Aan de orde is de behandeling van:

de brief over de openbaarmaking van het rapport Vergelijkende toets van de commissie-Franken (24095, nr. 134).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Blok (VVD):

Voorzitter. De vaste commissie voor Economische Zaken heeft de staatssecretaris gisteren voltallig verzocht om het rapport van de commissie-Franken, zodra hij dat morgen ontvangt, openbaar te maken zodat de betrokken omroepinstellingen zo snel mogelijk kunnen zien of zij wel of niet in de prijzen vallen. De staatssecretaris heeft daarop gezegd dat hij dat nog niet wil doen, ten eerste om te voorkomen dat er verwarring ontstaat en ten tweede omdat de Kamer had kunnen weten dat zij zo weinig tijd zou hebben als zij nu heeft. Ik ben niet overtuigd door de brief van de staatssecretaris en ik zal dat op beide punten toelichten.

Ik kom eerst op de verwarring. Mijn doel is juist verwarring voorkomen. De datum van 1 juni ligt heel dichtbij. Wanneer dat rapport zo snel mogelijk bekend wordt gemaakt, zal voor het grootste deel van de omroepen naar alle waarschijnlijkheid al blijken of zij wel of niet in de prijzen vallen. Voor een deel zal dat niet blijken. Voor dat deel blijft de onduidelijkheid bestaan, maar wij hebben de onduidelijkheid dan in ieder geval verminderd. Ik realiseer mij dat de regering het recht houdt om te beslissen hoe zij de toewijzing uiteindelijk laat uitvallen. Dat recht tast ik ook niet aan. Dus als omroepen vervolgens op grond van dit rapport acties ondernemen, is dat voor eigen rekening en risico. Daar moet geen misverstand over bestaan. Zij kennen dan evenwel de richting en kunnen maatregelen nemen. Uiteindelijk is het resultaat dan volgens mij minder verwarring.

Waar het gaat om het tweede punt, is het de vraag of de Kamer dit had kunnen weten. Volgens mij is dat niet het geval. In de brief van 12 februari wordt aangekondigd dat het rapport van de commissie-Franken uiterlijk 23 mei voor ons beschikbaar zal zijn. Wij hebben in het overleg uitgebreid gesproken over de korte termijn, maar toen wisten wij nog niet dat de staatssecretaris hier in de week daarna ook nog tijd voor nodig zou hebben. Bovendien heeft collega Atsma een motie ingediend waarin hij heeft gevraagd om die korte termijn op te rekken. Wij weten pas sinds de brief van begin mei van de staatssecretaris hoe hij met die motie omgaat en dat het probleem van de korte tijd om omroepen en daarmee luisteraars te informeren, niet opgelost wordt. Tegen deze achtergrond dien ik een motie in met het verzoek aan de staatssecretaris om toch komende vrijdag, morgen dus, het rapport openbaar te maken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het rapport van de commissie-Franken betreffende de verdeling van radiofrequenties vrijdag 23 mei a.s. ter beschikking wordt gesteld aan de staatssecretaris van OCW en van Economische Zaken;

overwegende dat de periode tussen het verschijnen van het rapport en de datum van 1 juni 2003 waarop de nieuwe frequentieverdeling van kracht wordt, bijzonder kort is;

van mening dat het voor de betreffende omroepen van groot belang is om zo spoedig mogelijk te vernemen wat de conclusies zijn van de commissie-Franken, ook al is de definitieve toewijzing nog onder voorbehoud van een definitief oordeel van de regering;

verzoekt de regering, het rapport van de commissie-Franken op 23 mei a.s. openbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Blok, Bakker, Vendrik, Heemskerk en Gerkens.

Zij krijgt nr. 135(24095).

Voor de goede orde zeg ik dat het mij in dit debat inderdaad de goede weg lijkt om in eerste termijn een motie in te dienen. Aangezien procedureel duidelijk is waar dit debat op gericht is, zou het wat kunstmatig zijn geweest om hiermee op een tweede termijn te wachten. Vandaar dat ik het toesta.

De heer Slob (ChristenUnie):

Vindt de heer Blok het van zorgvuldig bestuur getuigen om een rapport naar buiten te laten komen, terwijl nog niet helemaal helder is of dat ook de uitkomst zal zijn van de vergelijkende toets die twee of drie dagen later komt? Kunnen wij met elkaar niet even het geduld opbrengen om te wachten tot definitief naar buiten gebracht kan worden wat het gaat worden? Is dat niet een veel zorgvuldiger benadering van deze problematiek dan wat de heer Blok nu voorstelt?

De heer Blok (VVD):

Er zit absoluut iets in wat u zegt. De realiteit is alleen dat de volgende week drie werkdagen bevat, gevolgd door Hemelvaartsdag en een dag waarop nauwelijks wordt gewerkt. Het later naar buiten brengen van het rapport betekent dus feitelijk dat de omroepen zelf voor 1 juni niets kunnen doen, en luisteraars niet kunnen worden geïnformeerd. Ik realiseer mij de voorbehouden, die ik ook heb genoemd. Als omroepen op grond van het rapport actie ondernemen, is dat voor eigen rekening en risico.

De heer Slob (ChristenUnie):

Als maandag naar buiten komt wat het gaat worden, scheelt dat twee dagen. Is dat dan echt het allergrootste probleem?

De heer Blok (VVD):

De staatssecretaris spreekt niet over maandag, maar over later in de week. Ik wacht zijn reactie op dat punt af.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. De positie van de GroenLinksfractie is u al bekend, want onze naam staat onder de motie van de heer Blok. Ik kan het dus heel kort houden. Wij hebben destijds uitvoerig gesproken over de betekenis van die onafhankelijke commissie en over het feit dat zij een onafhankelijk advies zou uitbrengen. Bij onafhankelijkheid hoort ook snelle openbaarheid. Of er nu een paar dagen zit tussen het verschijnen van het rapport, dan wel het verschijnen van de definitieve toewijzing van de zijde van beide staatssecretarissen, interesseert mij ten principale niet zo heel erg veel. Je hebt een onafhankelijke commissie, die geacht wordt in onafhankelijkheid haar werk te kunnen doen, en dan hoor je snel tot openbaarmaking van het rapport over te gaan. Dat kan morgen. Ik begrijp de weigering van beide bewindslieden absoluut niet, en ik vind het ook niet goed. Nogmaals, het gaat niet om die paar dagen, maar om het principieel "afzegelen" hoe wij als parlement met dit type procedures omgaan. Ik zei het al: als een commissie onafhankelijk is, moet zij snel in het openbaar aan het parlement, maar ook aan iedereen die het ter harte gaat, rapporteren. Wij staan dus volledig achter de motie van de heer Blok, wat gelukkig geldt voor meerdere collega's. Dus, heren, laten we niet moeilijk doen, zeg het toe, dan kunnen we allemaal weer ons andere werk oppakken.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Wij zijn allemaal gebaat bij een goede start van de nieuwe frequentieverdeling op 1 juni a.s. De omroepen hebben tijd nodig om zich daarop goed te kunnen voorbereiden. Daarom zeggen wij dat het goed zou zijn als de omroepen morgen al kunnen inzien, wat het voorstel van de commissie-Franken is. De staatssecretaris wil dat niet, omdat er nog geen definitieve verdeling is. Hij meent dat het verwarring zou kunnen zaaien. Maar openbaarmaking volgende week kan betekenen dat de omroepen slechts één dag hebben om nieuwe frequenties in te nemen. Zaait dat dan geen verwarring?

De staatssecretaris wil de verdeling begin volgende week openbaar maken. Is dat maandag, dinsdag of woensdag? Hij snapt dat het er nu om spant, dus graag een antwoord op die vraag. Wat maakt het eigenlijk uit of het advies al morgen wordt vrijgegeven? Is de staatssecretaris bang voor tussentijdse beïnvloeding? Wil hijzelf nog wijzigingen aan kunnen brengen? Het is mij niet duidelijk. De regering kan toch ongestoord aan het advies werken? Het is een risico van de radiozender zelf of deze zich onnodig gaat voorbereiden. Bovendien kan de staatssecretaris al met een begeleidende brief aangeven, waar de risico's liggen. Steun de motie-Blok en geef het rapport nu vrij.

De heer Heemskerk (PvdA):

Voorzitter. Excuses voor het feit dat ik geen das om heb! Ik had mij voorgenomen, achter het katheder altijd in de klederdracht van de VVD te staan.

Ook de PvdA-fractie is voor het bekend maken van het rapport, en wel vanuit twee uitgangspunten: transparantie en de toedeling van verantwoordelijkheden. Het creëert juist extra duidelijkheid naar de partijen als duidelijk wordt gemaakt, wat het advies is. Vervolgens is het natuurlijk aan de staatssecretaris om daarover een beslissing te nemen. Maar hier in Den Haag valt niet eens uit te sluiten dat het rapport, als het niet bekend wordt, toch op de een of andere manier op straat komt te liggen. Dat creëert alleen nog maar extra onduidelijkheid. Het moet juist aan alle partijen duidelijk zijn dat Franken de auteur is van het rapport, en dat dit dus niet al per definitie het standpunt van de regering is. Mijn fractie steunt de motie-Blok, maar niet de motie-Bakker, die mede door de heer Blok is ondertekend. Ik was verbaasd dat twee liberale partijen oproepen om invloed uit te oefenen op de STER.

De voorzitter:

Ik onderbreek u even. Kennelijk zal er een motie-Bakker worden ingediend. Zij is echter nog geen onderdeel van de beraadslaging, zodat u er nog niet aan kunt refereren. Ik wil u daartoe zeker niet uitlokken, maar u zou na indiening van deze motie er bij interruptie een vraag over kunnen stellen. Dan heeft u ook nog even de tijd om uw das om te doen.

De heer Hessels (CDA):

Voorzitter. Een uurtje geleden vernam ik van collega Atsma dat ik hem hier mocht vervangen. Ik heb vervolgens het dossier opgevraagd en dat bleek een stapel van ongeveer 50 centimeter hoog te zijn.

De voorzitter:

U dacht dat dit het hele dossier was?

De heer Hessels (CDA):

Het was inderdaad de samenvatting. In elk geval kwam ik meteen tot de conclusie dat zorgvuldigheid in de afronding van het dossier geboden is. Wij kunnen ons voor een deel vinden in de bezwaren van de staatssecretaris om het rapport direct openbaar te maken. Er lopen inmiddels tientallen procedures en wij dienen verdere claims te voorkomen. Daarop gelet, is het het beste als de openbaarmaking van het rapport-Franken gepaard gaat met een advies van de regering.

De zorgvuldigheid gebiedt om daar niet tot eind volgende week mee te wachten, want dan is het Hemelvaartsdag en is er geen mogelijkheid meer om nog te debatteren over de voornemens van het kabinet. Wij vragen de staatssecretaris dan ook om het rapport van de commissie-Franken vergezeld van een reactie van de regering uiterlijk aanstaande maandag 12.00 uur openbaar te maken. Dan kunnen wij er kennis van nemen en heeft de Kamer de mogelijk om daar volgende week eventueel nog over te debatteren. Er wordt voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid door het rapport niet zonder regeringsstandpunt naar buiten te brengen, terwijl de betrokkenen nog tijd hebben om hierover verder te praten.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter. Ik deel de opvatting van de heer Blok over openbaarmaking van het onafhankelijk advies van de commissie-Franken. Ik heb zijn motie dan ook ondertekend. Het onafhankelijke karakter van dit advies kan zich niet verzetten tegen openbaarmaking. Los daarvan moet de regering nog een afweging maken.

De vorige keer dat wij over dit onderwerp spraken, hebben wij het gehad over de wijze waarop Nozema concurrenten toegang gaf tot zendmasten en dergelijke. Dat gaat nu een stuk beter. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris daar een belangrijke rol bij heeft gespeeld, waarvoor mijn dank en waardering. Mij bereiken nu echter geluiden dat bij de prijsstelling vormen van kruissubsidie naar voren komen. Het gebruik van de mast is voor de eindgebruiker goedkoper dan voor een andere operator, dus moet er sprake zijn van kruissubsidie. De staatssecretaris moet hier goed op letten.

Na al die jaren is er straks minder dan een week om de betrokken stations mee te delen welke frequentie zij krijgen. Vooral als zenders moeten verhuizen, wordt het geweldig ingewikkeld. Mevrouw Wagenaar heeft altijd gezegd dat de luisteraars de tijd moeten hebben om eraan te wennen en nu moet alles in een week duidelijk gemaakt worden en dat is a hell of a job. Alle middelen moeten hiervoor benut kunnen worden, zeker omdat veel publieke zenders al veel eerder de nieuwe frequenties bekend konden maken en daarbij ook nog door de regering financieel zijn ondersteund. Je kunt het niet maken dat men slechts drie dagen – waarvan slechts één werkdag – heeft voor een reclamecampagne. Toen ik me daarop oriënteerde, constateerde ik dat Radio 538 en Skyradio van de STER, dus de publieke omroep, niet bij haar mogen adverteren. Dit vind ik een heel rare vorm van marktafbakening van de publieke omroep. In dat licht dien ik de volgende motie in:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat commerciële stations die bij de verdeling van radiofrequenties een frequentie krijgen toegewezen, slechts gedurende een zeer korte periode van enkele dagen zullen kunnen werken aan de bekendmaking van een eventuele "verhuizing" op de FM-band;

overwegende dat het gevaar bestaat dat luisteraars hun favoriete radiostation niet meer zullen kunnen vinden als op 1 juni a.s. de overgang van frequenties plaatsvindt;

overwegende dat de frequentieovergang voor publieke zenders meerdere maanden in beslag neemt en dat deze derhalve veel eenvoudiger de luisteraars kunnen informeren, terwijl zij bovendien een belangrijk deel van hun kosten hiervoor vergoed krijgen;

verzoekt de regering om de STER, c.q. de publieke omroep, onder druk te zetten om het voor commerciële stations mogelijk te maken om ook in de publieke ether advertenties te kunnen inkopen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bakker, Blok en Hessels. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 136(24095)

De heer Bakker (D66):

Ten slotte merk ik op dat het geld van dergelijke advertenties nota bene ten goede komt aan de publieke omroep.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik zal mij beperken tot een reactie op de motie van het lid Blok, omdat die directer op de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Economische Zaken ziet. Collega Van Leeuwen zal straks namens de regering een reactie geven op de motie van het lid Bakker, omdat die directer gerelateerd is aan de portefeuille van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Voorzitter. Staat u mij toe een procedurele opmerking vooraf te maken. Gisteren bereikte ons een brief van de vaste commissie voor Economische Zaken, waarop wij schriftelijk hebben gereageerd. Wij voeren nu een debat, dat de eerste spreker direct met een motie heeft geopend. Die motie wordt voorts, gelet op de ondertekening, kamerbreed ondersteund. Hoewel ik mij niet wil bemoeien met de orde van de Kamer en gelet op uw toelichting waarom u deze motie heeft toegestaan, vraag ik mij toch af of mijn opmerkingen over deze motie zin hebben. De mate van felheid die een direct aan het begin van het debat ingediende en kamerbreed ondersteunde motie uitstraalt, biedt namelijk maar weinig hoop dat woorden überhaupt zin hebben om een motie te laten intrekken. Dit bevreemdt mij; desalniettemin zal ik een poging wagen.

De voorzitter:

Ik heb toegestaan dat die motie werd ingediend, maar dit neemt uiteraard niet weg dat er op ieder moment na uw antwoord en misschien zelfs tijdens uw antwoord door de indieners van de motie kan worden besloten om die motie in te trekken of aan te houden. In dit geval zou het waarschijnlijk om intrekken gaan. Wat dat betreft is het uiteraard procedureel mogelijk om de indieners te overtuigen om de motie terug te trekken. Die mogelijkheid blijft altijd bestaan.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik stel het op prijs dat u die toelichting geeft. Ik kreeg even het idee dat ik hier een opdracht kwam ophalen en dat nadere argumentatie absoluut geen zin had. Gelukkig is dat, zoals ik uit uw woorden begrijp, niet het geval.

Ik wil graag nog een tweede opmerking vooraf maken. Een enkele spreker heeft gesuggereerd dat het om redenen van transparantie een normale gang van zaken is dat adviezen die aan het kabinet, in casu de staatssecretaris van OCW worden uitgebracht, openbaar gemaakt worden. Ik wil erop wijzen dat ook reeds de afgelopen maanden een aantal keren met de Kamer is gewisseld dat de regering niet automatisch adviezen die aan haar worden uitgebracht, openbaar laat staan automatisch openbaar hoeft te maken zonder een begeleidende reactie van regeringswege. Ik wil dat punt gemaakt hebben, omdat hier geen precedent mag worden geschapen.

De heer Bakker (D66):

De staatssecretaris heeft daar gelijk in, maar het omgekeerde, namelijk dat de staatssecretaris automatisch niet publiceert, is ook niet waar.

Staatssecretaris Wijn:

Het omgekeerde is ook niet waar. U heeft daar gelijk in. Een enkele spreker uwerzijds suggereerde dat alle adviezen die aan de regering worden uitgebracht, automatisch openbaar behoren te worden gemaakt omdat dit om redenen van transparantie zo behoort te zijn. Ik wil hier duidelijk markeren, ongeacht het feit dat u gelijk heeft met uw interruptie, dat dat hier zeker niet het geval is.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Dat mag de algemene lijn zijn, maar ik wijs op de bijzondere oorsprong van deze commissie. We kennen allemaal de pittige debatten die we daarover de afgelopen maanden gevoerd hebben. Dat maakt het volstrekt onaanvaardbaar dat het rapport van deze commissie, waarvan op voorspraak van beide staatssecretarissen uitdrukkelijk in de richting van de Kamer is verzekerd dat zij in volstrekte onafhankelijkheid zou opereren, niet openbaar gemaakt wordt op het moment dat het verschijnt. U heeft daar echt iets uit te leggen. U moet volgens mij niet zo moeilijk doen. Dan hoeft u het ook niet uit te leggen.

Staatssecretaris Wijn:

De onafhankelijke status van deze commissie staat buiten kijf en staat overigens buiten de discussie of adviezen openbaar behoren te worden gemaakt. Sterker nog, de heer Vendrik beroept zich op de hele gang van zaken rondom het vraagstuk van de verdeling van de commerciële radiofrequenties. Een belangrijk onderdeel van mijn argumentatie is juist dat de historie rondom dit onderwerp ervoor zou pleiten om het rapport niet zonder conclusie van de zijde van de regering bekend te maken.

Voorzitter. De heer Blok refereerde aan de motie-Atsma die – zoals ook met de Kamer is gewisseld – gebaseerd was op het feit dat vanaf het begin af aan bekend was dat de nieuwe frequentievergunninghouders slechts een beperkte tijd zouden hebben om de overschakeling te realiseren. Ik citeer de opmerkingen van de heer Atsma in het debat van 20 februari. Hij zei daar: "De omroepen krijgen op de stations een, twee of drie dagen de tijd om op de nieuwe frequentie te gaan zitten. Dat is buitengewoon krap." Vervolgens is de motie-Atsma ingediend, die erop zag om het moment van de verdeling naar voren te halen of het moment van de verdeling verder naar achteren te brengen. De historie van dit onderwerp heeft de rechter tot meerdere uitspraken genoopt. Een van de laatste uitspraken was dat de verdeling van de frequentievergunningen per 1 juni bekend zou moeten zijn en dat zelfs een Kamermeerderheid geen reden zou zijn om de datum van 1 juni te verlaten. Wij hebben dat hier uitgebreid gewisseld. U kunt zich herinneren dat wij ons toen in een gigantische tijdsklem hebben gevoeld. Ik heb op dat moment bij de indiening van de motie-Atsma gezegd dat ik het probleem zag van de omschakeling en van de beperkte tijd om de nieuwe frequenties bekend te maken. Wij hebben dat ook gewisseld met elkaar. Ik heb vervolgens gezegd dat ik de motie-Atsma ook zo kon uitleggen dat enkele maanden uitstel ongeveer overeenkwam met de richting die in het algemeen overleg is aangegeven. Ik heb gezegd dat ik de motie prima vond, als ik haar op die manier mocht zien. Wij hebben afgesproken dat de vergunningen op 1 juni ingaan en dat deze acht jaar zouden duren. We hebben vervolgens afgesproken dat we daar drie maanden bij zouden optellen. De vergunningen zouden dus de facto acht jaar en drie maanden duren, zodat men door het op 1 september volledig in gebruik nemen van de vergunningen netto niet in de vergunningsduur zou zijn aangetast. Bovendien hebben wij met elkaar besproken dat de hoogte van het biedingsbedrag, waar de partijen vrij in waren, hun ook de mogelijkheid gaf, de kosten van het commercieel kenbaar maken van potentieel nieuwe frequenties daarin te betrekken. Wij kenden het tijdstip. Partijen wisten op het moment van het doen van de biedingen dat die tijd beperkt was. Zij konden daarmee rekening houden voor hun additionele commerciële kosten.

Ik vind derhalve de argumentatie dat de motie-Atsma een probleem zou vormen niet geheel terecht. Aangezien de uitleg die ik aan de motie-Atsma heb gegeven in het plenaire debat niet is weersproken, is naar mijn mening voldaan aan de materiële inhoud van de motie-Atsma. De woordvoerder van de fractie van het CDA heeft dit argument ook niet naar voren gebracht. Ik ga er daarom van uit dat dit zo is.

Wij weten, gezien de historie van dit onderwerp dat het van groot belang is, de regie over de informatievoorziening goed in eigen hand te houden. Dat is noodzakelijk, omdat wij in het begin meer dan eens hebben meegemaakt dat er allerlei invloeden rond de verdeling van deze frequenties zijn geweest die tot in de Kamer tot op het laatste moment tot verandering van standpunt hebben geleid. Als er wordt gesproken over beïnvloeding geldt dat voor de Kamer en niet voor de regering. Wij weten dat als wij voldoen aan het verzoek wij allerlei discussies over ons kunnen afroepen.

Stel dat uit het advies blijkt dat een bepaalde zender naar een volstrekt andere frequentie verhuist, of dat een zender buiten de boot valt, of dat een zender een kavel krijgt dat niet het primair gewenste kavel is, of dat er een discussie komt over de solvabiliteit van bepaalde nieuwkomers, dan is het goed mogelijk dat wij op basis van dat onafhankelijke advies en het advies van de staatssecretaris van OCW aan de staatssecretaris van Economische Zaken besluiten tot een wijziging her en der. Het punt is dat als je een beperkt aantal kavels hebt, alle wijzigingen meteen een domino-effect hebben en invloed kunnen hebben op andere kavels. Wij weten niet of dat het geval is, want wij kennen het advies ook nog niet.

Gegeven het feit dat er op dit moment een kleine 80 procedures lopen tegen de Staat, waarbij het potentieel om miljoenen euro's gaat en elke uiting juridische consequenties kan hebben die je niet op voorhand kunt overzien, vind ik het onverstandig om het advies bekend te maken, louter om redenen van transparantie. Als er namelijk nog geen reactie van de regering bij dat advies zit waardoor zaken nog kunnen veranderen, is er zoveel onzekerheid dat de facto helemaal geen zekerheid wordt geboden aan partijen. Zelfs als u zegt dat partijen reclame mogen maken voor hun nieuwe zender en zij doen dat voor eigen rekening en risico, zou iemand die naderhand die zender krijgt, kunnen zeggen: zij hebben naar mijn zender verwezen, ik zend daarop uit en ik ben heel iemand anders. Het risico van verwarring is heel groot. Het risico van additionele investeringen die naderhand onterecht blijken te zijn, is ook heel groot.

De heer Blok (VVD):

De staatssecretaris heeft het over verwarring. Ik ben het met hem eens dat er veel verwarring is. De vraag is hoe die verwarring zoveel mogelijk beperkt kan worden. Hij noemt daarbij ook procedures. In dit dossier lopen wij het risico dat er procedures bij komen, welke keuze wij ook maken. Wellicht komen er extra procedures als het advies eerder bekend wordt gemaakt. De procedures die hij noemt, spelen tussen omroepen onderling. Als wij hun maar duidelijk maken dat zij voor eigen risico en rekening moeten omgaan met dit rapport, begrijp ik het probleem van de staatssecretaris niet.

Staatssecretaris Wijn:

De minste verwarring ontstaat als straks de regering op basis van een advies een besluit neemt. In bestuursrechtelijke zin is dat meteen een juridische beschikking. Alles wat daarvoor gebeurt, is juridisch gezien niet relevant, maar kan door bepaalde ontwikkelingen onverhoopt juridische relevantie krijgen. Wij hebben in het verleden gezien hoe bepaalde ontwikkelingen die in eerste instantie ook juridisch niet relevant leken wel degelijk juridische relevantie bleken te krijgen in de diverse procedures die hieromtrent zijn gevoerd.

De heer Blok (VVD):

Als er zoveel onzekerheden zijn rondom de juridische procedures, trekken wij die ook naar ons toe wanneer wij niet publiceren. Wij kunnen dan namelijk het verwijt krijgen: u had het bekend kunnen maken, maar u hebt dat niet gedaan en daarmee hebt u nodeloos onzekerheid laten voortbestaan.

Staatssecretaris Wijn:

Nee, er ontstaat geen nodeloze onzekerheid. Het zou nodeloos zijn als wij het advies van de commissie direct een op een zouden implementeren. Op voorhand is niet gezegd dat dit het geval zal zijn. Dat betekent dat het advies binnenkomt en dat vervolgens wordt gekeken of het aanleiding geeft tot wijzigingen, tot een direct volgen of tot het toch anders doen van een aantal zaken. Wellicht bevat het advies, zoals een vorige keer het geval was bij een tussenadvies, een nadere vraagstelling aan de regering. Wij kunnen dat op dit moment allemaal niet overzien, want wij kennen het advies ook niet.

De tegenvraag is welk belang hier daadwerkelijk wordt gediend. Het belang van de Staat is dat het een goed, zorgvuldig en rustig proces is. Ik kom nog terug op de opmerkingen van de heer Hessels dienaangaande. Over het belang van de omroepen waarop de heer Blok zich beroept, heb ik gezegd dat men in ieder geval sinds het debat van 20 februari weet dat er slechts een beperkt aantal dagen zal zijn om de feitelijke overschakeling uit te voeren en om die nader bekend te maken. Men heeft daarmee in de bieding rekening kunnen houden. Daarmee lijkt mij adequaat tegemoetgekomen te zijn aan het belang van de omroepen. Ik verdedig hier de stelling dat het gegeven de grote bedragen die hiermee zijn gemoeid, het belang van de Staat is om in alle uitlatingen en publicaties over dit onderwerp de regie strak in handen te houden en om alle adviezen bekend te maken, inclusief een beargumenteerde reactie van de regering.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De staatssecretaris sprak zojuist over de aanzwellende invloed vanuit de radiowereld op dit type besluiten. Ik begrijp dat wel. Hij zei ook dat dé Kamer daar gevoelig voor was. Ik hoop dat hij mij daarvan uitzondert, want ik dacht dat het mij gelukt was om maximaal impopulair te worden bij deze mensen.

Staatssecretaris Wijn:

In alle openheid, u bent een van de weinige buitengewoon consistente partijen geweest.

De heer Vendrik (GroenLinks):

En impopulair! Dat is namelijk wat volgens mij in dit dossier telt.

Staatssecretaris Wijn:

U hebt uw prijs betaald bij de verkiezingen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat wil ik niet zeggen. Dat suggereert...

Staatssecretaris Wijn:

Ik mag toch wel een grapje maken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

...dat alle partijen die hebben gewonnen daarin op de een of andere manier een heel foute rol hebben gespeeld. Die suggestie zullen de staatssecretaris en ik toch echt niet willen doen.

Mijn punt is dit. Ik begrijp het echt niet. Wij kennen de radiostations en weten dat zij voor een habbekrats naar de rechter gaan als zij denken dat het hun goed uitkomt. Daarover geen misverstand, maar ik kan mij geen situatie voorstellen waarin een radiostation met succes naar de rechter kan gaan, omdat er een rapport is gepubliceerd waarvan iedereen weet dat het een advies is aan beide staatssecretarissen en dat er vervolgens nadat het rapport in de openbaarheid is verschenen door het kabinet een besluit zal worden genomen over de definitieve toewijzing van de frequenties. Ik kan mij niet voorstellen met welk bezwaar een radiostation dan succes kan behalen bij de rechter. Radiostations zullen het ongetwijfeld altijd proberen. Dat zullen zij ook doen wanneer het stuk van de commissie en het kabinetsbesluit tegelijkertijd bekend worden gemaakt. Dat maakt volgens mij geen verschil. Ik begrijp daarom de hele redenering niet. Kan de staatssecretaris mij het concrete gevaar van juridische procedures benoemen dat snelle openbaarmaking van het rapport tegenhoudt?

De heer Heemskerk (PvdA):

Het gaat mij iets te ver om een link te leggen tussen de verkiezingsoverwinning van de Partij van de Arbeid en de flexibiliteit in ons optreden inzake de radiofrequenties. Ik geloof dat er andere factoren voor die overwinning waren.

De staatssecretaris heeft het steeds over de regie bij de communicatie rondom de bekendmaking van de toedeling en het rapport. Ik denk dat dit debat ertoe bijdraagt dat er door Kamer en regering helder wordt gemaakt dat het gaat om een volstrekt onafhankelijk advies. Dat pleit ervoor om het advies wél openbaar te maken. Vervolgens heeft de regering haar eigen verantwoordelijkheid om ermee te doen wat zij wil. Het is natuurlijk prachtig als het rapport zo helder is, dat de staatssecretaris er alleen maar een klap op hoeft te geven en dat hij het kan overnemen. Ik snap niet waarom het niet openbaar maken van het rapport duidelijkheid creëert.

Staatssecretaris Wijn:

Dit debat heeft blijkbaar een nevendoel, namelijk niet alleen het voorstellen van een motie, maar ook het helder maken dat de commissie onafhankelijk is. Mijns inziens is daarover al voldoende met de Kamer gewisseld en weet iedereen dat de commissie onafhankelijk is. Wij weten ook uit het verleden dat elk moment van communicatie altijd weer reden kan zijn voor nadere discussie, bijvoorbeeld in de Kamer of bij de rechter. Onder dreiging van diverse dwangsommen moet op 1 juni de vergunningverlenging klaar zijn; de beschikkingen moeten dan gereed zijn. Het lijkt ons daarom niet verstandig dat regering, die het uiteindelijke besluit neemt, vóór dat moment zaken naar buiten brengt, tenzij dit strak wordt beargumenteerd. Daar gaat het om. Tussentijds is er dan geen enkele aanleiding voor nadere discussie, tenzij er een integrale afweging is gemaakt en een integrale, juridisch gefundeerde toelichting op het uiteindelijke besluit van de regering.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik luister met belangstelling. In de korte tijd die ik in Den Haag verkeer is mij duidelijk geworden dat als er een rapport uitkomt, dit nooit geheim blijft. Tenzij de staatssecretaris er voor 100% van overtuigd is dat dit wel het geval is, wat heeft het dan voor zin om het rapport niet openbaar te maken?

De voorzitter:

U weet natuurlijk niet welke rapporten wel geheim zijn gebleven.

De heer Van den Brink (LPF):

Daar heeft u gelijk in. Maar van de voorzitter heb ik nooit gehoord dat het er veel zijn.

Staatssecretaris Wijn:

Dit is een belangrijk punt. De heer Heemskerk heeft het in zijn eerste termijn ook naar voren gebracht. Het lijkt mij geen goede zaak dat potentieel uitlekken de norm gaat vormen voor ons handelen. Wij weten nooit wat niet is uitgelekt, want dat is niet uitgelekt. Als iets is uitgelekt, weten wij in ieder geval dat het geen formele stukken zijn. Ze kunnen dan ook geen aanleiding geven voor wat voor discussie dan ook, met wat voor formeel karakter dan ook. Dat is ook een reactie op de interruptie van de heer Vendrik van zojuist. Ik ga hier natuurlijk geen juridische troef op tafel leggen die kan worden gebruikt.

De heer Bakker (D66):

Ik kan op zichzelf wel enig begrip opbrengen voor de redenering van de staatssecretaris, die een heel juridische achtergrond heeft, hoewel ik het er niet mee eens ben. Laten wij ervan uitgaan dat wij de procedure volgen die de staatssecretaris uiteenzet en dat een en ander dinsdag naar buiten komt. Wij moeten nog maar afwachten of dat die dag gebeurt, want het is dezelfde dag dat het nieuwe kabinet wordt beëdigd, naar ik heb begrijpen. Het is dus onzeker of dinsdag mogelijk is, maar laten wij ervan uitgaan. In dat geval is er, als men formeel heeft gehoord dat men eventueel van frequentie moet wisselen, zegge en schrijve één werkdag voor betrokkenen om een campagne te ontwerpen en te voeren. Wat is de reactie van de staatssecretaris daarop? Men moet toch niet alles in één werkdag doen? Er zitten uiteindelijk toch ook belangrijke financiële belangen aan de bekendmaking in dit heel uitvoerige dossier.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zie het dilemma natuurlijk ook. Ik constateer alleen dat wij dit al hebben gewisseld...

De heer Bakker (D66):

Uitgewisseld!

De voorzitter:

Ik licht toe waarom de heer Bakker en ik moeten lachen. Het woord "gewisseld" wordt zo vaak gebruikt. Daarom overweeg ik een "wisselprijs" uit te reiken voor de bewindspersoon die het woord "gewisseld" het meest gebruikt. De staatssecretaris wint deze week al van de minister-president.

Staatssecretaris Wijn:

Laten wij hopen dat hij niet wordt geconfronteerd met een spoeddebat! Als dat niet gebeurt, zal ik deze week wel winnen.

Voorzitter. Wij hebben hierover reeds gedachten aan elkaar ontvouwd in het debat op 20 februari. Wij hebben toen al tegen elkaar gezegd dat het mogelijk is dat men één, twee of drie werkdagen heeft. Ik ga er dan ook van uit dat bij wijze van spreken met Hemelvaart alle verloven al zijn ingetrokken. De vraag is wat je dan wint, als morgen een en ander bekend zou worden. Welnu, dan win je één of twee werkdagen ...

De heer Bakker (D66):

Dat is een toename van 200%!

Staatssecretaris Wijn:

Hoe kleiner de noemer, hoe groter de procentuele toename. Wat wij daardoor echter zouden kunnen creëren, zijn potentiële ontwikkelingen zoals ik die zojuist heb geschetst. Wij hebben dit van tevoren zien aankomen. De toekomstige frequentiehouders hebben dit ook van tevoren zien aankomen en hebben hier rekening mee kunnen houden. U kunt tegelijkertijd zeggen dat iedereen zich zal moeten realiseren dat het advies van de commissie nog anders kan worden – maar wij kennen dat advies niet en misschien loopt het wel fors anders. Dan is het de vraag wat je per saldo wint als het eerder openbaar is gemaakt, gegeven ook de juridische risico's die ik zo-even omstandig heb geschetst.

De heer Bakker (D66):

Wat gaat de regering zelf doen om de uitslag van wat u op enig moment meedeelt als uw besluit, bekend te maken, zodat u ook met het oog op de luisteraars bijdraagt aan een zo breed mogelijke bekendwording hiervan?

Staatssecretaris Wijn:

Wij zullen naar verwachting – ik maak daar een voorbehoud bij – aanstaande dinsdag, op 27 mei, naar buiten komen met het besluit. Ik doe dit met een voorbehoud, omdat ik absoluut wil dat dit juridisch 100% waterdicht is. Ik denk dat dit, gegeven de historie van het onderwerp, nauwelijks nadere argumentatie behoeft. Immers, wij krijgen niet alleen bezwaren tegen bepaalde afwijzingen; wij krijgen ook bezwaarschriften tegen bepaalde toewijzingen, als iemand vindt dat hij daar recht op had. Je moet dit juridisch buitengewoon zorgvuldig doen. Bovendien vormt elke beschikking een dossier van enkele centimeters, omdat je ook nog eens te maken hebt met de precieze technische vormgeving van de onderliggende kavels.

Wij proberen het dinsdag bekend te maken en de precieze wijze waarop wij dat zullen doen, houdt in ieder geval in dat wij volstrekt helder zullen zijn tegenover degenen die een vergunning krijgen dan wel geboden hebben of meegedaan hebben aan de vergelijkende toets en daarbij buiten de boot zijn gevallen. Aan die partijen zullen wij het helder communiceren en wij beraden ons op dit moment op de precieze wijze waarop wij het voorts naar buiten zullen brengen, bijvoorbeeld met een persbriefing of met een persbericht.

De heer Bakker (D66):

Ik dacht eigenlijk meer aan grote advertenties en zendtijd, want het gaat om het publiek en niet om de journalisten.

Staatssecretaris Wijn:

Collega Van Leeuwen zal zo meteen op uw motie reageren.

De heer Bakker (D66):

Dan nog even een ander punt. Hoorde ik u zeggen dat u op voorhand al de motie niet gaat uitvoeren? Dat zou ik ernstig vinden.

Staatssecretaris Wijn:

Nee, dat hoort u mij helemaal niet zeggen.

De heer Bakker (D66):

U zei dat u het dinsdag 27 mei gaat doen.

Staatssecretaris Wijn:

Dat is op dit moment mijn voornemen en op dit moment zeg ik ook dat ik het op dinsdag 27 mei ga doen. De motie is nog niet aangenomen en u begrijpt dat ik toewerk naar de conclusie om de motie te ontraden. Ik wacht vervolgens de stemming af en u weet hoe het gaat met ontraden moties die worden aangenomen: daarover ga je overleggen met je collega's in het kabinet.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik heb nog een suggestie gedaan, daar waar de staatssecretaris allerlei bezwaren aanvoert die ertoe strekken dat het onverstandig is om dit rapport nu openbaar te maken. Welnu, het rapport wordt sowieso openbaar en ik heb gezegd: waarom maakt u het rapport niet openbaar met daarbij alle kanttekeningen die u hier plaatst? Ik denk dan altijd aan de zinsnede die ik in brieven zet als ik ergens over klaag: "Ik behoud mij verder alle rechten voor."

Staatssecretaris Wijn:

Ik vraag mij af wat het voordeel van het vroegtijdig naar buiten brengen van het rapport van die onafhankelijke commissie is voor de Kamer, daar waar ik blijkbaar, als het gaat om het nadeel, te weinig overtuigingskracht heb in uw richting. Ik vraag mij af wat het precieze voordeel is, als ik vanuit uw Kamer hoor dat het bijvoorbeeld is om reclame te kunnen maken. Stel dat men bekend gaat maken: "Wij gaan naar 114.2 FM", terwijl u zegt dat het onder een voorbehoud moet worden gedaan: wat is dan de materiële betekenis van dat voordeel?

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik denk dat de staatssecretaris net zo goed als ik weet dat je interne voorbereidingen hebt te doen. Als je vervolgens ziet in het advies dat het wel heel somber eruit gaat zien, dan is het logisch om in te zien dat je die interne voorbereidingen stil kunt zetten.

Staatssecretaris Wijn:

Op welke voorbereidingen doelt u?

Mevrouw Gerkens (SP):

Het voorbereiden op het overgaan van die frequenties. Daar is wel meer aan verbonden dan reclame maken; het betreft intern een hele organisatie.

Staatssecretaris Wijn:

Geeft u dan aan welke voorbereidingen wel getroffen kunnen worden op het moment dat er een advies ligt waarvan men niet weet of dat zal worden opgevolgd? Welke voorbereidingen kunnen dan getroffen worden die anders niet worden getroffen?

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik leid geen radiostation. Als ik er een zou leiden en zou zien dat ik enigerlei kans maak, zou ik alvast intern beginnen met het maken van spotjes en wanneer ik zou zien dat ik geen kans maak, zou ik alle studiotijd afzeggen.

Staatssecretaris Wijn:

Die spotjes kunnen nog niet gemaakt worden omdat men de zenders nog niet weet. Overigens weet men ook nog niet zeker of men geen frequentie kan krijgen. Het is immers nog steeds mogelijk dat men alsnog een frequentie krijgt, ondanks het feit dat men in het advies van de commissie buiten de boot valt. Ergo, ik heb nog steeds geen concrete voorbeelden gehoord van voorbereidingshandelingen die men wél kan treffen op basis van een advies van een onafhankelijke commissie waarvan men nog niet weet of dat tot een gelijkluidend besluit leidt.

Mevrouw Gerkens (SP):

De staatssecretaris hoort die voorbeelden wel maar wil die niet ter harte nemen.

Staatssecretaris Wijn:

Dit doet geen recht aan de rijkheid van mijn argumentatie, mevrouw Gerkens. Het is toch volstrekt duidelijk. Ik vraag u om concrete voorbeelden. Vervolgens noemt u twee voorbeelden: het kunnen maken van spotjes en het kunnen afzeggen van gehuurde studioruimte. Als het advies van de commissie niet geheel gevolgd wordt door de regering, kunnen beide voorbereidingshandelingen onnodig zijn en in ieder geval niet bijdragen aan meer helderheid.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat is het risico van ondernemen! Het maakt in dit korte tijdsbestek echt wel uit of men enige of geen indicatie heeft. Een goed ondernemer wil dat weten.

Staatssecretaris Wijn:

Gegeven het feit dat de regering uiteindelijk de beslissing neemt, merk ik op dat enige of geen indicatie niet de gewenste helderheid biedt en dus tot verwarring kan leiden. Voorts merk ik op dat wij weten hoe enig tijdsverloop bij een niet strakke, heldere en eenduidige communicatie in het verleden tot complicaties heeft geleid.

Wij hebben vanaf het begin geweten dat die tijd buitengewoon kort zou zijn. Ik houd u het belang van de Staat voor.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het belang van de Staat zie ik nog steeds niet. Volgens mij gaat het niet om de voorbereidingstijd van commerciële radiostations op een eventueel te verkrijgen frequentie. Daar heeft de staatssecretaris wat mij betreft een punt. Dat rapport geeft niet de definitieve helderheid. Het kabinet moet er immers nog overheen. Dat is niet de reden dat wij openbaarmaking willen. De regel is openbaarmaking. Als de staatssecretaris kiest voor geheimzinnigheid, moet hij daarvoor een heel erg goed verhaal hebben en dat heeft hij niet. Dat roept dus als maar meer vragen op over de geheimzinnigheid rondom de publicatie van dat rapport.

Staatssecretaris Wijn:

De heer Vendrik doet alsof geheimzinnigheid hier een soort doel is. Dat is helemaal niet aan de orde. Het gaat hier om zorgvuldigheid en eenduidige, juridisch volledig afgewogen communicatie naar buiten. Het spijt mij als de heer Vendrik dat niet overtuigend vindt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat zou suggereren dat elk advies dat de regering vraagt, pas openbaar gemaakt mag worden nadat er een kabinetsreactie is bijgevoegd. Dat is echter absoluut geen standaard. De regering krijgt honderden adviezen.

Staatssecretaris Wijn:

Dat heb ik ook niet gezegd. De heer Vendrik doet nu een suggestie die ik in het begin van dit debat al met nadruk heb ontkracht. Ik heb gezegd dat het geen wet van Meden en Perzen is dat elk advies aan de regering automatisch openbaar gemaakt moet worden. Wanneer een advies openbaar gemaakt wordt, is het wenselijk dat te doen met een advies van de regering. Ik heb nooit het tegenovergestelde beweerd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik kan mij in de afgelopen vijf jaren dat ik lid ben van de Tweede Kamer maar één keer herinneren dat een advies aan de Nederlandse regering niet openbaar gemaakt werd op grond van een welomschreven belang van de Staat, namelijk bij de aandelenemissie van KPN. Toen is de Kamer over alles – inclusief het advies – achteraf geïnformeerd. Die noodzaak zie ik hier eerlijk gezegd niet. De regel is openbaarmaking en hoe harder de staatssecretaris probeert om daarvan af te wijken, hoe geheimzinniger het voor mij wordt. Nogmaals, ik hoor ook geen steekhoudende argumentatie. Waarom doet de staatssecretaris zo ontzettend ingewikkeld? Volgens mij is het ook voor marktpartijen volstrekt helder dat zij op grond van een advies aan de regering u niet kunnen opknopen of bij de rechter hun gelijk kunnen halen. Natuurlijk kunnen zij dat niet. Het zou wel heel fraai zijn als adviezen aan de overheid al juridisch bindend zouden zijn. Wat krijgen we nou? Waarom komt die angst vandaan? De staatssecretaris maakt mij, en volgens mij een aantal van mijn collega's, niet hard wat hij zegt. Daarom blijft er bij dit debat een heel groot vraagteken staan. Vanwaar deze geheimzinnigheid?

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik herhaal: het gaat om een zorgvuldige communicatie.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Kom nou toch! De zorgvuldigheid is toch daarin gelegen dat iedereen weet dat het een advies is. Dit is toch niet een kwestie van zorgvuldige communicatie. Dat kan toch iedere idioot die vijf jaar in het radiodebat meeloopt weten. Het is slechts een advies en wij moeten afwachten wat beide staatssecretarissen doen. Dat heeft toch niets met zorgvuldige communicatie te maken. Als de andere partijen iets verkeerd begrijpen, is dat echt hun probleem, staatssecretaris, en niet het uwe.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Dit ligt toch een slag anders. De regering krijgt buitengewoon veel adviezen die niet openbaar worden gemaakt. U geeft één voorbeeld van de afgelopen vijf jaar. Ik herinner mij meerdere discussies over deze kwestie, waarbij bijvoorbeeld adviezen van de landsadvocaat aan de orde waren. Daarover is uitgebreid met u van gedachten gewisseld en er is gezegd dat het geen regel is dat die bekend worden gemaakt. Ik denk hierbij aan de juridische aspecten. Adviezen aan de regering worden dus niet altijd openbaar gemaakt. Echter, ik pleit er niet eens voor om ze niet openbaar te maken. Ik zeg alleen: wij hebben enkele dagen nodig om zorgvuldig en juridisch beargumenteerd de adviezen van een reactie van de regering te kunnen voorzien en om vervolgens besluiten te kunnen nemen of beschikkingen af te geven. Het verleden van dit dossier heeft geleerd dat naarmate je tussen gebeurtenis a en gebeurtenis b een zeker tijdsverloop hebt en dat tijdsverloop aanleiding kan geven tot verwarring, er iets kan gebeuren wat u en ik, met al onze verstandelijke inzichten, niet hebben kunnen voorzien. Met mijn reactie op uw eerste interruptie heb ik al uitgebreid mijn mening gegeven. Ik heb ook gezegd waarom ik op een gegeven moment met mijn redengeving ben gestopt. Ik heb namelijk geen zin om een waaier aan juridische mogelijkheden te noemen en daarbij te zeggen waarom ik het niet verstandig vind om geen termijn in acht te nemen. Nogmaals, ik zeg dit met het oog op het belang van de Staat. U begrijpt dat als deze motie wordt aangenomen, ik de kwestie aan mijn collega's zal voorleggen. Wordt dan besloten om het rapport te publiceren zonder advies van de regering, dan zullen wij wel merken wat er gebeurt. Dan is er in ieder geval gehandeld op de nadrukkelijk wens van de Kamer.

De heer Hessels (CDA):

Voorzitter. Ik herken de werkwijze van de staatssecretaris en die leidt in ieder geval eerder tot de kwalificatie zorgvuldigheid dan tot die van geheimzinnigheid. Ik wil een beroep op hem doen om die zorgvuldigheid in acht te blijven nemen en om nog eens aandacht te besteden aan mijn voorstel in eerste termijn. Dat hield in het komen met publicatie van het rapport, voorzien van een reactie van de regering, op uiterlijk maandag a.s. Laten wij nu niet een handjeklap doen bij het kiezen van het tijdstip. De staatssecretaris heeft gesproken over het intrekken van alle verloven met Hemelvaart. Ik neem aan dat hij alle verloven voor het weekend al heeft ingetrokken om het rapport van een reactie te kunnen voorzien. Van de collega's die met een motie hebben gevraagd om morgen het rapport openbaar te maken, wil ik horen hoe zij denken over openbaarmaking aanstaande maandag. Als openbaarmaking aanstaande maandag hun instemming zou kunnen krijgen, hebben wij misschien een mooie brug geslagen en dan hoeft de staatssecretaris niet met een aangenomen motie naar het kabinet, terwijl hij aanneming van die motie had ontraden.

Staatssecretaris Wijn:

Ik waardeer het buitengewoon dat de heer Hessels probeert om een burg te slaan. Ik zou willen dat ik op deze suggestie kon ingaan. Reken er maar op dat dit weekend wordt doorgewerkt, maar ik kan op voorhand niet beloven dat er aanstaande maandag en nota bene voor twaalf uur voldoende juridische en zorgvuldige voorbereiding is geweest om de beschikkingen te doen uitgaan. Ik kan dat nu niet garanderen. Ik stel het dus op prijs dat de heer Hessels wil dat ik ga zeggen wat hij voorstelt. Ik doe mijn best en probeer zo snel mogelijk te zijn, maar vooralsnog is de meest reële tijdindicatie: aanstaande dinsdag.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik heb een halsstarrige staatssecretaris gezien. Wie kan nu inschatten of je iets wel of niet redt en of je nog achttien uur nodig hebt. Er worden handreikingen gedaan. Ik vind, staatssecretaris, dat u zich perfect hebt verdedigd hebt. De halsstarrigheid moet echter niet tot het einde volgehouden worden.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. De heer Van den Brink gebruikt nu het woord "halsstarrig". Met alle respect hoop ik dat u het mij niet kwalijk neemt dat ik nu de bal terugkaats, gezien de opening van dit debat en de agressiviteit waarmee ik hier voor een spoeddebat naar voren ben gehaald, waarin direct een motie op tafel is gelegd. Ik sta hier niet om halsstarrig te zijn; dat is het issue niet. Als ik hier halsstarrig zou zijn, dan zou ik niet eens met u discussiëren. Dan zou ik zeggen: breng de motie maar in stemming en ik hoor het wel. Ik heb echter nu juist gezegd dat ik het buitengewoon op prijs stel dat de heer Hessels een brug wilde slaan. Ik kan nu alleen niet de toezegging doen dat ik dat tijdstip haal, omdat ik wil dat het juridisch goed is geregeld. Ik plak er nu de kwalificatie "inspanningsverplichting" op. Wij zullen proberen het zo snel mogelijk te doen, maar het moet wel zorgvuldig gebeuren. Wij hebben gezien hoe juridische discussies bij dit dossier de Staat klauwen met geld hebben gekost, geld van de belastingbetaler. Daar heb ik geen zin in. Het is dus geen halsstarrigheid maar louter zorgvuldigheid die mij beweegt. Nogmaals, ik stel de geste van de heer Hessels op prijs, maar ik kan er nu niet met een harde garantie aan tegemoet komen. Ik hoop dat de indieners van de motie willen overwegen om haar in te trekken. Ik moet duidelijk zeggen dat ik de aanneming ervan van regeringszijde ontraad.

Staatssecretaris Van Leeuwen:

Voorzitter. Het is voor mij buitengewoon verheugend dat ik op een van de laatste dagen van mijn politieke leven in de gelegenheid word gesteld om met uw Kamer te debatteren. Ik heb ook veel begrip voor de reden waarom de Kamer dit debat heeft aangevraagd, namelijk het belang van partijen om voldoende tijd te krijgen om de frequentiewijziging, als die zich zal voordoen, te realiseren. Daar heb ik dus volledig begrip voor. Ik ben echter ook onder de indruk geraakt van de rijkdom van de persoonlijkheid van mijn collega van Economische Zaken. Zijn beantwoording werd zelfs zo rijk, dat hij volgens mij ook uitermate geschikt is om staatssecretaris van cultuur te worden in het volgende kabinet. Ik heb daar dan ook bijzonder weinig aan toe te voegen.

Wel wil ik nog onderstrepen dat ik openbaarmaking van het rapport op vrijdag 23 mei zou betreuren. De Kamer en de regering hebben samen voor elkaar gekregen dat bij dit dossier de rust is teruggekeerd. Daar hebben wij samen ons best voor gedaan en dat is ook gelukt. Als wij morgen het rapport openbaar maken, bestaat het potentiële gevaar dat die rust in onrust omslaat. Wij proberen om maandag of dinsdag, waarschijnlijk dinsdag, het besluit daaraan te koppelen. Daarmee willen wij potentiële onrust voorkomen. Wij willen dus de rust bewaren. Voor het overige sluit ik mij hierbij aan bij de beantwoording van mijn collega Wijn.

Ik wil thans iets zeggen over de motie van de heer Bakker. Daarin wordt de regering verzocht, de STER en de publieke omroep onder druk te zetten om het voor commerciële stations mogelijk te maken om ook in de publieke ether advertenties te kunnen inkopen. Ik stel voorop dat commerciële omroepen en publieke omroepen zoveel mogelijk gelijk moeten worden behandeld. Ik zou bijna zeggen dat dit vanzelfsprekend is. Natuurlijk kunnen commerciële omroepen, als zij frequenties krijgen en daaraan bekendheid willen geven, ook op allerlei andere wijzen advertenties plaatsen, bijvoorbeeld op bussen, abri's of in de kranten. Niettemin vind ik het verzoek van de heer Bakker en de andere ondertekenaars begrijpelijk. Ik wil ook best met de STER en de publieke omroep in overleg treden en vragen of zij daarvoor ruimhartig willen openstaan. Als lid van de regering heb ik evenwel geen mogelijkheid om de STER of de publieke omroep daartoe te dwingen. Het "onder druk zetten" uit de motie vind ik dus een beetje ver gaan. Ik zeg wel toe dat ik het overleg met de STER en de publieke omroep zal voeren om hen te vragen of dat mogelijk is. In dat kader wil ik de aanneming van de motie ontraden.

De heer Bakker (D66):

Ik ben u erkentelijk voor uw bereidheid om in overleg te treden, al zal dat dan wel heel snel moeten gebeuren. Wel wil ik nog weten of u het op zichzelf met mij eens bent dat marktaandeel, concurrentiepositie en dergelijke vooral nagestreefd moeten worden door kwaliteit en niet door het inzetten van oneigenlijke middelen, zoals het buiten de STER-blokken houden van commerciële radiozenders.

Staatssecretaris Van Leeuwen:

Dat is eigenlijk een ander punt. U legt als een premisse aan de laatste alinea van uw motie ten grondslag dat het kennelijk onmogelijk is. Ik ben daar echter nog helemaal niet zo zeker van. Niettemin wil ik dat element ook in het overleg aan de orde stellen.

De heer Bakker (D66):

Als ik dat niet zeker zou weten, dan had ik het niet gezegd. Er komen geluiden – natuurlijk bereidt men zich voor – dat de STER zwart op wit zegt: dat doen wij niet; u weet het wel; u komt nooit bij ons binnen en nu komt u dus ook niet bij ons binnen. Welnu, dat soort marktafscherming vind ik zeer onterecht. Ik wil dus dat u een stap zet om druk op te bouwen, opdat men dat loslaat.

Staatssecretaris Van Leeuwen:

Ik zal hierover in ernstig overleg treden met de publieke omroepen. Dat is wat ik u kan toezeggen.

De heer Blok (VVD):

Ik heb er behoefte aan om nog even te reageren op de toonzetting en de sfeer aan het begin van het debat. Het was niet mijn bedoeling om hier een gepolariseerde sfeer met de staatssecretaris te realiseren, maar wel om ten principale de vraag aan de orde stellen waarom dat rapport nu wel of niet aan de orde kan komen. Kortheidshalve heb ik de motie direct ingediend. Ik moet eerlijk zeggen dat de twee punten die ik naar voren heb gebracht, niet overtuigend door de staatssecretaris ontkracht zijn. Zelfs de suggestie van de maandag van de CDA-fractie is niet gebruikt, terwijl dat nog een werkbare oplossing had kunnen zijn. Mij rest dus niets anders dan de motie alsnog in stemming te brengen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. De staatssecretaris van Economische Zaken is een mens met een grote rijkdom aan argumenten. Toch overheerst bij mij het gevoel dat hij in dit debat niet alles kan zeggen. Als dat het geval is, dan hoor ik dat graag van hem. Ik heb namelijk het gevoel dat er een stukje mist in de argumentatie waarom deze motie zo extreem problematisch is. Als dat echt zo is, moet hij gewoon even zeggen dat hij nog andere redenen heeft. Hij beroept zich op het belang van de Staat. Dat klinkt nogal heftig. Misschien moeten wij zoeken naar een andere procedure waardoor wij daar, wellicht in vertrouwelijkheid, kennis van kunnen nemen. Ik vind dit namelijk buitengewoon onbevredigend. Op dat punt ben ik het eens met de heer Blok. Misschien kan de staatssecretaris daar nu nog enige helderheid over geven.

De heer Heemskerk (PvdA):

Wij hebben waardering voor de uitleg van de staatssecretaris. Het was ook niet de bedoeling om hem voor het blok te zetten door meteen een kamerbrede motie in te dienen. Zijn redenering heeft mij echter bijna extra gesterkt in de overtuiging dat bekendmaking van het rapport aanstaande vrijdag de onafhankelijkheid van de commissie-Franken juist versterkt en dat de regering daardoor extra mogelijkheden krijgt om vanuit haar verantwoordelijkheid aanvullend te beargumenteren waarom er eventueel een afwijking mogelijk is. Ik blijf dus achter de motie van collega Blok staan.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van den Brink ook iets wil zeggen. Ik sta hem toe om dat aan de interruptiemicrofoon te doen. Hij heeft niet meegedaan aan de eerste termijn en krijgt dus ook geen echte tweede termijn.

De heer Van den Brink (LPF):

Dat klopt, maar ik wil het debat niet verlengen, als dat niet nodig is. Ik heb het verhaal nog een keer aangehoord en moet zeggen dat de staatssecretaris zich perfect heeft verdedigd. Het kan echter niet waar zijn dat de staatssecretaris precies weet dat hij er maandagmiddag nog niet uit is en dinsdagmorgen wel. Als hij voor een stukje gelijk heeft, snap ik niet waarom het allemaal zo moet. De Kamer vindt dat het gewoon voor elkaar gemaakt moet worden. Nogmaals, de staatssecretaris heeft zich perfect verdedigd, maar omdat hij er niet mee kan instemmen dat het maandag wordt – ik laat de tijd dan buiten beschouwing – kan de LPF-fractie niets anders doen dan de motie ondersteunen. Als hij nu evenwel toezegt dat het maandag wordt, zal zij die motie niet ondersteunen. Hij krijgt dus nog een kans.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. In reactie op de heer Vendrik: er is werkelijk niets dat ik in dit debat zou achterhouden of waarover ik met meel in de mond zou praten. Een gedachtewisseling achter gesloten deuren is dus volstrekt niet nodig. Het advies van de commissie ken ik gewoon nog niet, het is nog onbekend.

Tegen de heer Heemskerk: juist omdat ik dat advies niet ken, en omdat de commissie het advies gewoon zelf uitbrengt, begrijp ik zijn argumentatie werkelijk niet, dat mijn verhaal in eerste termijn iets te maken zou hebben met de mate van onafhankelijkheid van de commissie De commissie brengt in al haar onafhankelijkheid een advies uit, of dat nu morgenmiddag bekend wordt gemaakt – wellicht naar de zin van de heer Heemskerk – of dat het dinsdag bekend wordt gemaakt. De woorden van de heer Heemskerk dat mijn inbreng in eerste termijn hem sterken in de overtuiging dat de onafhankelijkheid van de commissie is gediend bij vroege bekendmaking, kan ik dus totaal niet plaatsen. De commissie is onafhankelijk, wanneer het advies ook bekend wordt gemaakt.

Tegen de heer Van den Brink zeg ik nogmaals dat wij het rapport, als wij dat redden, meteen maandag naar buiten zullen brengen. Er is geen enkele reden om dat op te houden en zaken voor ons uit te schuiven. Juist het feit dat ik het zorgvuldig wil doen, juridisch gecheckt en gecontracheckt, houdt een inspanningsverplichting in om het rapport maandag naar buiten te brengen, zonder daarvoor een harde garantie te kunnen geven.

De heer Bakker heeft nog een aantal opmerkingen gemaakt over Nozema. De door hem gedane aansporing neem ik zeker ter harte.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om, zoals afgesproken, zo dadelijk te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 16.45 uur tot 16.55 uur geschorst.

Naar boven