Aan de orde is het debat op hoofdlijnen over het rapport-Van den Haak inzake de veiligheid en de beveiliging van de heer Pim Fortuyn (28374, nrs. 12 en 13) en het regeringsstandpunt n.a.v. dit rapport.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Op 6 mei werd onze lijsttrekker Pim Fortuyn vermoord. Wij missen Pim, zijn persoonlijkheid, zijn visie en zijn bevlogenheid nog iedere dag. Wij vragen ons ook nog iedere dag af hoe de moord op hem heeft kunnen gebeuren. Het verdriet, de afschuw en de grote verslagenheid die in mei niet alleen bij mijzelf en alle mensen van de LPF, maar ook in heel Nederland heersten, kwamen deze week weer bij ons naar boven toen wij het rapport van de commissie-Van den Haak lazen en opnieuw de beelden van Pim op het asfalt van het Mediapark op de televisie zagen.

Men kan zich voorstellen dat de LPF en de 1,6 miljoen mensen die in mei op de LPF en Pim hebben gestemd, met spanning hebben gewacht op dit rapport. Wij respecteren het werk dat de commissie-Van den Haak heeft verricht, maar wij zijn ook teleurgesteld en verontwaardigd omdat de onderste steen niet is bovengeko men. Heel geraffineerd legt de commissie de schuld bij het systeem. Dat zou niet adequaat hebben gefunctioneerd. Wij horen hier weer de klompendans van het poldermodel, waarin wij het met z'n allen hebben gedaan en dus niemand verantwoordelijk is. De uitvlucht waar Pim Fortuyn zo'n hekel aan had wordt uitgerekend nu weer gebruikt.

Op 6 mei, drie uur na de moord, verklaarde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer De Vries dat hij diepgaand had onderzocht of er aanleiding was om Fortuyn te beveiligen. Hij concludeerde vervolgens dat hiervoor de aanwijzingen ontbraken. Uit het afgelopen dinsdag gepresenteerde rapport van de commissie-Van den Haak blijkt nu onomstotelijk dat de heer De Vries op 6 mei niet de waarheid heeft gesproken. Er was wel degelijk sprake van een serie van aanwijzingen, die ook op zijn departement bekend waren. Het ging om een serie van concrete bedreigingen aan het adres van Pim Fortuyn, waar de BVD nadrukkelijk weet van had. De minister heeft gefaald in zijn sturende en controlerende taak. De commissie-Van den Haak constateert dat hij tot tweemaal toe te afwachtend is geweest ten aanzien van de dreigingsanalyse waar hij de BVD zelf om had gevraagd.

De Lijst Pim Fortuyn rekent met de menselijke maat. Dat blijven wij doen, ondanks eerdere, honende debatten in deze zaal. Je houdt niet op mens te zijn zodra je minister wordt. Ik geloof dat de mens Klaas de Vries te goeder trouw heeft gehandeld. Hem komt als eerste paarse politicus de eer toe dat hij ten minste iets heeft gedaan door om informatie te vragen. Ik prijs hem daarvoor.

Over ons politieke oordeel over de rol van de toenmalige minister De Vries kan ik kort zijn. Hij is met betrekking tot de beveiliging van Pim Fortuyn ernstig tekortgeschoten. Als het systeem heeft gefaald, dan is hij als politieminister daarvoor verantwoordelijk. Het is de taak van de minister ervoor te zorgen dat de veiligheidsdiensten wel goed samen werken en hun werk naar behoren doen. De door de LPF-fractie tijdens het debat van 12 juni ingediende motie van wantrouwen aan het adres van de minister was dus terecht. De minister had dus moeten aftreden. Hij is thans geen minister en komt naar onze mening ook niet langer in aanmerking voor een ministersfunctie.

De hoofdconclusie van de commissie-Van den Haak is dat de BVD heeft gefaald bij het opstellen van een dreigingsanalyse van Pim Fortuyn in de loop van het voorjaar van 2002. De LPF vindt het onbegrijpelijk dat de huidige minister van Binnenlandse Zaken na drie uur meent te kunnen ontkrachten waar vijf gezaghebbende commissieleden samen met hun staf zeven maanden onderzoek naar hebben verricht. Hoe is dit mogelijk? Is de minister niet te vlug pal voor zijn inlichtingendienst gaat staan? Heeft hij zich echt wel vergewist van het gebrekkige functioneren van de BVD? Kennelijk doet deze minister dagelijks voor de televisie wisselende uitspraken. Ik geef hem graag de gelegenheid om in dit huis uit te leggen wat hij werkelijk meent. Hij is nu voor het gebrekkig functionerende systeem verantwoordelijk en hij moet beloven het grondig te gaan reorganiseren.

De heer Dittrich (D66):

Wij hebben inmiddels een brief van de regering gekregen, inclusief de LPF-ministers, waarin staat dat de BVD het werk goed heeft gedaan. Hoe beoordeelt u dit regeringsstandpunt dat tot stand is gekomen na een speciale ministerraadsvergadering?

De heer Herben (LPF):

Ik kom er straks nader op terug, maar ik wil u nu alvast zeggen dat het regeringsstandpunt in zijn algemeenheid heel behartigenswaardige conclusies en aanbevelingen bevat. Ik vind het ook een uitstekende zaak dat je als minister opkomt voor je ambtenaren en aangeeft dat ze binnen de toen bestaande kaders hun best hebben gedaan. Dat laat echter onverlet dat je dan toch volmondig moet constateren dat de BVD niet goed heeft gefunctioneerd en dat het stapje extra dat gezet had moeten worden, niet is gezet. De accentlegging heeft helaas op televisie plaatsgevonden en die was iets minder genuanceerd dan het kabinetsstandpunt.

De heer Dittrich (D66):

Het klopt niet wat u zegt. In haar brief schrijft de regering dat de BVD zijn werk goed heeft gedaan. U zegt nu dat dit niet is gebeurd. Dus dan bent u het er niet mee eens.

De heer Herben (LPF):

Er zijn onderdelen van het regeringsstandpunt waar wij inderdaad grote moeite mee hebben, ten aanzien waarvan ik de regering zal vragen haar standpunt te herzien.

Voorzitter. Door minister-president Kok en minister De Vries is deze zomer een rapport toegezegd waarin alle facetten rond de beveiliging van Pim Fortuyn tot op de bodem zouden worden uitgezocht. Het zou een rapport worden met onbetwistbare conclusies. Naar het oordeel van de LPF heeft de commissie-Van den Haak zich met haar rapport voor een groot deel en naar behoren van deze taak gekweten. Als er volgens de LPF juist iets duidelijk wordt uit het rapport, dan is dat wel dat de BVD heeft gefaald bij het verzamelen, maken en uitvoeren van de dreigingsanalyse van Pim Fortuyn. Iedereen wist dat Pim Fortuyn gevaar liep. Iedereen wist dat hij de straat niet meer over durfde na het Maashavenincident in Rotterdam. Iedereen zag hoe hij werd gedemoniseerd op internet en de media. Overigens, de media lieten wij in de campagne zoveel mogelijk bij Fortuyn thuis langskomen omdat de risico's buiten de deur te groot waren. Zo hebben wij veel maatregelen getroffen om de risico's te beperken. Het was Fortuyn zelf die publiekelijk en tot twee maal toe, bij Jensen en daarvoor bij Barend & Van Dorp, aangaf zich bedreigd te voelen en een aanslag te vrezen.

De commissie concludeert dat de BVD, thans AIVD, van maar liefst 14 serieuze incidenten die de veiligheid van Fortuyn betroffen niet wist. De poederbrieven die hij ontving, het oploopje bij de woning van Fortuyn en het hinderlijk volgen van de taxi van Fortuyn waren volgens de commissie incidenten waar de BVD in ieder geval van had moeten weten en kunnen weten als deze zijn werk goed had gedaan. De serieuze incidenten waarvan de BVD wel op de hoogte was, heeft de dienst niet gebruikt bij het maken van een grondige dreigingsanalyse, zo oordeelt de commissie. Op twee verzoeken van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken om een dreigingsanalyse deelde de BVD na een onderzoek van slechts enkele uren mondeling mee dat er van concrete bedreigingen aan het adres van Pim Fortuyn geen sprake was.

Op pagina 354 van haar rapport stelt de commissie dat het onderzoek naar de inspanningen van de BVD om dreigingsanalyses te maken door een aantal factoren bemoeilijkt werd. Een opvallende factor was de ziekte gedurende de gehele periode van het onderzoek van de voor het opstellen van dreigingsanalyses verantwoordelijke ambtenaar. Deze man heeft zich daarmee onttrokken aan een verhoor voor de commissie. De commissie heeft zich moeten beperken tot een schriftelijke uitwisseling van vragen en antwoorden. Iedere strafrechtadvocaat zal kunnen beamen dat dit "ziekmelden" in feite betekent dat deze cruciale BVD-ambtenaar niet gehoord wilde worden door de commissie. Hoe valt anders uit te leggen dat hij zich voor de duur van zeven maanden niet ter beschikking heeft kunnen stellen?

Het regeringsstandpunt is dat de BVD-melding van geen dreiging voor Pim Fortuyn gegrond was op een goede informatiepositie en relevant onderzoek op bovengenoemde terreinen. Dit standpunt is, gelet op alle voorgaande constateringen over het disfunctioneren van de BVD inzake zijn rol in de persoonbeveiliging van Pim Fortuyn, simpelweg onhoudbaar. De LPF verzoekt de regering, dit standpunt te herzien.

Met betrekking tot de aanwijzingen op grond waarvan de overheid overgaat tot persoonsbeveiliging wil de LPF dat in het vervolg wordt uitgegaan van een risicoanalyse in plaats van een dreigingsanalyse. De gang van zaken rond de persoonsbeveiliging van Pim Fortuyn leert dat niet kan worden gewacht tot een bepaald quotum van bedreigingen is gehaald. Een persoon, zeker als deze een rol speelt in de democratische rechtsstaat, verdient bescherming alleen al omdat hij het risico loopt, in zijn fysieke integriteit te worden aangetast. Hier hoeven geen concrete bedreigingen aan ten grondslag te liggen. Voor je het weet, is het te laat. Ik heb begrepen dat in Duitsland, Frankrijk en Engeland juist de oppositieleiders de beste bescherming genieten. Deze regeringen willen niet dat hun grootste critici iets overkomt.

De commissie constateert op grond van Amerikaanse analyses dat de afgelopen halve eeuw 43 politieke moorden zijn gepleegd zonder voorafgaande dreiging of waarschuwing. Hoe kun je dan als commissie en als regering in ernst een systeem verdedigen dat op dreiging en niet op risico's is gebaseerd? Een Al Qaeda-zelfmoordenaar verklapt echt niet dat hij eraan komt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat in de meeste gevallen de dader uit het niets kwam, wordt juist gebruikt als argument tegen de suggestie dat je door beveiliging dit soort vreselijke incidenten kunt voorkomen. U gebruikt dit als argument voor beveiliging. Is het niet goed om dat argument van de regering in de volle breedte te laten meewegen?

De heer Herben (LPF):

Ik vind het een zwak argument dat wordt gesteld dat de moord niet had kunnen worden voorkomen omdat de afgelopen halve eeuw in 43 gevallen een moord niet kon worden voorkomen. Met een adequate persoonsbeveiliging kunnen veel moordaanslagen zijn voorkomen, maar dat wordt buiten beschouwing gelaten. Als je de redenering dat beveiliging geen zin heeft consequent doorzet, kun je er wel mee ophouden. Je mag toch aannemen dat men de kansen op een aanslag wil verminderen. Als wordt gesteld dat die 43 moorden zijn gepleegd zonder voorafgaande dreiging, hoe kun je dan een systeem in stand houden dat op dreiging is gebaseerd? Je moet op alles zijn voorbereid, ook zonder concrete dreiging. Er moet een risicoanalyse zijn. Er moet worden beoordeeld of de betrokkene op grond van zijn publieke functie het risico loopt van bedreigingen van welke soort dan ook. Als ik op TV driemaal wordt opgeroepen om er iets aan te doen, dan doe ik er wat aan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De consequentie van die redenering is dat je voor iedereen die in het publieke domein optreedt en daardoor mogelijk risico loopt, tot persoonsbeveiliging over de volle breedte moet overgaan. In dit debat moet ook de vraag beantwoord worden of verregaande persoonsbeveiliging niet juist bijdraagt aan een klimaat waarin incidenten gemakkelijker opgeroepen worden.

De heer Herben (LPF):

Persoonsbeveiliging is maar een onderdeel van het geheel. Je kunt ook gewoon goed recherchewerk verrichten. Ik heb de oproepen van Pim Fortuyn nooit zo begrepen als: ik wil een heleboel bodyguards om mij heen. Daar zorgden wij zelf wel voor. De oproep was meer: regering, neem de verantwoordelijkheid serieus; probeer het klimaat van demonisering in dit land te verminderen en verricht onderzoek of er sprake is van bedreiging. Goed onderzoek had al veel kunnen voorkomen. Ik zal er straks wat voorbeelden van geven.

De heer Verhagen (CDA):

Het laatste punt is helder. Er is iets wat ik niet begrijp. De heer Herben stelt dat de heer Fortuyn via de televisie meermaals gevraagd heeft om die beveiliging. Waarom is dat punt als zodanig niet aan de orde geweest in het gesprek met commissaris van politie De Jong? In het rapport wordt een beschrijving van dat rapport gegeven. U zegt: het had moeten gebeuren, want hij heeft voor de televisie verklaard dat hij behoefte had aan beveiliging. Waarom is dat element dan niet als zodanig in dat gesprek aan de orde geweest, terwijl dat juist de aanleiding van het gesprek op 15 april was?

De heer Herben (LPF):

Voor ons is juist het verschijnen van een politieambtenaar een teken dat er iets gebeurt. Het was voor de commissie, en destijds zeker ook voor mij, uiterst moeilijk om te doorgronden hoe het beveiligingssysteem in Nederland werkt. Ik begin het nu enigszins door te krijgen, nadat ik zelf maanden met beveiliging te maken heb gehad. Als er na het doen van een oproep een hoge politiefunctionaris bij je langskomt, als je merkt dat er constant in jouw wijk gesurveilleerd wordt en dat de dienders op straat je groeten, dan denk je: het komt, wat dat betreft, wel goed; er gebeurt iets. Je hoopt dat zich achter de schermen nog veel meer afspeelt, maar er gebeurde achter de schermen dus kennelijk weinig. Die miscommunicatie tussen de overheidsdiensten is ook een punt waar de commissie-Van den Haak de vinger op heeft gelegd en waar wij als burgers natuurlijk totaal geen inzicht in hadden.

Voorzitter. Er blijven ook voor de LPF-fractie vele vragen over. Hoe zit het met het getapte telefoongesprek tussen de twee IJssellandse dierenrechtenactivisten op 7 januari, waarin wordt gesteld: die Fortuyn moet echt dood? Waarom is de inhoud van dit gesprek niet doorgegeven aan de BVD? Pas na 6 mei komt dit gespreksverslag boven tafel. Mogelijk hield het afgetapte gesprek verband met de moord. De LPF-fractie is benieuwd waarom dit zo makkelijk wordt weggewuifd in het rapport. Waarom heeft de commissie nimmer de moeite genomen, de mailboxen van Leefbaar Rotterdam en de Lijst Pim Fortuyn te onderzoeken? Daarin zitten tientallen, misschien wel honderden dreigmails. Op ons secretariaat boven ligt er nog wel een twintigtal. De commissie heeft uitsluitend de persoonlijk laptop van Pim Fortuyn bekeken en baseert daarop de vergaande conclusie dat er geen sprake was van aanhoudende bedreigingen. Dank je de koekkoek! Een bedreiging is kennelijk pas een bedreiging als zij op je persoonlijke adres arriveert. Wat een onzin! Steunt de minister het oordeel van de heer Van den Haak dat Pim niet zou hebben meegewerkt, omdat hij na het Maashavenincident weigerde aangifte te doen? Lost het invullen van een formulier naar het oordeel van de minister alles op? Weet de minister dat vice-voorzitter Langendam en fractievoorlichtster Scheffers aangifte wilden doen, maar dat dit om bureaucratische redenen werd afgewimpeld? Alleen aangiften in persoon gedaan, worden in behandeling genomen. Tenminste, dat hoop je, want iedere Nederland weet inmiddels dat zelfs dat meestal niet gebeurt.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

U geeft een hele opsomming. Ik twijfel er niet aan dat sommige dingen juist zijn en dat sommige dingen dat wellicht niet zijn. Waarom heeft uw partij dan niet zelf voorzien in een beveiligingsplan? Hou die spiegel van een beetje zelfkritiek ook eens naar uw eigen gezicht! Waarom heeft uw partij daar nooit in voorzien?

De heer Herben (LPF):

Ik erken volmondig dat wij geen beveiligingsplan op papier hadden. Wij hebben de lijn voortgetrokken die door uw voorgangers bij Leefbaar Nederland is ingezet. Een van de beveiligers die in het rapport "chauffeur" wordt genoemd, heeft dat werk destijds ook bij Leefbaar Nederland verricht. Wij hebben alle concrete aanbevelingen die destijds door uw voorgangers werden gedaan, gevolgd. Wij hebben de interviews bij hem thuis gehouden. Die gebeurden op afspraak, met accreditatie van de journalisten. Ik deed zelf de deur open om te zien wat voor volk er op de stoep stond. Men wist niet van elkaar wie er kwam. Wij zijn heel weinig de deur uit geweest. Wij zouden slechts op 7, 8 en 9 mei campagne voeren in het land en wij waren druk bezig om daarvoor beveiliging te regelen. Wij hebben bij wijze van spreken de achterdeur op slot gedaan, maar wij hebben geen fort gemaakt van onze woning. Wij hebben betrekkelijk veel gedaan wat wij binnen ons beperkte financiële budget konden doen. Wij hebben uit het beveiligingsplan van Leefbaar Nederland niet de aanbeveling overgenomen om in de woning van de heer Fortuyn een "safe room" te creëren, waarin hij zich zou moeten kunnen terugtrekken. Dat vond Pim veel te ver gaan.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Hoe beoordeelt de heer Herben de vaststelling van de commissie dat de LPF volstrekt tekort is geschoten in de beveiliging?

De heer Herben (LPF):

Ik ben het daar absoluut mee oneens. Die vaststelling is uitsluitend gebaseerd op de opmerking van de voorgangers van de heer Teeven – dat reken ik hem niet aan – dat het bij Leefbaar Nederland allemaal beter was geregeld. De commissie gaat tevens af op een opmerking van het bureau Best Alert. Ik nam daarvan kennis door een artikel in De Telegraaf, dat mij door de commissie werd getoond. Zij zeggen de heer Fortuyn beveiliging aan te hebben geboden. Die organisatie biedt echter altijd beveiliging aan, ook als uit het Van Gogh Museum schilderijen worden gestolen. Dan zijn zij de eerste op de buis met de mededeling: wij hadden het kunnen voorkomen. Wij kregen allerlei aanbiedingen binnen, van drukwerk tot mensen die wilden helpen en bemiddelen tot beveiligingsexperts. Ik heb de aanbieding niet eens gezien. Nu zeggen zij: als men ons had ingeschakeld, was het vast niet gebeurd. Vervolgens probeert men ons in de schoenen te schuiven dat wij niet meer hebben gedaan dan menselijkerwijs van ons verlangd had kunnen worden. Ik vind die conclusie van de commissie-Van den Haak veel te ver gaan.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

De commissie constateert ook dat de LPF van een aantal bedreigingen, waarvan de heer Herben in de afgelopen periode in de media veelvuldig heeft gesproken, geen aangifte heeft gedaan. Dat is toch bijzonder? De heer Herben spreekt over bedreigingen en over incidenten. De commissie feitenonderzoek constateert dat de partij van de heer Herben geen aangifte doet van die bedreigingen. Dat vind ik heel bijzonder.

De heer Herben (LPF):

Ik snap dat de heer Teeven vanuit zijn vorig functie heel geïnteresseerd is in het invullen van formulieren. Ik vroeg net aan de minister van Binnenlandse Zaken of alleen het blote feit van het doen van een schriftelijke aangifte reden is om aan het werk te gaan. De politie heeft geconstateerd dat een incident plaatsvindt. De politie was aanwezig. Zeker als gesteld is dat de heer Fortuyn een bijzondere status had verkregen, en dezelfde behandeling kreeg als bewindslieden en fractieleiders, is dat vreemd. Ik zie de bewindslieden van toen niet naar de politie gaan en vervolgens vier uur wachten om aangifte te doen als hen iets was overkomen. Ik ga hier straks verder op in.

De secretaresse van het partijbureau kreeg van de politie Schiedam te horen dat de wachttijd voor het doen van aangifte vier tot vijf uur was en dat de politie geen tijd had de dreigbrieven bij het partijbureau op te halen. Kom dus niet bij mij met de opmerking dat de politie adequaat heeft gehandeld. Dat geldt alleen voor de straatsurveillance. Van Rotterdamse dienders hadden en hebben wij een hoge pet op. Verder heeft zo ongeveer iedereen gefaald.

Het schiet mij te binnen dat ik op 6 mei 's ochtends in Hotel des Indes was om de verkiezingsavond te regelen. Wij waren daar met mensen van de beveiliging van Hotel des Indes om te praten over waakhonden, het aanrijden en afrijden van auto's en de hoeveelheid beveiligingspersonen. Er was een inspecteur van de Haagse gemeentepolitie aanwezig. Wij vonden het verstandig om dranghekken en extra politie voor Hotel des Indes te plaatsen. Wij konden immers relletjes verwachten, zoals destijds bij de Koerden, of een menigte van enthousiaste mensen. Misschien staan er wel tienduizend mensen te klappen en te juichen. De inspecteur vond dranghekken niet nodig. Hij zou een patrouillewagen extra laten rijden door de straat. Kom bij mij dus niet met de opmerking dat wij er niet om gevraagd hebben en dat de politie adequaat gehandeld heeft.

Voor de Raad van State is geprobeerd de Lijst Pim Fortuyn ongeldig te verklaren. Op het internet ging er een campagne aan vooraf van een man wiens naam ik nu wijselijk niet zal noemen. In die campagne werd nadrukkelijk gesteld dat voor Pim Fortuyn de doodstraf werd geëist. Er was sprake van een "hate mail"-campagne op internet. Wij hebben er melding van gemaakt. Het is schriftelijk vastgelegd door de commissie-Van den Haak. Er is niets mee gedaan.

De commissie-Van den Haak stelt dat de moord op Pim Fortuyn niet voorkomen had kunnen worden. Met vele beveiligingsexperts komt de LPF tot een ander oordeel. Als de dreigingsanalyse correct en grondig was uitgevoerd en als Pim Fortuyn in het vroege voorjaar van 2002 van overheidswege beveiliging had gekregen, had de aanslag van een amateur zoals Volkert van der G. voorkomen kunnen worden. Dit is voor de LPF een moeilijke en pijnlijke constatering.

De LPF dankt niettemin de commissie-Van den Haak voor het vele werk dat is verricht. De talrijke aanbevelingen die in het rapport staan verdienen een nader debat.

De Staatscourant, niet de meest sensationele krant in dit land, kopte gisteren: "Pim Fortuyn had beveiliging moeten krijgen". De LPF-fractie eist van de betrokken ministers dat deze conclusie van de commissie wordt overgenomen, dat erkend wordt dat de overheid schromelijk is tekortgeschoten in haar rol als hoeder van de rechtsstaat en dat de verantwoordelijke ministers beloven dat zij alles zullen doen wat in hun vermogen ligt om herhaling te voorkomen en het systeem te veranderen. Dit kabinet ontleent zijn bestaansrecht aan duidelijkheid en daadkracht.

De voorzitter:

Ik heet overigens nog welkom de heer Van den Haak en een aantal leden van zijn commissie. Zij zullen het debat hier in de zaal volgen.

De heer Van Heemst (PvdA):

Vindt u dat het onderzoek moet worden heropend of dat op een of andere manier aanvullend onderzoek nodig is om de veelheid van vragen en kritiek die u naar voren hebt gebracht aan een nadere analyse te onderwerpen?

De heer Herben (LPF):

Ik ben met de regering van mening dat het belangrijk is vooruit te kijken en herhaling te voorkomen. De hoofdconclusie van de commissie-Van den Haak dat het systeem heeft gefaald en dat de BVD is tekortgeschoten, zou alleen maar worden versterkt als wij al die dingen ook weer zouden uitzoeken. Wij weten het al. Ik verlang alleen van de regering dat zij dat volmondig erkent, dat zij de conclusies van het rapport overneemt, daadkracht toont, het systeem rigoureus verandert en breekt met deze laconieke houding uit het verleden. Ik denk niet dat verder onderzoek meer aan het licht zou kunnen brengen. Dat staat natuurlijk los van de strafzaak tegen de moordenaar. De informatie zou in dat opzicht misschien wel dienstig kunnen zijn en die stellen wij natuurlijk graag ter beschikking.

De heer Van Heemst (PvdA):

U zegt dus dat dit boek gesloten kan worden. Ik vind het zelf heel belangrijk dat er ook een moment is waarop wij kunnen zeggen dat hetgeen onderzocht had moeten worden ook toereikend is onderzocht.

De heer Herben (LPF):

De strekking van uw vraag ontgaat mij enigszins. Het boek van de moord op Pim Fortuyn zal nooit gesloten kunnen worden en zeker niet zolang de moordenaar niet is berecht. Het gaat mij erom dat de hoofdconclusie van de commissie-Van den Haak duidelijk en toereikend is. Van de regering verlangen wij dat zij de conclusies overneemt. Ik denk niet dat het nodig is om met nog meer onderzoek te onderbouwen dat er persoonsbeveiliging had moeten zijn. De Staatscourant en de commissie komen al tot die conclusie. Waarom zou de regering die aanbevelingen dan niet overnemen? Ik ben eerlijk gezegd op het verkeerde been gezet door de minister die eergisteren op televisie wat sussende woorden uitte over de BVD en niet de daadkracht uitstraalde die ik van hem verwacht had. Ik geef hem graag de gelegenheid om hier dadelijk op te reageren. Na afloop van dit debat kunnen wij bezien of dit hoofdstuk van het boek kan worden gesloten. Dat zou ik graag willen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik bied mijn excuses aan omdat ik wat verlaat was. U zegt dat u de hoofdconclusies deelt, maar tegelijkertijd maakt u de commissie ook verwijten. U hebt op verschillende momenten gezegd dat de LPF medewerking had willen verlenen en dat er allerlei mails zijn die de commissie ongelezen heeft gelaten. Wat is de betekenis van uw stelling dat al die mails niet gelezen zijn en dat u had gewild dat de commissie vaker met u in gesprek was getreden voor de conclusies van de commissie?

De heer Herben (LPF):

Ik ben blij dat de commissie, hoewel zij naar onze inschatting uitputtender research had kunnen doen, toch het goede oordeel heeft geveld. Alleen is door het laten liggen van een groot bestand aan dreigbrieven de impressie gewekt dat het partijbureau onvoldoende heeft meegewerkt om informatie te verstrekken. Dat leidt weer tot het oordeel van de kool en de geit sparen en dat Pim Fortuyn zelf ook wel meer had kunnen doen. Ik vind dat wij gezien de omstandigheden waarin wij toen verkeerden, met alle druk die wij toen ervoeren, menselijkerwijs al het mogelijke hebben gedaan. Ik kan u nog meegeven dat wij 1 mln euro voor de campagne in kas hebben en ik hoop dat de minister ons toestaat om dat geld ook te gebruiken voor de beveiliging.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar hoef ik in ieder geval geen oordeel over te geven. U zegt dus dat de gegevens die de commissie niet heeft gebruikt geen nieuw licht zouden werpen op de bedreigingen aan het adres van de heer Fortuyn.

De heer Herben (LPF):

Die conclusie onderschrijf ik.

De heer De Wit (SP):

Ik heb de heer Herben in zijn bijdrage voor wat de ministers betreft alleen maar horen spreken over de voormalige minister van Binnenlandse Zaken over wie hij een duidelijk oordeel heeft uitgesproken. Ik heb hem niet gehoord over de voormalige minister van Justitie. Heeft zijn fractie daarover ook een oordeel? De commissie gaat er uitdrukkelijk op in. Vandaar mijn vraag.

De heer Herben (LPF):

De commissie meldt dat het de minister niet zou hebben misstaan zich actiever te tonen. Die conclusie onderschrijven wij. Ook dat is een hoofdconclusie van het rapport waarvan ik verlang dat de opvolger van de minister er lering uit trekt en wél de daadkracht en activiteit gaat uitstralen. Ik vraag beide bewindslieden uitdrukkelijk de conclusies van het rapport over te nemen en te beloven zich anders, daadkrachtiger en duidelijker op te stellen dan hun voorgangers hebben gedaan. Wij moeten alles doen wat in ons vermogen ligt om herhaling te voorkomen. Het mag nooit, nooit meer gebeuren!

De heer Zalm (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Zoals wij eergisteren al in een eerste reactie hebben laten weten, heeft de VVD-fractie met veel waardering kennisgenomen van het gedegen feitenonderzoek naar de veiligheid en de beveiliging van Pim Fortuyn. De commissie-Van den Haak heeft naar ons oordeel haar tweeledige opdracht goed vervuld. Zij heeft ons integraal inzicht verschaft omtrent zowel de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de veiligheid van de heer Fortuyn alsmede van de activiteiten van overheidsinstanties die in dat verband verantwoordelijkheid dragen. Dat de heer Fortuyn niet de een of andere vorm van persoonsbeveiliging heeft gekregen, heeft twee hoofdoorzaken volgens de commissie. Een van de twee hoofdoorzaken betreft het functioneren van de overheid, en dat gaat ons aan.

Wij waarderen het dat het kabinet zo snel is gekomen met het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het feitenonderzoek. Daarin worden veel conclusies onderschreven en aanbevelingen overgenomen. De VVD-fractie stemt in met de instelling van een nationale coördinator bewaking en beveiliging die verantwoordelijk wordt voor de beleidsvoorbereiding en de uitvoering van objectbeveiliging en persoonsbeveiliging. Met het kabinet zijn wij er echter niet van overtuigd dat het ministerie van Justitie dé plek is om de nieuwe DG te plaatsen. Wij nemen aan dat ook het kabinet als alternatief het ministerie van BZK overweegt. Voor plaatsing op het ministerie van BZK pleit in ieder geval dat de AIVD en de politie, inclusief het KLPD, onder de minister van BZK vallen. Plaatsing bij BZK sluit ook beter aan bij de huidige bevoegdheidsverdeling. Bovendien zullen de activiteiten van de coördinator vaak betrekking hebben op zaken waarbij er nog geen sprake is van concrete strafbare feiten. Wij delen dus de twijfel van het kabinet op dit punt. De VVD-fractie steunt ook de voorstellen over de stroomlijning van de informatiehuishouding en het streven naar verdere professionalisering van de persoonsbeveiliging.

Nu ga ik in op de meest springende kwestie: heeft de BVD goed werk afgeleverd? De conclusie die de commissie-Van den Haak trekt over de kwaliteit van de dreigingsanalyse is niet mals. Met nadruk stel ik hier dat tijdens de briefing de heer Fijnaut heeft verklaard dat het niet het functioneren van deze dienst als zodanig betreft, maar dat uitsluitend is onderzocht of er sprake was van een grondige dreigingsanalyse in het geval van Pim Fortuyn. Het kabinet besteedt in het kabinetsstandpunt ruim aandacht aan het functioneren van de BVD in algemene zin en geeft aan dat deze dienst in algemene zin uitstekend functioneert. Dat is een geruststellende gedachte en dat spoort ook met mijn eigen ervaringen, maar vandaag spreken wij over het bijzondere geval van de bedreigingen van de heer Fortuyn, en daar is het niet goed gegaan. Reeds begin november 2001 deelt de heer Dijkstal in het Torentjesoverleg en later in de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten mee dat hij zich zorgen maakt over de veiligheid van Fortuyn. De minister-president zegt dat hij ervan uitgaat dat hieraan zonder twijfel aandacht zal worden besteed. De minister van BZK neemt in het overleg met de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten de suggestie in overweging om Fortuyn te waarschuwen voor bedreiging van zijn veiligheid. Nu was de heer Dijkstal niet zo maar een burger. Hij was een ervaren politicus die ook minister van Binnenlandse Zaken was geweest. Bij het overleg van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten is altijd ook de BVD aanwezig. Toch is er naar mijn indruk niets met deze waarschuwing gedaan. Ik hoor graag de reactie van de regering op dit punt.

Pas op 20 maart 2002 vraagt de minister van BZK om een dreigingsanalyse, die hij overigens niet krijgt. De BVD reageert snel met de melding: geen dreiging. De Tijdelijke Evaluatiecommissie, de TEC, en de Grote Evaluatiedriehoek, de GED, gaan hiermee akkoord. Met andere woorden: zij verlangen geen grondige dreigingsanalyse van de BVD. Blijkbaar wordt die reactie op dat moment adequaat gevonden. Ook de minister van BZK informeert niet meer naar een dreigingsanalyse. Al met al was dit niet best.

De huidige regering stelt achteraf vast dat de BVD in de TEC en GED explicieter en uitvoeriger had moeten zijn in de informatieverstrekking en analyse. Zelfs wordt door de regering gesteld dat dit de dienst terecht kan worden tegengeworpen. Niet voor niets wordt er een verbeterproces gestart door te gaan werken met een protocol met betrekking tot dreigingsanalyses en het schriftelijk vastleggen van de uitkomsten van de analyses.

Erkent de regering dat daarmee impliciet de conclusie van de commissie-Van den Haak wordt onderschreven, namelijk dat er geen geprotocolleerde en gedocumenteerde dreigingsanalyse is gemaakt?

Niet alleen op het punt van het documenteren en het protocolleren van de dreigingsanalyse is een verbetertraject gestart, ook de informatievoorziening dient verbeterd te worden, zowel van de politiekorpsen aan de KLP als van de regionale informatiediensten aan de AIVD.

Wij willen wel voorop stellen dat personen die bedreigd worden, hun volle medewerking moeten verlenen. Zij zullen altijd aangifte moeten doen van iedere bedreiging en moeten samenwerken met de politie en andere autoriteiten. Het lijkt mij verder een goede gedachte dat politieke partijen worden gecoacht op dit punt.

Afsluitend kom ik tot de conclusie dat de commissie-Van den Haak goed werk heeft geleverd en nuttige aanbevelingen heeft gedaan. Het is nu aan de regering om daarvan verder werk te maken.

De heer Dittrich (D66):

Hoe waardeert de heer Zalm het feit dat minister Remkes namens de regering een brief stuurt waarin staat dat de BVD het werk goed heeft gedaan, terwijl hij gisteren op de televisie zegt dat dit eigenlijk niet zo is en dat er kritiek kan zijn op de BVD? Vindt de heer Zalm dit een sterk optreden van de regering?

De heer Zalm (VVD):

In de brief van de regering wordt ook kritiek geuit op de BVD. Daarin staat namelijk dat de BVD explicieter en uitvoeriger had moeten zijn in de informatieverstrekking en analyse. Die conclusie deel ik.

De heer Dittrich (D66):

Wat vindt de heer Zalm er dan van dat minister Remkes gisteren op de televisie zegt dat hij met de minister-president heeft gesproken en dat er nu toch wel kritiek kan zijn op de BVD? Dit is toch warrig?

De heer Zalm (VVD):

De heer Dittrich heeft toch gehoord wat de minister daarover heeft gezegd gisteren? Hij heeft gezegd dat hij in zijn presentatie te kort door de bocht is gegaan en dat de inhoud van de brief van de regering moet worden genuanceerd. Ik betwijfel of de BVD op dit onderdeel zijn werk wel voldoende adequaat heeft verricht. Mijn conclusie is voorlopig dat dit niet het geval was.

De heer Dittrich (D66):

Dus de heer Zalm deelt de conclusie dat de minister te kort door de bocht is gegaan in zijn eerste reactie?

De heer Zalm (VVD):

Ik ben het met de minister eens dat hij te kort door de bocht is gegaan,

De heer De Wit (SP):

Wat is het oordeel van de heer Zalm over de passage in het rapport van de commissie over het niet optreden van de voormalige minister van Justitie?

De heer Zalm (VVD):

Ik ben het daarmee eens, al had het ook de minister-president niet misstaan om actie te ondernemen nadat hij in het Torentjesoverleg door Dijkstal was aangesproken. Dit staat ook in het rapport en ik ben het daarmee eens.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie heeft met waardering kennis genomen van het rapport van de commissie-Van den Haak. Dit is een belangrijk rapport, want de moord op Pim Fortuyn op 6 mei jongstleden was niet alleen schokkend en een persoonlijk drama voor familie en betrokkene, hij heeft ook natuurlijk een enorme impact op de Nederlandse samenleving. Voor het eerst is een politicus vermoord en dit was ongekend in de Nederlandse samenleving. De commissie-Van den Haak heeft zich dan ook terecht gebogen over de vraag of die moord voorkomen had kunnen worden en daarnaast of er adequate beveiligingsmaatregelen zijn getroffen. Had die moord kunnen worden voorkomen? De commissie-Van den Haak heeft in het rapport en bij diverse gelegenheden overtuigend duidelijk gemaakt dat "het beveiligen van iemand iets anders is dan het voorkomen van zijn moord". Uit het een vloeit niet als vanzelf het ander voort. De lijst van beveiligde personen die toch zijn vermoord, spreekt inderdaad voor zich. Wij delen die conclusie, hoewel je de uiteindelijke vraag nooit afdoende kunt beantwoorden.

De vraag of Fortuyn had moeten worden beveiligd, is een heel andere kwestie. De commissie-Van den Haak is daar helder over: er was voldoende reden om Fortuyn te voorzien van een vorm van beveiliging. In de brief die het kabinet ons gisteren heeft gestuurd, wordt op dit punt ingegaan, maar het wordt in het midden gelaten of deze conclusie wordt onderschreven. Daarover wil ik vandaag meer helderheid krijgen. Het andere punt was de vraag of er al dan niet een dreigingsanalyse is gemaakt. De twee vragen kunnen overigens niet los van elkaar worden gezien. Vervolgens moeten er lessen voor de toekomst worden getrokken. Als iemand op de lijst wordt gezet van bijzondere personen die in aanmerking komen voor persoonsbeveiliging, moet de overheid zorgdragen voor de beveiliging; ook als de persoon in kwestie daaraan zelf niet meewerkt. In dit specifieke geval heeft dat helaas meegespeeld.

Bij mijn fractie bestaan nog de nodige vragen over het al dan niet maken van een dreigingsanalyse. De commissie-Van den Haak stelt dat de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties twee keer, op 20 maart en op 22 april, de betrokken diensten, de TEC en daarmee de GED, heeft gevraagd de veiligheidssituatie grondig te laten evalueren. Wat kwam er uit dat eerste verzoek? Waarom is er een tweede verzoek gedaan? Is dat gedaan omdat er nieuwe feiten of aanleidingen waren, of omdat er niets uit dat eerste verzoek was gekomen? Wat was überhaupt het resultaat van deze verzoeken?

Klaarblijkelijk is er geen schriftelijke rapportage geweest; ook is er geen weerslag van een mondelinge rapportage. In dat verband vraag ik mij af waarop minister Remkes zijn eerdere constatering baseerde, dat er weliswaar niets zwart op wit staat maar dat die dreigingsanalyse wel is gemaakt. Het commissielid Fijnaut stelt dat degene van de BVD die betrokken is geweest bij de kwestie, de commissie schriftelijk heeft laten weten dat hij geen dreigingsanalyse heeft gemaakt maar alleen dreigingsinformatie heeft verzameld.

Het is van belang om de definitie van "dreigingsanalyse" vast te stellen en dit te vergelijken met wat is gedaan. De commissie heeft namelijk tot twee keer toe vastgesteld dat er geen echte dreigingsanalyse van Fortuyn werd gemaakt. Gisteravond nuanceerde de minister zijn eerdere standpunt ten aanzien van de BVD; hij erkende dat er inderdaad kritiek mogelijk is. Met name de kritiek op de informatiehuishouding neemt de minister inmiddels over. Hij sprak gisteravond van een "misverstand"; er was spraakverwarring. Het ging volgens hem om een definitiekwestie: wat is een dreigingsanalyse? Dit is een belangrijke vraag, zeker voor het trekken van lessen voor de toekomst. De minister erkent inmiddels dat er geen dreigingsanalyse is gemaakt in de zin zoals de commissie-Van den Haak bedoelt, maar alleen in de zin van de circulaires die er toen waren. Is de minister het met ons eens dat dit toen – en wellicht geldt dat nu nog steeds – onvoldoende is geweest? Kan de minister nader ingaan op de verschillen met betrekking tot de eisen die je kunt stellen aan die dreigingsanalyse? Het gaat mij om de eisen op basis van die circulaire. De commissie-Van den Haak stelt in wezen dat de BVD niet binnen de eisen op grond van de circulaire uit 1999 heeft geopereerd. Ik begrijp dat dit wordt tegengesproken door de regering.

Het kabinet stelt dat de BVD binnen het kader van de wettelijke taken, binnen het bestaande systeem van bewaking en beveiliging van personen, datgene heeft gedaan wat van de BVD verwacht mag worden; dat staat in de brief die wij hebben ontvangen. Ook wordt gezegd dat de BVD in de TEC en de GED explicieter en uitvoeriger had moeten zijn in de informatievoorziening en -analyse. Hoe verhoudt zich dit tot elkaar en tot de conclusies uit het rapport van de commissie-Van den Haak? Functioneerde de BVD voldoende volgens de toenmalige eisen?

De commissie constateert een informatiekloof tussen de betrokkenen, de toenmalige minister van BZK en de diensten. Welke rol speelde die informatiekloof in het al dan niet tot stand komen van een dreigingsanalyse? Was er een instantie die het overzicht had van alle meldingen? Was er op basis van de wettelijke beperkingen en de organisatiestructuur een deugdelijke en grondige analyse gemaakt? Tekenend is, ook in het rapport van de commissie, het gesprek op verzoek van de minister van BZK, van korpschef De Jong met de heren De Booij en Fortuyn. De heer De Jong was in het geheel niet op de hoogte van de discussie op het ministerie van BZK over de veiligheid van de heer Fortuyn. De lokale politiekorpsen hadden, zo blijkt, onvoldoende en verbrokkelde informatie en koppelden die later niet terug. Je ziet dat de informatievoorziening aan het centrale punt ontbreekt.

De commissie oordeelt daarnaast dat de toenmalige minister van BZK te afwachtend is geweest met het daadwerkelijk tot stand brengen van een echte dreigingsanalyse. Het is opvallend dat de minister op de avond van de moord op 6 mei stelde dat er geen zichtbare dreiging was die aanleiding gaf tot persoonsbeveiliging en dat er telkens opnieuw een grondige dreigingsanalyse is uitgevoerd. Hij herhaalde dit in soortgelijke bewoordingen in het overleg met de Kamer op 27 juni jongstleden. De commissie-Van den Haak stelde expliciet in de briefing: wat De Vries zei op 6 mei, had hij nooit kunnen zeggen.

Wat vindt de minister van deze beoordeling van zijn voorganger? Het gaat hierbij ook om de feitelijke informatie aan de Kamer. Het is opvallend dat de commissie wel ingaat op het optreden van de ministers, maar dat het kabinet dit niet doet. Deelt het kabinet de conclusie van de commissie over de te afwachtende houding van de toenmalige minister van BZK? Wat is het oordeel van het kabinet over de constatering dat de toenmalige minister van Justitie geen initiatief heeft genomen?

Wat zijn de lessen voor de toekomst? Naast het verbeteren van de dreigingsanalyse in de toekomst moet tevens een risicoanalyse worden gemaakt. Dit is dus breder dan alleen concrete gevallen van bedreigingen die op zichzelf staand worden beoordeeld. Dit is de meest duidelijke conclusie van het rapport van de commissie. Er moet een eenduidiger en betere informatievoorziening en uitwisseling tussen de diverse overheidsinstanties komen. Daarom is het van groot belang dat er een landelijke beveiligingscoördinator wordt aangesteld. De informatie komt dan op een centraal punt binnen. De regering geeft in de brief aan dat nog gesproken moet worden over de plek waar deze coördinator moet worden aangesteld. Ook de heer Zalm sprak hierover. Ik meen dat de discussie hierover op een later tijdstip, als de voorstellen komen, moet worden gevoerd. Wel is het van groot belang dat er een aanspreekpunt komt.

Het is duidelijk dat diensten niet langs elkaar heen mogen werken. Het moet eenduidig zijn wat van de verschillende instanties verwacht wordt. In ieder geval moet het zeker zijn dat aan de top en bij de AIVD een volledig beeld ontstaat over de vraag of iemand beveiligd moet worden. Nu heeft iedereen voor een deel de verantwoordelijkheid. Hoe is te voorkomen dat uiteindelijk niemand verantwoordelijk is voor het geheel?

De CDA-fractie onderschrijft de conclusies van de commissie-Van den Haak dat Fortuyn, ondanks zijn gebrek aan medewerking, beveiligd had moeten worden. Het is de vraag of de regering dit ook doet. Wij hopen over met name de niet uitgevoerde dreigingsanalyse vandaag duidelijkheid te krijgen. De beantwoording van die vragen is noodzakelijk voor het scheppen van duidelijkheid over de persoonsbeveiliging in de toekomst.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer de voorzitter. Op 6 mei van dit jaar werd Pim Fortuyn vermoord en heel Nederland vroeg zich af hoe dit kon gebeuren. Op het netvlies van iedereen staat nog het taartincident. Had hij niet beveiligd moeten worden en waarom heeft de overheid dat niet gedaan? Op de avond van de moord gaf het kabinet meteen een persconferentie. Er werd een onderzoek aangekondigd naar al dit soort vragen. Minister De Vries verzekerde iedereen die aan de televisie gekluisterd zat, dat er grondig gekeken was naar de veiligheid rond Pim Fortuyn. Ruim zeven maanden later ligt er nu een dik rapport van de commissie-Van den Haak. Genadeloos legt de commissie daarin bloot dat bijna alle betrokkenen bij de beveiliging van Pim Fortuyn hebben gefaald, de een meer dan de ander. In dit debat richt ik mij op de rol van de overheid. Overigens onderschrijft de D66-fractie wel dat Pim Fortuyn zelf, de LPF en Leefbaar Rotterdam onvoldoende hebben gedaan om bescherming te organiseren. In dat rijtje is eigenlijk alleen Leefbaar Nederland een positieve uitzondering.

Het rapport levert een dramatische inkijk hoe met name de BVD, maar ook het KLPD en de twee commissies het hebben laten afweten. De BVD spant daarbij wel de kroon. Schokkend is de manier waarop de BVD gegevens heeft verzameld en anderen op het verkeerde been heeft gezet. Het werk van de BVD op dit dossier was "armoe troef". "Geen concrete dreiging" gaf de BVD door en daarmee werd verhuld dat er geen onderzoek had plaatsgevonden. Niemand in de keten heeft die informatie getoetst. Er ontstond een soort van papegaaiencircuit. Er waren zogenaamd serieuze dreigingsanalyses gemaakt die zouden hebben kunnen rechtvaardigen dat Fortuyn geen persoonsbeveiliging nodig had. Het tegendeel was echter waar. De commissie-Van den Haak toont aan dat van een dreigingsanalyse helemaal geen sprake was. Dus was de mededeling van minister De Vries op 6 mei feitelijk onjuist.

Deze harde conclusie in het rapport staat haaks op het standpunt van de regering, dat in de brief is vastgelegd. De ministers van CDA, VVD en LPF vinden dat de BVD wel goed heeft gewerkt, zo schrijven zij. Althans tot gisterenmiddag. Toen ineens slikte minister Remkes zijn woorden weer een beetje in, omdat zij voor commotie hadden gezorgd. Maar wat is dit nu voor politiek? Was de eerste reactie van de ministers, tot stand gekomen na een speciale ministerraadsvergadering, dan niet gebaseerd op een grondige analyse? De ministers in het kabinet-Balkenende doen aan belletje trekken: eerst grote woorden gebruiken en daarna hard wegrennen als de deur opengaat. De fractie van D66 vindt de reactie van het kabinet niet overtuigend.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Dittrich gebruikt nu deze woorden en stelde zojuist aan de heer Herben de vraag of een verklaring door deze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gedaan, niet namens alle ministers van het kabinet is gedaan. Daarom vraag ik de heer Dittrich of hij zich ervan rekenschap geeft dat de verklaring die door de toenmalige minister De Vries is gedaan, die hij feitelijk onjuist noemt, namens alle toen demissionaire ministers, ook die van D66, is gedaan?

De heer Dittrich (D66):

Ja, zeker. Het was een reactie van minister De Vries namens het kabinet. Ik kan mij herinneren dat minister-president Kok en minister Korthals naast hem stonden.

Wij willen graag toetsen hoe de regering aan de wijsheid komt dat de BVD wel heeft gewerkt zoals verwacht mag worden. Wij lezen dat de BVD bijvoorbeeld niet bij de politiediensten is gaan informeren, dat de gebrekkige informatie alleen maar mondeling werd doorgegeven, dat er geen protocol was en dat Fortuyn zelf niet was benaderd door de BVD. Er zijn nog allerlei andere argumenten te geven. Kortom, de regering heeft de schijn tegen als zij schrijft dat de BVD wel goed heeft gewerkt. Als je het rapport leest, lees je dat de bewuste BVD-medewerker zich ziek heeft gemeld en alleen maar schriftelijk antwoorden op vragen van de commissie-Van den Haak kon geven. De directeur van de BVD heeft weliswaar een brief gestuurd, maar hij heeft niet alle vragen kunnen beantwoorden. Waarom zouden wij nu dus moeten geloven dat de BVD wel goed heeft gewerkt? D66 voelt er veel voor om naar het reilen en zeilen van de BVD een parlementair onderzoek in te stellen. Immers, steeds vaker vormen BVD-rapporten de basis van overheidsbeleid – ik roep in herinnering het debat dat wij twee nachten geleden hier hebben gehad over de rekrutering van jongeren voor de jihad – terwijl er bijna niemand is die echt weet of de door de BVD verstrekte informatie ook deugdelijk en betrouwbaar is. Ik denk dat een parlementair onderzoek het geschonden vertrouwen in de BVD zou kunnen herstellen.

Zou de moord op Fortuyn voorkomen kunnen zijn met persoonsbeveiliging? Het antwoord op die vraag blijft koffiedik kijken. De moordaanslag is tamelijk simpel uitgevoerd en met beveiligers om Fortuyn heen had de moordenaar zich wellicht laten afschrikken; dat weet je natuurlijk nooit zeker. Maar echt een moordaanslag kunnen voorkomen? Nee, dat kan niet. Dat heeft ook de commissie-Van den Haak gisteren goed toegelicht, want zelfs in Israël is het niet gelukt om premier Rabin afdoende te beschermen.

De heer De Wit (SP):

Naar aanleiding van het vorige punt dat de heer Dittrich aan de orde stelde, wil ik hem vragen of hij nu gaat voorstellen dat er een parlementair onderzoek komt of dat hij alleen maar vindt dat er een onderzoek zou moeten komen. Neemt hij daar, met andere woorden, vandaag het initiatief toe?

De heer Dittrich (D66):

Ja, zeker. Wij hebben nog een tweede termijn en ik wil de reactie van de regering afwachten en wellicht ook die van de andere woordvoerders, maar de fractie van D66 vindt dat er een parlementair onderzoek moet komen naar het reilen en zeilen van de BVD.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit is een voorstel dat om reacties vraagt. Gaat het daarbij om het reilen en zeilen van de BVD meer in het algemeen – er zijn namelijk nogal wat voorbeelden van zaken waarin het optreden van de BVD ter discussie staat – of alleen om een onderzoek op dit punt?

De heer Dittrich (D66):

Nee, juist niet alleen op dit punt. Ik heb zonet gezegd dat veel wetsvoorstellen en beleidsmaatregelen gebaseerd worden op BVD-rapporten. Denk aan het rekruteren van jongeren voor de jihad. Wij gaan er dan maar van uit dat dit allemaal betrouwbare en goede informatie is en op grond daarvan gaan wij soms vérstrekkende maatregelen in de Kamer nemen. Dan kan ik mij voorstellen dat, nu wij dit inkijkje hebben gehad hoe de BVD daadwerkelijk op één dossier heeft gewerkt, wij ons als parlement ervan willen vergewissen of de dienst goed werk doet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb er wat moeite mee om mij daar iets bij voor te stellen, omdat het werk van de BVD zich per definitie onttrekt aan de openbaarheid. Dat is eigen aan de dienst en dat is waarom wij vaak moeite hebben met het functioneren van de dienst. Zou zo'n parlementair onderzoek dan in verborgenheid moeten plaatsvinden? Dat zou immers toch al snel een gevolg ervan zijn. Of wilt u juist het werk van de BVD helemaal openleggen? In dat geval zou de BVD de facto ophouden te bestaan.

De heer Dittrich (D66):

Er moet natuurlijk een tussenweg mogelijk zijn. Wij hebben de commissie-Van Traa gehad en ook de commissie-Kalsbeek. Beide commissies hebben onder andere ook werk van de BVD mogen en kunnen beoordelen en hebben in het parlement, in het openbaar, verantwoording kunnen afleggen, waardoor ook een deel van dat werk inzichtelijk is geworden.

De heer Herben (LPF):

Ik ben met de commissie-Van den Haak van mening dat het plegen van een geraffineerde, geplande moord moeilijk te voorkomen valt, maar als u zegt dat deze moord niet voorkomen had kunnen worden en dat moorden in het algemeen niet vallen te voorkomen, heeft beveiliging dan überhaupt nog zin naar uw mening?

De heer Dittrich (D66):

Ik heb nu juist gezegd dat gesteld dat er wel beveiliging was geweest, je misschien de moordenaar had kunnen afschrikken om op dat moment iets te doen. De heer Sietsema heeft gisteren in de briefing aan de Kamer, waarbij op een gegeven moment ook iemand van uw fractie aanwezig was, duidelijk gezegd dat als iemand doelbewust een ander wil vermoorden, je zo'n aanslag eigenlijk niet kunt voorkomen. Hij heeft toen gewezen op premier Rabin in Israël: die had een heel goede persoons beveiliging en toch lukt het dan iemand om zo'n aanslag te plegen.

De heer Herben (LPF):

Niettemin heeft Israël een goede veiligheidsdienst die vele aanslagen heeft kunnen voorkomen. Daarom wil ik graag van u horen of u vindt dat beveiliging nut heeft.

De heer Dittrich (D66):

Ik denk dat beveiliging zeker nut heeft, maar dat is nog niet een antwoord op de vraag of deze moordaanslag voorkomen had kunnen worden.

De heer Herben (LPF):

Garanties vragen is iets anders, maar een poging doen om iets te voorkomen is het minste dat je kunt verlangen.

De heer Dittrich (D66):

Ja, dat ben ik helemaal met u eens.

De heer Van der Staaij (SGP):

Over het parlementaire onderzoek dat de D66-fractie voorstelt, nog het volgende. De SGP-fractie vindt ook dat in dit geval de AIVD tekort is geschoten. Heeft u echter enige aanleiding om te veronderstellen – dat is toch de suggestie die van uw voorstel uitgaat – dat er sprake zou zijn van een disfunctioneren van de BVD op allerlei terreinen?

De heer Dittrich (D66):

Ik vind het onthutsend hoe de BVD volgens het rapport in dit dossier heeft geopereerd. Dit roept inderdaad de vraag op of de informatie van de BVD, waarop tijdens belangrijke debatten wetsvoorstellen zijn voorgesteld en beleidsmaatregelen zijn genomen, wel werkelijk goed is. Deze onzekerheid wil ik wegnemen met een parlementair onderzoek naar het functioneren van die dienst, onder allerlei randvoorwaarden in verband met de openbaarheid en de vertrouwelijkheid. Toen de commissie-Van den Haak bijvoorbeeld precies wilde weten hoe rond de beveiliging van Fortuyn gewerkt was, ontving zij een brief van de directeur van de BVD die ook weer allerlei vragen onbeantwoord liet. Bij de D66-fractie roept dit vragen op over het functioneren van deze dienst.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik stel vast dat de heer Dittrich dit wel heel algemeen heeft geformuleerd. Wij moeten niet denken dat, als er iets mis is, wij het probleem alleen serieus nemen door een parlementair onderzoek voor te stellen. Dat lijkt mij geen goede benadering. Gezien de analyse van dit geval vraag ik mij wel af of de kaders en verantwoordelijkheden duidelijk zijn. Moeten wij ons niet meer dan nu afvragen of de normering, de procedures en de verdeling van de verantwoordelijkheden wel duidelijk genoeg zijn?

De heer Dittrich (D66):

Ik ben het met de heer Van der Staaij eens dat bepaalde verantwoordelijkheden niet zijn genomen. De BVD is echter een organisatie die zo veel belangrijke informatie aanlevert die wij niet echt kunnen toetsen dat je af en toe het gevoel krijgt dat je bepaalde beslissingen op drijfzand baseert. Om dat vertrouwen te herstellen is echt een parlementair onderzoek nodig.

De heer Verhagen (CDA):

Los van het feit dat ik de indruk heb dat de heer Dittrich op basis van drijfzand nu al bepaalde conclusies trekt, aangezien dit hele werk in de beklaagdenbank zit, heb ik twee vragen aan hem. Acht hij de huidige parlementaire controle op de AIVD onvoldoende, zoals hij suggereert? Er is een parlementaire commissie en de jaarverslagen van de AIVD worden besproken. Ik heb bij het recente debat op dat punt geen enkel voorstel van de D66-fractie dienaangaande gehoord.

De heer Dittrich spreekt specifiek over de BVD en niet over de AIVD. Heeft hij een bepaalde periode in gedachten? Heeft hij aanwijzingen dat bijvoorbeeld in de periode van Docters van Leeuwen zaken hebben plaatsgevonden die aanleiding geven tot een parlementair onderzoek?

De heer Dittrich (D66):

Ik acht de parlementaire controle inderdaad onvoldoende. Er is een commissie van fractievoorzitters, die eens in de zoveel tijd met de directeur van de BVD spreekt. Andere kamerleden krijgen er nooit iets over te horen, dus wij kunnen niet controleren wat daar precies wordt besproken. Sterker nog, die fractievoorzitters kunnen ook niet nagaan of de informatie die zij krijgen goed is onderzocht, want dat is hun taak niet. Daarom heeft een parlementair onderzoek absoluut een meerwaarde.

Ik spreek over de BVD, omdat de commissie-Van den Haak zelf ook spreekt over de BVD in die periode. U hebt gelijk dat het vooral gaat om wat er nu gebeurt bij de AIVD.

De heer Zalm (VVD):

Als ik het goed heb, hebben wij gisteren besloten om een onafhankelijke commissie van toezicht in te stellen. Dat is nieuw. Die commissie zal moeten toezien op het adequaat functioneren van en de adequate informatievergaring door de BVD zonder dat daarmee de geheimhouding in het gedrang komt. Een parlementair onderzoek komt niet goed uit, als je de geheimhouding respecteert.

De voorzitter:

Voor de duidelijkheid, gisteren heeft de Kamer besloten om een voordracht te doen voor de voorzitter van die onafhankelijke commissie van toezicht die de heer Zalm bedoelt.

De heer Dittrich (D66):

Het is dus heel anders dan de heer Zalm nu zegt?

De voorzitter:

Nee, er is al eerder besloten tot instelling van de commissie. Gisteren heeft de Kamer een voordracht gedaan.

De heer Zalm (VVD):

Dat is toch een relevant nieuw feit dat de heer Dittrich enigszins zou moeten geruststellen?

De heer Dittrich (D66):

Mijn voorstel houdt juist in dat het parlement onderzoek gaat doen en dat er een commissie bestaande uit kamerleden wordt samengesteld. Er kunnen allerlei voorwaarden worden gesteld rond vertrouwelijkheid, openbaarheid en dergelijke. Het gaat erom dat door het parlement, door onszelf, wordt gekeken naar het reilen en zeilen van de AIVD.

De conclusies van de commissie-Van den Haak over de ministers De Vries en Korthals liegen er niet om. De Vries was te afwachtend. Hij had zelf meer initiatieven kunnen nemen toen het resultaat van zijn verzoek om een dreigingsanalyse uitbleef. Na het taartincident had er toch haast mee moeten worden gemaakt. Het antwoord kwam pas op 7 mei, de dag na de moord. Bovendien heeft De Vries de Kamer feitelijk onjuiste informatie gegeven. Het is eigenlijk zuur dat over een minister die twee keer om informatie vraagt, uiteindelijk een hard oordeel wordt geveld. Dat komt natuurlijk omdat hij politiek verantwoordelijk was voor de gebrekkige gang van zaken.

De heer Van Heemst (PvdA):

Kan de heer Dittrich de stelling onderbouwen dat er nooit iets is teruggemeld? Wij hebben van de commissie-Van den Haak gehoord dat de heer Holtslag, een ambtenaar van BZK, op 19 maart aan minister De Vries heeft medegedeeld dat de dreigingsanalyse inzake Fortuyn werd uitgevoerd.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb niet gezegd er nooit iets werd teruggekoppeld. Ik zei net dat er op 7 mei, een dag na de moord op Pim Fortuyn, wel degelijk iets is teruggekoppeld. De heer Van Heemst heeft toch ook gelezen in het rapport van de commissie-Van den Haak dat minister De Vries een verzoek deed om een dreigingsanalyse op te stellen en dat er pas anderhalve maand later iets over werd gemeld?

De heer Van Heemst (PvdA):

Daar heeft de heer Dittrich gelijk in. Het is een punt waarover wij duidelijkheid moeten krijgen in dit debat. Ik signaleer in het rapport van de commissie-Van den Haak staat dat er op een aantal momenten ruim voor 7 mei aan de minister of zijn rechterhand is gemeld wat er is gebeurd met de vragen die hij heeft uitgezet. Door de manier waarop de heer Dittrich het zegt, lijkt er dat er tot 7 mei niets is gebeurd en dat pas op 7 mei zwart op wit stond wat er met die opdracht van de minister was gedaan.

De heer Dittrich (D66):

De minister vroeg om een dreigingsanalyse en dacht dat het was onderzocht. Wij weten uit het rapport van de commissie-Van den Haak dat er helemaal geen dreigingsanalyse was gemaakt. Als de minister nu minister was geweest, zou ons vertrouwen in hem zijn geschaad. Dat geldt ook voor minister Korthals. Hij was te passief en zocht zelfs geen contact met de top van het openbaar ministerie toen er sprake was van strafbare bedreigingen. Beide ministers zijn nu niet meer in functie, daarom gaan wij het debat aan met de nieuwe ministers. Het geschonden vertrouwen wordt natuurlijk niet als een estafettestokje overgedragen. Wij willen er door deze regering, door deze ministers, van worden overtuigd dat de overheidsinstanties voortaan hun werk op het gebied van persoonsbeveiliging goed zullen doen en dat deze ministers dat ook goed zullen begeleiden.

Mijn voorlopige conclusies – ik wacht natuurlijk graag de reactie van de regering af – zijn dat bijna alle politiek betrokkenen en de overheden hebben gefaald, dat het werk van de BVD niet goed was, dat de vorige twee ministers daar politiek verantwoordelijk voor waren en dat de reacties van kabinet-Balkenende op dit rapport van gisteren en eergisteren beneden de maat en verwarrend zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Dittrich constateert dat de vorige minister van Justitie geen contact heeft opgenomen met de top van het openbaar ministerie, terwijl sprake was van strafbare bedreiging. Op welk feit doelt de heer Dittrich?

De heer Dittrich (D66):

De commissie-Van den Haak verklaart dat bij het taartincident wel degelijk sprake is van een strafbaar feit. Dat weten wij trouwens ook, want de mensen die dat gedaan hebben, zijn vervolgd en veroordeeld. Heel Nederland heeft dat op de televisie zien gebeuren. Als minister van Justitie zou je dan kunnen besluiten om eens contact op te nemen met de top van het openbaar ministerie om te kijken wat er kan worden gedaan. Je zou Fortuyn bijvoorbeeld eens kunnen uitnodigen om te kijken hoe hiermee kan worden omgegaan. Dat is niet gebeurd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik denk dat dit langs de zaak heenschiet. Er wordt door het openbaar ministerie actie genomen. Desalniettemin wil de heer Dittrich dat de minister contact opneemt met de top van het openbaar ministerie om te praten over eventuele actie. Er is daar naar mijn idee adequaat gehandeld. De commissie-Van den Haak legt wel de verbinding met de strafbare bedreiging, in de zin dat het denkbaar is dat er op enig moment contact is geweest, waarbij sprake was van bedreiging met een strafrechtelijk aspect. Maar u koppelt het nu wel heel direct aan dit strafbare feit.

De heer Dittrich (D66):

U vraagt mij om een voorbeeld. Dus kom ik met een voorbeeld dat mij nu te binnen schiet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is ook het nadeel, want het is niet zo'n sterk voorbeeld.

De heer Dittrich (D66):

Dan had u de vraag niet zo moeten stellen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Het rapport van Van den Haak waarvoor ik de commissie dank wil zeggen, en het debat van vandaag zijn de climax op een bewogen maatschappelijk en politiek jaar, waarvan het dieptepunt was de gruwelijke moord op de heer Fortuyn. Voor de moord geldt: er is maar één schuldige en dat is de schutter; hij is de kwade genius De vraag die wij vandaag moeten beantwoorden is of de risico's voor de heer Fortuyn verminderd hadden kunnen worden door beveiliging en een goede dreigingsanalyse, en wie verantwoordelijk is voor het ontbreken ervan. Daaraan voorafgaand wil ik drie aantekeningen maken.

Naar mijn idee zullen wij nooit de vraag kunnen beantwoorden of de moord voorkomen had kunnen worden. Wel een antwoord geven, is, zo zeg ik heer Herben zoals hij het gisteren zei, na kansberekening. Het is speculatie en volgens mij moet je je daaraan niet wagen.

De tweede aantekening die ik zou willen maken, is dat ik mij realiseer dat er geen gemakkelijk oordeel achteraf kan worden geveld. Zoals de heer Hofland het gisteren in de NRC zei: er was sprake van een combinatie van neo-Hollandse achteloosheid en naïviteit, een gebrek aan voorstellingsvermogen waardoor wij uitsloten dat zoiets bij ons zou kunnen gebeuren. Ik denk dat wij daar allen aan leden en dat wij sindsdien allemaal met een schok wakker geworden zijn.

Commissie en regering zeggen dat mensen verantwoordelijk zijn voor hun eigen veiligheid. In zijn algemeenheid kan ik het daarmee wel eens zijn. De vraag blijft wel – die leg ik meteen aan de regering voor – hoe ver die verantwoordelijkheid reikt voor de eigen veiligheid in dit specifieke geval. De overheid bezit het geweldsmonopolie en dat geeft de plicht tot bescherming. De commissie stelt dat de heer Fortuyn beveiligd had moeten worden. Wat mij betreft is daarmee de kwestie van de eigen verantwoordelijkheid van de baan. Dat maakt namelijk de overheid exclusief verantwoordelijk. Die verantwoordelijkheid van de overheid kan wat mij betreft ook niet gerelativeerd worden door tegenstrijdige geluiden die misschien de heer Fortuyn heeft laten horen over zijn eigen veiligheid en zijn behoefte aan beveiliging. Zij kan ook niet gerelativeerd worden door de vraag of de LPF of Leefbaar Nederland voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen. Waar de commissie oordeelt dat de heer Fortuyn beveiligd had moeten worden, is de overheid aan bod en is de overheid tekortgeschoten.

Ik wil twee zaken aan de orde stellen, het functioneren van de diensten en de ministeriële verantwoordelijkheid. Wat betreft het functioneren van de diensten is sprake van het langs elkaar heen werken, miscommunicatie, luiheid en afwachtendheid. Wij weten niet precies wat de oorzaken zijn, maar er is ontzettend veel misgegaan bij de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst, het korps Landelijke politiediensten, de technische evaluatiecommissie en de GED. Ze hebben niet naar behoren gefunctioneerd. Er is, zo staat op pagina 357, nimmer een grondige dreigingsanalyse gemaakt. Dat vind ik ernstig. Er zijn 25 incidenten geweest en over 14 bezat de overheid informatie die onvoldoende is onderzocht. Dit is meer dan een toevallige aaneenschakeling van ongelukkigheden. Hier lijkt sprake te zijn van een systeemfout. Dat is ook de manier waarop de commissie het functioneren heeft onderzocht en beoordeeld. Wat mij betreft dienen de aanbevelingen van de commissie-Van den Haak dan ook integraal te worden overgenomen. Een bijkomende vraag is of de minister zelf nog aanleiding ziet om onderzoek te doen bij de betrokken diensten naar het functioneren van de verantwoordelijke personen en of hij functieroulatie overweegt.

Hiermee kom ik op de ministeriële verantwoordelijkheid. Eergisteren zei de heer Van den Haak in een toelichting op de verhouding tussen de heer Fortuyn en de toenmalige minister De Vries dat het leek op een klassieke tragedie: mensen die niet bij elkaar konden komen. Dat was het enige moment waarop ik moeite had met de uitleg van de heer Van den Haak. Daarmee lijkt hij bijna te suggereren dat er een hogere macht in het spel was; dat er geen contact was geweest door het onvermogen om bij elkaar te kunnen komen. Dat miskent de bijzondere verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken. De minister is tekortgeschoten. Ik teken daar direct bij aan dat hij twee keer heeft geïnformeerd en dat is meer dan anderen hebben gedaan. Hij had ook moeten kunnen vertrouwen op de informatie van zijn diensten. Deze relativering hoort erbij, maar dit neemt niet weg dat de minister van Binnenlandse Zaken actiever en daadkrachtiger had moeten handelen. Hij blijft ministerieel verantwoordelijk, ook voor het tekortschieten van zijn diensten waarvan hij niet op de hoogte is. De vraag blijft waarom de minister niet zelf contact met de heer Fortuyn heeft opgenomen. Die vraag leid ik nu door aan de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken en ik hoop daarop een bevredigend antwoord te krijgen.

Een vraag die daarbij hoort, is welke informatie de minister van Binnenlandse Zaken op 6 mei 's avonds laat bezat, toen hij in zijn persverklaring zei dat er diepgaand onderzoek was gedaan naar de veiligheidssituatie van de heer Fortuyn. Wist hij toen nog steeds even weinig of wist hij meer? En als hij meer wist, waarom heeft hij dan gesproken van een diepgaand onderzoek? Ik hoop daar van minister Remkes een uitgebreide reactie op te krijgen.

Dat de minister tekort is geschoten, geldt voor mij ook voor de tweede en de derde viool: minister Korthals en premier Kok. Zij waren minder rechtstreeks verantwoordelijk, maar zij hebben nog minder gedaan. Dat betekent dat ook zij tekort zijn geschoten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het gaat over bevoegdheden en verantwoordelijkheden. In het rapport wordt over het optreden van minister Korthals geschreven in termen van "het was denkbaar geweest dat" of "misschien zou hij meer dat". Is hij tekortgeschoten in het tonen van belangstelling of in het uitoefenen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden? Dit is de kernvraag inzake de ministeriële verantwoordelijkheid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Beide. De heer Zalm heeft gelijk dat de heer Dijkstal al maanden daarvoor het kabinet hierop had gewezen. Daar ligt ook een verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Dat is gebrek aan belangstelling. De minister is verantwoordelijk voor het functioneren van het personeel van de technische evaluatiecommissie en voor het uitvoeren van de persoonsbeveiliging door het KLPD. Daarin is hij tekortgeschoten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De uitvoering van de persoonsbeveiliging kan niet aan de orde zijn. De commissie constateert terecht met een aantal uitroeptekens dat het gaat om de analyses en de rapportages, maar niet om de uitvoering, want daar is het nooit van gekomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar heeft u gelijk in. Aan die vraag is niemand toegekomen omdat werd gezegd dat er geen beveiliging nodig was. Blijft de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor de technische evaluatiecommissie. Daarbij gaat het wel om de uitoefening van bevoegdheden en dat was onvoldoende.

Voorzitter. Ik kom te spreken over het zittende kabinet. Gezien de presentatie van de commissie-Van den Haak en gezien de overtuigingskracht van de gegevens die eergisteren zijn aangereikt, leek het mij niet meer dan logisch dat dit kabinet een open reactie zou geven waarin de aanbevelingen volledig zouden worden overgenomen. Ik ben gisteren diep teleurgesteld door de reactie van de regering. Voordat te gemakkelijk wordt gesproken van een faux pas van minister Remkes – hetgeen wel aan de orde is – wijs ik erop dat het regeringsstandpunt uitermate terughoudend, zo niet afhoudend is. Ik zou zelfs willen zeggen dat het klassiek regentesk is. De regering neemt de diensten in bescherming en staat niet open voor commentaar van buiten. Het is een klassieke en verkeerde reactie. Gezien de gegevens waar de commissie-Van den Haak mee is gekomen, vind ik dat de reactie van de regering weinig hoop geeft voor de toekomst. Die is gisteren, onder politieke druk, niet in de laatste plaats door de eigen coalitiepartijen, al enigszins herzien, verzacht en vergoelijkt. Dat maakt een zwakke indruk. Ik ga er dan ook van uit dat de ministers dit in eerste termijn zullen repareren en dat zij zullen komen met een uitgebreide en duidelijke analyse van de gemaakte fouten en met de bereidheid, de aanbevelingen van de commissie volledig over te nemen.

Voorzitter. Ik sluit af. De beveiliging van publieke personen en politici moet verbeterd worden. De commissie heeft voorgesteld om een "protective intelligence" in te stellen. Ik heb begrip voor de terughoudendheid van minister Donner om daartoe over te gaan, vanwege de verregaande bevoegdheden die dan aan bijvoorbeeld de AIVD zouden moeten worden gegeven en de gevolgen die dat zou hebben voor de privacy van de betrokkenen. Ik ben daar niet zo enthousiast over. Dat neemt niet weg dat de beveiliging beter zal moeten. Kun je zo'n systeem van "protective intelligence" ook niet simpel omzeilen om daar waar de risico's zijn, te zeggen: dan maar een mannetje meer?

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De commissie-Van den Haak is erin geslaagd, in ruim zeven maanden een rapport tot stand te brengen over de veiligheidssituatie rond Pim Fortuyn vóór 6 mei van dit jaar. Het rapport liegt er niet om. Er wordt een kritisch oordeel gegeven over het functioneren van alle overheidsdiensten die betrokken waren bij de beveiliging van Pim Fortuyn en over de verantwoordelijke ministers.

Wij hebben hier te maken met een oordeel achteraf. Dat is naar mijn mening een belangrijke kanttekening bij de bespreking van dit rapport. Niemand vermoedde in februari of maart van dit jaar dat er een moordaanslag gepleegd zou gaan worden op Pim Fortuyn. En dat blijkt ook duidelijk uit het rapport van de commissie, waarin immers wordt geconcludeerd dat er geen concrete aanwijzingen zijn gevonden voor een beraamde moordaanslag op Pim Fortuyn.

Wat blijkt uit het rapport? Daaruit blijkt allereerst dat de regionale politiekorpsen de gegevens rond Fortuyn waarover zij beschikten, en met name over de incidenten, onvoldoende geanalyseerd. Zij hebben deze informatie ook onvoldoende doorgegeven aan de diensten die de informatie hadden moeten analyseren: het KLPD en de BVD. In de brief van gisteren erkent de regering dit. Zij belooft beterschap op dit punt. De vraag is echter: hoe zal dat gaan en welke maatregelen zouden er genomen moeten worden om dat inderdaad te realiseren? Deze informatie had kunnen bijdragen aan een betere risicoanalyse door de BVD en het KLPD. De commissie verwijt beide instanties op hun beurt dat zij de regionale korpsen om informatie hadden moeten verzoeken. In het bijzonder had de BVD naar aanleiding van de gevraagde dreigingsanalyse actief op zoek moeten gaan naar informatie rond Fortuyn op het regionale niveau. Dit had vooral dienen te gebeuren nadat de minister van Binnenlandse Zaken tot tweemaal toe via de technische evaluatiecommissie gevraagd had om een dreigingsanalyse.

De commissie heeft, zo zegt zij, geen uitgebreide dreigingsanalyse aangetroffen. De commissie verschilt op dat punt met de regering over wat er nu moet worden verstaan onder zo'n analyse. De commissie vindt dat het daarbij niet alleen gaat om fysieke dreiging, maar dat ook gekeken moet worden naar de morele integriteit van de persoon en de context waarin hij verkeert. De commissie baseert zich daarbij uitdrukkelijk op de tekst van de circulaire uit 1999. Ook had naar de mening van de commissie via Fortuyn zelf informatie ingewonnen moeten worden door de betrokken diensten. En dat is ook niet gebeurd. Het vreemde in dit verband is dat de technische evaluatiecommissie in maart van dit jaar Fortuyn uitriep tot een bijzonder persoon, maar dat zelfs dat niet heeft geleid tot nader speurwerk. De BVD en ook het KLPD hebben zich beperkt en hebben zich onvoldoende gerealiseerd wat de urgentie en ook de importantie van de zaak was.

Mijn fractie vindt het dan ook onbegrijpelijk dat minister Remkes op dit punt de commissie probeerde onderuit te halen. Ik zeg "probeerde", omdat hij gisteren, na overleg in het kabinet, is teruggefloten en inmiddels heeft laten weten dat er wel degelijk commentaar valt te leveren op de BVD. De vraag aan de minister is wat hij exact vindt van het functioneren van de BVD in deze kwestie. Wat is nu zijn oordeel over de analyse op dit punt van de commissie?

Ook de technische evaluatiecommissie en de grote evaluatiedriehoek zijn tekortgeschoten. De technische evaluatiecommissie aangaande het aanleveren van de gevraagde dreigingsanalyse en de grote driehoek in de advisering aan de ministers en het nemen van de leiding op het gebied van het treffen van daadwerkelijke beveiliging van Fortuyn.

Ik kom op de positie van de voormalige minister van Binnenlandse Zaken en de voormalige minister van Justitie. De minister van Binnenlandse Zaken heeft tot twee keer toe het initiatief genomen om de technische evaluatiecommissie te vragen om een dreigingsanalyse ten aanzien van Fortuyn. Met de commissie oordeelt mijn fractie dat hij te afwachtend is geweest. Als het enige dat hem gemeld wordt, is dat men geen concrete aanwijzingen voor bedreiging van Fortuyn heeft kunnen vinden, had het gelet op de incidenten die zich reeds op dat moment hadden voorgedaan rondom Fortuyn voor de hand gelegen dat de minister had gevraagd naar een onderbouwing van dat oordeel. Dat geldt zeker na het aanduiden van Fortuyn als een bijzonder persoon die beveiliging verdiende.

Over het gesprek met Fortuyn zelf, waarop de minister had aangedrongen, werd hij nota bene eerst na de moordaanslag geïnformeerd, op 7 mei. Mijn fractie kwalificeert het optreden van de minister van Binnenlandse Zaken in dezen als laks. De voormalige minister van Justitie wordt een passieve houding verweten. Dat past echter geheel bij deze minister. Ik ben het eens met de commissie dat van hem verwacht had mogen worden dat hij vanwege de herhaalde oproep van Fortuyn om beveiliging overleg had gepleegd met de minister van Binnenlandse Zaken over wat zijn aandeel had kunnen zijn in het geheel. Dat is niet gebeurd.

Natuurlijk speelt bij dit alles ook de dubbele houding van Fortuyn een rol. Aan de ene kant vroeg hij om beveiliging en aan de andere kant is hij volgens de commissie niet voldoende duidelijk geweest en heeft hij ook niet voldoende medewerking verleend. Het eindoordeel van de commissie is hard: Fortuyn had beter beveiligd moeten worden. Dat had de kans op een moordaanslag kunnen verkleinen. Dat is een harde en ernstige conclusie. Ik vraag de regering daarop uitdrukkelijk haar visie te geven.

Dit is een debat op hoofdlijnen. Mijn fractie zal daarom niet in detail ingaan op alle suggesties die de regering in de brief doet met betrekking tot de verbetering van de informatieverzameling, het tot stand komen van dreigingsanalyses en de coördinatie van de betrokken instanties en diensten. Mijn oordeel is dat wij daar apart over moeten spreken.

Ik eindig met een naar mijn mening belangrijke zin, op pagina 11 van de brief van de regering. Daar stelt de regering de vraag in wat voor samenleving wij willen leven. Dat vind ik een heel belangrijke vraag, zeker met het oog op de toekomst. Als politici niet meer vrijuit kunnen spreken en zich voortaan in de samenleving alleen nog kunnen vertonen als zij vergezeld zijn van beveiligingsmensen en dus beperkt worden in hun bewegingsvrijheid, is dat een onaanvaardbare beperking van het functioneren van de democratie. Dat moeten wij ten koste van alles voorkomen.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Voorzitter. Onze fractie heeft kennisgenomen van het werk van de commissie-Van den Haak. Dat heeft ons blij verrast, omdat het werk gedegen is gebeurd. Daarover hebben wij nadat de commissie is ingesteld tot aan de dag dat de commissie rapporteerde diverse malen kritische vragen gesteld aan de regering. Het past ons dan ook om te zeggen dat het werk gedegen is verricht. Daar heeft onze fractie grote waardering voor.

Onze fractie deelt de conclusie van de commissie dat de moord wellicht niet had kunnen worden voorkomen, maar is daarnaast van mening dat die moord veel moeilijker mogelijk was geweest als het tot beveiliging was gekomen. In die zin is onze fractie het niet helemaal eens met de leden van de commissie, die stellen dat het niet anders was gelopen als er beveiliging rondom Fortuyn had gelopen.

De vraag is waar het fout is gegaan met de beveiliging van Fortuyn. Had Fortuyn beveiligd moeten worden? Onze fractie is van mening dat het op twee sporen fout is gegaan. Het is fout gegaan op het spoor van de politiediensten en het is fout gegaan op het spoor van de AIVD, voorheen de BVD. Het verbaast ons dan ook een beetje dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zo snel gaat staan voor de directeur-generaal Openbare orde en veiligheid op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor de directeur-generaal Rechtshandhaving op het ministerie van Justitie. Zij zijn bij uitstek de vertegenwoordigers van de regering. Zij hebben zitting in de grote evaluatiedriehoek en zij sturen in het verlengde daarvan ook de technische evaluatiecommissie aan. Wellicht had wat meer politieke afstand tot deze ambtelijke vertegenwoordigers van de regering gepast in de brief over het regeringsstandpunt. Maar goed, op dat snelle regeringsstandpunt is inmiddels een nuancering gekomen en wij moeten vooruitkijken, dus dat zal onze fractie ook doen.

Wat onze fractie betreft is het meest schokkende toch wel dat de commissie op pagina 354 van haar rapport vaststelt – overigens spreek ik mijn dank uit voor de briefing die de vaste commissie gisteren heeft gekregen van de commissie – dat de directeur van de AIVD zelfs op 1 november jongstleden nog niet duidelijk heeft kunnen maken waarom die concrete dreigingsanalyse nooit tot stand is gekomen. Zelfs op 1 november, dus heel lang na de opdracht aan de commissie-Van den Haak, was de directeur van de AIVD nog niet in staat om opheldering te geven. Kan de regering aangeven waarom daarover zelfs op 1 november jongstleden nog geen uitsluitsel kon worden gegeven? Het is natuurlijk ook schokkend om te constateren dat de BVD, na daartoe tot tweemaal toe dwingend te zijn verzocht door de vorige minister van Binnenlandse Zaken, niet alle 25 regionale inlichtingendiensten bij de politiekorpsen heeft bevraagd. Het is ook bijzonder in het licht van de gebeurtenissen.

Dat is de lijn van de veiligheidsdiensten waarvoor de vorige minister van Binnenlandse Zaken naar het oordeel van onze fractie zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Je kunt je natuurlijk afvragen of de minister dan laksheid moet worden verweten. Naar het oordeel van onze fractie kan dat niet. Wij hebben daar wel over getwijfeld, maar wij denken dat het niet zo is. Een minister van Binnenlandse Zaken moet op een gegeven moment kunnen afgaan op het goed functioneren van de veiligheidsdienst. Hij heeft het ook nog nagevraagd. Als hem zelfs op 7 mei nog niet de juiste informatie heeft bereikt, dan is dat triest.

De heer Herben (LPF):

Is de minister van Binnenlandse Zaken niet de eerste persoon die moet weten waar de grenzen en beperkingen liggen van de BVD? Hij mag de BVD niet opzadelen met een opdracht die de BVD kennelijk niet kan uitvoeren. Hij moet zelf de hiaten dichten in het systeem.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Het is bijzonder dat u deze vraag stelt. De commissie-Van den Haak heeft juist vastgesteld dat de vorige minister van Binnenlandse Zaken op twee tijdstippen, op 20 maart en op 22 april, opdracht heeft gegeven tot het opstellen van een concrete dreigingsanalyse. Dan moet hij ervan uit kunnen gaan dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Gezien de beantwoording op 6 mei tijdens de persconferentie ging hij daar ook van uit.

De heer Herben (LPF):

Was de minister van Binnenlandse Zaken niet op de hoogte van het feit dat er op 15 mei verkiezingen waren? Er was een duidelijke deadline. Zou hij dan niet eerder hebben kunnen controleren of die opdracht ook werd uitgevoerd? De dreiging is de maatstaf waaraan de BVD alles afmeet. Het is twee weken geleden bij de behandeling van het jaarverslag van de AIVD in een commissievergadering wederom aan de orde gekomen. Toen zei de huidige minister van Binnenlandse Zaken nog dat de BVD nu eenmaal zo werkt, terwijl men zich zou moeten realiseren dat risicoafwegingen van belang zijn. U maakte terecht een opmerking over de directeur-generaal in de grote evaluatiedriehoek. Men moet ervoor zorgen dat de hiaten in het systeem worden gedicht. Ik begrijp niet goed hoe u kunt zeggen dat de minister van Binnenlandse Zaken niets te verwijten valt. Wie valt er dan wel wat te verwijten?

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

De vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft tot twee keer toe nadrukkelijk opdracht gegeven om te kijken naar de situatie rondom Fortuyn. Naar ons oordeel mag hij er dan van uitgaan dat het ook gaat om een risicoanalyse en dat de Binnenlandse veiligheidsdienst daadwerkelijk de korpsen gaat bevragen naar de informatie die er ligt over Fortuyn en de partij LPF. Dat dit niet is gebeurd, is kwalijk. De commissie-Van den Haak zegt terecht dat dit niet goed is. Echter, op dit moment kan ik niet tot het oordeel komen dat de vorige minister van Binnenlandse Zaken laks is geweest. Ik moet eerlijk zeggen dat onze fractie daarover andere denkbeelden had voor het uitkomen van het rapport.

De heer Herben (LPF):

Dus in dit land is niemand verantwoordelijk.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Ik zeg niet dat niemand verantwoordelijk is. Als er fouten worden gemaakt door een van zijn ambtelijke diensten is de minister van Binnenlandse Zaken daarvoor politiek verantwoordelijk, maar in dit geval kun je niet zeggen dat hij persoonlijk verantwoordelijk is.

De heer Herben (LPF):

Ik dank u voor de toelichting.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Het verbaast mij dat de heer Teeven deze conclusie trekt. Hij stelt dus dat de minister hoewel hij geen antwoord heeft gekregen op zijn vraag, met stelligheid kon beweren dat er een grondige veiligheidsanalyse had plaatsgevonden. Waarop baseert de heer Teeven dat? Als hij iets vraagt aan zijn medewerkers gaat hij er toch ook niet voetstoots van uit dat gebeurt wat hij vraagt? Hij wil dan toch ook een antwoord hebben op de vragen die hij stelt?

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Dat heeft de minister van Binnenlandse Zaken ook gehad. Dat antwoord was: er is geen dreiging. Dat gaat nog veel verder dan zijn opdracht om te onderzoeken of er een risico is. Sterker nog – maar wie ben ik om hem namens de fractie van Leefbaar Nederland in bescherming te moeten nemen – de vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft een districtcommissaris van de politie in Rotterdam naar de heer Fortuyn toegestuurd om met hem te praten over zijn gevoelens. Je kunt dus niet zeggen dat de vorige minister van Binnenlandse Zaken laks is geweest, in tegenstelling tot de huidige minister van Binnenlandse Zaken. Die heeft nu wel heel snel een standpunt ingenomen.

De heer Verhagen (CDA):

Ik kan ook niet zeggen, zoals u klaarblijkelijk doet, dat als de commissie-Van den Haak zuiver aantoont dat er geen grondige dreigingsanalyse is gemaakt, de minister op 6 mei en op 27 juni hier in de Kamer kon zeggen wat hij heeft gezegd. Wat hij toen heeft gezegd wordt gelogenstraft door de feiten van de commissie-Van den Haak. Daaraan gaat u dan toch voorbij? U gooit dan toch het rapport in de prullenbak?

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Ik ga daar niet aan voorbij. Ik ben het helemaal eens met de uitkomsten van het rapport van de commissie-Van den Haak, maar ik ben van mening dat de vorige minister van Binnenlandse Zaken er op 6 mei wellicht nog steeds van uitging dat wat hij teruggerapporteerd had gekregen van de Binnenlandse veiligheidsdienst correct was.

De heer Verhagen (CDA):

Het is van tweeën een. Ofwel u bent het eens met de bevindingen van de commissie, maar dan kunt u niet zeggen dat de minister kon zeggen wat hij heeft gezegd op 6 mei en op 27 juni, namelijk dat er een grondige analyse was uitgevoerd. Ofwel u houdt het staande en bent het dus niet eens met de commissie-Van den Haak. Dan moet u dat ook zeggen. U kunt niet van twee walletjes eten.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

U begrijpt mij niet goed. Ik ben het hartgrondig eens met wat de commissie-Van den Haak zegt, maar in mijn visie is de minister er op 6 mei op de persconferentie van uitgegaan dat de grondige dreigings- en zelfs risicoanalyse door de veiligheidsdiensten was gemaakt.

De heer Verhagen (CDA):

Hij heeft gezegd dat die is gemaakt. Wij constateren nu dat die niet is gemaakt. Derhalve had de minister het nooit met zo'n stelligheid kunnen zeggen. De commissie-Van den Haak heeft ook in de briefing van gisteren nadrukkelijk gesteld dat de minister op 6 mei niet datgene kon zeggen wat hij heeft gezegd.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

De vorige minister heeft het antwoord niet gekregen op 6 mei, maar de commissie-Van den Haak heeft het op 1 november jongstleden net zo min heeft gekregen van de directeur van de Binnenlandse veiligheidsdienst. Ik ben het wel met u eens dat de minister van Binnenlandse Zaken politiek verantwoordelijk is en dat hij het had moeten navragen. Wellicht heeft hij dat ook gedaan op 6 mei en heeft men tegen hem gezegd: luister eens, die analyses zijn er. Nu blijkt dat die er niet zijn.

De heer Verhagen (CDA):

Hij had niet iets met zoveel stelligheid moeten zeggen wat niet door de feiten wordt gestaafd.

De heer Herben (LPF):

Ik blijf de conclusie van de heer Teeven dat er geen sprake is van laksheid toch te kort door de bocht vinden. Hij zegt de conclusies van de commissies te aanvaarden. Daarin staat toch duidelijk over de minister van Binnenlandse Zaken: Hij is evenwel te afwachtend geweest met betrekking tot het resultaat van zijn interventies. Ik ben blij dat de heer Teeven de politieke verantwoordelijkheid van de minister erkent. Dat is ook waar het hier om gaat. Het kan niet zo zijn dat een minister niet staat voor zijn verantwoordelijkheid.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Nee, dat weerspreek ik ook niet, want ik ben het eens met die politieke verantwoordelijkheid. Het gaat erom dat hier in dit huis de indruk wordt gewekt dat de vorige minister van Binnenlandse Zaken volstrekt laks is zijn geweest en zijn taak op dat punt niet goed heeft vervuld. Sterker nog, ik ben van mening dat hij juist wel navraag heeft gedaan en dat hij wel opdrachten heeft gegeven, maar dat hij verkeerd is voorgelicht door zijn ambtenaren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Teeven is het denk ik wel met mij eens dat de diensten tekort zijn geschoten?

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Ja, ik ben het daarmee uiteraard eens. Ik kom hier nog op.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik denk dat hij het ook met mij eens is dat de minister verantwoordelijk is voor het tekortschieten van zijn diensten.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Dit heb ik al gezegd. Die politieke verantwoordelijkheid zie ik ook.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan kunnen wij toch niet anders dan de conclusie trekken dat de minister politiek tekort is geschoten?

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Natuurlijk, want de minister is politiek verantwoordelijk en dus is hij politiek tekortgeschoten, maar het gaat erom dat er in dit huis in de afgelopen maanden harde woorden zijn gesproken over de persoonlijke verantwoordelijkheid van mensen. Die wil ik nadrukkelijk weerspreken. Ook een minister moet kunnen vertrouwen op zijn ambtenaren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Volgens mij haalt de heer Teeven twee dingen door elkaar. Er zijn inderdaad onheuse verwijten gemaakt, dat ben ik direct met hem eens. Wij vellen nu echter een politiek oordeel. Dit moeten wij zorgvuldig scheiden van persoonlijke verwijten. De heer Teeven doet dit ook en terecht en wij doen dit ook. Dit mag echter niet betekenen dat hij nalaat een politiek oordeel te vellen, want dat moet hij wel doen. Volgens mij kan dit politieke oordeel niet anders zijn dan dat de minister politiek tekort is geschoten.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Het is niet alleen langs de lijn van de veiligheidsdiensten niet goed gegaan, ook langs de lijn van het KLPD is het niet goed verlopen. Mijn concrete vraag aan de huidige minister van Justitie is dan ook of het niet aan de coördinerend of landelijk officier voor de inlichtingendiensten was om het KLPD aan te sturen bij de bevraging van de regionale politiekorpsen? Waarom heeft het openbaar ministerie niets gedaan? Misschien heeft het wel iets gedaan, maar de commissie-Van den Haak spreekt daarover niet.

Aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vraag ik of een nationale coördinator bewaking en beveiliging waar alle lijnen bijeenkomen, een persoon moet zijn of een orgaan dat meerdere personen omvat ook al doet de naam anders vermoeden. Als het werkelijk een persoon is, is dit een helse baan. Ik kan mij dit bijna niet voorstellen.

Toch blijven wij met het probleem zitten dat de lijnen van de ministeries van Justitie en van BZK in dit orgaan moeten worden verenigd. Juist deze zaak heeft aangetoond dat de coördinatie tussen beide ministeries op dit punt niet geheel vlekkeloos is verlopen en dan druk is mij nog zuinig uit.

Tot slot vraag ik de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of hij kan verklaren waarom de directeur van de BVD op 1 november nog geen uitsluitsel kon geven aan de commissie-Van den Haak.

Ik kom tot een afronding. Mijn fractie is van oordeel dat de vorige ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie beide politiek verantwoordelijk zijn voor het gebrekkig functioneren van het KLPD. Ik wacht het antwoord van de regering in eerste termijn af over het optreden van het landelijk parket. Mijn fractie is verder van mening dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties politiek verantwoordelijk is voor het optreden van de veiligheidsdiensten, al ben ik wel van mening dat hij persoonlijk meer heeft gedaan dan menige minister naast hem en voor hem. Wij vinden het werk van de technische evaluatiecommissie onvoldoende; de informatie is onvoldoende aan elkaar geknoopt. Dit geldt ook voor het werk van de BVD. Wij waren teleurgesteld in het snelle standpunt van het kabinet, maar wij horen graag in eerste termijn de nuanceringen die in de pers al zijn aangebracht.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De SGP-fractie heeft met waardering kennisgenomen van het gedegen en goed gedocumenteerde rapport van de commissie-Van den Haak. Een woord van dank aan de commissie is daarvoor zeker op zijn plaats. De SGP-fractie wil zich in dit debat zoveel mogelijk beperken tot een terugblik op de gang van zaken rond de beveiliging van de heer Fortuyn en de lessen die daaruit kunnen worden getrokken. Voor een debat over de concrete invulling van de aanbevelingen van de commissie en de daaruit voortvloeiende beleidsvoornemens van de regering, is een verdergaande procedure geboden dan de kaders van dit debat toestaan.

De SGP-fractie stelt voorop dat beveiliging in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van bedreigde personen zelf betreft. Terecht heeft de commissie dat uitgangspunt ook bij de beoordeling van de beveiliging van de heer Fortuyn betrokken. Vervolgens dragen organisaties en instellingen waarvoor bedreigde personen zich inzetten, een belangrijke verantwoordelijkheid. Ten slotte ligt er als sluitstuk ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de overheid. In dit debat, waarin het ook gaat om het controleren van het handelen van de regering, moeten wij ons daarop natuurlijk in het bijzonder richten.

Mijn fractie heeft met zorg kennisgenomen van de conclusies van het rapport, waaruit blijkt dat de besluitvorming over de beveiliging van de heer Fortuyn op een aantal punten gebreken heeft vertoond. Dat betreft met name de informatievoorziening van de regionale korpsen in de richting van de nationale diensten, het functioneren van de TEC en de GED en de rol van de direct verantwoordelijken.

Iedereen is verantwoordelijk, dus eigenlijk is niemand verantwoordelijk voor het falen? Is het systeem anoniem verantwoordelijk? Ik geloof niet dat die conclusie terecht zou zijn. In het rapport wordt heel concreet aangeven dat iedereen voor zijn deel verantwoordelijk is voor hetgeen is misgegaan. Het is dus niet een anoniem systeem dat het heeft gedaan.

Het rapport was bedoeld om helderheid te verschaffen over vragen die in alle hevigheid naar voren kwamen na de afschuwelijke moord op Pim Fortuyn. De opdracht aan de commissie was om onbetwistbare conclusies te trekken, zodat niet allerlei onduidelijkheden zouden blijven voortzieken. Dit betekent dat de regering heel zorgvuldig met de conclusies moet omgaan. Die houding spreekt ook uit de schriftelijke reactie van de regering, maar niet zozeer uit de reacties in de media. Zo heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de conclusie betwist dat geen grondige dreigingsanalyses zijn uitgevoerd. Hij leek wat te snel in een verdedigende kramp te schieten. Er is ondertussen de nodige verwarring ontstaan over de conclusies van de regering over de dreigingsanalyses De commissie heeft onderbouwd dat het aan een deugdelijke analyse tot twee keer toe heeft ontbroken. Wat vindt de regering daar zelf nu precies van? Ik krijg op dit punt graag een nadere toelichting.

De vraag naar de reikwijdte van de circulaire uit 1999 hangt nauw samen met het vorige punt. De regering is de mening toegedaan dat deze de AIVD alleen opdraagt om zich te richten op situaties van dreiging, terwijl volgens de commissie het beoordelingskader voor de AIVD op basis van dezelfde circulaire zich uitstrekt tot de morele integriteit en de relevante context van de verkiezingen. Dit punt is van groot belang voor de conclusies; hierover moet dan ook volstrekte helderheid komen. Wat staat er precies in die circulaire? Hoe is het mogelijk dat er interpretatieverschillen zijn ontstaan tussen de regering en de commissie?

In haar brief concludeert de regering dat bij een aangepast beleid in termen van risicobenadering het denkbaar zou zijn geweest dat de heer Fortuyn een vorm van persoonsbeveiliging zou zijn aangeboden. Mag ik deze zin zo lezen, dat de regering op basis van haar interpretatie van de circulaire van mening is dat er geen reden was voor persoonsbeveiliging, maar dat persoonsbeveiliging in het licht van de manier waarop de commissie de circulaire interpreteert, denkbaar zou zijn geweest? Als dat zo is, lijkt de regering in dubbele zin afstand te nemen van het rapport. In de eerste plaats deelt zij niet de uitleg van de circulaire. In de tweede plaats nuanceert zij zelfs de conclusie dat ook vanuit die brede risicobenadering een vorm van persoonsbeveiliging had moeten worden aangeboden. Ik krijg graag helderheid op dit punt. Deelt de regering de conclusie ten aanzien van de belangrijke vraag of tot enigerlei vorm van persoonsbeveiliging had moeten worden besloten, nu wel of niet?

De slotconclusie van het rapport is dat de moord op de heer Fortuyn door een zorgvuldiger optreden van de overheid naar alle waarschijnlijkheid niet had kunnen worden voorkomen. Dat is een belangrijke vaststelling. Natuurlijk zijn daarover achteraf nooit heel stellige uitspraken te doen. Het is in ieder geval wel duidelijk dat de aard van de beveiliging, die volgens de commissie paste bij de veiligheidssituatie van de heer Fortuyn, niet was toegesneden op het voorkomen van een moord. Anderzijds wordt in het rapport van de commissie erkend dat een dergelijke vorm van persoonsbeveiliging de kansen op een doeltreffende moordaanslag kan verminderen. Verder speculeren hierover lijkt ons echter niet zinnig.

De regering heeft in haar brief inmiddels aangegeven welke maatregelen zij op korte termijn wil nemen. De SGP-fractie heeft daarvan met instemming kennisgenomen. De aanbevelingen van de commissie worden grosso modo overgenomen. Over nadere uitwerking en inbedding daarvan moet begrijpelijkerwijs nog verder worden nagedacht. Daarover zullen wij nog uitgebreid komen te spreken. Terugkijkend komt mijn fractie tot de conclusie dat onder de verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van BZK en Justitie de betrokken instanties de nodige steken hebben laten vallen, waarbij de bewindspersonen zich te afwachtend hebben opgesteld. De les voor de toekomst moet dan ook zijn om voortvarend gevolg te geven aan de aanbevelingen die de commissie doet om het stelsel van persoonsbeveiliging kritisch tegen het licht te houden en aan te passen aan de eisen van deze tijd.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter. Het rapport van de commissie-Van den Haak doet op indringende wijze verslag van de gebeurtenissen die zijn vooraf gegaan aan de moord op Pim Fortuyn. Wie dat rapport gaat lezen, weet hoe het afloopt. Dat maakt de bevindingen van de commissie alleen maar beklemmender. Na de moord op Fortuyn is er in dit land veel veranderd. Ik zal niet op alle veranderingen ingaan, maar voor dit debat is één ding van belang. Waar wij vroeger veiligheid van politici als vanzelfsprekend zagen en onveiligheid als uitzondering, zijn wij nu volop bezig om dat om te keren. In die zin zal het in dit land nooit meer worden zoals het was.

De PvdA-fractie heeft grote waardering voor het rapport. Het maken ervan was in onze ogen bittere noodzaak. Alleen op basis van een integraal en onafhankelijk feitenonderzoek is een inhoudelijk oordeel te geven over het doen en laten van alle betrokkenen. Het heeft lang geduurd voordat het rapport beschikbaar kwam, maar er ligt nu een bruikbaar en doorwrocht werkstuk op tafel. Wij realiseren ons heel goed dat in een opzicht elke lezing van de gebeurtenissen voor en op 6 mei 2002 altijd onbevredigend zal blijven. Wat op die dag is gebeurd, is nooit meer terug te draaien en dat stemt bitter.

De PvdA-fractie heeft er van harte aan meegewerkt om voor het kerstreces dit debat op hoofdlijnen te houden. Wij vinden het onverantwoord om na de verkiezingen en dus met een Tweede Kamer in weer gewijzigde samenstelling over het rapport te gaan praten. Wel zal een vervolgdebat nodig zijn om met name uitvoerig stil te staan bij de meer algemene aanbevelingen die de commissie-Van den Haak doet om de organisatie van de persoonsbeveiliging en de inhoudelijke grondslag ervan grondig te gaan hervormen. Als wij die kant op gaan, hebben wij het in de woorden van de ministers Donner en Remkes in de kern over de vraag: in wat voor samenleving willen wij leven? Dit is een fundamentele vraag waarvoor een fundamenteel debat nodig is.

De commissie komt tot een aantal harde punten van kritiek en de PvdA-fractie neemt deze kritiek als basis voor het debat dat wij heden voeren. Wij kunnen en willen niet anders. Alleen zo doen wij recht aan het grondige werk dat de commissie heeft verricht. Het kabinet heeft in een brief die dinsdagavond jongstleden bij de Kamer binnenkwam een uitvoerige reactie gegeven op het rapport. Daarbij laten de twee direct betrokken ministers op een aantal onderdelen van het rapport een wezenlijk ander geluid horen dan de commissie-Van den Haak. Dit debat moet duidelijk maken of de stellingen die het kabinet in de brief heeft betrokken uiteindelijk overeind kunnen blijven. Het kabinet heeft uiteraard het recht om een aantal conclusies van de commissie te bestrijden. Als het vindt dat daartoe een inhoudelijke reden is en als de feiten anders zijn, dan heeft het daartoe zelfs de plicht, maar het zou fout zijn als het een soort automatische reflex zou zijn om diensten of onderdelen van de rijksoverheid in bescherming te nemen. Wel moet nu al gezegd worden dat de schriftelijke verdediging waar gisteren echter mondeling het nodige op af is gedongen op zijn vriendelijkst gezegd een rommelige indruk heeft gemaakt.

De commissie maakt duidelijk dat alleen tot een goede beoordeling kan worden gekomen van het optreden van mensen, organisaties, diensten en autoriteiten, als wij beschikken over maatstaven die aangeven wat van iedereen mag worden verwacht. Het rapport is goed opgebouwd en laat ook zien hoe naast het algehele stelsel van persoonsbeveiliging een bijzonder stelsel werkt. Men legt uit en licht ook toe hoe dit in elkaar zit. De commissie maakt duidelijk dat de personen die onder dat bijzondere stelsel vallen, niet automatisch recht hebben op persoonsbeveiliging. Het is goed om dat element te noemen. Ook voor die personen geldt dat er sprake moet zijn van concrete bedreigingen aan hun adres voordat zij voor die beveiliging in aanmerking komen. Bij de beoordeling van de bevindingen van de commissie moeten wij mijns inziens twee vragen onderscheiden. Kunnen de ministers in hun beantwoording nog eens op dat wezenlijke verschil ingaan? Het gaat ten eerste om de vraag hoe het bestaande stelsel heeft gefunctioneerd. Het vertoont manco's en tekortkomingen die door de moord op Pim Fortuyn schrijnend duidelijk zijn geworden. Dit is schrijnend. Ten tweede gaat het om de vraag wat er binnen dit stelstel fout is gegaan. Dit is natuurlijk een heel andere vraag.

Wat is er binnen dit stelsel vatbaar voor kritiek gebleken te zijn in dit geval? De commissie constateert vier zwakke punten, waaronder gebrek aan duidelijke criteria, onduidelijke definities en de onbestemde verhouding tussen de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie aan de ene kant en de plaatselijke politieoverheden aan de andere kant. Verder constateert zij dat de verhoudingen tussen de nationale diensten als het KLPD en de Binnenlandse Veiligheidsdienst, zoals ik die nog steeds noem, en de regionale korpsen inzake de uitwisseling van informatie niet goed zijn geregeld. Ik denk dat het eveneens belangrijk is als de ministers in dit debat grondig op elk van deze punten ingaan, omdat ze natuurlijk heel veel te maken hebben met de verdere waardering van de loop der gebeurtenissen.

De commissie-Van den Haak heeft de incidenten die hebben plaatsgevonden vanaf 20 augustus 2001 tot en met 6 mei 2002, systematisch in beeld gebracht. Ik heb wel een vraag naar aanleiding van een bericht in het Algemeen Dagblad van vanochtend. Leefbaar Rotterdam zegt te beschikken over dreig- en hatemail aan het adres van Pim Fortuyn die de commissie nooit heeft opgevraagd. Hoe compleet en volledig heeft de commissie haar werk gedaan? Hierover heeft de heer Herben ook al een aantal opmerkingen gemaakt. Is het mogelijk om op dit punt opheldering te geven?

De commissie concludeert dat zowel de genoemde incidenten als de context waarin die zich afspeelden, op zichzelf al voldoende reden waren om de heer Fortuyn in de loop van februari-april 2002 te voorzien van een vorm van persoonsbeveiliging, afgestemd op deze twee elementen. In de loop van het rapport legt de commissie uit dat die vorm van beveiliging gericht is op het tegengaan van taartgooien, opstootjes en dergelijke ernstige incidenten. Tijdens de briefing van afgelopen woensdagochtend kregen de leden van de commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te horen dat de overheid de beveiliging ook had kunnen uitbesteden aan een particulier beveiligingsbedrijf. Dit was nieuw voor mij.

Ik ben het overigens zeer eens met collega Halsema dat het in dit debat weinig productief is om te speculeren op het bestaan van grote of kleine kansen dat uiteindelijk dit noodlottige feit zich op 6 mei had voltrokken. Het is ook niet verstandig geweest van de commissie-Van den Haak dat zij op dat punt speculaties heeft geuit. Dat is iets anders dan het onderzoeken en op een rij zetten van de feiten.

De commissie-Van den Haak stelt dat de regeling van 1999 ruimte laat om naast het bestaan van een concrete bedreiging ook andere belangen, zoals morele integriteit, een rol te laten spelen bij de toewijzing van beveiliging. In hun eerder genoemde reactie, de brief van dinsdagavond, bestrijden de ministers deze uitleg. Wij vragen hen om in dit debat punt voor punt duidelijk te maken waarom zij een andere mening zijn toegedaan. De argumenten in hun brief zien er op het eerste gezicht overtuigend uit, zeg ik er maar bij. Binnen het bestaande systeem staan concrete bedreigingen immers centraal. In het rapport van de commissie-Van den Haak – ik verwijs gemakshalve naar de citaten uit het gesprek met de heer Docters van Leeuwen – wordt echter duidelijk gemaakt dat de BVD in bijzondere gevallen wel besloot, de criteria ruimhartig toe te passen. Het is belangrijk om te bekijken of de benadering die de regering op dit punt ontwikkelt, in alle opzichten een houdbare benadering is. Dat is in dit debat voor ons een belangrijke kwestie.

Dat deze beveiliging van de heer Fortuyn er niet is gekomen, wijdt de commissie aan twee kwesties: de weinig coöperatieve houding van Pim Fortuyn zelf en de gebrekkige organisatie van de overheid inzake de beveiliging van personen. De commissie maakt duidelijk – zij heeft dat gisteren nog gedaan in de briefing, waarnaar ik al verwees – waar in haar ogen de schoen wringt. Als het op beveiliging aan kwam, was Pim Fortuyn een vat vol tegenstrijdigheden. Politiekorpsen handelden zelf redelijk adequaat bij de verschillende incidenten. De heer Herben heeft ook terecht de politiemensen op straat geprezen voor de situaties waarin zij de heer Fortuyn bijstonden. Echter, de uitwisseling van informatie – dat is vitaal in dit debat – bleef in een aantal gevallen achterwege.

Dat BVD was volgens de commissie laks in het maken van een bedreigingsanalyse; de BVD maakte ook geen echte analyse en volstond met een check op aanwezige informatie. Ik heb geprobeerd vast te stellen of hier nu sprake is van een essentiële tegenstelling dan wel of het ook een kwestie is van hoe wij de dingen definiëren en benoemen. Dat is immers een zaak die in dit debat tot klaarheid moet worden gebracht. Is de tegenstelling tussen enerzijds de check op informatie en anderzijds het maken van een bedreigingsanalyse schijn of werkelijkheid? Ik had hierbij voor mijzelf het beeld van drie, vier professionals op het terrein van meteorologie die de hele dag kijken naar satellietopnamen van de bewegingen in de dampkring en die ook beeldschermen hebben waarop zij zien hoe het weer zich van minuut tot minuut ontwikkelt. Als je aan die mensen zou vragen wanneer het gaat ijzelen en het dus gevaarlijk wordt op straat, dan kunnen zij waarschijnlijk binnen een uur of binnen twee uur zeggen dat het rond middernacht gaat ijzelen boven de as Zaandam-Meppel. Welnu, praten wij over zoiets of praten wij over heel iets anders? Ik zou het heel goed vinden als de minister in een duidelijk beeld kan laten zien wat hier nu precies speelt, want het is wel een kwestie waar iedereen in deze Kamer, ook mijn fractie, grote zorgen bij heeft; die zorgen zijn hier ook verwoord.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties was, zo laat het rapport zien, op twee fronten actief. Hij bevorderde dat er een gesprek tot stand kwam tussen de politie Rotterdam en Pim Fortuyn, waarvan hij volgens de commissie overigens pas na anderhalve maand een terugkoppeling kreeg. Voorts zette hij de technische evaluatiecommissie aan het werk om de veiligheidssituatie van Fortuyn grondig te laten bekijken. In dit debat treedt mijns inzien een aantal keren het misverstand op dat de minister opdracht heeft gegeven aan de BVD om zaken uit te zoeken. Dat is echter niet het geval. Het was eigenlijk minder diepgaand maar ook weer veel beter. De technische evaluatiecommissie bestond uit vertegenwoordigers van de BVD, het Korps Landelijke Politiediensten, de Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst en het ministerie van Justitie. Er zat daar dus veel meer expertise aan tafel dan misschien blijkt uit de eenvoudige samenvatting van het rapport op dit onderdeel, te weten de opdracht aan de BVD.

De commissie-Van den Haak vindt dat de minister te afwachtend is geweest bij de check op het resultaat van zijn interventie. Ik wil graag weten van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of hij kan aangeven of er nu wel of niet mondeling een terugmelding heeft plaatsgevonden aan de minister van BZK naar aanleiding van zijn interventies. Vindt de minister van BZK dat er sprake was van een adequate terugmelding?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Terecht zegt de heer Van Heemst dat in de TEC meer mensen aan tafel zitten dan alleen de BVD en dat de opdracht daar is gelegd. Echter, hij is het toch ook wel eens met de analyse en de schets die commissie ervan geeft hoe zo'n proces gaat: het begint bij eventueel een dreigingsanalyse van de BVD die via de TEC bij de GED en aldus bij de top van de departementen komt. Het komt dan uiteindelijk wel weer bij diezelfde club mensen terecht, maar dat is allemaal op basis van wat de BVD heeft verricht.

De heer Van Heemst (PvdA):

Daar ben ik het helemaal mee eens. Alleen, in het debat sloop misschien onbedoeld het misverstand in dat het steeds ging om directe communicatie tussen de minister en de BVD, terwijl het natuurlijk allemaal liep via de technische evaluatiecommissie, die veel breder van samenstelling was en waar dus ook een veelzijdiger expertise aan tafel zat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Bij de correctie die u aanbracht ter zake van de rol van de technische evaluatiecommissie, zei u ook dat dit het beter maakte, maar eigenlijk ook nog erger. Het "beter" legde u uit: er is meer expertise aanwezig. Maar waarom maakte dit het nu erger?

De heer Van Heemst (PvdA):

Erger in die zin dat er een schakel tussen zat. Immers, "direct contact hebben met de BVD" lijkt erop alsof de minister zelf heel direct met de BVD over die vragen communiceerde, maar er zat altijd een schakel tussen. De ervaring leert dat naarmate er meer schakels tussen zitten, het vaak lastig is om heel direct de informatie teruggespeeld te krijgen, in dit geval de informatie waar je als minister om gevraagd hebt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik verwachtte dat u zou zeggen dat men, ongeacht de hoeveelheid mensen met specialistische kennis, niet in staat is geweest om een dreigingsanalyse te maken of adequate maatregelen te nemen. Dat zou ik namelijk een logische constatering vinden en dan is vervolgens de ministeriële verantwoordelijkheid in het geding.

De heer Van Heemst (PvdA):

Dat had ik al gezegd. Ik heb aangegeven dat, volgens de commissie-Van den Haak, de BVD laks was met het maken van een beveiligingsanalyse en geen echte analyse heeft gemaakt, maar heeft volstaan met een check op aanwezige informatie. Dit is een vitaal punt om in dit debat op te helderen.

De heer Verhagen (CDA):

Of er wel of niet een organisatie, een schakel of een niveau tussen zit, laat toch onverlet dat je een antwoord op een vraag moet krijgen?

De heer Van Heemst (PvdA):

Dat ben ik helemaal met de heer Verhagen eens.

De heer Verhagen (CDA):

Los van het feit of de TEC daartussen zit, dient de minister dus een risico- of dreigingsanalyse te krijgen, wanneer hij die vraagt?

De heer Van Heemst (PvdA):

Die hoort er dan te komen.

De heer Verhagen (CDA):

En dan hoor je toch ook zelf te weten of je een antwoord krijgt?

De heer Van Heemst (PvdA):

Ja, daarover hebben wij een groot aantal vragen gesteld aan de twee betrokken ministers.

De heer Verhagen (CDA):

Het is dus geen excuus dat er een TEC tussen zit?

De heer Van Heemst (PvdA):

Nee, dergelijke excuses bestaan absoluut niet. Het is nu echter wel zaak om nauwkeurig te weten hoe de zaken zijn gelopen, want alleen op basis van die door hoor en wederhoor verkregen informatie kan in dit debat uiteindelijk een conclusie worden getrokken.

De heer Herben (LPF):

Terecht vraagt de heer Van Heemst of er een mondelinge mededeling is gedaan. Vindt hij het gebruikelijk voor een ministerie om een grondige dreigingsanalyse mondeling en niet schriftelijk af te doen? Met andere woorden, is hij het met de commissie-Van den Haak eens dat er geen grondige analyse heeft plaatsgevonden en de minister dus de Kamer en het publiek onjuist heeft voorgelicht?

De heer Van Heemst (PvdA):

Ja, de conclusies van de commissie-Van den Haak zijn mijn uitgangspunt voor dit debat; dat behelst ook de twee punten die de heer Herben nu aan mij voorlegt. Een debat moet echter wel verlopen volgens het principe van hoor en wederhoor. Ik heb in de brief van de twee ministers een aantal tegenwerpingen gelezen; zij hebben gezegd in dit debat op een aantal van die punten nader in te gaan. Ik vind het dus van wezenlijk belang dat de Kamer met name op deze twee punten een duidelijke conclusie kan trekken.

De heer Herben (LPF):

De heer Van Heemst bevestigt dus dat de minister politiek verantwoordelijk is voor het tekortschieten van de BVD en het achterwege blijven van de dreigingsanalyse?

De heer Van Heemst (PvdA):

Als vandaag vast komt te staan dat de BVD te laks is geweest ...

De heer Herben (LPF):

Dat staat al in het rapport.

De heer Van Heemst (PvdA):

Ja, maar wij voeren een debat. Als dus vandaag komt vast te staan dat de BVD te langzaam heeft gewerkt, moeten wij concluderen dat een ambtelijke dienst verkeerd werk heeft geleverd; de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is daarvoor dan verantwoordelijk.

De heer Herben (LPF):

Dat is duidelijk.

De heer De Wit (SP):

Als de minister om een dreigingsanalyse vraagt en een antwoord van drie woorden krijgt, "geen concrete bedreiging", ligt het dan niet op zijn weg om na te vragen waar dit antwoord vandaan komt, waar de gevraagde dreigingsanalyse blijft en welke mensen welke visie geven?

De heer Van Heemst (PvdA):

Dat hangt ook af van het antwoord dat de twee ministers geven op mijn vragen. In hun brief zeggen zij dat dit een vrij gebruikelijke gang van zaken is binnen de BVD en de voorzieningen bij Binnenlandse Zaken. Ik wil graag weten hoe dat precies zit.

De heer De Wit (SP):

Maar had het niet voor de hand gelegen, nu oordelend over hetgeen de minister toen had moeten doen, dat de minister zelf meer initiatieven had genomen om over die dreiging meer gegevens te krijgen, vooral gelet op de incidenten die al hadden plaatsgevonden en op het feit dat de heer Fortuyn op enig moment als bijzonder persoon werd aangemerkt?

De heer Van Heemst (PvdA):

U loopt vooruit op het antwoord van de ministers. Ik begrijp uw vraag. Maar de vraag of het niet voor de hand had gelegen om meer te doen dan is gedaan volgens de commissie-Van den Haak kun je pas stellen, als je van de ministers hoort wat te doen gebruikelijk was en ook – dat geef ik u graag toe – wat te doen gebruikelijk was in dergelijke zeer unieke situaties.

De heer De Wit (SP):

Maar juist omdat het een zeer unieke situatie was, vraag ik u of u niet zelf vindt dat de minister meer had moeten doen in die situatie, gelet op alles wat er is gebeurd?

De heer Van Heemst (PvdA):

Dan moet je eerst van deze ministers horen wat de gang van zaken is binnen het departement in dergelijke situaties. Pas als dat is toegelicht, kunnen wij zulke vragen in de tweede termijn van een conclusie voorzien. Ik vind het voorbarig om nu al een positie in te nemen en een opvatting te hebben over wat er misschien nog meer had moeten gebeuren. Ik vind dat de commissie-Van den Haak op dit punt vrij hard is en ik neem de opvattingen van deze commissie als uitgangspunt voor dit debat. Dat lijkt mij een duidelijke stellingname.

De commissie-Van den Haak vindt dat de beweringen die de minister die de BZK heeft gedaan op de persconferentie die op de avond van de moord werd gehouden, namelijk dat er geen reden was om te spreken van concrete bedreigingen, niet door het onderzoek worden gestaafd. Op dit punt bevat de brief van de ministers Remkes en Donner een weerwoord. Kunnen de ministers hun argumenten verduidelijken en waar nodig nader onderbouwen? Er is natuurlijk terecht door alle fracties aandacht gevraagd voor die persconferentie op 6 mei.

Ik voeg hier nog enkele punten aan toe. Waarom reageert met name de minister van BZK zo verbeten op de kritiek die de BVD in het rapport krijgt? De commissie-Van den Haak sprak daar bij monde van de heer Fijnaut bij de briefing haar verwondering over uit. Hij maakte ons duidelijk dat het rapport niets pretendeert te zeggen over de BVD in het algemeen, maar dat het alleen gaat over de kwaliteit van deze twee concrete zaken. Blijft de minister van BZK bij de opmerkingen in de brief of neemt hij daarvan inmiddels afstand? Zijn reactie in de uitzending van Den Haag Vandaag heeft niet veel duidelijkheid geschapen. Heeft de BVD het werk binnen de bestaande regels nu wel of niet goed gedaan? Beoordelen de ministers en de commissie-Van den Haak het werk van de BVD met dezelfde maatstaf? Als dat niet zo is, moet het verschil tussen de maatstaven worden verduidelijkt.

Ik begrijp ook niet dat van de beschouwingen die de ministers schriftelijk hebben gegeven, niets is terug te vinden in het rapport van commissie-Van den Haak. Die commissie heeft heel lang onderzoek gedaan. Zij heeft meer dan 100 mensen gesproken en oneindig veel archiefmateriaal bekeken en geanalyseerd. Dan zou er toch iets van het verweer in de brief die de ministers dinsdagavond naar de Kamer hebben gestuurd, terug te zien moeten zijn in het rapport van de commissie?

De minister van Justitie heeft volgens commissie-Van den Haak geen actieve rol gespeeld in de kwestie Fortuyn. Welke verklaring is daarvoor te geven?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik besef heel goed dat dit voor zowel de familie van de heer Fortuyn als de LPF-fractie een moeilijk en met emoties beladen debat is.

Mijn fractie heeft waardering voor het rapport van de commissie-Van den Haak. Het was een langdurig onderzoek. Ik heb daar begrip voor. Ik ben het ermee eens dat, zoals in het rapport staat, niemand gebaat zou zijn bij een onderzoek waarvan de uitkomsten discutabel zijn.

Het is nu mogelijk om conclusies te trekken, dat kon in mei jongstleden niet. Wij kunnen wellicht niet op alle fronten al conclusies trekken, omdat wij nog moeten spreken over de aanbevelingen. Wij weten nu echter wel dat er nogal wat beeld- en mythevorming heeft plaatsgevonden. Ik denk aan de berichten over het afluisteren van de heer Fortuyn door de BVD en dat hij aan het eind van leven overspoeld zou zijn met dreigpost. Ik doel ook op de berichten dat er bij Leefbaar Rotterdam een hoeveelheid dreigpost zou zijn, die zou zijn overhandigd aan de politie van Rotterdam. De commissie stelt vast dat dit niet geloofwaardig is, omdat er niets van is terug te vinden.

De heer Herben (LPF):

Dat komt ook door de beperkte wijze waarop de commissie haar opdracht heeft geïnterpreteerd. Zij heeft uitsluitend in de persoonlijke computer van de heer Fortuyn gekeken en niet in die van het partijbureau. Het is dus geen mythe.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb het wel een mythe genoemd, omdat ik uit rapport van de commissie heb begrepen dat er eerder berichten waren dat met name Leefbaar Rotterdam over veel dreigpost zou beschikken en dat die al aan de politie van Rotterdam zou zijn overhandigd. De commissie zegt dat daarvan niets is gebleken en dat er geen spoor van is terug te vinden. Zij noemt dat dus niet geloofwaardig. De heer Herben heeft gevraagd waarom de commissie de e-mail van de LPF en Leefbaar Rotterdam niet heeft doorgenomen. Welnu, waar zijn fractie al in mei conclusies had getrokken en vond dat het veel te lang duurde, meen ik dat dit niet had bijgedragen aan de snelheid die juist die fractie zo graag had gezien. Verder heb ik begrepen dat een en ander voor de conclusies van de commissie niet doorslaggevend is geweest. Wat betreft degenen die aangegeven hebben te beschikken over veel e-mail is, zo maak ik uit het rapport van de commissie op, niets concreets gebleken.

De heer Herben (LPF):

Ik wil alleen gemarkeerd hebben dat mensen uit mijn partij die informatie hebben aangeboden. Het gaat mij nu om de begripsdefinitie. Als in de media gesteld wordt dat de heer Fortuyn is afgeluisterd, beperkt de commissie zich tot het tot drie maal toe vaststellen dat de BVD niet heeft afgeluisterd. In mondelinge gesprekken heeft de commissie mij ook niet de garantie kunnen verstrekken dat hij niet door een andere instantie is afgeluisterd. Wij weten allemaal hoe in Nederland de politie-instanties langs elkaar heen werken. Daarnaast wijs ik op de mogelijkheid van het afluisteren door particuliere of buitenlandse organisaties. Op grond van dit alles kun je mijns inziens niet concluderen dat Pim Fortuyn niet zou zijn afgeluisterd en dat ook dit een mythe zou zijn. Er staat alleen vast dat er niet door de BVD is afgeluisterd. U hecht aan zuiverheid, dus daarom zeg ik u dit.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat blijf ik ook doen, maar weest u dan ook terecht in de weergave van mijn woorden. Ik heb hier gezegd dat een van de mythes in de beeldvorming die nu weggenomen zijn, is dat Pim Fortuyn door de BVD zou zijn afgeluisterd. Ik heb dit dus niet in bredere zin besproken. Overigens moeten wij wel voorkomen nieuwe verhalen de wereld in te helpen waar geen directe bewijzen of aanwijzingen voor bestaan. Zonder te gemakkelijk te willen zeggen dat het boek nu dicht kan, moeten wij ook niet blijven roepen dat de onderste steen op dit en dat punt niet boven is gekomen als er geen directe aanwijzingen zijn anders dan die welke in dit rapport naar voren zijn gekomen. Er is een gedegen onderzoek gedaan. Als voorbeeld refereer ik aan de zogeheten bedreiging van Fortuyn door Marokkanen, die uiteindelijk door een aanhanger van Fortuyn bleek te zijn gedaan. Dat soort beelden zijn met dit rapport goed op de plaats gezet en wat mij betreft ook de wereld uit.

Voorzitter. Verder hebben wij scherper zicht gekregen op de houding en de acties van de heer Fortuyn zelf, Leefbaar Nederland, de LPF en Leefbaar Rotterdam met betrekking tot de beveiliging en de veiligheid van de heer Fortuyn. Ik verwijs naar woorden zoals "Fortuyn zelf weinig coöperatief, gekenmerkt door tegenspraak", met de conclusie dat Fortuyn een doeltreffende aanpak van zijn veiligheidsprobleem verhinderde. Waar het gaat om de LPF staat er: geen coherent en professioneel beveiligingsbeleid rond de eigen lijsttrekker. Met betrekking tot Leefbaar Rotterdam wordt zelfs de kwalificatie "geheel afzijdig" gebruikt. Deze elementen heb ik wel gemist in de analyse van de heer Herben waar hij zei dat iedereen wist dat Pim Fortuyn gevaar liep. Deze conclusies van de commissie vind ik relevante factoren, ook in de beoordeling van het optreden van andere diensten en de daarvoor politiek verantwoordelijken.

Over de onderscheiden verantwoordelijkheden van diverse instanties kraakt de commissie wel stevige noten. Politiekorpsen geven relevante informatie niet door aan onder meer de BVD. De BVD heeft twee keer geen echte dreigingsanalyse gemaakt ondanks het verzoek van de TEC, en heeft mondeling gerapporteerd. Het KLPD: geen dreigingsanalyse, geen diepgaand onderzoek, maar slechts een korte check op informatie. De TEC: geen kritische discussie over de adviezen van BVD en KLPD. De Grote evaluatiedriehoek: niet de nodige leiding gegeven aan de besluitvorming omtrent de veiligheid en de beveiliging van Pim Fortuyn; men heeft geen operationele consequenties verbonden aan besluiten en heeft geen kritische evaluaties gepleegd van de adviezen van de BVD, het KLPD en de DEC. Dat is niet niets en dat ondersteunt de conclusie dat er sprake is van een gebrekkige organisatie.

En dan de politiek verantwoordelijken. Over de toenmalig minister van BZK, de heer De Vries, wordt in het rapport geconcludeerd: te afwachtend met betrekking tot het resultaat van zijn twee interventies richting TEC en GED. De commissie schrijft dat de minister twee keer voor zichzelf tot het besluit kwam dat er geen reden was om te spreken van concrete bedreigingen. Ik zou graag nader willen spreken over dat "voor zichzelf". Had hij dit niet alleen kunnen vaststellen als er een echte terugkoppeling van een volwaardige dreigingsanalyse had plaatsgevonden? Daar staat tegenover dat een minister, wanneer hij de reactie krijgt dat er geen concrete dreiging is, daarvan uit moet kunnen gaan. Er past een kanttekening bij de verklaring van 6 mei. De toenmalige minister zei toen met zoveel woorden dat er geen zichtbare dreiging was, waarbij hij naar de dreigingsanalyse verwees. Hij zei letterlijk: "Zodra zich nieuwe feiten voordeden in de tijd daarna" – 20 maart – "is telkens opnieuw een dreigingsanalyse uitgevoerd." Dat gaat nogal ver, zeker gelet op de wetenschap van nu over wat er niet is gebeurd. "Telkens opnieuw" is toch iets anders dan twee keer een opdracht geven en het te afwachtend zijn bij het vragen wat er uit is gekomen. Op dit punt liggen er dus nog wel wat vragen.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Ik ben blij dat u een gedeelte van mijn analyse onderschrijft. Is het nu niet het moment om aan de minister van Binnenlandse Zaken te vragen wat er concreet aan de vorige minister van Binnenlandse Zaken terug is gerapporteerd?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik zei ook dat er nog wel wat vragen liggen. Ik wil graag eerst meer helderheid over het mechanisme. Ik vraag dat uiteraard aan degenen die nu verantwoordelijkheid dragen. Ik wil op dat punt meer toelichting dan in de brief staat om in tweede termijn een conclusie op dit kernpunt te kunnen trekken.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Deelt u mijn mening dat dit afhangt van het antwoord van de regering? Wij moeten weten wat er is teruggerapporteerd voordat wij verder kunnen gaan met het trekken van conclusies.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is precies wat ik gezegd heb. Het lijkt mij dat wij niet opschieten als u iedere keer dat u mij iets goeds hoort zeggen, naar voren komt om te vragen of ik hetzelfde bedoel. Als ik hetzelfde zeg als u, dan bedoelen wij hetzelfde. Wij zijn samen benieuwd naar het antwoord van de minister op dit punt en dan kunnen wij beiden vanmiddag een conclusie trekken. Op voorhand is overigens niet duidelijk dat dit dezelfde conclusie is.

Een belangrijke conclusie van de commissie is dat de heer Fortuyn vanaf februari/april een vorm van persoonsbeveiliging had moeten krijgen. In dit verband zijn ook de opmerkingen van de commissie van belang over de vraag of beveiliging de moordaanslag had kunnen voorkomen. In de samenvatting wordt in dit verband het woord "illusie" gebruikt. Dat woordgebruik is veelzeggend en daarmee wordt onderstreept dat de conclusies die al in mei in kringen van de LPF werden getrokken – ik refereer aan het AO dat wij toen hebben gehad – niet onderbouwd en dus prematuur waren. Op dat moment waren zij politiek ook niet verantwoord. Ik zeg dit omdat dit van belang is voor de manier waarop wij in de Kamer debatteren over zware verantwoordelijkheden van bewindspersonen.

De aanbevelingen van de commissie worden door het kabinet grotendeels overgenomen. Ik deel niet de diepe teleurstelling van mevrouw Halsema. Het leek mij niet dat de bewindslieden zich helemaal afsloten van het commentaar van buiten. Zo heb ik mevrouw Halsema althans begrepen, maar dat kan een misverstand zijn. Integendeel, veel aanbevelingen worden wel degelijk overgenomen. Het is goed dat het stelsel van persoonsbeveiliging wordt hervormd. Dit moet worden geïntegreerd, geprofessionaliseerd en gemoderniseerd en er moet een landelijke coördinator worden aangesteld. Dit alles is terecht grotendeels al in gang gezet.

Het kabinet weerspreekt op een aantal punten de stevige kritiek op de BVD/AIVD. Er zou wel zijn vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor een concrete dreiging. Daar kon de minister van BZK op vertrouwen al was het proces niet gedocumenteerd en geprotocolleerd, zo vat ik het maar even samen. Ik heb meer informatie van de regering nodig, wil zij mij ervan overtuigen dat dit afdoende was. Ik verneem graag hoe die procedures horen te verlopen en hoe zij werkelijk zijn verlopen. Kon op die manier vastgesteld worden dat er geen aanwijzingen waren voor een concrete dreiging?

Ik ben het wel eens met de constatering inzake de huidige wettelijke taken van de BVD/AIVD. De inlichtingentaak is slechts dreigingsgericht en niet risicogericht. Niet iedere dreiging rechtvaardigt meteen de inzet van de BVD/AIVD, maar dit moet passen in de wettelijke taakomschrijving van die dienst. De regering zegt ook: als een risicobenadering zou zijn gekozen, was het denkbaar geweest dat een vorm van persoonsbeveiliging zou zijn aangeboden. Zo heb ik de reactie op die centrale conclusie van de commissie-Van den Haak gelezen. Dat staat nog even los van de vraag of dat aanbod van beveiliging vervolgens ook aanvaard zou zijn. Ik wijs op het gesprek met de politie in Rotterdam op 15 april jongstleden. Dat is echter speculatief. Maar als een vorm van risicobenadering zou zijn gekozen, dan – zo lees ik de reactie van de regering – zou het denkbaar zijn geweest dat ... Het staat dus niet vast, het zou denkbaar zijn geweest. Kunnen de ministers aangeven of ik dat juist heb geïnterpreteerd?

Ik ben toe aan mijn voorlopige conclusies. Wij moeten niet met de kennis van nu of vanuit mogelijk gewenste wijzigingen in bijvoorbeeld wettelijke taken en bevoegdheden oordelen over het functioneren en over de uitoefening van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Als het gaat om bedreiginggericht of risicogericht, kan men misschien vinden dat het risicogericht moet zijn, maar dan zou men niet vanuit die premisse moeten kijken naar wat toen gebeurd is. Ik ben echter nog niet toe aan het maken van een keuze op dit punt, ik zou daar nog iets langer over willen nadenken. Het lijkt mij niet juist om vanuit die premisse te kijken. Daarmee zouden wij alle diensten onrecht doen. Dat zou ook in strijd zijn met heel belangrijke principes in onze parlementaire democratie, hoe wij elkaar dan ook controleren op die uitoefening van verantwoordelijkheden.

Er is kritiek geleverd op de houding van de heer Fortuyn zelf en de houding van de LPF. Die houding wordt genoemd als een van de twee oorzaken dat er geen beveiliging is gekomen. Die kritiek is relevant, maar doet tegelijkertijd niet af aan het feit dat de gebrekkige organisatie van de overheid ten aanzien van beveiliging van personen door de commissie als een zelfstandige oorzaak wordt genoemd. Het is derhalve goed dat er aanbevelingen zijn gedaan om die organisatie te verbeteren. Wij zullen daar op een later moment nader over moeten spreken.

De verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in dit geval is een tweede punt. Kon de minister van BZK op 6 mei zeggen wat hij gezegd heeft? Ik heb daar mijn vragen over geformuleerd. Wij zullen daar later op terug moeten komen. Ik hoor voorts graag nog een nadere opheldering over een aantal zaken, zoals het niet maken van een dreigingsanalyse in de letterlijke betekenis van het woord, het niet documenteren en protocolleren door de BVD, etc., etc.

Een kernvraag is inderdaad of het kabinet de conclusie dat Pim Fortuyn een vorm van beveiliging had moeten krijgen, onderschrijft. Ik heb zojuist al aangegeven hoe ik de brief van de regering op dat punt heb verstaan. Er zal vandaag op dat punt een conclusie moeten worden getrokken. De stelling van de regering dat als voor een risicobenadering zou zijn gekozen, er dan mogelijk beveiliging zou zijn gekomen, lijkt wel voorbij te gaan aan het feit dat ook in het bijzondere stelsel van persoonsbeveiliging– zie de circulaire van 1999 – weliswaar in beginsel sprake moet zijn van een concrete bedreiging, maar "dat hier met bedreiging niet louter wordt gedoeld op aantasting van de fysieke veiligheid maar ook rekening kan worden gehouden met het functioneren in de Nederlandse democratische verhoudingen". Dat laatste is een citaat uit het rapport van de commissie. Ik hoor daar graag een expliciete reactie van de minister van Binnenlandse Zaken op. Concrete dreiging wordt hiermee immers in een iets breder verband geplaatst dan het algemene stelsel van beveiliging.

Ik voel er niet veel voor om in dit hoofdlijnendebat vergaande beslissingen te nemen over het kader van wettelijke bevoegdheden van bijvoorbeeld de AIVD, over de vraag of er risicogericht gewerkt moet worden en over "protective intelligence". Dat raakt, wat mij betreft, aan zeer principiële rechtstatelijke principes en zou ook nogal wat consequenties hebben, ook voor het klimaat in ons land. Daarin is helaas het afgelopen jaar al veel veranderd, en niet ten goede!

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.47 uur tot 13.35 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven