is ook geen sprake van dwang bij het afromen van de vermogensoverschotten van woningbouwcorporaties. Bovendien is er een kwart minder geld beschikbaar voor stadsvernieuwing. Ik dacht dat wij met zijn allen tot de conclusie gekomen waren dat wij de vrijblijvendheid voorbij zijn, maar dat geldt kennelijk niet voor woningbouwcorporaties en randgemeenten.

Komen er straks misschien migranten binnen met een grotere kans op succesvolle inburgering? Ik moet het nog zien. Ik heb begrepen dat minister Verdonk zelf heeft gezegd – ook naar aanleiding van een aantal zaken die de heer Dittrich de afgelopen dagen naar voren bracht – dat het binnenkomen van mensen die niet gealfabetiseerd zijn in de taal van het land van eerste oorsprong, nog steeds mogelijk blijft. Ik denk ook nog steeds dat dit het buitengewoon moeilijk zal maken voor die mensen om binnen een beetje redelijke termijn in te burgeren. Waar leer je eigenlijk beter Nederlands en waar leer je eigenlijk meer van de Nederlandse samenleving? In het land waar je vandaan komt of in Nederland zelf? Wij kunnen dergelijke vragen natuurlijk heel ideologisch met elkaar behandelen, maar ik vind dat wij moeten kiezen voor wat werkt en voor de oplossingen waar resultaat mee geboekt kan worden. Dat is niet bepaald de manier waarop het kabinet ermee omgaat.

Wordt het voor vreemdelingen misschien gemakkelijker en aantrekkelijker om Nederlander te worden en zich te committeren aan de Nederlandse samenleving? De naturalisatietoets is juist verscherpt met taal op niveau 2. Dat maakt naturalisatie voor duizenden mensen onmogelijk, mensen die verder aan alle andere criteria voldoen waardoor zij erbij zouden kunnen horen. Ook zijn er 40% minder naturalisatieverzoeken. D'Oliveira heeft wel een beetje gelijk als hij in Trouw van vanochtend schrijft dat de manier waarop het kabinet omgaat met nationaliteiten en naturalisatie er wel eens toe zou kunnen leiden dat mensen er eerder voor kiezen om vreemdeling te blijven binnen Nederland, dan dat zij ervoor kiezen om Nederlander te worden.

Ik concludeer dat het kabinet niet thuis geeft zo gauw een effectieve oplossing geld kost, dat ideologie belangrijker is dan effectiviteit en dat vrijblijvendheid kennelijk alleen maar een probleem is bij de migrant, maar niet bij woningbouwcorporaties, schoolbesturen, werkgevers en politici. Het resultaat is een kabinet dat mooie woorden over heeft voor het belang van een goede integratie, maar de gebieden waar maatregelen en daadkracht echt zoden aan de dijk zouden kunnen zetten, stelselmatig laat liggen. Dat is "penny-wise and pound-foolish" oftewel in goed Nederlands "goedkoop is duurkoop". Dus wordt er, ook hier, een enorme ophef gemaakt over onderwerpen die echt niet allemaal onbelangrijk zijn, maar wel veel minder belangrijk dan wat er zou moeten gebeuren op het gebied van wonen, werk, onderwijs en inburgering. Ik doel bijvoorbeeld op een wat ons betreft volstrekt marginaal wetsvoorstel over de beperking van de dubbele nationaliteit. Dat wordt enorm hoog opgespeeld als dé oplossing voor de integratieproblematiek. Dit voorstel stelt in werkelijkheid niets voor in vergelijking met de zaken die echt zouden moeten gebeuren, maar die kosten geld of vragen om aantasting van bestaande belangen en machtsposities. Daar schrikt dit kabinet voor terug.

De mensen voor wie wij dit debat voeren – mensen die vaak in oude wijken wonen, sommigen pas naar Nederland gekomen en anderen hier geboren – zullen hun wijk niet veiliger, leefbaarder of geïntegreerder zien worden. Het zal hun cynisme over de politiek voeden dat wij zo lang bezig zijn met het onderzoeken en bediscussiëren van onze successen en tekortkomingen en dat wij vervolgens niet met echte oplossingen komen en blijven hangen in symboolpolitiek.

Ik wil nog twee punten aan de orde stellen die in het verleden al door ons zijn geopperd in het debat en waarover wij graag een discussie met het kabinet willen voeren. Het is een tamelijk paradoxale situatie dat de eisen die wij stellen met betrekking tot vrijwillige migratie vooral gelden voor de partner die al in Nederland verblijft. Er wordt onderscheid gemaakt tussen mensen op basis van de hoogte van het inkomen om te bepalen of iemand een partner naar Nederland kan laten komen of niet. Het is de vraag hoe logisch het is om eisen te stellen aan degenen die hier al zijn en niet aan degenen die hier naartoe komen. Zou een omkering van dat systeem niet veel verstandiger zijn, zoals in een heleboel opzichten in immigratielanden met veel langere tradities op dat gebied al gewoon is? Zou dat niet de ongelijke behandeling wegnemen die er nu bestaat tussen de ene Nederlander die wil trouwen en de andere?

Ik zeg dit ook omdat in de loop van het debat op basis van ervaringen in immigratielanden als Australië, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten, voorstellen zijn gedaan voor het samengaan van zo'n systeem met een opbouwsysteem op het terrein van sociale zekerheid en sociale voorzieningen. In zo'n opbouwsysteem is niet iedereen die naar Nederland komt meteen onderhevig aan alle rechten en alle plichten. Immigranten krijgen dan niet gelijk alle rechten op voorzieningen en uitkeringen, maar ook niet alle plichten op bijvoorbeeld het terrein van premies. De vraag is of dat een zinnig idee is of niet. Zou het aardig zijn om daar wat gestructureerder onderzoek naar te doen. Wij willen die suggestie aan het kabinet doen.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb een vraag over het eerste punt. Ik vind het tweede punt trouwens interessant. Ik hoor daar graag een reactie van het kabinet op. Ik heb het eerste punt nog niet helder voor ogen. Stel iemand die in Nederland woont, wil een partner vanuit het buitenland naar Nederland halen. Hij heeft geen werk, woont in een te kleine woning en kan zijn partner eigenlijk niet verzorgen. Als de partner in het land van herkomst wel werk en een inkomen heeft, moeten die zaken dan volgens u bij elkaar worden opgeteld zodat het wel mogelijk is voor die persoon om naar Nederland te komen? Het leidt toch tot een heel lastige situatie als iemand in het land van herkomst wel een inkomen uit arbeid heeft, maar hier niet? Ik zie nog niet helemaal hoe dat in de praktijk moet werken.

De heer Bos (PvdA):

Dat zie ik ook nog niet. Daarom vraag ik het kabinet ook om daar nog eens naar te kijken. De huidige situatie heeft immers ook een aantal heel bizarre consequenties. In de huidige situatie is het mogelijk dat iemand die meer verdient dan de gestelde inkomensgrens iemand hier naartoe haalt die in geen enkel opzicht zelfredzaam is of kan zijn in de Nederlandse samenleving. In de omgekeerde situatie bestaat natuurlijk ook een dilemma.

In de huidige situatie is het ook mogelijk dat iemand die zich wel zou kunnen redden in de Nederlandse samenleving, die bijvoorbeeld goede kwalificaties en een goede opleiding heeft, niet in Nederland kan worden toegelaten omdat hij wil trouwen met iemand die niet aan de inkomenseis voldoet. De vraag is of dat logisch is. Sluit dat aan op de manier waarop wij willen omgaan met migratie? Sluit het aan op het type selectiviteit dat wij willen betrachten? Wij denken dat er bij vormen van vrijwillige migratie, dus migratie van mensen die er uit eigen wil voor kiezen om naar een ander land te gaan, een grotere mate van selectiviteit nodig is dan wij in het verleden hebben gehanteerd. Wij denken dat die met name op het gebied van opleiding moet worden gezocht. Ik wil hier in alle openheid de vraag stellen of het systeem waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende Nederlanders wel het juiste is of dat wij het zouden moeten omdraaien. Ik zie uiteraard zelf ook de problematische kanten van het omgekeerde systeem.

De heer Dittrich (D66):

Dan zou ik ook nog een vraag willen stellen over het tweede punt dat u noemde, ook al krijg ik daar misschien hetzelfde antwoord op. Dat ingroeimodel, waarbij iemand die naar Nederland komt, niet meteen dezelfde rechten en plichten heeft als de mensen die hier al langer zijn, zou met zich mee kunnen brengen dat iemand die geen werk heeft en zichzelf dus niet kan bedruipen, ook geen bijstandsuitkering zou krijgen. De vraag is natuurlijk: wat dan? Daarom zijn er natuurlijk bepaalde regelingen getroffen. Hoe denkt u daarover?

De heer Bos (PvdA):

Ik heb op lang niet al dat soort vragen al antwoorden, maar daarom vraag ik de regering ook om er een studie naar te verrichten. Er zijn samenlevingen die al langer ervaring hebben met bijvoorbeeld verschillende typen van arbeidsmigratie en die zulke opbouwsystemen al gebruiken. Ik denk dat wij daar gewoon van kunnen leren. Het lijkt mij goed om na te gaan wat wij van de soms al decennia lange ervaring in andere landen kunnen leren, voordat wij allen overhaaste conclusies trekken over wat er al dan niet mogelijk is. Of die ervaring een antwoord zal vormen op de behoeften en problemen in ons land, weet ik nog niet, maar laten wij dit soort dingen gewoon stap voor stap met elkaar bekijken.

De heer Van Aartsen (VVD):

Je zou dit laatste eigenlijk onder een sociaal-liberale kop kunnen zetten – "Solidariteit moet je ook verdienen" – want het is wel een interessant voorstel. Wij hebben vergelijkbare voorstellen in onze eigen notitie neergelegd, dus het is misschien goed om in de geest van uw ideeën hier nu ook eens praktisch aan te gaan werken. U spreekt van een studie, maar stel nu dat het kabinet op dit punt concrete voorstellen doet die in wezen de loskoppeling van de toegang tot de sociale zekerheid, de toegang tot de verzorgingsstaat en de toegang tot Nederland betekenen. Dat is namelijk in wezen wat u zegt. Stel dat het kabinet zulke voorstellen doet, doet u dan mee?

De heer Bos (PvdA):

Dat hangt heel sterk af van de voorstellen, de argumenten en de effecten die dan bekend zullen zijn. Ik vraag natuurlijk niet voor niets om eerst een studie te verrichten, want ik kan niet inschatten wat dit allemaal met zich mee zou brengen. Maar wij hebben ook nu al in de sociale zekerheid bepaalde voorzieningen waarbij er van een opbouw van rechten sprake is, van rechten die je moet verdienen. Ik werp alleen de vraag op of wij hier meer naar toe zouden moeten werken en welke gevolgen dat dan zou hebben voor andere onderdelen van het stelsel. Het lijkt mij een buitengewoon complexe vraag, maar dat vind ik geen reden om haar uit de weg te gaan. Het weerhoudt mij er wel van om er al bij voorbaat voor te kiezen, zoals u zo graag zou willen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Het valt mij op dat u nu heel voorzichtig wordt.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ten slotte de dubbele nationaliteit. Dit lijkt een kristallisatiepunt te zijn geworden van een veel bredere discussie over identiteit en loyaliteit als graadmeters voor de mate van integratie. In onze visie zullen moderne burgers steeds vaker een identiteit hebben die uit verschillende delen is opgebouwd. Ik denk hierbij nog maar weer eens aan Mia Audina. Er zit ook iets heel krachtigs in. Emanuel de Kadt zegt in de NRC van 21 augustus dat hoe meer rollen wij vervullen, des te opener wij kunnen zijn tegenover wat er om ons heen gebeurt. Hoe breder onze identiteit, des te beter. Ik denk dat onze identiteit, onze afkomst, het bloed dat door onze aderen stroomt, steeds minder eenduidig, steeds meer hybride wordt. Dat maakt het van des te meer belang om ook te werken aan de waarden die ons binden, waarden die centraal staan in de democratische rechtsstaat. Het gaat om de waarden van democratie, de verhouding tussen man en vrouw, om homo en hetero, maar ook om waarden als respect, vrijheid en tolerantie. Dat gaat niet vanzelf. Een samenleving waarin een grote groep die elementaire waarden op ideologische of andere gronden afwijst of zelfs afkeurt, bergt grote risico's in zich. Integratie is dus ook een culturele opdracht. Het gaat om het verleden en de toekomst van onze samenleving, om gedeelde oriëntaties, om kernwaarden, om beschaving. Juist wie de diversiteit in onze samenleving accepteert en die als uitgangspunt van zijn verhaal neemt, zal die kernwaarden moeten verdedigen. Dat doe ik dan ook.

Wat vertelt dit ons nu over paspoorten en dubbele nationaliteiten? Dat loyaliteit veel complexer is dan wat wij in een paspoort kunnen opnemen en dat wij, als wij niet uitkijken, het tegenovergestelde bereiken van wat wij beogen. Landen met een soepel migratiebeleid stellen in het algemeen zeer strenge eisen aan naturalisatie, terwijl landen die streng zijn op het gebied van migratie, vrij snel naturalisatie toestaan. In Nederland lijkt nu de bijzondere situatie te ontstaan dat wij een streng migratiebeleid voeren en naturalisatie ronduit ontmoedigen. Het resultaat kan zijn, zoals prof. d'Oliveira vanochtend in Trouw terecht stelde, dat veel buitenlanders in Nederland liever hun nationaliteit behouden dan deze op te geven voor het Nederlanderschap. Dat is precies wat wij niet willen – tel uit je winst. Er is niets mis met ideologie, maar wel met domme ideologie.

Laten wij kiezen voor oplossingen die werken. Als wij willen dat méér mensen kiezen voor de Nederlandse samenleving en als wij denken dat een Nederlands paspoort daarbij helpt, zouden wij ook eens kunnen kijken of niet aan iedereen die uit hier legaal en vast verblijvende ouders geboren wordt, automatisch het Nederlanderschap toe zou moeten vallen. Dit als symbool van hun onbetwistbare recht om in Nederland te zijn en vorm en inhoud te geven aan het feit dat Nederland hun land is. Het is echter niet alleen symboliek. Minderjarige vrouwen die deze zomer weer in Marokko zijn achtergelaten door hun vaders en baby's die ontvoerd worden naar het land van herkomst van hun vader, kunnen als onderdaan van de Nederlandse staat geholpen worden door diezelfde Nederlandse staat. Dat lukt niet als zij geen Nederlands paspoort hebben, maar wel als zij dit wél hebben. Het zou een mooi gebaar zijn, waarbij wij in het integratiedebat ook eens iets proberen te bereiken door niet alleen te straffen, te beperken of te verplichten, maar door ook de hand te reiken. Met het oog op het broodnodige evenwicht is het daarvoor de hoogste tijd.

De vergadering wordt van 18.50 uur tot 20.25 uur geschorst.

De heer Van Aartsen (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Ons debat van vandaag vindt plaats op een soort scharniermoment: enerzijds is er de terugblik op het integratiebeleid van de afgelopen dertig jaar en anderzijds zijn er de toekomstplannen van het kabinet. Juist op zo'n moment lijkt het mij goed om te zeggen waar de VVD-fractie staat. Misschien is het goed te beginnen met een begripsverheldering. Wat is naar ons oordeel geslaagde integratie? Ook in dit debat blijkt dat daarvoor niet één recept is te geven. Wij vinden dat een migrant goed geïntegreerd is als hij of zij volop meedraait in de samenleving waarin hij of zij is binnengekomen. Hij spreekt de taal, werkt, betaalt belasting, stemt, houdt zich aan de wet, stuurt zijn kinderen naar school en voelt liefst ook loyaliteit jegens de Staat die hem of haar heeft opgenomen. Dat zijn natuurlijk allemaal dingen die wij ook van Nederlanders verlangen, met andere woorden: de geïntegreerde immigrant is tot een burger geworden in de ruimste zin des woords. Wij vinden dat wij een dergelijk burgerschap mogen verwachten van mensen die hier nieuw binnenkomen en tot wier toelating wij allen hebben besloten. In veel gevallen hebben deze mensen ons land als het nieuwe tehuis gekozen.

Voor mijn fractie betekent dit twee dingen. Integratie is een zaak van rechten en plichten en integratie is een zaak van individuen. Wij willen, zoals naar mijn indruk praktisch iedereen in deze zaal, daarmee breken met het wat defensieve integratiebeleid van de voorbije decennia. Op grond van dat beleid mocht haast niets worden geëist. Zoals velen onzer, zoals eigenlijk eenieder in deze zaal, willen wij de immigrant volstrekt serieus nemen. Als potentieel burger wordt hij of zij aangesproken op zijn of haar eigen verantwoordelijkheid.

Wat ons betreft moet hierbij een misverstand uit de weg worden geruimd. Soms zegt men: is datgene wat jullie vragen, wat jullie eisen wel liberaal? Mijn antwoord daarop is: ja, natuurlijk, omdat wij ambitieuze liberalen zijn. Van oudsher streven liberalen naar een samenleving van vrije en betrokken burgers. Zonder overspannen verwachtingen van staatsingrijpen kennen wij de overheid een rol toe bij het scheppen van de basisvoorwaarden daarvoor. Steeds hangt het van de politieke urgentie af in hoeverre dat nodig is. Naar de mening van de Tweede-Kamerfractie van de VVD was inzake de integratie van niet-westerse migranten een situatie ontstaan waarin niets doen, juist vanuit liberale beginselen, onverantwoordelijk zou zijn geweest. Dat besef is in ieder geval tot ons doorgedrongen. Evenmin als de heer Bos wil ik mij namelijk losmaken van het verleden. Dat dit besef tot ons is doorgedrongen blijkt uit dit debat.

Liberalisme is dus geen laissez-faire. Er is een liberale ondergrens, iets wat mensen nodig hebben om in deze samenleving te kunnen leven en werken, een starterspakket, of, om de woorden van de heer Marijnissen te gebruiken, omstandigheden creëren.

Wij moeten er eerlijk over zijn: er is ook een liberale bovengrens. Tot hier zeggen wij hoe het moet, tot hier kunnen wij u helpen, u dat starterspakket bieden, maar daarboven is het aan u. Velen die naar dit land zijn gekomen, kunnen dat ook.

In de termen van Berlin zou je kunnen zeggen dat de ondergrens is datgene wat wij willen doen aan de positieve vrijheid, aan ontwikkeling en emancipatie, de vrijheid tot. De bovengrens ligt daar waar de negatieve vrijheid begint, buiten het bereik van de Staat, de vrijheid van. Is de immigrant eenmaal een zelfstandige burger die Nederlands spreekt en zich aan de wet houdt, dan is hij vanzelfsprekend vrij om te doen wat hij of zij binnen de grenzen van de wet wil, te kleden, te eten, te ondernemen. Wij worden buitengewoon gelukkig van allochtoon ondernemerschap, van een allochtone consultant, van een allochtone loodgieter, enz. De heer Bos heeft ook voorbeelden genoemd.

Laat ik het duidelijk stellen: de VVD is tegen assimilatie. Ons doel is nooit geweest: 16 miljoen kaaskoppen met een oranje klomp op hun hoofd. Ons doel is: 16 miljoen burgers met rechten en plichten.

Geen laissez faire, maar ook geen laissez entrer in de geest van "jongens, kom maar allemaal binnen". Wij weten inmiddels allemaal dat dat de ontvangende samenleving, zeker een samenleving als de onze, te zeer onder druk zet. Daarom is al sinds 1991 onze drieslag: beperk de immigratie, bevorder de integratie en bestrijd discriminatie. Dat heeft lange lijnen. Ik kijk naar wat in de afgelopen 15 jaar voorgangers van mij, voorlieden van de VVD, in dit kader hebben gezegd. Er is de afgelopen 12 à 15 jaar dezelfde koers gevaren. Zonder uitzondering waren zij tegen segregatie, hebben zij zich helder uitgelaten over het thema van de moslimscholen, waren zij tegen onbeperkte huwelijksmigratie en lieten zij zich niet in een hoek zetten uit angst om te stigmatiseren.

Niets doen is voor mijn fractie onverantwoordelijk. Wij constateren met vreugde dat het kabinet voortvarend aan de slag is gegaan. U moet het ons maar vergeven dat wij daarbij vooral de inspirerende leiding van minister Verdonk willen noemen. Zie de serie nota's die vanaf april naar de Kamer is gestuurd over onder meer de inburgering en de aanpak van de illegaliteit, met als overkoepelende bijdrage het antwoord van het kabinet op het eindrapport van de commissie-Blok, waar wij vandaag over spreken. Ik sluit mij aan bij de waarderende woorden die door een aantal uwer vanmiddag zijn gesproken aan het adres van deze commissie, die belangrijk werk heeft gedaan.

De VVD-fractie is tevreden over de aanpak van het kabinet. Wij herkennen ons in de grondtermen van het beleid, rechten en plichten, geen vrijblijvendheid, grenzen aan het multiculturalisme, aandacht voor de Nederlandse taal, aandacht voor het individu en een terecht gezonde argwaan tegen de gesubsidieerde-projectencarrousel. Ik ontleen deze prachtige term aan de brief van het kabinet.

Het kabinet deelt bovendien onze kritische analyse van het oude integratiebeleid. Mevrouw Halsema heeft vanmiddag de kern aangehaald van datgene wat de commissie-Blok vindt en wat het kabinet daar tegenover heeft gesteld. Ik citeer: "Deze vaststelling betekent ook dat van andere grote groepen allochtonen moet worden geconcludeerd dat hun integratie nog niet geheel of geheel niet is geslaagd en dus mislukt is. Deze laatste conclusie is voor het kabinet doorslaggevend." Ik meen dat dit aan het begin van de nota van het kabinet staat. Het multiculturele integratiebeleid, dat vier maal de kosten van de Oosterscheldedam behelst, zijnde 16 mld euro belastinggeld, is dus deels mislukt. Gelukkig leest het kabinet deze treurige terugblik niet als een excuus voor fatalisme maar als een aansporing tot nieuwe daden, gestoeld op een strakkere visie. Dat spreekt ons aan. Daden zijn nodig. Dat is gewoon de afdeling "doen".

Op het vlak van de concrete maatregelen waarmee het kabinet komt, zijn wij content. Ik wil er zeven onderwerpen uitlichten.

De inburgeringsverplichting in het land van herkomst zal de huwelijksmigratie doen afnemen. Dat is ook de bedoeling. Ons voorstel dat wij in de nota van februari hebben gedaan over de beroemde tien jaar, was, zoals wij ook nooit onder stoelen of banken hebben gestoken, bedoeld om de huwelijksmigratie te doen afnemen. Ik feliciteer de minister overigens met het neologisme "Verdonk-huwelijken". Daaruit blijk ook het succes van de toekomstige maatregel. Aanscherping is overigens mogelijk. Waarom heeft het kabinet in dit licht niet gekeken naar de eis van adequate huisvesting, een punt waarover ook de collega's Verhagen en Dittrich hebben gesproken? Laatstgenoemde heeft dat recent gedaan in een interview in de Telegraaf.

Verder gaat de minister van Justitie op ons verzoek meer aandacht besteden aan het thema huiselijk geweld, de registratie op het punt van etniciteit, één loket en de aandachtsfunctionaris per regio. Ik zou ook graag zien dat de minister van Justitie op het punt van de eerwraak even snel handelt als de minister van VWS die op het punt van de genitale verminking reeds een commissie heeft ingesteld. Het is van belang dat er ook ten aanzien van de eerwraak spoedig een commissie ingesteld wordt die alle mogelijkheden en onmogelijkheden ter zake gaat bezien.

In het kader van het vraagstuk van de aanpak voor de grote steden zijn wij zeer gelukkig met datgene wat het kabinet dit voorjaar heeft gedaan met het plan van de gemeente Rotterdam, getiteld "Rotterdam zet door". Op het gebied van huisvesting komen belangrijke zaken tot stand door de mogelijkheid om inkomenseisen te stellen bij de vestiging van buiten, door het realiseren van fiscale voordelen voor bepaalde wijken en door het creëren van economische kansenzones. Ik wijs overigens op twee parallelle moties die in deze Kamer zijn aangenomen die ongeveer hetzelfde beogen, namelijk het aanpakken van de huisjesmelkers, te weten de motie-Dijsselbloem en de motie van mijn fractiegenoot Visser. Het is zeer belangrijk dat er bewust wordt gewerkt aan het onteigenen van aan illegalen verhuurde panden. Ik vraag het kabinet om beide moties spoedig uit te voeren.

Dan kom ik op het onderwijs. De stichtingseisen die scholen worden opgelegd, zijn welkom. Naast de eis van het Nederlanderschap voor leden van het schoolbestuur denk ik aan het percentage van 80 voor achterstandsleerlingen. Wij zijn tot nader order bereid om aan te zien of het werkt.

Vervolgens ga ik in op het thema van de inperking van het recht op dubbele nationaliteit; een belangrijke thema voor de dinerpauze. Wij vinden dat goed. Het spoort met onze opvatting over burgerschap. Dit kan een rol spelen bij het terugdringen van de invloed van de Turkse en Marokkaanse overheid in Nederland. Het laatste hoofdstuk van het rapport van de commissie-Blok handelt hierover. Dit was niet het langste hoofdstuk, maar er worden wel enkele belangrijke elementen genoemd ter zake van de invloed van deze buitenlandse overheden op de Turkse en Marokkaanse gemeenschappen in Nederland. Dit punt is tot nu toe onderbelicht gebleven, maar hier dient wel iets aan gedaan te worden. Hierbij kan de inperking van het recht op een dubbele nationaliteit helpen. De invloed van deze overheden is jarenlang schromelijk onderschat.

Als laatste noem ik de criminaliteit. Antillianen, Marokkanen, Somaliërs en Oost-Europeanen scoren hoog in de misdaadstatistieken, zoals wij allen weten. De commissie heeft hier wel naar gekeken, maar ik ben blij dat het kabinet in de nota constateert dat er meer moet gebeuren op dit punt. Het alleen subsidiëren van bepaalde projecten in de wijken helpt niet. Ook harder straffen is nodig. Preventie krijgt niet zo zeer vorm door een knuffel van de wijkagent als wel door het voorkomen van recidive.

Kortom, ik maak het kabinet een compliment. Het formuleert een type beleid dat mijn fractie voorstaat. Daarmee is een definitieve kentering gekomen in het integratiebeleid. De brillenglazen zijn schoongepoetst, de roze kijk is weg en wij kunnen met een heldere blik aan de slag.

Voorzitter. Wij zijn tevreden, maar op een drietal punten vraag ik het kabinet of er niet nog iets meer kan gebeuren. In de eerste plaats noem ik de immigratie. Zolang de immigratie niet wordt beperkt, blijft het dweilen met de kraan open. Dat constateerde de VVD al in de dagen van Bolkestein. Van de vier routes naar ons land, zijn er de afgelopen jaren drie moeilijker geworden: de politieke immigratie, de arbeidsmigratie en de huwelijksmigratie. Dat laatste punt wordt nu aangepakt en dat is winst. De vierde route blijft over en die wil ik omschrijven als de Antillenroute. In het verleden heeft mij fractie hier ik weet niet hoeveel keer aandacht voor gevraagd. Mijn huidige fractiegenoot de heer Rijpstra en zijn voormalige fractiegenoot de heer Kamp hebben hier regelmatig aandacht aan besteed. Een kleine groep uit de Antillen en Aruba zorgt voor de enorme problemen in de zogeheten Antillengemeenten in ons land. Deze groep zorgt voor veel overlast en is buitenproportioneel vertegenwoordigd in de statistieken van de criminaliteit. Het kabinet erkent dit ronduit. Daar moet wat aan gebeuren.

Het kabinet stelt dan ook voor om betrokkenen in Nederland te laten inburgeren, maar dat leidt meteen tot spanning met de regering van de Antillen. Wij hebben een brief van de Staten gekregen waarin men uitlegt, daar niet zoveel voor te voelen. Het is hoe dan ook niet genoeg. Uiteraard kennen wij alle bezwaren tegen bijvoorbeeld een visumplicht. Wij kennen de ins en outs van het debat, maar is het nu echt onmogelijk om hier iets aan te doen? De aanstaande herziening van de bestuurlijke verhoudingen binnen het Koninkrijk is voor het kabinet een prachtige gelegenheid om hier nog eens naar te kijken. De fractievoorzitters die vorig jaar rond deze tijd op de Antillen waren, hebben ervaren dat het gevoel toeneemt dat dit een gezamenlijk probleem van Aruba, de Antillen en Nederland is. De eilanden beseffen hopelijk ook dat ze die problemen niet op onze binnensteden kunnen afwentelen. Het moet uiteraard afgelopen zijn met het op het vliegtuig zetten naar Schiphol van, om het beeldend te zeggen, de schoffies van de Antillen. Dat is, gezien de aard van de problematiek, nog tot daar aan toe. Daar komt echter bij dat deze route vooral wordt gebruikt door gelukszoekers die vervolgens in Nederland kansarm worden: Haïtianen, Colombianen en Dominicanen, die zich op de Antillen hebben kunnen laten naturaliseren en daarmee vrij naar de EU kunnen reizen. Dat gat, deze maas, moet worden gedicht.

De CDA-fractie heeft hieraan in april aandacht besteed. Wij hebben toen een motie van collega Sterk niet gesteund, omdat wij ervan uitgingen dat het kabinet op korte termijn maatregelen zou nemen. Tot op heden hebben wij dat nog niet mogen zien. Aangezien het verlenen van het Nederlanderschap een zaak is van het Koninkrijk, zie artikel 3 van het Statuut, kan er wellicht reëel over worden gesproken tussen de ministers van V&I en Justitie en de ministers van Justitie van Aruba en de Antillen om hier iets aan te doen. Als deze Antillenroute, deze sluiproute naar Nederland en Europa wordt ingeperkt, kunnen wij ons met des te meer energie richten op de integratie van de hier aanwezige immigranten, vooral Antillianen en de vele anderen. In het kader van de discussie die wordt gevoerd over de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland en de eilanden van de Nederlandse Antillen, moet het mogelijk zijn om dit punt te bespreken. Ik dacht zelfs dat de minister-president van de Nederlandse Antillen dezer dagen in Nederland is. Dat biedt een kans om dit rechtstreeks met hem op te nemen.

Dit brengt mij bij de tweede kwestie die ik er uit wil lichten, het onderwijs. Mevrouw Halsema sprak hier vanmiddag in dezelfde termen over als ik nu zal doen. Wij weten goed dat er veel moet gebeuren, maar een sleutelrol is weggelegd voor het onderwijs. Het gaat vooral om de mensen die hier al zijn en die hier worden geboren. De slag om de integratie moet uiteindelijk, zeker voor de komende generaties, gewonnen worden in het onderwijs. Het kabinet doet op deze punten wel wat. Het wil ook wel het nodige, maar het houdt, als ik er met een wat kritische blik naar kijk, toch allemaal niet over. Tekenend is een uitspraak van de minister van Onderwijs in NRC Handelsblad – minister-president, ik heb het citaat goed gecheckt – dat wij de etnische tweedeling moeten accepteren. Dat is voor ons niet ambitieus genoeg. Er zijn twee doelen. Het tegengaan van de segregatie en het bestrijden van achterstanden. Afgaande op het citaat van de minister van Onderwijs en de toon van dat deel van de nota, hebben wij het idee dat het kabinet niet veel verder komt dan niet vrijblijvende afspraken op gemeentelijk niveau. Er is tot ons verdriet geen toezegging gedaan. Er staat dat er studie zal worden gedaan naar een omzetting van het bekostigingssysteem teneinde etnische concentratie op scholen tegen te gaan. De minister-president en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie weten hoe het systeem tot op heden werkt. Kan er niet met meer actie aan worden gewerkt om tot een nieuwe financieringsstroom te komen, die het wit maken van zwarte scholen stimuleert, zoals wij in het jargon zeggen, en niet het zwarter maken van toch al zwarte scholen? Namens mijn fractie dring ik hier zeer op aan bij het kabinet.

De heer Bos (PvdA):

Kan de heer Van Aartsen met mij proberen om concreet te maken wat hij hier voorstelt? Als ik het fout heb, hoor ik het graag, maar ik begrijp dat de heer Van Aartsen een probleem heeft met de etnische segregatie in het onderwijs, vooral als deze samengaat met de concentratie van achterstanden. Als wij kijken naar de grote steden in Nederland, moeten wij constateren dat de etnische segregatie vooral een kwestie is van hoe wijken zijn samengesteld. Scholen staan in die wijken. Daarom spiegelen zij in zekere zin de etnische segregatie die daar al plaatsvindt. Hoe lost hij dat nu op? Dat heeft uiteindelijk niets te maken met een financieringssysteem. Als hij dat probleem wil oplossen zonder dat hij die wijken differentieert, gaat hij mensen verplaatsen of met ze rijden, zodat zij ergens anders naar school kunnen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Nee, dat gaan wij niet doen. Ik heb uiteraard gelezen wat u hierover hebt gezegd, maar dat zou naar mijn oordeel een niet-liberale oplossing zijn. Het eerste wat wij nu volgens mij moeten doen, is het element dat de commissie-Blok heeft aangedragen en waar wij in onze nota ook iets over hebben gezegd. Laten wij nu wat aan dat financieringssysteem doen.

Vervolgens heeft de heer Bos gelijk wat betreft het probleem in de wijken. Ik had diverse andere thema's kunnen nemen. Ik had ook nog over volkshuisvesting kunnen spreken. Dat kan niet met dwang of met het type afspraken waar de heer Bos op doelt, maar je kunt wel degelijk afspraken maken tussen randgemeenten en een hoofdgemeente, zoals tussen Rotterdam en de gemeenten die daaromheen liggen. De nota van het kabinet is interessant op dit punt, maar zou ook wel iets ambitieuzer mogen zijn.

De heer Bos (PvdA):

Ik probeer dit te begrijpen. In mijn verhaal heb ik geconstateerd dat er talloze wijken in Nederland zijn zoals de Schilderswijk, 90% zwart, als je het op die manier wilt zeggen, of de Kolenkit in Amsterdam, 80% zwart. De samenstelling van die scholen verander je niet met een ander financierings systeem, als zij in die wijken staan. Ik denk dat de ambitie om meer gemengde scholen te hebben, misschien vooral gaat over de middelgrote steden, waar de segregatie nog niet zo ver is voortgeschreden. Als dat zo is, denk ik dat wij dat in alle eerlijkheid tegen elkaar moeten zeggen. Dat is mijn eerste vraag.

Mijn tweede vraag is of ik het goed hoor dat u vindt dat randgemeenten meer ruimte moeten maken voor de bouw van goedkopere huur- dan wel koopwoningen. Als u dat vindt, welke instrumenten stelt u dan voor om dat daadwerkelijk voor elkaar te krijgen?

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik houd vol dat dit ook belangrijk is voor de wijken in de grote steden die u noemt, waarvan er wel meer zijn dan de twee die u noemt, maar dat weten wij alle twee. Ik heb niet alleen het oog op middelgrote gemeenten. Zo myoop zijn wij ook weer niet. Ik vind de ontwikkeling in alle steden van groot belang. Het is belangrijk om daar iets aan te doen, maar ik laat mij niet afbrengen van de noodzaak om aan het bekostigingssysteem wat te doen.

Als je kijkt naar de woningmarkt in het westen van het land, is het inderdaad noodzakelijk om afspraken te maken tussen de grote gemeenten en de omliggende gemeenten. Dat kan ook best. Dat is een van de elementen die in de nota van het kabinet terug te vinden zijn. De heer Bos zet in zijn betoog van vanmiddag heel sterk het accent op het element huursubsidie en de huursector. In dat kader lijkt het mij belangrijk te bekijken hoe wij het investeren in de eigen leefomgeving kunnen stimuleren, of dat nu een randgemeente is dan wel de wijken in de grote steden.

De heer Bos (PvdA):

Tot uw dienst. Ik zoek nu even geen politieke polarisatie. Als ik de leider van de VVD hoor zeggen dat hij bereid is, te proberen het proces onder druk te zetten waardoor niet alleen in de steden, maar ook in de randgemeenten meer variatie van bebouwing tot stand kan komen en meer variatie in de bevolkingssamenstelling, dan is dat een heel welkom gebaar. Ik nodig hem uit daar met ons verder over te denken. Dat kan hetzij met de instrumenten die wij noemden, hetzij met de instrumenten die hij noemt.

De heer Van Aartsen (VVD):

Dat hoeven wij niet met zijn tweeën te doen. Meer fractievoorzitters in dit huis zijn daarin geïnteresseerd. Heel veel VVD-wethouders zijn geïnteresseerd in deze richting. Het is een kwestie van de blik wat verbreden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik doe erg mijn best welwillend te zijn ten opzichte van de voorstellen die de heer Van Aartsen nu doet, maar het kost mij wel enige moeite.

De heer Van Aartsen (VVD):

Het hoeft ook niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik doe mijn best en ik doe dat graag. Ik hoor niets anders dan een herhaling van hetgeen het kabinet al heeft voorgesteld, namelijk dat er afspraken moeten worden gemaakt tussen gemeenten. Naar het schijnt, hoort de heer Bos daar meer in.

Voor een partij als de VVD die de regering zo steunt in de centrale slogan "De vrijblijvendheid voorbij" zou dat wel enige consequenties mogen hebben voor de manier waarop overheden met elkaar omgaan.

De heer Van Aartsen (VVD):

Volgens mij is "De vrijblijvendheid voorbij" de titel van het stuk dat collega Bos dezer dagen in de Volkskrant schreef.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U vindt dat letterlijk terug in de kabinetsreactie. Wie het uitgevonden heeft, weet ik niet.

De heer Van Aartsen (VVD):

Geeft niet. Ik heb een paar voorbeelden genoemd op het gebied van onderwijs, zoals de 80/20-regeling. U heeft gelijk dat dit is terug te vinden in de nota van het kabinet. Ik heb dat al gezegd in antwoord op de interruptie van de heer Bos. Zowel in het onderwijs als bij de huisvesting gaat het erom dit gewoon te doen in de resterende kabinetsperiode die nog wel even duurt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is even slikken. U zegt: het te doen. Daar gaat het nou precies! Wat moet er gedaan worden? Volgens mij gebeurt er namelijk niet zoveel. Laat ik het toespitsen op de huisvesting. Wij hebben daar een vrij simpel voorstel voor gedaan.

De heer Van Aartsen (VVD):

U hebt een norm genoemd van 30%.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ja, een minimum. In die randgemeenten is de sociale woningvoorraad klein en zijn de mogelijkheden voor mensen uit de lagere inkomensgroepen om zich daar te vestigen uitermate klein. Het probleem van de concentratiewijken los je niet op door alleen maar mensen te weigeren. Mensen moeten ook ergens wonen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Dat ben ik zeer met u eens. Ik heb vertrouwen in de bewindslieden die aan het roer staan dat zij zullen doen en uitvoeren wat in de nota van het kabinet hierover staat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil niet retorisch worden, maar wat staat er in de nota? Het grote probleem is juist dat er niks in de nota staat. Er staat dat er eens gepraat moet worden en dat het leuk zou zijn als er geen vrijblijvende afspraken werden gemaakt. Hoe zien die eruit? Ik heb een concreet voorstel. Waarom bent u zo vrijblijvend nu het mogelijk is echt resultaten te boeken?

De heer Van Aartsen (VVD):

Laten wij de boel even uit elkaar houden. Ik was heel kritisch over de zogeheten niet vrijblijvende afspraken die gemaakt zullen worden over het onderwijs. Ik zie uw achterbuurvrouw al juichen, maar zij moet dat niet te vroeg doen. Over de volkshuisvesting staat in de nota inderdaad wat u net zei. Mijn idee is: doe dat nou eens, geef daar vorm en inhoud aan. Ik hoop dat het kabinet daar een duidelijk antwoord op heeft. De besturen van de grote steden en van de randgemeenten zijn daar zonder enige twijfel toe bereid. Wij moeten dat in ieder geval in de komende periode proberen. De minister-president komt mij te hulp door te zeggen dat het allemaal op pagina 27 van de nota staat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Heel fijn. Ik vind de kreet "dat wij het de komende jaren moeten proberen" geen ambitieus integratiebeleid vormen. De heer Van Aartsen kan dat niet serieus menen. Ik wil hem ook als liberaal aanspreken. Hij heeft er geen bezwaar tegen dat de vestigingsvrijheid van mensen ingeperkt wordt door de regeling om kansarme mensen met lage inkomens te weren uit concentratiewijken. Dat grijpt heel diep in de grond- en vrijheidsrechten van mensen in. De heer Van Aartsen zal zich dat bewust zijn. Daar staat dan een veel kleinere verplichting voor overheden tegenover. Daar deinst hij voor terug. Dit heeft niets meer te maken met liberalisme, evenwichtigheid of ambitie.

De heer Van Aartsen (VVD):

Mevrouw Halsema noemt en labelt het maar zoals zij het wil. Wij vinden dat wat op blz. 27 van de nota staat in de komende periode uitgevoerd moet worden.

Ik keer terug naar het onderwijs. Op dat vlak zijn wij redelijk ambitieus. Wij hebben naast de bekostigingsregeling de 80/20-regeling bij de stichting van nieuwe scholen. Wij wachten op dit moment af hoe dit gesleutel binnen het kader van artikel 23 van de Grondwet uitpakt. Wat dat betreft heb ik met heel veel plezier geluisterd naar het betoog van de heer Marijnissen op dit punt. Dit laat onverlet dat wij ons grote zorgen maken over het islamitisch onderwijs. Dat is niet van vandaag of gisteren. Het bevordert de segregatie. Het is helder uit hetgeen de minister van Onderwijs de afgelopen maanden heeft laten zien dat de inspectie enig zicht maar geen werkelijk doorzicht heeft in wat er gebeurt. Op dit punt heeft de minister-president gezegd dat de islam een gevangenis van achterstand kan zijn. De vindplaats van dit citaat is de Elsevier van 20 december 2003. Ik vraag de minister-president om dit nog eens toe te lichten in de context van de vrijheid van onderwijs.

Onze derde wens betreft het volgende. Wij hebben in de nota van februari reeds gepleit voor loskoppeling van de toegang tot Nederland en de toegang tot de verzorgingsstaat. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft daarover een belangwekkend rapport geschreven. Waarom dan ook geen gefaseerde toegang tot de sociale zekerheid? Wij denken dan met name aan bijstand en WAO. Dit element is terug te vinden in de nota van de Partij van de Arbeid en evenzeer in de nota Nederland Integratieland van het CDA. Ik constateer dat zowel binnen VVD, CDA als Partij van de Arbeid de opvatting terrein wint dat buitenlandse partners niet onmiddellijk aanspraak zouden moeten kunnen maken op sociale zekerheid. De heer Bos sprak van een commissie om er nog eens naar te kijken. Daarmee schuiven wij het op de langere termijn. Ik vraag het kabinet om hier donderdag in heldere termen op te antwoorden.

Tot slot een opmerking over wat vanmiddag een paar maal aan de orde is geweest. De heer Marijnissen en mevrouw Halsema hebben hierover gesproken. Ik doel op de toon van het debat. Mijn partij en mijn fractie wordt wel verweten dat wij een te harde toon aanslaan. Uit mijn bijdrage aan dit debat blijkt dat dit niet het geval is. Mijn fractie heeft helder een aantal zaken naar voren gebracht en dan is het zeker vreemd om op die manier onze bijdrage te beoordelen. Dit verwijt wordt namelijk gemaakt door commentatoren die zich blijkbaar na mei 2002 hebben hervonden, en zich nu weer denken te kunnen permitteren om eenieder die poogt om de feiten helder naar voren te brengen of kritisch te zijn, te belagen met termen als "ophitsen", "islamofobie" en "stigmatiseren".

In het verhoor van prof. Van der Zwan kan eenieder lezen dat de term "stigmatiseren" in de periode 1992 tot 1994 nogal eens werd gebruikt. Ik weet dat nog heel goed, omdat ik nogal nauw betrokken ben geweest bij dit debat dat door een sociaal-democratische minister en Bolkestein is opgestart. Zij zagen immers in dat het een probleem was dat moest worden aangepakt. Ik doel natuurlijk op Ien Dales, een minister voor wie ik met vreselijk veel plezier heb gewerkt. Overigens heb ik nog steeds enorm veel respect voor deze vrouw. Wat Ien Dales, Bolkestein, prof. Van der Zwan en Entzinger toen hebben moeten horen, hoor ik nu eigenlijk weer terug. Hen werd namelijk te verstaan gegeven dat zij niet mochten zeggen wat zij zeiden, want dat zou alleen maar tot ellende leiden. Overigens zijn prof. Van der Zwan en Entzinger toen door een toenmalige "topambtenaar" van Binnenlandse Zaken ingeschakeld. Ik zeg dat maar voordat mij door de heer Bos wordt gevraagd: Mijnheer Van Aartsen, waar was u eigenlijk?

Ik hoor dat verwijt overigens niet zozeer in de Kamer als wel op andere plaatsen. Ik denk dat wij met elkaar moeten afspreken dat wij elkaar niet met de term "stigmatiseren" dood proberen te gooien. Mensen die zich eerder in het integratiedebat realistisch opstelden – de heer Marijnissen kan hierover meespreken – kregen te horen dat zij extreem rechts in de kaart speelden. En tegenwoordig is het dan kennelijk zo dat zij dan de "islamistische" reactie in de kaart zouden spelen. Het moet mij toch echt van het hart dat die vlieger niet meer opgaat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het einde van uw betoog is toch een beetje onbevredigend. Ik had namelijk meer van u verwacht toen u sprak over de toon van het debat. U heeft overigens gelijk dat uw toon in dit debat niet afwijkt van het regeringsbeleid. Ik heb op een enkel detail na dan ook niets schokkends in uw betoog kunnen ontdekken. Een en ander neemt echter niet weg dat het integratiedebat in de laatste maanden vaak ging over de grote conflicten in de VVD-fractie. Het verbaast mij dat u daar helemaal niet op terugkomt. Ik herinner u nog maar eens aan de volgende uitspraken: hoofddoekjes, ik lust ze rauw; de islam is een achterlijke cultuur; apartheid. U heeft van dergelijke uitspraken een aantal keer afstand genomen, maar hoe beoordeelt u eigenlijk deze bijdrage aan het integratiedebat? Ik vraag dat zeker ook, omdat u nu voor een zo afwijkende positie kiest.

De heer Van Aartsen (VVD):

Het is echt heerlijk om voor de examencommissie Halsema te mogen staan. Dat is echt verrukkelijk! Uit haar vragen pik ik één element, want ik ga wel over mijn eigen bijdrage, en dat zijn de hoofddoekjes. Ik wijs haar er maar op dat zij kennelijk heel snel is vergeten wat de bijdrage is geweest van mijn fractiegenoot Laetitia Griffith in het debat over de hoofddoekjes.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Op een examen volgt natuurlijk een herexamen als je het examen niet hebt gehaald.

De heer Van Aartsen (VVD):

Het aardige van dit examen is dat deze kandidaat zichzelf een cijfer mag geven!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U heeft natuurlijk gelijk dat elke woordvoerder over zijn eigen inbreng gaat. Ik verkeer echter in de veronderstelling dat een fractievoorzitter ook verantwoordelijk is voor het collectief, zijn fractie. U hoeft die verantwoordelijkheid natuurlijk niet te nemen, maar het zou mij toch verbazen als u voor deze verantwoordelijkheid wegloopt. Ik schat u namelijk heel anders in. Kunt u dus toch nog iets zeggen over uw opvatting over de wijze waarop het debat in de afgelopen maanden is gevoerd?

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik heb een heel goed advies voor mevrouw Halsema: word lid van de VVD! Dan kunt u aan dit debat in mijn partij meedoen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Grote groepen migranten zijn de afgelopen 40 jaar naar Nederland gekomen, aanvankelijk op uitnodiging van werkgevers die dat goed uitkwam. Er zijn ook veel migranten gekomen in het kader van gezinsvorming en -hereniging. Daarnaast is er nog een grote groep asielzoekers die uit hun land van herkomst zijn gevlucht omdat zij vervolging vreesden.

Het debat over het integratiebeleid wordt hier al vele jaren intensief gevoerd. De D66-fractie heeft het onderzoek van de commissie-Blok en haar werkzaamheden van harte ondersteund omdat het debat te veel ging over emoties en aannames en te weinig over feiten en grondig onderzoek. In dat licht hebben wij met belangstelling uitgekeken naar het rapport. Ik haak maar meteen in op wat de heer Van Aartsen vanavond naar voren heeft gebracht. Dat was een heel interessante bijdrage, niet alleen qua inhoud maar ook qua toon. Het rapport van de commissie verscheen in januari. Ik kan me de reacties van de VVD- en de CDA-fractie nog herinneren. Het rapport deugde niet; eigenlijk kon het de prullenbak in. Dat bleek een eerste reactie te zijn, omdat het beeld later werd bijgesteld. De inbreng van Laetitia Griffith kan ik me in dat verband nog goed voor de geest halen; de inbreng van vanavond van de heer Van Aartsen ligt in dezelfde lijn. Die is anders dan toen het rapport uitkwam, maar misschien vergis ik mij.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik vind dit een beetje jammer; het hoort niet bij de toon van het debat om het zo aan te pakken. Waarom waren wij destijds kritisch? De heer Dittrich dwingt mij om dat nog een keer uit te leggen. Wij waren kritisch over het geslaagd zijn en niet geslaagd zijn. Daarover heb ik vanavond iets gezegd, waarmee ik mij schaarde achter het judicium van het kabinet op dit punt. Ik ben heel benieuwd waar de heer Dittrich daarbij staat.

Ons tweede belangrijke punt was dat de commissie een definitie van integratie hanteert waarmee wij het niet eens zijn. In onze nota hebben wij op een vijftal punten aangegeven hoe wij het anders wilden. Dit was de reden dat wij – net als veel anderen hier maar dat doet er niet echt toe – zeiden: eigenlijk slaat de commissie-Blok de plank mis. Als de definitie niet goed is, kom je ook niet goed uit.

Ik wil ook nog iets zeggen ter verdediging van de commissie-Blok. Als je goed kijkt naar de opdracht van de commissie, had zij ook niet veel verder kunnen gaan dan zij ging. De start, het geslaagd en niet geslaagd zijn en het punt van de definitie, zette echter wel de toon van het rapport; daarop hadden wij kritiek.

De heer Dittrich (D66):

Ik vond het verassend dat de heer Van Aartsen zijn interruptie begon met: wat jammer dat u daar nu weer over begint. In reactie op de interruptie van mevrouw Halsema zei hij zonet: maar ik ga over mijn eigen inbreng. Dat is ook mijn antwoord aan hem: ik ga natuurlijk over de inbreng van de D66-fractie. Die beelden van januari bij het uitkomen van het commissierapport kan ik mij nog goed herinneren. De heer Verhagen had zelfs al een dag voor het rapport naar buiten kwam, een interview gegeven. Ook de reactie van de VVD-fractie staat mij nog voor de geest. De sfeer was destijds in ieder geval geheel anders dan de constructieve toon die wij tot nu toe in dit debat hebben gehoord.

De voorzitter:

De heer Verhagen krijgt uiteraard de gelegenheid om hierop te reageren. De heer Dittrich wil ik toch vragen om zijn eigen inbreng te geven en niet als het ware vanaf het spreekgestoelte de anderen te interrumperen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik was antwoord aan het geven.

De heer Verhagen (CDA):

De heer Dittrich gaat uiteraard over zijn eigen inbreng, maar als hij mij citeert, moet hij zich aan de feiten houden. De CDA-fractie heeft als enige fractie woorden van waardering uitgesproken. Zij heeft gesproken over een heldere analyse, maar teleurstellende conclusies omdat er op een aantal punten meer stappen gezet moesten worden. In het interview waarover de heer Dittrich sprak, heb ik het niet gehad over de commissie-Blok, maar over het integratiebeleid. Over het integratiebeleid heb ik gezegd dat het was mislukt en de CDA-fractie vindt dat nog steeds. Wij gaan hier geen debat voeren over een nieuw integratiebeleid en de analyse van dertig jaar beleid als wij tot de conclusie komen dat het allemaal zo goed is. Het feit dat wij hier vandaag met het kabinet praten over veranderingen van het integratiebeleid om te komen tot daadwerkelijke integratie is onder andere vanuit het besef dat er in het verleden fouten zijn gemaakt. Als de heer Dittrich naar alle bijdragen heeft geluisterd, dan heeft hij ook gehoord dat er fouten zijn gemaakt. Ik neem geen woord terug van de woorden die ik toen heb gesproken, namelijk dat het beleid als zodanig is mislukt. Wij hebben de commissie-Blok gecomplimenteerd, wij hebben gezegd dat er een heldere analyse is gemaakt en dat er teleurstellende conclusies zijn getrokken. Dat moet de heer Dittrich hier niet in een andere context plaatsen.

De heer Dittrich (D66):

Ik zal kort reageren en daarna mijn betoog vervolgen.

De voorzitter:

Hoewel de heer Verhagen straks nog aan het woord komt, brengt u hem in de situatie dat hij al op een deel van zijn inbreng moet ingaan. Ik sta geen reacties meer toe wanneer u anderen uitlokt.

De heer Dittrich (D66):

Ik ga geen anderen uitlokken, maar ik wil alleen reageren op de inbreng van de heer Verhagen tot nu toe. Er zijn andere fracties in dit huis die na het verschijnen van dit rapport wel degelijk complimenten hebben gemaakt. Als voorbeeld noem ik het persbericht van de D66-fractie. De heer Verhagen heeft gezegd dat de conclusies voor een deel niet deugden. Ik constateer dat bijna alle conclusies en aanbevelingen zijn overgenomen na het debat in de Kamer. De motie die door de Kamer is aanvaard, getuigt hiervan.

De toon van een publiek debat over integratie van allochtonen bepaalt ook het klimaat en de ruimte waarin zij aan de samenleving deelnemen. Politici hebben een bijzondere verantwoordelijkheid in het publieke debat omdat zij die toon mede beïnvloeden. Respect en nuance zijn noodzakelijk in de discussie over integratie. Het creëren van een sfeer van "wij" tegen "zij" brengt de oplossing niet dichterbij, want wij maken allen deel uit van dezelfde samenleving. Eigenlijk vindt de D66-fractie dat elk mens op zijn eigen mogelijkheden zou moeten worden beoordeeld, maar een strikte individuele benadering in dit debat is onmogelijk. Het is onafwendbaar om over groepen te praten, terwijl wij beseffen dat dé allochtoon natuurlijk niet bestaat. Een Marokkaanse jongen uit het Rifgebied kan een totaal andere achtergrond hebben dan een Marokkaanse vrouw uit Casablanca en iemand van de tweede of derde generatie in Nederland kan een heel andere achtergrond hebben dan iemand die recentelijk uit Afghanistan is gevlucht. Toch kunnen zij soms in de Nederlandse samenleving vergelijkbare problemen ontmoeten.

Vandaag en overmorgen discussiëren wij met de regering over het integratiebeleid van de afgelopen decennia. Voor ons is het doel van dit debat om van de gemaakte fouten uit het verleden te leren en een goede aanpak voor de problemen die er zijn, te kiezen. Ik vind het ook belangrijk dat de minister-president bij dit debat aanwezig is, want als premier is hij er voor alle mensen in Nederland. Mijn eerste vraag is dan ook aan hem. Ziet u voor uzelf een taak weggelegd om ervoor te zorgen dat het publieke debat over allochtonen en integratie mensen tot elkaar brengt en tot constructieve oplossingen leidt? Ik vraag dat omdat ik enkele maanden geleden op de landelijke dag van de vereniging van Tsjechen en Slowaken in Nederland een toespraak mocht houden. Na afloop kwamen er veel mensen naar mij toe die het volgende zeiden. Wij wonen al twintig, dertig jaar in Nederland, wij hebben de Nederlandse nationaliteit, maar door het debat van de laatste jaren over dit onderwerp voelen wij ons opeens aan de andere kant van een streep gezet. Wij voelen ons opeens weer anders. Wij voelen ons er niet meer bijhoren. Wij moeten verantwoorden waarom wij in Nederland leven en plotseling wordt er van alles van ons gevraagd. Wij voelen ons de kop van Jut. Ik hoop dat premier Balkenende wil stimuleren om dit debat een begin te laten zijn van een nieuw gevoel van saamhorigheid dat in de samenleving moet ontstaan om die grote problemen aan te pakken.

Wat is de definitie van integratie? Wanneer is een persoon of een groep geïntegreerd in de Nederlandse samenleving? Ik kan gelijk antwoord geven op de vraag van de heer Van Aartsen over onze criteria daarvoor. Wij vinden dat er op een gelijkwaardige manier moet kunnen worden deelgenomen op sociaal-economisch terrein. Er moet een actieve en passieve kennis van de Nederlandse taal zijn. De in Nederland gangbare waarden, normen en gedragspatronen moeten worden gerespecteerd en er moeten mogelijkheden zijn om daadwerkelijk contact te hebben met het autochtone Nederlanders.

In de privé-sfeer mag er best een oriëntatie op het land van herkomst zijn, zolang dat niet ten koste gaat van de criteria die ik net noemde. Dat betekent dat de D66-fractie het niet acceptabel vindt wanneer een gedwongen huwelijk wordt gearrangeerd. Zodra men erachter komt dat een meisje wordt uitgehuwelijkt, moet daartegen kunnen worden opgetreden. Er moet haar daadwerkelijke effectieve bescherming kunnen worden geboden als zij erom vraagt.

Ik zal nu nog stilstaan bij enkele facetten van het integratiebeleid die mijn fractie van belang vindt. Ik ga eerst in op de problematiek van de oude wijken. Er is een concentratie van sociaal-economische problemen in sommige oude wijken in de grote steden. Er wonen veel mensen met een uitkering, soms al generaties lang. De openbare ruimte is er aan het verloederen, er heerst anonimiteit, middenstanders trekken weg en achterblijvende bewoners voelen zich aan hun lot overgelaten. Vaak worden woningen illegaal onderverhuurd en door te veel mensen bewoond. In deze buurten is sprake van een cumulatie van allerlei problemen, zoals drugsverslaving en prostitutie.

Wij vinden dat stadsdeelbesturen of gemeenteraden eisen moeten kunnen stellen aan nieuwkomers in zo'n buurt, bijvoorbeeld de eis dat men een inkomen uit werk moeten hebben dat hoger is dan een bijstandsuitkering. Zo'n maatregel kan dan enkele jaren gelden totdat er een meer evenwichtige samenstelling tot stand is gekomen. Daarbij is medewerking van woningcorporaties onontbeerlijk. Door een dergelijke maatregel kan een begin worden gemaakt met een economische versterking van de buurt. Wij willen niet dat mensen uit hun huizen worden gehaald om hen verplicht elders te laten wonen, zoals ik wel eens in reacties op onze voorstellen in kranten heb gelezen. Wij nemen afstand van termen zoals die in het Rotterdamse debat zijn gebruikt, bijvoorbeeld een allochtonenstop of een hek rond Rotterdam.

In de deelgemeente Charlois gaat men dit beleid op poten zetten. Wat ons betreft verdient dat navolging. Mevrouw Halsema en andere critici van dit systeem hebben er gelijk in dat er veel meer moet gebeuren om ervoor te zorgen dat dergelijke wijken zich kunnen ontworstelen aan de gettospiraal waarin zij terecht zijn gekomen. Er moet stadsvernieuwing plaatsvinden, woningcorporaties moeten weer in oude wijken investeren en omliggende gemeenten in de regio moeten sociale woningbouw in hun contingenten opnemen en hun verantwoordelijkheid nemen. Het gemeentebestuur moet ervoor zorgen dat huisjesmelkers zonder pardon worden aangepakt en woningen die dienen als uitvalsbasis voor criminaliteit of prostitutie moeten efficiënt kunnen worden onteigend.

Rotterdam is met deze voorstellen gekomen. Het kabinet heeft gezegd dat het wil onderzoeken hoe dit beleid in het kader van het grotestedenbeleid op een goede manier kan worden opgezet. Ik kan mij voorstellen dat het kabinet een wet tegen gettovorming gaat voorbereiden waarin allerlei instrumenten samenkomen om dat soort wijken weer leefbaar te maken. Ik hoor graag de visie van het kabinet op dit voorstel.

Dan de discussie over zwarte en witte scholen. Ik sluit mij aan bij de opmerking van degenen die hebben gesproken over het onderwijs als het begin van de oplossing van heel veel problemen rondom integratie, dat de discussie in veel gevallen gaat over witte en zwarte scholen. Wat mijn fractie betreft gaat het meer om leerachterstanden en maatschappelijke, sociaal-economische achterstanden. Ook wij vinden het ongewenst dat er scholen zijn met bijna alleen maar kinderen met een achterstand. Het zou natuurlijk ideaal zijn als scholen gemengd waren, als culturen zich mengden en als er goed onderwijs werd gegeven. Maar wij kunnen er natuurlijk niet de ogen voor sluiten dat er al veel steden en wijken zijn waar de meeste jongeren van allochtone afkomst zijn en dat een evenwichtige verdeling in dit kader dus onmogelijk is. Er is al gesproken over de acceptatie van leerlingen door het bijzonder onderwijs. Wij steunen de opmerkingen die hierover gemaakt zijn. Wij vinden dat een bijzondere school die een kind van allochtone ouders niet wil opnemen, op z'n minst in het openbaar verantwoording moet afleggen voor die weigering; mijn collega Lambrechts heeft er in een ander debat al voorstellen voor gedaan. Het is toch eigenlijk te gek voor woorden als ouders er niet achter kunnen komen waarom zo'n school bepaalde kinderen weigert? Het eerste wat er op dit punt moet veranderen, is dat zo'n school haar verantwoordelijkheid neemt.

Ik heb onlangs een e-mail ontvangen van een Hollandse vrouw uit Amsterdam-Geuzenveld die haar ervaringen met een zwarte school beschreef, dus precies de omgekeerde situatie. Ik vond het een zeer indrukwekkende brief en ik wil er dan ook een paar passages uit voorlezen. Zij wilde haar blonde zoontje in haar eigen buurt op school doen, ook al waren de meeste kinderen op die school uit andere landen afkomstig. Zij schreef: "Ik heb mijn zoontje Robin op een rooms-katholieke basisschool ingeschreven. Een bewuste keuze op basis van ouderwets klassikaal onderwijs, een schoolgids met beleid en een te verwachten verhouding van 60% allochtone en 40% autochtone kinderen. Toen Robin in een van de acht kleuterklassen werd geplaatst, bleek de werkelijke verhouding 85% allochtoon en 15% autochtoon te zijn. Ik heb mij daar echter niet door laten tegenhouden, omdat het schoolbeleid mij vertrouwen gaf. De schoolgids gaf bijvoorbeeld duidelijk aan dat zowel in de klas als op het schoolplein door leerlingen en ouders Nederlands moest worden gesproken. Vanaf de eerste schooldag startte een lange reeks ervaringen die mij uiteindelijk de ogen hebben geopend." En dan somt de schrijfster allerlei voorbeelden op van meisjes die voor jongens moeten opstaan als er in de klas een stoel te weinig is, van ouders die willen dat meisjes zich ondergeschikt opstellen, van meisjes die de rotzooi moeten opruimen die jongens maken, terwijl die jongens mogen blijven zitten, van pesterijen omdat haar blonde zoontje wat langer haar draagt dan de anderen, van docenten die daarbij niet ingrijpen, van passiviteit van andere ouders op het schoolplein en dergelijke. Zij vervolgt: "Het probleem is structureel. Het percentage niet geïntegreerde allochtonen in de wijk is erg groot. De autochtone bevolking is vrijwel geheel weggetrokken. Veel allochtonen zijn nieuwkomers, uitgehuwelijkt vanuit het geboorteland en zo midden in onze wijk met een concentratie van sociale achterstand geplaatst. De kersverse bruiden doen boodschappen bij de allochtone ondernemers, de buurtkranten verschijnen ook in het Turks en in het Arabisch en er is geen enkele noodzaak om Nederlands te leren. De schotels brengen televisie in hun eigen taal en cultuur. Zij zitten vast in de klassieke man/vrouw-verhoudingen en zij hebben geen idee hoe men in Nederland met elkaar omgaat. De vrouwen verzorgen de maaltijd en mannen en vrouwen hebben in huis gescheiden vertrekken. Het gebeurde nooit dat een klasgenootje bij Robin thuis kwam spelen of dat hij ergens werd uitgenodigd." De schrijfster besluit haar kind op een andere school te doen, een witte school iets verderop. Daar schrijft zij over:

"De allereerste dag dat ik Robin naar school breng, kom ik met kippenvel thuis. Wat een gewaarwording: zo kan het dus ook! In de klas zitten achttien kinderen, van wie één Surinaams meisje en één meisje uit Iran. De kinderen lachen en kijken vrolijk de kring rond. Zij zijn uitgelaten. Zij zitten vol verhalen over vakantie, over kamperen, over varen, vissen, zwemmen en sporten. De ouders groeten mij. Zij kijken me ook aan en zij lachen ook. We spreken dezelfde taal, letterlijk en figuurlijk. Ik besef op dat moment hoe ongelooflijk somber de vorige school was: ouders die je niet aankijken, jonge moeders die voortsjokken op hun sloffen alsof zij de last van de wereld op hun schouders dragen; kinderen die sip in de kring zitten en wezenloos voor zich uit staren. Wat een gigantische tegenstelling. Voor mijn gevoel heb ik mijn Robin nu gered. Ik maak mij alleen heel veel zorgen om de 650 kinderen die op de oude school zitten en die niet geïntegreerd de samenleving zullen in stromen."

Naar mijn gevoel geeft dit verslag haarscherp aan dat weliswaar uit diverse rapporten mag blijken dat misschien de onderwijsachterstand op sommige zwarte scholen niet eens groot is, maar dat er wel degelijk sprake is van sociaal-culturele achterstanden. En ouders, alle ouders, willen natuurlijk kwalitatief goed onderwijs voor hun kinderen, maar ook een sociaal stimulerende omgeving. Ik vind dan ook dat wij alles op alles moeten zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse waarden, zoals gelijke behandeling van mannen en vrouwen, van homo's en hetero's, al van jongs af aan op school worden bijgebracht. Mijn vraag aan de minister-president is dan ook of hij kan aangeven op welke manier nu de segregatie in het onderwijs en om het onderwijs heen wordt tegengegaan.

Ik stel deze vraag omdat ik ook de volgende vraag heb, over het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid: welk effect heeft de bezuiniging op het GOA op het inlopen van die achterstanden? Ik herinner mij namelijk dat toen het Hoofdlijnenakkoord werd opgesteld, het de gedachte was dat er bij het schrappen van het GOA veel geld te vinden was in gemeentelijke bureaucratie en dat dit geld niet daadwerkelijk besteed werd aan achterstanden. Inmiddels krijgen wij echter heel veel verontruste reacties van scholen, bijvoorbeeld hier uit Den Haag, waar na de moord op leraar Hans van Wieren de problemen op vmbo-scholen alleen maar groter zullen worden vanwege bijvoorbeeld dreigend ontslag van leerlingbegeleiders en van docenten die extra taallessen geven of aan conflicthantering doen. Door de investeringen in het concept "veiligheid op school" wordt natuurlijk wel een deel van die bezuiniging weer ongedaan gemaakt, maar de vraag blijft toch of het kabinet hier niet penny-wise and pound-foolish bezig is. Ik hoor daar, in zijn antwoord, graag een visie van de premier op.

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb geluisterd naar de heer Dittrich en hij zegt eigenlijk het eens te zijn met de analyse van de briefschrijfster. Ik ben dit ook. Hij zegt voorts dat de segregatie echt een probleem is. Hij wijst op culturele verschillen en zegt dat de dominantie van 85% te groot is. Daarna stelt hij de vraag aan het kabinet wat het kabinet aan die segregatie denkt te gaan doen en vervolgens gaat hij over op de financiën. Dit laatste is ook een belangrijk thema, maar mag ik aan u vragen, mijnheer Dittrich, wat ú aan die segregatie denkt te gaan doen?

De heer Dittrich (D66):

Ja, daar hebben wij in allerlei debatten allerlei voorstellen voor gedaan. Ik zie hier ook mijn collega Lambrechts zitten. Wij hebben voorts onze nota "De anderen dat zijn wij" geschreven, waarin ook voorstellen staan. Kortweg komt het op het volgende neer, waarbij ik even de artikel-23-discussie oppak die u ook in dit debat gestart bent, met overigens een mijns inziens wijze invulling. U zei daarbij namelijk: wij kunnen daar over praten, maar wij kunnen ook kijken wat wij binnen het raamwerk van artikel 23 kunnen doen. Welnu, onze visie is dat daar waar het gaat over de segregatie op scholen, artikel 23 en de betreffende discussie misschien niet eens de sleutel bieden tot een oplossing. Als het gaat om wijken waar een oververtegenwoordiging is van allochtonen, kun je niet zomaar zeggen: daar moet een evenwichtige menging plaatsvinden. De overheid heeft geen dwangmiddelen op dat gebied. Wij als sociaal-liberale partij willen die ook niet. Wij hebben wel de sleutel om de kwaliteit van het onderwijs en van de sociale omstandigheden van het onderwijs te verbeteren. Daarom ging ik in mijn betoog over op het maken van opmerkingen over het korten op de post voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Die korting kan de oplossing namelijk verder weg brengen. Ik heb de reactie van de minister-president op dit punt nodig, zodat ik hierop donderdag kan doorgaan.

De heer Marijnissen (SP):

Het is overigens toevallig dat ik u op dit punt vragen stel. Andere sprekers heb ik hierover namelijk ook opmerkingen horen maken. Het gaat mij om de aarzeling om het probleem te tackelen waar het zich echt voordoet. Het gaat er om dat je ervoor zorgt dat scholen desegregeren, dat we samen naar school gaan en dat we alles uit de kast halen om te voorkomen dat niet alleen in de grote steden, maar ook steeds meer in middelgrote steden naast witte zwarte scholen ontstaan. Daarvoor zullen de gemeenten op de een of andere manier moeten ingrijpen, samen met schoolbesturen. Gezamenlijk zullen zij moeten vaststellen dat zij van dat onderscheid afwillen, dat zij samen met de ouders die hun kinderen komen aanmelden willen proberen om hierin verandering te brengen. Zij kunnen op die manier het doel, desegregatie, dichterbij brengen.

Door de commissie-Blok is veel uit het verleden helder gemaakt. De meeste partijen hebben een omslag in hun denken gemaakt. De fase van ontkenning is voorbij. Dat is winst. Het zou echter heel tragisch zijn als wij over twee, drie jaar moeten vaststellen dat wij geen stap vooruit zijn gekomen op het punt van de desegregatie, dat er nog geen sprake is van samen wonen en samen naar school gaan. Ik vrees het ergste als wij niet bereid zijn om ten behoeve van het hoger belang van integratie een minimale inschikking op het punt van de vrijheid van schoolkeuze accepteren.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer Marijnissen, met alles wat u hebt gezegd ben ik het eens. U formuleerde het goed: wij moeten een gezamenlijke inspanning leveren en samen met ouders en schoolbesturen nagaan of het mogelijk is dat enz. Alleen, ook u komt voor de vraag te staan wat er moet gebeuren als al die rondetafelgesprekken zijn gehouden en de desegregatie niet lukt. Moeten wij dan het ouderwetse Amerikaanse systeem van bussing invoeren? Moeten wij tegen ouders zeggen: wij gaan u verplichten om uw kinderen naar een andere school in een andere wijk te sturen en daarover hebt u niets te zeggen, want het algemeen belang houdt in: menging? Dat willen wij echter niet. Ik vind het prima dat, zoals u dat zegt, alles uit de kast moet worden gehaald, maar...

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb dit ook met de heer Van Aartsen besproken. Het idee van bussing was tegen zijn liberale principes, maar ik ben ook niet voor bussing. Ik ben er echter op tegen dat er in een wijk een witte, een zwarte en een gemengde school is. Als er drie scholen in een wijk zijn, vind ik het alleszins redelijk dat al die scholen hun deel nemen en dat zij op die manier proberen het samen naar school gaan te bevorderen. Dat kan niet zonder interventie, want zonder interventie zijn wij gekomen waar wij nu zijn en dat is segregatie.

De heer Dittrich (D66):

Collega Lambrechts heeft daarom een voorstel gedaan. Dat houdt het volgende in. Als een bijzondere school zegt geen "zwarte" kinderen te willen aannemen, zou er een acceptatiedrang moeten gelden. Die school zou zich publiekelijk moet verantwoorden en daarbij moeten zeggen waarom zij bepaalde kinderen niet opneemt. Je mag hopen dat daardoor in de gesprekken tussen gemeentebesturen, schoolbesturen enz. druk ontstaat en er meer menging komt. Ik ben het met u eens dat het zeer onwenselijk is dat er in een buurt een witte, een zwarte en een ander soort school is. Wat dat betreft zou alles beter moeten. Alleen, u hebt nog steeds geen antwoord gegeven op de vraag wat er moet gebeuren als dat niet lukt. U zegt zelf ook geen voorstander te zijn van bussing. De vraag aan u zal te zijner tijd daarom zijn: wat wilt u wel? Op welke manier wilt u dwang uitoefenen om de gewenste situatie te bewerkstelligen? Daarover heb ik u nog niet gehoord.

De heer Marijnissen (SP):

In mijn bijdrage heb ik gezegd dat uit onderzoek is gebleken dat de over-, overgrote meerderheid van zowel autochtone als allochtone ouders de voorkeur geeft aan gemengde scholen. Dan zijn er dus bepaalde mechanismen die dat verhinderen. Wij hebben daarom zeer concrete voorstellen gedaan, zoals het maximeren van de ouderbijdragen. Daarnaast zal er echter nog iets moeten gebeuren. Op gemeentelijk niveau zullen niet vrijblijvende afspraken moeten worden gemaakt over het bereiken van de doelstelling die kamerbreed wordt uitgesproken. Dan komt er inderdaad een moment waarop je tegen ouders moet zeggen: u kunt uw kind naar die school sturen, maar wij ontraden u dat ten zeerste in het algemeen belang, maar ook in het belang van het kind, het heeft onze voorkeur dat u uw kind plaatst op de school die wij aangeven. Ik herinner u aan de cijfers die ik zojuist noemde. Ik meen dat wij alleen al met het bespreken van de kwestie met de mensen, met het ze goed adviseren een heel eind kunnen komen. Laten wij afspreken dat als wij dit een jaar hebben gedaan en niet het gewenste resultaat hebben bereikt, wij verder kijken.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer Marijnissen, u suggereert meer dan u zegt. U kunt tegen de ouders zeggen: het heeft de voorkeur dat uw kind naar een andere school gaat. Dat ben ik met u eens. Ik vind het prima dat dat soort gesprekken plaatsvindt. Als de ouders echter zeggen: wij willen ons kind op die andere school, dan zult u voor de vraag komen te staan wat er dan moet gebeuren.

De heer Marijnissen (SP):

Dan kan het niet.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik was bij het thema van de huwelijksmigratie. Doordat driekwart van de allochtonen van de tweede generatie met een partner uit het land van herkomst trouwt, terwijl die partner het Nederlands niet of onvoldoende beheerst, ontstaan er steeds weer nieuwe integratieachterstanden in de samenleving. De kinderen uit deze huwelijken beginnen dan weer met dezelfde achterstand als hun ouders. Er lijkt dan geen vooruitgang te worden geboekt. Wij vinden het dan ook logisch dat er eisen worden gesteld aan huwelijksmigranten, zonder overigens het recht op vrije partnerkeuze onmogelijk te maken. Ons gaat het erom dat het niet sociaal is om mensen naar Nederland te laten komen van wie je van tevoren weet dat zij zich niet in de samenleving zullen kunnen redden. Het gaat om participatie en emancipatie. Daarom steunen wij de voorstellen om de minimumleeftijd naar 21 jaar te verhogen, alsmede de inkomenseis tot 120% van het minimumloon.

Daarnaast willen wij dat de nieuwkomer in het land van herkomst een bepaald basisniveau van scholing heeft, voordat hij of zij naar Nederland mag komen. Iemand moet ten minste in zijn eigen taal kunnen lezen en schrijven. Analfabeten zullen eerst in eigen land scholing moeten genieten. In Turkije en Marokko wil de overheid ook graag dat mensen naar school gaan. Er zijn allerlei alfabetiseringsprogramma's opgesteld. Als meisjes op het platteland niet naar school mogen van hun familie, dan moet diezelfde familie weten dat het dus voor hen onmogelijk wordt om met een partner uit Nederland te trouwen en in Nederland te gaan wonen. Het moet een basisniveau zijn dat dusdanig is, dat aansluiting kan worden gevonden bij de Nederlandse arbeidsmarkt. Men moet zelfredzaam zijn. Die eisen zijn in het belang van de nieuwkomer en in het belang van de ontvangende samenleving.

Van een nieuwkomer mag worden verwacht dat hij zich ook een beeld vormt van onze samenleving voordat hij naar Nederland komt. Een basiscursus Nederlands en Nederlandse maatschappijoriëntatie in het land van herkomst kan daarbij helpen. Ik vind wel dat wij moeten oppassen dat wij geen heel bureaucratisch, fraudegevoelig en duur systeem gaan opzetten. Wat dat betreft was mijn fractie nogal gevoelig voor de bezwaren die de commissie-Franssen in haar rapport naar voren heeft gebracht. Het is van belang om te kijken naar de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid: minder regels, minder bureaucratie. Natuurlijk zijn de voorgenomen plannen rond de inburgeringscursussen in het land van herkomst goed, maar wij moeten kijken of ze niet haaks staan op die andere hoofdlijn van het kabinetsbeleid. Wat is de reactie van minister Verdonk? Hoe zal het systeem dat zij nog nader moet invullen, in de praktijk uitpakken?

Oudkomers die niet geïntegreerd zijn, zullen alsnog een inburgeringscursus moeten volgen. Mijn collega Lambrechts kreeg laatst een telefoontje van een hoogleraar uit een niet-westers land, die van zijn gemeentebestuur een brief had ontvangen of hij op het stadhuis wilde komen voor een gesprek over een te volgen cursus. Hij woont al tientallen jaren in Nederland en heeft kinderen op Nederlandse universiteiten. Hij kreeg van het gemeentebestuur een brief vol taalfouten. Hij belde op, maar kreeg de burgemeester niet te spreken. Hij moest met de afdeling sociale zaken bellen, waar hij in de wachtstand belandde. Mensen die volkomen geïntegreerd zijn en een waardevolle inbreng in de samenleving leveren, mogen wij niet voor het hoofd stoten. Dus de uitvoering van op zichzelf verantwoorde regels moet met respect gebeuren.

Dan een enkel woord over de dubbele nationaliteit en de remigratie. Het kabinet heeft onlangs besloten de dubbele nationaliteit onmogelijk te maken vanuit het adagium "je moet kiezen en je mag niet van twee walletjes eten". D66 is het daar niet mee eens. Wij willen eigenlijk juist de geheel andere kant op. Iedereen in het Europa van de 25 zou dezelfde Europese nationaliteit moeten krijgen, naast de oorspronkelijke nationaliteit van het specifieke land. Iedereen dus één Europees paspoort met achterin een apart deel van het specifieke land. Tsjechov zei over vreemdelingen en hun beweegredenen in een nieuw land het volgende: "De ziel van een vreemdeling is een donker woud." Je kunt nooit doorgronden waarom iemand die aan alle eisen voldoet om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, weigert zijn oorspronkelijke nationaliteit in te leveren. Misschien heeft dat wel te maken met het feit dat je het graf van je ouders wilt bezoeken in het land van herkomst of omdat je daar onroerend goed hebt of omdat je daar andere loyaliteiten hebt. Waar het om gaat, is dat wanneer je voldoet aan de eisen die Nederland stelt voor de Nederlandse nationaliteit, dit voldoende moet zijn. Wat ons betreft moet die nationaliteit verleend worden met de nodige trots, met toeters en bellen, met een ceremonie, voor mijn part met de vlag erbij. En dus niet een kil briefje sturen dat iemand zijn of haar paspoort af kan halen bij een loket. Waarom nu toch de dubbele nationaliteit dwarsbomen? Denkt het kabinet nu werkelijk dat met zo'n maatregel een positieve bijdrage wordt geleverd aan de integratie van migranten? Wij denken van niet.

Dan zijn er nog veel oudere migranten die hun oude dag niet in Nederland maar in het land van herkomst door willen brengen. Daar hebben wij de Remigratiewet voor met alle regelingen. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken om remigratie met overheidssteun volgens de wet te stoppen. De achterliggende gedachte was dat dit geld zou opleveren. Uit berekeningen van het bureau Regioplan is gebleken dat het afschaffen van de remigratieregeling veel meer geld kost dan wanneer de regeling zoals die nu geldt, intact blijft. Wat D66 betreft moeten we dus opnieuw kijken naar de beslissing die in het Hoofdlijnenakkoord is genomen. Wat ons betreft blijft de remigratieregeling bestaan. Wij doen er oudere migranten een plezier mee en het kost ons geen extra geld. Ik hoop hierop een principiële en inhoudelijke reactie van het kabinet te vernemen.

Uit onderzoeken blijkt dat zich aan de onderkant van de arbeidsmarkt veel mensen van allochtone afkomst bevinden. Ook zijn er veel migranten afhankelijk van een uitkering. Wil de verzorgingsstaat niet al te zeer onder druk komen te staan vanwege de vergrijzing en de toegenomen vraag naar medische hulp, dan zullen er in de toekomst rigoureuze maatregelen moeten worden genomen. Eén daarvan is dat nieuwkomers die per definitie geen relevant arbeidsverleden hebben in Nederland, niet toegelaten worden, althans gedurende enige tijd, tot sociale voorzieningen, maar dat ze pas nadat ze een relevant arbeidsverleden hebben opgebouwd, gefaseerd tot die voorzieningen mogen worden toegelaten. Dit is een idee dat indertijd door Entzinger en Van der Zwan naar voren is gebracht. In onze integratienota "De anderen, dat zijn wij", noemen wij dat een ingroeimodel. De heer Bos heeft er al vragen over gesteld. Ik heb hem toen zelf een lastige vraag gesteld omdat wij er als fractie nog niet uit zijn. Ik was blij te horen dat hij er het antwoord ook niet op wist. Het lijkt ons goed wanneer het kabinet op dat punt een visie ontwikkelt en wat modellen gaat uitwerken aan de hand waarvan wij hier een constructief debat over een ingroeimodel kunnen voeren.

Achterstanden in de integratie vallen vaak samen met sociaal-economische achterstanden. Die versterken elkaar in het gevoel van uitzichtloosheid en isolatie van de Nederlandse samenleving. D66 is ervan overtuigd dat een succesvolle integratieaanpak niet kan zonder activering van de onderkant van de arbeidsmarkt. De zwakste schouders zullen gestimuleerd moeten worden om sterker te worden. Allereerst moet de problematiek van de armoedeval worden aangepakt. Wie eerst een uitkering had en daarna betaald werk vindt, moet er flink op vooruitgaan. Werk moet lonen.

Door het verlenen van allerlei diensten met een economisch gezien lage toegevoegde waarde – babysitten, wassen, strijken, boodschappen doen en de hond uitlaten – kan een eerste aansluiting met de arbeidsmarkt worden verkregen. Deze werkzaamheden moeten worden vergemakkelijkt, niet alleen door de eerste verdiensten belastingvrij te maken, maar ook door ze regelvrij te maken. Hierdoor kunnen betrokkenen een eerste stap op weg naar betaalde arbeid zetten en leggen zij contacten in de Nederlandse samenleving, terwijl zij anders geïsoleerd aan de kant zouden blijven staan. Door op deze manier de capaciteiten van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt te erkennen, kan de cultuur van uitzichtloosheid, die sommige delen van de samenleving in haar greep heeft, doorbroken worden. Ook het beginnen van een eigen bedrijfje moet worden gestimuleerd door een regelvrije zone te creëren voor persoonlijke dienstverlening en kleine bedrijfsmatige activiteiten. Etnisch ondernemerschap moet op alle mogelijke manieren worden ondersteund en gestimuleerd. Dit kan door in achterstandswijken economische bedrijvigheid zonder overtollige regeldruk toe te staan. Wij zijn dan ook blij met de initiatieven op dit punt in het kader van het grotestedenbeleid.

Als laatste thema noem ik de sport en niet omdat morgen de Olympische Spelen worden afgerond met een ontvangst van de medaillewinnaars door de koningin in de Ridderzaal. Op het sportveld krijgt integratie spelenderwijs gestalte zonder dat de overheid er veel bemoeienis mee heeft. Hier ontmoeten autochtone en allochtone jongeren elkaar en delen zij een hobby. In Groot-Brittannië organiseren professionele voetbalclubs veel sociale evenementen rond wedstrijden om de binding met de samenleving te versterken. Via de sport en de activiteiten eromheen kunnen belangrijke waarden zoals tolerantie, non-discriminatie, gezonde prestatiedrang, opoffering, competitie en doorzettingsvermogen worden overgedragen. De Vlaamse schrijver Raf Willems heeft er het prachtige boek "Kan voetbal de wereld redden?" over geschreven. Zijn antwoord is overigens "ja".

Wil de regering met de KNVB in contact treden om te bezien of de Nederlandse professionele voetbalclubs – die veel overheidssteun krijgen – gestimuleerd kunnen worden om vormen van maatschappelijk ondernemen te ontwikkelen, met name in de sfeer van het opbouwen van maatschappelijke netwerken voor kansarme jongeren? Bij amateursport valt het op dat veel allochtone ouders zich nauwelijks als vrijwilliger inzetten voor sportvereniging van hun kinderen. Het is zaak om hier gericht aandacht voor te vragen. In het kader van inburgeringscursussen kan men laten zien – er zijn een paar miljoen Hollandse vrijwilligers – dat bloeiende sportverenigingen alleen in stand kunnen blijven met steun van allochtone ouders bij de sportclub van hun kinderen.

Tot slot spreek ik de hoop uit dat als gevolg van dit debat steeds meer migranten het gevoel zullen hebben dat zij welkom zijn in Nederland en dat de toekomst van Nederland mede in hun handen ligt. De maatregelen die genomen worden, dienen om achterstanden weg te werken en om problemen op te lossen. De fractie van D66 heeft daarbij de inzet om migranten volwaardig aan de Nederlandse samenleving te laten deelnemen.

De heer Lazrak (Groep Lazrak):

Voorzitter. Ik was een van de weinige allochtone Nederlanders die het instellen van een parlementair onderzoek naar het gevoerde minderhedenbeleid, allochtonenbeleid en integratiebeleid in de afgelopen drie decennia hebben toegejuicht en verwelkomd. Ik heb vanuit een geheel andere positie meegewerkt aan het opstellen en indienen van de motie-Marijnissen, die ten grondslag ligt aan het rapport "Bruggen bouwen" van de commissie-Blok. Daar heb ik geen spijt van. Ook heb ik korte tijd deel uitgemaakt van de commissie-Blok. Daarop kijk ik met gemengde gevoelens terug. Als ik nu zie waar de motie-Marijnissen toe heeft geleid, ben ik blij dat ik uit de commissie ben gestapt.

Ik was en ben nog steeds ervan overtuigd dat het integratieproces en uiteindelijk onze samenleving gebaat waren bij het instellen van een parlementair onderzoek naar het gevoerde beleid. Alleen de reactie van het kabinet scherpt volgens mij de tegenstellingen tussen autochtonen en allochtonen verder aan. Wat mij betreft, kan de nota"duimschroeven" worden genoemd in plaats van "Integratie nieuwe stijl".

De beleidsomslag naar "Integratie nieuwe stijl" moet een radicale breuk zijn met het multiculturalisme, maar de toon en het tromgeroffel van het kabinet stellen mij teleur. Het kabinet legt de oorzaak van het falende integratiebeleid eenzijdig bij de allochtone medeburgers. De autochtone medeburgers en de achtereenvolgende verantwoordelijke regeringen worden nauwelijks aangesproken. De allochtoon krijgt het flink voor de kiezen. Hij wordt overladen met nogal potsierlijke, doorgeschoven verplichtingen. Dat schept een verkeerd klimaat, waarvoor ik het kabinet wil waarschuwen. De uitwerking zal contraproductief zijn. Er zijn wat mij betreft heel wat knelpunten in de kabinetsreactie.

Zo kondigt het kabinet een soort beschavingsoffensief aan, maar legt de verantwoordelijkheid daarvoor en de uitvoering ervan bij anderen, zoals gemeenten, instellingen, de vrije markt en de allochtonen zelf. Iedereen dient zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen, alleen de regering neemt geen verantwoordelijkheid, maar schuift die voortdurend naar anderen. Een voorbeeld. De allochtoon moet inburgeren in Nederland en de normen en waarden van het land overnemen. Ik ben het daar helemaal mee eens, maar er wordt niet bij gezegd welke normen dat zijn, waar deze beginnen en waar deze eindigen. De notitie maakt, althans voor mij, niet duidelijk wat de Nederlandse kernwaarden zijn. Tegelijkertijd worden allochtonen van jong tot oud op aanzienlijke kosten gejaagd. Zij moeten daar zelf maar uit zien te komen. Wanneer de overheid burgers verplicht, actief te worden, schept dat voor diezelfde overheid ook verplichtingen. Zonder wisselwerking komen wij nergens. Wat het kabinet nu zegt, komt op mij over als: dertig jaar minderhedenbeleid, mislukt of niet, eigen schuld, dikke bult; de verantwoordelijkheid ligt alleen bij de allochtonen.

Ik nodig het kabinet uit om nog voordat het overgaat tot bespreking van de integratieladder, aan te geven wat de waarden op die ladder zijn die de inburgeraar tree voor tree moet bestijgen en om bovendien aan te geven wat het het kabinet waard is om daarbij te helpen. Over welke basisvoorwaarden en normen heeft het kabinet het nu eigenlijk? In welke mate wil het de inburgeraars steunen? Het is goedkoper om allerlei maatregelen te noemen, zoals het meten van de integratie, maar als je zelf niet de voorwaarden schept, weet je tevoren dat het mislukt.

Ik noem een aantal losse aandachtspunten. Meedoen, is het motto van het kabinet. Worden ook de autochtone medeburgers verplicht, actief mee te doen aan gedeeld burgerschap? De bereidheid daartoe, zo zegt het kabinet, is afgenomen. Welke stappen zet het kabinet om deze bereidheid weer te vergroten?

De bestrijding van discriminatie moet actief ter hand worden genomen. Graag hoor ik een toelichting hoe wordt gezorgd dat deze niet zo vrijblijvend is als in het verleden. Hoe geeft het kabinet hier inhoud aan?

Er is ontzettend veel gezegd over de dubbele nationaliteit, maar ik moet hier ook iets over kwijt. Ik vind het onnodig, schadelijk en bovendien onuitvoerbaar om de dubbele nationaliteit tegen te gaan. Ik heb van diverse allochtonen met twee nationaliteiten gehoord dat zij met pijn in het hart nadenken over het inleveren van één nationaliteit; niet die van het land van oorsprong, maar de Nederlandse. Dat is niet omdat zij niet van dit land houden of loyaal zijn aan een ander land, maar vanwege het harde klimaat hier en de beledigingen die zij dag in dag uit moeten incasseren.

Ik heb zelf twee nationaliteiten. Ik heb overwogen om de minister vanavond mijn paspoort aan te bieden en symbolisch afstand te doen van mijn oorspronkelijke nationaliteit. Ik heb besloten om dat niet te doen, niet vanwege mijn loyaliteit aan Marokko of omdat ik meer op Marokko of een ander land georiënteerd ben dan op Nederland, maar omdat het tijdverspilling zou zijn. De minister zou het document opsturen naar de Marokkaanse autoriteiten en over acht tot tien weken zou ik door de consulaire dienst worden uitgenodigd, met de mededeling dat ik mijn paspoort moet komen ophalen. Als Marokkaan kom ik er niet meer vanaf. Een keer geboren als Marokkaan blijf je Marokkaan. Dat geldt ook voor een aantal andere landen.

Ik vraag mij af hoe de minister dat wil realiseren. Hoe wil zij mensen dwingen om afstand te doen van hun nationaliteit, zonder dat zij dat kunnen? Heeft de minister zich gerealiseerd wat dit betekent voor 300.000 mensen die hier wonen, die bij erfeniskwesties te maken hebben met Marokkaans recht en om de zoveel tijd naar hun land moeten om die kwesties op te lossen?

Het is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraars om te bepalen op welke wijze zij zich op het verplichte inburgeringsexamen willen voorbereiden. Is het kabinet hier nog wel resultaatgericht bezig? Is dit wel pedagogisch verantwoord? Zoek het maar uit.

De integratie zichtbaar maken vind ik prima, nogmaals, maar dan moeten als basis het waardenpakket en de Nederlandse normen zichtbaar worden gemaakt. De regering kan niet om deze verantwoordelijkheid heen en moet deze oppakken.

Ik mis expliciete aandacht voor een aantal dingen, zoals seksistisch extremisme en homofobie. Deze kwesties hebben de afgelopen jaren de toch al flinterdunne betrekkingen tussen de autochtone en allochtone bevolkingsgroepen verstoord en de afstand vergroot. Ik stel voor om seksuele voorlichting in te voeren als een van de indicatoren van openheid en als instrument om de integratie te bevorderen.

Verplichte inburgering in eigen land moet in samenhang met immigratie en integratie worden aangepakt. Verplichte inburgering in eigen land vind ik uitstekend, maar dan moet je wel een handreiking bieden aan de mensen die dat willen. Dat zou een fractie kosten van de carrousel van gesubsidieerde projecten, om de woorden van de heer Van Aartsen te gebruiken.

De manier waarop de verplichte inburgering in eigen land nu wordt ingevoerd, komt op mij over als: zoek het maar uit en kom liever niet naar Nederland. Als dat zo is, moet dat ook gezegd worden, dan weten wij waarover wij praten. Aan de ene kant wordt gezegd dat de mensen welkom zijn en dat wij ze een kans willen geven, maar aan de andere kant wordt er gezegd, als iemand toevallig verliefd is geworden op een vrouw in het buitenland: blijf daar. Het gaat overigens maar om een klein aantal en niet om grote aantallen zoals men ons wil laten geloven.

Inburgeren in Nederland vind ik prima. De minister voegt daar wel aan toe: je moet dat zelf betalen en als je dat niet kunt, creëren wij voor jou een mogelijkheid om je in de schulden te steken. Dat is naar mijn mening geen verantwoordelijkheid nemen.

Er is inderdaad sprake van groei van de islam in Nederland. Vooral de radicalen onder hen maken hoogtijdagen door. Zij doen dat niet met zieltjes winnen, want dat hebben anderen al voor hen gedaan. Zij moeten ze alleen zien vast te houden. Wij kunnen dat niet oplossen met een imamopleiding, zoals enkele collega's voorstellen. Wij hebben in de afgelopen jaren imams een invloed gegeven die zij niet hebben. Een imam is iemand die in dienst is van een bestuur of stichting. Hij heeft een arbeidscontract waarin de taken staan die hij dient uit te voeren. Als wij op dat gebied iets willen realiseren, moeten wij de besturen van de moskeeën proberen aan te spreken bij wie de imam in dienst is.

Betrokkenheid bij criminaliteit remt de integratie, lees ik in de nota. Weinig collega's heb ik daarover horen spreken, terecht.

Maatregelen als gemengd onderwijs, gemengd wonen, het bevorderen van de participatie op de arbeidsmarkt en het in stand houden van de remigratieregeling hebben mijn instemming. Ik ondersteun hetgeen de collega's hierover hebben gezegd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: het kabinet neemt nadrukkelijk afstand van de multiculturele samenleving als ideaal. Een jaar of wat geleden werd dit nog als een uitdaging gezien. Het staat onomwonden in de kabinetsreactie op het rapport-Blok, een rapport waarvoor wij al eerder onze waardering hebben uitgesproken.

Mijn fractie acht het, alles overziende, goed dat het multiculturele ideaal is losgelaten. Meer dan eens hebben wij het concept van de multiculturele samenleving een vierkante cirkel genoemd. Zonder gedeelde waarden en normen is echt samenleven niet mogelijk. Onze vraag is echter wat ervoor in de plaats komt. Assimilatie in een geseculariseerde cultuur en/of privatisering van de godsdienst kunnen en mogen het alternatief niet zijn. Graag wil ik hierover met de regering van gedachten wisselen.

Zowel de commissie-Blok als de regering legt de nadruk op gedeelde waarden en normen. De commissie zegt in haar toelichting op de definitie van integratie: in het publieke domein dient de wet zonder meer te worden gerespecteerd. In het private domein is er ruimte voor differentiatie en eigen interpretatie. Einde citaat. De regering sluit in wezen op deze benadering aan in haar reactie op het rapport.

Mij gaat het erom dat deze opvatting er niet toe mag leiden dat in het publieke leven alleen nog maar de seculiere meerderheidsmoraal bestaansrecht heeft. Uiteraard mogen niet alle minderheidsopvattingen gepraktiseerd worden. Over eerwraak en vrouwenbesnijdenis bijvoorbeeld zijn wij het allemaal eens. Die consensus is er bepaald niet over elk thema. Dat geldt dus niet onbeperkt. Neem een thema als homoseksualiteit. De regering schrijft op pagina 30 dat sommige allochtonen hun afkeer van homoseksuelen en homoseksualiteit niet onder stoelen of banken steken. Wij zijn het ermee eens dat je geen afkeer mag hebben van homoseksuelen. Echte naastenliefde maakt geen onderscheid naar ras of geaardheid. Maar ondertussen mag je op bijbelse gronden en op een integere en waardige wijze homoseksualiteit toch wel klip en klaar publiekelijk afwijzen en er met alle legale middelen naar streven dat, bijvoorbeeld, het homohuwelijk weer uit de wetgeving geschrapt wordt?

Een ander thema is de rol van de vrouw. Naar onze mening moet een allochtone vrouw net als elke andere vrouw vrij zijn om te kiezen voor een bestaan als huisvrouw. Dat heeft niets met premoderne opvattingen te maken, zoals de regering op pagina 28 suggereert. Het gaat helemaal niet aan om het huisvrouw zijn als kansarm aan te merken. Het is op zichzelf toch geen ramp om financieel afhankelijk te zijn van een kostwinner als je daarvoor kiest en daarmee vrede hebt? Het is toch geen must om arbeid en zorg te combineren? Laat ik het omkeren: het zou triest zijn als de regering kennelijk de waarde van het kostwinnersmodel in de bedoelde zin niet erkent. Zeker, allochtone vrouwen kunnen in beroerde posities verkeren. Ik sluit daar de ogen niet voor. Maar daarom moet de regering nog niet allerlei thema's van emancipatoire aard opdringen aan of afdwingen bij etnische minderheden. Zij overschrijdt daarmee trouwens ook de zojuist genoemde grens tussen publiek en privaat: als een echtpaar vanuit zijn visie op huwelijk en gezin kiest voor het zojuist genoemde model, mag de overheid daar geen probleem mee hebben. Dat is toch keuzevrijheid?

In het verlengde hiervan kritiseer ik het kabinetsvoornemen om met de doelgroep in discussie te gaan over het dragen van de hoofddoek. Nee, zegt de regering, de hoofddoek verbieden willen wij niet, maar wij constateren dat het dragen ervan niet altijd voortkomt uit vrije keuze. Natuurlijk zijn er veel allochtone vrouwen die in moeilijke situaties verkeren en geen vrije keuze hebben binnen hun gemeenschap in engere zin. Wij moeten hen hulp bieden via allerlei projecten. Daar zijn goede voorbeelden van. Maar wij zitten hier wel in een grijs gebied. Dat moet men zich beseffen. Dat vergt prudentie. Ook het dragen van een naveltruitje, om maar iets controversieels te noemen, is vaak niet een zaak van vrije keuze maar van groepsuiting en dus van impliciete groepsdwang. Vanuit moreel oogpunt zou er dan ook evenveel voor te zeggen zijn dat de regering met autochtone meisjes in discussie gaat over de naveltruitjes. Dat zal niet snel gebeuren. Ik bepleit dat ook niet. Ik vraag een reactie op deze vergelijking. Waar ligt de grens? Waar begint en waar eindigt de verantwoordelijkheid van de overheid?

De ene rode draad die door deze drie voorbeelden loopt is deze: de overheid mag allochtonen noch impliciet noch expliciet ertoe dringen op zichzelf respectabele opvattingen in te leveren voor een seculiere, liberale moraal die in allerlei consequenties vaak zeker zo discutabel is. De andere rode draad is dat de lijn die tussen publiek en privaat getrokken wordt in werkelijkheid niet zo duidelijk is. De voorbeelden van de hoofddoek en de rol als huisvrouw onderstrepen dat. Ik nodig de regering uit op deze gedachten in te gaan.

Tot slot over dit thema: het zal het kabinet niet verbazen dat de SGP deels andere waarden voor ogen staan dan welke breed gangbaar zijn in ons land. Ik verwijs naar datgene wat mijn collega Van der Staaij in het debat over het commissierapport gewisseld heeft met de collega's Dijsselbloem en Hirsi Ali. Mijn fractie ziet niets liever dan dat via democratische weg de heilzame normen van de Bijbel vertaald worden in wetgeving op allerlei terreinen. Alleen zo kan het, naar mijn diepste overtuiging, ons pluriforme Nederland echt goed gaan. De overheid biedt zo en pas dan geborgenheid in een harmonisch bestel en dus evenwicht van rechten en plichten.

Van cultuur en publieke moraal naar religie. De heer Blok en zijn collega's zijn daar niet op ingegaan in hun rapport. In het debat verdedigde de commissievoorzitter deze keus door te stellen: "De Nederlandse overheid heeft geen beleid gevoerd op godsdienst." Dat is onjuist. De overheid heeft wel een beleid gevoerd, maar dat was terughoudend vanuit de gedachte van staatsneutraliteit en de scheiding van kerk en staat. De overheid zou zich vanuit die principes niet bezig moeten en kunnen houden met de inhoud van godsdienst.

De regering moet zich echter realiseren dat zij al langere tijd impliciet bezig is met de inhoud van de islamitische godsdienst. Weliswaar niet met de Koran zelf, maar wel met bepaalde uitdrukkingswijzen van islamitische waarden en normen. Denk aan de inburgeringsplicht voor tijdelijk hier verblijvende imams, die er eigenlijk op gericht is om deze geestelijken te doen denken naar westers model, opdat zij hier de acceptatie van democratische waarden door moslims in Nederland niet in gevaar brengen, maar steunen. Op zichzelf is dat geen onredelijke gedachte, gelet op de debatten die wij gevoerd hebben over de radicale uitspraken van bepaalde imams en de lectuur die in sommige moskeeën op de boekentafels ligt.

Mijn fractie vindt echter dat de regering op gespannen voet met haar eigen principes komt te staan als zij actief inzet op het totstandkomen van een volwaardige imamopleiding. Daarop gerichte pilots wil zij ondersteunen. Wij vinden het nadrukkelijk een zaak van de geloofsgemeenschappen zelf om te zorgen voor een opleiding. Ik zie al helemaal geen taak voor de regering weggelegd om linksom of rechtsom de islam in een voor Nederland onschuldige poldervariant te laten verbreiden. Wordt overigens in het onlangs verschenen SCP-rapport Moslims in Nederland niet gesteld: "Gevraagd naar voorzieningen waaraan allochtonen in Nederland het meeste behoefte hebben, worden godsdienstige voorzieningen opvallend weinig genoemd. Hooguit één op de tien Turken en Marokkanen vindt islamitische faciliteiten en organisaties een beleidsprioriteit"? Waar haalt de regering haar motivatie vandaan om zo stevig in te zetten op imamopleidingen, islamleergangen, debatten over de islam enz.?

Dit alles wil niet zeggen dat mijn fractie zich geen zorgen maakt over de groeiende omvang van de islam in Nederland en de confrontatie die daarvan het gevolg is. Dat doen wij zonder meer wel. De diepste overweging van mijn fractie daarbij is dat in de islam, net zoals in het seculiere denken, een mens niet tot het heil wordt geleid dat er in Jezus Christus is.

Nog los daarvan is er het gevaar van radicalisering. In het SCP-rapport Moslims in Nederland wordt erkend dat een klein percentage moslims zich kenmerkt door religieus exclusionisme en gevoelig is voor radicalisering. Toenemend antisemitisme, rekrutering voor de Jihad enz. laten zien dat grote waakzaamheid en een gezond wantrouwen geboden zijn. Deze zaken moeten met open vizier met islamitische medeburgers besproken en met passende maatregelen tegengegaan worden. Dat is volgens mij een essentiële taak voor de komende jaren!

Tot zover over de eerste omslag: geen multiculturele samenleving meer. De tweede en derde omslag in het integratiebeleid zijn: geen vrijblijvendheid meer en het niet langer behandelen van allochtonen als zorgcategorie. Met beide keuzes is de SGP-fractie het eens, hoewel wij bij de uitwerking de regering nog tegen kunnen komen.

Over inburgering is uitgebreid gesproken in het debat over de contourennota; dit zal ik niet herhalen. Ik wil nu vragen naar de financiële situatie die aan het ontstaan is. Ten opzichte van 2003 zijn de gemeenten teruggegaan van een inburgeringsbudget van 177 mln naar 118 mln, meer dan eenderde minder. De regering zal serieus moeten kijken of de gemeenten hiermee rond kunnen komen, gelet op de doelstelling en de intensiteit waarmee wij die willen uitdragen en realiseren. Ik bepleit in ieder geval een stop op verdere bezuinigingen. Graag hoor ik ook in hoeverre de regering rekent met inverdieneffecten nu nieuwkomers en oudkomers hun eigen cursus moeten gaan betalen. Hoe is de berekening van die effecten totstandgekomen? Is die berekening voorzichtig genoeg geweest? Een meer inhoudelijk punt is welke verwachtingen wij mogen koesteren van het nieuwe stelsel. Dit is niet vrijblijvend en er behoort veel aandacht te zijn voor de Nederlandse taal, identiteit, geschiedenis, cultuur, ons vorstenhuis, volkslied, noem maar op. De heer Blok heeft in het tijdschrift Migrantenrecht echter gezegd dat de praktijk leert dat een substantieel deel van de inburgeraars maar twee taalniveaus stijgt en het Nederlands dus gebrekkig blijft spreken. Verleen je die geen verblijfsvergunning, dan is dat wel een grote groep. Realiseert de regering zich dit voldoende, zo vroeg hij zich af. Hoe reageert de regering op die impliciete kritiek van de commissievoorzitter op het nieuw in te voeren stelsel?

In de reactie op het rapport presenteert het kabinet ook het plan van de integratieladder, ter vervanging van het intussen afgelegde idee van de integratievignetten. De ladder moet door de samenvoeging van een fors aantal cijfermatige indicatoren tot één indicator resulteren in een "cijfer" voor een bepaalde doelgroep van het integratiebeleid. Op zichzelf is het een goede zaak dat wordt gestreefd naar een resultaatgericht integratiebeleid. Dat was ook de hartenkreet in het rapport van de Algemene Rekenkamer van 1999 over de gebrekkige meetbaarheid van integratiebeleid. Het streven naar harde doelstellingen steunen wij dus. Hoe bruikbaar is het echter als straks door bundeling één integratie-indicator ontstaat? Wat weet je precies als de Antillianen bijvoorbeeld een 6 voor de mate van integratie krijgen? Hoe kun je daar "beleid op maken"? Wordt de integratieladder geen nieuwe bureaucratie? En wat kost het om deze te ontwikkelen?

In de sfeer van criminaliteitsbestrijding onder allochtone jongeren maakt de regering de keus om over te stappen van een breed uitwaaierend preventiebeleid naar een meer repressief beleid. Achter het Preventiebeleid 2001-2004 wordt een punt gezet. De SGP-fractie heeft de achterliggende jaren in door de Kamer aangenomen moties het belang van de repressieve aanpak gesteund. Dit als tegenwicht tegen de eenzijdig preventieve aanpak. Wij steunen dus de omslag die wordt gemaakt. Toch zou ik graag een overzicht krijgen van de preventieve projecten die de achterliggende jaren hebben gelopen en wat die concreet hebben opgeleverd. Als zo'n overzicht zonder al te veel moeite gemaakt kan worden, stelt dat de Kamer in staat om te beoordelen of wij bepaalde lessen uit het verleden moeten verwerken in het nieuwe beleid, om te voorkomen dat wij met het badwater het kind weggooien. Zo kan ik mij voorstellen dat de interpretatie van preventie als slechts het voorkomen van recidive, hoe belangrijk ook, toch wel erg smal is.

Huisvesting is een gevoelig beleidsterrein in de context van het thema van dit debat. Wij kennen de misstanden die leiden tot verslonzing en die een inbreuk vormen op de leefbaarheid van wijken. Die misstanden moeten worden gepareerd door hoogwaardige huisvestingsmaatregelen en daarop toegesneden woningbouwprogramma's. Ook hier tobt mijn fractie met het getrokken financiële kader. Wat zijn de consequenties van bezuinigingen op de ISV-budgetten voor de continuïteit van plannen voor stedelijke vernieuwing en de vergroting van de diversiteit van het woningaanbod? Je kunt niet het één willen en het ander terugnemen als die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Weliswaar zouden de ISV-budgetten bij bezuinigingen zoveel mogelijk zijn ontzien, maar hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de regering wijkvernieuwing als een speerpunt aanmerkt? Ik zou daarbij willen vernemen of de regering al onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden om het instrument van de huursubsidie in te zetten om spreiding van allochtonen mogelijk te maken, conform de aanvaarde motie-Van der Staaij die is ingediend en behandeld bij de begroting van VROM voor het dienstjaar 2004.

Mijn fractie steunt de plannen van de regering om de gewichtenregeling in het onderwijs niet langer te koppelen aan de etnische achtergrond van leerlingen, maar aan hun feitelijke achterstand. De discussie over een kleutertoets is in dit verband al door de Kamer gevoerd. Mede met het oog daarop zijn wij benieuwd naar de praktische uitwerking. Mijn fractie erkent op zichzelf de problematiek van zwarte scholen, maar elke oplossing die wordt gezocht, moet wat ons betreft worden gezocht binnen het beginsel van de onderwijsvrijheid. Aan die vrijheid wil de regering ook niet tornen, aldus de reactie op het rapport-Blok. Wij zijn het daarmee eens en zullen de regering daaraan houden. Uiteraard moeten vervolgens wel constructieve middelen worden ontwikkeld om segregatie, uitval en dergelijke in het onderwijs te voorkomen. Geen acceptatieplicht, maar ik val van harte het voorbeeld van collega Marijnissen bij voor leer-werktrajecten en ik beklemtoon begeleiding en overreding in plaats van dwang.

De SGP-fractie vindt het een terechte zaak dat het kabinet dubbele nationaliteit zoveel mogelijk wil tegengaan vanuit de gedachte dat het kiezen voor onze nationaliteit het kiezen voor onze samenleving impliceert. Vanuit die gedachte zou ik de vraag willen stellen of het zo vanzelfsprekend is om het lokaal en provinciaal kiesrecht voor niet-Nederlanders die hier langer dan vijf jaar onafgebroken hebben verbleven, te handhaven. Is de regering bereid hierover de discussie aan te gaan? Ligt het niet voor de hand om kiesrecht toch weer op alle niveaus te koppelen aan het Nederlanderschap en dat uiteraard in het kader van naturalisatie en inburgering?

De SGP-fractie vindt het de grote winst van het nieuwe beleid dat problemen eerlijk bij de naam worden genoemd. Toch vervalt de regering niet in de fout eenzijdig over de problemen te spreken. Ook in de kabinetsreactie op het commissierapport wordt heel duidelijk met twee woorden gesproken. Zo hoort het en als het even kan, moet dat dan ook gebeuren. Niet alleen wordt op de problemen gewezen, maar ook op de positieve ontwikkelingen, de goede voorbeelden en de dynamiek in het integratieproces. Dat is ook nodig om polarisatie en stigmatisering van volwaardige medeburgers te voorkomen. Ik wil de regering daarvoor prijzen. Sprekend over dit thema wil ik en passant de VVD-fractie vragen, nu er toch kennelijk functioneringsgesprekken gevoerd worden in die kring, of collega Hirsi Ali in zo'n gesprek kan worden aangesproken op haar medeverantwoordelijkheid voor het, in onze ogen, onnodig kwetsende en provocerende karakter van de geruchtmakende film Submission, die daardoor waarschijnlijk een averechts effect zal hebben. Ik sluit af met de opmerking dat wij de komende tijd graag het debat met de bewindslieden aangaan over de uitwerking van hun plannen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Het vraagstuk van de integratie van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving is naar de mening van de CDA-fractie een van de grote maatschappelijke uitdagingen van onze tijd en de komende jaren. De samenleving verkleurt. Over tien jaar bestaat het merendeel van de bevolking in de grote steden uit mensen van allochtone afkomst. Dat heeft een enorme impact op die samenleving.

Culturele verscheidenheid had positief kunnen zijn als allochtonen en autochtonen open tegenover elkaar zouden staan, maar gezichten worden afgewend en mensen staan wantrouwend tegenover elkaar. Wij ondervinden enerzijds het probleem dat ouderen niet meer op straat durven vanwege overlast en crimineel gedrag van onaangepaste allochtone jongeren. Anderzijds worden allochtonen in toenemende mate over één kam geschoren en geconfronteerd met discriminatie, ook als zij geïntegreerd zijn. Dat mag niet voortduren. Mensen met verschillende achtergronden zullen moeten samenleven. Samen met elkaar leven in plaats van tegenover elkaar gaat niet vanzelf.

Als wij op den duur grote tegenstellingen in dit land, rellen of getto's zoals elders in Europa willen voorkomen dan moet het roer om. Daarom hecht de CDA-fractie er een groot belang aan dat nieuwkomers in ons land integreren en dat zij zich identificeren met ons land. Dat kan alleen als wij de problemen heel duidelijk benoemen en een veeleisend integratiebeleid formuleren, als wij nuance koppelen aan scherpte en scherpte aan nuance. Dat is alleen mogelijk als wij zowel naïeve en overdreven welwillendheid als kwader trouw en vreemdelingenhaat uitbannen.

Uit de reactie van het kabinet op het rapport van de commissie-Blok blijkt dat het dit pad wil gaan bewandelen. Het neemt afstand van de vrijblijvendheid van het verleden en het legt de nadruk op een verplichtend en eisend integratiebeleid. Er is te lang voornamelijk vanuit de zieligheidsoptiek geredeneerd, maar dat is de wereld op zijn kop. Mensen die hierheen komen hebben de plicht om de taal te leren en om te integreren. Zij vertrekken immers zelf uit eigen land. Het moet hun dan wat waard zijn om hier een goede plek te veroveren. Dat is ook de eigen verantwoordelijkheid van de migrant.

Een duidelijk integratiebeleid is nodig want de problemen zijn indringend en alomvattend. Er zijn te veel mensen die geen aansluiting vinden bij de Nederlandse samenleving. Wij vinden het ondenkbaar dat een man het recht denkt te hebben om zijn vrouw achter te laten in het land van herkomst enkel en alleen omdat zij geen kinderen kan krijgen of dat vaders hun dochters achter hun rug om uithuwelijken. 80% van de telefoontjes die de Allochtone Vrouwentelefoon in Rotterdam krijgt, is van vrouwen die bang zijn om door hun man achtergelaten te worden in het land van herkomst. Turkse en Marokkaanse jongeren die nog steeds hun partner uit het land van hun ouders halen, zetten keer op keer de integratie op achterstand voor henzelf en voor hun kinderen. Er zijn nog 500.000 allochtonen van de eerste generatie die de Nederlandse taal niet voldoende spreken om mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving. Het aantal mensen met een uitkering is onder allochtonen twee keer zo hoog als onder autochtonen.

Wij zijn blij dat het kabinet dit onderkent en in zijn reactie op het rapport van de commissie-Blok concludeert dat de achterstand van allochtonen op sociaal, cultureel en economisch gebied te groot is. Het is goed dat de regering, meer nog dan de commissie, tot de vaststelling komt dat de integratie van grote groepen allochtonen nog niet is geslaagd en dus is mislukt. De noodzaak wordt ingezien dat het integratieprobleem vraagt om een effectieve aanpak met het besef dat wat in decennia is ontstaan niet binnen korte tijd kan worden opgelost. De structurele oplossing van het integratievraagstuk is iets van de lange termijn. Daarbij is paniek en luid geroep om tijdelijke lapmiddelen niet behulpzaam, maar vrijblijvendheid is dat nog minder. Vrijblijvendheid en passiviteit hebben immers jarenlang het integratiebeleid gekenmerkt.

Om te kunnen samenleven als mensen met verschillende culturele achtergronden moeten wij ook af van het cultuurrelativisme dat heel lang de basis was van onze tolerante houding. Voor de CDA-fractie staat het voorop dat bij het integratiebeleid niet alleen rekening moet worden gehouden met een sociaal-economische aanpassing, maar ook met een sociaal-culturele aanpassing. Werk en onderwijs zijn nodig, maar alleen zijn zij niet genoeg. Men moet ook weten hoe Nederland werkt. Het is van belang om te weten welke fundamentele waarden en normen en welke sociale codes er zijn. Men moet contacten hebben met autochtonen.

In eerdere CDA-voorstellen werd de nadruk gelegd op het belang van het kennen en erkennen van een dominante Nederlandse of Europese cultuur. Hoe kunnen wij immers verwachten dat mensen integreren als wij zelf weigeren om die waarden van onze cultuur uit te dragen of, sterker nog, dat afdoen als misplaatst chauvinisme en spruitjeslucht. In het debat lijkt cultuur wel eens verengd te worden tot het kennen van ons volkslied. Dan wordt er onmiddellijk geroepen dat niemand het Wilhelmus kent, dus waarom zouden wij dat überhaupt van nieuwe Nederlanders vragen? Maar blijkbaar doet het er toch toe of je Nederlander, Duitser, Turk of Marokkaan bent. Want hoe nonchalant wij ook zijn omgegaan met onze nationaliteit, onze geschiedenis of onze cultuur, iedereen zit wel aan de buis gekluisterd als Inge de Bruin een gouden medaille behaalt of als Mia Audina een zilveren medaille wint. En het doet je wat als de Nederlandse driekleur gehesen wordt en het Wilhelmus klinkt. Een gemeenschappelijke basis van geschiedenis, gedeelde waarden en normen en verbondenheid met de Nederlandse samenleving noemt het CDA Nederlands burgerschap. Daar zullen wij in het onderwijs en in het integratiebeleid aandacht aan moeten schenken. Er moet aandacht zijn voor onze cultuur, voor onze geschiedenis en voor onze waarden en normen. Niet voor niets was er verleden jaar alom verontwaardiging over de verstoring van de dodenherdenking op 4 mei door Marokkaanse jongeren. En niet voor niets was er waardering voor de gemeenschappelijke inzet met Marokkaanse jongeren om dit jaar een waardige 4 mei-herdenking te garanderen.

Van eenieder die in Nederland leeft, mag verwacht worden dat hij voluit meedoet in de Nederlandse samenleving, maar hij heeft ook de plicht om medeverantwoordelijkheid voor die samenleving te dragen. Natuurlijk komt er, als je dit zegt, binnen de kortste keren het verwijt dat je te nationalistisch bent, dat het gaat om waarden en normen die de landsgrenzen overstijgen, dat het gaat om grondrechten en plichten, vastgelegd in internationale verdragen. Dat is allemaal waar, maar het is volstrekt helder dat alleen regels niet overtuigen. Als achter die regels geen gemeenschappelijke ervaringen schuilgaan, geen gemeenschappelijke overtuigingen, geen algemeen herkenbare historische momenten die ons verder hebben gebracht in de ontwikkeling van wat maatschappelijk gezien goed en kwaad is, dan zijn dergelijke regels al snel nietszeggend. Daarom is het belangrijk om een gemeenschappelijke taal te spreken, om kennis te hebben van de geschiedenis, om in te zien dat achter het recht een rechtscultuur van waarden en normen schuilgaat. Ik denk aan waarden als de gelijkwaardigheid van man en vrouw, aan de persoonlijke keuzevrijheid en aan de vrijheid van mensen, van waarachtigheid, en dus aan vrijheid als voorwaarde voor het beleven van een godsdienst. Deze waarden, die voorwaarden zijn voor verantwoordelijkheid en vrijheid, zullen wij gemeen moeten hebben. En aan die gemeenschappelijkheid zullen wij moeten werken, ook politici en overheid.

Daarom leggen wij ook de nadruk op het belang van het verkrijgen van het Nederlanderschap. Het CDA heeft al een keer voorgesteld om van naturalisatie een minder vrijblijvende gebeurtenis te maken. Niet langer een briefje op je deurmat dat je je paspoort kunt afhalen bij het loket Burgerzaken, alsof het worden van Nederlands staatsburger dezelfde waarde zou hebben als het afhalen van een parkeervergunning. Het verkrijgen van een paspoort is een cruciaal moment: een nieuwkomer wordt Nederlands staatsburger. Daarvoor heeft hij een lange weg afgelegd om de Nederlandse taal onder de knie te krijgen en kennis van de Nederlandse samenleving te verwerven. Democratie en onderhoud van de rechtsstaat vraagt immers kennis en vaardigheden. Het is ook het moment waarop men grondrechten verwerft en actief en passief kiesrecht krijgt. Het is in wezen de kroon op volwaardig burgerschap. Er is dan ook alle reden om er eisen aan te stellen, eisen die volwaardig gebruik van die rechten mogelijk maken, maar er is ook alle reden om erbij stil te staan en er een feestelijk tintje aan te geven. Andere landen zijn ons hierbij voorgegaan; kijk bijvoorbeeld naar Canada, waar men allang ervaring heeft met het thema burgerschap en een dergelijke "citizen's ceremony". De regering geeft in reactie op het rapport van de commissie-Blok aan, hier nu echt werk van te zullen maken. De CDA-fractie is hier blij mee.

Als wij willen dat migranten integreren in de Nederlandse samenleving, dat het Nederlandse staatsburgerschap een speciale waarde behoudt, dan is het ook noodzakelijk dat nieuwkomers ondubbelzinnig kiezen voor een bestaan en een toekomst in Nederland. Daarvoor is het nodig, de invloed van het land van herkomst zoveel mogelijk te beperken. In de optiek van het CDA zullen er dan op z'n minst vier zaken moeten worden aangepakt. Wij erkennen dat het kabinet in zijn reactie constateert dat de commissie-Blok eigenlijk weinig conclusies verbindt aan de constatering dat er een invloed is van de landen van herkomst, maar zelf heeft het kabinet op dit punt ook nog niets uitgewerkt. Ik noem vier punten waaraan naar ons oordeel aandacht zou moeten worden geschonken, waarvan onderdelen ook wel in de reactie van het kabinet terug te vinden zijn.

Het betreft allereerst de dubbele nationaliteit. Naar de mening van de CDA-fractie zullen wij daarvan af moeten. Het staatsburgerschap is een exclusief begrip en impliceert loyaliteit aan de Nederlandse rechtsstaat. Daarbij past niet het hebben van een dubbele nationaliteit en de CDA-fractie heeft eerder de minister verzocht om die mogelijkheden te beperken. Wij zullen, als je kijkt naar de huidige situatie, niet een situatie moeten blijven hebben waarbij 65% van de mensen die een Nederlandse nationaliteit aanvragen, een dubbele nationaliteit zal verwerven. Wij zijn daarin in het verleden te vrijblijvend geweest. De regel dient te zijn: enkelvoudige nationaliteit; de uitzondering: dubbele nationaliteit. Wij hebben dit in het verleden omgedraaid: de uitzondering is regel geworden. Wij willen dat de regel zoals wij die nu hanteren, weer uitzondering wordt. De CDA-fractie is dan ook tevreden dat de minister, na een eerste aarzeling, nu het belang van dit voorstel inziet en het gaat uitvoeren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik weet dat de heer Verhagen erop rekent dat ik hier even op terugkom. Hij schermde met een onderzoek waaruit zou blijken dat mensen met een dubbele nationaliteit zich minder verbonden voelen met Nederland. Nu hebben wij, na wat overleg heen en weer, uiteindelijk gevonden om welk onderzoek het ging, namelijk het SCP-rapport uit 1996. Echter, het staat er niet in.

De heer Verhagen (CDA):

Het staat er wel in en wat dat betreft heb ik mijn huiswerk ook gedaan. Ik heb hier de rapportage minderheden van het SCP uit 1996. Het betreft de reden waarom wij in de discussie over het beperken van de dubbele nationaliteit, zoals wij dat debat gevoerd hebben in 1997, het volgende hebben gezegd. Het ging om het idee dat men had over wat het belangrijkste motief was om te kiezen voor Nederlanderschap. Op de vraag wat de belangrijkste redenen voor naturalisatie waren geweest, werd echter door vrijwel niemand de verbondenheid met de Nederlandse samenleving als een motief genoemd. De meest genoemde motieven voor naturalisatie lagen in het recht om zonder visum door Europa te reizen. Dat is exact wat ik bij de interruptie zei op dit punt, namelijk dat naar onze mening de verbondenheid met de Nederlandse samenleving juist het belangrijkste motief moet zijn om de Nederlandse nationaliteit aan te vragen en niet het krijgen van een gratis visum om door Europa te reizen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat klopt. Dit gedateerde onderzoek zegt inderdaad dat verbondenheid met Nederland niet het belangrijkste motief voor naturalisatie is, ongeacht of je een dubbele nationaliteit hebt of niet. Dat is iets heel anders dan wat u probeerde te bewijzen, namelijk dat een dubbele nationaliteit je afhoudt van verbondenheid. Interessant is wel dat hier het tegengestelde staat en aan dat argument gaat u steeds voorbij, namelijk dat het onmogelijk maken van een dubbele nationaliteit ertoe zal leiden dat mensen minder snel de Nederlandse nationaliteit aanvragen en nog minder snel zich verbonden gaan voelen met de Nederlandse samenleving.

De heer Verhagen (CDA):

Ik ben blij dat mevrouw Halsema deze vraag stelt. Het geeft mij de gelegenheid te wijzen op de reden waarom, vijf jaar nadat de dubbele nationaliteit mogelijk was gemaakt, dit onderzoek heeft plaatsgevonden. In tegenstelling tot het Verdrag van Straatsburg, dat uitging van enkelvoudige nationaliteit, werd namelijk in Nederland gesteld dat wij toe moesten naar de dubbele nationaliteit en wel omdat mensen door het verkrijgen van die dubbele nationaliteit, waaronder het Nederlanderschap, zich meer verbonden zouden gaan voelen met de Nederlandse samenleving. Maar wat blijkt? In de rapportage staat nog eens uitdrukkelijk: al met al ziet het ernaar uit dat het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit weinig te maken heeft met verbondenheid met of sociale integratie in de Nederlandse samenleving. Het had dus juist contraproductief gewerkt, aangezien men door het behoud van de eigen nationaliteit de verbondenheid met het land van herkomst bleef behouden en de Nederlandse nationaliteit alleen maar nam om een gratis visum voor Europa te krijgen. Dat heeft dit rapport overduidelijk aangetoond. Dat was ook de reden waarom de CDA-fractie op basis van dit rapport tot de conclusie kwam dat het amendement-Verhagen/Dittrich het meest afgrijslijke amendement was dat de heer Verhagen ooit had ingediend en dat wij derhalve toe moesten naar een wijziging van de wet, zoals wij dat in 1997 hebben bepleit en zoals wij dit nu in 2004 wederom bepleiten.

Voorzitter. Een ander verschijnsel dat zich richt tegen de gewenste integratie in Nederland is de huwelijksmigratie. Nog steeds trouwt 75% van de Marokkaanse en Turkse jongeren van de tweede generatie met een partner uit het land van hun ouders, vaak zelfs met een partner binnen de familie. Zorgelijk is vooral dat de huwelijkspartners worden gekozen vanwege het feit dat zij volgens traditionele islamitische waarden en normen leven en niet verwesterd zijn. Daaruit spreekt wantrouwen jegens de Nederlandse samenleving en soms jegens de kernwaarden die in het Westen gelden. Het CDA staat dan ook achter de maatregelen van het kabinet om de huwelijksmigratie af te remmen en achter het stellen van eisen aan inkomen en leeftijd. Overigens krijgt men ook bij de allochtone-vrouwentelefoon te horen dat juist dat door veel allochtone vrouwen in een kwetsbare positie als een welkome aanscherping van het beleid wordt beschouwd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U geeft heel nadrukkelijk aan dat de zorg die de CDA-fractie vervult samenhangt met het feit dat het om vrouwen gaat die geen kennis hebben van of niet delen in de westerse normen en waarden. Dus, zegt u, steunen wij het kabinet bij het stellen van grenzen ten aanzien van leeftijd en inkomen. Kunt u mij in kort bestek duidelijk maken wat het verband is tussen het niet delen van onze normen en waarden en de noodzaak van het stellen van een inkomensgrens?

De heer Verhagen (CDA):

Ja. Enerzijds wordt huwelijksmigratie nu te gemakkelijk gemaakt. Er is geen enkele rem om op grond van de aangegeven motieven een partner uit het land van herkomst te nemen. Anderzijds wordt huwelijksmigratie te gemakkelijk gemaakt, omdat men aan die migratie geen financiële en huisvestingseisen stelt. Op die manier wordt de verantwoordelijkheid voor dat huwelijk bij de overheid gelegd. Niemand kan gratuit deze verantwoordelijkheid bij de overheid leggen zonder zelf bereid te zijn een bijdrage te leveren. Zeker als iemand een huwelijk aangaat en een gezin sticht, mag je van hem verwachten dat hij zich in eerste instantie verantwoordelijk voelt en dat hij al datgene doet wat hij kan doen om zijn gezin te onderhouden. Een van de elementen van onze westerse wereld is dat je niet q.q. de verantwoordelijkheid bij de overheid legt. Ik ben het met de heer Rouvoet eens dat iemand die een inkomen van 120% van het minimumloon heeft, zelf voor huisvesting zorgt en een bepaalde leeftijd heeft niet automatisch een bruid zal zoeken die de westerse waarden omarmt. Nu worden wij echter keer op keer geconfronteerd met een situatie die de integratie op achterstand zet. Dan vind ik dat de overheid de mogelijkheid moet hebben om grenzen aan deze vorm van migratie te stellen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ken de argumentatie, maar u geeft met uw toelichting wel een perfecte illustratie van wat ik in mijn termijn heb bedoeld te zeggen toen ik sprak over verzwegen doelstellingen, doelstellingen die niet primair met integratie te maken hebben. Zoals u zelf aangeeft hebben die te maken met ofwel financieel-economische overwegingen, dus met het feit dat de overheid in financiële zin niet verantwoordelijk moet zijn, ofwel met de wens van beheersing van de immigratie.

De heer Verhagen (CDA):

Maar dat is geen verzwegen keus. Ik zeg letterlijk: daarom staat het CDA achter de maatregel voor het afremmen van de huwelijksmigratie. Daarmee wordt toch niets verzwegen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wat probeerde ik aan te geven en waarom heb ik op dit punt een vraag gesteld? Als wij het hebben over het integratiebeleid en wij daarbij aangeven dat het voor mensen moeilijk is om te integreren, komen vaak overwegingen aan de orde die op zichzelf legitiem kunnen zijn, overwegingen waarover wij kunnen discussiëren, maar die met integratie als zodanig niet veel te maken hebben. Het ging mij erom dat u heel snel de koppeling legde tussen het een en het ander en aangaf dat het probleem van integratie was het niet delen van de normen en waarden van de westerse samenleving en dat daarom een inkomensgrens zou moeten gelden. Daarop zeg ik: dan gaat u te kort door de bocht. Op deze manier komt namelijk een nieuw element in de discussie en zijn er nieuwe overwegingen die op zichzelf losstaan van het integratiedebat.

De heer Verhagen (CDA):

Maar ik geef twee overwegingen. Enerzijds constateer ik dat de integratie wordt belemmerd doordat mensen die niet geïntegreerd zijn in onze samenleving komen en wij keer op keer van voren af aan moeten beginnen. Anderzijds constateer ik dat veel mensen juist een partner in het land van herkomst zoeken, omdat die partner zich niet verbonden voelt met de westerse waarden, maar is opgegroeid in een samenleving waar traditionele islamitische waarden en normen gelden. Dát heb ik gezegd en ik heb dus op twee elementen gewezen. Ik verzwijg helemaal niets. Ik maak helder waarom wij achter de keus van het kabinet staan.

Door de fracties van de PvdA en D66 is ervoor gepleit om aan de eisen toe te voegen het niet zijn van analfabeet. Zoals de PvdA het eerder stelde, toen zij een iets andere toon hanteerde, gaat het om een rem op kansloze migranten. Het CDA gaat juist uit van het creëren van mogelijkheden waardoor iemand de kans krijgt om volwaardig deel te nemen aan de Nederlandse samenleving. Het gaat er niet om, bij voorbaat een bepaalde groep af te schrijven.

Wij doen een alternatief voorstel. Wij willen dat degene die een huwelijkspartner naar Nederland haalt, zich daarvoor financieel borg stelt gedurende een periode van vijf jaar. Degene die dat doet, behoort volgens het CDA de financiële verantwoordelijkheid te dragen, bijvoorbeeld als in de periode erna, ondanks de eerdere eisen op het punt van leeftijd, inkomen en huisvesting, toch een beroep moet worden gedaan op sociale zekerheid. Die borgstelling moet een stimulans voor de nieuwkomer zijn om zich te scholen tot op het niveau van de startkwalificatie. Gebeurt dat niet, dan blijft de partner aanspreekbaar. Mocht een beroep gedaan worden op de bijstand, dan komt er een korting. Immers, als die echtgenote geschoold was, zou veel gemakkelijker op een gemeenschappelijk inkomen kunnen worden teruggevallen. Aan de bijstand is voor eenieder in Nederland een sollicitatieplicht voor beide partners gekoppeld. Het kan niet zo zijn dat die plicht feitelijk niets voorstelt, omdat een van de partners volkomen ongeschoold is gebleven. Dat zou erop neerkomen dat degene die wel schoolt wel, en degene die niet schoolt niet met een sollicitatieplicht wordt geconfronteerd. Niet voldoende scholing ondergraaft als zodanig de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. De maatregel die wij voorstellen, is een prikkel om ervoor te zorgen dat mensen volwaardig kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Er is belang bij scholing. Als men het niet doet, vervalt de borg.

De heer Dittrich (D66):

Met dit voorstel wordt van iedereen die een huwelijkspartner naar Nederland wil halen, een garantie van vijf jaar gevraagd. Met andere woorden, u werpt zo'n financiële drempel op, dat u voor een heleboel mensen huwelijksmigratie onmogelijk maakt. De voorstellen van D66 en de PvdA betreffen mensen die hun eigen taal niet eens kunnen lezen en schrijven en van wie wij dus van tevoren weten dat zij geen aansluiting zullen vinden in de Nederlandse samenleving. Als zij naar Nederland willen komen, moeten zij eerst in hun eigen land scholing krijgen.

De heer Verhagen (CDA):

Ons voorstel bevat voldoende prikkels om voor die scholing te zorgen. Het voorstel van D66 en de PvdA is volstrekt onhaalbaar en onbetaalbaar. Er moet dan blijkbaar overal getest worden of iemand analfabeet is. Moet dat gebeuren bij de MVV-verlening? Moet men een bewijs overleggen dat men niet analfabeet is?

De heer Dittrich (D66):

Een schooldiploma.

De heer Verhagen (CDA):

En dat gaat u allemaal controleren! Dat is een veel verdergaande stap dan de inburgering in het land van herkomst, zoals die door het kabinet is voorzien. Wat u wilt, vraagt om een heel andere toets.

Het voorstel van de CDA-fractie bevat voldoende prikkels om ervoor te zorgen dat men volwaardig kan participeren in de Nederlandse samenleving, dat men kan kwalificeren, dat men kan deelnemen aan de arbeidsmarkt. Als men die eigen verantwoordelijkheid niet neemt, is er een beperking in het kader van de sociale zekerheid. Ik schrijf niet bij voorbaat een hele groep af. Ik wil ook niet een extra toets invoeren die alleen maar meer kosten met zich meebrengt.

De heer Dittrich (D66):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. U schrijft geen hele groep af, maar u verlegt de pijn naar een heel andere groep. U creëert een algemene regel voor iedereen die een huwelijkspartner uit een ander land wil halen. Deze mensen moeten vijf jaar financieel garant staan. Dan zou het kunnen betekenen dat mensen die wel degelijk een goede opleiding in hun land van herkomst hebben gehad, toch niet naar Nederland kunnen komen omdat de in Nederland wonende partner de financiële garantstelling niet kan geven.

De heer Verhagen (CDA):

De borg vervalt op het moment dat men voldoet aan de startkwalificatie om bijvoorbeeld te participeren op de Nederlandse arbeidsmarkt. Ik meen dan ook dat mijn voorstel veel eenvoudiger is om in te voeren en rechtvaardiger is en tegelijkertijd een prikkel bevat om mensen op hun eigen verantwoordelijkheid op dit punt te wijzen.Verhagen

Met betrekking tot migratie ben ik blij dat de VVD-fractie bij monde van fractievoorzitter Van Aartsen vandaag gepleit heeft voor een snelle uitvoering van de motie-Sterk teneinde te komen tot het stoppen van de zogenaamde Antillen-route.

Een andere situatie waarmee wij geconfronteerd worden is die waarin ouders hun kinderen tijdens de middelbareschooltijd terugsturen naar het land van herkomst. Dit is een fenomeen dat steeds vaker voorkomt. Het kabinet investeert miljoenen euro's in het wegwerken van de taalachterstand en het overdragen van Nederlandse normen en waarden in het Nederlandse onderwijs. Als het kind in de cruciale fase van zijn schooltijd wordt opgeleid met taal en cultuur van het land van herkomst, zijn alle inspanningen in de jaren voordien voor niets geweest. Als de ouders na de periode op de basisschool er bewust voor kiezen hun kind naar het land van herkomst te sturen, dan kunnen wij dit niet anders uitleggen dan als een keuze tegen die Nederlandse samenleving en vóór de waarden van het land van herkomst. Zo is het water naar de zee dragen. Ook in Duitsland is over dit fenomeen een enorm debat gevoerd. Terecht. Wij willen de minister dan ook twee suggesties voorleggen om dit probleem aan te pakken.

- Het inperken of het laten vervallen van het recht op gezinshereniging. Men kiest er namelijk zelf bewust voor om de gezinsband voor jaren te verbreken.

- Het inbouwen van sancties, inclusief boetes, in de Leerplichtwet.

Voorzitter. Het vierde punt waarvan het kabinet iets meer werk moet maken om de invloed van het land van herkomst te beperken, is de Nederlandse imamopleiding. De reactie van het kabinet op het rapport van de commissie-Blok op dit punt vind ik te vrijblijvend. Deze door het CDA al jaren bepleite imamopleiding moet nu echt van de grond komen om imams te krijgen die met beide benen in de Hollandse klei staan en die een echte gesprekspartner kunnen zijn voor jongeren. Dat is broodnodig, want onverschilligheid tegenover de fascinerende opvoedkundige talenten van imams zoals El Moumni maakt meer kapot dan ons lief is. Als wij dat z'n gang laten gaan, leggen wij ons neer bij het ontstaan van segregatie en van een onbeheersbare onderklasse zoals in de voorsteden van Parijs. De motie-Sterk was wat dat betreft een duidelijk signaal dat het parlement meer wil dan een overleg met verschillende organisaties om te komen tot een Nederlandse imamopleiding. Er zat namelijk een vervolg aan. Er moet een Nederlandse imamopleiding komen. Anders komt er een stop op de mogelijkheid om vanuit de landen van herkomst hier imams te laten binnenkomen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wat vraagt de heer Verhagen op dit punt nu precies van het kabinet? Wij hebben een verslag gekregen over de conclusies van de commissie-De Ruiter. Het kabinet heeft aangegeven concrete stappen te willen zetten om ervoor te zorgen dat er een imamopleiding komt. Wil de heer Verhagen met zijn fractie nu dat de overheid een eigen imamopleiding gaat opzetten?

De heer Verhagen (CDA):

Wij willen niet dat de Nederlandse overheid een Nederlandse imamopleiding gaat starten. In de reactie van het kabinet op het rapport van de commissie-Blok staat dat er overleg gevoerd gaat worden met verschillende organisaties om te komen tot zo'n soort opleiding. Welnu, dat overleg wordt in feite al jaren gevoerd. In een van de laatste rapportages staat dat het niet van de grond komt omdat de organisaties zelf er geen behoefte aan hebben. Naar aanleiding daarvan is vervolgens de motie-Sterk ingediend die door een meerderheid van de Kamer is gesteund. In die motie wordt uitgesproken dat het niet bij praten en overleg met de organisaties kan blijven en dat wanneer de opleiding niet van de grond komt, er sancties moeten komen op het mislukken van het overleg. In de reactie van het kabinet wordt wel ingegaan op het overleg, maar als men er lak aan heeft, worden er verder geen consequenties aan verbonden. Ik wijs in dit verband op de discussie die door verschillende fracties op dit punt gevoerd is.

De islam speelt een prominente rol in de discussie over integratie. In het rapport van de commissie-Blok krijgt de islam als zodanig helaas geen aandacht. Het kabinet constateert dit ook. Hoewel er ook binnen de islam een secularisatieproces gaande is, zijn er inmiddels meer dan een miljoen moslims in Nederland. Ik ben het overigens niet met de minister eens dat het verheugend is dat er secularisatie is, maar dat zal haar niet verbazen. De islam is de snelst groeiende religie in het Westen en daarmee een factor van grote betekenis voor het integratieproces in Nederland, maar ook internationaal.

De islam is niet altijd geneigd om zich te verbinden aan een democratische rechtsstaat. Ik wijs in dit verband ook op de landen van herkomst. Het is echter essentieel dat de verbinding met de democratische rechtsstaat wordt verdiept. Het is essentieel om bruggen te slaan tussen de islamitische identiteit van migranten en de westerse cultuur. Daar hoort de democratische rechtsstaat bij. Wij moeten beseffen dat het uitbannen van de islam uit het openbare leven, zoals door sommigen wordt bepleit, averechts zal werken. Dan worden de noodzakelijke bruggen nooit geslagen en kunnen er al te gemakkelijk radicale bewegingen ontstaan die zich tegen onze samenleving afzetten. Juist voor de bevordering van onze democratische waarden en normen is het van belang om in gesprek te blijven.

Om die reden pleit het CDA er ook voor om het onderwijs te toetsen op de mate waarin het zich verdraagt met de kernwaarden van onze samenleving. Dit stuitte aanvankelijk op verzet, evenals ons voorstel om de inburgering in het land van herkomst te laten beginnen. Inmiddels zijn onze voorstellen echter breed geaccepteerd. Goede islamitische instellingen juichen dit ook toe, want zij hebben niets te verbergen, integendeel. Andere instellingen hebben dat wellicht wel en daarom moet goed worden nagegaan of wij wel alle feiten op tafel krijgen, onder andere via de rapporten van de inspectie. Dat geldt voor religieuze instellingen en zelfs voor moskeeën. Het is een verkeerde vorm van schroom om dergelijke instellingen te ontzien, als sprake is van verbindingen met dubieuze stromingen en organisaties. Wat zich verzet tegen de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en de open rechtsgemeenschap moeten wij afwijzen. Het CDA is daar duidelijk in. Geweld tegen vrouwen, tegen homoseksuelen en andersdenkenden, het oproepen tot haat en antisemitisme staan haaks op de Nederlandse democratische waarden en normen en kunnen wij niet tolereren. Een legitimatie door religie is in dezen onacceptabel. Dat verdraagt zich niet met de rechtscultuur en met de dragende ideeën van onze rechtsgemeenschap. Dit zijn stuk voor stuk zaken waar wij zuinig op moeten zijn.

Sommigen bepleiten in een angstreflex om alles uit te bannen wat met de islam te maken heeft, maar dat is zeker geen oplossing. Dat strookt ook niet met onze rechtscultuur en met de vrijheidsrechten die daaraan uitdrukking geven. Het komt er juist op aan dat alle groepen in ons land hun diepste intenties – ook ten aanzien van de religie – weten te verbinden met de rechtsstaat en de democratie. Wie een bepaalde religie daarvan wil buitensluiten, begaat een fout. Hier geldt eigenlijk als motto: ruimhartig, genuanceerd, maar juist daarom ook scherp als er misbruik van de vrijheid wordt gemaakt.

Ik teken hierbij aan dat met name jongeren zich door angstreflexen miskend en aan de kant gezet voelen. Zij zoeken juist naar rolmodellen aan wie zij zich kunnen optrekken en die zijn er te weinig. Als de samenleving hen voorts het gevoel geeft, niet gewenst te zijn, zal het gevolg zijn dat zij zich ertegen afzetten. Dan zullen zij steun zoeken op internet bij lotgenoten. Sommigen zullen een plek vinden bij een geradicaliseerde vorm van de islam als vehikel om zich af te zetten tegen de samenleving. Zij vinden bijvoorbeeld een plaats bij de jihad en zijn daar ook gevoelig voor. Steeds meer meisjes dragen hoofddoeken als een soort geuzenteken, om zich daarmee af te zetten tegen de samenleving. De ontwikkeling van zich afzetten, is een rechtstreekse bedreiging van het integratieproces. Geslaagde rolmodellen zijn een belangrijke opstap richting integratie en emancipatie. Voorbeelden van waar het wel goed gaat, zijn veel beter dan de overheid in staat om de Nederlandse traditie van vrijheidsrechten en democratie over te dragen. Dat betekent echter wel dat die rolmodellen en organisaties van allochtonen hun leidende rol moeten nemen en niet mogen wegkruipen bijvoorbeeld als gevolg van interne verdeeldheid. In Nederland opgeleide imams, de stichting Islam en burgerschap en een goed functionerend contactorgaan Moslims en overheid kunnen wel degelijk een brug slaan richting burgerschap en deelname aan de samenleving. Daarnaast wordt uiteraard van autochtonen gevraagd om hiervoor open te staan en om discriminatie te bestrijden, vooral op de arbeidsmarkt. Dat vereist wat ons betreft geen positieve discriminatie, maar wel een robuuste houding van gelijke behandeling. Dit alles heeft natuurlijk te maken met het absorptievermogen van de Nederlandse samenleving.

Een laatste punt wat ik in dit verband wil noemen, is de toestroom van nieuwkomers richting grote stad. Steden worden geconfronteerd met opvangproblemen en een concentratie van kansarmen in stadswijken, hetgeen uiteraard een adequate integratie van nieuwkomers in de weg staat. Het kabinet heeft in reactie op het plan van de gemeente Rotterdam een aantal duidelijk goede stappen gezet. Ook collega Van Aartsen wees daarop. Hij zei er terecht bij dat het daarbij wel aankomt op de uitvoering, niet alleen van de geboden kansen in reactie op het plan van Rotterdam, maar ook van het daadwerkelijk aanpakken van de huisjesmelkers en de illegale onderverhuurder.

Het is ons opgevallen dat het kabinet één element van het plan van de gemeente Rotterdam niet heeft overgenomen, namelijk om ervoor te zorgen dat statushouders in de aangewezen gemeenten blijven wonen tot zij een inburgeringscursus succesvol hebben afgerond. Ik vond dat een goed element van de nota van de stad Rotterdam. Gemeenten wordt gevraagd om een deel van hun huizenvoorraad beschikbaar te stellen voor statushouders. Als dat gebeurt, moet daar ook de inburgeringscursus succesvol worden afgerond. Betrokkenen laten dat echter voor wat het is en vertrekken vanuit de kleine gemeente linea recta naar Rotterdam, Den Haag, Amsterdam of Utrecht; juist naar de grote steden waar er een concentratie van probleemwijken is. Koppel het vrije verkeer, de interne vestigingsvergunning, aan het succesvol afronden van de inburgeringscursus.

Er is veel te doen. Vooral het begrip "meedoen" uit het motto van het kabinet mag als een parel in de kroon schitteren. Meer nog dan de politieke discussie hier, komt het nu aan op de uitvoering van een effectief integratiebeleid met het accent op burgerschap. Het kabinet geeft er in reactie op de commissie-Blok blijk van, hier oog voor te hebben. Het is op de goede weg, de omslag van vrijblijvendheid naar veeleisendheid. Het is nu aan de minister en aan dit kabinet om daadwerkelijk werk daarvan te maken. Alle goede plannen zijn niet voldoende. Het kabinet moet de kentering in het Nederlandse integratiebeleid in de praktijk brengen. Papier is geduldig, maar het komt juist aan op de uitvoering, zodat wij in Nederland weer samen leven en niet naast of tegenover elkaar komen te staan.

De heer Bos (PvdA):

Dit zijn mooie slotwoorden, maar vlak hiervoor gebruikte u niet voor de eerste keer de term "vrijblijvendheid", die in het verleden te zeer zou hebben geheerst. Over wiens vrijblijvendheid heeft u het dan?

De heer Verhagen (CDA):

Van beide, van het beleid in het verleden...

De heer Bos (PvdA):

Wie is er te vrijblijvend geweest?

De heer Verhagen (CDA):

De overheid, nieuwkomers en de Nederlandse samenleving. Waarom heeft onder andere het parlement gezegd dat een commissie zich moet buigen over het mislukte integratiebeleid van de afgelopen jaren? Op basis van die constatering is de commissie-Blok tot stand gekomen. Wij constateerden dat er een potentiële bom in de samenleving was. Als wij die niet zouden demonteren, zouden wij een clash, rellen of in toenemende mate problemen in de Nederlandse samenleving krijgen. Je kunt niet anders dan constateren dat men van alle kanten te vrijblijvend is geweest. Ik ga nu niet zwartepieten of u dat bent geweest of ik.

De heer Bos (PvdA):

Nee, het gaat mij ook niet om partijen, maar meer om iets wat u daarvoor zei. U zei: niet alleen migranten, maar eigenlijk de hele samenleving. Waar zag u dan vrijblijvendheid in de samenleving, waarvan u zegt dat het nu anders moet? Ik heb het niet over politieke partijen, waarbij wij kunnen gaan zwartepieten, maar dat doen wij niet. Ik heb het niet over migranten, waarover u al een heel verhaal hebt gehouden. Waar zat nog meer vrijblijvendheid?

De heer Verhagen (CDA):

Er was geen veeleisendheid. Men keek niet of er een inburgeringscursus werd gedaan. Nu zeggen wij: als u de inburgeringscursus niet succesvol afrondt, heeft dat consequenties voor uw verblijfsvergunning. Er wordt nu gestart met de inburgering in het land van herkomst. Er wordt gezegd: indien u niet zelf datgene doet wat u moet doen om te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving, zullen wij daartegen optreden. Als wij niet vrijblijvend meer willen zijn, zullen wij ook niet laconiek onze schouders ophalen als iemand oproept tot het slaan van vrouwen, omdat zij hun man niet ter wille willen zijn, of als er wordt opgeroepen tot haat of tot geweld tegen homoseksuelen. Als er wordt gezegd: nou ja, ach, dat is de cultuur, dan is dat vrijblijvend. Daar hebben wij een eind aan te maken.

De heer Bos (PvdA):

U bevestigt wat ik al dacht, en dat is dat u vooral vindt dat de migrant te vrijblijvend is benaderd. Mijn vraag is of u niet vindt dat er te veel sprake was van vrijblijvendheid op al die gebieden die vandaag ook behandeld zijn, zoals het onderwijs of de woningbouw. Dat zat niet zozeer bij de migrant, maar met eenzelfde beroep om aan die vrijblijvendheid voorbij te gaan moeten wij misschien eens wat steviger in gesprek gaan met schoolbesturen, woningbouwcorporaties en ieder ander die daar een verschil kan maken.

De heer Verhagen (CDA):

In de reactie van het kabinet kunt u zien dat er wel degelijk beleid is voorzien en dat er stappen worden gezet om hierin verandering aan te brengen. Het CDA heeft gepleit voor schakelklassen om specifiek aandacht te schenken aan achterstanden in het onderwijs, en het kabinet neemt dat over. Wij pleitten ervoor om te komen tot vroeg- en voorschoolse educatie en het kabinet heeft daarvoor stappen gezet. Dat vind ik niet vrijblijvend. Ik herken mij absoluut niet in het beeld dat u hier poogt op te roepen.

De heer Nawijn (LPF):

Mijnheer de voorzitter. Ik zal het niet lang maken, want ik denk dat er vanavond al zoveel is gezegd dat ik er niet zo heel veel aan toe te voegen heb. Ik ben wel blij dat er nu openlijk een debat wordt gevoerd over de echte problemen in Nederland. Ik vind dat een beetje laat, maar het gebeurt, en dat is een heel goede zaak.

Ik wil de commissie-Blok nog een keer prijzen voor haar rapport. Wij hebben in eerste instantie ook kritiek gegeven op het rapport van de commissie-Blok, maar dat kwam vooral doordat in dat rapport werd gezegd dat migratie een probleem zou kunnen worden, vooral de huwelijksmigratie, zonder dat er een antwoord op kwam. Dat was voor ons toch wel een heel belangrijk punt.

Ik dacht dat de heer Van Aartsen het vanavond ook heeft gezegd: als wij niets doen aan de immigratie, is het dweilen met de kraan open. Wat wij ook willen met de integratie, dan kunnen wij alles wel aan de kant zetten. Wij moeten eerst de immigratie beperken. Ik sluit mij aan bij de heer Van Aartsen dat mijn fractie geheel tevreden is gesteld, omdat het kabinet nu maatregelen neemt op het gebied van asiel, huwelijks- en arbeidsmigratie, om de immigratie te beperken. Ik hoop dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ook nog de eis van passende huisvesting een voorwaarde laat zijn voor de toelating bij gezinsvorming.

Op dit moment kunnen wij spreken van een negatief migratiesaldo. Op zichzelf is dat uniek, want het is jarenlang niet voorgekomen. Bij nadere bestudering van de cijfers blijkt niet alleen dat er toch nog veel nieuwkomers binnenkomen, hoewel minder dan de laatste jaren, maar ook dat er veel mensen uit Nederland vertrekken. Is de minister bereid, te onderzoeken waarom deze mensen Nederland verlaten? Ik vind het zorgelijk. Veel autochtone Nederlanders verlaten op dit moment ons land. Wil de minister een onderzoek naar de reden laten doen?

Ik ben blij dat er vandaag veel zaken aan de orde zijn gekomen waarvoor wij al langer aandacht vragen. Nu wordt er daadwerkelijk gediscussieerd over zaken als dubbele nationaliteit, de aanspraak op sociale voorzieningen, de aanpak van de immigratie. Deze punten staan in het verkiezingsprogramma van mijn partij, maar ik ben blij dat andere partijen deze overnemen.

Ik maak mij toch nog grote zorgen over de immigratie. Ik kan mij mijn bezoek aan de wijk Bos en Lommer in Amsterdam nog goed herinneren. Als je door die wijk loopt, word je triest. Je ziet dat 60 tot 70% van de mensen in die wijk een bijstandsuitkering heeft. De man zit al jarenlang thuis met het hele gezin en kijkt de hele dag televisie. Eigenlijk is er sprake van een uitzichtloze situatie. Ik sprak daar onlangs nog een wethouder van een grote stad over en vroeg hem wat hij met die mensen deed en of hij ze nog ooit aan het werk kreeg. De wethouder antwoordde dat deze mensen allang waren afgeschreven. Zij krijgen nooit meer werk. Het zijn wel mensen van 45, 50, 55 jaar die nog best werk kunnen en willen doen. Wat doet de regering daaraan? Is het waar dat mensen worden afgeschreven en met een bijstandsuitkering hun verdere leven moeten doorbrengen? Doen wij daar niets meer aan?

Ik ben het met de heer Verhagen eens dat het integratiebeleid absoluut radicaal moet worden veranderd. Wij kunnen instemmen met de maatregelen die de regering voorstelt. In de loop der tijden hebben wij naar mijn mening een vergissing gemaakt. Wij hebben cruciale denkfouten gemaakt die wij niet weer moeten maken. Die fouten zijn de volgende. 1. Te veel immigratie. Daar wordt inmiddels aan gewerkt. 2. Vroeger dacht men dat als je Nederlander was, je ook geïntegreerd was. 3. De vrijblijvendheid. 4. Er werden zelfs subsidies verstrekt als men de eigen cultuur en identiteit behield. 5. Wij hebben vergeten immigranten de Nederlandse cultuur en identiteit bij te brengen. Daarin moet verandering worden aangebracht.

Wij maken in Nederland onderscheid tussen autochtonen en allochtonen. In de Kamer is daarover vandaag ook gesproken. Ik heb de laatste tijd veel met allochtonen en allochtone organisaties gesproken. Je hoort van hen steeds weer het verwijt dat mensen die al jarenlang Nederlander zijn zich ook bedreigd voelen, omdat zij worden meegesleurd in de discussie over het toelatingsbeleid en integratie in de Nederlandse samenleving. Ik heb met verscheidene mensen gesproken die al jarenlang Nederlander zijn, helemaal geïntegreerd, de Nederlandse taal spreken en een goede baan hebben, maar toch een oproep krijgen voor de inburgeringscursus. Ik weet wel hoe dat komt. Men kijkt bij de gemeente naar de geboorteplaats. Als de geboorteplaats ergens in het buitenland is, wordt die persoon opgeroepen. Het is uitermate beledigend en discriminerend voor allochtonen die al heel lang Nederlander zijn.

De heer Bos zei dat wij eens naar andere landen moesten kijken. Laten wij eens naar Amerika, Canada of Australië kijken. Als je Amerikaan wordt, ben je Amerikaan. Men praat dan niet langer over een allochtone achtergrond. Je bent Amerikaan of je bent het niet. Je bent Amerikaan of je bent vreemdeling. Ik zou willen dat wij in dit debat onderscheid maakten tussen Nederlanders en vreemdelingen en niet langer tussen allochtonen en autochtonen.

De heer Bos (PvdA):

Een kleine aanvulling. In Amerika maken zij geen probleem van de dubbele nationaliteit.

De heer Nawijn (LPF):

Dat klopt. Ik maak daar wel een probleem van. Ik kom daarop terug. Wij moeten naar andere landen kijken. De heer Bos vraagt hoe het in andere landen is geregeld. Dat weten wij al. Juist in de emigratielanden gaat het om criteria zoals voldoende middelen van bestaan, sponsorschap, het zelf jarenlang in het onderhoud kunnen voorzien en dat soort zaken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Nawijn wil af van het onderscheid allochtoon/autochtoon. Dan zijn wij ook van dit soort debatten af. Ik begrijp echter dat de heer Nawijn mensen ook veel eerder tot Nederlander wil naturaliseren.

De heer Nawijn (LPF):

Nee, dat wil ik niet. In het verleden is juist de fout gemaakt dat mensen te snel tot Nederlander werden gemaakt, terwijl zij niet de Nederlandse taal spraken en daardoor niet integreerden. Ik wil naar een onderscheid Nederlander/vreemdeling. Een Nederlander, allochtoon of autochtoon, kent rechten en plichten volgens alle wetgeving in Nederland. Vreemdelingen moeten het verdienen om Nederlander te worden. Mijn fractie heeft hierover een motie ingediend. Wij willen dat het Nederlanderschap pas na tien jaar aan een vreemdeling gegeven kan worden, overigens na het afleggen van een stevige integratietoets.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Iemand kan dus volgens de heer Nawijn hier negen en een half jaar wonen en nog steeds een vreemdeling zijn? Denkt hij daarmee de integratie te helpen?

De heer Nawijn (LPF):

Ja. Dat is beter dan dat wij Nederlandse allochtonen over een kam scheren met vreemdelingen. Wij moeten toe naar een duidelijk onderscheid. Ik pleit ervoor het gehele minderhedenbeleid af te schaffen, de Nederlandse cultuur en identiteit als leidraad te houden en om het onderscheid tussen autochtonen en allochtonen te vervangen door het onderscheid tussen Nederlanders en vreemdelingen. Het Nederlanderschap kan men verdienen via de inburgeringscursus en de integratietoets. Wat ons betreft kan het Nederlanderschap pas na tien jaar in plaats van na vijf jaar worden verleend. Nederlanders hebben een sterke rechtspositie, met recht op sociale uitkeringen en ondersteuning in achterstandssituaties en kiesrecht. Vreemdelingen hebben dat nog niet. Zij moeten dat verdienen. Zij kunnen nog geen beroep doen op dit alles. Zij moeten beschikken over voldoende middelen om gedurende de eerste tien jaar in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Ik pleit verder voor het Zwitserse systeem als er geen werk is. Dat komt erop neer dat men in Nederland mag blijven zolang de tewerkstellingsvergunning geldig is, maar dat men Nederland moet verlaten als er geen werk is. Ik spreek nu uiteraard over vreemdelingen.

Mijn fractie is een tegenstander van de dubbele nationaliteit, want nieuwkomers moeten een bewuste keuze maken voor het Nederlanderschap. In andere landen moet dat ook en ik zie geen reden om dat in Nederland niet te doen. Mensen moeten kiezen voor het Nederlanderschap en daardoor uiteindelijk de rechten en plichten verwerven die bij het Nederlanderschap horen

Een ander belangrijk punt voor mijn fractie is het sluiten van verdragen met Suriname, Turkije en Marokko over de overname van vreemdelingen die in Nederlandse gevangenissen verblijven. Wij vinden dat deze mensen de straf moeten uitzitten in het land van herkomt. Dat is voor mij een belangrijk punt. Ik spreek uiteraard over vreemdelingen en illegalen en niet over Nederlanders die in Nederlandse gevangenissen zitten!

Ik heb zojuist al iets gezegd over mijn ervaringen in de wijk Bos en Lommer. Mijn fractie is voorstander van een remigratieregeling, maar niet voor de remigratieregeling die wij tot nu toe kennen. Wij vinden namelijk dat mensen die in Nederland kansloos zijn en geen enkel zicht meer op werk hebben, desnoods met behoud van een deel van hun uitkering moeten kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Mensen die dat willen, moeten daartoe worden gefaciliteerd. Ik denk dat veel van deze mensen liever terugkeren en waarom zouden wij hen daarbij niet helpen? Als zij hier blijven verpieteren zij namelijk in de wijken van de grote steden en dat is geen goede zaak. Er moet een einde komen aan dergelijke situaties en daarom vraag ik de regering om dit probleem krachtdadig aan te pakken.

Vanavond is al uitgebreid ingegaan op de stichting van islamitische scholen. Mijn fractie is daarvan een tegenstander. Ik kan mij dan ook aansluiten bij hetgeen de heer Marijnissen hierover heeft gezegd. Wij vinden verder ook dat leerlingen over scholen zullen moeten worden verspreid, want het bestaan van zwarte scholen leidt zeker niet tot integratie. Ik ben wel een tegenstander van gedwongen spreiding van allochtone Nederlanders. In plaats daarvan zullen er afspraken moet worden gemaakt tussen de grote steden en de omringende gemeenten over spreiding. Gedwongen spreiding zal ons inziens namelijk niet werken.

Ten slotte merk ik op dat ik in de regeringsreactie aandacht mis voor de vluchtelingen die in Nederland worden toegelaten. Daarover wordt niets gemeld in de reactie. Hoe gaat het met deze groep? Zijn er inburgeringscursussen voor deze mensen? Ik vraag de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om hierop nader in te gaan.

De beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 23.26 uur

Naar boven