Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2004 (29200 XIV).

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de heer Van Heemst u voor de pauze als fungerend voorzitter heeft laten weten over hoeveel spreektijd u voor de tweede termijn beschikt en dat er heel wat gedachtewisselingen hebben plaatsgevonden, zodat ik denk dat het onderling interrumperen wel tot het minimum beperkt kan blijven.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister allereerst voor zijn beantwoording, maar toen hij daarmee begon, sprak hij over zijn beleving van "boerenethiek". Dat riep bij mij een nostalgische weerklank op waar ik mij wel in kan vinden als ik het boek van Geert Mak lees, maar niet als wij spreken over een moderne en juiste plaats voor boerenondernemers, of dat nu rurale ondernemers zijn of mensen die zich met voedselproductie bezighouden. Wij leven in een moderne samenleving waarin het aanroepen van nostalgische beelden in ieder geval mij ietwat op het verkeerde beeld zet. Boeren op het platteland worden kritisch gevolgd. De maatschappij vraagt een fatsoenlijk dierenwelzijnsbeleid en een fatsoenlijke en schone productie en daar hoort een kaderstellende en regisserende overheid bij. Ik heb de minister dan ook gecomplimenteerd met zijn inzet op het punt van de biologische landbouw. Dat is een goed voorbeeld van een overheid die zich sterk maakt voor een beweging die onvoldoende in staat is om zich een volwaardige plek in de ontwikkelingen te verwerven. Ik zou graag zien dat de minister zich zo ook op andere terreinen, zoals dierenwelzijn en het milieu, opstelde.

In mijn bijdrage in eerste termijn heb ik een lans gebroken voor het uitschrijven van een agrarische hoofdstructuur. Over dat onderdeel van de ruimtelijke ordening heb ik de minister niet horen spreken. Ik vind dat jammer. De PvdA wil op zoek naar kansen voor de land- en tuinbouw en die is nu eenmaal verklonken aan de fysieke toedeling van de ruime. Ik heb de minister ook niet gehoord over de toekomstige plek van de intensieve veehouderij en over ons pleidooi voor concentratie en bundeling van zowel de intensieve veehouderij als van de glastuinbouw.

Wij hebben goed geluisterd naar de minister toen hij sprak over het publieke debat over de intensieve veehouderij. Hij zei dat van sommige onderdelen van de intensieve veehouderij ook los van overheidsbemoeienis de continuïteit niet gewaarborgd is. Dit duidt op een sanering en op een forse sanering, want anders had de minister dit niet zo uitgesproken. Ik hoop dat hij hierop in de komende tijd en misschien ook straks in zijn tweede termijn wil terugkomen.

Ik had gehoopt dat de minister een bijzin in het regeerakkoord tot hoofdzin had willen maken. Die bijzin luidt: Europese context ja, tenzij specifieke Nederlandse situaties aanleiding geven tot het nemen van specifieke maatregelen. Dit is aan de orde op milieuterrein en ook bij dierwelzijn.

Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik hoop dat hij nog wil ingaan op de ruimtelijke component, dat wil zeggen op bundeling en concentratie en op het dierwelzijn in relatie tot het regeerakkoord. Dit is niet ons akkoord, maar ik wijs erop dat de bijzin hiervan wel onderdeel uitmaakt.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik dank de minister voor zijn antwoord op onze schriftelijke vragen en op de vragen die hier in de Kamer zijn gesteld.

Wij zijn blij dat hij zich wil inspannen voor draagvlak en educatie. Wij zien ook dat dit aan alle kanten onder druk staat. Wij hebben eerder gesproken over het GIOS – groen in en om de stad – en de minister merkt terecht op dat dit in samenspraak met het ISV tot stand komt. Het ISV staat echter ook onder zware druk. Ik hoop dat het bedrag van 11 mln euro in ieder geval gewaarborgd blijft al zou ik graag zien dat het wat meer wordt.

Dit geldt ook voor de draagvlakregeling. Daarvoor is 2,5 mln euro beschikbaar en het zou zo mooi zijn als daarvoor nog een grotere inspanning mogelijk zou zijn.

De minister heeft in de schriftelijke antwoorden aangegeven dat er geld is gereserveerd voor de proeftuinen. Wij zouden graag willen weten waar. Wij houden ons amendement voorlopig nog even aan. Ik ga ervan uit dat er met spoed kan worden begonnen zodra blijkt dat er geen juridische belemmering is en het antwoord uit Brussel is ontvangen.

Ik ben blij dat de minister zich hard wil maken voor een 60 : 40 verdeling voor verwerving en inrichting enerzijds en beheer door particulieren en agrariërs anderzijds. Indien uit de evaluatie in 2007 blijkt dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit door beheer meer aandacht kunnen krijgen, dan zijn wij bereid daarover te praten.

Wij hebben ook gesproken over de aankoop van bestaande natuur. Natuurlijk is er sprake van een planologische bescherming, maar soms zijn er knelpunten en dan dreigt de omliggende natuur onbeschermd te blijven. Ik wijs als voorbeeld op het Dwingelerveld. Misschien kan een knelanalyse worden opgesteld waaruit blijkt hoe de versnipperde losse plekjes kunnen worden opgekocht als zij op de markt komen. Zo kan dan de rest van de omliggende natuur veilig worden gesteld. Acht de minister het mogelijk dat in dergelijke situaties een knelpuntenanalyse wordt opgesteld waardoor de bestaande natuur kan worden aangepakt?

Ik kom nu op het onderwerp hart voor dieren. Het kabinet heeft helaas besloten om de component leefbaarheid niet ten volle tot zijn recht te laten komen. Het is vreemd dat wordt verwezen naar een kosten-batenanalyse, want de Kamer heeft hiervoor geld vrijgemaakt. Wij zullen hierop terugkomen in het gesprek met de coördinerend minister van VROM.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over het amendement van mevrouw Snijder. Het debat leek even op het debat dat vorige week is gevoerd met de minister van Verkeer en Waterstaat over een snelheidsbeperking tot 80 km ten behoeve van de leefbaarheid. De heer Van der Ham heeft toen een mooie uitspraak gedaan. Hij zei: dit is wel onze minister, maar niet onze coalitie. Ik denk dat wij dit in gedachten nog eens terug moeten halen. Wij steunen van harte de fractie van D66 en de minister die willen vasthouden aan de gelden voor de EHS en ervoor willen zorgen dat die gelden voor de EHS beschikbaar blijven. Wij zullen het amendement van mevrouw Snijder dan ook niet steunen.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik heb nog een korte vraag. U hebt gesproken over knelpunten in relatie tot beheer. Waarom denkt u daaraan? Ik kon u in eerste termijn niet interrumperen omdat u uw maidenspeech hield.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Het RIVM heeft samen met de Universiteit van Wageningen het Hoofdlijnenakkoord, dat uw partij heeft ondertekend, doorgerekend. Uit die doorrekening blijkt dat de doelstellingen voor particulier beheer absoluut niet gehaald worden. De curve van de doelstelling gaat bijna 45° omhoog, maar die van het beheer blijft bij de nullijn hangen. De curve van agrarisch beheer stijgt tot boven de doelstellingslijn, maar buigt vervolgens af waardoor verwacht kan worden dat ook daar de doelstellingen niet gehaald worden.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

U bent het wel met ons eens dat de administratieve rompslomp ervoor kan zorgen dat de beheerdoelstellingen gehaald worden?

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik begrijp uw vraag niet. Op dit punt ben ik niet ingegaan.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Het gaat om het Programma Beheer. Het beheer kan gehaald worden als andere zaken worden weggehaald, zoals de minister heeft aangegeven in zijn antwoord.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Als uit de evaluatie van 2007 blijkt dat 50% gehaald kan worden, naast de natuurdoelen, dan wil de Partij van de Arbeid daar best over praten. Het gaat erom dat de natuurdoelen gerealiseerd worden.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Die doelen zijn gesteld. Die zijn niet nieuw.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Die doelen staan er, maar zij moeten wel gerealiseerd worden.

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn schriftelijke antwoorden en voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik denk dat een paar belangrijke piketpalen zijn geslagen. De heer Van der Vlies heeft terecht gezegd dat met name op het dossier van de jonge boeren met de toezegging van de minister een buitengewoon belangrijke stap is gezet. Wij zullen de minister goed volgen in het volle vertrouwen dat de zaak binnen de kortste keren van de grond komt.

Over de WBSO, de innovatieregeling, heeft de minister in zijn schriftelijke beantwoording gesteld dat hij zich met de minister van EZ zal verstaan. De vraag is of de minister van EZ dit punt goed oppakt. Om dat te bevorderen, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de klassieke veredeling binnen de groente- en sierteeltsector van groot economisch belang is, met name vanwege de leidinggevende innovatieve rol die ons land op dit terrein speelt, resulterend in positieve exportcijfers en werkgelegenheid;

overwegende dat binnen de klassieke veredeling speur- en ontwikkelingswerk van hoog technisch en innovatief niveau van doorslaggevend belang is, ook wat betreft de resistentie van rassen en de mogelijkheden die dit biedt om steeds meer tot duurzame productie te komen;

verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat de klassieke veredeling weer onder de werking van de WBSO wordt gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

KoopmansDeze motie is voorgesteld door de leden Koopmans, Oplaat, Van den Brink en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(29200 XIV).

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. Ik kom te spreken over het complex van alles wat te maken heeft met de destructietarieven en de kosten omtrent de slachterij. De problematiek is heel belangrijk omdat het slachten in Nederland als gevolg van de stijgende kosten steeds ingewikkelder wordt. Om die reden sluiten steeds meer slachterijen – de reden daartoe is natuurlijk ook gelegen in het feit dat de veehouderij in Nederland sterk inkrimpt – en daardoor meer transport nodig is. Over dit onderwerp zijn november vorig jaar twee moties aangenomen. Eén motie betrof de RVV die concurrerend moet gaan werken. Wij hebben in dit verband nog geen plan van aanpak gezien. In de tweede motie werd verzocht de tarieven slechts 25% te laten stijgen. De minister houdt zich aan de tweede motie en dat is mooi. Een paar weken geleden kregen wij echter van zijn collega van VWS het bericht dat de motie alleen betrekking heeft op de LNV-tarieven. De tarieven van VWS worden forser verhoogd. Wij hebben moeite met deze gang van zaken. Daarom stel ik de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de slachtcapaciteit in Nederland fors is teruggelopen door een sterke inkrimping van de veestapel;

constaterende dat de slachtcapaciteit bovendien onder druk staat vanwege de toegenomen en verder oplopende kosten samenhangende met verwerkingskosten van slachtafval, destructie, RVV en de controlesystematiek;

constaterende dat daardoor het internationaal slachtveetransport zal toenemen;

verzoekt de regering om voor 1 juli 2004 in overleg met de sector met een plan van aanpak te komen waardoor de slachtkosten, met name het door de overheid veroorzaakte deel, substantieel gaan dalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koopmans, Schreijer-Pierik, Oplaat, Van den Brand, Slob, Van der Vlies en Van der Ham.

Zij krijgt nr. 25(29200 XIV).

De heer Koopmans (CDA):

De minister heeft ons zojuist verblijd met een aantal opmerkingen over het mestbeleid. Ik ben positief over de grondtoon daarvan. Ik plaats echter nog een aantal kanttekeningen bovenop de kanttekeningen die ik zojuist heb gemaakt. Een akkoord is van groot belang. De derogatie is cruciaal, maar de daarbijbehorende hoogte van de forfaits is natuurlijk ook geweldig van belang. Dat geldt ook voor de mate waarin kunstmest erin wordt meegenomen, en voor het traject dat wij met elkaar afleggen. Dit moet haalbaar zijn. Omdat mevrouw Wallström onlangs nog heeft gezegd dat zij inzake de droge zandgronden nog drie jaar nodig heeft om een Europees gedragen monitoringssysteem te hebben, verzoeken wij de minister in de voorbereidingen een heel terughoudende lijn te voeren. Tot 2006 is ons standpunt bekend.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Om te beginnen bedank ik de minister voor het beantwoorden van onze vragen. Wij hebben het over het platteland, maar vanmorgen vroeg ik mij nog af wat dat is. Ik dacht toen aan thuis. Ik heb twaalf naaste buren, van wie er één boer is. Een naaste buurman heeft een belangrijke baan bij NUON, een bij Essent en een derde bij Siemens. Een vierde buurman heeft een gemengd bedrijf dat mede voor een tuinder werkt. De vijfde heeft een kledingzaak en de zesde een café-restaurant. Dat is het platteland van dit ogenblik. Het is erg belangrijk dat er op het platteland ook boeren blijven. Ik zeg dat ook als woordvoerder toerisme en recreatie. De vraag is niet meer waar boeren nog plek krijgen; er is veeleer de aai over de bol om nog boeren over te houden op het platteland. Daarom zullen wij een aantal moties indienen. De plattelandsontwikkeling moet nu echt op gang komen. In mijn eerste inbreng heb ik al gezegd dat efficiëntie, intensiveringsmiddelen voor agrarisch en particulier natuurbeheer, de EHS en reconstructie niet losstaan van elkaar. Wij vinden landinrichting heel belangrijk. Het gaat erom dat ambities en financiële middelen goed op elkaar worden afgestemd. Ik onderstreep nogmaals de ambities, omdat nu niet op alle terreinen helder is waar de gelden naartoe gaan. Ik denk daarbij aan reconstructieplannen en de inzet van de 700 mln. De eerste motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er de komende kabinetsperiode voor agrarisch en particulier natuurbeheer, realisering van de EHS in 2018 en reconstructie in reconstructie- en niet-reconstructieprovincies een bedrag van 700 mln euro wordt uitgetrokken;

constaterende dat ambities en bijbehorende financiële middelen op elkaar afgestemd moeten zijn, maar dat – bijvoorbeeld met betrekking tot reconstructieplannen – die ambities en financiering nog niet helder zijn;

roept het kabinet op, de beschikbare middelen flexibel in te zetten voor agrarisch en particulier natuurbeheer, EHS en reconstructie en niet nu al precies en definitief voor de komende jaren te verdelen en vast te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schreijer-Pierik en Koopmans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(29200 XIV).

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Mijnheer de voorzitter...

De heer Van der Ham (D66):

U doet een oproep tot flexibiliteit. Ik meen dat de minister heeft gezegd: laat mij vrij in de wijze Schreijer-Pierikwaarop ik het precies aanpak; er staan een aantal doelstellingen in het regeerakkoord. Daar roept u eigenlijk ook toe op. De minister heeft evenwel de volgende globale verdeling gemaakt: 1/3 reconstructie en 2/3 natuur. Wat vindt u daarvan?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Daar staan wij volledig achter. Wij hebben onze handtekening onder het regeerakkoord gezet. Dat punt is voor ons dus volkomen helder.

Nogmaals, u weet waar het nu over gaat. Dat is de wijze waarop alle middelen ingezet moeten worden. Daar schuiven wij af en toe mee, omdat bepaalde plannen nog niet bekend zijn. Vandaar mijn motie.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Het antwoord op het volgende is bepalend voor mijn tweede termijn. U geeft hiermee eigenlijk aan dat wij veel flexibiliteit moeten tonen. De minister heeft zojuist op de desbetreffende vraag evenwel geantwoord dat er 50 mln beschikbaar is voor niet-reconstructieprovincies. Dat is een heel afgebakend verhaal. Mocht er in het kader van de flexibiliteit blijken meer nodig en eventueel meer mogelijk zijn, bijvoorbeeld omdat de niet-reconstructieprovincies wel plannen hebben, dan ga ik ervan uit dat deze motie ook die flexibiliteit bevat.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Die flexibiliteit zit ook in deze motie, alsook datgene wat wij vanmorgen hebben besproken over de Koopmans-gelden: 1/3 voor niet-reconstructieprovincies en 2/3 voor het overige. Toch gaat het ongemerkt naar verschillende plekken. Vandaar.

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Als u in dit verband voor flexibiliteit pleit, doet u dat ook voor de budgetten die voor de EHS gereserveerd zijn?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Het is een motie die je zowel naar links als naar rechts kunt uitleggen.

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Dit betekent dat u afstand neemt van de zinsnede uit het Hoofdlijnenakkoord, die ik hier gisteren heb voorgelezen.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ja. Het staat er heel duidelijk in.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik vroeg mij af wat ik met de motie moest.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik denk dat de heer Van der Vlies heel goed weet wat ik met deze motie heb bedoeld.

Voorzitter. De volgende motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij het onvolledig benutten van de financiële middelen bij agrarisch en particulier natuurbeheer het beleidsvoornemen is, deze middelen in te zetten voor verwerving;

roept het kabinet op, te bevorderen dat middelen die mogelijk niet aan beheer worden besteed, worden ingezet voor het landinrichtingsinstrument,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schreijer-Pierik en Koopmans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(29200 XIV).

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Het gaat met name om de dynamiek van het platteland. Als het volgende week gaat over de geuren op het platteland, hoop ik echt dat het aantal van de desbetreffende wet- en regelgeving in de toekomst verminderd wordt. De minister zal daar achter staan. Ik heb gisteren een brief overhandigd van de familie Poppe, waarin zij aangeeft dat zij 28 keer naar de Raad van State is geweest. Er zijn veel meer van dergelijke voorbeelden te noemen. Dat moet in de toekomst afgelopen zijn, mede in het licht van de uitspraak van mijn fractievoorzitter Maxime Verhagen dat er binnen zes maanden een vergunning moet zijn.

De Flora- en faunawet is heel kort aan de orde geweest. Ik roep de minister nog op om artikel 65, de provinciale regel, zeer zeker te handhaven en die niet af te zwakken.

Wij hebben vandaag heel veel zaken besproken en wij hebben heel mooie gedichten van de minister gehoord. Dat was allemaal mooi, maar ik hoop wel dat wij ervoor zorgen dat de jonge boeren en boerinnen op het platteland zeggen: wij willen verder. Ik wil hieraan bijdragen met een citaat van mijn opa die bijna 100 jaar is geworden: de politici proat allemaol heel vulle, maar vaak is 't zo dat, ai't komt te wetten buj je vaak al verslett'n.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik ben bijna geneigd om het debat in het Fries voort te zetten, maar met het oog op de verstaanbaarheid doe ik dat toch niet.

Wij hebben vandaag veel gediscussieerd over het nobele streven van deze minister van Landbouw dat tegen 2010 10% van het landbouwareaal biologisch is. Er werd geregeld de vraag gesteld of daartoe niet gewerkt zou moeten worden aan de afzetkant. De consument is grillig en moet eigenlijk een duwtje in de rug krijgen om over te gaan tot biologische consumptie. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gaf hier een mooie notitie over uit met de naam "Een biologische markt te winnen". Daarin heeft zij aangekondigd, fiscale maatregelen te treffen, juist om de consument te stimuleren. Laten wij dat vooral doen! Ik heb hiervoor de volgende motie voorbereid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet streeft naar het realiseren van 10% biologisch landbouwareaal in 2010;

overwegende dat met de huidige groei in het areaal biologische landbouw de doelstelling waarschijnlijk niet wordt gehaald;

overwegende dat het prijsverschil tussen biologische en reguliere landbouwproducten, dat kan oplopen tot 40%, een van de belangrijkste obstakels voor de vergroting van het biologisch marktaandeel vormt;

Van Velzenoverwegende dat het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het rapport "Een biologische markt te winnen" kenbaar maakt dat zij fiscale maatregelen wil gebruiken om consumentengedrag te beïnvloeden richting duurzame consumptie;

constaterende dat Europese regelgeving in het verleden subsidie van biologische productie en consumptie niet toestond;

constaterende dat de zogenoemde Nationale Envelop (artikel 68 uit de Horizontale Verordening) de mogelijkheid biedt om 10% van de inkomenssubsidie af te romen voor specifieke soorten landbouw die helpen bij het beschermen en het verbeteren van het milieu of de kwaliteit en de handel van landbouwproducten bevorderen;

verzoekt de regering, fiscale maatregelen toe te passen binnen de beperkingen van de Europese regelgeving om het prijsverschil tussen biologische en reguliere landbouwproducten te overbruggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(29200 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik refereer aan een uitspraak die de minister-president dit jaar op het Flevofestival heeft gedaan in een discussie over de vraag of het kabinet met de huidige minister-president aan het hoofd niet de wetgeving over abortus en euthanasie moest terugtrekken. De minister-president zei toen dat het kabinet geen breuk zou veroorzaken in de ingezette lijn. Ik kon die opmerking heel goed volgen. Analoog daaraan zie ik de discussie over de pelsdierfokkerij. Er is een bepaalde weg ingeslagen met het doorgevoerde verbod op het fokken van chinchilla's en vossen en met de indiening van het wetsvoorstel om het fokken van nertsen te verbieden in Nederland. Blijkbaar wil de minister die lijn wel breken. Als hij op dit moment die lijn breekt, moeten wij dan verwachten dat de verboden op het fokken van chinchilla's en vossen worden ingetrokken? Zo nee, waarom kiest hij dan voor deze doorbroken lijn? Waarin schuilt de logica?

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. Ik merk voor de duidelijkheid op dat het verbod op het fokken van chinchilla's en vossen wel is doorgevoerd, maar het voorstel om het fokken van nertsen te verbieden is nooit bij de Tweede Kamer ingediend.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dit is voor mij een detailkwestie.

De heer Oplaat (VVD):

Het is geen detailkwestie. Uw verwijtende vraag of het verbod op het fokken van nertsen ook wordt ingetrokken, klopt niet. Het wetsvoorstel om dat te verbieden, is namelijk nooit ingediend. De wetsvoorstellen om het fokken van chinchilla's en vossen te verbieden, zijn ingediend. Die staan als een huis; er wordt niet aan getornd. Het andere wetsvoorstel is nooit of te nimmer ingediend.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voor zover mij bekend, is dat wetsvoorstel wel degelijk ingediend, maar heeft de minister het teruggetrokken. Hij heeft dat wetsvoorstel ook wel moeten indienen, want er is in een Kameruitspraak om verzocht. Ik heb het waarschijnlijk in concept gezien. De vraag blijft of de minister die twee verboden gaat terugtrekken als de Kamer verzoekt om een verregaand verbod op de pelsdierhouderij, ingezet door het verbod op het fokken van chinchilla's en vossen. Als dat niet het geval is, vraag ik mij af waarom hij dat niet doet. Het moge duidelijk zijn dat ik er geen voorstander van ben.

Ik heb de minister gisteren een geheugensteuntje gegeven met betrekking tot honden- en kattenbont in Nederland. Dit wordt nog steeds geïmporteerd en verhandeld en is aan te treffen in producten, al wordt dat meestal niet op het label vermeld. Waarom gaan wij niet net als andere landen over tot een nationaal verbod op het importeren en het verhandelen van honden- en kattenbont? Ik dien daartoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in Nederland producten worden geïmporteerd waarin honden- en/of kattenbont is verwerkt;

constaterende dat Denemarken en Italië al een nationaal verbod hebben ingevoerd op het importeren van bont, afkomstig van deze diersoorten en dat een dergelijk verbod in voorbereiding is in Zweden;

verzoekt de regering, het importeren van en de handel in honden- en kattenbont en van producten waarin dit is verwerkt, te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen, Van den Brand, Van der Ham en Kruijsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(29200 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Wij zijn het er hier in de Kamer redelijk over eens dat wij willen streven naar een duurzame landbouw in Nederland. De vraag is dan ook wat de voorwaarden zijn voor een transitie naar deze duurzaamheid. Het begrip "duurzaamheid" is vaag en heeft veel aspecten, zoals het internationale. Nederland heeft zich vorig jaar nog in Zuid-Afrika bij de Top in Johannesburg verbonden aan afspraken over internationale duurzame ontwikkeling. Nederland gebruikt vier tot zeven maal het oppervlak van het land als het gaat om het importeren van basisproducten, met name veevoer. Denk maar aan de miljarden ton soja die jaarlijks alleen al uit Brazilië geïmporteerd worden. De vraag is of een van de kleinste landen van de wereld, Nederland dus, een van de grootste importeurs van landbouwproducten kan zijn. Als dat kan – dat lijkt mij wel een feit – is de vraag hoe wij dat duurzaam vorm kunnen geven.

Een van de belangrijkste elementen in deze discussie over duurzaamheid, is volgens mij dat wij eerst moeten weten wat de situatie is. Nu heeft de minister in de schriftelijke beantwoording op mijn vragen hierover in eerste termijn wel een schets gegeven van exportsubsidies en Europees beleid, maar mijn aandacht gaat meer uit naar de Nederlandse positie, aangezien wij Van Velzenhier toch de Nederlandse volksvertegenwoordiging vormen. Nederland heeft een open economie die zich vertaalt in grote import en export van landbouwproducten. Het is onmogelijk om de landbouw te verduurzamen zonder die internationale aspecten erbij te betrekken. Als wij streven naar duurzame landbouw, dan moeten wij ook van die aspecten een beeld hebben in het kader van meten is weten. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland een van de grootste netto-exporteurs in landbouwproducten ter wereld is;

overwegende dat bij de productie in de landbouw voor een deel gebruik gemaakt wordt van geïmporteerde producten, bijvoorbeeld soja;

overwegende dat het gebruiken van natuurlijke voorraden van buiten Nederland voor de Nederlandse landbouw gepaard gaat met een milieu- en een sociale impact in het exporterende land en in Nederland;

constaterende dat Nederland zich tijdens de World Summit on Sustainable Development in Johannesburg, Zuid-Afrika, september 2002, heeft gecommitteerd aan internationale duurzame ontwikkeling;

verzoekt de regering, een duurzaamheidsevaluatie uit te voeren als eerste stap naar een verduurzaming van de Nederlandse handel in landbouwproducten, waarbij het doel van de evaluatie is, het geven van inzicht in de betekenis van de handel in landbouwproducten voor Nederland en zijn handelspartners, inclusief ecologische, economische, sociale en ruimtelijke aspecten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(29200 XIV).

De heer Koopmans (CDA):

Stel dat deze motie wordt aangenomen, dan ben ik wel heel benieuwd van mevrouw Van Velzen te vernemen wat in haar ogen de consequenties daarvan zijn voor ontwikkelingslanden die een heleboel producten met alle graagte naar het Westen exporteren.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik krijg het idee dat ik de motie misschien nog een keer moet voorlezen, want waarom ik vraag is inzicht. Inzicht in de impact van de Nederlandse import van al die producten op de sociale en milieuomstandigheden in de andere landen. Als de motie aangenomen wordt heeft die een impact op wat wij aan stukken aangeleverd krijgen en op het werk dat de minister zal moeten uitvoeren en heeft die vooralsnog geen enkele impact op de ontwikkelingslanden.

De heer Koopmans (CDA):

Maar vindt u het gek dat ik die motie koppel aan uw inbreng in eerste termijn?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Neen, dat lijkt mij heel erg logisch. Die twee dingen kunnen wij niet los van elkaar zien.

De heer Koopmans (CDA):

Dus daarom nogmaals de vraag. Als deze motie wordt aangenomen, wat heeft dat dan voor betekenis voor de export van ontwikkelingslanden waarvan er een heleboel met buitengewoon veel graagte hun aandeel daarin willen leveren?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Die impact zal zijn dat wij de discussie over de verduurzaming van de landbouw in zijn algemeenheid en die in Nederland specifiek kunnen voeren aan de hand van gegevens en feiten. U zal die feiten wellicht anders interpreteren dan ik – dat lijkt mij voor de hand te liggen – maar een debat voeren aan de hand van feiten, zou u, naar ik aanneem, toch ook graag willen. Ik verwacht dan ook dat u voor de motie zal stemmen. Zo niet, dan mag u in uw tweede termijn uitleggen waarom dat niet het geval is.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. In eerste termijn heeft de VVD gezegd dat we moeten stoppen met het gepolder en met de praatclubs. Praatclubs is iets anders dan overleg voeren met verschillende organisaties. Praatclubs is in onze ogen: uitersten bij elkaar aan tafel zetten die uiteindelijk komen met een onwerkbaar convenant. Het voorbeeld ervan is het gehele gewasbeschermingsmiddelendossier. Dat wordt een dramatisch administratief circus, ik voorspel het u. Maar gelukkig heeft de minister wel zeven tot acht maal gezegd, dat hij al het beleid dat hij gaat voeren, gaat voeren op Europees niveau. Hij heeft gezegd: ik doe het Europees, Europa is de leidraad, de Europese context, ik houd mij aan het regeerakkoord. Dat is het enige goede antwoord dat de minister kan geven. Het blijkt dat het nationale debat over de intensieve veehouderij een zoethoudertje is. Want of er nu meer of minder draagvlak uit gaat komen, de regelgeving wordt op Europees niveau en niet op nationaal niveau afgesproken.

Voorzitter. De minister is niet ingegaan op mijn pleidooi over de innovatie, een mooi woord dat in de praktijk verzandt in bureaucratische regels.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Ik heb collega Oplaat een aantal keren Europese context, regeerakkoord, handtekeningen horen zeggen. Hij heeft ook de bijzin gelezen waarin staat: "als het nodig is voor de specifieke Nederlandse situatie". Hij wil daar dus geen hoofdzin van maken?

De heer Oplaat (VVD):

Nee. U zegt zelf dat het een bijzin is. U heeft daar gelijk in. Wij houden ons daar volledig aan. Er is geen specifieke Nederlandse situatie ten aanzien van de toekomst van de intensieve veehouderij.

De heer Waalkens (PvdA):

Ook niet met betrekking tot de kaderrichtlijn water of milieu?

De heer Oplaat (VVD):

Dat komt allemaal aan de orde in de toekomst. Wij houden ons aan de Europese regels. Wij hebben in eerste termijn de discussie gehad over de nitraatrichtlijn en de derogatie. De minister heeft een tipje van de sluier opgelicht. Wij houden ons aan de Europese lijn.

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb de minister ook horen zeggen dat hij nog inspanningen gaat plegen in Europa om ervoor te zorgen dat de standaarden en de normeringen voor dierenwelzijn nog een stapje verder ontwikkeld gaan worden op Europees niveau. Heeft de heer Oplaat dit ook gehoord? Zo ja, wat vindt hij daarvan?

De heer Oplaat (VVD):

Ik heb dat gehoord. Ik vind dat heel juist. Er staat in het regeerakkoord dat we gaan proberen om op Europees niveau alles naar een hoger plan te brengen. Dat bevestigt mijn antwoord. Wij gaan op Nederlands niveau niet op deze regels vooruitlopen. We proberen Europa in zijn geheel naar een hoger plan te tillen. Daar ligt de winst voor dierenwelzijn, niet in een enkel land. Iedereen weet dat we, wanneer we de regels hier te scherp maken, voor de muziek gaan uitlopen. Dat betekent dat hier veehouderijsystemen gaan verdwijnen en naar andere landen geëxporteerd zullen worden, omdat de dieren daar anders worden gehouden dan hier. Als we iets willen bereiken, dan is de enige juiste weg om als Nederland op Europees niveau te opereren en je aan het regeerakkoord te houden. Dat is proberen om op Europees niveau een zo hoog mogelijke standaard van dierenwelzijn te krijgen. Het antwoord is dus ja. Ik ben het helemaal met de minister eens.

Mevrouw Van Velzen (SP):

We hadden het over de vraag of de minister er goed aan doet om in discussie te gaan met de sector over de toekomst van de internationale veehouderij. Mocht deze discussie een aantal wijze punten opleveren waarmee de minister op Europees niveau een inbreng kan hebben en mochten de andere Europese partners hem daarin volgen, is de heer Oplaat dan wel voor het voeren van deze maatschappelijke discussie?

De heer Oplaat (VVD):

Ik vind het prachtig als alle landen daaraan gaan voldoen. De minister voert het regeerakkoord uit om te proberen die andere landen ook naar een hoger plan te krijgen, dus niet Nederland alleen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Neemt de heer Oplaat de opmerkingen over de onzinnigheid en het zoethoudertje dat dit maatschappelijke debat zou zijn, terug als de elementen die eruit voortkomen worden meegenomen in de Europese beraadslagingen?

De heer Oplaat (VVD):

Al die debatten zijn prachtig, maar het is niet meer dan een zoethoudertje. Afspraken zijn gemaakt in het regeerakkoord. Wij houden ons daaraan. De minister heeft het gehad over een draagvlakdiscussie. Iedere vorm van draagvlak staat of valt met een crisis. Ik heb het in eerste termijn al geschetst. Breekt de varkenspest uit, dan gaan de prijzen van het pluimveevlees naar boven. Breekt er BSE uit, dan gaan de varkensprijzen naar boven. We hebben hier in eerste termijn alles over gewisseld. Nogmaals, het is en blijft een zoethoudertje. We moeten de zaken Europees regelen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De heer Oplaat kent het regeerakkoord tot op de letter. Daarin staat de bijzin dat de specifiek Nederlandse situatie specifieke aandacht krijgt. Kan hij een voorbeeld noemen? Zou er bijvoorbeeld ook uit zo'n debat kunnen komen wat wij als samenleving vinden van een specifiek Nederlandse situatie?

De heer Oplaat (VVD):

Het antwoord is nee. Ik zou niet weten welke situatie dat zou moeten zijn. Misschien doet deze zich voor in de komende jaren. Ik kan er nu geen bedenken.

De heer Van der Ham (D66):

Bijvoorbeeld door dat debat?

De heer Oplaat (VVD):

Ik heb het over de komende jaren. Volgens mij is het debat begin december al afgerond. Dat debat is overigens niet eens een debat geworden.

De heer Van der Ham (D66):

Misschien moet u zelf nog eens komen.

De heer Oplaat (VVD):

Het lijkt me verstandig dat Kamerleden de uitkomst afwachten en een oordeel geven over wat de minister de Kamer aanbiedt. Wij moeten niet vooraf een debat willen beïnvloeden.

De minister heeft toegezegd dat er snel een brief komt over het couperen van schapen in andere Europese landen. Ik ben zeer benieuwd hoe snel die komt.

Over de gelijkbekostiging voor het groene onderwijs wil ik graag een motie indienen, opdat de minister net als de vorige keer bij OCW kan bevechten dat het agrarisch onderwijs en het regulier onderwijs gelijk moeten worden behandeld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat AOC's in een nadelige positie staan ten opzichte van de OCW-scholen omdat zij in tegenstelling tot het OCW-onderwijs geen VOA-middelen ontvangen en er gekort is op de bovennormatieve middelen;

constaterende dat reeds eerder is aangedrongen op structurele gelijke financiële bekostiging van AOC's en ROC's;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk over te gaan tot de gelijke bekostiging van het LNV- en OCW-onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oplaat, Koopmans, Slob, Van den Brink, Waalkens, Van der Vlies, Van Velzen en Van der Ham.

Zij krijgt nr. 31(29200 XIV).

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. Ik had van het CDA een motie verwacht over de stankrichtlijn. Dat is namelijk heel hard gezegd.

De heer Koopmans (CDA):

In de schriftelijke beantwoording heeft de minister terecht opgeschreven dat wij het bedoelde debat komende week voeren in een apart algemeen overleg. Het standpunt dat ik hier gisteren heb verwoord, zal ik daar herhalen en zo nodig in een motie vastleggen.

De heer Oplaat (VVD):

De heer Koopmans heeft mijn steun.

De minister heeft inzake het mestbeleid een tipje van de sluier opgelicht. Hij heeft namelijk gezegd dat het MINAS wordt vervangen door AVO-normen. In 1998 heeft de OplaatVVD de eerste motie ingediend ter afschaffing van het MINAS. Ik heb daarbij gezegd dat de minister die in de toekomst MINAS afschaft, van de VVD een mooie fles wijn krijgt. Wij hopen, en daar gaan wij ook van uit, dat deze minister in 2006 nog deel uitmaakt van deze coalitie. De vraag is: welke fles heeft de voorkeur van de minister? En dan wel graag binnen de budgettaire kaders van een eenvoudige boerenzoon.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Ik maak drie korte opmerkingen, want ik heb maar een minuut.

Uit het extra budget is 50 mln beschikbaar gesteld voor de niet-reconstructieprovincies. Wij gaan ervan uit dat, als de niet-reconstructieprovincies meer middelen nodig hebben, de begroting de ruimte biedt voor een flexibele inzet.

Ik hoor in tweede termijn graag een reactie van de minister op het amendement. Wij hopen toch dat de minister, gehoord onze motivatie inzake de kwaliteit van de EHS en de samenhang met landinrichting, ons voorstel kan dragen.

Helaas zijn wij niet helemaal uit de discussie gekomen over de schaapskuddes. De minister is ons een heel eind tegemoetgekomen. Een aantal experimenten wil hij ondersteunen. Hij wil ook nog een stukje polder tussen de schaapskuddes en de beheerder. Dat klinkt allemaal niet onaardig. Wij blijven echter staande houden dat er binnen het Programma Beheer mogelijkheden moeten zijn. Wij kennen op dat gebied een input- en een output-sturing. We kunnen zelfs een uitstel van de maaidata regelen. Naar ons gevoel moet er dan ook iets te regelen zijn voor de schaapskuddes.

Ik wil dan ook graag de volgende motie indienen als een steun in de rug van de minister.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door schaapskuddes een goede vorm van natuurbeheer wordt uitgevoerd die uitstekend past in het Nederlandse landschap en de Nederlandse cultuurhistorie, maar dat de eigenaren van schaapskuddes op het moment een te lage vergoeding ontvangen per hectare;

overwegende dat, indien anderen het onderhoud van natuurterreinen overnemen, er veel hogere kosten ontstaan dan de kosten die noodzakelijk zijn voor een redelijke vergoeding voor de eigenaren van schaapskuddes;

verzoekt de regering, over te gaan tot een betere financiële basis van het onderhoud van natuur door schaapskuddes en hiervoor middelen vrij te maken uit de intensivering van 700 mln euro voor het landelijk gebied,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff en Van den Brand. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(29200 XIV).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik heb nog twee minuten om één opmerking tegen de minister te maken. Als LPF zijn wij van mening dat de intensieve veehouderij in Nederland bij gelijke kansen in Europa niet minder mogelijkheden moet hebben dan de akkerbouw of de melkveehouderij. Het gaat om gelijke kansen.

Ik dien twee moties in, want meer tijd heb ik niet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ingevolge het Ingrepenbesluit 1996 per 1 september 2001 een coupeerverbod voor schapen geldt;

van mening dat dit in principe een goed besluit is;

constaterende dat voor enkele rassen uit het oogpunt van gezondheid en welzijn ontheffing is verleend;

constaterende evenwel dat in den lande zich bij meerdere schapenrassen ernstige gezondheids- en welzijnsproblemen voordoen als gevolg van het coupeerverbod;

van mening dat dit een ongewenste situatie is;

van mening voorts dat in de andere EU-landen couperen toegestaan is;

verzoekt de regering, met handhaving van het coupeerverbod een algemene ontheffingsmaatregel te maken onder de navolgende voorwaarden:

  • - een praktiserend dierenarts dient vast te stellen dat ontheffing uit overwegingen van gezondheid en welzijn noodzakelijk is;

  • - het couperen dient te geschieden binnen zeven dagen na de geboorte;

  • - een praktiserend dierenarts dient de handeling te verrichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Oplaat en Koopmans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(29200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verbod op volledige roostervloer in de varkenshouderij in EU-verband pas ingaat op 1-1-2013;

overwegende dat in het Nederlandse Varkensbesluit dit verbod is ingegaan op 1-1-2003;

kennis nemende van de inhoud van het onderzoeksrapport dienaangaande, waaruit geconcludeerd kan worden dat er geen substantieel verschil is in de gevolgen voor welzijn tussen volledige roostervloeren en gedeeltelijke roostervloeren;

verzoekt de regering, de ingangsdatum gelijke tred te laten houden met de EU-regels dienaangaande, zulks in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord,Van den Brink

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink en Oplaat. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(29200 XIV).

De heer Van den Brink (LPF):

Ik rond af. Deze twee moties passen precies in datgene wat wij vandaag hebben gezegd over primaire landbouw, het Hoofdlijnenakkoord en de EU. Gelijke monniken, gelijke kappen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Een aantal dingen zijn zeker verhelderd. Ook dank voor de schriftelijke beantwoording van een aantal vragen.

In tweede termijn wil ik nog weten wat de minister in internationaal verband aan de EHS doet en hoe hij dat voor zich ziet. Ik hoor graag de antwoorden hierop.

Wij zullen het de komende maanden nog veel hebben over de intensieve veehouderij. Wat mij betreft zijn al die debatten heel zinnig. Er kan van alles uitkomen waar wij nationaal, maar zeker ook internationaal wat mee kunnen. Ik zie daarnaar uit. Het initiatief dat ik heb genomen met Varkens in nood, zal daarbij zeker aan de orde komen, net als de verantwoordelijkheid die de supermarkten en de retail daarin hebben.

Ik dien nog twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het agrocluster de grootste industriële sector in Nederland is; het gaat om ruim 22% van de totale industriële omzet van ons land, ruim 10% van de banen in de Nederlandse industrie en bijna 20% van de toegevoegde waarde;

constaterende dat het agrocluster een grote bijdrage levert aan de Nederlandse economie;

constaterende dat zowel bedrijven als kennisinstellingen de meerwaarde zien van sturing van strategisch onderzoek door vragen uit de praktijk;

constaterende dat het kennisbeleid, voorgesteld in de begroting, geen dekking biedt voor het gehele agrocluster;

constaterende dat het agrocluster staat voor een scala aan uitdagingen;

constaterende dat het agrocluster beleidsmatig onder meerdere departementen valt;

roept de regering op om een interdepartementale kennisontwikkelingsvisie voor het volledige agrocluster te ontwikkelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Koopmans, Oplaat en Waalkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(29200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het nationaal bodemonderzoek van het RIVM de positieve effecten van het gebruik van FIR-systemen ten aanzien van bodemkwaliteit heeft aangetoond;

overwegende dat binnen de Wet op de bodembescherming ruimte bestaat om boeren ongestraft bovengronds mest te laten uitrijden;

overwegende dat een project als koeien en kansen alternatieven onderzoekt om mestaanwending minder milieubelastend te laten zijn;

roept de regering op, boeren die willen experimenten met FIR actief te stimuleren om deel te nemen in het project koeien en kansen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Koopmans en Oplaat. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(29200 XIV).

De heer Van der Ham (D66):

Voorts heb ik twee amendementen ingediend over het soortenbeleid. Ik hoor graag de reactie van de minister daarop.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

In uw eerste termijn had u nog geen financiële dekking.

De heer Van der Ham (D66):

Die had ik wel, maar zij was nog niet rondgedeeld.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Bevestigt u hiermee dat de fractie van D66 middelen weghaalt uit de realisatie van de ecologische hoofdstructuur?

De heer Van der Ham (D66):

Nee, het komt uit de budgetflexibiliteit. Dat is iets anders. Die middelen zijn nog niet bestemd. Heel veel natuurorganisaties zijn van mening dat bij de realisatie van de EHS het belangrijk is na te gaan hoe die worden bestemd. Het een sluit het ander niet uit, zij kunnen elkaar zelfs versterken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik begrijp daaruit dat de fractie van D66 voor flexibele inzet van de EHS-middelen is.

De heer Van der Ham (D66):

In het regeerakkoord staat het een en ander over het versterken van de EHS. De heer Oplaat kent de inhoud van het regeerakkoord beter dan wie dan ook. De EHS moet in 2018 gerealiseerd zijn. Het is dan belangrijk, bij te houden hoe dat precies wordt gedaan en of het tempo wordt gerealiseerd. Volgens natuurorganisaties is dat een prachtige aanvulling op de EHS.

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Minister Veerman is voor ons een minister van LNV voor alle Nederlanders en niet alleen een boerenminister. Uiteindelijk willen wij de minister beoordelen op de vooruitgang die hij boekt in de realisatie van het nieuwe contract tussen landbouw en samenleving. Voor ons is dat essentieel.

Bij de biologische catering zal de taskforce een grote rol spelen. 70% daarvan zal gefinancierd worden, mits binnen een aantal weken privaat geld hierin gestoken wordt. Er vindt marktconsultatie plaats. Als die binnen drie weken geen resultaat oplevert, wil de minister dit project alsnog voor 100% financieren? Een dergelijk belangrijk project mag niet door het ontbreken van het laatste deel van de financiering niet doorgaan.

Wij hebben een amendement ingediend inzake de natuurstatistieken. Wij horen graag de reactie van de minister daarop. Wij waarderen de enorme inspanning die minister Veerman al gepleegd heeft. Wij willen het behoud van deze statistieken graag geborgd zien.

Wij constateren in de nieuwe koers voor de ecologische hoofdstructuur enkele knelpunten. Wij hebben goed geluisterd naar het antwoord van de minister. Hij deelt onze zorg en wij vragen hem om een analyse daarvan. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de EHS moet worden gerealiseerd via een nieuwe koers van agrarisch particulier natuurbeheer;

overwegende dat onduidelijk is hoe agrarisch en particulier natuurbeheer op de juiste lokatie in de EHS tot stand komt;

overwegende dat voor een voortvarende aanpak de knelpunten bij een nieuwe koers snel op tafel moeten komen;

verzoekt de regering, een onafhankelijke analyse te maken van de knelpunten bij de invulling van de EHS bij de nieuwe koers en de Kamer hierover binnen drie maanden te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brand. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(29200 XIV).

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Wij vragen de minister, bij de evaluatie van Programma Beheer nog eens heel goed te kijken naar de relatie tussen eigenaar en pachters, met name wat meer expliciet de mogelijkheden te verkennen om de polarisatie te verminderen door een gezamenlijke aanvrage te laten indienen. Wil de minister daarop reageren?

Wij hebben begrepen dat de minister sympathie heeft voor wandelen op het boerenland. In 2004 is de tweede tranche van de verbouw van het programma beheren aan de orde. Wij merken in het land dat er bij natuurverenigingen behoefte bestaat, zich daarvoor in te spannen. Wij vragen de minister daarvoor een specifiek pakket te ontwikkelen. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat toegang tot terreinen met agrarisch natuurbeheer een aanwinst is voor de recreatiemogelijkheden op het platteland;

verzoekt de regering om in de subsidieregeling agrarisch natuurbeheer een pakket op te nemen dat de openstelling van terreinen met agrarisch natuurbeheer voor wandelrecreatie stimuleert,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brand, Van Velzen en Kruijsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(29200 XIV).

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Het is voor mijn fractie heel erg belangrijk dat de Kamer de echte verduurzaming van land- en tuinbouw, zowel met betrekking tot dierenwelzijn als de milieunormen, in de komende maanden voortvarend ter hand neemt. Wij zullen daaraan onze bijdrage leveren.

De heer Koopmans (CDA):

Bij de Algemene politieke beschouwingen heeft GroenLinks een tegenbegroting ingediend waarbij ongeveer elk boerengezin jaarlijks € 5000 armer werd. Ik noem de kunstmestheffing, de bestrijdingsmiddelenheffing, de afschaffing van de rode diesel en de energieheffingen. Ik hoor daar niets meer over. Trek ik de goede conclusie dat de agrarische sector toen een soort graaibak was voor het betalen van andere plannen?

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Wie de tegenbegroting goed leest, ziet dat daarin gekozen wordt voor een systeem van premies en heffingen. Het ongewenste gedrag wordt extra belast. Het gewenste en goede gedrag wordt beloond, ook in de agrarische sector. Voor het belonen van de voorlopers wacht ik nog steeds op voorstellen van de heer Koopmans.

De heer Koopmans (CDA):

Op welk moment krijgen de boeren het volgens de tegenbegroting terug? Zelfs de vleesheffing in die begroting komt niet ten goede van de agrarische sector.

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Er zitten fiscale stimulansen in het DOP-systeem. Dit LTO-systeem wacht nog steeds op steun van de heer Koopmans.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Zijn gedrevenheid en passie voor dit beleidsterrein doen weldadig aan.

Ik wil twee zaken aan de orde stellen. Bij het dossier jonge boeren en starters zijn wij blij met het snel oppakken door de minister van het voorstel om te komen tot rentesubsidies. Er is ook al een bedrag voor gevonden. Dat heeft onze hartelijke steun. Ik constateer dat in heel korte tijd veel vooruitgang is geboekt op een dossier dat al een jaar of twee muurvast zat.

Ik verheug mij iets minder over het dossier inzake eerlijke prijzen voor boeren. Daar zijn wij vandaag niet heel veel verder mee gekomen. De minister heeft nadrukkelijk een moreel appèl gedaan, dat naar mijn mening gecomplementeerd moet worden met concrete activiteiten. Ik heb een aantal suggesties gedaan. Er liggen ook nog suggesties uit het verleden. Ook noem ik de motie van collega Atsma met betrekking tot een consumentenheffing op vlees. Er is ook al eens gesproken over etikettering. Er zijn dan ook meer mogelijkheden dan die nu worden benut. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,Slob

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister terecht een moreel appèl heeft gedaan op consumenten wat betreft de aanschaf van duurzame producten;

overwegende dat een dergelijk appèl niet moet blijven steken in woorden, maar gepaard zou moeten gaan met passende maatregelen;

overwegende dat de onevenwichtige verdeling van marktmacht in de agroketen en daarmee de onevenwichtige verdeling van de marges in de agroketen al jarenlang een punt van zorg is;

overwegende dat de noodzaak om te komen tot maatregelen door de recent ontstane prijzenoorlog extra urgent is geworden;

verzoekt de regering, te onderzoeken welke maatregelen er genomen kunnen worden om dit appèl concrete invulling te geven en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Schreijer-Pierik, Van der Vlies, Waalkens, Van Velzen, Van der Ham, Van den Brink en Van den Brand.

Zij krijgt nr. 39(29200 XIV).

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij zien deze motie nadrukkelijk als een duw in de rug van de minister om hiermee verder te komen. Ik kom van oorsprong uit de omgeving van Rotterdam. Daar zeggen wij: geen woorden, maar daden. Op die daden is het wachten. De minister kan ermee aan de slag. Hij kan daarbij niet alleen gebruik maken van zijn eigen ambtelijk apparaat, maar hij kan ook steun zoeken bij collega's zoals de minister van Financiën.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Ook ik wil de minister graag danken voor zijn beantwoording waar ik over het algemeen met veel genoegen kennis van heb genomen. Hij heeft overigens een goede neus voor wat er in de Kamer leeft, althans in mijn fractie, want hij heeft precies toezeggingen gedaan op die twee punten waarover ik een motie in petto had en anders zou hebben ingediend, al of niet met steun van andere fracties.

Het eerste punt betreft de bedrijfsopvolging, de problematiek van de jonge boeren. Dat is inderdaad een urgent probleem; per dag moeten er vier stoppen en dat komen wij op het platteland uiteindelijk natuurlijk eens tegen. Wij moeten daar dus iets aan doen, hoewel er inmiddels al heel wat is gedaan waaraan ook ik een bijdrage heb mogen leveren. Wat nu gebeurt, is dan wellicht nog niet het sluitstuk – dat zal ik in een later stadium beoordelen – maar in ieder geval een geweldige bouwsteen. Voor de voorgestelde rentesubsidieregeling is in totaal 20 mln beschikbaar voor deze kabinetsperiode, althans als in Brussel de cofinanciering rond komt. Ik hoop dat dit instrument snel wordt ontwikkeld en kan gaan werken. Het moet een deugdelijke regeling zijn waarin uiteraard ook de voorwaarden waaronder de subsidie kan worden toegekend, zullen moeten zijn omschreven. Ik verwacht dat het concept van die regeling nog aan de Kamer wordt voorgelegd opdat wij er nog even naar kunnen kijken. Ik hoop overigens dat de regeling weinig papieren rompslomp vergt en toegankelijk zal zijn voor de jonge ondernemer.

Voorzitter. Het tweede punt betreft de rol van de NMa in de machtsconcentraties die inwerken op de prijsvorming van voedingsmiddelen. De minister heeft gezegd dat de NMa die voor 2004 in het werkprogramma heeft staan en dat hij heeft aanbevolen daarbij de agroketen niet te vergeten en daar zelfs aandacht aan te schenken. Dat was nu precies wat ik de Kamer als wens had willen voorleggen.

Over het mestdossier komen wij de volgende week nog wel te spreken.

De voorzitter:

Mevrouw Schreijer heeft vergeten in haar tweede termijn nog een motie in te dienen. Ik geef haar daartoe graag alsnog de gelegenheid.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Ik ben inderdaad vergeten de Kamer de volgende motie voor te leggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met betrekking tot het Programma Beheer ten aanzien van de aanvraaggerechtigde een forse aanpassing wordt voorgesteld;

overwegende dat dit onder meer bij de Subsidieregeling Natuurbeheer (SN) tot grote wijzigingen gaat leiden;

overwegende dat de uitwerking hiervan en de gevolgen in de praktijk nog niet geheel duidelijk zijn;

roept het kabinet op, in overleg te treden met de pachters, eigenaren en erfpachters en tevens de Kamer te informeren over de stand van zaken binnen een halfjaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schreijer-Pierik, Koopmans en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(29200 XIV).

De vergadering wordt van 15.35 uur tot 15.55 uur geschorst.

Minister Veerman:

Voorzitter. Er is een grote hoeveelheid moties ingediend, maar voordat ik mij daarover uit spreek, wil ik nog iets in algemene termen zeggen over de inbreng van enkele leden.

Ik zeg tegen de heer Waalkens dat ik wellicht nostalgische beelden heb opgeroepen, maar daaruit spreekt mijn liefde voor het platteland. Ik zal afsluiten met een passend citaat van een vroegere partijgenoot van hem die hierover dezelfde opvatting had. Dit is geen nostalgie, dit is een kwestie van het aanvoelen van de hartenklop van de tijd, vrees ik.

Hij heeft gevraagd naar de agrarische hoofdstructuur. Het is mijn lijn om de kennis- en kapitaalintensieve teelt te clusteren. Dit is bekend uit het Structuurschema Groene Ruime en de nota Ruimte en in de agenda Vitaal platteland zal het kabinet zijn beleid met betrekking tot de grondgebonden landbouw ontvouwen. Ik zie dus geen aanleiding om tot een agrarische hoofdstructuur te komen.

Overigens zijn er plannen geweest om intensieve veehouderij in Nederweert op een industrieachtig terrein te vestigen. Die plannen zijn een voortijdige dood gestorven. Om een aantal redenen heb ik mij daarvan voorstander getoond. Ik vind het spijtig genoeg dat het er niet van is gekomen.

Over de toekomst van de intensieve veehouderij komen wij nog met elkaar te spreken. Ik bedoelde echter te zeggen dat alleen EU-conform niet de redding kan zijn van delen van de intensieve veehouderij. Wij zien nu al dat bijvoorbeeld de vleeskuikenhouderij – ondanks het feit dat zij wordt beschermd door forse tariefmuren – al niet meer geheel concurrerend is met de invoer uit verre landen. Ook al hebben wij overal dezelfde voorwaarden, dit zal dus niet voldoende zijn. Wij zullen daarom nog met elkaar moeten spreken over de vraag welke takken van de intensieve veehouderij wij wensen te behouden en waarom en hoe en wat daarin het belang is van de Nederlandse en West-Europese bevolking.

Mevrouw Kruijsen heeft gevraagd naar een knelpuntenanalyse in het kader van de EHS van bijvoorbeeld het Dwingelerveld. Analyses per gebied zijn een zaak van de provincie. Ik heb met de provincies afgesproken dat zij waar nodig en mogelijk herbegrenzen. Via mijn jaarverslag en de Natuurbalans volg ik dit proces. De Kamer ontvangt die beide documenten. Voor het overige wijs ik erop dat wij ook nog altijd een goed koopman zijn. Dat wil zeggen dat als zich een keer een gelegenheid voordoet om iets te kopen wat wij op den duur toch willen hebben, wij voor een afweging staan. Wij kunnen dan als goed beheerder c.q. goed koopman opereren. Wij zijn dus net zo flexibel als wij door de omstandigheden moeten zijn.

Mevrouw Van Velzen heeft het wetsvoorstel over de nertsen aan de orde gesteld. Wij hebben dit wetsvoorstel ingetrokken in februari van dit jaar. Het houden van chinchilla's en vossen is een andere kwestie. Die diersoorten kunnen niet in gevangenschap worden gehouden. Dit verbod heeft dus een duidelijke dierecologische achtergrond. Je kunt hier met welzijnsregels niet aan tegemoet komen. Dit verschilt dus wezenlijk met de situatie van nertsen. Het opnieuw vrijgeven is dan ook geen punt van discussie.

De heer Koopmans heeft gesproken over mest, kunstmest en de droge zandgronden. Ik denk dat wij hierover elkaar nog nader zullen spreken in het kader van het mestbeleid.

Mevrouw Schreijer en de heren Koopmans en Van der Vlies hebben hun vreugde uitgesproken over mijn toezegging over de jonge boeren; er is zelfs gesproken van een historisch moment. Ik beleef de zaak ook op die manier. Ik ben blij dat wij dit punt hebben geregeld op een wijze die past bij de maatregelen die in voorgaande jaren zijn genomen. Jonge boeren krijgen hiermee een kans om gestalte te geven aan de continuïteit van de verschillende sectoren. Wij zullen de wetgeving zo snel mogelijk ontwikkelen en de Kamer daarvan op de hoogte houden. Terecht wordt aangedrongen op eenvoud. Ik heb meerdere malen aan de Kamer duidelijk gemaakt dat zij daarin een belangrijke rol speelt.

Ik kom op de verschillende amendementen. Door de heer Van der Ham is een amendement ingediend over de netwerkecologische monitoring en de breed toegankelijke database. Voor het specifieke soortenbeleid wordt 3,2 mln euro beschikbaar gesteld. Uiteraard kan daaraan extra geld worden uitgegeven, maar het is niet zeker dat het daarmee beter wordt. Het soortenbeleid binnen de EHS is naar mijn mening veel belangrijker en effectiever dan het aanvullende soortenbeleid. Desondanks heb ik buiten de EHS internationale verplichtingen, de zogenaamde "rode lijsten" in het kader van de Habitatrichtlijn. De taskforce impuls soortenbeleid buigt zich over het geven van een impuls aan het soortenbeleid. Het bedrag van 3,2 mln euro is naar mijn mening vooralsnog voldoende. Ik wacht de resultaten af van de taskforce voordat ik overweeg om meer extra geld beschikbaar te stellen. In deze schaarse tijden moeten wij op de centen passen. Aangezien er geen duidelijke reden is om nu al gelden te voteren, ontraad ik het aannemen van het amendement.

Hetzelfde geldt voor het tweede amendement. De taskforce soortenbeleid staat onder leiding van de commissaris van de Koningin van Overijssel, de heer Jansen. Verschillende partijen uit het bedrijfsleven, de soortenbeschermingsorganisaties, de terreinbeheerderorganisaties, de provincies en de gemeentes zijn daarbij betrokken. Volgend jaar zal ik geadviseerd worden over de gegevensverstrekking. Ik wacht dat advies liever af dan dat ik met de natte vinger de kosten raam, te meer omdat die kosten niet noodzakelijkerwijs op de algemene middelen drukken. Belanghebbende bedrijven en andere overheden hebben ook belang bij een goede weergave. Om die reden ontraad ik ook het aannemen van dit amendement.

Ik kom op het amendement van mevrouw Kruijsen, dat ingediend is ter vervanging van het amendement op stuk nr. 19. Ik heb in de schriftelijke beantwoording reeds aangegeven, dat de financiering wat volume betreft geregeld is. Het amendement is daarom overbodig. Ik wist niet zeker of mevrouw Kruijsen het amendement had ingetrokken. In ieder geval krijgt zij haar zin. Ik waag op te merken dat de dekking van het amendement ongewenst is.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het amendement gaat niet alleen over de dekking maar ook over de keuze voor lokaties. Kunt u daarop ingaan?

Minister Veerman:

Ik heb in eerste termijn gezegd dat met de proeftuinen een eerste aanzet wordt gegeven voor de invulling van groene diensten. Niet alle proeftuinen bleken echter effectief te passen in het concept van groene diensten. Twee daarvan, de Ooipolder en het Groene Woud, sloten wel goed bij het concept aan. Daarom zijn er twee verkenningen; de groene diensten worden nader uitgewerkt. Landgoed Twickel en Biesland nemen wij ook mee en daarin is voorzien in de financiering. Het juridische probleem moet echter nog worden opgelost.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik heb de minister gevraagd waar de dekking zit die hij nu voor ogen heeft.

Minister Veerman:

Vertrouwt u mij de dekking toe. Ik zorg voor dekking binnen het begrotingsonderdeel. Ik kan de Kamer informatie hieromtrent verstrekken, maar laat de minister ruimte om zijn creativiteit aan te wenden om aan wensen van de Kamer te voldoen. Zo gaarne kom ik de Kamer tegemoet!

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Kunnen wij nu een reactie krijgen op het amendement dat de VVD-fractie heeft voorgesteld?

De voorzitter:

Het gaat om de amendementen op de stukken nrs. 18 en 20.

Minister Veerman:

Ik wil graag eerst reageren op de moties.

De voorzitter:

Daarmee ga ik akkoord.

Minister Veerman:

De motie op stuk nr. 24 betreft de WBSO-subsidie. Ik heb over dit onderwerp meermaals gesproken met de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken. Ik maak de Kamer er opmerkzaam op dat wij binnenkort de zaadveredelingsbedrijven ter sprake kunnen brengen in het kader van het belastingplan. Dat wordt in de Kamer besproken. Er wordt in aangegeven hoe de WBSO-subsidie zal worden verruimd. Ik zie de motie als een ondersteuning van mijn beleid.

De motie-Koopmans c.s. op stuk nr. 25 gaat over de slachtcapaciteit. Ik ben samen met de sector bezig om de keuringskosten in de hand te houden. Door het stimuleren van alternatieve verwerking van afval proberen wij de stroom te verminderen. Dat geldt ook voor de modernisering van de vleeskeuringen en de overleggen die wij in Brussel hierover voeren. De motie ligt mijns inziens in de lijn van dit alles. Vóór 1 juli zal ik de Kamer een overzicht geven van de activiteiten op dit gebied. De motie beschouw ik dus als een ondersteuning van mijn beleid.

De heer Koopmans (CDA):

In de motie wordt gesproken over een plan van aanpak. Dat gaat verder. Er zit een oproep in om nog meer te doen, gezien de urgentie van de problematiek.

Minister Veerman:

Wij kunnen de term "plan van aanpak" ruim en krap interpreteren. Ik wil niet te flauw zijn. Ik zal kort, duidelijk en zakelijk op een rij zetten wat wij doen, wat wij kunnen doen en wat daarvan de consequenties kunnen zijn. Vervolgens kan ik daarover overleg voeren met de Kamer. Zoals ik vaker heb gezegd, heb ik niet zoveel behoefte om heel grote plannen van aanpak te schrijven.

De heer Koopmans (CDA):

Als dit uitdrukkelijk in samenwerking met de sector gebeurt en hierover wordt gerapporteerd, zal ik de motie intrekken.

Minister Veerman:

Het zal gebeuren; het oordeel is aan de heer Koopmans.

De heer Koopmans (CDA):

Dan trek ik de motie op stuk nr. 25 in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Koopmans c.s. (29200-XIV, nr. 25) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Veerman:

De motie-Schreijer-Pierik/Koopmans op stuk nr. 26 gaat over de realisering van de EHS en de reconstructie. Ik ben het ermee eens dat wij flexibiliteit moeten betrachten. In het regeerakkoord staan heel duidelijke afspraken over de EHS tot 2018 en de reconstructie tot 2015. Het is verder nodig om de medefinancierder duidelijkheid te geven. Als wij beide randvoorwaarden goed in de gaten houden, is de motie een ondersteuning van mijn beleid. Wij kunnen uiteraard niet afwijken van de bestaande wettelijke kaders. In antwoord op een vraag van mevrouw Kruijsen heb ik al gezegd dat wij verstandig moeten opereren, als praktische mensen. Als zich mogelijkheden voordoen, moeten wij er niet van afzien op grond van allerlei bureaucratische regels.

De motie-Schreijer-Pierik/Koopmans op stuk nr. 27 heeft betrekking op de robuuste verbindingen.

De heer Koopmans (CDA):

Die motie gaat niet over de robuuste verbindingszones.

Minister Veerman:

Ja, pardon. In het algemeen kan landinrichting geen vervanger zijn van grondverwerving. Immers, voor landinrichting is eerst grond nodig, waarna die kan worden ingericht. Dat is zo klaar als een klontje. In het kader van de 700 mln is er extra geld beschikbaar gekomen voor zowel inrichting als verwerving. Dit zeg ik ook aan het adres van mevrouw Snijder.

Voor zowel verwerving als inrichting geldt het kasritme dat het meeste geld beschikbaar komt in de jaren 2006 en 2007. Ik herhaal dat bij het in 2004 verminderen van het vernieuwingsbudget, ook wat de robuuste verbindingen betreft, de opschorting van de koopplicht heel snel in het vizier komt. Ik ga wel met de provincies praten over voorfinanciering van verwerving. Daar wil ik ook inrichting bij betrekken. Tevens ga ik met de provincies na hoeveel geld wij kunnen vrijspelen door oude en gedateerde projecten te beëindigen of af te slanken. Daar is een taskforce van Rijk en provincies nu mee bezig. Als wij op die manier een impuls kunnen geven aan de inrichting in 2004, eventueel met terugbetaling in 2006 en 2007, wordt de intentie van het amendement van mevrouw Snijder geëerbiedigd. Ik zal de Kamer hier te zijner tijd over informeren. Bij onderuitputting op beheer ben ik zeker bereid om in te zetten op het versnellen van landinrichting door aankoop binnen landinrichting.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Het gaat mij vooral om het financieren van beheer en aankoop. U bent het dus eens met mijn motie?

Minister Veerman:

Dat hebt u juist geconstateerd.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Mag ik uit uw flexibiliteit afleiden dat u het ermee eens bent om met de middelen te schuiven in de richting van de landinrichting? Anders handhaaf ik mijn amendement ter zake.

Minister Veerman:

Ik kom u optimaal tegemoet. Het antwoord is dus: ja.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 28 van mevrouw Van Velzen gaat over biologische landbouw. Daarin staat dat 10% biologische landbouw mogelijkerwijs niet wordt gehaald vanwege het grote prijsverschil. Er wordt ook gesproken over de mogelijkheid van afroming van het benutten van fiscale instrumenten. Welnu, de biologische landbouw kan gebruik maken van een breed scala aan fiscale stimulansen, zoals investeringsfaciliteiten, groen beleggen en milieu-investerings aftrekken. Voeding valt al onder het lage btw-tarief. Verdere differentiatie is op dit moment op grond van de EU-regelgeving echter niet mogelijk. Ik moet dus aanvaarding van deze motie ontraden.

De motie op stuk nr. 29 van mevrouw Van Velzen gaat over geïmporteerd bont. Ook aanvaarding van deze motie moet ik ontraden. Ik heb eerder in de beantwoording van Kamervragen aangegeven, dat dit verder gaat dan de EU-harmonisatie voor het level playing field. Een nationaal verbod in dit opzicht is niet effectief in verband met de weggevallen binnengrenzen. Uiteraard ben ik wel bereid om mij in Europees verband in te zetten voor de realisering van deze doelstelling. Dat valt ook onder het algemene beleid.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik herhaal mijn vragen. Wat hebt u al op Europees niveau ondernomen? Wat zijn daarvan de resultaten? U hebt mij voor de zomer namelijk al aangegeven dat u bereid bent om u op Europees niveau in te zetten voor de richting naar een verbod op het importeren van honden- en kattenbont. Kunt u daar dus verslag van doen?

Minister Veerman:

Het inzetten en het realiseren zijn in Europees verband twee stations die ver uiteen liggen. U kunt er wel op rekenen dat wij er ons zowel informeel als formeel, als zich een gelegenheid voordoet, sterk voor zullen maken om dit op Europees niveau geregeld te krijgen. U moet echter geen hooggespannen verwachtingen hebben over de realisatie ervan.

De heer Van der Ham (D66):

U zegt dat het misschien niet wenselijk is dat wij in Nederland een dergelijk verbod instellen. Het kan op zichzelf dus wel.

Minister Veerman:

Het is niet effectief vanwege de open grenzen.

De heer Van der Ham (D66):

In andere Europese landen werkt men al aan een dergelijk verbod. Kan Nederland in dezen dus niet het voortouw nemen? Op zichzelf zou dat wenselijk kunnen zijn. Er zijn in Nederland geen mensen, zoals nertsfokkers, die honden en katten voor hun bont fokken. Dat argument gaat dus niet op. Op dit punt kunt u samen met Zweden mooi voorop lopen in Europa.

Minister Veerman:

Ik denk dat wij realistisch moeten zijn. De Europese Unie strekt zich na volgend jaar uit van de Oekraïne en Wit-Rusland tot de Atlantische Oceaan. Daartussen zijn de landsgrenzen open. Wij kunnen natuurlijk een verbod uitvaardigen, maar het moet ook worden gehandhaafd. Laten wij niet nog een symboolwet invoeren of een symboolmaatregel treffen, zodat wij met gerust hart kunnen zeggen dat wij het mooi hebben geregeld, terwijl de wereld doorgaat zoals zij doorgaat.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik begrijp dat handhaving moeilijk is, maar als wij hier een nationaal verbod hebben zoals in andere Europese landen al geldt, kunnen wij in ieder geval een begin maken met de handhaving. Als ik dan in een winkel een gelijksoortig product zie liggen aan wat ik u gisteren heb aangeboden, kan ik daarmee naar de politie of de rechter stappen en zeggen dat dit helemaal niet mag worden verhandeld. Nu is er helemaal geen wet- of regelgeving. Bent u niet op zijn minst bereid om een eerste stap te zetten?

Minister Veerman:

Als wij dergelijke maatregelen nemen, moet er een reëel zicht op de mogelijkheid tot handhaving bestaan, zowel qua capaciteit als qua karakter van de handhaving. Als wij dat niet kunnen, moeten wij het niet doen. Wij moeten realistisch zijn, al spijt het mij, want wat u mij gisteren hebt aangeboden, vind ik weerzinwekkend. Ik wind daar geen doekjes om. Mensen die zoiets kopen; enfin, wij hebben hierover geen verschil van inzicht. Ik zie er niets in om de overheid met een dergelijke, te handhaven maatregel te belasten. U kent mijn opvattingen over de striktheid van de handhaving. Die wijken niet af van bijvoorbeeld die van de minister van Justitie. Wij moeten voor de handhaving van maatregelen menskracht vrijmaken. Die hebben wij doodeenvoudig niet.

Naar aanleiding van de motie op stuk nr. 30 van het lid Van Velzen met betrekking tot Nederland als grootste netto-exporteur van landbouwproducten, verwijs ik naar de actieprogramma's van de collega's Van Ardenne en Van Geel. Zij hebben daarover in het kader van het WSSD-congres te Johannesburg afspraken gemaakt en rapporteren hier jaarlijks over. Ik wijs ook op de milieubalans van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. De motie is mijns inziens dus overbodig. Ik ontraad de aanneming ervan, want extra rapportage lijkt mij niet dienstig.

Ik zie de motie op stuk nr. 31 van het lid Oplaat ten aanzien van de AOC's als een ondersteuning van de reeds door ons ingezette lijn om de wet- en regelgeving tussen de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te harmoniseren. Er zal rekening worden gehouden met de VOA-problematiek, maar er is geen sprake van ongelijke bekostiging. De toegang tot de VOA-middelen is gevarieerd. De middelen voor het agrarisch onderwijs zijn regulier en stemmen volkomen overeen met de regels van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De extra middelen die hiervoor nodig zijn, moeten wij ook vragen aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Die beheren wij namelijk niet. Het vakdepartementale onderwijs krijgt van ons juist een extra budget. De drie dingen die aan de orde zijn, verschillen dus van elkaar.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. Mijn motie ondersteunt het beleid misschien wel, maar waarom hebben wij vorig jaar een motie moeten indienen, is die uiteindelijk uitgevoerd en moeten wij nu precies hetzelfde doen? Ik begrijp ook dat u de VOA-middelen en de bovennormatieve middelen bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen moet halen. Wij spreken alleen wel over 10 mln euro.

Minister Veerman:

Wij hebben daarover geen verschil van inzicht.

De heer Oplaat (VVD):

Vindt u de motie nodig als extra argument of vindt u dat wij haar moeten intrekken?

Minister Veerman:

Dat moet de Kamer zelf uitmaken. Ik vind de motie niet nodig om dat te regelen.

De heer Oplaat (VVD):

Dan handhaaf ik haar, want vorig jaar heeft een dergelijke motie geholpen. Ik ga er dus van uit dat deze motie ook zal helpen.

Minister Veerman:

Je weet het maar nooit met zo'n fragiele minister.

De heer Oplaat (VVD):

Die conclusie trekt u. Mijn fractie deelt haar niet.

Minister Veerman:

Dit compliment is in dank aangenomen. Soms moet je blijkbaar iets uitlokken.

Vervolgens ga ik in op de motie op stuk nr. 32 over de schaapskuddes. De motie tast mijns inziens het principe van het Programma Beheer aan, ze maakt schaapskuddes een doel in plaats van een beheersmiddel. Ik ben overigens bereid om hiervoor een uitweg te zoeken in het Overlevingsplan bos en natuur. In ieder geval ontraad ik de Kamer aanvaarding van de motie en vraag ik haar om mijn rapportage ter zake af te wachten.

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Ik deel de analyse van de minister niet dat het Programma Beheer geen maatregelen bevat. Bijvoorbeeld de verlate maaidata betreffen in feite een inputgerichte maatregel die gefinancierd wordt. Ik vind dat dus geen argument dat de minister kan gebruiken.

Minister Veerman:

Dan verschillen wij hierover van inzicht. Ik vraag mevrouw Snijder de motie aan te houden totdat bekend is dat de twee zaken die ik in gang wil zetten, namelijk het onderbrengen bij het Overlevingsplan bos en natuur en het overleg tussen terreinbeheerders en schaapherders, geen resultaat blijken te hebben gehad,

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dat klinkt op zichzelf goed, maar ik kijk even naar de voorzitter, want de termijn die staat voor het aanhouden van een motie is beperkt. Ik vraag de minister dan ook hoe lang het zal duren voordat wij dat verslag hebben.

De voorzitter:

De termijn voor het aanhouden van moties is drie maanden.

Minister Veerman:

Daarbinnen moet het mogelijk zijn om u een adequaat antwoord te geven.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik hoop dat ik de minister daaraan dan mag houden. Ik houd de motie aan, voorzitter.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Snijder-Hazelhoff stel ik voor, haar motie (29200-XIV, nr. 32) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Veerman:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 33 van de heer Van den Brink over het couperen van schapenstaarten lijkt als twee druppels water op de eerdere motie van de heer Van den Brink over het couperen van schapenstaarten. Ik heb laatstgenoemde motie destijds niet uitgevoerd. Ik heb dat ruiterlijk beleden. Ik vind het niet gewenst als een dierenarts op eigen gezag ontheffing kan geven wat betreft de officiële regelgeving. Een dierenarts is niet met publiek gezag bekleed. Het risico is ook dat er allerlei verschillende praktijken gaan ontstaan. Bovendien kunnen die ontheffingen wat mij betreft slechts een tijdelijk karakter hebben. Als voorwaarde behoort er ook nog sprake te zijn van een fokprogramma. Ik ontraad aanvaarding van de motie. Wel ben ik volledig bereid om tijdelijke ontheffingen voor bepaalde schapenrassen als oplossingen te bieden, maar die ontheffingen moeten dan wel via het departement gaan en niet via willekeurige dierenartsen. Daarnaast zal ik bekijken of ik het bezwaar van de heer Van den Brink met betrekking tot de duur kan wegnemen. Hij meldde mij immers dat op korte termijn, binnen zeven dagen, beslissingen daarover moeten worden genomen. Als het gaat om rassen en omstandigheden schat ik in dat wij dat van tevoren kunnen zien aankomen en dat wij ontheffingen langs deze lijn ook kunnen geven.

Dan de motie op stuk nr. 34 over het verbod op volledige roostervloeren. Zoveel mogelijk in de pas lopen met Europa betekent nog niet dat allang geleden aangekondigde en reeds in werking getreden wetgeving wordt ingetrokken, zeker niet als wij weten dat er in de EU een en ander op dit punt aan zit te komen en helemaal niet als wij weten dat vele veehouders hierin al hebben geïnvesteerd en zich hebben gehouden aan en hebben geanticipeerd op de regelgeving. Het spiegelbeeld is dus dat degene die zich wel aan de wet houden en voorloper geweest zijn, nu als het ware tot de tijd waarop de Europese regelgeving ter zake van kracht wordt, ernstig gefrustreerd worden. Ik ontraad aanvaarding van de motie dan ook ten stelligste.

De motie op stuk nr. 35 roept de regering op om een interdepartementale kennisontwikkelingsvisie voor het volledige agrocluster te ontwikkelen. Ik deel niet de opvatting dat er in onze begroting van LNV geen adequaat antwoord wordt gegeven op de kennisbehoefte die voor het agrocluster naar voren komt. Juist de meer flexibele financiering voor de kennisbasis die afgesproken is met Wageningen Universiteit en Researchcentrum biedt de gelegenheid om met derdenfinanciers, zoals bedrijven en de EU, nieuwe allianties aan te gaan en tot nieuwe afspraken te komen. Onderzoeksprogramma's zoals genomics en ICES-KIS tonen al een duidelijke progressie aan in de samenwerking. Ook internationaal gebeurt er het nodige, zo is mij uit een eerder leven bekend. Het onlangs opgerichte innovatieplatform zet deze lijn door en betrekt het bedrijfsleven bij deze actie. Voorlopig gaat het daarbij om de kennisvisie voor alle economisch-maatschappelijke sectoren. Het agrocluster is daar een duidelijk onderdeel van. Ik moet het aannemen van deze motie ontraden. Ik vind het niet nodig om een dergelijk onderzoek te doen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De motie gaat niet alleen over datgene wat LNV doet, maar over wat de regering doet. Er moet een gezamenlijke visie komen. Het gaat niet alleen over het ministerie van LNV, maar ook over dat van EZ en dat van VROM. Het gaat niet alleen over de begroting in financiële zin. Het gaat ook om de visie. U heeft geen zitting in het cluster rond de premier op dit punt. Er moet een gezamenlijke visie komen vanuit de regering op de agrosector. Maar u dient op dat punt wel het initiatief te nemen.

Minister Veerman:

Voorzitter. Ik houd staande dat wat er gebeurt in hoge mate volgens de wensen van de heer Van der Ham gestalte krijgt. Het agrocluster is een voorbeeld voor vele andere sectoren. Wij zijn altijd bereid om anderen daarbij te steunen en toe te laten. Ik heb met de minister van Economische Zaken recent afgesproken dat wij deze week een aantal voorstellen zullen doen ter uitwerking en ter vervolmaking in het innovatieplatform. Zo is er op ons voorstel ook iemand van de WUR benoemd in deze commissie, zodat wij een ingang hebben voor de inbreng die specifiek vanuit het agrocluster geleverd kan worden.

Voorzitter. Ik kom bij de motie op stuk nr. 36 van het lid Van der Ham met betrekking tot het nationaal bodemonderzoek. Hij roept de regering op, boeren die willen experimenteren met FIR actief te stimuleren. Ik ben mij niet bewust van een recente RIVM-studie die de effectiviteit van FIR voldoende zou aantonen. Ik maak onderscheid tussen het project "koeien en kansen" aan de ene kant en het FIR-dossier aan de andere kant. Met betrekking tot FIR is al twee keer een negatief oordeel uitgesproken door deskundigen uit Wageningen. Ik zal opnieuw een oordeel vragen aan het RIVM. Ik ben mij ervan bewust dat men in Wageningen verschillende oordelen heeft. Ik heb mij daar in de afgelopen tijd zeer mee beziggehouden. Ik zal de Kamer over het RIVM-advies dat ik ga vragen, rapporteren. Ik verzoek de Kamer daarom deze motie aan te houden.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Dan maak ik van deze gelegenheid gebruik om de motie aan te houden. De minister zei terecht dat veel deskundigen elkaar tegenspreken over FIR. De minister corrigeerde zich terecht.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van der Ham c.s. (29200-XIV, nr. 36) is aangehouden, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Ik maak van dit moment gebruik om te zeggen dat ik mij tot mijn spijt heb vergist toen ik zei dat de termijn die verstrijkt voordat een aangehouden motie vervalt, drie maanden is. Die termijn is twee maanden.

Minister Veerman:

Niettemin zullen wij ons best doen.

De verschillende opvattingen zijn mij bekend. Dat illustreert maar weer hoezeer ons de zekerheid van de wetenschap ontvalt.

Dan ga ik in op de motie-Van den Brand op stuk nr. 37. In deze motie wordt de regering verzocht, een onafhankelijke analyse te maken van de knelpunten. Ik rapporteer de Tweede Kamer jaarlijks over de realisatie van de EHS en het natuurbeleid. Daarbij gaat het elk jaar om de Natuurbalans van het Natuurplanbureau. Ik zie geen noodzaak noch een mogelijkheid om de analyse te maken waarom wordt gevraagd. Ik ontraad daarom het aannemen van de motie.

De motie-Van den Brand op stuk nr. 38 gaat over het openstellen van terreinen met agrarisch natuurbeheer. In eerdere brieven heb ik al aangegeven dat ik in de tranche 2005 nieuwe pakketten van SAN wil overwegen. Dat vereist toestemming van de EU in het kader van het POP, het plattelands ontwikkelingsprogramma. Voorts is er budgettaire ruimte nodig. Ik vind de motie sympathiek, maar voor 2005 wil ik een totaalpakket aanbieden. Daarom dring ik aan op het niet in stemming brengen van de motie. Misschien kan worden afgewacht wat uit het overleg met Brussel komt. De intentie en de doelstelling van de motie kan ik wel dragen.

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Wil de minister ook nog iets zeggen over mijn amendement over de natuurstatistieken?

Minister Veerman:

Ik heb in eerste termijn het nodige gezegd over de natuurstatistiek en daar heb ik niet zoveel aan toe te voegen. Ik zal mijn best doen om met andere departementen te bewerkstelligen dat de natuurstatistiek bij het CBS een blijvende plaats krijgt. Ik heb ook gewezen op een knelpunt dat daar speelt.

De heer Van den Brand (GroenLinks):

Maar er lag wel een amendement.

Minister Veerman:

Pardon?

De heer Van den Brand (GroenLinks):

U hebt in eerste termijn inhoudelijk iets gezegd over uw inspanning. Daarvoor heb ik in tweede termijn mijn waardering uitgesproken, maar er ligt ook nog een amendement om te zorgen dat een en ander geborgd is.

Minister Veerman:

Ik heb aan het begin van mijn betoog gezegd dat ik geen behoefte heb aan dat amendement.

Dan kom ik op de motie-Slob op stuk nr. 39. Ik spreek ketenpartijen, dus ook consumenten, aan op hun verantwoordelijkheid. Op het concrete voorstel van de heer Slob over de streepjescode heb ik positief gereageerd. Andere concrete ideeën zal ik op hun merites beoordelen. Duurzame productie en duurzame consumptie worden in het algemeen gestimuleerd. Een voorbeeld daarvan is biologische landbouw.

Het dictum van de motie is wat algemeen geformuleerd. Een onderzoek dat is gericht op maatregelen die moeten worden getroffen, vind ik te ruim. Ik kan mij wel vinden in lezing van de motie in de zin dat wij gezamenlijk zullen zoeken naar de mogelijkheden en die bij mij op tafel zullen leggen. Het gaat mij te ver om dit meteen als maatregel door te voeren, dus ik moet de motie in deze vorm ontraden.

De heer Slob (ChristenUnie):

De bedoeling van de motie is dat de mogelijke maatregelen op een rij worden gezet. De Kamer heeft het een en ander genoemd. De minister heeft in het verleden ook weleens wat zaken genoemd. Wij willen daarover geïnformeerd worden. Dan kunnen wij met elkaar in gesprek gaan over wat wij doorgevoerd willen hebben en wat niet.

Minister Veerman:

Met dien verstande dat het zoeken naar mogelijkheden niet inhoudt dat er een opdracht aan een commissie of een onderzoeksinstantie wordt gegeven, maar dat wij ons openstellen en onze eigen creativiteit gebruiken om daarnaar te zoeken. Ik trek de strekking wat ruimer. Ik houd mij aanbevolen voor iedereen die daarover opvattingen of gedachten heeft en die bij ons wil deponeren. Met graagte zullen wij deze rubriceren en de kansen wegen om deze al dan niet te realiseren.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat was ook de bedoeling. Ik heb zelf een aantal zaken genoemd. De heer Van den Brand heeft ook al iets genoemd. Anderen hebben ook wat genoemd. Er liggen zaken uit het verleden. Kortom, wij moeten dat bij elkaar brengen en kijken wat de mogelijkheden zijn, dan kunnen wij gericht verder praten en verder komen, maar anders blijft het nu steken.

Minister Veerman:

Zoals ik de motie heb uitgelegd, ben ik bereid om deze als ondersteuning van mijn beleid te zien, maar niet in de zin dat zij meteen leidt tot maatregelen die door de overheid getroffen moeten worden. Als de heer Slob zich in deze zin uitspreekt en wij het woord "maatregelen" mogen vervangen door "mogelijkheden", kan ik de motie wel dragen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Zo had ik het ook bedoeld. Als de minister dat op deze wijze meeneemt, lijkt het mij overbodig om er nog over te stemmen. Ik ga er wel van uit dat hij binnen een bepaalde termijn het gesprek met de Kamer hierover aangaat en dat dit niet blijft hangen.

Minister Veerman:

Dat spreekt vanzelf, maar ik spreek mij niet uit over de termijn, gelet op de uitzonderlijk drukke agenda voor de komende maanden.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Slob c.s. (29200-XIV, nr. 39) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Veerman:

Dan kom ik op de motie van mevrouw Schreijer, mede ondertekend door de leden Koopmans en Snijder, over Programma Beheer. Het kabinet moet in overleg treden met pachters, eigenaren en erfpachters. Ik kan zeggen dat ik deze een ondersteuning van mijn beleid vind. Dat heb ik al toegezegd in het AO over Programma Beheer. Er komt een zogenaamde LNV-landdag met betrokkenen. Riettelers krijgen daarbij apart aandacht, in het bijzonder als er problemen zijn in de verhouding tussen pachter en verpachter. Ik meen dat ik dit voldoende heb toegelicht in het algemeen overleg.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Het is duidelijk dat de minister niet alleen in gesprek gaat met de retailers, maar ook met de riettelers. Bij dezen trek ik mijn motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Schreijer-Pierik c.s. (29200-XIV, nr. 40) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Veerman:

Ik heb de heer Waalkens nog iets beloofd. Ik eindig met een woord van wijlen Sicco Mansholt. Hij zei: wij moeten het platteland bewaren, als een waardevol deel van de maatschappij, voor de cultuur en het voortbestaan van de boeren. Dat is met wat ik aan het begin van deze behandeling heb gezegd, in een notendop wat ik voorsta en waar mijn hart ligt.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Als neutraal voorzitter mag ik wel zeggen dat ik uw laatste citaat heel mooi vond.

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen. Ik stel tevens voor, over de begroting als geheel op een later moment te stemmen nadat het onderdeel Visserij is behandeld.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 16.35 uur tot 16.40 uur geschorst.

Naar boven