Aan de orde is de behandeling van:

het wetvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212) (29031).

De voorzitter:

Ik heb met een aantal leden reeds besproken dat het de bedoeling is om dit debat voor de avondpauze af te ronden. Dat vraagt van ons allen discipline, zonder geweld te willen doen aan de inhoud van het debat.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Het is belangrijk dat wij dit wetvoorstel zorgvuldig behandelen. Het voorziet immers in de implementatie van de Europese richtlijn over tijdelijke bescherming in het geval er een massale toestroom van ontheemden zou optreden. Deze richtlijn maakt onderdeel uit van de harmonisatie van de wetgeving op het gebied van het asielbeleid. Mijn fractie is een voorstander van een Europees geharmoniseerd asielbeleid, maar dan onder voorwaarden. Al eerder hebben wij op andere onderdelen van de harmonisatie onze bezorgdheid uitgesproken over de wel heel minimale standaard van bescherming van asielzoekers. Ook bij de invoering van deze richtlijn is daarvan sprake. Ik deel dan ook de grote zorgen die zijn geuit door onder meer VluchtelingenWerk Nederland, dat door de normatieve werking van de minimumnormen de harmonisatie op een hoog niveau van rechtsbescherming verder weg lijkt dan ooit. In het recente verleden hebben wij veel asielzoekers op de Veluwse heide in tentenkampen gezien. Dat mag zo nooit meer. Ontheemden verdienen beter.

De Europese richtlijn wil bescherming garanderen aan mensen die onderdeel uitmaken van een massale toestroom van ontheemden die niet naar hun land kunnen terugkeren vanwege oorlogsgeweld of gruwelijke mensenrechtenschendingen. Wij noemen dat regelrechte humanitaire rampen. Dat schept voor ons de humanitaire verplichting van een directe en fatsoenlijke opvang en directe toetsing of er in de massale stroom mensen zijn die wij moeten erkennen als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève. Dat is expliciet in overweging 10 van de richtlijn vastgesteld.

Ik heb begrip voor de praktische moeilijkheden die voortvloeien uit de enorme toestroom van ontheemden die allemaal op een bepaald moment voor onze grenzen staan. Opvang in deze tijden van inkrimping van het aantal asielopvangplaatsen is de grootste zorg. Ik kom nog te spreken over de consequenties van de sobere bed-bad-brood-opvang van dit wetsvoorstel. Hoofdzaak is dat wij onze ogen niet mogen sluiten voor mensen die in ons land asiel aanvragen. Zij moeten binnen een redelijke termijn een gedegen en een beargumenteerde beslissing op hun asielverzoek krijgen. Overigens brengt de sobere opvang van asielzoekers in Nederland mij op de vraag of onze voorzieningen voldoen aan artikel 13, lid 1, van de richtlijn, die lidstaten opdraagt om begunstigden van tijdelijke bescherming een fatsoenlijk onderkomen te geven of middelen te fourneren om huisvesting te vinden. Kan de minister aangeven op welke wijze zij in deze gevallen omgaat met persoonsgebonden budgetten of decentrale uitplaatsing? Vindt de minister dat de normen die wij op dit moment hanteren voor de opvang van asielzoekers, zoals een huisvesting van minimaal 5 vierkante meter per persoon, fatsoenlijk voor mensen die gedurende lange tijd aan onze grens opvang zoeken? Voldoen die normen voor mensen die vanuit een zeer traumatische situatie worden opgevangen?

Ik vind het ontbreken van enige regel wat wij met artikel 12 van de richtlijn doen problematisch. Hierin staat dat lidstaten ontheemden toestaan om werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige, deel te nemen aan activiteiten zoals volwassenenonderwijs, beroepsopleiding of praktische werkervaring, mits prioriteitgenietend aanbod ontbreekt. Wat betekent dit voor de kans om aan werk deel te nemen? Dit is overigens allemaal ongeregeld gebleven voor personen die onder een besluitmoratorium bevallen. Dat bevreemdt ons, gezien het feit dat de instellingsgrond voor zowel een besluitmoratorium als de aanwijzing in het kader van de ontheemdenrichtlijn gelijk is. Daarbij hoort volgens mijn fractie dan ook een gelijkluidend rechtenniveau. Ik verneem graag de reactie van de minister hierop en afhankelijk daarvan zullen wij in tweede termijn al dan niet een motie op dit punt voorstellen.

De redelijke termijn waarbinnen de toets plaatsvindt of iemand wel of geen vluchteling is, is naar mijn oordeel onvoldoende gewaarborgd. Feitelijk beschouwd komt het erop neer dat de minister rustig de beslissingen in de raad kan afwachten over het einde van de tijdelijke bescherming. Dat kan volgens de richtlijn maximaal drie jaar op zich laten wachten. De minister komt pas in actie als de tijdelijke bescherming is afgelopen, zoals ik althans uit het voorgestelde artikel 43a Vreemdelingenwet 2000 opmaak. Dan pas krijgen de aanvragers van een verblijfsvergunning een beslissing. Dat kan betekenen dat er pas na drieënhalf jaar een beslissing komt van de Nederlandse overheid op een asielverzoek. In de tussentijd zitten de aanvragers in een asielzoekerscentrum zonder privacy, zonder ontplooiingsmogelijkheden, zonder mogelijkheden om serieus werk te maken van hun toekomst en zonder serieus zicht op werk. Dat vinden wij onaanvaardbaar voor mensen die wij als vluchtelingen zouden moeten bestempelen. Het past niet om deze mensen drieënhalf jaar als het ware "Kalt zu stellen". De minister heeft in de nota naar aanleiding van het verslag weliswaar aangegeven dat zij gedurende deze periode niet stil wil zitten, maar er is ook geen enkel instrument voor de betrokkenen om een beslissing van de minister af te dwingen. Wat dat betreft, blijft er niets anders over dan een vage inspanningsverplichting van de minister. Daarbij komt dat als de tijdelijke bescherming voor ontheemden uiteindelijk afloopt en de situatie in het herkomstland nog steeds niet is verbeterd, het voor de hand ligt dat er een categoriaal beschermingsbeleid wordt ingesteld. Kan de minister aangeven of het dan de bedoeling is om pas op dat moment een tijdelijke verblijfsvergunning op grond van asiel te verlenen, waardoor de betrokkene pas vijf jaar – ik loop hiermee vast vooruit op de inwerkingtreding van een ander wetsvoorstel – na afloop van het categoriale beschermingsbeleid definitief verblijfsrecht krijgt? Ik vind die termijnen veel te lang en ik heb daarom een amendement ingediend waarmee aansluiting wordt gezocht bij de termijnen die in acht worden genomen voor het besluitmoratorium, zoals in artikel 43 Vreemdelingenwet is gegeven. Graag krijg ik een reactie van de minister hierop. Overigens heeft de heer De Vries een ongeveer gelijkluidend amendement ingediend en wellicht kunnen wij beide in elkaar schuiven. Mijn fractie heeft in ieder geval gekozen voor een expliciete verwijzing naar de Europese richtlijn inzake ontheemden.

Een kwestie van technische aard is die van de verschillen in rechtsbescherming tussen de aanwijzing van groepen als ontheemden die volgens de raad tijdelijke bescherming dienen te krijgen en aanwijzing van groepen voor wie krachtens artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet terugkeer naar het land van herkomst van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Beide bepalingen hebben hetzelfde object, namelijk groepen die vanwege de ellendige situatie in een herkomstland moeten vluchten, maar als er een categoriaal beschermingsbeleid wordt ingesteld, krijgen mensen een tijdelijke verblijfsvergunning, terwijl zij in het geval van tijdelijke bescherming slechts gunstbetoon krijgen.

Ten slotte dan nog een kwalificatie. Voor mijn fractie is het onaanvaardbaar om gelijke gevallen ongelijk te behandelen. Het lijkt erop dat categoriale bescherming wel haar langste tijd heeft gehad omdat de minister rustig kan afwachten tot de raad van de Europese Unie een op drift geraakte groep vluchtelingen in aanmerking laat komen voor de gunsten die tijdelijke bescherming met zich brengt, ongeacht of er zich vluchtelingen onder bevinden. Het enige waar Nederland zich gedurende een naar mijn smaak veel te lange tijd aan hoeft te committeren, is de bed-bad-brood-regeling. Genadebrood blijft in dit verband onverteerbaar!

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Het doel van de voorliggende wetswijziging is de implementatie van een Europese richtlijn die tijdelijke bescherming wil bieden aan ontheemden en evenwicht wil bevorderen tussen de inspanningen van de lidstaten, ook bij de opvang van ontheemden en het dragen van de gevolgen daarvan. Op zich is dat een zeer goede doelstelling, maar de vraag is wel of die Europese harmonisatie ook daadwerkelijk plaatsvindt. Het antwoord is "nee": Finland, Zweden, Duitsland en België kiezen voor een aparte ontheemdenstatus, Finland en Zweden kiezen voor eenzelfde voorziening als voor vluchtelingen en Nederland kiest niet voor de status van vluchteling, maar voor de status van asielzoeker. Waarom deze verschillen? Kan de minister uitleggen hoe dat internationaal overleg is gegaan en of daarbij is gesproken over harmonisatie, ook van de implementatie? We krijgen nu de wonderlijke situatie dat in het geval van een besluit van de Europese Raad, in de verschillende landen van de EU verschillende regiems gaan heersen; het ene land gaat ontheemden beter behandelen dan het andere land – naar mijn smaak een buitengewoon onwenselijke situatie. En als er al verschillen moeten zijn, waarom kiest de regering dan telkens voor de minste bescherming voor ontheemden? Dat is op zich een pijnlijke observatie. Wij kunnen immers ook voor de beste bescherming kiezen, in het licht van wat deze mensen overkomen is. Misschien kan de minister een heldere verklaring geven.

Nu de kwestie van het besluitmoratorium. Nederland geeft de tijdelijk ontheemden de status van asielzoeker, maar wil deze, anders dan de Vreemdelingenwet voorschrijft, niet zo snel mogelijk een beslissing geven op de asielaanvraag. In het voorgestelde artikel 43a wordt een besluitmoratorium gegeven dat een besluit op een asielverzoek uitstelt tot na de afloop van de bescherming ingevolge het raadsbesluit. Op bladzijde 18 van de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de beslistermijn van rechtswege wordt verlengd met de duur van de tijdelijke bescherming. Dat ziet er categorisch uit. De reden hiervoor zou zijn dat de toestand van ontheemden het asielsysteem in een land niet moet ontregelen. Op zich is dat natuurlijk legitiem, maar ook de huidige Vreemdelingenwet beschikt voor dit geval al over een besluitmoratorium. Dat is ook adequaat, want, zoals de regering zelf toegeeft, er moet vanaf het begin rekening mee worden gehouden dat het raadsbesluit slechts betrekking zal hebben op de periode van één jaar. Men moet dus ook bij grotere aantallen ontheemden die naar ons land zouden kunnen komen, besluitvorming voorbereiden op korte termijn. Maar het kan ook maximaal drie jaar worden; daar houdt het door de regering voorgestelde besluitmoratorium kennelijk rekening mee. Mijn fractie is van mening dat de huidige wet voldoende ruimte geeft om verstopping van de asielprocedure te voorkomen. Van de regering hoor ik graag of er een andere motivering achter het voorgestelde moratorium zit, bijvoorbeeld om deze ontheemden niet in voorkomende gevallen de bescherming te bieden die zij op basis van onze eigen wet wel zouden krijgen.

Een van de bezwaren die tegen het nieuwe besluitmoratorium moet worden ingebracht is dat, als zich onder de ontheemden verdragsvluchtelingen bevinden, hun asielstatus slechts met zeer grote vertraging kan worden vastgesteld. Aan de ontheemden wordt zelfs het recht ontnomen om tegen het uitstel van de beslissing op hun asielverzoek beroep in te stellen. Het is merkwaardig dat de regering meent dat met het starten van het onderzoek naar een asielstatus recht wordt gedaan aan de eisen die de wet en het Vluchtelingenverdrag stellen, ook al wordt de eerste beslissing jaren uitgesteld. Maar het gaat natuurlijk om het recht om een beslissing te krijgen; het starten van een procedure heeft toch alleen maar zin in het perspectief van het nemen van een beslissing en als men die eindeloos op haar beloop laat, wordt naar mijn smaak geen recht gedaan aan geldende rechtsregels. Kan de regering overigens uitleggen dat een deel van de tijdelijk beschermden volgens haar wel een asielstatus zou kunnen krijgen, ook al is de tijdelijke bescherming nog niet afgelopen? Hier lijkt toch sprake van een tegenstrijdigheid in het voorstel: een artikel dat een beslistermijn met de duur van een tijdelijke bescherming van rechtswege verlengt, en de mogelijkheid om toch tussentijds een enkele beslissing te krijgen. Dit is een antwoord op vragen van de VVD-fractie. Dit staat dus haaks op het voornemen om de beslistermijn te verlengen.

Op pagina 21 van de nota staat dat gedurende de termijn van de tijdelijke bescherming statusdeterminatie kan uitblijven. Het woord is mij niet erg welgevallig, maar ik begrijp eruit dat men zegt dat men niets hoeft te doen. Naar mijn smaak is dat onjuist en in strijd met het recht in ons land. Mijn fractie vindt dus ook dat alle asielverzoeken in snel tempo moeten worden behandeld. Is men verdragsvluchteling, dan krijgt men die status. Is men het niet, dan blijft men beschermd als ware men asielzoeker totdat het besluit van de Europese Raad geen bescherming als tijdelijke ontheemde meer toekent. Ik heb hierover enkele weken geleden reeds een amendement ingediend met een uitvoerige toelichting. Naar mijn smaak maakt dat het amendement van mevrouw Vos en dat van de heer Van der Staaij overbodig. Ik beveel het amendement dus zeer in de aandacht aan.

Er is een ander aangelegen punt. De verhouding tussen enerzijds de tijdelijke bescherming in gevolge het raadsbesluit en anderzijds de categoriale bescherming op grond van de Vreemdelingenwet is niet duidelijk. De regering laat weten zo weinig mogelijk categoriale bescherming te willen bieden, maar wij hechten aan de uitvoering van onze Vreemdelingenwet. Als op de gronden die in die wet worden genoemd categoriale bescherming is geïndiceerd, dient die ook te worden geboden. Wij houden niet van een beleid dat de wetstekst en de strekking van de wet op dat punt negeert. Dit kan ook het geval zijn indien er een raadsbesluit is dat bescherming biedt vanwege min of meer dezelfde redenen. Denkt de regering daar nu anders over? Is de regering van mening dat de categoriale bescherming ook achterwege kan blijven in de gevallen die in de Vreemdelingenwet worden genoemd? Ik kan mij best voorstellen dat zij daartoe niet te snel wil overgaan, maar als de criteria uit de wet zich voordoen, behoort de wet te worden uitgevoerd. Dat is ook van groot belang voor de betrokken vluchtelingen. Bescherming op basis van het categoriale beschermingsbeleid is beter voor de ontheemden dan bescherming als asielzoeker. Kennelijk wil de regering het beschermingsniveau van mensen die van huis en haard zijn verdreven, terugdringen en op het minimum zetten. Wat zit daar achter? Ik heb op dit punt een motie voorbereid die ik, als de beantwoording niet bevredigend is geweest, eventueel in tweede termijn zal indienen.

Volgens de richtlijn hebben tijdelijke ontheemden die krachtens een raadsbesluit bescherming krijgen, het recht om te werken. Beperkingen kunnen worden gesteld op grond van arbeidsmarktoverwegingen. Dat zijn andere overwegingen dan de overwegingen die tot op de dag van vandaag, overigens ten onrechte, leiden tot beperkingen voor asielzoekers om te werken. Hoe zit het nu precies? Wil het kabinet de beperkingen die thans voor de asielzoekers gelden, zoals twaalf weken werken, ook op deze ontheemden van toepassing verklaren? Hoe verhoudt zich dat dan tot het voorschrift van de richtlijn? Naar mijn smaak is hier sprake van rechtstreekse strijd met de richtlijn. Of is het beter? Kunnen tijdelijk beschermden in beginsel gewoon gaan werken en wordt dat recht straks ook aan asielzoekers gegeven? Ik zou daar voorstander van zijn. Hoe zit het met het prioriteitgenietend aanbod? Is dat ook in andere landen op deze wijze geregeld? Worden ontheemden daar ook als het om werken gaat op de tweede rang gezet?

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Op dit moment worden wij niet geconfronteerd met een massale toestroom van ontheemden. In 1999 hebben wij in Nederland voor het laatst een dergelijke toestroom meegemaakt als gevolg van het optreden van Milosevic in Kosovo. Nederland heeft toen zo'n 4000 Kosovo-Albanezen opgevangen. In dit huis hebben wij toen diverse overleggen gevoerd over de opvang van deze mensen. Meermalen kwam daarbij aan de orde welke status nu geëigend was voor deze groep ontheemden; een A-status, een VVTV? Tijdens het overleg op 6 april 1999 heb ik het volgende opgemerkt: "Geijkte juridische antwoorden op de vraag waarvoor wij hier staan, zijn niet te geven. Misschien zou gedacht moeten worden aan een noodstatus."

Wij zijn nu ruim vijf jaar verder. Vandaag staat op de agenda de implementatie van een richtlijn met minimumnormen voor tijdelijke bescherming in het geval van zo'n massale toestroom van ontheemden. De richtlijn beoogt een antwoord te geven op de vraag hoe wij met deze groepen mensen moeten omgaan. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt eigenlijk dat er nog steeds geen geijkte juridische antwoorden kunnen worden gegeven op de vraag waarvoor wij staan. Enkele lidstaten voeren een speciale ontheemdenstatus in; andere lidstaten zien daarvan af. De richtlijn laat daarvoor op zichzelf de ruimte, dus zo verwonderlijk is dat niet. Als je maar dezelfde doelen beoogt en dient, hoeft er geen sprake te zijn van een strikte uniformiteit. In dit verband vraag ik mij wel af waarom de regering meer dan twee jaar nodig heeft gehad om de richtlijn om te zetten in een wetsvoorstel. Soms kan de Kamer traagheid worden verweten bij de goedkeuring van dit soort wetsvoorstellen maar dat is in dit geval niet aan de orde, hoewel de behandeling een keer is uitgesteld. Kan de minister hiervan de oorzaak geven? De alternatieven waren toch overzichtelijk. Hoe is overigens de stand van zaken bij de implementatie in andere lidstaten? Nederland heeft met negen andere lidstaten de implementatietermijn overschreden. Is er zicht op snelle implementatie in die andere landen? Welke factoren houden in die landen het proces op?

De SGP-fractie heeft sympathie voor het niet invoeren van een nieuwe, aparte status voor ontheemden. De gedachte achter de huidige Vreemdelingenwet was om het aantal verblijfsstatussen te verkleinen. De grotere eenheid die is bereikt met het nieuwe stelsel, moet zoveel mogelijk behouden blijven. Invoering van een aparte status zou daarmee contrair zijn. Deze regeling laat onverlet dat het een groot aantal mensen niet te doen is om een beperkte tijdelijke bescherming, maar om een status als verdragsvluchteling. Mensen moeten daarvoor in aanmerking blijven komen indien zij daarop aanspraak kunnen maken; dit blijft hun onvervreemdbare recht als zij gegronde redenen hebben om voor vervolging te vrezen.

Er zit een belangrijk voordeel in de mogelijkheid om gedurende het raadsbesluit tot instemming van een regime van tijdelijk bescherming, de behandeling van de asielaanvragen van ontheemden te spreiden. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de wenselijke spreiding in de behandeling van aanvragen en het individuele belang van snelle duidelijkheid. Daarom is het belangrijk dat de toetsing voor verdragsvluchtelingen voldoet aan de refoulementverboden en aan klemmende redenen van humanitaire aard, voordat na afloop van de tijdelijke bescherming tot gedwongen terugkeer wordt besloten. De regering zegt zo mogelijk voorrang te geven aan aanvragen van ontheemden uit subgroepen waarvan kan worden verwacht dat er zich relatief meer verdragsvluchtelingen onder bevinden. Dit is belangrijk, maar ik ben het ook eens met het argument – onder anderen mevrouw Vos heeft dit naar voren gebracht – dat in het wetsvoorstel niet is vastgelegd dat er daadwerkelijk met voorrang wordt gekeken naar deze groepen. Zij hebben recht om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over hun status. De praktijk zal afhangen van de kwaliteit van de aanpak die wordt opgesteld nadat een raadsbesluit zoals bedoeld in de richtlijnen, wordt genomen. Welke waarborgen kan de minister bieden dat hiernaar inderdaad met voorrang wordt gekeken?

Een complicatie is een mogelijke overlap tussen het huidige besluitmoratorium ex artikel 43 en het voorgestelde besluitmoratorium in artikel 43a van het wetsvoorstel. Nederland kan immers, vooruitlopend op een te voorzien raadsbesluit, al een eigen moratorium instellen. Die overlap is bepaald niet denkbeeldig. De situatie wordt dan vrij gecompliceerd, mede doordat degenen die vallen onder het huidige besluitmoratorium van artikel 43, daartegen beroep kunnen aantekenen, terwijl dit niet geldt voor het nu voorgestelde besluitmoratorium op grond van artikel 43a. Hoe zit het in dat geval met een beroepszaak die loopt tegen het oude besluitmoratorium ex artikel 43? Kortom, hierover kan gemakkelijk onduidelijkheid en verwarring ontstaan. In dat licht zou het beter zijn om voor de betrokkene maar één moratorium te laten gelden. Op dit punt heb ik een amendement op stuk nr. 9 ingediend, waarmee wordt beoogd om die onduidelijkheid weg te nemen. Van rechtswege zou in zo'n geval het eerste moratorium voor deze betrokkene vervallen. Hierop krijg ik graag een reactie van de minister.

Noch in de memorie van toelichting, noch in de nota naar aanleiding van het verslag wordt ingegaan op de uitvoering van de terugkeer van grote groepen ontheemden op het moment dat de tijdelijke bescherming wordt beëindigd. Ik kan mij voorstellen dat dit niet zomaar van de ene op de andere dag kan worden gerealiseerd, net zoals nu wordt aangevoerd dat er niet in zo'n korte tijd kan worden beslist over een groot aantal aanvragen. Organisaties die belast zijn met de voorbereiding van de terugkeer, moeten voor zulke situaties wel klaar zijn. Anders liggen chaotische omstandigheden in het verschiet. Op die manier kan bovendien veel onduidelijkheid ontstaan over de juridische situatie. Wil de regering ook hierop nader ingaan?

Volgens de memorie van toelichting is een tweede doelstelling een evenwicht te bevorderen tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de gevolgen van de opvang van ontheemden. Maar een harde en concrete uitvoering daarvan kom je in het wetsvoorstel niet tegen. Voorzover ons bekend, is zij evenmin gepresenteerd. In hoeverre is de verwachting gerechtvaardigd dat de gemeenschapstrouw, waarover de regering in de stukken herhaaldelijk schrijft, de lidstaten inderdaad gezamenlijk de verantwoordelijkheid doet nemen en elkaars lasten helpt te dragen? Is dat niet wat al te idealistisch gedacht? De praktijk geeft tot nu toe niet te zien dat de gemeenschapstrouw zo gemakkelijk en adequaat wordt ingevuld op dit punt. Heeft de regering ambities om in dit verband nog een stap verder te zetten en in EU-verband te komen tot bindende afspraken? Wat ons betreft zou dat een goede zaak zijn.

De heer Van Fessem (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Wij spreken vandaag over een wetsvoorstel ter implementatie van een richtlijn die samen met andere richtlijnen moet worden gezien als een eerste stap op de weg die op termijn moet leiden tot een harmonisatie van het Europese asielbeleid. In het verslag heeft CDA-fractie reeds haar instemming met het wetsvoorstel betuigd. Op onze vragen en opmerkingen heeft de minister in de nota naar aanleiding van het verslag afdoende gereageerd. Naar ons gevoel wordt de tijdelijke bescherming op een evenwichtige manier ingepast in ons bestaande asielstelsel. De opvang van ontheemden gebeurt op een humaan en behoorlijk niveau, in overeenstemming met de Europese normen. Over de instelling, uitvoering en beëindiging van een tijdelijke bescherming wordt overleg gevoerd met de UNHCR en andere relevante internationale organisaties.

De richtlijn is nadrukkelijk bedoeld voor uitzonderlijke gevallen van massale instroom, waarbij onmiddellijk bescherming kan worden geboden. Het gaat dus om bijzondere omstandigheden, die ook bijzondere procedures, maatregelen en afwijkingen van de reguliere procedure rechtvaardigen. Kern van de zaak is en blijft dat mensen die het nodig hebben bescherming en opvang krijgen. Degenen die op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming in Nederland willen verblijven, moeten een asielaanvraag indienen. Vervolgens wordt via gespreide afdoening van de aanvragen verstopping van de asielprocedure voorkomen. Cumulatie van uitgestelde beslistermijnen zal volgens de minister tot het hoogst noodzakelijke beperkt blijven. Spreiding van de behandeling van asielaanvragen van ontheemden zal echter onvermijdelijk kunnen blijken. Naar onze mening is dat aanvaardbaar, wederom gelet op de buitengewone omstandigheden die tot het instellen van tijdelijke bescherming zullen hebben geleid.

De UNHCR heeft bij besprekingen in Brussel over tijdelijke bescherming ingestemd met een periode van drie jaar, met een mogelijkheid van verlenging van twee keer een jaar, zo lezen wij in de nota naar aanleiding van het verslag. Nadere regelingen ter beperking van cumulaties zijn naar de mening van de CDA-fractie voorshands nog niet noodzakelijk. De minister heeft aangegeven dat over de aanvragen van de tijdelijk beschermden zo spoedig mogelijk moet worden beslist. Met een plan van aanpak voor de geordende en gespreide afdoening kan dat worden bewerkstelligd. Niettemin kan niet worden uitgesloten dat in een voorkomend geval meer tijd nodig is. Het is in onze ogen dan ook realistisch om rekening te houden met exceptionele situaties, waarin verlenging met één jaar te kort blijkt, bijvoorbeeld indien sprake is van zeer massale toestroom in Nederland of langdurige onmogelijkheid om in het getroffen herkomstland onderzoek te doen. Dat kan niet op voorhand worden uitgesloten. Het hanteren van een kortere beslistermijn dan de duur van de tijdelijke bescherming kan ertoe leiden dat over de aanvraag moet worden beslist en dat daardoor een onzorgvuldig besluit wordt genomen. Dat geeft vervolgens weer aanleiding tot allerlei procedures.

Wat betreft de tweede doelstelling van de richtlijn, namelijk het bevorderen van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang van ontheemden, moet worden afgewacht op welke manier zij in de praktijk daadwerkelijk gestalte zal krijgen. De richtlijn voorziet immers niet in een instrument voor verplichte verdeling van ontheemden over de lidstaten. Bovendien bevat zij geen waarborg voor toedeling van middelen naar rato van inspanningen van lidstaten. Derhalve bevat zij geen sluitend systeem van burden sharing. De minister spreekt de verwachting uit dat de lidstaten hun verantwoordelijkheid nemen en vestigt haar hoop op de gemeenschapstrouw. De tijd moet leren of dit een vrome wens is, gezien de moeizame ontwikkelingen op het vlak van de harmonisatie van het Europese asielbeleid en de totstandkoming van een Europese grondwet. Misschien kan hier tijdens het Nederlandse voorzitterschap aandacht aan worden besteed.

De richtlijn is bedoeld voor een situatie die zich hopelijk nimmer voordoet. Mocht dit op enig moment wel het geval zijn, dan is de CDA-fractie van mening dat de Nederlandse uitwerking van de richtlijn afdoende waarborgt dat bescherming wordt geboden aan ontheemden die zich aan ons land aanbieden.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Kan de heer Van Fessem zijn oordeel geven over het feit dat de status van ontheemden in tal van Europese landen anders is geregeld? Wat vindt hij ervan dat zij in het ene land minder rechten hebben dan in het andere en met name dat zij in Nederland minder rechten hebben?

De heer Van Fessem (CDA):

Deze keuze maakt Nederland. Je hoeft natuurlijk altijd niet vooraan in de klas te zitten en ook niet achteraan.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wij zitten achteraan. U vindt de keuze dus goed?

De heer Van Fessem (CDA):

In het ene geval zitten wij achteraan, in het andere geval in het midden en in weer een ander geval vooraan. Wij kunnen instemmen met deze keuze.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U kunt ermee instemmen dat Nederland van alle Europese landen de slechtste status aan ontheemden geeft? Dat vindt de CDA-fractie een prima zaak?

De heer Van Fessem (CDA):

U overdrijft door te zeggen dat wij dat een prima zaak vinden. Wij kunnen ermee instemmen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat wilden wij van u horen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is verbazingwekkend dat u in een situatie waarin mensen uit de meest afschuwelijke omstandigheden hiernaartoe komen, kunt instemmen met deze wetswijziging. Stel dat er vluchtelingen tussen zitten die aanspraak maken op een status op grond van het Vluchtelingenverdrag. De kans daarop is groot. U laat deze mensen dus willens en wetens maximaal drieënhalf jaar wachten tot zij uiteindelijk een status krijgen, terwijl zij geen enkele mogelijkheid hebben om de staat te dwingen tot het eerder doen van een uitspraak over hun situatie. De CDA-fractie legt zich daar dus bij neer. U vindt dat acceptabel? Ik vind het ongelooflijk.

De heer Van Fessem (CDA):

U schetst de zwartste situatie. Ik heb begrepen dat de beslistermijn maximaal drieënhalf jaar is. De beslistermijn is gespreid. Ik kan mij voorstellen dat juist de spreiding ervoor zorgt dat de duidelijke gevallen het eerst worden behandeld. Ik heb hier vertrouwen in. Ik weet niet of het zin heeft om het wettelijk vast te leggen, zoals u wilt. Ik weet niet of dat de oplossing is en of er dan wel garanties worden geboden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Er zit iets helemaal scheef. Dit voorstel tot wijziging biedt de minister alle ruimte om drieënhalf jaar lang te wachten alvorens een vluchteling helderheid te verschaffen over zijn of haar status. De vluchteling krijgt geen enkel middel in handen om tegen de staat te zeggen dat het zo niet langer kan, dat hij of zij niet langer in onzekerheid kan verkeren. Hoe kan de CDA-fractie ermee instemmen dat de staat zoveel macht krijgt en dat een individuele vluchteling op zijn knieën moet smeken om eerder duidelijkheid over zijn of haar situatie te krijgen?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik verzet mij tegen de voorstelling van zaken dat mensen op hun knieën moeten en dergelijke. Ik geef hetzelfde antwoord aan u als ik net gaf aan de heer De Vries. Ik hoef dat niet te herhalen.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Deze wetswijziging staat niet ten principale ter discussie. Zij is immers de uitwerking van een Europese richtlijn die in alle EU-lidstaten in wetgeving moet worden omgezet. Nederland doet dit nu ook, zij het enkele jaren te laat, zoals andere woordvoerders al hebben gezegd. De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat dit ligt aan een inschattingsfout. Welke lidstaten hebben deze richtlijn inmiddels omgezet in wetgeving? Scoort Nederland wat dat betreft goed?

Harmonisatie van het asielbeleid in de lidstaten van de Europese Unie is een uiterst moeizaam proces. Wij hebben hier in de afgelopen maanden al enkele malen over gesproken naar aanleiding van de diverse JBZ-raden. Ook hebben wij er een apart algemeen overleg over gevoerd. Hier herinner ik de heer De Vries aan die zei dat wij er niet over hadden gepraat en derhalve vroeg of de minister toelichting kon geven. Wij hebben dus juist over dit terrein een uitgebreid algemeen overleg gevoerd. De moeizaamheid blijkt uit de richtlijn en de eruit volgende wetgeving. Een echt systeem van burden sharing is er nog niet mee tot stand gekomen. De lidstaten moeten opgeven wat hun opvangcapaciteit is. Met die informatie kan de raad besluiten de beschikbare financiële middelen zo te verdelen, dat het geld gaat naar de landen die daadwerkelijk opvang voor ontheemden organiseren.

De vraag van mijn fractie is of daarbij rekening zal worden gehouden met het type voorzieningen in de lidstaten. De afgelopen maanden hebben wij gediscussieerd over de minimumnormen. Regelmatig hebben wij kritiek geuit op de ontwerprichtlijn hierover. Vooral de fracties van de PvdA en GroenLinks vonden het maar niets. Zij stelden dat de voorzieningen zoals omschreven in de ontwerprichtlijn over de minimumnormen onder de fatsoensgrens zaten. Dat was dan in eerste instantie geen kritiek op Nederland, maar kritiek op andere lidstaten.

Ter toelichting: de ontwerprichtlijn is wel eens omschreven als een verzameling van worst practices, de verzameling slechtste voorbeelden in de EU. De beschikbare EU-middelen kunnen dan toch niet in gelijke mate gaan naar lidstaten met slechte, minimale voorzieningen? Ik neem aan dat ook GroenLinks en de PvdA slecht gedrag niet willen belonen. Hoe zal de minister zich in die gevallen in de raad opstellen?

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik heb de heer Van Fessem zojuist gevraagd waarom hij het eigenlijk acceptabel vond dat in de verschillende Europese landen ook verschillende statussen aan de mensen worden gegeven en waarom hij het daarenboven acceptabel vindt dat de status die Nederland geeft een van de nederigste is, te midden van de Europese landen. Hij vond dat prima. Hij zei niet dat hij het prima vond, maar hij kon er wel mee leven, al had hij het er heel moeilijk mee. Hoe staat u daar tegenover?

De heer Visser (VVD):

Het is een beetje voor mijn tijd geweest, maar u zult zich beter kunnen herinneren dan ik dat Nederland niet voor niets in 2001 in de nieuwe asielwet het bestaan van verschillende statussen heeft afgeschaft. Daar hadden wij goede redenen voor. Het bestaan van verschillende statussen hield het risico in zich dat mensen die een lagere status kregen gingen doorprocederen voor een hogere status. Ik ben bang dat wij weer een soortgelijke situatie krijgen als wij een ontheemdenstatus invoeren.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Er zijn Europese landen die ervoor kiezen deze mensen de status te geven van vluchteling, een betere status. Dat doen wij niet.

De heer Visser (VVD):

Wij doen het in de gevallen waarin de vluchteling werkelijk een vluchteling is. Dat deden wij ook toen de richtlijn niet in het leven was geroepen en de raad zich er niet op beriep.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat is niet correct. Wij geven ze niet de status van vluchteling. Wij geven ze de status van asielzoeker. In andere landen geeft men ze de status van vluchteling. Die status is dan beter. Daar is geen ontkomen aan.

De heer Visser (VVD):

De heer De Vries vergelijkt appels met peren. Als hij mij had laten uitspreken, had hij mij horen zeggen dat de mensen die echt vluchteling zijn ook in Nederland de vluchtelingenstatus krijgen. Met deze maatregel kan een veel grotere groep mensen in Nederland blijven en bescherming genieten. Gemiddeld is 8% van de mensen werkelijk vluchteling. Zij krijgen de vluchtelingenstatus in Nederland, die zij anders ook hadden gekregen. Sterker nog, een veel grotere groep mensen kan desondanks in Nederland blijven als de maatregel door de Europese Raad in het leven wordt geroepen. Als andere landen bepaalde mensen een vluchtelingenstatus geven volgens de in die landen geldende wetgeving, moet men er rekening mee houden dat de wetgeving in die landen anders is. Een aantal maanden geleden werd in een discussie het verschil aangeduid tussen een permanente status in Nederland en een permanente status in andere landen. In Nederland is een permanente status een permanente status. In Duitsland en Spanje kan die status ieder moment worden ingetrokken. De gelijktrekking die de heer De Vries ziet is er in werkelijkheid niet.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Het staat wel als een paal boven water dat deze mensen in andere landen niet de status van vluchteling wordt gegeven, maar een die met die van vluchtelingen vergelijkbare status. Die mensen krijgen volledige rechten. Wij doen dat niet. Daar kunt u toch niet omheen?

De heer Visser (VVD):

Ik heb toch ook niet gezegd dat ik daar omheen ga? Ik heb gezegd dat wij om goede redenen het bestaan van verschillende statussen naast elkaar hebben afgeschaft. Daar was u toch bij?

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wij maken nu een nieuwe wet. Wij moeten nadenken welke status wij de mensen geven. Van alle mogelijke statussen geven wij ze de laagst mogelijke status. Dat vindt u prima.

De heer Visser (VVD):

Daar hebben wij het een paar jaar geleden toch over gehad? Wij houden één status over en niet allemaal verschillende statussen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wij willen deze mensen net zo kunnen behandelen als wij vluchtelingen behandelen, net als andere landen dat doen. Wij hadden dat gewoon in een regeltje in de wet moeten opschrijven.

De heer Visser (VVD):

Iedereen die hier komt, kan asiel aanvragen en de status van vluchteling krijgen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wij hadden zelf die keus kunnen maken. Sterker nog, die kunnen wij nog steeds maken.

De heer Van Fessem (CDA):

De heer Visser maakte een opmerking over de geldmiddelen. Dat is misschien een goed onderwerp voor de volgende periode, onder het voorzitterschap van Nederland.

De heer Visser (VVD):

Ik vind dat wel een goed idee. Laten wij dit tegen de minister zeggen. Mijn punt was dat wij klagen over de verschillende normen, de verschillende vormen van opvang en de verschillende niveaus van voorzieningen in de diverse landen. Vaak is de kritiek dat bepaalde landen met de opvang onder de fatsoensgrens zakken. Het zou dan raar zijn als wij de landen die met de opvang onder de fatsoensgrens zakken op dezelfde manier belonen en Europese middelen verstrekken als de landen die een veel hoger voorzieningenniveau hebben. Kan de minister dit in aanmerking nemen en dit punt betrekken bij haar werk voor het voorzitterschap van de EU? Met dank aan de heer Van Fessem.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Vindt u dat landen die de ontheemden een hogere status geven dan Nederland doet, meer geld dan Nederland zouden moeten krijgen uit de pot waarover wij nu spreken?

De heer Visser (VVD):

Wij hadden het over het voorzieningenniveau. De afgelopen maanden hebben wij naar aanleiding van een vergadering van de JBZ-raad een aantal keren een discussie gehad over de minimumvoorzieningen. Die verschillen in de Europese landen. Net als de woordvoerder van de PvdA heeft u een aantal keren over bepaalde landen gezegd: die zakken met de opvang onder de fatsoensgrens. Daarbij gaf u een oordeel over de ontwerprichtlijn. Ik zeg: als dat zo is, zul je daarmee rekening moeten houden bij de verdeling van de gelden voor de voorzieningen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het treurige is dat deze ontheemden maximaal drieënhalf jaar alleen maar de status van asielzoeker krijgen en dus alleen maar in een asielzoekersopvang kunnen wonen, geen recht hebben op inburgering en dus eigenlijk gebruik moeten maken van een voorziening van een zeer laag niveau. Vindt u dan dat Nederland op minder geld recht heeft dan de landen die het wellicht beter doen als het om deze groep mensen gaat?

De heer Visser (VVD):

Ik herinner me dat wij in de discussie over de voorzieningen niet zozeer kritiek hadden op Nederland. Wij hebben gesproken over de worst practices. Wij hebben voorzieningen die andere landen helemaal niet kennen, zoals gratis rechtsbijstand. Ik vind dat met het verstrekken van middelen daarmee rekening mag worden gehouden. Het zou natuurlijk raar zijn als het land met minimale voorzieningen dat 10.000 man opneemt, hetzelfde krijgt als het land dat ook 10.000 man opneemt, maar veel meer voorzieningen verschaft. Als je dat doet, beloon je slecht gedrag. Misschien helpen de opmerkingen hierover bij het op gang brengen van de discussie over de minimumvoorzieningen.

Voorzitter. Ik heb nog twee vragen over de uitvoering van deze wetswijziging. Uit het recente verleden kennen wij de praktijk dat asielzoekers zich melden zonder papieren. Die papieren zijn zij dan onderweg kwijtgeraakt. In veel gevallen is het niet duidelijk dat de persoon degene is die hij zegt te zijn en of de persoon wel komt uit het land waar hij zegt vandaan te komen. Stel nu dat de raad deze richtlijn in werking stelt en er een massale toestroom van ontheemden ontstaat waarbij velen zich melden zonder papieren, zeggend uit het land te komen waarop de raad doelt. Hoe gaan wij daar dan mee om? Bij wie ligt de bewijslast? Een besluit van de EU op dit punt zal internationaal veel aandacht trekken. Wij weten allemaal dat smokkelorganisaties veel geld verdienen dankzij dit soort wetgeving. Daarom is het niet denkbeeldig dat in de geschetste situatie een massale toestroom ontstaat van ontheemden zonder papieren. Hoe wil de minister met deze situatie dan omgaan? Zullen de besluiten over de vertrekmoratoria ook voor die mensen gelden of draaien wij de bewijslast om en moeten de mensen aantonen dat zij inderdaad komen uit het land waarop de Europese Raad doelt? Graag krijg ik op dit punt een reactie van de minister.

Mijn slotopmerking betreft het amendement van de PvdA-fractie. Ik begrijp de bedoeling daarvan en ik vind die ook sympathiek. Mijn vraag is of het amendement nodig is of dat de kwestie op een andere manier kan worden opgelost. Zal de praktijk zich voordoen waarover de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie spreken? In de memorie van toelichting geeft de minister immers aan dat de IND in de periode, de periode van één, twee en drie jaar, niet zal stilzitten en niet tot het laatste moment met het onderzoek zal wachten. De richtlijnen en de wetswijziging bieden juist mogelijkheden om in geval van massale toestroom uit een bepaald land de behandeling van individuele gevallen beter te plannen. Kan de minister meer zeggen over de beoogde praktijk? Ik wil daarover namelijk meer weten om te kunnen bepalen of wij dit amendement al dan niet kunnen steunen. Ik wil weten of een wettelijke oplossing nodig is of dat de kwestie met een bepaalde manier van organiseren kan worden opgelost.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De voorgestelde amendementen hadden wel een duidelijke bedoeling: de minister, de staat, de opdracht te geven om deze ontheemden op gelijke wijze en binnen dezelfde termijn uitsluitsel te geven als de andere asielzoekers die bij Nederland aankloppen. Het lijkt mij verstandig om dit wettelijk te regelen. We zouden het ook aan de goede zin of de goede praktijk van de IND over kunnen laten. Dat is nogal wat. Niet voor niets creëert de minister op dit punt ruimte in de wet. Daarmee krijgen al die ontheemden een zeer onzekere positie. Zij hebben niet de mogelijkheid om in beroep te gaan.

De heer Visser (VVD):

Daarin heeft u gelijk: het is nogal wat. Ik zou ook niet graag zien dat mensen drieënhalf jaar moeten wachten op een beslissing. De vraag is echter of deze situatie zich zal voordoen. De vraag is ook of het voorstel dat u doet met betrekking tot de wetgeving niet averechts zal werken. Stel dat je onvoorzien een massale toestroom van mensen krijgt en die mensen geen papieren hebben. Is het dan niet beter de praktijk zo te organiseren dat je de tijd hebt om te onderzoeken en je niet gebonden bent aan nieuwe wettelijke termijnen met alle negatieve gevolgen van dien? Ik krijg graag een antwoord van de minister. Ik heb de memorie van toelichting zo gelezen dat men niet op de handen gaat zitten en drieënhalf jaar wacht, maar alles doet wat gezien de omstandigheden mogelijk is om zaken sneller te behandelen en wel antwoord te geven. De vraag is wie van ons beiden de memorie van toelichting het beste heeft gelezen. Ik vel mijn definitieve oordeel in tweede termijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De huidige wet biedt de minister al de ruimte om twee keer zes maanden en via een besluitmoratorium een jaar extra, dus twee jaar de tijd te nemen om dat te beoordelen. In die situatie moet het toch mogelijk zijn om binnen die tijd uitsluitsel te geven over een asielverzoek. Als zo'n noodsituatie zich voordoet, zal alle hens aan dek moeten komen. Er zullen extra mensen moeten worden aangetrokken en er zal extra inzet nodig zijn. Ik vind het niet meer dan normaal dat wij binnen de huidige wettelijke termijnen die al mogelijk zijn ook deze groep duidelijkheid kunnen geven.

De heer Visser (VVD):

Ik ben het eens met alle zaken die mevrouw Vos noemt over de werkwijze, aanpak, extra mensen en snel werken. Dat zou moeten gebeuren. De vraag is evenwel of je daarvoor een wetswijziging nodig hebt dan wel of je dat op een andere manier kunt afspreken. De vraag is of een wetswijziging niet andere onvoorziene gevolgen heeft. Bij de definitieve beoordeling wil ik daarmee rekening houden.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De heer Visser stelt een vraag die ik ook al naar voren heb gebracht. Wat gebeurt er eigenlijk in de periode waarin het besluitmoratorium ingevolge dit wetsvoorstel wordt gehanteerd? Gaat men dan op de handen zitten of worden er toch besluiten genomen? Er zit naar mijn smaak een tegenspraak in de nota naar aanleiding van het verslag, maar het gaat natuurlijk ook om het artikel. In artikel 43a wordt gezegd dat op de beschikking binnen zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming een besluit wordt genomen. Dat is de wetstekst. Er staat dus niet "uiterlijk" of "waar mogelijk eerder", maar "na afloop van de tijdelijke bescherming". Dat is een zwaarder punt dan alle tegenstrijdigheid die wij in de nota zien. Maar ik ben net als de heer Visser benieuwd naar het antwoord.

De heer Visser (VVD):

Wij zijn beiden benieuwd naar het antwoord.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. De richtlijn die wij vandaag bespreken, is een eerste stap naar harmonisering van het Europese asielbeleid. De tweede stap, die al is gezet, is de richtlijn voor de opvang van asielzoekers. Over de richtlijnen inzake de minimumnormen voor de asielprocedure en de kwalificatie van asielgerechtigden is tijdens de JBZ-raad van 30 maart en van 29 april jl. een politiek akkoord bereikt.

De richtlijn is een bescheiden eerste stap. Het gaat om een zeer uitzonderlijke procedure voor een uitzonderlijke situatie die als zodanig geen plaats heeft in de bestaande asielprocedure. De richtlijn tijdelijke bescherming zelf staat duidelijk niet meer ter discussie. Zij is in 2001 vastgesteld. Op dit moment hebben de Europese lidstaten nog heel verschillende asielstelsels. Ze moeten de richtlijn allemaal in hun eigen nationale stelsel inpassen.

Wat is tijdelijke bescherming? Ik stel voorop dat tijdelijke bescherming iets buitengewoons is. Het staat als het ware buiten de gewone asielprocedure, die dagelijks in iedere lidstaat wordt toegepast. Het gaat om buitengewone gevallen waarin grote groepen vreemdelingen door extreme onveiligheid en geweld in het eigen land naar het grondgebied van de Europese Unie vluchten en op dat moment niet veilig kunnen terugkeren. Het gaat daarbij om een zo grote schaal, dat de asielprocedure in de lidstaten daardoor verstopt dreigt te raken. Het grote voorbeeld is natuurlijk Joegoslavië. Wij hopen dat zo'n situatie zich nooit meer zal voordoen, maar het kan niet uitgesloten worden.

Als de Unie overstelpt wordt door ontheemden die de extreme onveiligheid in een bepaald herkomstland ontvluchten, dreigen situaties waarin de merites van een individuele zaak door logistieke problemen niet meer individueel kunnen worden beoordeeld. Dan dreigt de keuze tussen massale verblijfsaanvaarding en massaal terugzenden.

Dat eerste is geen aantrekkelijke optie, omdat het betekent dat je een hele groep vreemdelingen een verblijfsvergunning geeft zonder dat vaststaat dat er in het individuele geval een grond is om een vergunning te verlenen. Dat is in Nederland een verblijfsvergunning asiel die voldoet aan alle eisen van het Vluchtelingenverdrag. Massale terugzending is uitgesloten, omdat je de individuele merites van een zaak niet kent. Je kunt niet op voorhand uitsluiten dat er verdragsvluchtelingen tussen zitten of vreemdelingen die door artikel 3 EVRM of artikel 3 van het antifolterverdrag tegen terugzending worden beschermd. Terugzending zou dan in strijd zijn met internationale verdragen. Daar kunnen natuurlijk ook heel schrijnende gevallen tussen zitten. Het is duidelijk dat de redenen die de ontheemde heeft om uit zijn land naar de Unie te vluchten asielgerelateerd zijn.

Daarnaast is natuurlijk belangrijk hoe ons asielstelsel werkt. Daarin moeten wij de tijdelijke bescherming immers implementeren. Een asielzoeker die in Nederland asiel aanvraagt, krijgt in de regel rechtmatig verblijf als asielzoeker, in ieder geval tot zijn verzoek op de individuele merites is beoordeeld. Asielzoekers krijgen nooit op voorhand en masse een verblijfsvergunning asiel. Daarvoor is in ieder individueel geval onderzoek nodig dat uitwijst dat er op grond van de individuele merites kan worden vastgesteld dat er grond is om zo'n vergunning aan de desbetreffende vreemdeling te verlenen. Het Nederlands stelsel kent een besluitmoratorium voor gevallen waarin gedurende een korte periode onzekerheid bestaat over de situatie in het land van herkomst. Zolang niet is vastgesteld dat er wel of niet een grond voor vergunningverlening aanwezig is, krijgt de vreemdeling rechtmatig verblijf als asielzoeker. De vreemdeling die na die individuele toetsing geen verblijfsvergunning krijgt, krijgt een meeromvattende beschikking waartegen rechtsmiddelen openstaan, en moet vertrekken. Het Nederlands stelsel kent ook een vertrekmoratorium. Op grond daarvan kan de terugkeer van een uitgeprocedeerde asielzoeker maximaal één jaar worden uitgesteld als de situatie in het land van herkomst zodanig is gewijzigd dat het onzeker is dat hij daar naartoe kan worden uitgezet. In dit stelsel moet de richtlijn dus geïmplementeerd worden.

Wat schrijft de richtlijn precies voor? Zij schrijft voor dat ontheemden gedurende de tijdelijke bescherming een verblijfsstatus krijgen en worden opgevangen. Na afloop van de tijdelijke bescherming is uitzetting pas mogelijk na beoordeling van de merites van de individuele zaak. Zo moet beoordeeld worden of er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die zich tegen uitzetting verzetten. Die toetsing vindt bij ons plaats in de asielprocedure. Om de richtlijn te implementeren behoeven wij dus geen nieuwe procedure te ontwikkelen naast de procedure die wij al hebben. Het is duidelijk dat de asielprocedure bij massale instroom niet mag verstoppen. Daarom is voorgesteld om het mogelijk te maken dat de noodzakelijke beoordeling en toetsing worden gespreid over een langere periode die aan de duur van de tijdelijke bescherming is gerelateerd. Zonder die mogelijkheid van gespreide afdoening zal de IND alle zaken in een korte periode moeten verwerken. Hetzelfde geldt dan enige tijd later voor de rechtbanken die de beroepschriften moeten verwerken. En het gaat hierbij om grote aantallen. De gespreide afdoening en de verlengde beslistermijn betekenen dus niet – laat dat duidelijk zijn – dat alle zaken tot het laatste moment kunnen blijven liggen. In dat geval zou tegen het einde van de bescherming alsnog verstopping dreigen en daar zit niemand op te wachten.

Het gebruik van de asielprocedure betekent niet dat aan iedere ontheemde een asielstatus wordt verleend. Die wordt alleen verleend als daar een grond voor aanwezig is. Het enkele feit dat in Europees verband tijdelijke bescherming wordt verleend, is naar mijn mening onvoldoende grond voor verlening van een asielvergunning. Verlening van tijdelijke bescherming is immers iets anders dan verlening van asiel of subsidiaire bescherming. De beslistermijn voor de asielaanvraag wordt verlengd met de duur van de tijdelijke bescherming, dus om te beginnen met een jaar. Het kan echter ook anderhalf, twee of drie jaar zijn. Ik besef heel goed dat dit vragen oproept, omdat de overheid het ook heeft over snelle procedures. Ik vind het belangrijk dat wij ons realiseren dat tijdelijke bescherming ziet op buitengewone situaties en geen plaats heeft in de gewone dagelijkse asielprocedure. Bij tijdelijke bescherming zal sprake zijn van extreme omstandigheden in het herkomstland, die de beoordeling van het relaas bemoeilijken en mogelijk ook onderzoek in dat land beletten. Wij hebben het over een instroom die duizenden per week hoger kan zijn dan normaal.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De minister geeft antwoord op een vraag die door mij en anderen naar voren is gebracht, namelijk de vraag hoe lang het beslismoratorium duurt. De minister zegt nu dat dit net zo lang duurt als de ontheemdenstatus volgens de raad duurt. Er wordt dus niet tussentijds een eindbeslissing gegeven op de gedane asielverzoeken.

Minister Verdonk:

Tijdens die periode van drie jaar wordt door de IND gewoon gewerkt. Als dat niet gedaan zou worden, hebben wij alsnog een verstopping aan het eind. De IND gaat dus aan het werk. Het kan zijn dat er op een individueel asielverzoek wordt beslist dat men een asielstatus krijgt. Het kan ook zijn dat op het asielverzoek wordt beslist dat men niet in aanmerking komt voor een asielstatus, maar dat men onder de tijdelijke beschermingsregeling valt.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Waarom zei u dan net dat dit betekent dat al die beslissingen net zo lang gaan duren als het besluit met betrekking tot de ontheemden van kracht is?

Minister Verdonk:

Dan heb ik mij verkeerd uitgedrukt. Dat is namelijk niet de bedoeling. De IND gaat werken. Wij pogen natuurlijk om de vluchtelingen zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Wij zijn het er geheel over eens dat mensen niet langer dan nodig is, in onzekerheid gelaten moeten worden.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik meende u net te horen zeggen dat het zou duren voor de termijn dat men hier zit, of dat nou een jaar of drie jaar is.

Minister Verdonk:

Men heeft in die termijn recht op de status van tijdelijk ontheemde. Men heeft dan dezelfde status als een asielzoeker die in procedure is. De IND werkt in die periode door. Het kan dus zijn dat iemand al na twee maanden weet dat hij een asielstatus krijgt. Dan moet het echter wel mogelijk zijn om daar individueel onderzoek naar te doen. Het is dus niet zo dat iedereen drie jaar moet wachten.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Is artikel 43a dan wel gelukkig geformuleerd? Daar staat dat er uitstel plaatsvindt van besluiten en dat er pas zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming een beslissing komt. Zou u daar niet de mogelijkheid moeten inbouwen dat het ook eerder kan, bijvoorbeeld door het woord "maximaal" of "uiterlijk" op te nemen? Misschien kunt u dat artikel nog even ter hand nemen.

Minister Verdonk:

Als u het goed vindt, kom ik daar zo op terug. Dan kan ik de artikelen 43 en 43a even naast elkaar zetten. Wij praten nu over heel grote aantallen. Het kan natuurlijk ook zijn dat de instroom in Nederland maar licht stijgt, en dat er maar een relatief korte periode van onduidelijkheid is over de situatie in het herkomstland. Dan is de mogelijkheid aanwezig om zaken binnen de gewone termijn te beoordelen. Maar je moet ook realistisch zijn: bij het opstellen van een regeling voor de toekomst kan daarvan niet worden uitgegaan. In zo'n geval is het juist realistisch om rekening te houden met de mogelijkheid van een aanzienlijke verhoging van de instroom en een aanhoudende situatie van onduidelijkheid in het herkomstland.

Er is gevraagd waarom geen verblijfsvergunning asiel wordt verstrekt. Voor de implementatie van deze richtlijn zijn natuurlijk allerlei alternatieven op tafel geweest, die alle hun voor- en nadelen hebben. Er is gevraagd, waarom niet aan alle tijdelijke beschermden deze verblijfsvergunning asiel zou kunnen worden verleend. Redenen waarom je daarvoor zou kunnen kiezen, zijn dat de vreemdeling minder lang in onzekerheid verkeert over de uitkomst van een asielaanvraag en als een verblijfsvergunning asiel wordt verleend, hoeft de vreemdeling natuurlijk niet langer in opvang te verblijven. Wij weten allemaal wat dan de gevolgen zijn.

Maar de argumenten tegen het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wegen naar mijn mening zwaarder. Er is namelijk op dit moment – we praten over de harmonisering van Europese regelgeving – geen enkele andere lidstaat die asiel verleent op de enkele grond dat tijdelijke bescherming is ingesteld. Dat is met het oog op de noodzakelijke harmonisatie, waaraan hard wordt gewerkt, al een heel belangrijke reden om in Nederland geen asielvergunning te verlenen aan een vreemdeling, op de enkele grond dat ze onder richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Deze richtlijn maakt, evenals andere richtlijnen, duidelijk onderscheid tussen tijdelijke bescherming en asiel. Als die twee niet apart worden gehouden, is dat onderscheid in ieder geval in Nederland verdwenen. Dan kan later bij de harmonisatie van het Europese asielrecht, bijvoorbeeld als de verdragsvluchtelingen en subsidiair beschermden zich vrijer door de Unie kunnen bewegen, de één niet meer van de ander worden onderscheiden en wordt het vertrouwen in onze asielstatus aangetast. Ik acht het niet verstandig, met het verlenen van een asielvergunning aan tijdelijk beschermden een heel andere koers in te zetten dan die welke in Europees verband wordt uitgezet.

Verder staat het kabinet een zo terughoudend mogelijk gebruik van categoriale bescherming voor. Dat moeten wij alleen doen als het strikt noodzakelijk is, en dat is het hier niet. Ontheemden die onder de tijdelijke bescherming vallen, worden op grond van de richtlijn tegen terugzending beschermd. Zo is het ook in het wetsvoorstel geregeld. De verblijfsvergunning asiel is alleen voor hen die aan de voorwaarden voor verlening daarvan voldoen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U zegt dat het kabinet een zo terughoudend mogelijk gebruik van categoriale bescherming voorstaat. Als deze tijdelijke regeling er niet zou zijn gekomen, had u dan wel vaker gebruik moeten maken van categoriale bescherming?

Minister Verdonk:

De criteria voor categoriale bescherming worden duidelijk omschreven in de Vreemdelingenwet, en wij houden ons daar natuurlijk aan.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Als deze regeling uit Europa er niet zou zijn gekomen, had u dan de categoriale bescherming vaker moeten toepassen?

Minister Verdonk:

Nee, wij hebben er heel duidelijk voor gekozen om restrictief om te gaan met het categoriaal beschermingsbeleid. Dat betekent dat ik altijd zal toetsen aan de wet. Dit gaat om een uitzonderlijke situatie. We hebben een heel goede en zorgvuldige asielprocedure, maar het gaat om een uitzonderlijke situatie, om heel grote aantallen mensen die naar Nederland komen, vanuit een extreem onveilige situatie. Wat willen die mensen hier in Nederland? Bescherming en veiligheid. Wij staan ervoor om hen die bescherming en veiligheid te bieden.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Daarvoor hebben wij het instrument categoriale bescherming, genoemd in de Vreemdelingenwet. U wilt dat instrument terughoudend toepassen. In de stukken wordt regelmatig een relatie gelegd met deze ontheemdenrichtlijn, terwijl het vaak om dezelfde omstandigheden gaat. Mijn vraag blijft: zou u die categoriale bescherming anders vaker hebben moeten bieden dan nu er zo'n ontheemdenrichtlijn is?

Minister Verdonk:

Nee, mijn inschatting is van niet.

Mevrouw Vos heeft gevraagd of de regering bereid is om meerderjarigen effectief toegang tot het onderwijs te bieden door toeleiding naar en financiering van het onderwijs. Tijdelijk beschermden hebben dezelfde status als asielzoekers in procedure. Ze hebben derhalve toegang tot onderwijs, met dien verstande dat ze geen recht hebben op tegemoetkoming in de studiekosten en studiefinanciering. Voorzover de tijdelijk beschermde leerplichtig is, is het onderwijs natuurlijk kosteloos. Daarnaast wordt aan asielzoekers kosteloos een programma van dagstructureringsactiviteiten geboden, waarvan taallessen, maatschappijoriëntatie en procedureneutrale beroepscursussen onderdeel uitmaken. Verder is het asielzoekers toegestaan om in het kader van deze beroepsgerichte cursussen waarvan het praktijkgedeelte noodzakelijk onderdeel vormt, stage te lopen. Ik voorzie dan ook geen uitbreiding van de bestaande mogelijkheden tot het volgen van onderwijs.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

In de richtlijn staat dat de lidstaat personen die tijdelijke bescherming genieten, toestaat om deel te nemen aan activiteiten zoals volwassenenonderwijs, beroepsopleidingen en praktische werkervaring. Als de minister nu zegt dat men het volwassenenonderwijs op eigen kosten moet volgen, is het wel de vraag hoe dat is te rijmen met de richtlijn. Moet zij niet verder gaan door deze personen echt in staat te stellen volwassenenonderwijs te volgen?

Minister Verdonk:

Dat lijkt mij niet. Deze mensen krijgen beroepsgerichte cursussen. Binnen het verband van de opvang kan men deelnemen aan dagstructureringsactiviteiten. Dat lijkt mij voldoende.

Houders van een verblijfsvergunning hebben toegang tot de arbeidsmarkt zonder toetsing aan prioriteitgenietend aanbod van werknemers. Tijdelijk beschermden hebben slechts toegang tot de arbeidsmarkt als er voor de desbetreffende vacature geen prioriteitgenietend aanbod van werknemers beschikbaar is. In hun geval moet een werkgever beschikken over een tewerkstellingsvergunning die pas na toetsing kan worden afgegeven. In de praktijk betekent het dat deze tijdelijk ontheemden, evenals asielzoekers, na zes maanden het recht krijgen om 12 weken in een periode van 52 weken betaalde arbeid te verrichten, mits de werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De vraag is dan toch echt of de minister hiermee recht doet aan wat er in de richtlijn staat. De richtlijn zegt namelijk dat de lidstaat personen die tijdelijke bescherming genieten, toestaat om voor een periode niet langer dan hun tijdelijke bescherming werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige met inachtneming van beroepsregels. Er staat ook in dat om reden van arbeidsmarktbeleid de lidstaat voorrang mag geven aan EU-burgers. Wat de minister nu doet, is deze mensen niet meer bieden dan wat asielzoekers in de praktijk hebben. Dat kan zij toch geen normale volwaardige deelname aan de arbeidsmarkt noemen? Waarom heeft de minister er niet voor gekozen om invulling te geven aan artikel 12 door deze mensen in staat te stellen deel te nemen aan het arbeidsproces?

Minister Verdonk:

Er is voor gekozen om degenen die hier binnenkomen op grond van deze richtlijn de status te geven van asielzoeker in procedure. Dat betekent dat alle regels die gelden voor een asielzoeker in procedure ook voor deze mensen gelden. Ik ben niet van plan om een extra status voor laatstgenoemden te maken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb daar een heel groot probleem mee. De minister kleedt nu in feite artikel 12 van de richtlijn uit. Juist dit artikel biedt deze mensen meer rechten dan die welke asielzoekers in Nederland nu hebben. De minister moet de richtlijn fatsoenlijk implementeren. Zij haalt de richtlijn nu onderuit en daar kunnen wij niet mee akkoord gaan.

Minister Verdonk:

Ik vul de richtlijn op een adequate wijze in. Ik heb al gezegd dat het om harmonisatie en om minimumnormen gaat. Wij moeten deze richtlijn inpassen in de nationale regelgeving en dat doe ik ook.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Elke eerstejaars rechten ziet dat deze uitwerking rechtstreeks in strijd is met het Europese recht. U zou die twee artikelen eens naast elkaar moeten leggen. U kiest voor de status van asielzoeker, maar op grond van de richtlijn moet u deze mensen rechten geven en dat doet u niet.

Minister Verdonk:

Daarover blijven wij van mening verschillen. Ik kom daar wel op een adequate manier aan tegemoet. Deze mensen komen naar Nederland voor de veiligheid.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wij hebben het niet over de reden waarom deze mensen naar Nederland komen, maar over een Europese richtlijn die in Nederlandse wetgeving moet worden geïmplementeerd. Wat u doet, is rechtstreeks in strijd met het voorschrift met betrekking tot arbeid.

Minister Verdonk:

Ik moet kennelijk nog enige misverstanden wegnemen. Tijdelijk ontheemden zullen op grond van dit wetsvoorstel mogen werken als er in Nederland geen prioriteitgenietend aanbod is. Deze toets geldt ook in het reguliere vreemdelingenbeleid en wordt uitgevoerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De toets aan prioriteitgenietend aanbod kan ik eventueel nog wel begrijpen op grond van het arbeidsmarktbeleid. De verdere restricties die ertoe leiden dat deze mensen slechts 12 weken mogen werken, zijn onacceptabel.

Minister Verdonk:

Wij passen de richtlijn in in onze procedures. Als er prioriteitgenietend aanbod is, mogen betrokkenen 12 weken per jaar werken. Als dat aanbod er niet is, mogen zij gewoon deelnemen aan de arbeidsmarkt.

De heer Visser (VVD):

De heer De Vries was nogal stellig toen hij zei dat dit rechtstreeks ingaat tegen onze wetgeving. Op grond van het arbeidsmarktbeleid kan hij dat echter nog wel begrijpen. In de tekst staat echter: "Om redenen van arbeidsmarktbeleid mogen de lidstaten voorrang geven aan de EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte." Dat is precies wat wij doen met deze richtlijn als wij het stelstel van tewerkstellingsvergunningen handhaven. Eerst wordt bezien of er prioriteitgenietend aanbod is in Nederland. Als dat er niet is, komt men in aanmerking voor een baan en een tewerkstellingsvergunning. Dat is het arbeidsmarktbeleid dat de heer De Vries zich kan voorstellen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U vergist zich. Bij mensen die normaal niet in Nederland werkzaam zijn, vindt er inderdaad een toets plaats aan het prioriteitgenietend aanbod. Dat betekent niet dat men maar 12 weken mag werken. Deze mensen krijgen te maken met allerlei restricties die niets met het arbeidsmarktbeleid te maken hebben, maar veeleer met de overtuiging van sommigen in dit land dat langer werken door asielzoekers de integratie zou bevorderen en dat wil men niet.

De heer Visser (VVD):

Het gaat om mogelijkheden om toegang te krijgen tot de reguliere arbeidsmarkt. Wij moeten daarvoor geen andere regels hanteren dan die normaal gelden voor tewerkstellingsvergunningen. Wij moeten voorkomen dat wij asielbeleid en regulier arbeidsmarktbeleid verwarren.

De heer Van Fessem (CDA):

In artikel 12 staat dat het toegestaan is om te werken. Er staat niet dat men 52 weken moet werken. Als men mag werken, kan de staat vervolgens bepalen dat dit niet meer dan 12 weken per jaar mag zijn. Elke jurist kan u dat vertellen. Dat is niets nieuws in de discussie.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Het is wel iets nieuws wat u nu zegt. Het is ook tamelijk onnozel, als ik zo vrij mag zijn.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik vind dit een stuitende opmerking.

De voorzitter:

De minister vervolgt haar betoog.

Minister Verdonk:

Mevrouw Vos heeft vragen over de opvang gesteld. Het is goed om ons te realiseren dat het daarbij om tijdelijke bescherming gaat. Grote aantallen mensen zijn door buitengewone omstandigheden uit hun eigen land naar lidstaten van de EU gedreven. Daarvoor moeten wij op korte termijn een tijdelijke oplossing vinden. Wat mij betreft voldoet het niveau van de voorzieningen in Nederland aan de richtlijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het kan zijn dat de mensen drieënhalf jaar in deze opvang verblijven. Dat is nu helaas ook voor heel veel asielzoekers in Nederland het geval. De vraag is of wij onze huidige asielvoorzieningen, met 5 vierkante meter per persoon, voldoende vinden. Ik moet er niet aan denken dat ik drieënhalf jaar in zo'n ruimte moet wonen, met een aantal wildvreemde mensen om mij heen. Dat is wat wij deze mensen aandoen. Is dat een goed uitgangspunt?

Minister Verdonk:

Ik vind dat wij in Nederland een goed en adequaat systeem hebben van opvangmogelijkheden. Ik heb een aantal Europese landen bezocht. Ik vind dat wij een heel adequaat opvangsysteem hebben. Dat zullen wij ook inzetten voor deze groepen. Laten wij ook eerlijk zijn. Als er morgen duizenden mensen voor de deur staan, moeten wij roeien met de riemen die wij hebben. Die mensen moeten zo snel mogelijk een dak boven het hoofd hebben, een bed en een snee brood.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik zeg niet dat de minister iedereen direct in een prima onderkomen kan zetten. Mensen mogen echter niet drie jaar lang zonder enige privacy in dit soort kleine hokken wonen. Soms zijn de asielzoekersverblijven ook vies en smerig.

Minister Verdonk:

Ik protesteer hiertegen. Het COA doet haar werk uitermate goed. Ik protesteer tegen de opmerking dat het vieze en smerige opvangvoorzieningen zouden zijn. Dat is helemaal niet aan de orde. Wij hebben een adequate opvang voor asielzoekers in Nederland.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil mijn uitlating enigszins corrigeren. Ik ben in Crailo geweest. Ik vond het daar vies en smerig. Een aantal voorzieningen voldoet niet aan de standaarden. Daarin kan men mensen niet langdurig laten verblijven. Op dat punt moet iets gebeuren.

Minister Verdonk:

Wij hebben hierover eerder gediscussieerd. Ik heb toen toegezegd dat het COA met de inkrimping ook een kwaliteitsslag zal maken. Daar is het druk mee bezig.

Ik koppel het amendement van de heer De Vries aan het amendement van mevrouw Vos. Het komt er kort gezegd op neer dat de amendementen regelen dat ook voor tijdelijk beschermden de gewone beslistermijnen gelden. Het gaat om een zo snel mogelijke procedure. Ik begrijp het amendement heel goed. Laat dat duidelijk zijn. Zeker bij vreemdelingen die in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning, moet de zaak zo snel mogelijk geregeld zijn.

Ik heb nagedacht over de vraag of verlenging van de beslistermijn met de duur van de tijdelijke bescherming echt nodig is en of het niet sneller en korter kan. Iedereen is er tenslotte bij gebaat dat de asielaanvragen zo snel mogelijk worden beoordeeld. De vreemdeling krijgt snel zekerheid over zijn positie na afloop van de tijdelijke bescherming: mag hij blijven of moet hij na afloop terug. Als hij mag blijven, krijgt hij snel de verblijfsvergunning asiel en de daaraan gekoppelde rechten en kan hij gaan inburgeren. Dat vind ik ook belangrijk. Voor de IND is de beoordeling minder arbeidsintensief naarmate die eerder plaatsvindt. De praktijk wijst uit dat beoordeling van oudere aanvragen veel meer tijd en werk kost. Zowel voor de IND als de rechtbanken wordt het problematisch als alle aanvragen kort voor of na afloop van de tijdelijke bescherming moeten worden behandeld. Dat levert vertraging en verstopping op. Toch wil ik het amendement ontraden. Ik heb mij afgevraagd wat het nut is van de beslistermijn als je niet van tevoren kunt zeggen of het een realistische beslistermijn is. Een realistische beslistermijn is een termijn die je daadwerkelijk kunt halen. Wij moeten ons terdege beseffen dat het bij tijdelijke bescherming gaat over een zeer bijzondere situatie die langer dan een jaar kan voortduren. Wij hebben het ook over een massale instroom van ontheemden uit extreem onveilige gebieden. Het zijn dus uitzonderlijke gevallen. Stel dat na ommekomst van de huidige beslistermijn geen beslissing kan worden genomen, bijvoorbeeld omdat de beschikbare informatie over het herkomstland volstrekt onvoldoende is om een zorgvuldige beslissing te nemen. De overheid wordt dan gedwongen op de aanvraag te beslissen terwijl dat niet goed mogelijk is. Dat levert slechte beschikkingen op, veel beroepsprocedures en veel vernietigingen door de rechter. Vervolgens moet de IND weer een beslissing nemen. Die wordt niet beter als de noodzakelijke informatie er dan nog steeds niet is. Het is dus bepaald niet in het belang van een vreemdeling om hem schrik aan te jagen met een slecht onderbouwde afwijzende beslissing en hem te dwingen een beroep op de rechter te doen. Het is ook niet in het belang van andere vreemdelingen als hun beroepsprocedure daardoor langer duurt. Het is ook niet in het belang van de IND en de rechtbanken. Het is wel in ieders belang dat de beslissing zo spoedig en zo zorgvuldig mogelijk wordt genomen. Artikel 43a maakt dat mogelijk. Stel dat de instroom van ontheemden lange tijd achtereen te massaal blijft om de asielaanvragen deugdelijk binnen de huidige termijnen te kunnen beoordelen. Dan krijg je beroepsprocedures tegen het uitblijven van de beschikking met de opdracht om te beslissen. Het is geen wet van Meden en Perzen dat massale instroom altijd van korte duur is. Die kan ook langere tijd aanhouden. Als de instroom na de beroepsprocedure nog steeds te hoog is om tijdig een beslissing te kunnen nemen, dan zal ook dat weer nieuwe procedures genereren. Zo kunnen wij wel door blijven gaan en dat is niet goed voor de vreemdeling, maar ook niet voor de IND en de rechtbanken.

Wat als het bestaande besluitmoratorium zoals bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 al was voorzien, reeds is ingesteld voordat de tijdelijke bescherming werd ingesteld vanwege de toen bestaande onduidelijkheden? Dan is de mogelijkheid om een beslissing met het besluitmoratorium op te schorten al gebruikt en moet binnen zes maanden worden beslist, terwijl de massale toestroom nog gaande is of de noodzakelijke gegevens niet beschikbaar zijn. Ook dan krijgen wij procedures waar niemand beter van wordt. Tijdelijke bescherming is nu eenmaal iets heel bijzonders en wordt alleen ingesteld bij een massale instroom van ontheemden uit extreem onveilige gebieden. Omdat niemand kan voorspellen hoe massaal die instroom zal zijn, kan ook niet worden gezegd dat in dit soort heel bijzondere situaties de bestaande termijnen zonder meer toereikend zullen zijn. Er moet rekening mee worden gehouden dat die niet kunnen worden gehaald. Laten wij nu realistisch zijn! Wij moeten de vreemdeling ook niet confronteren met ondeugdelijke beschikkingen enkel omdat wij op dat moment de beschikking moeten geven ook als wij daartoe nog niet in staat zijn. Zonder nadere regelgeving leidt dat tot veel procedures. De richtlijn is bedoeld om de keten tegen verstopping te beschermen. Als het onmogelijk is om een extra instroom van duizenden per dag of per week te verwerken of als er geen beslissing kan worden genomen omdat de noodzakelijke informatie ontbreekt, kan dat ook niet als in de wet wordt opgenomen dat het wel moet. Als een beslissing tijdens de tijdelijke bescherming wel mogelijk is, zou ervoor moeten worden gezorgd dat die – gegeven de verhoogde instroom en de situatie in het herkomstland – zo snel en zo goed mogelijk wordt genomen. Daartoe zal bij afkondiging een plan van aanpak worden geformuleerd dat snelle beoordeling zo goed als de omstandigheden het toelaten mogelijk maakt. Dat is veel meer in het belang van de vreemdeling dan het voeren van procedures op een tijdstip waarop een deugdelijke beslissing niet mogelijk is. De IND en de rechtbanken hebben al heel werk en zitten ook bij tijdelijke bescherming natuurlijk niet te wachten op extra beroepsprocedures wegens het niet tijdig beslissen. Het extra werk dat daaraan wordt besteed, kan beter gestoken worden in de inhoudelijke behandeling van de aanvragen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Ik had de minister gevraagd of de formulering van dat artikel 43a wel tegemoetkomt aan wat zij beoogt. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt zij dat de beslistermijn van rechtswege verlengd wordt met de duur van de tijdelijke bescherming, maar hier zegt zij er ook aan gewerkt zal worden om beslissingen zo spoedig mogelijk te nemen. De tekst van het artikel is ook nogal categorisch. Er staat: in afwijking van... wordt een beslissing genomen binnen zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming. Ik hoorde de minister echter net zeggen dat het ook heel goed mogelijk is dat binnen die termijn een beslissing wordt genomen. Behoeft de formulering van dat artikel 43a dan eigenlijk geen wijziging?

Minister Verdonk:

Neen, u hebt de tekst voor u en hebt gezegd dat er wordt beslist binnen een termijn van zes maanden. Dat kan dus ook sneller zijn!

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Binnen een termijn van zes maanden na het aflopen van de tijdelijke bescherming. Dat geldt voor alle gevallen. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt u dat de beslistermijn van rechtswege wordt verlengd met de duur van de tijdelijke bescherming. Dat betekent in beginsel dus voor alle gevallen. Als u dat niet wilt, en ik hoor u dat eigenlijk zeggen, zou u toch eens moeten overwegen om de tekst van artikel 43a aan te passen zodat duidelijk wordt dat het uiterlijk zal zijn of maximaal of indien noodzakelijk. In ieder geval moet de mogelijkheid dat eerder een beslissing wordt genomen expliciet in de tekst worden opgenomen, zoals naar het schijnt ook uw bedoeling is.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik moet het antwoord hierop op dit moment schuldig blijven. Ik heb de teksten nu niet bij de hand. Misschien kan ik hier later in het debat op antwoorden, anders zal ik de Kamer de antwoorden schriftelijk doen toekomen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De mogelijkheid is natuurlijk zeer reëel dat zich tussen deze ontheemden duidelijke vluchtelingen bevinden die aanspraak maken op een vluchtelingenstatus. Met artikel 43a is het mogelijk dat deze mensen pas na drieënhalf jaar een beslissing krijgen. Dat betekent een zeer lang verblijf in Nederland, met rechten die aanzienlijk minder zijn dan met een vluchtelingenstatus. Ik vind dat echt een probleem. Hoe ziet de minister dat en hoe denkt zij dit op te lossen?

Minister Verdonk:

Ik heb al eerder gezegd dat we individueel toetsen. De asielprocedure start gewoon en er wordt getoetst op individuele merites. Als iemand er recht op blijkt te hebben, dan kan de vluchtelingenstatus ook worden verleend, als daar goed onderzoek naar kan worden verricht.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het grote probleem van mijn fractie met dit voorstel is dat er een enorm lange tijd overheen kan gaan voordat deze persoon de vluchtelingenstatus überhaupt krijgt toegekend en al die tijd slechts de status van asielzoeker heeft, met veel minder rechten op werk, onderwijs en vormen van opvang. Dat vind ik een groot probleem. Daarom vind ik eigenlijk dat u verplicht bent om wél binnen de normale termijnen van de Vreemdelingenwet een oordeel te vellen.

Minister Verdonk:

Ik heb net toegelicht dat dit in deze buitengewone situatie niet mogelijk is en dat het ook voor de vreemdeling een slechte situatie is als zijn asielprocedure niet zorgvuldig wordt behandeld. Maar als duidelijk is dat iemand een vluchteling is, dan kunnen we in het plan van aanpak opnemen dat we hem zo snel mogelijk een status geven.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U ziet dat als mogelijkheid? Dus bekijken welke mensen voor een vluchtelingenstatus in aanmerking komen en hun aanvragen zo snel mogelijk behandelen?

Minister Verdonk:

We hebben een heel zorgvuldige asielprocedure. Ik heb er ook belang bij dat deze mensen in Nederland snel een veilige plek vinden, zeker als het duidelijk is dat zij een vluchtelingenstatus kunnen krijgen. In het plan van aanpak houden we natuurlijk rekening met alle soorten mensen die binnen kunnen komen; dat is daarop toegesneden. Ik stel mij dus voor dat we daar óók rekening mee houden.

De voorzitter:

Minister, hoeveel tijd denkt u nog nodig te hebben?

Minister Verdonk:

Ik denk dat ik bijna klaar ben. Als u het debat nu wilt afronden, dan kan ik mij voorstellen dat ik de resterende vragen schriftelijk beantwoord, bijvoorbeeld die over de verschillen binnen Europa.

De voorzitter:

Ik stel voor, dat de minister nu nog toelicht wat zij wil toelichten, dat de vergadering daarna wordt geschorst zodat de minister in staat wordt gesteld om de vragen te beantwoorden en dat we de beraadslaging volgende week eventueel heropenen naar aanleiding van de antwoorden die dan beschikbaar zijn. Kan de Kamer hiermee instemmen?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Dan zal volgende week de tweede termijn worden gehouden? Mijn fractie hecht er namelijk aan om nog een motie te kunnen indienen.

De voorzitter:

Ja, want in mijn voorstel ligt besloten dat wij nu geen tweede termijn houden; de minister rondt haar betoog van nu af, de vergadering wordt vervolgens geschorst, daarna komen de schriftelijke antwoorden van de minister en wordt de beraadslaging heropend voor een tweede termijn.

Aldus wordt besloten.

Minister Verdonk:

Nu de overlap van het bestaande en het nieuwe besluitmoratorium, artikel 43 en artikel 43a. De heer Van der Staaij vroeg met name naar het geval waarin eerst een besluitmoratorium is ingesteld voor de duur van een jaar op grond van het bestaande artikel 43 Vreemdelingenwet 2000 en waarin de beslistermijn vervolgens, nadat de raad tijdelijke bescherming heeft ingesteld, op grond van het artikel 43a is verlengd. De vraag was of dit er niet toe leidt dat verschillende vreemdelingen uit dezelfde groep ontheemden, afhankelijk van het tijdstip van binnenkomst, al dan niet beroep kunnen instellen tegen verlenging van de beslistermijn op hun aanvraag.

Welnu, het antwoord is duidelijk "nee". Wij moeten eerst een onderscheid maken tussen het algemene besluit tot het instellen van het besluitmoratorium op grond van het bestaande artikel 43 – het besluit van algemene strekking dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt – en de opschorting van de beslistermijn in de individuele gevallen die daarvan het gevolg is. Tegen het algemene besluit tot het instellen van het bestaande besluitmoratorium kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat moet wel binnen vier weken gebeuren. De vreemdeling die onder dat moratorium valt en pas zes weken na de instelling van dat moratorium binnenkomt, is dus te laat.

Er kan maar één keer beroep worden ingesteld. Dat is de bestaande situatie; dit wetsvoorstel verandert daar niets aan. Het besluitmoratorium kan nu eenmaal niet continu onderwerp van procedure zijn. Als vervolgens tijdelijke bescherming wordt ingesteld, volgt uit het nieuwe artikel 43a dat de beslistermijn van rechtswege wordt opgeschort met de duur van de tijdelijke bescherming. Daartegen staan geen rechtsmiddelen open. In de periode waarin de twee besluitmoratoria elkaar in deze gevallen overlappen, wordt de verlengde beslistermijn op dat moment beheerst door het nieuwe besluitmoratorium van artikel 43a. Dan maakt het niet meer uit of het eerste besluitmoratorium is beëindigd of niet. Voor de eventueel nog lopende procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak tegen het als eerste ingestelde besluitmoratorium, zou beëindiging van het eerste moratorium geen betekenis hebben. Voor het verloop van die procedure is het niet van belang of het eerste moratorium wel of niet is beëindigd, maar of er nog een procesbelang is bij het voeren van de procedure. Die vraag is aan de rechter. In het algemeen leidt een beroep dat er louter op is gericht om een uitspraak te krijgen over de principiële betekenis van het besluit of een ander mogelijk toekomstig besluit, tot niet-ontvankelijkheid. Ik ontraad dus ook het aannemen van dit amendement.

De heer Van der Staaij (SGP):

Als iemand heeft geprocedeerd tegen zo'n besluitmoratorium en hij vervolgens alsnog valt onder een nieuw besluitmoratorium ex artikel 43a, is volgens de minister de discussie over het procesbelang aan de orde. Dat is waar, maar wordt het dan geen ingewikkelde discussie als formeel ook het oude besluitmoratorium nog van kracht blijft? Is het niet veel helderder om te zeggen: je valt onder het oude besluitmoratorium en als het nieuwe er is, val je echt helemaal alleen onder het nieuwe? Wat is ertegen om deze zaken preciezer te scheiden dan nu het geval is? Nu is er een onduidelijke overlap die aanleiding kan geven tot verwarring.

Minister Verdonk:

Wat mij betreft, leidt die overlap niet tot verwarring. Ik zie natuurlijk wel dat het twee keer over een besluitmoratorium gaat. Wij hebben het over artikel 43 en artikel 43a. Ik stel mij voor dat wij daar in het plan van aanpak heel duidelijk aandacht aan schenken, zodat degenen die de procedure ingaan, helder worden voorgelicht. Zo weten zij waar zij aan toe zijn. Op zich gaat het nieuwe artikel 43a, de richtlijn, voor.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister zegt dat het nieuwe artikel voor gaat, maar dat is dan wel een kwestie van interpretatie. Formeel valt zo iemand nog onder allebei de besluitmoratoria. Ik vraag het nog eens op een andere manier. Wat is erop tegen om te zeggen: je valt of onder het een of onder het ander, maar niet onder beide tegelijkertijd? Wat is er volgens de minister tegen dit amendement?

Minister Verdonk:

Waarom komen mensen hier naartoe? Omdat zij bescherming willen. Stel dat er al een besluitmoratorium is voor de eerste mensen die hier naartoe zijn gekomen. De raad komt met een richtlijn, met een aanwijzing van een land waaruit massaal ontheemden Nederland binnenkomen. Op dat moment gaat artikel 43a gelden en gaat het besluitmoratorium gelden van de richtlijn. Dat geeft alleen maar meer tijd.

Voorzitter. De heer Visser heeft gevraagd naar de uitwerking van het plan van aanpak. De IND zal natuurlijk preventief te werk gaan. Stel dat wij een massale toestroom kunnen verwachten. In dat geval zal er in grote lijnen een plan van aanpak worden opgesteld. Op een bepaald moment valt het natuurlijk te voorspellen dat zo'n situatie zich zal voordoen. De IND zal dan voor die concrete situatie een plan van aanpak maken.

Wat als er massaal ongedocumenteerden instromen die allemaal tijdelijke bescherming vragen? Deze tijdelijke bescherming is ingebed in de asielprocedure. Ongedocumenteerdheid kan het lastig maken om te bepalen of er recht is op asiel. Dit wil echter niet zeggen dat ongedocumenteerden niet onder de bescherming van de richtlijn zouden kunnen vallen. Het is denkbaar dat de situatie die tot de massale instroom heeft geleid, er debet aan is dat die vreemdelingen geen papieren hebben. Het kan dan echter nog wel duidelijk zijn dat zij uit het land in kwestie komen. Indien de vreemdeling er niet in slaagt om aannemelijk te maken dat hij inderdaad onder de tijdelijke bescherming hoort te vallen, zal hij ook niet onder de werking van het nieuwe besluitmoratorium vallen, zodat gewoon over zijn asielaanvraag wordt beslist. De vraag of de vreemdeling terecht niet onder de richtlijn valt, kan daarmee onderwerp van geschil in een gerechtelijke procedure worden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik begrijp dat een vreemdeling moet kunnen aantonen dat hij of zij onder de werking van de richtlijn valt. Indien de vreemdeling niet beschikt over documenten, kan dat heel lastig worden. Of gaat de minister ervan uit dat mensen die zich aanmelden, in principe eronder vallen, tenzij de IND kan aantonen dat het tegendeel waar is?

Minister Verdonk:

Nee, daarvan gaat de minister niet uit. Het is de verantwoordelijkheid van de asielaanvrager om duidelijk te maken wie hij is. Ook nu gebeurt het in de normale asielprocedure regelmatig dat wij te maken krijgen met ongedocumenteerden. Er zijn dan allerlei andere mogelijkheden om toch te komen tot een identiteits- en nationaliteitsvaststelling.

Voorzitter, tot zover mijn betoog.

De heer Visser (VVD):

Ik heb de minister nog gevraagd naar de verdeling van de financiële middelen uit Europa.

De voorzitter:

Wil de minister daarop nu antwoorden, of doet zij dat schriftelijk?

Minister Verdonk:

Ik kan daar nu op antwoorden. Op het moment dat de Europese Commissie vaststelt dat er sprake is van zo'n situatie, zal de Europese Raad daarover een beslissing nemen. Daarbij wordt uiteraard ook gekeken naar het fatsoenlijke niveau van de opvang. In dat kader wordt gesproken over financiële middelen die eventueel nodig zijn. Indien er geen fatsoenlijk niveau van opvang is, zal de Commissie moeten ingrijpen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar bijdrage van vanavond. Wij hebben afgesproken dat zij voor volgende week de leden haar schriftelijke antwoorden zal doen toekomen. Ik dank degenen die ons vanavond hebben ondersteund. Ik wens ieder een goede Hemelvaartsdag en een goed weekend toe.

Sluiting 19.36 uur

Naar boven