Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 maart 2004 over de moties justitiebegroting.

De voorzitter:

Ik heet mevrouw Kalsbeek van harte welkom terug in de Kamer, al is zij nog niet helemaal hersteld.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. Dank voor uw hartelijke woorden.

Op 17 maart hebben wij een AO gehouden over de wijze waarop de minister van Justitie uitvoering geeft aan de moties. Het VAO is om verschillende redenen uitgesteld. Eén daarvan was dat de Kamer een brief over de reclassering zou krijgen. De minister heeft die brief inmiddels ook gestuurd, maar deze bevat zoveel informatie dat mijn fractie hem apart heeft laten agenderen.

Het was een uit parlementair oogpunt belangrijk AO. De Kamer beoordeelt of de moties goed zijn uitgevoerd. Het heeft mij dan ook bevreemd en teleurgesteld dat er bij dit AO slechts drie fracties vertegenwoordigd waren. De fracties van VVD, CDA en PvdA waren ontevreden over de wijze waarop de minister van Justitie de moties uitvoert. Ik ben bang dat de minister een naam op dit gebied begint te krijgen. Het niet uitvoeren van moties kan in the end niet straffeloos blijven. In de regel wordt een minister niet naar huis gestuurd omdat hij één motie niet uitvoert – dit kan echter wel – maar een minister die er een gewoonte van maakt om moties niet uit te voeren, krijgt na verloop van tijd een probleem. Wij houden het lijstje bij, zo zeg ik tegen de minister.

Het meest eenstemmig was de Kamer tijdens het AO over "Justitie in de buurt". Vanaf de begrotingsbehandeling in het najaar is de Kamer daar kristalhelder over geweest. Mevrouw Griffith zei namens de VVD over het voornemen van de minister: "Mijn fractie wil dat u uw voornemen terugdraait". De heer Van Aartsen was al tijdens de algemene beschouwingen door de heer Bos bijgevallen toen het ging over uitstekende projecten zoals "Justitie in de buurt". Het CDA gaf evenzeer blijk van zijn teleurstelling. De heer Jager zei op 17 maart: "Bij dit in wijken, dorpen en steden meer dan succesvolle project dat ook volgens de minister succesvol is, mag de financiering niet stoppen of worden afgebouwd. Hierbij is dan ook de betrouwbaarheid van de overheid in het geding."

Een motie die met algemene stemmen werd aangenomen, bevestigde deze opvatting van de Kamer. Ten slotte stuurde de minister een brief waarin hij schrijft dat de meeste kantoren van "Justitie in de buurt" open zullen blijven. Dat blijkt echter helemaal niet uit de verdere tekst van de brief. Er staat vaak dat er nog sprake is van overleg. Dat betekent dat er nog geen uitkomst is. De minister schrijft dat Groningen en Haarlem al vóór de beleidsvoornemens van de minister hadden besloten om te stoppen met dit project. Van Haarlem kan ik mij dat herinneren, maar bij Groningen betwijfel ik dat zeer. Recent heb ik de antwoorden gekregen van B&W van Groningen op vragen van de raad over het afbouwen van JIB. Daarin staat met nadruk dat door het OM van Groningen "naar aanleiding van de beleidsvoornemens bij het Gronings parket uitgebreid is gesproken over de voortzetting van het Groningse JIB-beleid." Vervolgens staat er: "...en dat daarbij het OM Groningen tot de conclusie is gekomen, dat de voortzetting van het Groningse Justitie in de buurt na 1 juli 2006 niet mogelijk en wenselijk is". Het lijkt erop dat de minister in zijn brief van 14 april op dit punt niet de waarheid heeft gesproken. Ik krijg hier graag opheldering over.

Eén ding is duidelijk. Ondanks de uitdrukkelijke en voortdurende wens van de Kamer gaat de minister gewoon "ijzeren Hein-ig" zijn gang. Dat kan niet en het is goed dat de Kamer dit uitspreekt. Ik dien dan ook de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de gehele Tweede Kamer bij eerdere motie te kennen heeft gegeven dat de regering het voortbestaan en de financiering van het project "Justitie in de buurt" dient te garanderen;

overwegende dat een meerderheid van de Kamerfracties te kennen heeft gegeven teleurgesteld te zijn in de uitvoering van de genoemde motie;

van mening dat voor de strafrechtelijke handhaving en bestrijding van de criminaliteit "Justitie in de buurt" succesvol is gebleken;

van mening dat het voortbestaan van het project "Justitie in de buurt" niet gegarandeerd wordt als dit van cofinanciering van lokale partners afhankelijk wordt gemaakt;

van mening dat de politie, reclassering of openbaar ministerie niet geheel of gedeeltelijk JIB-projectkosten uit eigen middelen dienen te financieren, maar dat de centrale overheid dat dient te doen;

verzoekt de regering, te waarborgen – eventueel in overleg met andere partners – dat ook na 2005 de financiering van de JIB's op het niveau van 2003 wordt gehandhaafd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kalsbeek. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 146(29200 VI).

De heer Jager (CDA):

Voorzitter. Tijdens het bijzonder belangrijke AO hierover waren slechts drie fracties aanwezig. Nu zijn er slechts vier fracties aanwezig. Ook toen is aangegeven hoe belangrijk het is dat bepaalde moties worden uitgevoerd.

Een van de punten die eruit sprongen bij het algemeen overleg was dat de drie aanwezige fracties op één lijn zaten over "Justitie in de buurt". Mevrouw Kalsbeek heeft al veel zaken genoemd die "Justitie in de buurt" belangrijk maken. Het is overbodig om dat te herhalen. Voor mijn fractie is "Justitie in de buurt" een project dat op zijn minst voortgezet moet worden. In het rapport "Het OM verandert" is nadrukkelijk aangegeven hoe belangrijk het kan zijn om "outreachend" te werken. Daarin wordt zelfs gesproken van "front offices". In dat kader kan "Justitie in de buurt" heel goed passen. Het is mede in dit kader dat ook mijn fractie de behoefte heeft om een motie in te dienen. Ik heb goed begrepen dat mevrouw Kalsbeek een motie namens de Partij van de Arbeid heeft ingediend. Wij zullen ons daarover in de fractie zeker beraden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de "Justitie in de buurt"-projecten succesvolle projecten zijn die bijdragen aan een vermindering van de criminaliteit en vergroting van de veiligheid;

verzoekt de regering, zich in te spannen in overleg met eventuele andere partners dat ook na 2005 de financiering voor de JIB's op het niveau van 2004 wordt gerealiseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jager. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 147(29200 VI).

De heer Jager (CDA):

Als de motie wordt aangenomen, verzoek ik de minister om ons regelmatig op de hoogte te houden van de voortgang bij het zoeken naar oplossingen. De voortgang van de "Justitie in de buurt"-projecten kan dan gehandhaafd blijven, zoals in de motie wordt verwoord.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Donner:

Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Kalsbeek begon haar bijdrage met een soort "mene tekel" over de wijze waarop ik moties uitvoer. Zij had dat al eens eerder gedaan, dus heb ik nagegaan hoe het precies zit. Van de 19 moties die de Kamer bij de behandeling van de begroting voor 2003 heeft aanvaard, heb ik van twee aangegeven dat ik die niet kon c.q. wilde uitvoeren en heb ik er één in beraad gehouden, namelijk die van mevrouw Halsema over het instellen van portefeuillehouders huiselijk geweld bij de parketten. Van de 17 moties die bij de behandeling van de begroting voor 2004 zijn aangenomen, konden er drie door beide ministers niet worden uitgevoerd. Ik geloof dan ook niet dat mevrouw Kalsbeek te klagen heeft. Als men dualistische verhoudingen wil en niet meer van tevoren alles wil laten dichtspijkeren, wordt de regering geconfronteerd met Kamermeerderheden die wat anders willen dan zij, maar hetzelfde geldt voor de Kamer.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. Ik wil het algemeen overleg niet overdoen, maar wil wel gezegd hebben dat het wel of niet uitvoeren van een motie twee uitersten zijn en de regering ook een motie kan uitvoeren op een wijze waar de Kamer niet zo tevreden mee is. Ik wil volstaan met erop te wijzen dat ik in het algemeen overleg ook enkele voorbeelden daarvan heb genoemd.

Minister Donner:

Vandaar ook dit voortgezet overleg. Het blijkt in ieder geval dat van alle moties er één overblijft, namelijk die over JIB. Ik blijf er overigens bij dat de Kamer geen begroting kan aanvaarden en vervolgens bij motie een afwijking daarvan vraagt. Dat is in wezen toch het geval bij deze motie over JIB. Het gaat om de begroting 2004 en straks om die voor 2005 terwijl de meerjarencijfers die afkomstig zijn van het kabinet-Kok over de financiering van JIB een aflopende reeks laten zien. Wellicht heeft zelfs mevrouw Kalsbeek dat hier nog verdedigd of de toenmalige minister van Justitie.

Mevrouw Kalsbeek noemde als voorbeeld nog Groningen, maar in de brief heb ik al aangegeven dat in een interne notitie van het parket van juli 2003 al is aangegeven dat JIB wordt afgebouwd, dus nog voordat de voorstellen voor de begroting zelfs nog maar bekend waren gemaakt, laat staan vastgesteld. Toen is ook op verzoek van dat parket afgesproken om de cofinanciering van provincie en gemeenten per 1 januari 2004 stop te zetten. Ik denk dan ook niet dat ik de Kamer verkeerd heb ingelicht. De begroting 2004 is pas in september 2003 bekend geworden, dus na die interne notitie van het parket. Overigens blijkt daaruit dat de projecten op een groot aantal terreinen inderdaad doorlopen. In de brief heb ik aangegeven dat ik ernaar streef om aan de begroting 2006 2 mln toe te voegen. Dat betekent dat in 2004, 2005 en 2006 de bedragen voor JIB gelijk zullen zijn. Wat dat betreft zie ik de motie van de heer Jager als een ondersteuning van dat beleid. Ik misken de betekenis van de JIB's voor de criminaliteitsbestrijding niet. Tegelijkertijd zal de Kamer moeten erkennen dat er JIB's in alle vormen en maten zijn en dat een succes bij de ene vorm niet zonder meer een succes zal zijn bij de andere. Op dit moment wordt er geëxperimenteerd. Het uitgangspunt van het beleid is vanaf het begin geweest dat Justitie de JIB's op de begroting plaatste om de komst ervan te stimuleren. Ook in de oorspronkelijke nota's, waarin een en ander werd aangekondigd, is nooit gezegd dat dit een structurele extra voorziening zou zijn bovenop de middelen voor het openbaar ministerie.

Het gaat erom of de inzet van het openbaar ministerie en andere diensten op deze wijkgerichte wijze effectief kan worden gemaakt. Dat blijkt zonder meer het geval te zijn bij een aantal openbaar ministeries, zoals dat in Den Bosch, waar het "front office" heet. In die zin kan ik de motie van de heer Jager, die mij vraagt om ruimte voor financiering te vinden in de begroting, als ondersteuning van mijn inzet voor de komende begrotingsonderhandeling zien. Ik heb al gezegd dat ik die ruimte tot en met 2006 kan vinden. Ik kan niet, zoals mij wordt gevraagd in de motie-Kalsbeek, hier en nu waarborgen dat de middelen beschikbaar blijven. Die vraag is uiteindelijk aan de orde bij de behandeling van de begroting. Dan beslist de Kamer daarover. De begrotingen worden per jaar vastgesteld. Tot 2006 blijft het niveau hetzelfde. Over de periode daarna moet, als daaraan behoefte bestaat, bij de begrotingsbehandeling worden gesproken. Dan moet worden aangegeven welke andere zaken niet moeten worden gedaan. Ik zou derhalve het aannemen van de motie van mevrouw Kalsbeek willen ontraden.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het verbaast mij dat de minister nu doet alsof hij het voorstel over "Justitie in de buurt" niet onder bezuinigingsdruk en -dwang heeft gedaan. Hij doet alsof het een soort intrinsieke, voor de hand liggende conclusie zou zijn die allang in de pijplijn zit. Niets is natuurlijk minder waar. De minister heeft in zijn nota over de jeugdcriminaliteit zelf gezegd dat het aantal JIB's zou moeten worden uitgebreid. Ik begrijp dus absoluut niet waarom de minister doet voorkomen alsof dit een heel logische en intrinsieke bedoening zou zijn. Dat is echt onzin.

Minister Donner:

Mevrouw Kalsbeek moet de stukken eens bekijken waarin de financiering oorspronkelijk is opgezet. De aparte financiering op de rijksbegroting, de middelen die daarvoor waren uitgetrokken, was vanaf het begin niet bedoeld als structurele financiering voor ieder afzonderlijk JIB. Mijn uitspraak over de uitbreiding en het belang van de JIB's moet los daarvan worden gezien. In wezen zeg ik dat wij in afwijking van de reeksen die er al waren, proberen om dat nu uit te breiden. Daarna moet ernaar worden gekeken. Over de inzet van middelen moet niet hier worden beslist. In beginsel moet ter plaatse worden beslist over de meest wenselijke inzet.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Mijn probleem is dat de minister aan de ene kant zegt dat "Justitie in de buurt" waardevol is, maar er aan de andere kant geen financiële verantwoordelijkheid voor wil dragen. Natuurlijk is "Justitie in de buurt" toentertijd voorzichtig begonnen, met allerlei financiële waarborgen. Als het niet zou lopen, zou men er ook weer vanaf kunnen. Het project loopt nu goed. De minister heeft zelf gezegd dat er meer JIB's moeten komen, maar tegelijkertijd gaat hij door met een bezuiniging.

Minister Donner:

Dat ligt besloten in de veelvormigheid waarin het verschijnsel zich voordoet. Dat houdt ook in dat het bij een bepaalde invulling, die zichzelf zoals uit de feiten blijkt ook met medefinanciering van andere betrokkenen kan bedruipen, een zeer rendabele inzet van middelen kan zijn. Andere vormen zijn geen rendabele inzet van middelen. Die middelen kunnen op een andere wijze beter worden ingezet, zeker als het schaarse middelen zijn. Dergelijke beslissingen, zoals in Groningen en Haarlem, moeten in beginsel door de parketten ter plaatse worden genomen en kunnen hier niet worden "overruled". Ik probeer dat te faciliteren als het kan. Ik zal mij er ook voor inzetten om de profijtelijke vormen voor te zetten. De Kamer moet echter niet nu met één motie het beleid tot in alle eeuwigheid willen regelen.

Mevrouw Griffith (VVD):

Ik begrijp dat de minister het belang inziet van de JIB-projecten; hij geeft aan dat hij zich daarvoor zal inzetten. Op welke wijze zal hij dat doen? In dat verband is de opmerking van de heer Jager van belang. De minister zou ons regelmatig op hoogte moeten houden van de voortgang bij deze projecten, met name omdat ze zo succesvol zijn. Hoe zal hij daaraan invulling geven? Als de minister zegt dat hij daaraan in financiële zin niet meer wil bijdragen – hij zegt overigens dat het tot 2006 wel snor zit – bestaat het gevaar dat de medefinanciers zich terugtrekken. Ik zou het in dat licht fijn vinden als de minister iets zou zeggen over de controle daarop, zodat de Kamer hem erop kan aanspreken dat dergelijke succesvolle projecten door kunnen gaan.

Minister Donner:

Ik zal de Kamer daarover gaarne inlichten. De eerstvolgende gelegenheid daartoe is in de begrotingsstukken. Wij moeten er echter voor hoeden om te zeggen: de JIB's zijn succesvol. De ene vorm is profijtelijker dan de andere. Het betreft een ontwikkeling die nog gaande is. Vanaf het begin is niet voorzien in een structurele extra financiering op de justitiebegroting maar in een geleidelijke integratie in de financiering door verschillende instellingen. Indien de Kamer daar prijs op stelt, zal ik gaarne aangeven wat de voortgang is en op welke wijze dit zich ontwikkelt.

Mevrouw Griffith (VVD):

Ik begrijp dat niet alle JIB's succesvol zijn. Stel dat in bepaalde buurten JIB's die succesvol zijn, worden opgedoekt. Welke verantwoordelijkheid zal de minister dan nemen? Dit soort informatie zullen wij ongetwijfeld krijgen in de voortgangsrapportage. Wat kan van de minister van Justitie als politiek eindverantwoordelijke worden verwacht? Zal hij dan bijspringen? Welke maatregelen zal hij in dat geval nemen?

Minister Donner:

Het laatste wat ik zal zeggen, is: als er te weinig middelen zijn, zal ik als minister van Justitie bijspringen. De regeling is bedoeld om plaatselijk over een drempel te kunnen stappen. Die afweging zal plaatselijk moeten worden gemaakt en niet hier. Ik kan niet zeggen: de JIB's blijven open, wat er verder ook gebeurt. Verder heb ik al aangeven dat ik hoop dat de financiering tot en met 2006 is verzekerd. Daarna is er vooralsnog een afbouwende reeks. De financiële voorwaarde is er dus. Vervolgens zal ik in de praktijk bezien op welke wijze daaraan verder invulling kan worden gegeven. Het blijft ten principale een beslissing die op lokaal niveau moet worden genomen. Het enige wat ik kan bekijken, zijn de motieven om af te bouwen. Ik kan hier zeker niet garanderen dat als het motief financieel is, Justitie wel zal bijspringen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven