Noot 1 (zie blz. 1093)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het jaar 2004 (29 200-XIV)

Vragen CDA-fractie

Vraag 1

Komt er een jaarlijkse beleidsbrief inzake de rol die het agrarisch onderwijs speelt in de innovatie van de agrarische sector?

Antwoord

Zoals vermeld in mijn beleidsprogramma «Vitaal en Samen» komt er een meerjarenprogramma vakdepartementaal onderwijsbeleid 2004–2007. Met dit programma wordt een actieve inbreng gestimuleerd van het groene onderwijs in de beleidsimplementatie en innovatie van de LNV-sectoren.

Jaarlijks zal ik de inhoud en omvang van het programma specifiek invullen.

Vraag 2

De vertaling van de voorstellen van de Mid-term review van de EU naar Nederlands beleid moet gericht zijn op het vergroten van perspectief, het bevorderen van innovatie en op verduurzaming en mag tegelijkertijd geen administratieve lastenverzwaring met zich meebrengen. Kan de minister zich daarin vinden?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat de hervorming een nieuwe stap markeert op de weg van de fundamentele hervorming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid en perspectief biedt voor een meer marktgericht en duurzamer landbouwbeleid. Er zijn verschillende aangrijpingspunten om de beleidslijnen in de Nederlandse praktijk te brengen, bijvoorbeeld het concreet mogelijk maken van innovaties en milieu- en diervriendelijke toepassingen in bedrijfs- en beheerssystemen. Uiteraard wordt er naar gestreefd de administratievelastendruk voor overheid en ondernemer te verminderen.

Vraag 3

In de begroting lezen wij over een temporisering randstadgroenstructuur (Groen in en om de stad). Hierdoor dreigen kansen verloren te gaan. Hoe kunnen PPS constructies helpen en zo mogelijk ook – indien gewenst door provincies – de inzet van middelen die gereserveerd staan voor robuuste verbindingszones?

Antwoord

Een belangrijk probleem met betrekking tot het uitvoeringstempo van het uitvoeringsprogramma Groen in en om de stad betrof planologische onduidelijkheid en een te geringe grondmobiliteit. Inmiddels zijn hierover afspraken gemaakt met de betrokken gemeenten en provincies: het groen is op korte termijn opgenomen in streek- en bestemmingplannen én waar nodig wordt meer dan in het verleden ingezet op onteigening.

Een ander probleem heeft betrekking op het gescheiden tot stand komen van woningbouw en groenontwikkeling, met als gevolgen concurrentie op de grondmarkt en veel langere voorbereidingstijden dan voorzien. In het kader van de nota Ruimte streef ik dan ook naar het vastleggen van een integrale ontwikkeling, uitwerking en financiering van groen bij nieuwe woningbouw. Publiek-private samenwerking (PPS) is dan vervolgens een belangrijk instrument om deze integrale uitwerking vorm te kunnen geven.

Inzet van middelen voor robuuste verbindingen voor Groen in en om de stad zou mogelijk zijn indien beide doelen ruimtelijk samenvallen.

Vraag 4

Deelt de minister de CDA-vertaling aangaande transitie, dat dit een lijn is waarlangs ondernemers weer de kansen krijgen en grijpen om zich aan te passen aan de consument?

Antwoord

Ondernemerschap is essentieel voor de transitie, de grote veranderingen waarvoor de landbouw staat. Het vinden van aansluiting op de wensen van de consument is van groot belang maar dat geldt ook voor de aansluiting op de wensen van de samenleving in het algemeen en op de internationale situatie.

Vraag 5

Als het Rijk in de regelgeving de touwtjes in handen wil houden, dan hoor je als overheid ook de beurs te trekken (...). Daarnaast is een forse terugtrekkende beweging nodig (bijvoorbeeld bij de regelgeving t.a.v. de verwerking van gezond slachtafval) om te komen tot lastenbesparing. Het gebruik van diermeel moet weer opengesteld worden in EU verband. Graag de visie van de minister hierop.

Antwoord

Het beginsel «de vervuiler betaalt» vind ik belangrijk. Dit is een zowel Europees als nationaal vastgelegd principe ten aanzien van afvalstoffen dat ook hier van toepassing moet zijn. Ik vind het dan ook niet vanzelfsprekend dat regulering op dit terrein de plicht met zich mee zou brengen om als overheid ook «de beurs te trekken».

Ten aanzien van mogelijkheden om kosten te reduceren het volgende. Kostenreductie door het opheffen van het diermeelverbod is niet direct mogelijk. Het verbod op verwerken van diermeel in diervoeders heeft zijn geschiedenis. Het weer toestaan van diermeel vereist dus een zorgvuldige afweging. Op EU-niveau is er een beperkte politieke bereidheid om hier verandering in aan te brengen. Dit zal stapsgewijs gebeuren (bloedmeel in visvoer is inmiddels weer toegestaan). Ik zal mij in EU-verband inzetten voor verdere versoepeling waar dat verantwoord is.

Kostenreductie voor verwerking van slachtafval is ook mogelijk door alternatieve verwerking en vermindering van de hoeveelheid te vernietigen destructiemateriaal. Ook daar zet ik mij voor in.

Vraag 6

Onder meer zaadveredelingsbedrijven kunnen nu niet gebruik maken van de WBSO-regeling, zoals ondergebracht bij EZ. Wil de minister zich met zijn collega van EZ ervoor inspannen dat hierin verandering komt?

Antwoord

In het belastingplan 2003 heeft het kabinet besloten de klassieke plantenveredeling uit te sluiten van afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk, in het kader van de EZ taakstelling.

In het Hoofdlijnenakkoord is 100 mln. euro voor de intensivering van de WBSO gereserveerd. In verband met temporisering is dit bedrag voor 2004 vastgesteld op 50 mln. In het belastingplan 2004 stelt het kabinet voor hoe de WBSO zal worden verruimd.

Dit belastingplan 2004 wordt binnenkort in uw Kamer besproken. Ik heb me met de minister van EZ verstaan.

Vraag 7

Reactie op brief boerin Poppe inzake hoeveelheid regelgeving en procedures Raad van State.

Antwoord

Ik zal naar de brief kijken en er aandacht aan schenken.

Vraag 8

Wil de minister de ruimteclaim van recreatie en toerisme opnemen in de nota Ruimte?

Antwoord

De ruimteclaim voor recreatie en toerisme is aangegeven in deel 1 van de Vijfde nota over de Ruimtelijke Ordening en in deel 1 van het Structuurschema Groene Ruimte II. De afweging van verschillende functies vindt plaats in de nota Ruimte (deel 3 PKB).

De ruimteclaims voor recreatie en toerisme zijn veelal verweven met andere vormen van ruimtegebruik.

Vraag 9

Door landinrichting te gebruiken als «smeermiddel» bij het realiseren van de EHS maar ook daarbuiten, kan versnelling van de realisatie van de EHS en ook van de reconstructie optreden. Is de minister bereid hierover mee te denken mocht deze wens bij de provincies leven?

Antwoord

Uw verzoek vat ik op als een pleidooi voor het ontschotten van regelingen en budgetten t.b.v. de versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied. Daaraan wordt vorm gegeven in het kader van het investeringsbudget landelijk gebied (ILG), waarin ik met provincies prestatieafspraken wil maken voor een periode van 4 à 5 jaar. Realisatie van de LNV-doelen is daarbij het uitgangspunt. Binnen deze contractperiode wil ik zo groot mogelijke ruimte geven voor het flexibel inzetten van de financiële middelen. Uiteraard kan landinrichting, in de nieuwe modulaire opzet, daarbij dienen als smeermiddel.

Vraag 10

– Is de minister met ons van mening dat een integrale visie met betrekking tot recreatie en toerisme meer aandacht moet krijgen vanuit EZ én LNV?

– Kan de minister helderheid bieden als het gaat om de vele vragen die gerezen zijn na het voornemen om de WOR in te trekken?

Antwoord

– Voor mij maken recreatie en toerisme deel uit van een integrale aanpak van het platteland. Zoals staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken u tijdens het AO Toerisme van 23 oktober jl. al meldde is het Toeristisch-Recreatief ActieProgramma (TRAP) uit 2002 (van de LNV- en EZ-ambtsvoorgangers Faber en Ybema) nog steeds van kracht. In de Vernieuwde Toeristische Agenda treft u een actualisering van de actiepunten toerisme uit het TRAP aan. De geactualiseerde actiepunten recreatie zullen worden opgenomen in de Agenda Vitaal Platteland.

– Wat betreft het voornemen de WOR in te trekken: Uiteraard zullen de benodigde maatregelen worden getroffen om problemen in de praktijk te voorkomen.

Vraag 11

Kan de minister nog iets scherper formuleren hoe hij bestaande bedrijven, ook buiten de prioritaire gebieden om, meer ruimte wil bieden, zoals gemeld in de begroting?

Antwoord

Bestaande bedrijven kunnen zich verder ontwikkelen door nieuwvestiging op een van de aangewezen lokaties, door op de eigen kavel autonoom verder uit breiden of door als achterblijvend bedrijf in een bestaand gebied gebruik te maken van de vrijkomende ruimte van uitplaatsende bedrijven.

Vraag 12

Is de minister het eens met het afschaffen van de Stankwet of komen tot één stankwet (één of géén)?

Antwoord

Zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord wordt de regelgeving van het Rijk kritisch tegen het licht gehouden. Het kabinet heeft in dat verband ingestemd met de voorgenomen herijking van de VROM-regelgeving. De voorgenomen landelijke stankwet – de Wet stank en veehouderij – zal in het kader van de herijkingsoperatie niet worden ingevoerd. De bestaande stankwet voor de reconstructiegebieden – de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden – zal overigens blijven bestaan. Een eventuele intrekking van deze wet kan pas aan de orde zijn nadat de reconstructie van de concentratiegebieden is afgerond.

Het niet invoeren van de landelijke stankwet betekent dat voor het gebied buiten de reconstructiegebieden het huidige beoordelingskader voor stank (op basis van de Wet milieubeheer) blijft gelden. Dat is in lijn met de motie-Meijer c.s. (Kamerstukken II 2001/2002, 27 835, nr. 19), voorzover de regering daarin werd gevraagd het beoordelingskader te laten aansluiten bij de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 met inbegrip van de bijbehorende jurisprudentie.

De vaste commissies voor LNV en VROM hebben op 4 november a.s. een AO gepland over stank- en ammoniakbeleid. Graag willen staatssecretaris van Geel en ik dit overleg benutten om met u van gedachten te wisselen over het stankbeleid.

Vragen SGP-fractie

Vraag 13

Mijn fractie wacht op de AMvB met betrekking tot de Flora- en faunawet die duidelijkheid verschaft voor de bosbouwaannemerij. De sector heeft zelf een gedragscode opgesteld. Kan de minister aangeven wat de stand van zaken is en kan hij de toezegging doen dat de AMvB wordt ingevuld conform de gedragscode. De houtverwerkende industrie moet nu al inplannen waar ze hun hout kopen. Duidelijkheid voor de sector is daarom geboden.

Antwoord

Een ontwerp-algemene maatregel van bestuur waarin verdere vrijstellingen zijn opgenomen met betrekking tot de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet is inmiddels om advies naar de Raad van State.

Bepaald wordt onder meer onder welke randvoorwaarden normaal beheer en onderhoud kan worden uitgevoerd teneinde onnodige belemmeringen in het maatschappelijk verkeer te voorkomen.

In samenhang met deze vrijstellingen wordt overleg gevoerd met sectoren om te komen tot gedragscodes. Een gedragscode voor de bosbouwsector is hierin voorloper. Deze gedragscodes kunnen voor de praktijk een goede leidraad zijn in het kader van de naleving van bedoelde vrijstellingen. In het overleg van de bosbouwsector wordt daarom ook grote aandacht besteed aan de samenhang tussen gedragscode en de in voorbereiding zijnde vrijstellingen.

Dit overleg loopt in de tijd dus volledig parallel met de totstandkoming van de algemene maatregel van bestuur. Zodoende stelt de sector zichzelf in staat om de juiste werkwijze toe te passen zodra de nieuwe regels van kracht worden.

Vraag 14

Wil de minister zich inzetten voor afspraken op internationaal (WTO) en Europees niveau? (om eisen aan primaire sector ook te stellen aan supermarkten en tussenhandel)

Antwoord

Op Europees niveau gelden geharmoniseerde afspraken over hygiënemaatregelen bij boeren en tuinders. Daar wil ik niet aan tornen.

Verder wil ik mij inzetten voor afspraken op internationaal niveau:

1. In WTO-verband door afspraken op het gebied van etiketteringsvoorschriften over productiewijze.

2. Via inzet in de Codex Alimentarius en OIE om tot wereldwijd geharmoniseerde afspraken te komen over veiligheid en hygiënevoorschriften, inclusief codes of practices of toepassing van bijvoorbeeld HACCP, voor levensmiddelen die worden geëxporteerd en geïmporteerd.

Ten aanzien van afspraken via supermarkten wil ik erop wijzen dat zij de EurepGap-voorschriften meer en meer ook vragen van boeren en tuinders uit derde landen.

Vraag 15

Is bekend bij de regering dat, met het oog op de toetreding, op grote schaal middelen worden opgeslagen die verboden zijn in de EU? En wordt bij de toetredingsverdragen ook voorkomen dat dergelijke praktijken zich voordoen?

Antwoord

De Europese Commissie heeft vele missies uitgevoerd onder meer op het gebied van veterinair, fytosanitair en voedselveiligheid in de kandidaat-lidstaten. Dit met het oog op de vraag in hoeverre zij het Europees beleid reeds toepassen. De Commissie is op de hoogte van de huidige stand van zaken ook wat betreft tekortkomingen. Op 5 november zal ze daarover rapporteren. Het is aan de Europese Commissie om voorstellen te doen naar aanleiding van de monitoringrapporten indien zich problemen voordoen.

Het is mogelijk dat partijen gewasbeschermingsmiddelen in toetredende landen beschikbaar zijn, terwijl ze in de EU niet zijn toegelaten. Voor toetredende landen worden evenwel voor wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen uitzonderingen gemaakt. De huidige communautaire richtlijnen voor het gebruik van werkzame stoffen in de EU zijn ook voor toetredende landen van toepassing. Handhaving op naleving van deze richtlijnen is een verantwoordelijkheid voor de toetredende overheid.

Vraag 16

Zeker als het gaat om gezondheidsaspecten vindt mijn fractie dat we geen onnodige risico's moeten lopen. Daarom mag de Nederlandse overheid de hygiëne-eisen die wij aan de Nederlandse boeren stellen ook mogen stellen aan geïmporteerde producten. Is de regering dat met de SGP-fractie eens?

Antwoord

Ten aanzien van hygiëne-eisen en daarmee de gezondheidsaspecten die gelden voor het product wordt er geen onderscheid gemaakt tussen Nederlandse of geïmporteerde producten.

De hygiëne-eisen die de Nederlandse overheid aan het productieproces stelt, zijn Europees geharmoniseerde eisen. Ten aanzien van die hygiëne-eisen liggen voor de boer overigens nieuwe Europese eisen in het verschiet. Waar mogelijk wil ik hier een stimulerende en faciliterende rol spelen om de hygiëne maatregelen door de gehele keten heen te versterken. Momenteel is de boer namelijk nog uitgesloten van de verplichting tot hygiënemaatregelen en dit heeft als risico dat de boer de zwakste schakel wordt in de voedselketen.

Maar het wordt moeilijk om hygiëne-eisen aan de primaire productie te verplichten voor boeren buiten de EU. In de internationale handel ligt de nadruk op de veiligheid van het product en niet zozeer op de wijze waarop die veiligheid wordt gerealiseerd. In internationale verband, bijvoorbeeld via de Codex Alimentarius, speelt Nederland een actieve rol om tot wereldwijd geharmoniseerde afspraken te komen over veiligheid en hygiënevoorschriften, inclusief codes of practices of toepassing van bijvoorbeeld HACCP, voor levensmiddelen die worden geëxporteerd en geïmporteerd.

Vragen fractie Christen-Unie

Vraag 17

Hoe denkt de minister over een voorstel van de LEI econoom Van Bruchem om met duurzaamheidspunten te werken die verwerkt zijn in de streepjescode van een product. Dit om de consument te prikkelen om zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen.

Antwoord

Langs deze lijnen vindt op dit moment een haalbaarheidsstudie plaats. Er loopt met ondersteuning van het ministerie van VROM een haalbaarheidsonderzoek naar de invoering van een duurzame klantenpas met behulp van streepjescode. LNV is hierbij betrokken. Het onderzoek is eind van dit jaar afgerond. Op basis van de resultaten zullen we kijken welke stappen genomen kunnen worden.

Vraag 18

Door de afgesproken modulatie komen er extra gelden vrij voor plattelandsontwikkeling vanaf 2005. Heeft de minister al ideeën hoe dit geld aangewend gaat worden? We willen in dit kader vermelden dat we tevreden zijn met het feit dat u initiatieven, zoals recent bij de Eemlandhoeve, steunt. Kunnen ter ondersteuning van dit soort initiatieven in de toekomst ook modulatiegelden worden gebruikt?

Antwoord

Vanaf 2005 komen er extra gelden voor plattelandsontwikkeling beschikbaar als gevolg van modulatie. Verder zijn er dan nieuwe maatregelen opgenomen in de tweede pijler van het GLB, op het gebied van voedselkwaliteit, het voldoen aan maatschappelijke normen en dierenwelzijn.

De komende tijd zal ik in overleg met maatschappelijke organisaties en provincies bezien of en hoe ik de nieuwe maatregelen in het POP zal implementeren en hoe ik de modulatiegelden daarbij inzet.

Ondersteuning van initiatieven met EU-middelen kan alleen als dit in het kader van het POP is opgenomen.

Vraag 19

Ik vraag de minister of het in een certificeringsysteem als EurepGap niet mogelijk is om bepaalde fair trade normen af te spreken?

Antwoord

EurepGap is een privaat certificeringsinstrument, in 1999 opgezet om meer overzicht aan te brengen in het oerwoud van private certificeringsinstrumenten. Op dit moment is er één protocol voor aardappelen, groente en fruit in werking. In Nederland zijn enkele duizenden tuinders EurepGap-gecertificeerd.

EurepGap stelt in 3 verschillende niveaus (major musts, minor musts, shoulds) inhoudelijke normen ten aanzien van voedselveiligheid, duurzaamheid, dierenwelzijn en sociale aspecten. Uitgangspunt is steeds vigerende wet- en regelgeving in het producerende land.

Fair trade-normen in de zin van prijsgarantie voor producenten vallen buiten dit bestek.

De inhoud van EurepGap-protocol, en dus de normen, worden door alle betrokken marktpartijen in een zogenaamde Technical Committee opgesteld. In dat «Committee» zitten naast afnemers ook producenten (zoals bijvoorbeeld LTO-Nederland).

Bij Eurep Gap is dus sprake van een gezamenlijk initiatief van alle marktpartijen.

Vraag 20

Volgens het Regiebureau POP kan Nederland een groter beroep doen op Europese gelden voor plattelandsontwikkeling (POP-gelden). Gaat de minister dat ook doen? En gaan met dat geld boeren gecompenseerd worden voor problemen bij de bedrijfsvoering door b.v. hoog water of de Vogel- en Habitatrichtlijn?

Antwoord

Ik heb nog geen standpunt ingenomen m.b.t. extra inzet van Nederland op dit onderdeel van het POP. Dit moet worden bezien in het kader van de totale inzet van NL voor de toekomst van het POP en de uitwerking van het drielagenmodel (met name laag 2).

Vraag 21

Overeenstemming landbouworganisaties en belastingdienst over de voortzettingswaarde in het kader van bedrijfsovername. Dat hebben we tenminste gehoord. Tot nu toe is de TK daar niet over geïnformeerd.

Antwoord

De landbouworganisaties en de belastingdienst hebben overeenstemming bereikt over de voortzettingswaarde in het kader van de bedrijfsovername. De staatssecretaris van Financiën bereidt thans een beleidsbesluit voor dat zo spoedig mogelijk zal worden uitgebracht. Een afschrift daarvan zal aan de TK worden gestuurd.

Vragen GroenLinks-fractie

Vraag 22

Hoe wil de minister zich inzetten voor een consumentenheffing op vlees?

Antwoord

Een consumentenheffing op vlees leidt niet tot het beoogde doel. In mijn brief van 6 oktober jl. over een Consumentenheffing op vlees ter financiering van destructiekosten heb ik dat uiteengezet. Overigens heb ik de Kamer toegezegd te reageren op een quick scan van Centrum voor Landbouw en Milieu «De klant betaalt mee». Hiermee heb ik tevens antwoord gegeven op de vraag van het CDA hoe ik me wil inzetten voor een consumentenheffing.

Een BTW-nultarief voor biologische producten is op grond van de 6de EU-BTW-Richtlijn niet mogelijk. Een heffing op kunstmest en bestrijdingsmiddelen leidt tot een door mij niet gewenste lastenverzwaring. Overigens is het BTW-tarief voor deze goederen enkele jaren geleden van het verlaagde (6%) naar het algemene BTW-tarief gebracht.

Vraag 23

Het dierenwelzijn. Het hoofdlijnenakkoord biedt de mogelijkheid om «voor specifiek Nederlandse problemen zelf oplossingen te zoeken». De minister maakt er geen gebruik van, heeft «niets voor ogen».

GroenLinks denkt graag constructief mee. Wat dacht u van een plan om voor 2006 alle koeien in de wei te hebben en te houden. U kunt stimuleren en zelfs regels stellen.

Antwoord

Net als u zie ik graag de koeien in de wei. Met vreugde constateer ik dat ook de partijen in de kolom, net als LTO-Nederland in haar visie op de melkveehouderij, keer op keer uitspreken dat zij vinden dat de koe in de wei thuis hoort. Ik vind dit nu bij uitstek een verantwoordelijkheid voor de partijen in de keten. Bij de huidige situatie waarin nog een zeer groot deel van de koeien in de wei komt, zie ik geen noodzaak voor het kabinet om met stimuleringsbeleid of regels te komen.

Vragen PvdA-fractie

Vraag 24

U kunt niet met droge ogen volhouden dat kooihuisvesting een voorbeeld is waarbij het houderijsysteem is aangepast aan het dier?!

Wil de minister de daad bij het woord voegen en systemen die niet zijn aangepast aan het dier nu eindelijk te verbieden, te beginnen in Nederland?

Antwoord

In mijn brief van 20 oktober heb ik mijn ambitie aangegeven. In het regeerakkoord is aangegeven dat Nederland niet voorop zal lopen ten opzichte van de normen in de EU. Maar binnen het EU-level playing field streef ik naar een zo hoog mogelijk dierenwelzijn.

Vraag 25

Kan de minister een Plan van Aanpak toezeggen waarin hij aangeeft hoe hij de 10% biologische landbouw gaat realiseren?

Antwoord

Op basis van de evaluatie van de huidige beleidsnota zal het vervolgbeleid voor na 2004 worden vorm gegeven. De Kamer zal hierover in de 2de helft van 2004 worden geïnformeerd.

Vraag 26

Gaat de minister de komende regeerperiode ieder jaar het geld dat eventueel overblijft bij «beheer» doorsluizen naar «aankoop»?

Antwoord

Het primaire beleidsdoel blijft realisatie van de EHS.

Gezien de aantrekkende belangstelling voor met name particulier natuurbeheer, verwacht ik de komende jaren geen middelen over te houden op beheer. Mocht er toch geld op beheer overblijven, dan blijft dat uiteraard beschikbaar voor realisatie van de EHS of EHS-gerelateerde beleidsdoelen.

Vraag 27

Waarom kiest het Rijk voor een goedkope, maar halve oplossing voor de realisatie van de robuuste verbinding Veluwe–IJssel (Hart voor Dieren)?

Antwoord

Het door het Rijk gekozen alternatief is tot stand gekomen na een integrale afweging (met inbegrip van kosten en baten) en biedt wel degelijk een afdoende oplossing van het probleem.

Vraag 28

Waarom wacht de minister met beschikbaar stellen van financiën bij particulier beheer in polder Biesland en in Twickel, terwijl de cofinanciering rond is en hij al toezeggingen heeft gedaan?

Antwoord

Zie antwoord d.d. 23 oktober 2003 op schriftelijke vragen van Waalkens/Van den Brand.

Polder Biesland en Twickel zijn voorbeelden van onderzoekspilots (concept Boeren voor natuur), die in het kader van de invulling van een beheerssystematiek voor groene diensten nader worden onderzocht. Ik sta positief tegenover dit concept. Als het lopende onderzoek naar juridische mogelijkheden is afgerond zal ik een besluit nemen welke verkenningen door mij in financiële zin worden ondersteund. Het geld daarvoor is gereserveerd.

Vraag 29

Wil de minister zich inzetten om in de PKB nota Ruimte, ruimte te scheppen voor agrarische ontwikkelingslokaties?

Hoe wil de minister omgaan met de 10 glastuinbouwlokaties?

Antwoord

In de nota Ruimte zal worden aangegeven dat de bundeling van niet-grondgebonden en/of kapitaalsintensieve vormen van landbouw in duurzaam ingerichte en landschappelijk ingepaste gebieden zal worden gestimuleerd.

Het kabinet gaat er vooralsnog van uit dat de 10 glastuinbouwlokaties worden opgenomen in de nota Ruimte en in 2005 zal worden geëvalueerd. Dit is conform de afspraken en het gevoerde beleid tot nu toe.

Vraag 30

Onderschrijft de minister het belang van draagvlak voor natuur en het belang van natuur- en milieueducatie, met name voor het onderwijs?

Is de minister bereid om de Regeling Draagvlak Natuur, het Programma Leren voor Duurzaamheid en het GIOS blijvend te ondersteunen?

Antwoord

Ja, ik onderschrijf het belang van draagvlak en educatie. Het natuurbelang begint bij de maatschappelijke behoefte aan natuur en de beleefbaarheid daarvan.

Ten aanzien van de regeling Draagvlak Natuur Heb ik de budgetten dusdanig verdeeld dat in 2003 en in komende jaren een budget van 2,5 mln. per jaar beschikbaar is.

Ten aanzien van het programma Leren voor Duurzaamheid: dat heb ik ingebracht in het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling, dat door de ministerraad in juli is aangenomen. Ik voel mij gehouden om mij in te spannen, samen met andere departementen, om invulling te geven aan Leren voor Duurzaamheid. De bijdrage van LNV (1,5 mln. per jaar) vindt u momenteel niet apart in de begroting terug. Binnen de huidige kaders zijn er beperkte mogelijkheden, maar ik zal mij inspannen binnen de verschillende begrotingsartikelen een invulling aan uw pleidooi te geven. Als coördinerend minister voor dit programma zal ik de andere departementen (VROM, OCW, Buza/OS) en de provincies vragen hun bijdrage beschikbaar te stellen.

Groen in en om de stad (GIOS) is een instrument om de bereikbaarheid en beleefbaarheid van groen te vergroten. Ook voor draagvlak en educatie is dit een randvoorwaarde.

Ik wil dan ook benadrukken dat ik het GIOS beleid blijf ondersteunen. Voor het onderwerp Groen IN de stad sluit ik aan bij het ISV, met een investering van 11 mln. in de periode 2005–2009. Voor de natuur om de stad heen, blijft het huidige «Groenprogramma» onverminderd overeind.

Extra middelen voor dit terrein zijn niet voorhanden, maar de uitgangspunten van het GIOS blijf ik ondersteunen.

Vragen D66-fractie

Vraag 31

Groen in en om de stad is belangrijk. Want daar is de druk het grootst. Mag ik er van uit gaan dat bij de doelen die de minister gaat stellen voor de komende jaren, die gebieden in verstedelijkte omgeving voorrang krijgen? (Maastricht, Rotterdam, Waterland, Groene Woud)

Antwoord

Ja, de LNV middelen voor Groen in en om de stad zet ik in de verstedelijkte omgeving en wel in die gebieden waar de groentekorten het grootst zijn. In heb deze keuze gebaseerd op een door Alterra verricht onderzoek. De resultaten daarvan heb ik laten toetsen door het Natuurplanbureau.

Vraag 32

Hoe denkt u over de mogelijkheid om hobbydieren tijdens een ziektevrije periode te vaccineren, indien vaccin beschikbaar is. Goede I&R kan voorkomen dat deze dieren in de voedselketen terechtkomen.

Antwoord

Preventief vaccineren oftewel vaccineren in een ziektevrije periode, acht ik internationaal niet haalbaar, ook niet bij een goed werkend I&R systeem.

Bovendien heeft preventief vaccineren ook nadelen, namelijk een extra belasting van dieren en hogere kosten voor een dierhouder. Voorkomen van de introductie van een besmettelijke dierziekte in Nederland en vaccinatie tijdens een uitbraak vormt een efficiëntere bijdrage aan de bescherming van dieren tegen een dierziekte. Ik wijs in dit verband op de verruimde mogelijkheden om dieren in leven te houden tijdens een MKZ-uitbraak, door aanpassing van de Brusselse regelgeving.

In de huidige Europese bestrijdingsrichtlijnen en internationale standaarden voor dierziektebestrijding wordt geen onderscheid gemaakt tussen commerciële en hobbydierhouderij.

Het is een misverstand dat producten van gevaccineerde dieren geweerd zouden moeten worden uit de voedselketen. Deze producten zijn absoluut veilig en kunnen zonder problemen de voedselketen in. Bovendien blijkt in de praktijk de grens tussen hobbydieren en commerciële houderij niet scherp, en worden veel hobbydieren in het commerciële kanaal afgezet.

Vraag 33

Welke inspanningen gaat de minister van LNV doen om de vliegbases Twenthe, Soesterberg en Ede na afstoting door Defensie groen te houden?

Antwoord

Hoewel de ontwikkelingen met betrekking tot de herbestemming van deze militaire terreinen nog in de beginfase zijn, is er vanuit mijn ministerie contact met het ministerie van Defensie over de herbestemming. Onder leiding van het ministerie van Defensie wordt een gezamenlijke organisatie opgezet die de rijksbelangen rondom de herbestemming van de door u genoemde Defensieterreinen zal afstemmen. Het ministerie van LNV zit hierbij aan tafel.

Mijn inspanningen zijn er daarbij op gericht om de ontwikkelingen op de vrijkomende Defensieterreinen te koppelen aan andere gebiedsprocessen waarbij het bereiken van groene kwaliteit (natuur, landschap, recreatie en landbouw) voorop staat.

Vragen VVD-fractie

Vraag 34

Zetmeelsector: Kan de modulatie dit vastzit aan de quotum ingang per 2005 ingezet worden voor structuurversterking binnen de sector?

Antwoord

Met ingang van 2005 worden de Europese regels voor modulatie verplicht. Dat betekent dat een deel van de inkomenssteun wordt afgeroomd, ten gunste van de middelen voor plattelandsbeleid. Voor toepassing vanaf 2007 zullen alle lidstaten tevens een nieuw plattelands ontwikkelingsplan moeten opstellen. In dit plan kunnen zowel maatregelen worden opgenomen ter versterking van de structuur van de (primaire) landbouw en de verwerkende industrie, als maatregelen die meet name ten doel hebben de maatschappelijke betekenis van landbouw te versterken (extra aandacht voor dierenwelzijn; landbouwers betrekken bij het beheer van natuur- en landschapswaarden).

Het is zeker mijn bedoeling in dit nieuwe plattelands ontwikkelingsplan op een evenwichtige manier aandacht te besteden aan de mogelijkheden tot versterking van de structuur binnen verschillende sectoren. Dat geldt in beginsel ook voor de aardappelzetmeelsector.

Vraag 35

Motivering accent biologische landbouw rondom EHS

Antwoord

Door de uitgangspunten van de biologische bedrijfsvoering (o.a. geen gebruik chemische bestrijdingsmiddelen, het rekening houden met en gebruik maken van ecologische verbanden) is er een goede combinatie te maken met natuur en ligt het voor de hand om biologische landbouw ook te benutten om de kwaliteit van de EHS te verbeteren.

Vraag 36

Blackhead en gebruik van middelen.

Frankrijk gaat pleiten voor herinvoering van het preventief middel (Nifursol?) tegen Blackhead. Wat is uw opstelling ten aanzien van de actie van Frankrijk?

Antwoord

Het toelaten van het preventieve middel Nifursol tegen Blackhead kan alleen maar in Europees verband. Het is niet toegestaan dat lidstaten een middel gebruiken waarvoor de Europese Unie geen vergunning heeft verleend.

Zoals ik deze week aan Uw Kamer heb laten weten, heeft de Europese Commissie, op basis van de thans beschikbare gegevens, dit voorjaar besloten dit middel niet toe te laten, gelet op de vraagtekens bij de veiligheid daarvan. Op basis van de huidige kennis zie ik geen aanleiding over te gaan tot herinvoering van het desbetreffende middel.

Indien aanvullende gegevens aanleiding geven tot een positieve houding ten opzichte van een preventief middel, dan zal ik me bij die landen aansluiten die pleiten voor toelating.

Vraag 37

Moet er voor het geval de doelstelling van 10% biologische landbouw in 2010 mislukt, niet wat meer accent worden gelegd op duurzame landbouw, bijvoorbeeld door de Stichting Milieukeur een prominentere rol te geven?

Antwoord

Ik ben het met u eens dat naast het streven naar 10% biologisch ook andere, minder vergaande vormen van duurzame productie van belang zijn. Ook daarbij moet de rol van de overheid zich toespitsen op het ondersteunen van, dan wel ruimte geven aan marktinitiatieven. Het voeren van een onderscheidend keurmerk is een mogelijkheid. Zo heb ik sinds 1995 de Stichting Milieukeur ondersteund om op duurzaamheid gerichte criteria, vooral milieucriteria, voor producten en diensten te ontwikkelen en het «Milieukeur» te beheren. Na een aanloopperiode zou de stichting zich moeten kunnen bedruipen uit de inkomsten. Helaas slaat het keur onvoldoende aan in de markt, waardoor de stichting afhankelijk blijft van overheidssubsidiëring. Ik vind dat niet wenselijk en zie daarin dan ook geen reden om terug te komen op mijn reeds lang geleden aangekondigde voornemen de subsidie te beëindigen. De Stichting is zich van deze positie bewust en werkt momenteel aan een strategie voor de komende jaren. Hierover is overleg gaande met de Stichting.

Vraag 38

De 10 glastuinbouwlokaties komen niet goed van de grond. Hoe ziet u dit in relatie tot de gelden uit de Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden (Stidug), ook buiten de 10 gebieden en ook in verband met een groeiende sector?

Antwoord

Met de Stidug-gelden wil het kabinet de clustering van de glastuinbouw in duurzaam ingerichte glastuinbouw gebieden bevorderen. Met deze gelden is momenteel de ontwikkeling van 6 lokaties in gang gezet.

In het kader van de nota Ruimte houdt het kabinet vast aan de clustering van niet-grondgebonden en/of kennisintensieve landbouw, waaronder de glastuinbouw. Dit zal zowel gebeuren in de 10 genoemde lokaties als dat de provincies gevraagd zal worden om, rekening houdend met de ontwikkeling van de 10 en onder voorwaarden van bijvoorbeeld een minimum omvang, zelf landbouwontwikkelingsgebieden voor de glastuinbouw aan te wijzen.

Met de bestaande tuinbouwcentra, de 10 lokaties en de door de provincies aan te wijzen lokaties krijgt de sector ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden die onder ander gericht zijn op een verdere duurzame ontwikkeling van de glastuinbouwsector. Bij de herijking van het financieel instrumentarium voor de glastuinbouw zullen ook de Stidug-gelden worden betrokken.

Vraag 39

Hoe ga je om met alle zoneringen die eraan komen in relatie tot minder regels en financiering?

Antwoord

De keuze voor een zoneringsaanpak (veelal aanvullend beleid ter bescherming van natuurgebieden tegen ammoniak) vloeien voort uit de breed gedeelde wens de bestuurslast te beperken en een zo groot mogelijke duidelijkheid vooraf aan bedrijven en bevoegd gezag te bieden. Met het zoneringsbeleid in het kader van ammoniak willen wij voldoen aan Europese richtlijnen (Vogel- en Habitatrichtlijnen en de IPPC-richtlijn). Aan het ammoniakzoneringsbeleid zijn niet rechtstreeks financiële middelen gekoppeld.

Vraag 40

Waarom zit LNV niet in het Innovatieplatform?

Antwoord

Bij het instellen van het Innovatieplatform is het kabinet er niet vanuit gegaan dat er iets of iemand vertegenwoordigd moet worden. In het platform zitten mensen op persoonlijke titel. Op onze voordracht is iemand die aan de WUR verbonden is, aan het Platform verbonden.

Vragen van de SP-fractie

Vraag 41

Evaluatie RSBP en daarna nieuwe regelgeving/Is de minister bereid de evaluatie af te wachten totdat hij besluit neemt over de RSBP.

Antwoord

Zoals ik in mijn brief van 21 oktober jl. heb gemeld, is uit de tussentijdse evaluatie gebleken dat een vorm van ondersteuning voor de omschakeling wenselijk is. Op dit moment is dat de RSBP en daarom stel ik deze in 2004 nogmaals open. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de huidige beleidsnota zal een besluit worden genomen over een nieuwe omschakelingsregeling.

Vraag 42

Kan de minister een beeld geven van de gevolgen van de import van primaire landbouwproducten op de voedselproblematiek en het milieu in regio's van ontwikkelingslanden? Kan hij ook aangeven welke exportondersteuning bestaat voor Nederlandse ondernemers in de agrarische sector zoals exportsubsidies en exportkredieten, en wat deze bijdragen aan het exporteren van landbouwproducten naar ontwikkelingslanden en wat de gevolgen van deze export op de inkomenspositie van boeren in deze landen zijn?

Antwoord

Het voedselvraagstuk is een complex en structureel probleem in veel ontwikkelingslanden. Algemene recepten voor economische ontwikkeling zijn nauwelijks te geven. Ze hangen af van de specifieke omstandigheden in de betreffende landen zoals o.a. de structuur van de economie, de productieomstandigheden, infrastructuur en de verdeling van de welvaart. Goed bestuur wordt tegenwoordig alom gezien als een van de meest bepalende voorwaarden waaraan voldaan moet worden wil een land een gezonde ontwikkeling te zien geven.

Op EU-niveau bestaan exportsubsidies als enige vorm van exportondersteuning. In de jaren tachtig hebben deze subsidies nadelige effecten gehad voor bepaalde ontwikkelingslanden. De nadelige effecten van de exportsubsidies voor rundvlees voor producenten in West-Afrika zijn hiervan een bekend voorbeeld. De EU heeft daarom de exportsubsidies voor bepaalde producten en/of regio's afgeschaft. De ervaring heeft echter geleerd dat wanneer de EU als gevolg hiervan van de betreffende markt verdwijnt, de ruimte in veel gevallen wordt ingenomen door producten uit andere veelal westerse landen. Het ontwikkelingseffect van het afschaffen van exportsubsidies wordt daarmee nogal eens overschat, hoewel er zoals gezegd in het verleden wel problemen zijn geweest.

De EU heeft als gevolg van de afspraken uit de Uruguay Ronde zich verplicht het gebruik van exportsubsidies terug te dringen. In 1992 bedroegen ze nog 25% van de waarde van de export van landbouwproducten, in 2001 is dit teruggelopen tot 4,2%. Het budget voor exportsubsidies in de EU is teruggelopen van circa 10 mld. euro in 1991 tot circa 2,8 mld. euro in 2001.

Verder heeft de Uruguay Ronde belangrijke nieuwe mogelijkheden geboden voor ontwikkelingslanden. Statistieken van de WTO laten zien dat in de periode 1993–1998 ontwikkelingslanden bijna de helft van de groei in de wereldhandel van landbouwproducten (totale groei van 100 mld. dollar) voor hun rekening namen. De export van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden nam in die periode toe met 72% (van 120 mld. tot 167 mld. dollar). Het EU-exportmarktaandeel nam daarentegen relatief af.

De EU vormt een belangrijke bron van deze groei. Sinds de afronding van de Uruguay Ronde in 1995 en de implementatie van de daar gemaakte afspraken, heeft de EU geleidelijk haar markten steeds verder geopend. De EU was in 2001 de grootste importeur van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden. De totale import van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden vertegenwoordigde een waarde van 60 mld. dollar en was hiermee net zo groot als dat van de VS, Japan, Canada, Australië en Nieuw Zeeland samen. De EU importeert hiermee circa 85% van de Afrikaanse landbouwexporten en circa 45% van die uit Latijns-Amerika.

Vraag 43

Wil de minister een groeistop instellen voor de nertsenhouderij?

Antwoord

Nee. Bij het intrekken van het wetsvoorstel «verbod op de pelsdierenhouderij» heb ik aangegeven dat de nertsensector voldoende initiatief moet tonen om te komen tot verbeteringen op het terrein van dierenwelzijn. Ik constateer dat met het PVE wordt gewerkt aan een welzijnsverordening. Ik zie dan op dit moment ook geen reden om een groeistop specifiek voor deze sector af te kondigen.

Vraag 44

Graag Plan van Aanpak om 10% biologische landbouw te halen.

Antwoord

Zie antwoord op vraag 27.

Vraag 45

Welke maatregelen treft u ten aanzien van de import in de EU van honden- en kattenbont? Waarom geen verbod?

Antwoord

In antwoord op uw eerdere kamervragen hierover heb ik gezegd dat Nederland bereid is de import in de EU van honden- en kattenbont in Europees verband aan de orde te stellen. Daarbij zal het er om gaan maatregelen te treffen om de handel in bont van honden en katten doeltreffend tegen te gaan. Ik heb aangegeven dat het niet op voorhand vaststaat, dat dit grensmaatregelen zullen zijn, gelet op de doorgaans beperkte feitelijke controlemogelijkheden aan de grens.

Vraag 46

Toegezegde criminaliteitsbeeld-analyse cites?

Antwoord

Deze CBA is in samenwerking met Justitie gemaakt. Justitie heeft de lijn dat de CBA's niet openbaar worden gemaakt. Criminelen kunnen hier nl. op inspelen. Dat kan niet de bedoeling zijn.

Vragen LPF-fractie

Vraag 47

Wat doet u aan de terroristische aanslagen in de veehouderij?

Welke acties zijn ondernomen. Zijn er al vorderingen?

Antwoord

Ten stelligste veroordeel ik elke actie van personen of groeperingen die zich buiten de wet om richten tegen de (intensieve) veehouderij. Het gebruik van geweld en andere vergelijkbare middelen om een bepaald ideëel doel te bereiken acht ik ongeoorloofd. Dergelijke actievoerders en hun groeperingen plaatsen zich buiten de maatschappij, treden eigenmachtig op en nemen geen deel aan maatschappelijk dialoog.

Zoals bekend, is er in deze Kamer omtrent dit fenomeen gesproken met mijn ambtgenoot van Justitie (AO 1 oktober jl.). Daarbij gaf hij aan dat de beantwoording van de vraag of hier sprake is van terrorisme pas aan de orde is in het kader van de behandeling van de Wet terrorismebestrijding.

Overigens heb ik begrepen dat de bestrijding van aanslagen door dierenactivisten de nodige aandacht heeft. De Nationale Recherche heeft deze zaak in onderzoek. Het zal u bekend zijn dat over dergelijke onderzoeken geen mededelingen worden gedaan.

Vraag 48

1. Als er morgen een dierziekte uitbraak is, gaat dan het fokverbod in

2. Als het wordt afgekondigd dan afschaffen 30 dagen na laatste uitbraak?

Antwoord

1. Bij een volgende uitbraak zal worden gehandeld conform de omschrijving in mijn brief aan uw Kamer van 30–9-2003. Dit houdt in dat het fokverbod een optionele maatregel wordt. De maatregel wordt ingesteld op basis van het «ja, tenzij»-principe. Dit betekent dat binnen 7 tot 14 dagen na de eerste uitbraak veterinair epidemiologen aan mij een advies uitbrengen over het wel of niet instellen van een fokverbod. Er wordt een fokverbod ingesteld, tenzij duidelijk is dat het een relatief beperkte epidemie betreft, die naar verwachting korter zal duren dan de draagtijd.

2. Vanaf het moment van instellen van het fokverbod zal iedere twee weken worden beoordeeld, op advies van veterinair epidemiologen, of het mogelijk is het fokverbod op te heffen. Het fokverbod wordt ten laatste opgeheven bij het opheffen van het B/T-gebied. Dit is zoals aangegeven in de beleidsdraaiboeken.

Vraag 49

Afschaffen volledige roostervloeren, gaat dat door ondanks dat onderzoekers zeggen dat het niet nodig is?

Antwoord

Ik heb de Tweede Kamer hier op 7 juli jl. een brief over gestuurd, tezamen met het rapport «Inventarisatie aanpassingen volledige roostervloer» van het Praktijkonderzoek Veehouderij. Het verbod op het houden van varkens op volledige roostervloeren is reeds sinds 1994 in het Varkensbesluit opgenomen en sinds 1 januari 2003 is het verboden varkens te houden op volledige roostervloeren. Uit het bovengenoemde onderzoek komt naar voren dat het succes van stalaanpassingen afhankelijk is van de mate waarin varkenshouders daarin investeringen doen en van de kennis die ze hebben over dichte vloeren, met name op het gebied van hokindeling en de aard van de hokafscheiding. Geschat wordt dat landelijk gezien minimaal 95% van de varkenshouders zonder grote problemen voldoet aan het verbod op het houden van varkens op volledig roostervloer. Ik zie de uitkomsten van het onderzoek als een ondersteuning van het gevoerde beleid. Uit het onderzoek zijn geen elementen naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot een beleidswijziging. Ik blijf dus bij het verbod op het houden van varkens op volledige roostervloeren.

Naar boven