Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 45, pagina 3055-3080 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 45, pagina 3055-3080 |
Aan de orde is de behandeling van:
de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie over het gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid (19637, nr. 720).
De voorzitter:
Ik deel de Kamer mede dat de minister-president heeft laten weten dat hij de heer Remkes als vice-premier heeft gevraagd bij het debat aanwezig te zijn. De heer Remkes is nog niet aanwezig. Ik stel de Kamer voor om toch te beginnen met het debat. Ik constateer dat de Kamer hiermee akkoord gaat.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Vorige week dinsdagavond deed minister Nawijn uitlatingen ten overstaan van het Nederlandse volk dat hij bezig was met respectievelijk dacht aan een regeling voor asielzoekers. Hij noemde toen aantallen van tussen de 5000 en 7000 asielzoekers. De dag daarop kwam de minister tijdens het debat hier in de Kamer met een verrassende draai. Hij zei dat hij dacht aan een regeling die mogelijk zo'n 2300 asielzoekers zou betreffen. Voorts deelde hij de Kamer mede dat hij zijn voorstel eerst aan het kabinet zou voorleggen. Daarna zouden wij van het kabinet horen. Welnu, de brief is vanochtend gekomen, nadat wij de mededeling uit het kabinet al hadden vernomen. De inhoud van de brief komt erop neer dat het kabinet vasthoudt aan het Strategisch akkoord, terwijl wij toch te maken hebben met een demissionair kabinet. Het Strategisch akkoord is nog steeds de richtlijn voor deze minister en voor het kabinet. Dat bevreemdt de fractie van de SP in hoge mate.
Het kabinet zegt in de brief niets te zien in het gebruikmaken van de discretionaire bevoegdheid, dus in het treffen van een aparte beleidsregel, zoals de minister het ook genoemd heeft. Het kabinet houdt het op de eerdere gedragslijn die door de minister is uitgestippeld, namelijk dat hij in specifieke, individuele gevallen, in schrijnende situaties een beslissing zou nemen in afwijking van de eerder getroffen beslissing. Dat stelt de SP-fractie teleur. Wij vinden het optreden van de minister onverantwoord. Doordat de minister in eerste instantie vorige week dinsdagavond buiten de Kamer opmerkingen maakte over een aanstaande regeling, kregen heel veel mensen het idee dat er mogelijk een soort pardon op handen was. Vervolgens scheept hij de Kamer af met de mededeling dat eerst het kabinet erover moet praten, voordat er over de verdere inhoud van de regeling gesproken kan worden. In het kabinet stuit de minister dan op weerstand van het CDA en de VVD, zo moet ik het althans begrijpen.
Ik vind dit onverantwoord omdat er verwachtingen gewekt zijn, feitelijk totdat afgelopen week vrijdag het kabinetsstandpunt naar buiten kwam. De vraag aan de minister is of het niet beter en verstandiger was geweest als hij zijn idee eerst in het kabinet had besproken voordat hij buiten de Kamer opmerkingen ging maken over een mogelijke regeling. Wat heeft de minister precies woensdagochtend vorige week met de minister-president besproken? Wat heeft de minister medegedeeld aan de minister-president en wat is de mededeling geweest van de minister-president? Heeft de minister groen licht gekregen of heeft de minister-president gezegd: nee, u mag verder in de Kamer niets zeggen, wij gaan het eerst in het kabinet bespreken? Daar wil ik graag opheldering over van de minister.
Mijns inziens dient ook de houding van het kabinet hier ter sprake te komen. Ik vind hetgeen hier gebeurd is onmenselijk. Ook het kabinet heeft duidelijk geen open oor voor de beweging die op dit moment in de samenleving speelt. Ik doel dan op de verontwaardiging van grote delen van de bevolking van ons land over de positie van mensen die al heel lang wachten op een beslissing, over de positie van mensen die uitgeprocedeerd zijn, maar die buiten hun schuld niet terugkunnen en over de positie van mensen die ingeburgerd zijn en nu worden geconfronteerd met de beslissing dat zij terug moeten naar hun land van herkomst. Daarvoor heeft het kabinet geen oog en ik noem dit onmenselijk. Ik had van dit kabinet verwacht dat het zo'n maatregel zou treffen, zeker in de situatie waarin de roep van de samenleving om zo'n maatregel zo sterk is.
Wij praten hier over de vraag of er een regeling kan worden getroffen voor grote groepen asielzoekers die onder de termen vallen die ik zojuist heb genoemd. Mijn fractie zou dit toejuichen. Wij hebben al eerder aangegeven dat wij dan de voorkeur geven aan een regeling voor asielzoekers die al langer dan vijf jaar in Nederland verblijven, die afkomstig zijn uit landen waarvoor een wisselend VVTV-beleid is gevoerd of uit landen waar een burgeroorlog heeft gewoed of waar de mensenrechten werden en worden geschonden. Uiteraard geldt dit niet voor asielzoekers die zich in het land van herkomst schuldig hebben gemaakt aan bijvoorbeeld oorlogsmisdaden. Het is uit eerdere discussies bekend dat die situatie zich ook voordoet.
Wij zijn van mening dat het kabinet er binnen deze criteria uit moet kunnen komen om die onrechtvaardigheid die zo nadrukkelijk in de samenleving wordt gevoeld, weg te nemen.
Afhankelijk van het antwoord van de minister, overwegen wij om in tweede termijn een motie in te dienen. Ik vraag de minister wat hij vindt van de criteria die ik heb weergegeven. Zijn die voor hem aanleiding om verder na te denken over deze problematiek? Is hij voornemens die in het kabinet aan de orde te stellen?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, de heer Nawijn, heeft een week geleden publiekelijk gezegd dat hij zich verplicht voelt om een oplossing te presenteren voor een grote groep asielzoekers die nog steeds wachten op een beslissing op hun asielverzoek. Daarmee deed hij recht aan het gedachtegoed van Pim Fortuyn. Pim Fortuyn was net als deze minister van mening dat het zakelijk asielbeleid dat zijn fractie voorstond, alleen maar kon worden uitgevoerd als er een humanitair verantwoorde regeling komt voor de oude asielzaken. Die mening wordt nu gedeeld door de fractie van de LPF, gezien de uitlatingen en de inzet van de heer Varela in het debat van vorige week. Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie de huidige strenge Vreemdelingenwet niet steunt. Wij zijn wel van mening dat er een oplossing moet komen voor de grote groep mensen die al lang in Nederland is en nog steeds geen zekerheid heeft over zijn toekomst. Dit probleem moet een keer worden opgelost.
De Nederlandse samenleving schreeuwt om een maatregel voor asielzoekers. Mijn fractie is overstelpt met brieven van Nederlandse gemeentebesturen die een eenmalige maatregel bepleiten. Vluchtelingenwerk Nederland heeft het NIPO laten onderzoeken wat Nederland hiervan vindt. Uit dit onderzoek blijkt dat 66% van de ondervraagden wil dat mensen die zijn gevlucht voor oorlog of de schending van mensenrechten en die langer dan vijf jaar in Nederland verblijven, in Nederland moeten kunnen blijven.
De vraag aan de minister is of hij nog steeds van mening is dat er een regeling moet worden getroffen voor die groep mensen waarover hij vorige week ook heeft gesproken, namelijk de mensen die langer dan vijf jaar in Nederland zijn en nog steeds geen helderheid hebben over hun toekomst. Hij heeft die verwachting in ieder geval vorige week bij een grote groep zeer kwetsbare mensen gewekt, zonder dat hij daarvoor blijkbaar de steun van het kabinet had. Dat is althans afgelopen vrijdag gebleken en dit blijkt ook uit de brief die wij inmiddels van het kabinet hebben ontvangen. Het kabinet heeft in feite de minister met zijn ideeën naar de prullenbak verwezen. Wat vindt hij van het feit dat het kabinet hem op geen enkele wijze heeft gesteund nadat hij een publieke belofte heeft gedaan? Hoe beoordeelt hij dit optreden van het kabinet? Hoe beoordeelt hij zijn eigen functioneren in dit kabinet dat op deze wijze met zijn inzet omgaat? Hoe heeft de minister zijn belofte kunnen doen? Mijn fractie vindt het onverantwoord dat hij verwachtingen wekt en vervolgens met lege handen staat tegenover de desbetreffende groep mensen. Vorige week heeft hij in het algemeen overleg gezegd dat hij steun had van de minister-president. Welke steun had hij? Kan hij zijn antwoord toelichten?
Het kabinet vraag ik waarom er nog een Strategisch akkoord is. Het heeft inmiddels toch een vergaande demissionaire status? Hoe kan een kabinet een minister die zulke beloftes doet, op zo'n manier "in de prullenbak stoppen"? Het draagt toch verantwoording voor de uitlatingen die een lid van de ministerraad publiekelijk doet? Is het kabinet niet heel gemakkelijk omgegaan met zijn eigen verantwoordelijkheid? Dat geldt niet alleen tegenover de minister, maar ook tegenover de grote groep in Nederland die met dit onopgeloste probleem te maken heeft. Ook het kabinet neemt niet zijn verantwoordelijkheid en laat een grote groep mensen die hier al jaren verblijven, aan haar lot over. Men moet het volgens dit kabinet blijkbaar maar zelf oplossen. Welke verantwoordelijkheid ziet het kabinet voor zichzelf?
Mijn fractie is in ieder geval kwaad over de gang van zaken en vindt deze onacceptabel. Er moet een Kamermeerderheid te vinden zijn voor een motie. Wij willen dat er een komt, waarin het kabinet erop gewezen wordt dat het zo niet langer kan. Voor de groep mensen die vijf jaar of langer in Nederland verblijven en die nog steeds geen uitsluitsel hebben over hun asielverzoek – de heer Nawijn sprak vorige week over hen – moet een oplossing komen. Dat lijkt mij glashelder. Ik hoop dat straks een Kamermeerderheid het kabinet daarover aanspreekt.
De voorzitter:
Mevrouw Van der Laan houdt nu haar maidenspeech, na een korte aanloop tijdens het vragenuur van vanmiddag.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Voorzitter. Een ballon, een ballon, een ballonnetje... De minister laat alweer een ballonnetje op en ook deze keer wordt het kapot geprikt door het kabinet. Het probleem is dat er deze keer de hoop van duizenden mensen aan hing; die hoop valt nu keihard naar beneden. De fractie van D66 vindt dat niet kunnen.
Ik houd het kort, omdat het de fractie van D66 maar om één ding gaat, namelijk dat er duidelijkheid komt voor die heel grote groep mensen. Zij verkeren buiten hun schuld om al veel te lang in Nederland in onzekerheid over de vraag of zij terugmoeten of niet. Zij zijn de slachtoffers van de oude Vreemdelingenwet die door een kabinet van CDA en PvdA is voorgesteld. Tegenwoordig is er een nieuwe Vreemdelingenwet, die door een paars kabinet is voorgesteld. Als het gaat zoals wij willen, zal dit soort situaties hierdoor niet meer voorkomen. Wij vinden het belangrijk om dat te onderstrepen, want een humaan asielbeleid betekent ook dat mensen snel duidelijkheid krijgen. Dat lukt in elk geval met de paarse wet.
Ik herhaal niet hoe wij in de huidige omstandigheden gekomen zijn. Wat de Kamer hier bespreekt is wellicht interessant, maar het belangrijkste is dat er straks een Kamermeerderheid is voor een motie, die voor de duizenden mensen duidelijkheid geeft. Mijn fractie heeft al in april vorig jaar via de motie-Halsema/Hoekema aangegeven wat wij willen, namelijk een verblijfsvergunning voor mensen die vijf jaar of langer in Nederland zijn, die goed zijn ingeburgerd en die geen strafblad hebben. Helaas was er geen meerderheid voor die motie, maar het lijkt erop dat die er nu wel komt. Wij zijn bereid samen met de fractie van GroenLinks dezelfde motie wat te verduidelijken, in de hoop dat ook de LPF-fractie ermee akkoord kan gaan. Wij hebben gehoord wat zij hierover heeft gezegd. Het doel is de inhumanitaire excessen van dit kabinet recht te breien, waar de minister in het kabinet bakzeil moest halen. Als het ons lukt door een meerderheid voor de motie, dan is alles toch nog de moeite waard geweest.
De voorzitter:
Mevrouw Van der Laan, ik feliciteer u hartelijk met uw maidenspeech.
Ik heb even overlegd met mevrouw Van der Laan en geef de andere leden aan het eind van de termijn van de Kamer de gelegenheid haar te feliciteren. In vertrouwen zeg ik dat zij haar ook met haar verjaardag kunnen feliciteren. Ik zie dat de fractievoorzitter van D66 mevrouw Van der Laan feliciteert en haar een schitterende bos bloemen overhandigt.
Het woord is vervolgens aan de heer Varela.
De heer Varela (LPF):
Voorzitter. Dit debat draait om de vraag of door de minister voor Vreemdelingenzaken voor zo'n 2300 asielzoekers die al minstens vijf jaar in Nederland wachten op uitsluitsel op hun asielaanvraag, naar een humane oplossing kan worden gezocht. Als het aan de LPF-fractie ligt, kan dat.
In het algemeen overleg van vorige week woensdag heeft mijn fractie voorgesteld om een oplossing te zoeken voor asielzoekers die in opvang zitten, al vijf jaar in de procedure zitten en nog steeds geen uitsluitsel hebben gehad op hun eerste aanvraag, van onbesproken gedrag zijn en behoorlijk Nederlands spreken. Voor asielzoekers die na een individuele toets aan deze criteria voldoen, mag de minister een humanitaire regeling treffen, zodat zij een verblijfsvergunning krijgen. Natuurlijk wil de LPF-fractie dat fraudeurs en asielzoekers die tijdens de asielprocedure hebben tegengewerkt, van de maatregel worden uitgesloten.
Mijn fractie is een voorstander van zo'n maatregel omdat het strenge vreemdelingenbeleid van deze minister, waarbij illegalen en uitgeprocedeerde asielzoekers worden uitgezet, hiervoor de ruimte schept. Dit jaar zijn er 18.000 mensen uit deze categorieën uitgezet en volgend jaar zullen dit er naar schatting 24.000 zijn. Een streng vreemdelingenbeleid, gericht op uitzetting van illegalen en afgewezen asielzoekers die moeten terugkeren naar het land van herkomst, kan bovendien alleen bestaan als om humanitaire redenen uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor schrijnende gevallen.
De heer Blok (VVD):
Ik heb behoefte aan verduidelijking over de groep waarvoor de LPF-fractie een pardonregeling in het leven wil roepen.
De heer Varela (LPF):
Ik wil benadrukken dat dit géén pardonregeling is, omdat er te allen tijde individuele toetsing zal plaatsvinden.
De heer Blok (VVD):
In dat geval vraag ik verduidelijking over de groep die in aanmerking komt voor deze toets. U noemt een termijn van vijf jaar en dat betekent dat deze groep geen beroep heeft kunnen doen op de driejarenregeling. Deze mensen hebben dus niet aan kunnen tonen dat zij buiten hun schuld na drie jaar geen uitsluitsel hebben gekregen, want in dat geval hadden zij al een verblijfsvergunning gehad. Wilt u de groep die zélf doorgeprocedeerd heeft en dus als gevolg van een eigen keuze langer dan drie jaar in Nederland is gebleven, ook in aanmerking laten komen voor de toets?
De heer Varela (LPF):
Voor zover ik weet kwamen deze mensen niet in aanmerking voor de driejarenregeling omdat deze alleen gold voor asielzoekers die ten tijde van de oude Vreemdelingenwet drie jaar in de procedure zaten.
De heer Blok (VVD):
Ik begrijp het dus goed dat mensen die geen beroep konden doen op de driejarenregeling, omdat zij zelf doorgeprocedeerd hebben, niet onder uw regeling vallen?
De heer Varela (LPF):
Mensen die doorgeprocedeerd hebben door in beroep en vervolgens in hoger beroep te gaan en nog steeds op hun eerste asielaanvraag wachten, komen in aanmerking voor deze regeling. Zij moeten uiteraard eveneens aan de gestelde criteria voldoen.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Kan de heer Varela mij uitleggen waarom juist voor deze criteria is gekozen? Er zijn tenslotte tal van andere criteria te bedenken.
De heer Varela (LPF):
Zoals u begrijpt, blijft een keuze voor criteria natuurlijk altijd arbitrair. Naar de mening van de LPF-fractie zijn dit belangrijke criteria om de welwillendheid van asielzoekers te toetsen.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Ik begrijp uit uw woorden dat u erkent dat er ook andere schrijnende gevallen zijn die niet onder deze regeling kunnen vallen.
De heer Varela (LPF):
U doelt nu op de groep uitgeprocedeerde asielzoekers en ik ben met u eens dat daartussen ook heel schrijnende gevallen zitten. Wij willen echter absoluut niet dat de aanzuigende werking wordt versterkt.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Ik bedoel te zeggen dat er duidelijk een grijs gebied is en dat u nooit een strikte scheiding kunt maken tussen mensen die wel en die niet aan de criteria voldoen. In die zin zijn uw criteria ook arbitrair vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid en humaniteit.
De heer Varela (LPF):
Criteria zullen natuurlijk altijd tot op zekere hoogte arbitrair blijven. Dat is logisch.
De heer De Wit (SP):
U noemde onder andere de criteria onbesproken gedrag en het behoorlijk spreken van de Nederlandse taal. Wat moeten wij verstaan onder onbesproken gedrag? Wordt bijvoorbeeld het te vroeg buitenzetten van een vuilniszak hierbij betrokken? Stel dat een asielzoeker niet zo goed Nederlands spreekt, maar zijn kinderen wel, wat moet er dan gebeuren? Waar legt u de grens en wie beoordeelt wat behoorlijk Nederlands is?
De heer Varela (LPF):
Asielzoekers die een keer door rood licht zijn gereden, laat ik met rust. Het gaat mij met name om asielzoekers die ernstige strafbare feiten hebben gepleegd. Zij komen, als het aan mij ligt, absoluut niet in aanmerking voor een vergunning. De vraag wat behoorlijk Nederlands is, blijft lastig. Ik denk dat wij in de toekomst toe moeten naar een systeem om dat vast te stellen, maar het blijft arbitrair. Het is echter beter dan niets doen.
De heer De Wit (SP):
Hoe komt u dan op het aantal van 2300 asielzoekers uit? Hoe gevaarlijk is het om zo'n subjectief element in uw criteria op te nemen? Daarmee haal je de moeilijkheden in huis en krijg je allerlei gevallen die wel of niet worden geholpen.
De heer Varela (LPF):
Ik denk dat wij elkaar niet helemaal begrijpen. De groep van 2300 bevindt zich op dit moment in de opvang en wacht nog steeds op de beslissing op de eerste aanvraag. Vervolgens zullen wij deze groep aan de criteria toetsten. Uiteindelijk zullen het er maximaal 2300 zijn.
Mevrouw Van der Laan (D66):
U maakt zich ernstig zorgen over de aanzuigende werking. Ik begrijp dit niet, omdat het gaat om een regeling die wordt getroffen voor mensen die zich nu in Nederland bevinden. Van een aanzuigende werking is alleen sprake als mensen vanuit het buitenland komen en aanvoeren dat zij ooit vijf jaar in Nederland hebben verbleven. Bij deze regeling gaat het echter om mensen die nu al in Nederland zijn.
De heer Varela (LPF):
Iemand die drie jaar in de opvang heeft gezeten, twee jaar "ertussenuit piept", bij familie onderduikt en vervolgens van deze regeling hoort, zou kunnen denken: ik ga weer terug. Ook dan heb je vijf jaar in Nederland verbleven, maar niet in de opvang.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Mensen moeten kunnen bewijzen dat zij vijf jaar in Nederland zijn geweest. Iemand die "ertussenuit is gepiept" kan dit niet bewijzen.
De heer Varela (LPF):
Daarom heeft de LPF-fractie voor een heel strikte afbakening gekozen, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Mijn fractie heeft dit ook gedaan. Zijn uw zorgen weggenomen als de Kamer duidelijk uitspreekt dat het om mensen gaat die zich nu in Nederland bevinden?
De heer Varela (LPF):
Het gaat de LPF-fractie om de mensen die op dit moment in de Nederlandse opvang zitten.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik ben blij dat de heer Varela met onbesproken gedrag bedoelt dat men geen ernstige strafbare feiten mag hebben begaan. Vindt u dat mensen voldoende Nederlands moeten kunnen spreken om aan de Nederlandse samenleving te kunnen deelnemen? Is dat de voorwaarde die u stelt?
De heer Varela (LPF):
Wij hebben dit jaar in allerlei rapportages in NOVA kunnen zien hoe belangrijk het is om het Nederlands goed te beheersen. Daarom is dat voor mijn fractie een heel belangrijk criterium.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik ben dat met u eens, maar het zou kunnen zijn dat men onvoldoende de kans heeft gehad om Nederlands te leren, maar wel in staat is om het heel snel te leren.
De heer Varela (LPF):
Als de kinderen heel goed Nederlands spreken, maar de ouders, door welke omstandigheden dan ook, de taal nog niet voldoende beheersen, is het aan de minister om daarover een besluit te nemen. Wij proberen op dit moment heel duidelijke criteria te formuleren.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Wie moet bepalen wat behoorlijk Nederlands is? Wilt u daartoe een commissie laten instellen?
De heer Varela (LPF):
Op dit moment hebben wij daarvoor nog geen norm, maar in de toekomst zullen wij daar naartoe moeten werken, zoals ik zojuist heb gezegd.
De heer Van der Staaij (SGP):
Doelt u ook op mensen die na anderhalf jaar een duidelijke afwijzing hebben gekregen, zonder problemen zouden kunnen terugkeren naar het land van herkomst, maar zijn blijven doorprocederen?
De heer Varela (LPF):
Ik kan die mensen niet het recht ontnemen om in beroep en vervolgens in hoger beroep te gaan.
De heer Van der Staaij (SGP):
Het antwoord is dus ja?
De heer Varela (LPF):
Ja. In ons rechtssysteem is de mogelijkheid ingebouwd om eerst in beroep en vervolgens in hoger beroep te gaan.
De heer Van der Staaij (SGP):
Dit speelt in het voorstel geen enkele rol?
De heer Varela (LPF):
Dit speelt geen enkele rol. Iemand heeft het recht om in beroep en vervolgens in hoger beroep te gaan.
De LPF vindt dat er alleen draagvlak kan zijn voor een streng beleid, wanneer men oog heeft voor de menselijke maat. Het besluit van het kabinet om het voorstel van de LPF niet over te nemen, in tegenstelling tot de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft mijn fractie ernstig teleurgesteld. Het komt er simpelweg op neer dat een welwillende minister de mogelijkheid wordt ontnomen om naar een humane oplossing te zoeken voor in Nederland ingeburgerde asielzoekers die als gevolg van het oude vreemdelingenbeleid al minstens vijf jaar wachten op uitsluitsel.
De heer Blok (VVD):
Ik luister met enige verbazing naar de woorden "welwillende minister". De brief is toch van de minister?
De heer Varela (LPF):
Waarom bent u verbaasd over "welwillende minister"?
De heer Blok (VVD):
U zegt dat een welwillende minister een brief heeft gestuurd. De minister stuurt ons een brief.
De heer Varela (LPF):
Met "welwillend" bedoel ik dat de minister voor deze mensen een humane oplossing wil zoeken. In die zin moet u het woord "welwillend" opvatten.
De heer Blok (VVD):
Bedoelt u dat de minister eigenlijk iets anders wil dan hij schrijft?
De heer Varela (LPF):
Nee. De minister probeert een humane oplossing voor deze mensen te zoeken. Dat noem ik welwillend.
De heer Blok (VVD):
Bent u het wel of niet eens met de brief van uw minister?
De heer Varela (LPF):
U vraagt aan mij wat de minister bedoelt met "welwillend". Ik zeg u dat de minister met "welwillend" bedoelt dat hij voor de zojuist door mij genoemde groep asielzoekers een humane oplossing probeert te zoeken.
De heer Blok (VVD):
Hier komen wij niet meer uit.
De heer Varela (LPF):
De argumenten van het kabinet hebben mij niet van mijn mening afgebracht. De overweging dat het voorstel indruist tegen het Strategisch akkoord getuigt van een starheid die het humanitaire karakter van een maatregel feitelijk ontkent. Overigens benadruk ik hierbij dat er tijdens de onderhandelingen over het Strategisch akkoord is bedongen dat de minister in voorkomende gevallen ruimhartig van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik kon maken. Met het besluit van het kabinet wordt onder deze afspraak eigenlijk een streep gezet. De argumenten van het kabinet hebben mij er niet van overtuigd dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie geen oog dient te hebben voor de menselijke maat en de voorgestelde maatregel niet ten uitvoer moet brengen. Wij verzoeken de minister, gezien de beraadslaging in de Tweede Kamer, om een heropening in het kabinet. Ik wil een motie ter aansporing daartoe indienen in de tweede termijn.
De heer Blok (VVD):
Voorzitter. Van de proefballonnen van minister Nawijn is er een aantal nog niet neergedaald. Het is van groot belang dat zijn laatste proefballon snel neerdaalt. De VVD vindt het namelijk zeer kwalijk dat door de uitspraken die de minister vorige week heeft gedaan, bij een grote groep mensen valse hoop is gewekt, een groep mensen die vaak onterecht hoop koestert. Ook onterechte hoop moet bij deze kwetsbare groep echter niet worden gevoed door uitspraken van de verantwoordelijke minister.
Inhoudelijk is de VVD tegen een pardonregeling om de redenen die net al in het interruptiedebat zijn gewisseld. De eerste reden is dat Nederland de afgelopen jaren een driejarenbeleid kende. De tweede reden is dat er geen beloning moet staan op het doorprocederen, zelfs na een afwijzing van de Nederlandse rechter. Wij vinden een pardonregeling onverstandig, omdat het oneerlijk is tegenover de mensen die zich wel hebben gehouden aan de uitspraken van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en van de rechter en die wel vertrokken zijn na de uitspraak dat zij niet voldoen aan de regels van de Vreemdelingenwet. Ten slotte zien wij een aanzuigende werking op de groep die netjes vertrokken is, maar ook op andere groepen. Die eerste groep zal onvermijdelijk terugkomen, zodra zij zien dat hun collega's die hier wel gebleven zijn, beloond worden met een verblijfsregeling. Er is ook een aanzuigende werking op andere groepen. Ik waarschuwde daar de vorige week al tegen. Ik zag helaas deze week mijn ongerustheid over de aanzuigende werking al weer bevestigd, want wij kregen een brief waarin werd gepleit voor een pardonregeling voor witte illegalen, een groep die niet is genoemd door de minister, maar die zegt dat ook zij al langer dan vijf jaar in Nederland zijn en een beroep willen doen op de regeling. Het effect van de aanzuigende werking is enorm. Om die reden moeten uitspraken over pardonregelingen dan ook niet worden gedaan.
Ik heb daarom een aantal vragen aan de minister. Waarom heeft hij de vorige week, terwijl hij op grond van het regeerakkoord, waar zijn handtekening onder staat, wist dat er geen ruimte is voor een algemene pardonregeling, zijn uitspraken gedaan? Waarom heeft hij deze uitspraken nog doorgezet na zijn gesprek met de minister-president op woensdagochtend? Dat was het moment geweest om direct duidelijkheid te creëren.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik wil een opmerking maken over uw inleiding. U wilt geen regeling omdat die een aanzuigende werking heeft. Door een dergelijke regeling zouden mensen weer terugkeren naar Nederland. Het gaat echter heel duidelijk om mensen die op dit moment in de opvang in Nederland verblijven. Wat is tegen een dergelijke regeling als het gaat om mensen die nu in Nederland zijn?
De heer Blok (VVD):
U kunt de regeling op uw manier omschrijven. Ik noemde al de brief die u waarschijnlijk ook hebt ontvangen van het Comité witte illegalen. Het noemen van een regeling leidt bij andere groepen die menen daaraan te voldoen tot de conclusie dat er ruimte is voor een generaal pardon zodat men ook een beroep op die regeling zal doen. Dat betekent valse hoop voor een nog grotere groep.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik vind dit een drogredenering. Het gaat om een heel specifieke regeling voor een heel specifieke groep. Dat moet voor iedereen duidelijk zijn. U kunt heel Nederland erbij slepen. Tientallen groepen kunnen ook een regeling willen, maar u kunt met een heel goed verhaal daarop reageren. U kunt zeggen: wij hebben het niet over u; wij hebben het over een andere groep. Een dergelijk verhaal kan door het kabinet en door u uitstekend verkocht worden, ook aan groepen die u niet wilt helpen. U keert de zaak om. Omdat misschien een andere groep ook van deze regeling gebruik wil maken, doet u helemaal niets, voor niemand. Ik vind dat slecht en een drogredenering.
De heer Blok (VVD):
Helaas heb ik al gelijk gekregen. Ik wijs op de brief die wij allen waarschijnlijk gekregen hebben. Je wekt wel degelijk valse hoop, hoe duidelijk je de groep ook omschrijft. De minister heeft verleden week expliciet gezegd dat het, wat hem betreft, niet gaat om illegalen. Desondanks ligt deze brief er. Het heeft wel degelijk een aanzuigende werking.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het feit dat u een brief krijgt, wil toch niet zeggen dat daarop moet worden ingegaan? Mijn fractie zou dat misschien wel willen, maar uw fractie niet. Wij kunnen billijken dat uw fractie zegt: het spijt ons mensen, maar wij hebben het niet over jullie. Het gaat nu over de groep waarover minister Nawijn verleden week sprak. Voor die groep wordt een regeling getroffen. Dit is heel duidelijk, voor iedereen. Waarom wilt u voor een heel duidelijke groep geen regeling treffen?
De heer Blok (VVD):
Ik vind het fijn dat u de uitspraak van mijn fractie kunt billijken. Het feit blijft dat er valse hoop gewekt wordt. De illustratie ligt in de vorm van de brief van het Comité witte illegalen op tafel. Wij kennen ook voorbeelden uit andere landen, zoals verleden week uitgebreid besproken is. Het gevolg is: valse hoop voor een grote groep. Bovendien ontstaat een grote druk op de IND en de rechtbanken die alle aanvragen vervolgens weer moeten afwijzen.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik wil graag een verduidelijking van het begrip "aanzuigende werking". Ik heb altijd begrepen dat dit betekent dat mensen buiten Nederland worden aangetrokken om asiel aan te vragen. Ik begrijp uit het verhaal van de heer Blok dat hij een heel eigen invulling geeft aan het begrip aanzuigende werking. Hij bedoelt volgens mij dat er sprake is van een hellend vlak. Als voor de ene groep een generaal pardon bestaat, zou dit voor een andere groep ook moeten gelden.
De heer Blok (VVD):
Dit is een test van mijn kennis van het Nederlands. De vorige discussie ging ook om de vraag of je de ene groep zodanig kunt afbakenen, dat een andere groep daaruit geen hoop kan putten. Mijn stelling is dat andere groepen door deze regeling wel degelijk hoop krijgen. Dat kunnen groepen in Nederland zijn, zoals de groep die ik daarnet noemde, het kunnen ook groepen buiten Nederland zijn. Ik noemde als voorbeeld de groep die vertrokken is nadat men een afwijzing van de IND of de rechter heeft gekregen en nu wil terugkeren. Het kan echter ook om een groep gaan die zich nu nog niet in Nederland bevindt maar, al of niet geholpen door mensensmokkelaars, nu naar ons land komt, omdat wij ineens een generaal pardon verlenen.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Dan geeft u nu een heel eigen invulling aan het begrip aanzuigende werking, anders dan in het verleden werd gegeven.
De heer Blok (VVD):
Ik heb nooit iets anders hierover gezegd. Verleden keer heb ik het voorbeeld van Italië gebruikt. Dat land heeft afgelopen zomer voor een heel specifieke groep een pardonregeling afgekondigd voor mensen die zwart werkten. Het gevolg daarvan was dat een grote groep mensen vanuit Noord-Afrika in wrakke bootjes de zee overstak. Deze groep voldoet absoluut niet aan de criteria die Italië stelt. De woorden generaal pardon leidden er echter toe dat deze mensen de oversteek waagden. Dat voorbeeld heb ik vaker gebruikt. Ik weet dus niet waar u inconsistentie meent te zien.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik meen dat de minister tijdens het algemeen overleg zei dat juist bij het voorbeeld over Italië geen sprake was van een aanzuigende werking.
De heer Blok (VVD):
Dan zijn daar de kranten niet goed gelezen.
De heer De Wit (SP):
Weet de heer Blok nu precies waar wij het vandaag over hebben? Klopt het dat wij het over asielzoekers hebben?
De heer Blok (VVD):
Was het maar zo dat wanneer wij hier een debat voeren over een specifiek afgebakende groep, dat geen enkele uitwerking heeft buiten die groep. Ik gaf al aan dat wij een brief hebben gekregen van de groep waar wij het niet over hebben, namelijk de witte illegalen, die op grond van het debat dat wij hier voeren, zeggen: wij willen ook graag een regeling.
De heer De Wit (SP):
Is het de heer Blok bekend dat de witte illegalen juist geen asielzoekers waren, maar mensen die al heel lang in Nederland illegaal werkzaam waren en destijds op grond van een regeling, onder staatssecretaris Schmitz, in aanmerking kwamen voor legalisatie? Weet hij wel dat als wij praten over een regeling op dit moment, wij dan praten over asielzoekers en dat het niet zo kan zijn dat mensen die buiten Nederland wonen op dit moment, daar aanspraak op zouden kunnen maken? Het gaat over mensen die hier asiel hebben aangevraagd.
De heer Blok (VVD):
Als uw redenatie waar zou zijn, kan het niet zo zijn dat ik de brief ontvangen heb die ik heb ontvangen van de witte illegalen.
De heer De Wit (SP):
Mijn mening is dat het twee totaal verschillende groepen zijn. Als u bevreesd bent voor een aanzuigende werking, ligt het dan niet ook op uw weg, als u iets voelt voor een regeling, om die regeling zo specifiek en zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven, zodat de effecten waar u bang voor bent, niet optreden?
De heer Blok (VVD):
De oplossing die u voorstelt, werkt niet. Een regeling kan wel omschreven worden, maar dan kom ik terug op het voorbeeld van Italië en op uw eigen woorden, daar waar u zegt: wij hebben het over asielzoekers en niet over illegalen. Desondanks maakt in Italië een groep de oversteek en desondanks sturen in Nederland illegalen een brief omdat zij zeggen: wij willen er ook voor in aanmerking komen.
De heer Varela (LPF):
Mag ik de heer Blok erop wijzen geen verwarring meer te stichten door het steeds over witte illegalen te hebben? Wij hebben het hier over asielzoekers. De illegalen waar hij op duidt, zijn nooit in procedure geweest.
De heer Blok (VVD):
Ik doe de feitelijke constatering dat ik een brief ontvangen heb – u waarschijnlijk ook – en dat de verwarring is ontstaan, maar dat is niet door de uitspraken die de VVD heeft gedaan, want wij zijn de discussie over een generaal pardon niet begonnen. Ik vind uw opmerking echter wel terecht. Uitspraken over een pardonregeling moeten niet zomaar gedaan worden – dat geldt dan ook voor uw partij – omdat zij dit soort van gevolgen hebben.
De heer Varela (LPF):
Het is geen pardonregeling; dat hebben wij altijd gezegd.
De heer Blok (VVD):
Ja, maar het beeld bij de groepen waar het om gaat, is dat er ruimte ontstaat en daardoor is er sprake van valse hoop.
Voorzitter. Ik was aangekomen bij mijn vragen aan de minister. Wat betreft de brief gaat het daarbij om het volgende. Ik ben zeer benieuwd naar het oordeel van de minister over deze brief, in het licht van de uitspraken die hij vorige week heeft gedaan. Immers, hij is door het kabinet wel aan de teugel teruggetrokken. Daarnaast zegt de brief heel expliciet dat er geen gebruik gemaakt zal worden van de discretionaire bevoegdheid. Er wordt hier al gehint op moties. Mag ik uit de brief afleiden dat moties die in de richting gaan van een ruim gebruik van discretionaire bevoegdheid, op grond van deze brief ontraden zullen worden?
Verder gaat de brief in op de inherente afwijkingsbevoegdheid, de mogelijkheid om in individuele gevallen een afwijkende beslissing te nemen. Er wordt op gewezen dat daar geen patroon in moet ontstaan en ik ben het daar zeer mee eens. Ik heb daar vorige week ook op gewezen. Mag ik van de minister vernemen dat hij van die individuele bevoegdheid inderdaad zeer terughoudend gebruik zal maken om te voorkomen dat er een patroon ontstaat, waardoor er alsnog een grote groep onder deze regeling zal vallen?
Ten slotte heb ik twee vragen aan de vice-minister-president. Ik gaf al aan dat de VVD grote moeite heeft met de valse hoop die gewekt is door de uitspraken van vorige week. Mijn vraag aan minister Remkes is dan ook: hoe heeft het zover kunnen komen dat een lid van dit kabinet een uitspraak heeft gedaan waarvan hij op het moment dat hij de uitspraak deed, wist dat deze in strijd was met het Strategisch akkoord en dus niet waar kon worden gemaakt?
De tweede vraag aan de vice-minister-president is deze. Zijn er afspraken gemaakt over het gebruik van die individuele bevoegdheid, die inherente afwijkingsbevoegdheid? Ik gaf al aan dat het kwalijk zou zijn, wanneer daarin een bepaald patroon zou ontstaan waar advocaten en rechters aan zullen ontlenen dat een brede groep die aan die criteria voldoet, daar een beroep op moet kunnen doen. Zijn er afspraken gemaakt in het kabinet over de manier waarop met die individuele bevoegdheid omgegaan zal worden?
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. De SGP-fractie is buitengewoon ongelukkig met de voortdurende onduidelijkheid over de manier waarop wordt omgegaan met schrijnende gevallen onder asielzoekers die al jarenlang in Nederland verblijven. De reden waarom wij hierover zo ongelukkig zijn, is gelegen in het feit dat het om een kwetsbare groep mensen gaat. Door de uitlatingen van de verantwoordelijke minister is bij honderden mensen de hoop gevoed om alsnog een verblijfsvergunning te krijgen.
Vervolgens ontstond onduidelijkheid over wat de minister precies bedoelde en uiteindelijk moest deze minister op zijn schreden terugkeren omdat hij in het kabinet onvoldoende steun kreeg. De geloofwaardigheid van deze minister heeft opnieuw een stevige knauw gekregen.
De SGP-fractie betreurt deze gang van zaken zeer; de mensen waar het hier om gaat, verdienen een zorgvuldiger behandeling en benadering dan dat zij met een mengeling van hoop en vrees worden achtergelaten en de uitkomsten ongewis zijn! Het is onverantwoord zoals het nu is gegaan. Hoe had het gemoeten? Wat ons betreft had de minister na raadpleging vooraf van het kabinet moeten komen met een duidelijke benadering die zowel recht doet aan schrijnende situaties als aan eisen van goed bestuur. Het verleden kan niet meer worden teruggedraaid, maar wat wel kan en gelet op de voorgeschiedenis ook moet, is zeer snel definitieve duidelijkheid scheppen zodat iedereen weet waaraan hij toe is.
Namens mijn fractie hecht ik eraan voorop te stellen dat de maatschappelijke problematiek die hier aan de orde is, buitengewoon serieus is. Van allerlei kanten worden steeds schrijnende situaties aangereikt die ernstig genomen moeten worden, op zijn minst nader onderzoek verdienen en vaak vragen oproepen, bijvoorbeeld hoe het komt dat in veel gevallen de desbetreffende mensen in het verleden niet onder het zogenaamde driejarenbeleid vielen. Misschien kan de minister daarop ingaan?
Ook als je het probleem erkent, is het de vraag in welke richting de oplossing moet worden gezocht. Dat betekent niet dat die gevonden moet worden in een pardonregeling die de bestaande regels opzijzet. Al eerder hebben wij bezwaren hiertegen geuit. Daarbij wegen voor ons de precedentwerking, de ondermijning van het beleid en de schending van de rechtsgelijkheid zwaar.
Welke oplossing staan wij dan wel voor? Wij nemen ons vertrekpunt in een snelle toetsing individuele toetsing van de voorgelegde zaken. Als blijkt dat het geldende beleid geen ruimte biedt voor het verlenen van een verblijfsvergunning en velen dit wel als onbillijk ervaren, is de normale gang van zaken dat bezien wordt of het beleid aanvulling dan wel nuancering verdient. Confrontatie met een situatie kan aanleiding zijn om een beleidsregel nader te nuanceren dan wel bij te stellen, zodat ook anderen daarop een beroep kunnen doen. Het gaat dan dus niet om een specifieke regeling; ik beschouw het als een normale bestuurlijke praktijk dat er bij bijzondere situaties gekeken wordt hoe de beleidsregels uitwerken.
Hoe zit het met mensen die jarenlang in ons land verblijven omdat zij buiten hun schuld niet kunnen terugkeren? Wat zeggen de beleidsregels over deze mensen die in een juridisch niemandsland terecht dreigen te komen? Welke ruimte biedt het beleid hiervoor precies?
De minister wijst op zijn discretionaire bevoegdheid. Het blijft mij echter nog steeds mistig waarop dat in juridische zin precies slaat. Gaat het om situaties waarin het beleid niet voorziet? De verwijzing naar artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit is volstrekt onduidelijk. In welke tekst van welke bepaling leest de minister zijn bevoegdheid?
Als er geen aanleiding is om het beleid te herzien, komt de inherente afwijkingsbevoegdheid aan de orde. Ook als het beleid als billijk wordt aangemerkt en er geen reden is om dit te herzien of aan te vullen, moet vervolgens worden bezien of de bijzondere situatie aanleiding is om van dat beleid af te wijken. Dat is het ventiel van de afwijkingsbevoegdheid dat terecht in het beleid zit en waarvan wat ons betreft ook ruimhartig gebruik mag worden gemaakt. Als deze route wordt gevolgd – allereerst een kritische reflectie op toepasselijke beleidsregels en vervolgens een ruimhartig gebruik van de afwijkingsbevoegdheid – moet het mogelijk zijn om de werkelijk schrijnende gevallen alsnog een verblijfsvergunning te geven en worden tegelijk de nadelen die kleven aan een pardonregeling voorkomen. Ik zou graag een nadere reactie van de minister horen op deze stellingname.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Dinsdagavond stelt minister Nawijn voor het journaal de asielzoekers die al lange tijd in Nederland zijn, een verblijfsvergunning in het vooruitzicht. Voorafgaand aan het overleg van afgelopen woensdag hebben wij de minister gevraagd of hij in de Kamer kan aangeven welke plannen hij precies voorstaat. Vervolgens legde hij uit dat hij ruimhartig gebruik wil maken van zijn discretionaire bevoegdheid en daarvoor een uitdrukkelijk akkoord wilde hebben van de Tweede Kamer.
Alle fracties waren in verwarring over wat nu eigenlijk de bedoeling was. Het CDA had behoefte aan een eenduidig kabinetsstandpunt. Laten wij wel wezen, deze gang van zaken had de minister kunnen en moeten voorkomen. Als verantwoordelijke minister had hij moeten beseffen dat de groep waarover wij het nu hebben, zich vastklampt aan iedere strohalm. De beleidsverantwoordelijken hadden daar rekening mee moeten houden, en al helemaal de minister. Wij vinden dit een ongelukkige gang van zaken.
Het CDA is altijd tegen een generiek of specifiek pardon geweest. In de eerste plaats dient men zich te realiseren dat Nederland een zorgvuldige asielprocedure kent, om vast te stellen of iemand bescherming nodig heeft tegen vervolging. Deze procedure is wettelijk en democratisch vastgesteld en er is beroep mogelijk bij de rechter. De mensen over wie wij het hebben, zijn vaak al meerdere malen bij de rechter geweest en daar afgewezen. Het CDA staat voor een helder beleid met een duidelijke boodschap. Van een pardon gaat het signaal uit dat je, als je eenmaal in Nederland bent en maar lang genoeg volhoudt, ondanks de uitspraak van de rechter uiteindelijk toch mag blijven. Het CDA vindt dat zo'n boodschap voorkomen moet worden.
In de tweede plaats zijn wij geen voorstander van een generiek of specifiek pardon omdat voor het verlenen van zo'n pardon criteria nodig zijn die moeten worden opgesteld. Dan moet je vaststellen wie er wel en niet onder vallen. Wat is bijvoorbeeld ingeburgerd zijn? Hoe lang moeten zij al in Nederland zijn? In hoeverre mag de mate van inburgering van kinderen daarbij een rol spelen? Hierover hebben wij het ook in het interruptiedebatje gehad. De ervaring met de witte-illegalenregeling leert ons dat een nieuw pardon ongetwijfeld zal leiden tot acties en wellicht tot hongerstakingen om mensen die net niet aan de voorwaarden kunnen voldoen, aan een verblijfstatus te helpen.
Bij de formulering van het asielbeleid houdt het CDA ook rekening met de houdbaarheid ervan. Wij willen vluchtelingen ook in de toekomst een veilige plek in Nederland kunnen garanderen. Een pardon kan dit beleid ondermijnen, niet alleen omdat, als wij nu een pardon afkondigen, de kans groot is dat wij ook in de toekomst pardonneringsmaatregelen moeten afkondigen, maar ook omdat een generaal of specifiek pardon de omvang van reeds aanwezige gemeenschappen kan vergroten, en dan heb je het bijvoorbeeld over gezinshereniging. Daarmee wordt de kans op aanzuigende werking vergroot, die is genoemd door de heer Blok.
De heer De Wit (SP):
Klopt het dat het CDA zegt dat het feit dat er mogelijk mensen bij het treffen van een regeling net niet in de regeling vallen, een argument is om een heel grote groep die je op dit moment kunt voorzien van een vergunning, dan maar niet te helpen?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Een van de redenen die ik heb genoemd, is dat er criteria moeten worden gesteld. Je moet de criteria ergens neerleggen en dat betekent dat je altijd een grijs gebied overhoudt. Er zullen altijd mensen zijn die net aan de verkeerde kant van de streep zitten en dan moet je aan die mensen uitleggen dat zij aan alle criteria voldoen opéén na en dat zij dus niet voor de pardonneringsregeling in aanmerking komen. Het CDA zegt dat het dat niet rechtvaardig en niet helder vindt. Dat is een van de redenen om een heldere lijn uit te zetten.
De heer De Wit (SP):
Het CDA is er dan toch zelf bij? Als het een heldere lijn wil maken en duidelijke punten wil opschrijven, kan het rond de tafel gaan zitten en precies formuleren wie er wel of niet in aanmerking komt voor een speciale regeling. Dat heeft het dan toch zelf in de hand?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
De heer De Wit weet donders goed dat er in de loop der tijd weer nieuwe groepen op kunnen komen. Dan moeten de verantwoordelijken uitleggen dat deze groepen destijds wel in aanmerking kwamen, maar dat dit niet geldt voor de nieuwe groepen die opkomen.
De heer De Wit (SP):
Wij praten over een theoretische situatie. Wij zijn nog niet eens begonnen met het opstellen van criteria. De mensen die wellicht niet in aanmerking komen voor die criteria, die wij nog niet kennen, worden nu als argument gebruikt om niet tot een regeling te komen, terwijl daar nu net de crux van het verhaal zit.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Ik probeer uit te leggen dat je criteria moet vastleggen, als je praat over een specifieke of generale maatregel. Wij hebben het nu over een specifieke maatregel. Je moet zeggen: hier is de lat en niet een treetje hoger of lager. Als je mensen die vijf jaar of langer in Nederland zitten, een verblijfsvergunning geeft, moet je aan mensen die hier net vier jaar en 51 weken zijn, uitleggen: sorry, voor jullie is dat niet rechtvaardig, maar voor hen wel.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik sprong op vanwege het woord "pardon" dat de hele tijd wordt gebruikt. Hier moeten wij mee uitkijken als wij niet willen dat er verwachtingen worden geschapen. Bovendien werkt het woord "pardon" bij de minister en bij de LPF-fractie als een rode lap op een stier. Wij vragen de minister om zijn discretionaire bevoegdheid op een bepaalde manier in te vullen. Wij hebben gehoord wat de CDA-wethouders over dit onderwerp hebben gezegd en wij weten welke band het CDA heeft met de kerken. Daarom snap ik nog steeds niet precies waarom de CDA-fractie van mening is dat het niet mogelijk moet zijn om dit uit humanitaire overwegingen toch te doen voor deze schrijnende gevallen die heel specifiek worden omschreven.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Mevrouw Van der Laan heeft het over het toepassen van de inherente afwijkingsmogelijkheid. Dat is uitsluitend een bevoegdheid van de minister zelf en dat moet ook zo blijven. Er moeten geen criteria worden verbonden aan de toepassing van deze bevoegdheid door de minister. In dat geval is er namelijk in feite sprake van een bijzondere maatregel.
Mevrouw Van der Laan (D66):
De Kamer moet de minister toch controleren? Dan is het toch handig als van tevoren wordt aangegeven wat wel en niet wordt toegestaan? Het is dan toch handig om te zeggen welke criteria zullen worden gehanteerd? Als de Kamer na afloop zegt dat de minister zijn bevoegdheid maar twee keer heeft gebruikt en dat dit niet genoeg is, is het te laat.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Als de Kamer criteria vastlegt, creëert zij beleid.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat is de bedoeling. Door de wet van het CDA en de PvdA vallen er nu mensen in de grijze zone. De volksvertegenwoordiging moet proberen hiervoor een oplossing te vinden. De CDA-fractie moet dit steunen, gezien haar achtergrond en haar banden.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Mevrouw Van der Laan heeft het nu over een bijzondere maatregel, al wil zij deze gieten in de vorm van toepassing van de discretionaire bevoegdheid. Zij stelt echter voor om het beleid vast te leggen en het niet meer aan de minister zelf over te laten om individuele gevallen te toetsen. Dat is voor de CDA-fractie juist de crux van deze bevoegdheid.
Het gaat vandaag over een groep asielzoekers die al langer in Nederland verblijft. De CDA-fractie kan zich natuurlijk voorstellen dat er binnen deze groep gevallen zijn waarbij sprake is van schrijnende humanitaire omstandigheden. Wij hebben altijd gezegd dat de beoordeling daarvan een zaak is van de betrokken bewindsman. Om verschillende redenen zien wij niets in een pardon. Wij pleiten voor toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid. Op het partijcongres van het CDA eind november is hierover uitgebreid gesproken met de leden. Wij zitten dus op één lijn. Er is op het congres ook op gewezen dat er oog moet zijn voor mensen die hier al langer zijn, dat er werk moet worden gemaakt van een terugkeerbeleid en een uitzettingsbeleid en dat de minister zijn inherente afwijkingsbevoegdheid moet kunnen gebruiken voor schrijnende gevallen.
Wij hebben goed nota genomen van de laatste zin van de brief die de minister vandaag aan de Kamer zond. Hij geeft daarin aan dat hij, daartoe gemachtigd door het kabinet, in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik kan maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid. Wij zijn van mening dat de Kamer daarin niet moet treden en dat zij het oordeel volledig bij de minister zelf moet laten. De minister beraadt zich nog op de wijze waarop hij gebruik gaat maken van zijn bevoegdheid. Wij dringen aan op spoed. Het gaat immers om mensen die hier al lang zijn en die al lange tijd in onzekerheid verkeren. Zij moeten nu snel te weten komen waar zij aan toe zijn. Daarnaast wensen wij de minister, dat zeg ik uit de grond van mijn hart, alle wijsheid toe die hij daarbij nodig heeft.
De heer Varela (LPF):
Hoe vaak mag de minister zijn inherente afwijkingsbevoegdheid eigenlijk gebruiken? Ligt de grens bij 100 gevallen, of misschien bij 200?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Als u goed naar mijn verhaal had geluisterd, dan had u geweten dat dit een bevoegdheid is van de minister en alleen van hem. De Kamer praat niet over aantallen. De bevoegdheid om te oordelen over schrijnende humanitaire omstandigheden laten wij aan de minister over.
De heer Varela (LPF):
Hoe ver mag de minister van u gaan?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Dat kan ik niet zeggen, want ik kan die gevallen niet beoordelen.
De heer Varela (LPF):
Stelt u zich voor dat het 5000 gevallen zijn.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Daar kan ik niets over zeggen, want ik ken de achtergronden niet.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Mevrouw Vroonhoven heeft in de pers gezegd dat zij het ernstig vindt wat de minister heeft gedaan, omdat je niet op deze manier met een kwetsbare groep asielzoekers kunt omgaan. Wat heeft de CDA-fractie deze kwetsbare groep te bieden?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Daar ging mijn hele betoog over. Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat het om deze groep gaat. Wij hebben er met elkaar over gesproken en wij willen allereerst een zorgvuldige en heldere procedure. Natuurlijk is er een groep mensen die al heel lang op een beslissing wacht en wij vinden dat die mensen snel moeten horen waar zij aan toe zijn. Er moet snel duidelijk zijn waar zij recht op hebben. Vervolgens zijn er mensen die onder schrijnende humanitaire omstandigheden leven. Gelukkig kan de minister in die gevallen gebruik maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Wij leggen die bevoegdheid ook uitdrukkelijk bij de minister neer.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U hebt vele wensen. Het gaat u onder andere om snelheid. Wij wensen ook snelheid, maar er is een groep mensen die hier al langer dan vijf jaar is. Die mensen wachten buiten hun eigen schuld nog steeds op de uitslag van, nota bene, hun eerste asielverzoek. Waarom pleit u na al die jaren nog steeds voor snelheid? Deze groep moet toch een keer duidelijk weten waar zij aan toe is. Hoe snel moet deze groep volgens de CDA-fractie duidelijkheid krijgen?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Wij zitten op één lijn. Wij vinden beiden dat haast geboden is. Ik begrijp dat de minister nu schoon schip wil maken om die mensen niet langer in onzekerheid te laten verkeren. Er moet echter goed worden gekeken om welke mensen het gaat. Sommige mensen hadden in het verleden bijvoorbeeld een VVTV. Dat kan grotendeels verklaren waarom het zolang heeft geduurd. Wij kunnen ons alleen afvragen waarom deze mensen op dat moment – toen er nog een driejarenbeleid bestond – geen verblijfsvergunning hebben gekregen. Het betekent niet dat het proces drie jaar heeft stilgelegen. Deze mensen hebben misschien wel geprocedeerd, zijn vervolgens in beroep gegaan en hebben wellicht nog een herhaalde aanvraag gedaan. Deze facetten moet mevrouw Vos ook meenemen in haar afwegingen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U zegt steeds dat het om een kwetsbare groep mensen gaat. Ik vind het prachtig en ik ben het met u eens. Zo'n opmerking kan echter niet zonder gevolg blijven. Na zo'n opmerking moet de CDA-fractie ook duidelijk maken wat zij deze groep mensen te bieden heeft. Ik hoor u alleen maar zeggen dat het sneller moet en dat de regeltjes moeten worden toegepast. De CDA-fractie heeft deze mensen dus niets te bieden. Anders zou u een helder en duidelijk voorstel doen om de problemen van deze mensen op te lossen en zou u aangeven binnen welke termijn u dat denkt te doen.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Ik ben mijn verhaal begonnen met erop te wijzen dat het in de eerste plaats belangrijk is dat wij deze mensen geen valse hoop geven. Wij moeten dan ook duidelijk zeggen waar zij aan toe zijn, wat de procedures zijn en wat de uiteindelijke uitkomst is. Ik heb de minister ook bekritiseerd omdat hij deze mensen vorige week valse hoop heeft gegeven. In die context heb ik het ook gehad over een kwetsbare groep mensen. Zij zullen uiteraard elke strohalm aangrijpen.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Mijnheer de voorzitter. De Christen-Unie staat voor een streng asielbeleid. Dat wil zeggen dat alle asielverzoeken zorgvuldig worden getoetst aan de criteria die daarvoor zijn. Wij willen ook een rechtvaardig asielbeleid. Een rechtvaardig asielbeleid heeft ook een duidelijk humanitaire component in zich. Dat humanitaire aspect dreigt nog wel eens ondergesneeuwd te raken als gevolg van de wens om een zo streng en restrictief mogelijk asielbeleid te voeren in Nederland. Wij waren dan ook aangenaam verrast door de oplossingsgerichte gezindheid van de minister vorige week. Hij gaf toen aan voor de schrijnende gevallen, die hem bij honderden gelijk werden toegezonden, een oplossing te zoeken. Weliswaar langs een merkwaardige weg, die van de discretionaire bevoegdheid, maar goed, blijkbaar was dat voor de minister een begaanbare weg. Wat als de minister zijn discretionaire bevoegdheid gewoon had gebruikt? Wat als hij dit niet had aangekondigd en zijn collega's in het kabinet er niet over had geraadpleegd, maar het gewoon had gedaan? Hoe kunnen kabinetsleden de minister ervan weerhouden gebruik te maken van een bevoegdheid die hij heeft? De fractie van de ChristenUnie wilde graag dat de minister-president hier aanwezig zou zijn, omdat de minister in het algemeen overleg heeft aangegeven diezelfde ochtend nog met de minister-president over zijn voornemen gesproken te hebben. Achteraf blijkt dat ook de minister-president weer is teruggekomen op zijn toezegging gedaan aan minister Nawijn, om hem in zijn voornemen te steunen. Hoe kan dat?
De inhoudelijke argumenten over wel of geen pardon en over het oprekken van de discrectionaire bevoegdheid zijn in het algemeen overleg gewisseld. Ik wil er niet nog een keer op ingaan en opnieuw vragen over stellen. Het belangrijkste voor ons is om een oplossing te zoeken voor een aantal buitengewoon schrijnende gevallen. De fractie van de ChristenUnie is van zins om een motie in te dienen. Zij lijkt op de motie die in april vorig jaar is ingediend en waar de ChristenUniefractie toen ook voor heeft gestemd. Het is mogelijk dat zij samenvalt met andere moties, dat moet nog bekeken worden.
De heer De Vries (PvdA):
Voorzitter. Vorige week dinsdag had ik net als vele andere leden van deze Kamer en veel mensen in het land een bijzondere sensatie, toen ik de heer Nawijn op het Journaal over zijn nieuwe voornemens hoorde spreken. Voor mij was die sensatie niet een van afschuw, zoals kennelijk bij de heer Blok het geval was. Het was er een van verbazing en vreugde. Ik had nog nooit het gevoel gehad dat ik het met de minister eens was en wie schetst mijn verbazing: tegen het eind van zijn ambtstermijn blijkt hij toch gedachten te koesteren die dichtbij komen bij wat ik zelf noodzakelijk acht! Ik heb mij er indertijd over verbaasd dat de LPF in het kabinet niet een sterker punt heeft gemaakt van het asielbeleid dat door Fortuyn werd voorgestaan. Wij herinneren ons allemaal de beelden waarin hij zei: streng asielbeleid enerzijds, maar dan ook ruimhartigheid tegenover mensen die hier veel te lang in procedures zitten. Ik ben blij dat dit nu weer naar voren kwam. Door schade en schande wijs geworden, heb ik de minister vorige week woensdag wel gevraagd of dit nu een probeersel was of een serieus voornemen. Hij beaamde het laatste en ik geloof dat wij moeten vaststellen dat hij dat toen wel gemeend kan hebben, maar dat er van het voornemen dus niets terecht is gekomen. Het kabinet heeft hem teruggefloten en de minister heeft via een zij-ingang het pand verlaten. Dat is dus pijnlijk, vooral voor al die mensen die toen de minister zijn woorden sprak, enige hoop kregen dat er voor hen iets gedaan zou worden en dat zij inderdaad hoop mochten koesteren. Er is hier vaak gezegd dat je mensen geen valse hoop mag geven, maar er is toch niets op tegen om mensen hoop te geven?
De heer Varela (LPF):
Ik wil even een correctie plaatsen. De reden dat de minister via een zijdeur is gevlucht, zoals de heer De Vries het noemt, had te maken met veiligheidsoverwegingen.
De heer De Vries (PvdA):
Ja, er stond heel veel pers voor de deur.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
De heer De Vries spreekt zich nu ronduit uit voor een bijzondere maatregel. Zijn voorgangers, de heer Cohen, mevrouw Schmitz en mevrouw Kalsbeek, waren altijd veel huiveriger om zo'n bijzondere maatregel af te kondigen. Vorige week tijdens het algemeen overleg heb ik de heer De Vries daar ook al vragen over gesteld. Toen antwoordde hij heel gemakkelijk dat iemand van mening kan veranderen. In hoeverre zijn de argumenten veranderd, die destijds volgens zijn partijgenoten tegen een bijzondere maatregel pleitten?
De heer De Vries (PvdA):
Ik heb in eerder overleg gezegd dat de fractie van de PvdA destijds heeft geaarzeld of zij haar steun zou verlenen aan een motie van mevrouw Halsema en de heer Hoekema, mede in het licht van het feit dat er een formatie op stapel stond en dat het natuurlijk heel belangrijk zou zijn om afspraken te maken die ook gehonoreerd zouden kunnen worden. Dit is niet gebeurd.
Na de verkiezingen heeft de PvdA zich opnieuw beraden op deze punten. Wij hebben gezegd dat wij hierover expliciet moeten zijn. Dit heeft ook te maken met het feit dat het verloop van de tijd op zich ook voor schrijnende gevallen zorgt. Dit is ook een belangrijk aspect van deze discussie. Ik heb de afgelopen maanden stapels brieven en mails ontvangen. Ik ben bezocht en gebeld door groepen mensen, door mensen met kinderen, zeker ook dit weekend nadat bekend was geworden dat het weer niet doorging. Als ik dit allemaal op mij laat inwerken, wordt mij duidelijk dat ook het tijdsverloop ertoe leidt dat de menselijke maat langzamerhand wordt overschreden. Er moet dus iets gebeuren voor mensen die al te langdurig wachten op de uitslag van een asielprocedure.
Dit was overigens ook een van de redenen waarom het vorige kabinet met enige moeite, maar uiteindelijk wel met succes een nieuwe Vreemdelingenwet tot stand heeft gebracht. Met die wet moest een einde komen aan de eindeloze procedures en aan het eindeloos wachten op een besluit. Er moet helderheid worden geboden. Met die wet, die wij streng en rechtvaardig hebben genoemd, zijn resultaten geboekt die ertoe leiden dat mensen op een redelijke termijn uitsluitsel krijgen over wat hen te wachten staat.
Wij hebben nu te maken met gevallen van mensen die soms wel tien of twaalf jaar in ons land wonen. Hun kinderen zitten hier op school en spreken alleen Nederlands. Zij spreken ons aan als wij in verkiezingstijd hun school bezoeken en vragen ons dan waarom zij naar een land moeten waar zij nog nooit zijn geweest. Die menselijkheid heeft dus inderdaad ook te maken met tijdsverloop. Ik zou het prettig vinden als meer mensen in de Kamer dan alleen diegenen die zich bezighouden met asielzaken, zouden spreken met de gezinnen die na zes, zeven, acht of nog meer jaren te horen krijgen dat zij terug moeten naar hun land van herkomst.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Ik vind dit verhaal over de schrijnende gevallen onder de asielzoekers heel begrijpelijk, maar over de argumenten die ik eerder heb genoemd zoals de zorgvuldige procedure, hoor ik de heer De Vries niet spreken. Wij moeten een procedure hebben waarop wij kunnen bouwen. Zijn voorgangers hebben ook gesproken over de houdbaarheid van het asielsysteem. Ik hoor hem daarover helemaal niet spreken.
De heer De Vries (PvdA):
Natuurlijk moet dat systeem houdbaar zijn, maar wij spreken nu over de gevallen die nog onder de oude Vreemdelingenwet vallen. Daar zijn mensen bij die wel tien of twaalf jaar in Nederland zijn. Als zij indertijd snel te horen hadden gekregen dat zij hier niet mochten blijven en de Nederlandse regering had ook effectief bevorderd dat zij weggingen – als dat al mogelijk zou zijn geweest met alle procedures die men toen kon entameren – hadden wij kunnen zeggen dat zij een redelijke beoordeling hebben gehad. Dit is onder de nieuwe Vreemdelingenwet een stuk beter. Ik denk dat wij ons land, de menselijkheid in ons land en de mensen waarom het gaat een dienst bewijzen als wij proberen om nu een streep te zetten onder de gevallen die zich al zo lang voorslepen.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Mijn fractie is verheugd dat de fractie van de PvdA nu wel voorstander is van een specifieke regeling. De PvdA was toen bezig met een formatie en nu weer. Aangezien de heer De Vries nu openlijk zegt dat hij een regeling wil treffen, wil ik hem vragen of hij bereid is hiervan een speerpunt te maken in de formatie als de motie het om welke reden dan ook niet haalt in de Kamer. Het is voor betrokkenen belangrijk om te weten of de PvdA niet alleen voor deze motie stemt, maar in de toekomst zich ook voor hen wil inzetten in het kabinet.
De heer De Vries (PvdA):
Wellicht brengt een Europese vooronderstelling u naar de microfoon. De PvdA heeft een verkiezingsprogramma en een manifest gepresenteerd waar die punten in staan en die zullen dus bij de formatie worden ingebracht. Zo gaat dat altijd bij ons, evenals bij andere partijen trouwens.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het is belangrijk dat u vandaag duidelijk bent in uw stellingname, maar u heeft nu wel een formatie af te ronden met een partner die hier volstrekt anders over denkt. U brengt dit punt met een behoorlijke dosis emotie naar voren – en terecht! – maar hoe belangrijk is het voor de PvdA om dit in deze formatie te regelen? In hoeverre is het voor u een erezaak om voor deze mensen eindelijk duidelijkheid te verschaffen?
De heer De Vries (PvdA):
Alle punten die wij in ons programma hebben uitgedragen, zijn hard. Wij hechten daar dus aan en we brengen ze in bij de formatiebesprekingen. Met het CDA zullen we hier dus over spreken en we hopen dat we tot goede resultaten zullen komen; zo gaat dat bij onderhandelingen.
De heer De Wit (SP):
Stel dat de Kamer een motie aanneemt die minder ver gaat dan het bekende programma van de PvdA. Beperkt u zich dan tot die motie, of gaat u dan voor uw eigen, ruimere programma?
De heer De Vries (PvdA):
De moties die de Kamer aanneemt, zijn aan de regering gericht; niet aan de PvdA.
De heer De Wit (SP):
Ja, maar het is natuurlijk mogelijk dat het kabinet een reactie geeft op de moties. Daarmee kunnen deze bij de kabinetsformatie worden betrokken, bijvoorbeeld doordat het kabinet zegt dat het er niets mee doet.
De heer De Vries (PvdA):
Dat weet ik allemaal niet, maar als wij als Kamer over moties stemmen, dan richten wij ons tot het kabinet. Ik zou u graag verder helpen, maar ik denk niet dat dit kan. De PvdA heeft een programma voor de verkiezingen gemaakt en bespreekt dit met het CDA. Ik hoop dat wij samen een goede oplossing kunnen vinden.
De vraag is inderdaad: hoe ronden wij dit gesprek nu af, zonder nieuwe verwachtingen te wekken? Het zou goed zijn als de Kamer tot een uitspraak kwam. Het spreekt mij trouwens niet erg aan dat de Kamer heel precies zou voorschrijven hoe zo'n regeling eruit moet zien. Ik vind dat onverstandig, omdat wij niet over de deskundigheid beschikken om die regelingen te maken. Je moet het kabinet de gelegenheid geven om hier zeer zorgvuldig naar te kijken, zodat wordt voorkomen dat zo'n regeling voor bepaalde groepen onbillijk wordt. Ik geloof dat het mogelijk is om regelingen te maken die voor één groep of meer groepen helder zijn. Het is niet verstandig dat de Kamer nu probeert alle criteria in te vullen. Het is veel beter om een opdracht aan het kabinet te geven om dat punt uit te werken.
In de pers is gesproken over de vraag wat er met minister Nawijn moet gebeuren. Ik vind dat een moeilijke vraag die ook in dit debat voorligt, hoewel er verder niet zoveel over is gezegd. Nadat de minister vorige week zoveel gezegd had over wat hij allemaal tot stand wilde brengen, kon hij moeilijk genoegen nemen met de uitkomst van het debat in de ministerraad. Hij heeft dat kennelijk wel gedaan, want hij heeft ons een brief gestuurd waarin staat dat alles wat hij eerder had gezegd, niet kon. Dat is zijn eigen zaak. Ik vind het wonderlijk dat het kabinet de minister voor de zoveelste keer terugfluit, zonder daaraan kennelijk consequenties te verbinden. Ik heb er evenwel absoluut geen behoefte aan om de Kamer een motie voor te stellen waarin staat dat de minister niet had mogen doen wat hij deed en dat wij geen vertrouwen meer in hem hebben. In zo'n motie, die waarschijnlijk geen meerderheid haalt, zie ik niets. Als een van de regeringsfracties zich geroepen voelt om te zeggen dat zij niet verder wil met de minister, luister ik daar graag naar. Maar wij gaan niet in plaats van de mensen die de eerste verantwoordelijkheid dragen, een nederlagenstrategie met moties van afkeuring voeren.
Over één punt heeft elke spreker gesproken, of hij het nu eens was met de minister of niet, en dat weegt heel zwaar. De minister heeft een enorme verantwoordelijkheid voor een kwetsbare groep mensen die, met hun kinderen, in de grootst mogelijke onzekerheid leven over de vraag hoe zij hun leven verder kunnen inrichten en waar hun toekomst ligt. Er zijn verwachtingen gewekt, die in een mum van tijd weer ongedaan zijn gemaakt door de minister die verantwoordelijk is voor behoedzaam omgaan met deze mensen. Ik wil van hem in ieder geval horen hoe hij daarop zelf terugkijkt.
De voorzitter:
Er is nu gelegenheid om mevrouw Van der Laan te feliciteren met haar maidenspeech of debuuttoespraak, zoals iemand die naar ons luisterde mij e-mailde.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Nawijn:
Voorzitter. Vanaf mijn aantreden is in toenemende mate sprake geweest van maatschappelijke en politieke druk om een specifieke regeling te treffen voor langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers. Deze problematiek is in de politiek, ook onder het vorige kabinet, een aantal keer aan de orde geweest. Bij mijn aantreden kreeg ik te maken met het Strategisch akkoord, waarin drie bepalingen staan die het asielbeleid betreffen: er kan geen sprake zijn van een generaal pardon, er kan geen sprake zijn van een specifiek pardon, maar de minister is wel gerechtigd om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid.
Sedert mijn aantreden ben ik natuurlijk overstelpt met dezelfde brieven en telefoontjes van burgers, commissarissen der Koningin, burgemeesters, gemeenteraden, Kamerleden, ministers, maatschappelijke instellingen, kerken enz. die ook de heer De Vries krijgt en waarin ik wordt gewezen op bepaalde zaken waarvoor ik mijn discretionaire bevoegdheid zou moeten aanwenden. Iedere dag vind ik nieuwe stapels brieven op mijn bureau over allerlei zaken. Ik ben vanaf mijn aantreden voorstander geweest van een heel strak asielbeleid en daarbij ben ik geholpen door de Vreemdelingenwet die onder Paars tot stand is gekomen. Door een striktere toepassing van deze wet, wordt aan de poort zeer streng gecontroleerd of iemand terecht asiel aanvraagt in Nederland. De procedure in de aanmeldcentra is verscherpt en het afdoeningspercentage van deze AC's is fors toegenomen.
Dit strenge beleid heeft er toe geleid dat op dit moment niet meer dan 500 asielzoekers doorstromen naar de opvangcentra van het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA). Het COA zal hierdoor in de komende periode zo'n 20.000 opvangplaatsen moeten afstoten. Het kabinet heeft voorts uitvoering gegeven aan een stringent terugkeerbeleid. Per 1 mei 2003 zullen twee uitzetcentra worden geopend. Bovendien zijn er afspraken gemaakt met de Koninklijke Marechaussee en de vreemdelingenpolitie over intensivering van het aantal uitzettingen. Vorig jaar is het aantal verwijderingen met 33% gestegen. Dit jaar zullen er 18.000 mensen worden uitgezet, terwijl dit aantal volgend jaar wordt verhoogd tot 24.000. Een keer per twee weken worden illegalen per charter worden uitgezet en dit beleid wordt stevig voortgezet. De rijksoverheid draagt niet voor niets een zware verantwoordelijkheid voor het terugkeer- en uitzettingsbeleid. Vreemdelingendiensten zijn derhalve in staat gesteld om het vreemdelingentoezicht omhoog te brengen tot een percentage van meer dan 70. Al met al vind ik het een goede zaak dat het terugkeerbeleid zo'n sterke impuls heeft gekregen.
Bij mijn aantreden werd ik geconfronteerd met het feit dat veel asielzoekers die zijn afgewezen en van wie de opvangvoorzieningen zijn beëindigd, niet weg zijn gegaan. Ik krijg zelfs brieven over mensen die weliswaar op straat zijn gezet, maar niet zijn verwijderd. Dat vind ik geen goede zaak en daarom is het uitzettingsbeleid geïntensiveerd. Als minister loop ik aan tegen zeer veel gevallen waarin ik mijn discretionaire bevoegdheid zou moeten toepassen. Ik heb dit een tijdje aangezien. Ik heb bij de IND zaken laten registreren. Het gaat nu om 700 à 800 zaken. Als ik een van die zaken zou aanmerken als een bijzonder geval, kan ik u verzekeren dat dit zal worden gevolgd door vele identieke zaken. Op grond van het gelijkheidsbeginsel moeten gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Ook ik mag mij niet schuldig maken aan willekeur. Tot 1 januari 2003 heb ik twee zaken ingewilligd met toepassing van mijn discretionaire bevoegdheid. Ik denk dat het er inmiddels vijf zijn, maar het blijft beperkt tot de heel weinige zaken die zo exceptioneel zijn dat ik die kan inwilligen.
Als ik conform het Strategisch akkoord invulling wil geven aan de toepassing van mijn discretionaire bevoegdheid, kom ik tot veel meer zaken. Afgesproken is, dat ik van mijn discretionaire bevoegdheid gebruik mag maken. Onlangs werd ik geconfronteerd met een voorstel van de LPF-fractie. Verder heb ik de programma's van de andere politieke partijen gelezen. Tijdens het algemeen overleg van vorige week heb ik gezegd: ik zou wel eens willen weten hoe ik van mijn discretionaire bevoegdheid gebruik kan of moet maken, zonder dat ik beschuldigd word van schending van het gelijkheidsbeginsel of van willekeur. Ik ben altijd tegen een generaal of specifiek pardon geweest en heb dat ook altijd gezegd. Mij werd gevraagd in hoeveel gevallen mensen die langer dan vijf jaar in Nederland verblijven, zich nog in de opvang bevinden. Het gaat hierbij om 5000 à 7000 asielzoekers. De vraag is, hoe wij daar verder mee omgaan. Tijdens het algemeen overleg heb ik gezegd: ik inventariseer wat de diverse politieke partijen naar voren brengen en ik wil over de toepassing van de discretionaire bevoegdheid, waar ik zelf mee mag omgaan, in het kabinet overleggen. Ik vind namelijk dat er in het kabinet een zo groot draagvlak moet zijn, dat ik met een gerust geweten mijn bevoegdheid kan uitoefenen.
De heer Blok (VVD):
U zei dat u vorige week woensdag wilde weten hoe u met de discretionaire bevoegdheid moest omgaan. Dat begrijp ik niet, want u wist dit al. U wist ook dat er in de uitoefening van die bevoegdheid geen patroon mocht zitten, want dan zou deze een algemene werking krijgen. Verder wist u wat er in het regeerakkoord staat. Wat wilde u dan nog meer weten?
Minister Nawijn:
In het regeerakkoord staat dat ik van mijn discretionaire bevoegdheid gebruik mag maken. Het maakt echter wel verschil of ik dat in tien zaken doe of in honderden zaken. Als ik een zaak inwillig, kan ik er zeker van zijn dat in een volgende zaak, die hetzelfde is, ook een beroep wordt gedaan op de discretionaire bevoegdheid. Dit wordt ook zo gevolgd door de advocatuur. Tot nu toe heb ik zeer terughoudend gebruik gemaakt van mijn discretionaire bevoegdheid, maar nu ik al de maatregelen heb genomen die ik genoemd heb, wil ik aan het einde van de periode duidelijkheid hebben over de wijze waarop ik de discretionaire bevoegdheid moet toepassen. Ik vond dat ik daarmee naar het kabinet terug moest gaan. Afgelopen vrijdag heb ik dat gedaan en heb ik het kabinet om zijn mening gevraagd.
De heer Blok (VVD):
Waar het mij om gaat is, dat u dit dinsdag al wist. U hebt toen voor de camera's gezegd dat u de discretionaire bevoegdheid voor een grote groep asielzoekers zou gaan toepassen. U bevestigt dit nu weer door te zeggen dat het niet om honderden mensen kon gaan.
Minister Nawijn:
Ik heb niet gezegd dat ik mijn discretionaire bevoegdheid zou gaan toepassen. Ik heb gezegd: Ik weet dat de ideeën leven en daarover moet ik in het kabinet spreken. Dat heb ik ook tijdens het algemeen overleg gezegd.
De heer Blok (VVD):
Dan was het toch veel logischer geweest om eerst het kabinet daarover te spreken alvorens de camera's op te zoeken?
Minister Nawijn:
Neen, want ik vond het heel belangrijk om tijdens het Algemeen overleg, waar dit onderwerp overigens op de agenda stond, te horen hoe de diverse partijen hierover dachten.
De heer Blok (VVD):
Het Algemeen overleg was woensdag, maar de camera's draaiden dinsdag.
Minister Nawijn:
Toen werd ik geconfronteerd met voorstellen van een andere partij.
De heer De Wit (SP):
U wilt nu doen geloven dat u dinsdagavond niet zelf de indruk hebt gewekt dat u dacht aan een regeling waarbij het ging om 5000 à 7000 mensen. Ontkent u dat u dit toen zo hebt gezegd?
Minister Nawijn:
Ik heb altijd gezegd dat ik gebruik zou maken van mijn discretionaire bevoegdheid. Ik zou dit ook nog meer moeten doen, maar ik wil dit wel op een verantwoorde wijze doen. Dit heb ik ook tijdens het algemeen overleg gezegd.
De heer De Wit (SP):
Er is toen aan de minister gevraagd of het klopte dat het om 5000 tot 7000 mensen ging. Daarop heeft de minister bevestigend geantwoord. Klopt het of niet?
Minister Nawijn:
Nee. De journalist vroeg hoeveel mensen er vijf jaar of langer in Nederland verbleven, in de opvang. Daar gaat het om. Daarop heb ik geantwoord dat het er 5000 tot 7000 waren. Ik heb nooit gezegd dat ik hun verzoeken ging inwilligen.
De heer De Wit (SP):
De minister heeft wel de indruk gewekt dat hij aan een regeling dacht. Zo heeft hij het gezegd. Uiteindelijk ging het om 5000 tot 7000 mensen. Anders kan de commotie niet verklaard worden die de dag erna is ontstaan.
Minister Nawijn:
Ik dacht aan de invulling van mijn discretionaire bevoegdheid. Ik dacht aan de manier waarop ik die moest toepassen op voorkomende zaken. Ik heb gezegd dat ik dit in het kabinet ging bespreken.
Ik heb mij tijdens de bespreking met het kabinet exact gehouden aan het Strategisch akkoord. Ik heb in het kabinet een voorstel gedaan over de manier waarop ik invulling dacht te kunnen geven aan de discretionaire bevoegdheid. Daarover is heel lang gesproken, maar men schrikt terug voor de getallen. Het is de vraag of je de discretionaire bevoegdheid op een aantal gevallen individueel moet toepassen of dat je de verzoeken van een categorie van gevallen die voldoet aan een aantal voorwaarden, inwilligt op basis van je discretionaire bevoegdheid.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Welk voorstel heeft de minister vrijdag aan het kabinet gedaan?
Minister Nawijn:
Ik heb in ieder geval het gevoelen van de fracties, geuit tijdens het algemeen overleg, neergelegd, alsmede de standpunten die de diverse politieke partijen naar voren hebben gebracht. Ik heb daaraan zelf een voorstel verbonden. Laat ik duidelijk zijn: als mensen uitgeprocedeerd zijn na te hebben geprocedeerd, is het einde oefening en moeten zij het land verlaten. Ik heb dus het voorstel gedaan om soepeler te kijken naar de mensen die nog niet zijn uitgeprocedeerd, maar nog steeds wachten op de behandeling van hun eerste asielverzoek.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Heeft de minister gezegd dat hij vindt dat aan de mensen die vijf jaar of langer in Nederland zijn en buiten hun schuld nog steeds wachten op uitsluitsel over hun eerste asielverzoek een verblijfsvergunning moet worden verstrekt?
Minister Nawijn:
Dat was mijn voorstel aan het kabinet.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister heeft dit voorstel ook tijdens het algemeen overleg gedaan. Hij heeft het daar ook toegelicht.
Minister Nawijn:
Ik heb overgebracht wat ik in het algemeen overleg heb verteld.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister heeft tijdens het algemeen overleg ook gezegd dat dit zijn opvatting was en dat hij naar zijn mening op deze wijze met zijn discretionaire bevoegdheid om kon gaan.
Minister Nawijn:
Ja.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister heeft ook gezegd dat naar zijn mening de discretionaire bevoegdheid de mogelijkheid bood om een regel te maken. Dit wordt bevestigd in zijn brief. Hij zegt ook dat de discretionaire bevoegdheid hem de mogelijkheid geeft tot het invullen van de kaders van de wet, bijvoorbeeld door het stellen van beleidsregels. Hij heeft een beleidsregel willen maken voor de groep die langer dan vijf jaar in Nederland verblijft. Om welke reden is het kabinet niet met zijn voorstel meegegaan?
Minister Nawijn:
Het lijkt mij heel logisch dat je in het kabinet je eigen voorstel voor een beleid bespreekt. Ik begrijp natuurlijk wel dat dit een heel gevoelig onderwerp is. Ik vond het heel logisch om aan het kabinet voor te leggen hoe ik gebruik zou maken van mijn discretionaire bevoegdheid. Daar is langdurig over gesproken.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister heeft gezegd dat hij volgens het Strategisch akkoord de mogelijkheid had om van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken. Hij zegt dat hij die mogelijkheid van het kabinet had gekregen. NawijnHij doet een voorstel waarmee hij die mogelijkheid inbrengt. Vervolgens wordt zijn voorstel niet alleen afgewezen, maar volstrekt in poeier geschoten.
Minister Nawijn:
De lijn die wij in het kabinet hebben afgesproken is vastgelegd in de brief die ik naar de Kamer heb gezonden.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Er is gewoon helemaal niets overgebleven van het voorstel van de minister om van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken. Hoe beoordeelt hij dat zelf?
Minister Nawijn:
In de brief staat precies wat het standpunt van het kabinet is voor het omgaan met de discretionaire bevoegdheid en, nog een andere mogelijkheid, de inherente afwijkingsbevoegdheid.
De heer Blok (VVD):
De minister wekt voortdurend de indruk dat er nog steeds een verschil bestaat tussen wat hij graag wil en wat het kabinet wil. Hij zegt: men zag bezwaren in het grote aantal asielzoekers dat daarop een beroep kan doen. "Men" is kennelijk iemand anders dan de minister. De voorliggende brief is ondertekend door minister Nawijn. De conclusie kan toch niet anders zijn dan dat u, als minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op dit moment vindt dat er geen pardonregeling, in welke vorm dan ook, moet komen en dat u vindt dat er uitsluitend in individuele gevallen sprake kan zijn van een afwijkingsbevoegdheid. U vindt nu iets anders dan dat u verleden week als proefballon hebt opgelaten.
Minister Nawijn:
Ik vind het logisch dat, als je deel uitmaakt van een kabinet en als je beleid wilt voeren op basis van afspraken in het Strategisch akkoord, je dit binnen het kabinet bespreekt en dat er dan een kabinetsstandpunt ontstaat.
De heer Blok (VVD):
De brief die er nu ligt, wordt dus volledig door de minister gedragen.
Minister Nawijn:
Dat is juist.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb het gevoel dat het voor u erg vervelend was wat afgelopen vrijdag in het kabinet gebeurde. De Kamer probeert u de ruimte te geven om wél tot een humanitaire oplossing te komen. Zit u nog wel lekker in dat kabinet? Wat kunnen wij hier doen om ervoor te zorgen dat u wel die ruimte krijgt? In het Strategisch akkoord had u die ruimte, maar die is kennelijk zo beperkt dat u er niet veel meer mee kan doen. Het is echter de bedoeling dat de verantwoordelijkheid bij de minister ligt.
Minister Nawijn:
U kunt in het einde van mijn brief lezen dat ik mij beraad op de invulling van de mogelijkheid die ik nog heb, de inherente afwijkingsbevoegdheid. Ik ben hierover nog aan het nadenken. Ik sta echter achter het kabinetsstandpunt.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat betekent eigenlijk dat er bijna niets overblijft van uw discretionaire bevoegdheid en dat was wel afgesproken in het Strategisch akkoord.
Minister Nawijn:
Ik vind ook dat je, als je deel uitmaakt van een kabinet, je moet houden aan de daar gemaakte afspraken.
Mevrouw Van der Laan (D66):
De afspraak in het Strategisch akkoord was dat u die discretionaire bevoegdheid zou hebben en zou kunnen gebruiken. Dat wordt u nu afgepakt. Ik kan mij niet voorstellen dat u nog prettig in het kabinet zit. Wij allen weten dat u een paar dagen geleden zei dat u probeerde toch iets voor deze mensen te doen.
Minister Nawijn:
Ik heb een voorstel gedaan voor de invulling van die discretionaire bevoegdheid, maar dat viel bij het kabinet niet in goede aarde. Ik heb dat toen teruggetrokken en ik beraad mij nu over de verdere invulling van de gebruikmaking van de inherente afwijkingsbevoegdheid.
De heer Van der Staaij (SGP):
Begrijp ik het goed dat wij in feite terug zijn bij de brief van 4 februari die verleden week ter bespreking voorlag? Daarin wordt puur gesproken over de inherente afwijkingsbevoegdheid. Nagegaan moest worden wat de mogelijkheden daarbinnen zijn.
Minister Nawijn:
Ja.
De heer Van der Staaij (SGP):
Er is dus niets veranderd, ook niet door de brief die wij nu gekregen hebben, ten opzichte van die eerdere brief?
Minister Nawijn:
Ik had mijn discretionaire bevoegdheid en ik heb een voorstel gedaan om die uit te voeren. Het kabinet zei: dat gaat te ver, omdat het een categorale invulling wordt. Dat is afgesproken en daar houd ik mij aan. Dat is een kabinetsbeslissing.
De heer Van der Staaij (SGP):
Waarom wordt in de brief van 4 februari alleen maar gerept over die inherente afwijkingsbevoegdheid? Daarin staat dat u daarover sprak bij Vluchtelingenwerk en dat daarover het Strategisch akkoord ging. Later kwam de discretionaire bevoegdheid naar voren als een meer mogelijkheden biedende regeling.
Minister Nawijn:
Het ging om de discretionaire bevoegdheid. Bij mijn aantreden heb ik bedongen om daar gebruik van te maken. Je kunt daarvan gebruik maken in weinig gevallen, maar dan moet je ze afzonderen. Gebleken is dat de desbetreffende zaken zozeer op elkaar lijken dat, als je gebruik maakt van de discretionaire bevoegdheid, het om heel grote groepen gaat. Ik vond dat ik daarover met het kabinet moest spreken.
De heer De Vries (PvdA):
Ik wil graag terug naar het algemeen overleg van verleden week. Van alle zijden is de minister toen gewaarschuwd voor verwachtingen die door zijn uitlatingen buiten de zaal bij asielzoekers gewekt konden worden. Toen is ook aan u gevraagd: is dit een proefballon of is dit een serieus voornemen dat u gaat uitvoeren? U antwoordde dat dit een serieus voornemen was en helemaal geen proefballen. En wat gebeurt er dan vervolgens op vrijdag? Helemaal niets. Hebt u nu niet het gevoel dat u in het kabinet een zware nederlaag geleden hebt? Moet u niet overwegen om te zeggen: als ik niet kan doen wat ik zo breed heb uitgedragen, dan moet ik daar misschien eens een keer consequenties aan verbinden.
Minister Nawijn:
Ik heb u gezegd dat het een serieus voorstel was. Ik vind ook dat je in het kabinet alleen maar serieuze voorstellen inbrengt. Dat heb ik ook gedaan, ook gegeven de argumentatie van de politieke partijen in het algemeen overleg. Ik vind het niet leuk dat mijn discretionaire bevoegdheid wat minder is geworden, maar ik vind wel dat als ik afspraken heb gemaakt in het kader van het Strategisch akkoord, ik mij daaraan moet houden.
De heer De Vries (PvdA):
U heeft verwachtingen gewekt bij mensen van wie ik zonet zei dat u daar behoedzaam mee moet omgaan, want dat zijn mensen in een kwetsbare situatie. U wekt verwachtingen bij de Kamer, want u heeft gezegd: ik ga nu naar het kabinet met een voornemen om dit zo en zo te regelen. Er gebeurt echter niets. Wij krijgen een brief en dat is een brief – het is zojuist terecht opgemerkt – die sprekend lijkt op iets dat wij al eens veel eerder hebben gehad. Van uw hele voornemen is daarmee niets overgebleven. En wat zegt u nu tegen de mensen die de afgelopen tijd, door u geïnspireerd, gedacht hebben: er gaat iets voor ons gebeuren?
Minister Nawijn:
Nee, ik heb alleen maar gezegd dat ik over de toepassing van mijn discretionaire bevoegdheid zou spreken in het kabinet. Dat is wat ik heb gezegd en daar blijf ik bij.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik meen mij toch te herinneren dat u toen ook heeft gezegd, in antwoord op een vraag van de heer De Vries of het al dan niet een proefballonnetje was, dat u al had overlegd met minister-president Balkenende en dat hij u min of meer groen licht had gegeven.
Minister Nawijn:
Nee, dat is niet zo. Ik heb met de minister-president afgesproken dat wij in het kabinet over de discretionaire bevoegdheid en de invulling daarvan zouden spreken. Dat is wat wij vrijdag hebben gedaan.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Dan is wat u nu zegt toch iets anders dan wat u gezegd heeft in antwoord op de vraag van de heer De Vries of het nu wel of niet een proefballonnetje was. U heeft toen gezegd dat het absoluut geen proefballonnetje was; u had het al besproken. Toen werd gevraagd waarom u het dan nog in het kabinet wilde bespreken, omdat het immers uw eigen bevoegdheid was: een discretionaire bevoegdheid heb je. U had het echter al even kortgesloten met de minister-president en te dien aanzien zei u: het lijkt mij netjes, als je zoiets van plan bent, om de overige kabinetsleden daarover te informeren. Wat u nu zegt, is toch echt iets anders.
Minister Nawijn:
Nee, mijnheer De Vries vroeg mij en ik kan het mij nog letterlijk herinneren: is het een proefballon of is het een serieus voorstel? Ik heb toen gezegd: het is een serieus voorstel. Welnu, in een kabinet breng je een serieus voorstel in en daar heb ik dan ook een voorstel ingebracht. Alleen, ik zeg niet dat ik geen gebruik zal maken van de discretionaire bevoegdheid of de inherente afwijkingsbevoegdheid. Daar laat de brief ook een opening toe. Echter, niet op de wijze zoals ik het voorstel afgelopen vrijdag in het kabinet heb ingebracht.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
U heeft toen ook gezegd dat er geen toestemming van de andere kabinetsleden nodig was; het was uw eigen bevoegdheid en u wilde hen informeren. Uit de gang van zaken blijkt nu echter dat u blijkbaar wel toestemming nodig had van de andere kabinetsleden. Dat is iets anders dan wat u toen gezegd heeft.
Minister Nawijn:
Nee, ik heb het wijs geacht om, als je ziet dat het om zo'n grote groep gaat, dat in het kabinet te bespreken en daar een akkoord voor te krijgen. Zo was ook de afspraak met de minister-president en zo heb ik dat gedaan.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Is het misschien, gezien alle onrust die ontstaan is en het feit dat wij er hier nu weer over moeten debatteren, een idee dat u, voordat u de volgende keer een suggestie doet over hoe u gebruik gaat maken van uw bevoegdheden, dit niet eerst via de media naar buiten brengt maar het eerst met het kabinet bespreekt en dat wij het dan pas te horen krijgen, als u ook die kabinetsdekking heeft?
Minister Nawijn:
Let wel, in de media betrof het een voorstel van de LPF-fractie dat de heer Varela heeft ingebracht, respectievelijk het voorstel dat de LPF naar voren heeft gebracht. Ik heb daarop gezegd dat dit besproken moet worden, net zoals voorstellen van andere fracties besproken moeten worden over de invulling van de discretionaire bevoegdheid. Daar ging het om en dat heb ik gedaan.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Daarna hebben wij een algemeen overleg gehad en toen heeft u de indruk gewekt bij heel veel mensen, niet alleen bij de Kamerleden maar met name ook bij de mensen om wie het gaat, dat het wel degelijk ging om iets dat u zelf kon doen en dat u zelf kon invullen, maar dat bleek later niet zo te zijn. De enige suggestie die wij doen, is dat u misschien de volgende keer een en ander heel duidelijk kunt afstemmen met het kabinet, zodat er geen verwachtingen worden gewekt.
Minister Nawijn:
Kijk, het is natuurlijk altijd moeilijk, als je invulling geeft aan je discretionaire bevoegdheid, om te beslissen: welke zaak doe je nu wel en welke zaak doe je niet? Daar worstel ik mee – dat mag men rustig weten – want het is niet zo eenvoudig om te zeggen: dit kan wel en dat kan niet. Elke zaak wordt heel serieus bekeken. Daar een lijn in te krijgen is heel moeilijk. Als je individueel wat doet in de ene zaak en al gauw denkt dat het een schrijnend geval is dat je wilt inwilligen, heb je opeens weer een aantal andere zaken liggen. Ik probeer lijn te krijgen in de toepassing van die discretionaire bevoegdheid. Daarover heb ik in het kabinet gesproken. Het kabinet pikt dat niet. Nu ga ik verder met de invulling van mijn discretionaire bevoegdheid maar misschien op een andere wijze.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik zou willen zeggen: let een beetje op, kijk uit, want het schept wel ontzettend veel verwachtingen. Als het wat voorzichtiger gebeurt, kan heel veel onrust worden voorkomen.
Minister Nawijn:
De moeilijkheid bij deze materie is nu juist dat het gaat om individuele gevallen met humanitaire aspecten. Het is heel moeilijk om uit te maken dat het ene geval zwaarder is dan het andere. Dan moet er een keuze gemaakt worden. Ik heb dat tot nu toe slechts heel schaars gedaan. Ik vind wel dat ik er iets aan moet doen en dat doe ik ook beslist. Op het moment dat ik echter zeg: het is die of die regel, word ik daarop vastgepind. Dit soort zaken kun je niet in het geheim doen, er zitten allerlei juridische aspecten aan en dat maakt het juist zo extra ingewikkeld. Ik zal zeker proberen daarin inhoud te geven in lijn met hetgeen ik in mijn brief heb gezegd. Ik sta achter de lijn van het kabinet.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Wat is volgens de minister zijn discretionaire bevoegdheid?
Minister Nawijn:
Die staat letterlijk in de wet. In het Vreemdelingenbesluit staat dat de minister in bepaalde gevallen kan afwijken van de bestaande beleidsregels. Daarop komt het ongeveer neer. Als het om vijf of zes zaken gaat, kun je nog spreken van individueel verschillende gevallen. Als het echter gaat om zaken die allemaal op elkaar lijken, heb je de bevoegdheid om een aantal criteria naast elkaar te zetten waaraan die zaken getoetst kunnen worden. Als dat gebeurt bij te veel zaken, ontstaan er weer regels en beleid waarop iedereen een beroep kan doen. Dat maakt het zo goed mogelijk toepassen van de discretionaire bevoegdheid nu juist zo ingewikkeld.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister zei zojuist dat zijn discretionaire bevoegdheid wat kleiner geworden is en dat hij dat jammer vindt. Maar dat kan toch helemaal niet? De discretionaire bevoegdheid wordt toch geregeld in de wet en de wet geeft hem toch de mogelijkheid om beleidsregels vast te stellen om het kader van die wet nader in te vullen?
Minister Nawijn:
U heeft juridisch helemaal gelijk, mevrouw Vos. Maar als ik denk dat een bepaalde toepassing wel eens niet goed zou kunnen uitvallen, is het toch een goede zaak dat ik dat in het kabinet bespreek? In het kabinet wordt wel meer gesproken over de vraag wat het kabinet vindt van een bepaalde bevoegdheid van een minister. Ik heb de mening van het kabinet over de toepassing van mijn discretionaire bevoegdheid in mijn brief weergegeven.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Vorige week tijdens het overleg heeft de minister gezegd dat hij zijn discretionaire bevoegdheid zou kunnen invullen door voor mensen die hier langer dan vijf jaar zijn en nog steeds buiten hun schuld wachten op de uitspraak op hun eerste asielaanvraag, een definitieve oplossing te vinden. Hij vond dat een goede invulling van zijn discretionaire bevoegdheid. De minister noemde daarbij het getal van 2300 mensen. Hoe kan het dan dat er in de brief van kabinet nog slechts een tiental mensen overblijven? Hoe is het mogelijk dat een minister die zo'n voorstel in alle openheid doet – zowel in de media als in de Kamer – uiteindelijk met lege handen uit het kabinetsberaad komt?
Minister Nawijn:
Ik heb mijn voorstel ingebracht in het kabinet en het kabinet heeft een beslissing genomen. Als lid van het kabinet, moet je je aan de besluiten van het kabinet wel iets gelegen laten liggen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Maar dat zegt toch iets over uw positie in het kabinet, over hoe het kabinet denkt over uw voorstellen? Het komt er toch op neer dat het kabinet eigenlijk zegt: ach, minister Nawijn, ga toch fietsen? U komt naar het kabinet met een serieus voorstel dat voor heel veel mensen in dit land van ongelooflijk belang is en het kabinet dumpt dat gewoon in de prullenbak. Hoe kunt u dit accepteren?
Minister Nawijn:
Zo is het niet gegaan, mevrouw Vos. Er is afgesproken dat wij over de verdere invulling van de discretionaire bevoegdheid en van de inherente afwijkingsbevoegdheid nog nader overleg binnen het kabinet zullen hebben. Als deze minister inderdaad helemaal geen gebruik meer zou mogen maken van zijn discretionaire bevoegdheid en van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid, zou hij niet meer nodig zijn. Dat ben ik met u eens. Ik kan echter nog aangegeven op welke wijze ik daarmee wil omgaan. Ik vind het heel belangrijk om daarover ook de mening van de meerderheid van de Kamer te horen.
De heer De Wit (SP):
Ik heb in eerste termijn al gevraagd aan de minister wat er precies is besproken op woensdagochtend, voor het debat in de Kamer, tussen hem en de minister-president. Wie heeft het initiatief genomen tot dat gesprek? Wat is er tussen de minister-president en hem besproken over de inzet in het debat?
Minister Nawijn:
Het initiatief? De minister-president belde mij. Toen heb ik gezegd dat het ging over hoe ik mijn discretionaire bevoegdheid dacht in te vullen. Hij wist dat ik naar de Kamer ging. Toen zei hij dat ik het kon aanhoren en dat het hem verstandig leek om er vrijdag in het kabinet over te praten. Zo is het gebeurd.
De heer De Wit (SP):
Is in dat gesprek ook aan de orde geweest over welke aantallen, regels en criteria het ging?
Minister Nawijn:
Nee, het ging puur om een procedureafspraak met de minister-president.
De heer De Wit (SP):
Heeft de minister-president toen al gezegd: als het te veel wordt, kan het niet, want dat hebben wij niet afgesproken, dus wees op je hoede?
Minister Nawijn:
Nee, dat heeft hij niet gezegd. Er gingen toen geluiden over een specifiek of generaal pardon. Ik heb gezegd: de minister-president weet ook wel hoe ik daarover denk. Ik heb de woorden generaal of specifiek pardon nog nooit in de mond genomen en daar denk ik ook niet over. Dat was wel een beeld naar buiten, maar het ging over de invulling van de discretionaire bevoegdheid. Wij hebben afgesproken om daarover vrijdag in het kabinet te praten.
De heer De Wit (SP):
Heeft de minister-president op dat moment al tegen u gezegd: denk erom, grote aantallen, dat kan niet, houd je maar op de vlakte?
Minister Nawijn:
Nee, dat heeft hij niet gezegd.
Minister Remkes:
Voorzitter. Ik kan heel kort zijn, omdat mij maar een paar vragen zijn gesteld. De Kamer heeft kunnen constateren dat de eenheid van het kabinetsbeleid in ieder geval niet in discussie is. Het is glashelder dat de passages in het Strategisch akkoord niet gaan over gigantisch grote aantallen. Dat is allemaal niet nieuw. Het gaat om een beperkt aantal gevallen. Zo was het steeds bedoeld en zo is het nog steeds bedoeld. Dit demissionaire kabinet is nog wel politiek gebonden aan het Strategisch akkoord, zeg ik in de richting van mevrouw Vos.
De heer Blok heeft gevraagd hoe het zo ver heeft kunnen komen. Volgens mij is dat inmiddels redelijk duidelijk. Hij heeft zelf ook kunnen waarnemen hoe het in de afgelopen week allemaal gelopen is. De heer Nawijn heeft zojuist gezegd hoe het contact met de minister-president op woensdag voorafgaand aan het AO is gegaan, hoe de gang van zaken bij het kabinet is geweest en wat de resultaten van dat beraad zijn geweest.
De heer Blok vraagt verder of er afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop er gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van de minister. Dat kun je niet op een wiskundige manier vastleggen en uitlijnen. Minister Nawijn heeft hierover in zijn brief een paar trefwoorden laten vallen. In de brief staat de term "vereiste terughoudendheid". Ik voeg eraan toe zorgvuldigheid, want het gebruikmaken van een dergelijke bevoegdheid is daar lijnrecht aan gekoppeld. Een algemene regeling of algemene beleidsregels zijn niet aan de orde. Het moet dus altijd gaan om individuele gevallen.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij toe aan de tweede termijn, maar ik zie dat de heer De Vries een vraag over de orde wil stellen.
De heer De Vries (PvdA):
Er was discussie over de vraag of er vanavond gestemd zou worden. Dat zou ook aan de orde moeten zijn, als er moties van afkeuring of iets dergelijks waren, maar ik heb niet gehoord dat zij worden ingediend. Het zou wel voordelen hebben, als wij de stemmingen morgen kunnen houden. Dan kunnen wij nog even naar een aantal aangekondigde moties kijken om te zien of zij nog nadere bewerking behoeven. Ik vraag om een oordeel over de vraag of wij vanavond nog moeten stemmen.
De voorzitter:
Indien er geen moties van afkeuring of wantrouwen worden ingediend, zal ik na afloop van de tweede termijn voorstellen om morgen te stemmen over de ingediende moties. Ik kan uiteraard niet zien welke moties er worden ingediend.
De spreektijd in de tweede termijn is maximaal twee minuten.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Ik begin met enkele opmerkingen over de positie van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De minister is in feite telefonisch tot de orde geroepen door de minister-president. Daardoor is het kwaad eigenlijk al geschied. De minister had er beter aan gedaan om zijn voorstellen voor een regeling en de grote aantallen mensen die daarvan gebruik konden maken, in het kabinet te bespreken voordat hij ermee naar buiten trad. Ik betreur dat nog steeds. Ik heb het net "onverantwoord" genoemd. Ik ben van mening dat het voor de hand had gelegen dat de minister, nadat hij zo'n grote nederlaag had geleden in het kabinet, hier zelf consequenties uit had getrokken en was opgestapt. Dat is niet gebeurd, dus wij zullen het verder met deze minister moeten doen.
Ik dien een motie in inzake het probleem van de grote groepen mensen die in onzekerheid verkeren en die een oplossing wensen. In deze motie wordt ervan uitgegaan dat er een oplossing moet worden gevonden voor de asielzoekers die lang in onzekerheid verkeren en een gebaar wensen van de overheid, namelijk een gunstige beslissing. Dit zou de commotie in de samenleving tot bedaren brengen en het gevoel van rechtvaardigheid herstellen. Bovendien zou het een verlichting teweegbrengen voor de IND en de rechterlijke macht.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er vanuit humanitair oogpunt goede gronden bestaan om asielzoekers die per 1 maart 2003 vijf jaar of langer in Nederland verblijven, afkomstig zijn uit een voormalig VVTV-land dan wel uit een land waar sprake is of was van mensenrechtenschendingen en/of burgeroorlog en geen contra-indicaties hebben, een definitieve verblijfsvergunning te verlenen;
verzoekt de regering om voor deze groep asielzoekers een specifieke regeling te treffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is ingediend door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 721(19637).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. Op één belangrijk punt blijven de wegen van dit kabinet en van minister Nawijn voor mijn fractie volstrekt duister. Minister Nawijn heeft voorafgaand aan en ook tijdens het overleg gezegd dat hij een discretionaire bevoegdheid heeft, dat hij daarvan gebruik wil maken en dat deze bevoegdheid hem in staat stelt om regels op te stellen. Hij heeft zelfs gezegd dat hij hierover met de minister-president heeft gesproken en dat deze hem toestemming heeft gegeven om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Vervolgens ontvangt de Kamer een brief van het kabinet waarin staat: "Gelet op het voorgaande is het kabinet dan ook tot de conclusie gekomen dat in het kader van de onderhavige problematiek geen gebruik kan worden gemaakt van de discretionaire bevoegdheid." Hoe kan dit? Ik begrijp hier volstrekt niets van. Ik vind ook dat dit tot dusverre onvoldoende duidelijk is uitgelegd. Daarom vraag ik minister Nawijn nogmaals om een toelichting. Voorafgaand aan het debat had hij toestemming van de minister-president gekregen. Deze bevoegdheid heeft hij ook. Hoe is het mogelijk dat hij daar nu geen gebruik van kan maken? Ik vraag aan minister Remkes hoe het kabinet tot de conclusie kan komen dat deze minister in dit geval geen gebruik kan maken van zijn discretionaire bevoegdheid.
Mijn fractie vindt dat er voor asielzoekers een oplossing moet komen. Het mag duidelijk zijn dat wij het volstrekt oneens zijn met de wijze waarop minister Nawijn en het kabinet in deze kwestie opereren. Ook het kabinet zal tot het inzicht moeten komen dat wij niet langer zo met deze groep mensen kunnen omgaan. Als het kabinet dat niet doet, dan moet de Kamer het maar doen. Daarom heb ik, in navolging van de eerdere motie-Halsema/Hoekema, met mevrouw Van der Laan de volgende motie opgesteld.
De VosKamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een groot aantal asielzoekers vele jaren in de opvang verblijft zonder zicht op een definitieve beslissing of op uitzetting nadat zij zijn uitgeprocedeerd;
overwegende dat veel van deze asielzoekers inmiddels door hun jarenlange verblijf ingeburgerd zijn geraakt;
verzoekt de regering, op korte termijn een voorstel te doen voor een specifieke, nader te bepalen regeling waardoor aan de asielzoekers die zich momenteel langer dan vijf jaren in Nederland bevinden, die in voldoende mate zelfstandig kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving en geen strafblad hebben, een verblijfsvergunning kan worden verstrekt en deze aan de Kamer te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 722(19637).
Mevrouw Van der Laan (D66):
Voorzitter. Ik denk dat door het voorlezen van de motie-Vos/Van der Laan al duidelijk is hoe ongelukkig wij zijn met de gang van zaken. Ik wil nu nog slechts de aandacht van de fracties van de PvdA en de LPF vestigen op de zorgvuldige formulering van deze motie. Het is natuurlijk de bedoeling dat zij een Kamermeerderheid krijgt. De heer De Vries wees erop dat de regering de flexibiliteit moet hebben om er een eigen invulling aan te geven. Daarom staat heel duidelijk in de motie dat wij de regering verzoeken om een voorstel te doen. De ruimte voor een eigen invulling blijft daarmee bestaan. Tegen de LPF-fractie zeg ik dat wij met de heel specifieke omschrijving "mensen die zich momenteel in Nederland bevinden" een aanzuigende werking voorkomen. Met "langer dan vijf jaar" geven wij een heel specifieke groep aan en met "zelfstandig kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving" bedoelen wij dat zij een beetje Nederlands moeten kunnen spreken en meer van dat soort zaken. Deze mensen mogen ook geen strafblad hebben. Wij hebben zeer specifiek geformuleerd, zodat de motie morgen bij de stemming ook een meerderheid kan krijgen. Daarmee kunnen wij de Nederlandse samenleving laten zien dat wij als volksvertegenwoordigers onze verantwoordelijkheid zeer serieus nemen.
De heer Varela (LPF):
Voorzitter. Het is duidelijk dat de LPF veel belang hecht aan een streng, maar rechtvaardig vreemdelingenbeleid. Daarbij hoort ook een streng terugkeerbeleid. Willen wij dit jaar 18.000 vreemdelingen kunnen uitzetten, dan moeten wij voor deze 2300 gevallen een humanitaire regeling treffen. Het gaat om een draagvlak in de samenleving. Ik wijs hierbij alleen al op de commotie die over de verhuizing van de asielzoekers op Ameland is ontstaan. Wil het uitzettingsbeleid slagen onder een nieuw kabinet, dan dient er voor deze 2300 schrijnende gevallen een regeling getroffen te worden. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat op dit moment in Nederland asielzoekers in opvang verblijven die reeds vijf jaar wachten op een definitieve beslissing op hun eerste asielaanvraag;
van mening dat het voor deze asielzoekers, wanneer zij geen criminele antecedenten hebben, behoorlijk Nederlands spreken en afkomstig zijn uit een land met een recent verleden wat betreft mensenrechtenschendingen en/of burgeroorlog, inhumaan zou zijn om hen een verblijfsvergunning te weigeren;
constaterende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op grond van de vreemdelingenwetgeving een discretionaire bevoegdheid heeft om in individuele gevallen asiel te verlenen;
verzoekt de minister, een regeling te treffen teneinde aan asielzoekers die aan voornoemde criteria voldoen een verblijfsvergunning te verlenen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 723(19637).
De heer De Wit (SP):
Ik wil graag een toelichting ter verduidelijking van de woorden "geen criminele antecedenten". Wat verstaat de LPF-fractie daaronder?
De heer Varela (LPF):
Wat ik zojuist in mijn eerste termijn heb aangegeven. Het gaat natuurlijk niet om asielzoekers die door rood licht rijden of dat soort zaken, maar echt om ernstige strafbare feiten.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik begrijp niet goed op welk punt uw motie zo fundamenteel verschilt van de onze dat u zegt de motie-Vos/Van der Laan niet te kunnen steunen.
De heer Varela (LPF):
Ik meen mij te herinneren dat wij van mening verschillen over een aantal criteria zoals criminele antecedenten en behoorlijk Nederlands. Volgens mij hebt u deze er niet in staan.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Het criminele antecedent wel, wij noemen het "geen strafblad", dat is hetzelfde, zou ik zeggen. Misschien is dat van ons wat duidelijker.
De heer Varela (LPF):
Behoorlijk Nederlands spreken?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Wij noemen dat "zelfstandig kunnen opereren in de Nederlandse samenleving".
De heer Varela (LPF):
Dat vind ik dus heel moeilijk. Ik vind dat je dat duidelijk moet benoemen.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik begrijp niet hoe "behoorlijk Nederlands spreken" duidelijker zou zijn dan "zelfstandig kunnen opereren in de Nederlandse samenleving".
De heer Varela (LPF):
Kunt u mij vertellen wat u bedoelt met "zelfstandig kunnen opereren in de Nederlandse samenleving"?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat lijkt mij logisch.
De heer Varela (LPF):
Ik weet het niet, voor mij is het niet logisch.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Zelfstandig kunnen opereren in de Nederlandse samenleving betekent bijvoorbeeld dat je de bus kunt nemen, dat je de trein kunt nemen. Heel veel van deze mensen zijn actief in een volleybalclub of in de verpleging. Daar hoef je niet perfect Nederlands voor te spreken, als je maar zelfredzaam bent. Ik denk dat dit makkelijker te toetsen is voor de minister dan "behoorlijk Nederlands spreken".
De heer Varela (LPF):
Of iemand goed de bus kan nemen, is makkelijk te toetsen?
De voorzitter:
U komt er niet helemaal uit.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Ik wil hier even de vinger op de zere plek leggen. Wat wij hier links en rechts zien, is juist dat het zo moeilijk is om criteria vast te leggen. Kan de heer Varela mij de criteria helder en duidelijk weergeven? Hoe verhouden zij zich tot de criteria van mevrouw Van der Laan? Waar zijn de verschillen? Waar zijn de overeenkomsten?
De heer Varela (LPF):
Vindt u het heel erg als ik mij op dit moment concentreer op mijn eigen motie?
De heer Blok (VVD):
De heer Varela onderstreept dat snelheid in de asielprocedure van groot belang is. Dat ben ik met hem eens. Het feit dat de criteria van zijn motie in deze zaal al niet duidelijk zijn, geeft aan dat zij in de rechtszaal ook niet duidelijk zullen zijn. Dus zal er veel over geprocedeerd worden voor de rechters die wij al nodig hebben om ervoor te zorgen dat al die andere procedures snel kunnen verlopen. Is de heer Varela het nu niet met mij eens dat onduidelijke criteria er juist toe zullen leiden dat er meer en langduriger geprocedeerd zal worden?
De heer Varela (LPF):
Ik denk het niet. Ik denk dat wij het genoeg afgebakend hebben. Ik heb het over de mensen in opvang en vervolgens heb ik er deze criteria aan vastgeplakt. Ik meen dat dit heel duidelijk is.
De heer Blok (VVD):
Maar u kunt de mensen in deze zaal niet overtuigen met uw afbakening. Dan kunt u de rechter toch ook niet overtuigen?
De heer Varela (LPF):
Ik kan er ook voor kiezen om helemaal geen criteria aan te geven, maar dan wordt het helemaal een bende, vrees ik.
De heer Blok (VVD):
Het gaat om de helderheid van de criteria die u wél kiest. Die is er niet en daarom zal dit tot langere procedures leiden. Per saldo zullen meer mensen langer in de procedure zitten.
De heer Varela (LPF):
Ik zei al dat het criterium van het behoorlijk Nederlands spreken een heikel punt blijft. Dat begrijp ik. In het verleden zijn wij zo stom geweest om geen norm te stellen. Daar kan ik weinig aan doen, vrees ik.
De heer Blok (VVD):
Voorzitter. Deze ballon is lek en dat is goed. De minister heeft aangegeven dat hij volmondig achter zijn brief staat en dat er geen sprake is van – zoals de LPF-woordvoerder even suggereerde – een verschil tussen een welwillende minister en een andere minister die deze brief heeft geschreven. Deze brief, waarin helder wordt aangegeven in welke gevallen er wel en niet gebruik gemaakt kan worden van de bevoegdheid die de minister heeft, is de juiste en wordt volledig gedragen door de minister en het kabinet.
Ik heb eigenlijk nog maar een inhoudelijke vraag. Er is een groot aantal moties ingediend. Die zullen als zij worden aangenomen, een beroep doen op de rechterlijke macht. Wil de minister in zijn reactie op die moties aangeven hoe hij dit beroep op de rechterlijke macht inschat? Wil hij aangeven welke gevolgen hij daarvan verwacht voor de snelheid van de verwerking van deze procedures, maar ook van alle andere procedures omdat die een beroep zullen moeten doen op dezelfde vreemdelingenrechters?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De motie wil uiteindelijk dat naast onder andere de criteria die door de LPF worden aangegeven, het kabinet en de minister met een heldere regel komen. Ik neem aan dat die regel helderheid zal moeten bieden voor alle partijen. Waarom verwacht de heer Blok dan nu al dat dit tot heel veel gedoe bij de rechter zal leiden?
De heer Blok (VVD):
Mevrouw Vos heeft waarschijnlijk het interruptiedebatje gevolgd waarin verschillende partijen aan de heer Varela hebben gevraagd hoe zij zijn opmerkingen nu precies moeten uitleggen. Wanneer spreek je de taal goed, wanneer ben je ingeburgerd, wat is nu precies een crimineel antecedent. Deze criteria geven dus aanleiding tot heel veel discussie en dit is nu typisch het werk van advocaten, typisch het werk van rechters en typisch ook datgene wat heel veel tijd zal kosten.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het interessante is natuurlijk dat de heer Varela niet zelf die regel maakt, maar dit aan het kabinet overlaat. Het interruptiedebatje vond ik dan ook overbodig. Het gaat om de regel waarmee het kabinet zal komen. Het gaat erom dat die helder en eenduidig is. Gaat de heer Blok wel akkoord als het kabinet daarmee komt?
De heer Blok (VVD):
Als een partij een voorstel doet, mag je verwachten dat er is doorgedacht over de invulling van dit voorstel en de consequenties die het zal hebben voor de samenleving. Na alle vragen die nu zijn gesteld, moet ik constateren dat er niet zodanig is doorgedacht. Ook bij de LPF bestaat nog veel onduidelijkheid over de groep waarop de regel van toepassing zou moeten zijn en over de criteria die zouden moeten worden toegepast. De onduidelijkheid blijft dan onvermijdelijk openstaan bij de rechter.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn poging tot beantwoording en opheldering. Ik hoorde nogal wat ingewikkelde of moeilijk te begrijpen vaststellingen van zijn kant. Ik begrijp zijn opstelling in ieder geval zo: nu het kabinet niet achter de minister staat, staat de minister achter het kabinet. Dit biedt echter nog niet veel inhoudelijke duidelijkheid.
De minister zei dat hij zich moet houden aan het Strategisch akkoord. Er was toch eerst juist wel ruimte in het Strategisch akkoord, gelet op het voorstel dat de minister eerder heeft gedaan? Heeft de minister eigenlijk niet op voorhand zijn positie verzwakt en is dit ook niet een gebrek van de motie van de LPF, door juist uit te gaan van de discretionaire bevoegdheid? Ik heb de toelichting op het Vreemdelingenbesluit erop nageslagen. In artikel 3. 4, lid 3 staat duidelijk dat die bevoegdheid noodzakelijk is voor onvoorziene gevallen en dus juist niet voor gevallen met een categoriaal karakter. Daarvoor ligt een beleidsregel in de rede. Heeft de minister geprobeerd de specifieke pardonregeling in te passen in de sleutel van de discretionaire bevoegdheid? Was het niet op voorhand duidelijk dat dit tot mislukken is gedoemd? Hoe denkt de jurist Nawijn hierover? Hoe ernstig de problemen ook zijn, geef dit niet ontzettend veel ruis die afleidt van de werkelijke oplossing van de problemen waarover wij vandaag ook zouden moeten spreken? Is een regeling treffen in het kader van de discretionaire bevoegdheid niet een innerlijke tegenstrijdigheid?
Ik heb het al gezegd in de eerste termijn: het is wel degelijk de lijn van mijn fractie om in het licht van schrijnende situaties die zijn voorgelegd, te bezien of er aanleiding is om op bepaalde punten het beleid bij te stellen of aan te vullen. Niet om daarmee tot een specifieke regeling te komen, maar als een reactie op bepaalde situaties die zich voordoen en waarin je de bereidheid moet tonen om je beleid eventueel aan te vullen. Wij staan ervoor open als een minister met goede voorstellen in dit opzicht zou komen. Het enkele tijdsverloop lijkt ons in ieder geval onvoldoende reden om alsnog tot toekenning van een verblijfsvergunning over te gaan.
Wij staan een ruimhartig gebruik van de inherente afwijkingsbevoegd voor. Het is verder onduidelijk hoe wordt omgegaan met mensen die jarenlang buiten hun schuld niet in staat waren om terug te gaan naar het land van herkomst. Is er een beleidsregel die voorziet in een oplossing voor een dergelijke juridische "niemandslandsituatie"? Tot slot: ik begreep dat de minister tot een nadere invulling wil komen van diens omgang met de inherente afwijkingsbevoegdheid, zijn discretionaire bevoegdheid. Valt er nog een nieuw voorstel van de minister, gesteund door de regering, te verwachten?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Voorzitter. Bij een terugblik op de vorige week bekruipt ons het gevoel dat het allemaal wat rommelig was. Dit geldt voor de minister, maar treft zeker ook de mensen over wie wij nu spreken. Mijn fractie betreurt de gang van zaken en vindt die niet voor herhaling vatbaar. De minister dient zijn verantwoordelijkheid goed in de gaten te houden en mag geen valse hoop wekken.
We hebben goed geluisterd naar het antwoord van de minister. Hoe je het ook wendt of keert, daaruit bleek een grote betrokkenheid bij de desbetreffende groepen. Juist met het oog daarop en op de brief van vanmorgen, hebben wij een motie voorbereid die inhaakt op twee aspecten die voor ons van groot belang zijn. Ten eerste is dat het gebruik van de discretionaire bevoegdheid, op een humane wijze en volgens de grenzen die de minister in zijn brief aangaf. Ten tweede mogen de snelheid en duidelijkheid van de procedures niet onvermeld blijven. Eigenlijk vind ik dat dit vandaag te weinig aan de orde is geweest. Je hebt het namelijk enerzijds over mensen die zijn uitgeprocedeerd en dus snel weg moeten; er moet dus werk worden gemaakt van het uitzettingsbeleid. Daarnaast zijn er de mensen die nog in de procedure zitten. Wij moeten alles op alles zetten om hun de duidelijkheid te geven waar zij recht op hebben. Met het oog op deze twee aspecten hebben wij de volgende motie voorbereid.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister bereid is zijn inherente afwijkingsbevoegdheid te gebruiken ten aanzien van een aantal asielzoekers dat al langere tijd in Nederland verblijft;
van oordeel dat voor deze asielzoekers zo spoedig mogelijk duidelijkheid moet worden geschapen;
verzoekt de minister, voor schrijnende gevallen zijn inherente afwijkingsbevoegdheid te gebruiken op de door hem in zijn brief van 17 februari 2003 aangeduide humane wijze;
verzoekt de minister tevens, voor deze asielzoekers zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is ingediend door het lid Vroonhoven-Kok. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 724(19637).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Wat voegt deze motie toe aan hetgeen de minister in zijn brief en vandaag in de Kamer heeft gezegd?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Voor ons is het belangrijk om hiermee het belang te markeren van de brief en van de discretionaire bevoegdheid, evenals de snelheid waarmee deze zaak moet worden afgewikkeld.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Is deze motie niet volstrekt overbodig? Alles heb ik namelijk al in de brief gelezen en door het kabinet horen zeggen. Ik begrijp de meerwaarde van de motie dus niet.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Voor ons is het woordje "humaan" heel belangrijk: dat je rekening houdt met groepen die hier al langere tijd zijn en met een humane blik gebruikmaakt van de discretionaire bevoegdheid.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Welke betekenis geeft u aan het woordje "humaan"?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Dit betekent dat je recht doet aan de groepen waarover vandaag zo uitgebreid is gesproken, op een zo verantwoord mogelijke wijze. Met andere woorden: je moet er geen concreet beleid van maken, zoals u voorstelt, met alle criteria die dat weer met zich brengt. De minister moet de ruimte krijgen om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Bedoelt u met "humaan" dat de minister op een ruime manier met die bevoegdheid moet omgaan, dus dat hij ruimhartig kijkt naar schrijnende gevallen?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt juist bij de minister. De Tweede Kamer moet hem niet willen vastpinnen op bepaalde criteria. Dat is mijn grote zorg. De minister heeft zijn verantwoordelijkheid en die moet hij nemen. Wij hebben het vertrouwen dat de minister zijn verantwoordelijkheid op een goede, humane en verantwoorde manier zal nemen.
De heer De Wit (SP):
Ik snap het echt niet meer. Volgens zijn brief kan de minister nauwelijks doen wat hij wil, namelijk voor een groter aantal mensen een beslissing nemen. Het kabinet wil echter geen discretionaire bevoegdheden voor grote aantallen, maar alleen eventueel voor individuele schrijnende gevallen. Mevrouw Vroonhoven wil nu dat de minister op grond van haar motie gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om groepen asielzoekers alsnog op een humane manier te behandelen. Wat is dat nu?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Vorige week is duidelijk uitgesproken dat de Kamer beleid moet ontwikkelen, zodat de minister zijn discretionaire bevoegdheid kan toepassen. Met name u drong daarop aan. Voor ons was de conclusie toen heel helder: daarmee creëer je een bijzondere maatregel. In feite wordt daarmee eigenlijk een soort specifiek pardon gecreëerd. De CDA-fractie wil daaraan niet meedoen om de redenen die ik in mijn eerste termijn heb geschetst. Ik heb het dan over de houdbaarheid van het asielbeleid, de procedures die al doorlopen zijn en criteria waarmee wij ons vastleggen en waarmee wij altijd mensen die net aan de verkeerde kant van de lijn uitkomen, moeten teleurstellen. Om die redenen bestaat discretionaire bevoegdheid, die is vastgelegd in de wet. De minister moet met zijn eigen verantwoordelijkheid, zijn eigen geweten en op een humane wijze van die bevoegdheid gebruik maken.
De heer De Wit (SP):
Maar in welke mate kan de minister daarvan gebruik maken, als hij dat in feite niet mag op grond van de brief die er nu ligt?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Wij interpreteren de brief als volgt: er zijn schrijnende humanitaire omstandigheden mogelijk waarbij de minister alle regels opzij kan zetten, zodat de mensen die zich in die omstandigheden bevinden, mogen blijven.
De heer De Wit (SP):
De laatste bevoegdheid die de minister heeft, is wat u noemt de "inherente afwijkingsmogelijkheid". Dat is iets anders dan de discretionaire bevoegdheid waarover u het heeft. De inherente afwijkingsmogelijkheid heeft tot nu toe twee mensen betroffen, zoals de minister zei.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Wij hebben het allemaal over een groep mensen die logischerwijs hier moeten blijven, gezien de humanitaire omstandigheden. De heer De Wit wil daaraan specifieke criteria...
De heer De Wit (SP):
Het gaat erom wat u wilt! Het gaat erom of u...
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Laat mij nu uitpraten!
De heer De Wit (SP):
Maar u geeft geen antwoord.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
U wilt criteria vastleggen en een houvast hebben. Wij willen zover niet gaan. Wij willen de bevoegdheid bij de minister laten. Zij is hem gegeven en wij vertrouwen haar aan hem toe. Dat geldt vooral na wat hij vandaag aan ons kenbaar heeft gemaakt en de betrokkenheid die hij daarbij heeft getoond. Wij moeten de bevoegdheid bij hem laten liggen; zij hoort daar. Als u zich erover uitspreekt en ik sluit mij bij u aan, dan creëren wij beleid. Dan is er een bijzondere maatregel waar wij niet aan willen.
De heer De Wit (SP):
Hoe groot zijn de groepen waarover u het heeft? Welke zijn het?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
U vraagt mij nu om aantallen te noemen.
De heer De Wit (SP):
U gebruikt zelf het woord "groepen". De minister mag zijn discretionaire bevoegdheid gebruiken voor groepen mensen en nog op een humane manier ook.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
De clou van het geheel is nu juist dat wij geen aantallen willen noemen, omdat wij ook de criteria niet willen vaststellen. Dat begrijpt u net zo goed als ik. Wij zeggen wat de bevoegdheid van de minister is. Hij moet die gebruiken. Juist omdat wij de criteria niet willen noemen, kunnen wij ook geen aantallen noemen.
De heer Blok (VVD):
In de motie van mevrouw Vroonhoven wordt gesproken over de discretionaire bevoegdheid van de minister. In de brief die hij ons stuurt, schrijft hij juist dat hij geen gebruik kan maken van zijn discretionaire bevoegdheid, maar uitsluitend van de inherente bevoegdheid. Dat is de bevoegdheid voor individuele gevallen. Het lijkt mij dat mevrouw Vroonhoven haar motie moet aanpassen, als zij althans over individuele gevallen wil spreken. Er moet daarin niet over discretionaire, maar over inherente bevoegdheid worden gesproken.
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Laten wij wat dat betreft het antwoord van de minister afwachten.
De heer Blok (VVD):
Ik wilde u alleen maar helpen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister heeft geprobeerd op een humane wijze invulling te geven aan zijn discretionaire bevoegdheid. Daarvoor heeft hij het voorstel in het kabinet gedaan, waarvoor hij geen steun heeft gekregen. Mevrouw Vroonhoven roept de minister opnieuw op om op humane wijze invulling te geven aan zijn discretionaire bevoegdheid te geven. Wat moet de minister nu van haar?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Ik geloof dat u vorige week goed naar mij hebt geluisterd als u hebt opgevangen dat wij het niet verstandig vonden dat de minister met zo'n voorstel naar de Tweede Kamer kwam. De opvatting van mijn fractie was vorige week, daarvoor en nu natuurlijk nog steeds dat de minister gebruik moet maken van een bevoegdheid die aan hem is voorbehouden en waarin de Tweede Kamer zich niet moet mengen.
De heer Varela (LPF):
Ik waardeer de opstelling van de CDA-fractie. Realiseert mevrouw Vroonhoven-Kok zich alleen dat de minister gaandeweg het proces zou kunnen uitkomen op een getal tussen de 0 en 2300?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Dat zijn juist punten waarover wij in de Tweede Kamer niet hoeven te spreken en die wij gelukkig ook niet hoeven vast te leggen. Wij beoordelen het beleid van de minister achteraf. Ik kan mij alleen voorstellen dat hij behoefte heeft aan een ruggensteuntje of een houvast en met deze motie wil ik hem die geven door te zeggen dat hij op humane wijze gebruik moet maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Over getallen hoeven wij in de Kamer niet te spreken.
De heer Varela (LPF):
Mocht de minister daadwerkelijk op een aantal van 2300 uitkomen, dan staat u daarachter?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Dat bepalen wij dan later.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Vindt u het niet merkwaardig om de minister op te roepen, gebruik te maken van een bevoegdheid die hij sowieso heeft en daarbij de opmerking te maken dat hij dat op humane wijze moet doen, alsof u het voor mogelijk houdt dat hij dat op inhumane wijze zal doen?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Als ik de minister vorige week goed heb beluisterd, was hij een beetje onzeker over die bevoegdheid. Na wat ik vanmiddag heb gehoord, leek het mij een goed idee om hem een handreiking te geven en hem aan te moedigen om zijn bevoegdheid te gebruiken.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
De minister heeft toch aangegeven waar de wettelijke basis ligt voor die bevoegdheid? Hij heeft toch geen motie van de Kamer nodig om hem gerust te stellen en te overtuigen dat hij echt gebruik mag maken van die bevoegdheid?
Mevrouw Vroonhoven-Kok (CDA):
Kennelijk wel, want de minister is vorige week niet voor niets met de handen in het haar naar de Kamer gekomen. Hij zei toen dat hij zijn bevoegdheid graag zou willen gebruiken maar niet durft en heeft de Kamer vervolgens om criteria gevraagd. De CDA-fractie heeft toen gezegd: criteria zult u van ons niet krijgen, want dan verzanden wij al snel in een bijzondere maatregel, maar wij willen u wel aanmoedigen om de verantwoordelijkheid te nemen gebruik te maken van die bevoegdheid.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Mijn fractie vindt het een merkwaardige en in ieder geval overbodige motie.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Allereerst wil ik de minister bedanken voor zijn antwoorden, maar het moet mij wel van het hart dat ik dit een erg merkwaardige gang van zaken vind. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de minister tijdens het algemeen overleg andere dingen heeft gezegd dan tijdens het plenaire debat. Nog steeds blijft voor mij onopgehelderd hoe het kabinet een minister kan beperken in het gebruik van een bestaande bevoegdheid, maar daarover is nu genoeg gezegd.
De ChristenUniefractie vindt het jammer dat deze zaak vorig jaar april niet is geregeld. Zij is bang dat door gesteggel over criteria in moties uiteindelijk geen enkele motie zal worden aangenomen. Alleen de kwetsbare mensen in een schrijnende humanitaire situatie waarover wij het vanmiddag hebben, zijn daarvan het slachtoffer. Daarom heeft mijn fractie besloten geen eigen motie in te dienen, maar te stemmen voor de motie-Vos/Van der Laan. Jammer genoeg mocht mijn fractie deze motie niet medeondertekenen. Desalniettemin zullen wij deze motie steunen en wij hopen dat er vanavond een motie aangenomen wordt die een regeling bij de regering aanbeveelt om deze kwetsbare mensen een toekomst te geven in Nederland.
De heer De Vries (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de minister en wens hem toe dat hij deze problematiek niet loslaat. Ik heb het gevoel dat hij wel het goede voorheeft met mensen die in de verdrukking zitten, maar dat hij steeds op het laatste moment niet doorbijt. Wij kunnen vanavond even rustig bezien wat wij met alle moties aanmoeten. Ik was blij met de uitleg van de motie van mevrouw Vroonhoven. Het viel mij op dat in verschillende moties het woord humaan wordt gebruikt. Dat lijkt werkelijk het sleutelwoord. Ik betreur het enigszins dat ik uit de bijdrage van de heer Blok niet heb begrepen dat hij oog heeft voor het leed dat mensen wordt aangedaan. Rechtvaardigheid moet voortdurend worden getoetst aan humaniteit. De heer Blok is alleen maar bang dat anderen iets zouden krijgen waarop zij misschien niet helemaal recht hebben. Het zou goed zijn als de VVD-fractie zich niet door het stenen hart liet leiden, maar begrip zou hebben voor de problemen van mensen in de samenleving die diep in de ellende zitten.
De heer Blok (VVD):
Ik begon mijn eerste betoog met de mededeling dat het geven van valse hoop aan een groep mensen in een kwetsbare positie heel schadelijk is voor die mensen. Tegen die achtergrond begrijp ik niet waarop de heer de Vries zijn mening baseert dat wij daarvoor geen oog hebben. Hij heeft dan niet goed geluisterd.
De heer De Vries (PvdA):
Het geven van valse hoop is ook heel slecht. Het geven van hoop aan mensen is echter niet zo erg. In uw betoog geeft u geen enkele hoop aan mensen die in een humanitair onaanvaardbare situatie terechtkomen doordat wij in Nederland niet in staat zijn om binnen vijf, zes, zeven, acht of negen jaar ervoor te zorgen dat er met die mensen gebeurt wat er met hen had moeten gebeuren. De ingediende moties spreken in elk geval uit dat er grenzen zijn aan de gestrengheid waarmee je regels kunt stellen en dat er een moment komt dat de humaniteit de doorslag moet geven. Dat moment bereikt u op geen enkel moment in uw betoog. U zegt alleen maar: wij bieden geen hoop, want elke hoop is valse hoop. Ik vind dat asielzoekers in dit land de hoop moet kunnen hebben dat er hier rechtvaardig met mensen wordt omgegaan. In uw betoog klinkt dit nergens door, hetgeen ik zeer betreur.
De heer Blok (VVD):
Toen de heer Nawijn zijn toezegging deed, kon hij weten dat hij deze niet kon waarmaken. Daardoor was er sprake van valse hoop. Dat vind ik inhumaan. Het is duidelijk dat er veel moet gebeuren om in het asielbeleid snelheid en duidelijkheid te brengen. Asielzoekers hebben daar uiteindelijk het meeste belang bij.
De heer De Vries (PvdA):
Wat voor hoop hebt u mensen eigenlijk te bieden? Het is heel pijnlijk om te zien dat het antwoord op die vraag uitblijft. Wij moeten daar echter nog even mee leven. Morgen kunnen wij over de moties stemmen. Wij zullen ons daarover in onze eigen fractie ook nog beraden. Ik hoop dat het misschien denkbaar is dat de Kamer zich nog wat breder verenigt op deze uitspraken. Het staat vast dat de materie die hier wordt aangeroerd, in bredere zin in de Kamer wordt onderkend. Het woord humaniteit zal voortaan een sleutelwoord zijn in discussies als deze.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de tweede termijn van de Kamer. Nu alle moties zijn ingediend en ik de tekst daarvan ken, zal ik u na afloop van de beraadslaging voorstellen om niet vandaag, maar morgen over de moties te stemmen. Dat voorstel zal ik u straks doen.
Minister Nawijn:
Voorzitter. De discussie die ik zojuist heb aangehoord in tweede termijn, geeft aan hoe moeilijk deze materie is. Ik worstel hier natuurlijk ook mee. Wat is humaan en wat niet? Welk verzoek kan nu wel worden ingewilligd en welk verzoek niet? Vanuit mijn oprechte bedoelingen heb ik geprobeerd om lijn te brengen in de uitvoering van de discretionaire bevoegdheid die ik heb. Bij de toepassing van die bevoegdheid kom je op vragen in de trant van: wat is humaan en wat niet en hoe kun je daarmee goed omgaan? Dit zijn zaken die ik al jaren voor mijn neus krijg en die niet eenvoudig zijn te beantwoorden. Veel zaken raken aan de humaniteit.
Zoals door de VVD is gezegd, zitten sommige mensen jarenlang in de procedure en rekken zij de procedures. Dit heb ik ook gehoord. Ik vind dit op zichzelf niet juist, want mensen die uitgeprocedeerd zijn, moeten volgens de wet het land verlaten. Ik constateer echter dat hier nog een grote groep mensen verblijft voor wie wij moeten uitmaken of dit nog wel verantwoord is. Het is mijn taak om dit te doen en ik wil graag gebruikmaken van mijn discretionaire bevoegdheid. Ik tast in het kabinet en in de Kamer af op welke wijze dit kan. Dit vind ik uitermate belangrijk, net zoals het belangrijk is dat de discussie wordt gevoerd.
Ik denk dat er een misverstand met mevrouw Vos bestaat over mijn discretionaire bevoegdheid. Die heb ik nog steeds. In mijn brief is ook te lezen dat ik in het kader van de onderhavige problematiek gebruik wil maken van mijn discretionaire bevoegdheid. Die heb ik en daaraan zal ik vasthouden. Daar mag zij van verzekerd zijn. Ik moet alleen kijken hoe ik die invul. Nu heb ik naar de discussie in de Kamer geluisterd. Daarmee zal ik rekening houden en ik zal er wellicht nog over spreken in het kabinet.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik had begrepen dat de minister die bevoegdheid had, maar het is zo merkwaardig dat hij die in dit geval niet mag gebruiken. Dit vind ik nog steeds heel onduidelijk, terwijl de minister-president hem nota bene voorafgaand aan het overleg de mogelijkheid had gegeven om van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken. Dit is voor mij nog steeds de grote vraag.
Minister Nawijn:
Ik heb heel duidelijk hierover gesproken toen ik aantrad, want ik wist wel dat het een probleem was dat hier nog steeds grote groepen zijn. Er is toen onder andere in het kabinet bedongen dat ik de discretionaire bevoegdheid had. Die wordt in het kabinet ook erkend. Daarom ben ik ook toegetreden. Bij invulling daarvan stuit je echter op problemen doordat je soms met grotere groepen te maken hebt, terwijl je de discretionaire bevoegdheid in een beperkt aantal gevallen kunt gebruiken. De heer Remkes heeft net ook nog eens de vier te hanteren criteria opgesomd. NawijnEr bestaat dus spanning. Ik heb aan het kabinet een voorstel gedaan met de oprechte bedoeling om tot een gedeeltelijke oplossing van deze problematiek te komen. Daar wordt anders over gedacht. Ik sta achter het kabinetsbesluit en daar blijf ik bij. Ik vind het wel belangrijk dat de discussie onder andere in de Kamer is gevoerd, want dan weet ik hoe erover wordt gedacht.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het grote probleem blijft dat het zo willekeurig overkomt. Het lijkt alsof de minister zijn discretionaire bevoegdheid nooit mag toepassen als dat leidt tot het mogelijk verlenen van een verblijfsvergunning aan grote groepen mensen. Het lijkt bijna alsof hij zijn discretionaire bevoegdheid alleen mag toepassen als het maar om een handjevol mensen gaat en dat hij anders van de inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik moet maken. Op mij komt dit over als een volstrekt onhelder beleid. Ik verzoek hem en het kabinet om de Kamer duidelijkheid te verschaffen op een nader tijdstip. Ik vind dit moeilijk te volgen voor de Kamer.
Minister Nawijn:
Ik heb gehoord wat in de Kamer is gezegd door de diverse afgevaardigden. Ik zal dat zeker meenemen. Ik heb ook gehoord wat mevrouw Vroonhoven over de discretionaire bevoegdheid en de uitgangspunten heeft gezegd. Zij heeft het woord "humaan" gebruikt. Ik ga daarmee terug en zal voor mijzelf in goede samenspraak met het kabinet bepalen hoe ik invulling aan de discretionaire bevoegdheid ga geven.
De heer De Vries (PvdA):
Hebt u ook gelezen dat mevrouw Vroonhoven in haar motie stelt dat u eens een beetje moet opschieten?
Minister Nawijn:
Dat is zeker zo.
De heer De Vries (PvdA):
U zegt nu dat u misschien wel weer eens teruggaat naar het kabinet. Ik weet niet hoe lang die martelgang nog mogelijk is voor u. Mevrouw Vroonhoven zegt in ieder geval dat u een beetje moet opschieten. Wanneer kunnen wij iets verwachten? U hebt net gezegd dat u in september twee keer gebruik hebt gemaakt van uw bevoegdheid en nu inmiddels al zeven keer. Dat schiet lekker op, zou je zeggen. Het gaat wel om grote groepen die, ook volgens de motie van mevrouw Vroonhoven, nu langzamerhand eens recht hebben op duidelijkheid. Wanneer gaat u nu eindelijk eens iets doen?
Minister Nawijn:
Ik bekijk de zaken elke dag. Hoe lang mij nog gegeven is ligt niet aan mij, maar daar hebt u meer invloed op. Ik ben er elke dag mee bezig. U kunt ervan op aan dat ik er zo snel mogelijk duidelijkheid over geef.
Laat ik overigens nog eens duidelijk zeggen dat mensen die uitgeprocedeerd zijn het land moeten verlaten. Het gaat mij alleen nog om specifieke, schrijnende gevallen. Ik heb geprobeerd om daar regels voor te maken, maar u hebt kunnen horen hoeveel weerstand daartegen ontstaat. Het wordt mij niet eenvoudig gemaakt. Ik ga het echter niet uit de weg en zal daarover zo snel mogelijk duidelijkheid verschaffen.
De heer De Vries (PvdA):
Misschien is het beter dat de minister het doet en er niet zoveel duidelijkheid over verschaft, want dan wordt hij ogenblikkelijk weer teruggefloten.
Minister Nawijn:
Misschien wel.
De heer Van der Staaij heeft nog eens gevraagd naar de discretionaire bevoegdheid. De discretionaire bevoegdheid kun je op twee manieren uitleggen. Je kunt haar in individuele gevallen gebruiken en verzoeken inwilligen. Voor grote groepen heb je als minister echter alleen maar de mogelijkheid om regeltjes te stellen met criteria. Ik heb daartoe een poging gedaan, maar het is niet gelukt. Ik moet dus weer terug naar de criteria in de individuele gevallen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mijn punt was juist – het blijkt uit de toelichting op het Vreemdelingenbesluit ook niet – dat de discretionaire bevoegdheid niet is bedoeld om allerlei regels te stellen. Dat was toch juist de kern van het voorstel van de minister. Was dus niet te voorzien dat het voorstel het uiteindelijk niet zou halen?
Minister Nawijn:
De discretionaire bevoegdheid gebruik je in een beperkt aantal gevallen. Als je ziet dat het leidt tot willekeur of ongelijkheid in gevallen, moet je met regels komen. Anders zou het rechtsongelijkheid zijn in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur.
De heer Van der Staaij heeft ook gevraagd hoe het zit met mensen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken. Daarop is een antwoord gegeven in de brief die ik naar de Kamer heb gestuurd. Als mensen echt buiten hun schuld niet kunnen vertrekken, zijn er mogelijkheden om gunstig te beslissen. Dat staat ook in de brief die ik aan de Kamer heb gezonden.
De heer Van der Staaij (SGP):
In de brief stond dat dan in hun verblijf kan worden berust. Mijn vraag was gericht op opheldering. Betekent het inderdaad dat in die gevallen tot verlening van een verblijfsvergunning kan worden overgegaan?
Minister Nawijn:
Daarop kan ik volmondig "ja" antwoorden.
De motie-Vroonhoven-Kok zie ik als een ondersteuning van mijn beleid. Aan de hand van de criteria zal ik invulling geven aan de toepassing van de discretionaire bevoegdheid.
De heer De Wit vraagt in zijn motie om een specifieke regeling. Ik heb al gezegd dat ik niet voor een specifieke regeling ben. Ik moet dus aanvaarding van die motie ontraden.
Ook in de motie-Vos/Van der Laan wordt om een specifieke regeling gevraagd. Ook aanvaarding van deze motie moet ik ontraden.
Ten slotte moet ik als minister ook aanvaarding van de motie-Varela ontraden.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U zegt dat u als minister aanvaarding van de motie-Varela moet ontraden. Zou u daarover in een andere hoedanigheid nog een andere opvatting kunnen hebben?
Minister Nawijn:
Nee. Ik praat nu als minister. Ik moet aanvaarding van die motie ontraden, gelet op het kabinetsstandpunt.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik vraag het, omdat u dit zo nadrukkelijk zegt bij de motie-Varela. Bij het ontraden van aanvaarding van de andere moties deed u dit niet. Ik vroeg mij af wat de speciale betekenis van die toevoeging is. Ik moet er dus niet te veel waarde aan hechten?
Minister Nawijn:
Nee. Ik doe dit als minister.
Minister Remkes:
Voorzitter. Ik kan heel kort zijn en mij aansluiten bij de toelichting van collega Nawijn.
Het raakt inderdaad aan de vraag van de heer Van der Staaij of deze bepaling in de wet wel geschikt is om deze problematiek te benaderen. Het antwoord is dus "nee".
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, morgen aan het einde van de vergadering over de ingediende moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Sluiting 18.41 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20022003-3055-3080.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.