Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Noorman-den Uyl.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

VoorzitterVoorzitter. Onlangs verscheen een onderzoek van het Nibud over grote gezinnen in Nederland. Uit dit onderzoek blijkt een aantal verontrustende zaken. Grote gezinnen met een laag inkomen blijken een feitelijk inkomenstekort te hebben. Dat is niet in het belang van de kinderen. Vervolgens blijkt dat de rijksoverheid zeer gedateerde cijfers van het CBS hanteert, te weten cijfers uit de jaren negentig-vijfennegentig, om het beleid op te baseren. Dat is verontrustend. Daarom vraag ik de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om een brief waarin hij ingaat op de volgende vragen. Is de minister evenals de PvdA-fractie verontrust over de cijfers uit dit onderzoek? Vindt hij niet dat het tijd wordt om op korte termijn over te gaan tot het gebruiken van actuele cijfers over de inkomenssituatie van gezinnen met meer kinderen? Wat heeft hij of zijn voorganger gedaan met de motie die ik in december 2000 heb ingediend, waarin ik de regering heb gevraagd om aandacht voor de inkomenssituatie van gezinnen met meer kinderen, zeker voor gezinnen met een laag inkomen? Wat zijn de resultaten van de circulaire die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de gemeenten heeft gestuurd met het verzoek om extra inkomensondersteuning voor gezinnen met meer kinderen? Wil de minister de Kamer daarover op afzienbare termijn berichten? Er zijn 350.000 kinderen die in een gezin leven met een laag inkomen, waarvan een substantieel aantal in gezinnen met meer kinderen. Het mag niet voorkomen dat er in een gezin te weinig geld is om kinderen een fatsoenlijke opvoeding te geven.

De heer Bakker (D66):

Ik ben het op zich met mevrouw Noorman eens. Misschien kan de minister in zijn antwoord het onderzoek van de Rekenkamer betrekken dat wij gisteren hebben gekregen en dan gaat het mij met name om het deel over de ineffectiviteit van de armoedebestrijding en de regelingen die hier wat aan zouden moeten doen.

De voorzitter:

Ik wil deze vraag liever buiten deze procedure laten. Andere leden hebben al gevraagd of er vandaag procedureel kan worden gesproken over het rapport van de Algemene Rekenkamer. Er is een vaste procedure voor alle rapporten van de Rekenkamer, met een vragenronde etc. De vraag over het rapport wil ik eruit laten, omdat dit donderdag in een procedurevergadering wordt behandeld.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Ik heb gehoord dat bij het onderzoek weinig Turkse en Marokkaanse gezinnen zijn betrokken. Mijn fractie onderschrijft het verzoek om een brief aan de minister, maar ik wil daar nog de volgende vragen aan toevoegen. Is het juist dat er weinig Turkse en Marokkaanse gezinnen zijn betrokken bij het onderzoek? Waarom is dat gebeurd? Welke beleidsconsequenties verbindt de minister aan dit gegeven?

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Uiteraard steunt mijn fractie dit verzoek, maar ik vraag mij af of een terugblik over de achterliggende acht jaar in dit geval niet relevant is. De SGP-fractie heeft bij herhaling de positie van de grote gezinnen aan de orde gesteld, maar het was volgens het kabinet, dat mevrouw Noorman-den Uyl steunde. steeds niet nodig om daar iets voor te doen. Het Nibud-onderzoek legt nu bloot dat er wel degelijk een probleem is. Het is toch wel de bedoeling dat de overdrachtsregelingen, ziektekostenvoorzieningen en studielasten, daar ook bij worden betrokken? Ook daar zitten natuurlijk problemen. Ik hoef alleen maar te verwijzen naar de vragen die, onder andere door mijn fractie, zijn gesteld over de ziektekostencomponent.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Ik heb geen enkel bezwaar tegen die aanvullende vragen. Sterker nog, ik onderschrijf ze. Ik verzoek de minister om de verschillende inkomenscomponenten die van invloed zijn op de inkomenspositie van gezinnen met een laag inkomen en meer kinderen mee te nemen in de wijze waarop hij de vragen van de Kamer beantwoordt. Wij maken ons ernstig zorgen over de ontwikkelingen die uit dit rapport zijn gebleken.

De voorzitter:

Ik stel voor, dit deel van het stenogram door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Vorige week heb ik namens mijn fractie zowel aan het kabinet als aan de toen voormalige informateur, de heer Donner, gevraagd of het advies van de ambtelijke commissie, de CEC, over het financiële kader waarbinnen het kabinet nu zou moeten opereren naar de Kamer kon worden gestuurd. De heer Donner zei toen dat dit geen vraag aan hem was, maar aan het kabinet. Die vraag heb ik ook aan het kabinet gericht. De heer Hoogervorst heeft mij namens het kabinet laten weten dat hij niet van plan is om dat ambtelijke advies naar de Kamer te sturen. Hij vindt dat niet de normale gang van zaken. Ik dring er nogmaals bij het kabinet op aan om het advies wel naar de Kamer te sturen. Het advies speelt inmiddels publiekelijk een rol in de lopende formatie en is in ieder geval bekend bij de fracties van de Partij van de Arbeid en het CDA. Ik vind eerlijk gezegd dat deze Kamer als geheel recht heeft op die informatie van het kabinet. Ik vraag bij dezen dan ook om dit verzoek nogmaals aan het kabinet door te geleiden.

De voorzitter:

Alvorens ik het woord geef aan andere leden die hierover iets willen vragen, merk ik het volgende op. Een week geleden mocht ik in het ministersvak staan en heb ik onder andere gezegd dat ik het tot de taak van de voorzitter vind behoren om leden van het kabinet te wijzen op hun informatieplicht. Ik vind dit een moment om dat expliciet te doen. Ik ondersteun dus als voorzitter het verzoek dat u hebt gedaan, al is dat enigszins ongebruikelijk.

De heer Bakker (D66):

Fantastisch, voorzitter. Daaraan heb ik niets toe te voegen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Financiën.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Haan als voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken.

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter. De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken wil graag morgenmiddag een debat over Irak voeren met de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie. Er zijn reeds twee brieven ontvangen. De eerste brief is gezonden naar aanleiding van de uiteenzetting van de heer Powell en de te verwachten humanitaire situatie bij een eventuele oorlog. De tweede brief heeft betrekking op de Patriotraketten die in Turkije moeten worden geplaatst. Nog voor het debat willen wij een derde brief ontvangen die betrekking heeft op het Frans-Duitse vredesplan, zo dat nog bestaat. Wij zouden die brief liefst nog vandaag willen ontvangen en anders morgenochtend vroeg.

Los van dit debat verzoekt de commissie om nog twee brieven, namelijk over de actuele situatie in Korea en over de recente ontwikkeling in het Palestijnse gebied. Die brieven mogen iets later komen, maar toch wel vrij vlot, dus niet pas over een maand.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie. Het spreekt vanzelf dat de brief met aanvullende informatie voor het debat van morgen tijdig voor het debat hier aanwezig moet zijn.

Ik stel voorts voor, te voldoen aan het verzoek van de commissie en het debat naar aanleiding van Irak te houden morgenmiddag aan het begin van de vergadering, te beginnen na de regeling van werkzaamheden en de herdenking. Ik stel voor, bij dat debat acht minuten spreektijd per fractie aan te houden.

Mevrouw Verburg (CDA):

Misschien heb ik niet goed opgelet, maar ik miste in uw recapitulatie de aanwezigheid van de minister van Defensie bij het debat.

De voorzitter:

Het debat zal worden gehouden met de drie bewindslieden die zijn genoemd door de voorzitter van de commissie, te weten de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie. Met het oog op het reisschema van de minister van Defensie die ervoor uit Afghanistan moet terugkeren, kan het debat niet eerder worden gehouden dan morgenmiddag.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Niet uit te sluiten valt in zo'n debat dat er uiteindelijk in tweede termijn moties worden ingediend. Is het uw voornemen de stemming daarover aansluitend op het debat te houden of de moties te parkeren tot een eerstvolgende gelegenheid, bijvoorbeeld volgende week dinsdag? Misschien is de helderheid die u daarover te bieden hebt voor veel Kamerleden dienstig.

De voorzitter:

Ik zou bij voorkeur niet morgenavond willen stemmen, zodat de leden weten waaraan zij toe zijn. Als er snel moet worden gestemd, zou ik dat op z'n vroegst donderdag willen doen, maar nu moet ik voorzichtig zijn, want het is niet helemaal zeker dat wij donderdag vergaderen. Ik zou er dus op z'n vroegst donderdag over willen stemmen en anders volgende week. Maar wij weten allen dat nooit valt uit te sluiten dat er in een debat een motie wordt ingediend die een zodanig karakter heeft dat er wel met spoed over moet worden gestemd.

Ik geef toe dat het enigszins onbevredigend is, omdat ik geen volledige zekerheid kan bieden, maar mijn inzet is om niet morgen te stemmen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Een onderdeel van het debat zal betrekking hebben op de uitzending van Patriots. Ik heb begrepen dat die nog deze week moet plaatsvinden. Daarom kan ik mij niet voorstellen dat stemming over eventuele moties over dit onderwerp niet morgen zou kunnen plaatsvinden.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij afwachten hoe een en ander morgen verloopt en welke moties moeten worden ingediend. Wat u zegt, past in de procedure zoals ik die voor mij zie.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Ik maak van de gelegenheid gebruik om u in herinnering te brengen dat er regels zijn gesteld aan het roken in onze gebouwen. U heeft daarover vorige week een circulaire ontvangen die is gebaseerd op de bestaande regelgeving. Ik vraag nogmaals met klem uw aandacht voor dit onderwerp, niet in de laatste plaats omdat een aantal leden daarom heeft gevraagd. Het roken door anderen bijvoorbeeld rondom deze zaal heeft een negatief effect op hun gezondheid. Ik vraag daarom nog eens nadrukkelijk uw aandacht voor dit onderwerp.

Naar boven