Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 27, pagina 1982-1992 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 27, pagina 1982-1992 |
Noot 1 (zie blz. 1915)
Interpellatievragen van het lid Van Velzen (SP) aan de staatssecretaris van Defensie inzake het dossier Ovaa/Spijkers.
1
Waarom acht u de motivering van KPMG dusdanig ondermaats dat u meent1 dat u de vernietiging van het bindend advies heeft kunnen inroepen?
2
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat u op vrijdag 8 november 2002 in het NOS-Journaal meedeelde dat de kwestie Spijkers nu door juristen moet worden opgelost, terwijl u diezelfde dag via de Landsadvocaat liet weten dat de heer Spijkers terug bij af is2, dat hij derhalve geen zaak heeft, dat Defensie jegens hem in de afgelopen 18 jaar in het geheel niet onrechtmatig heeft gehandeld, en dat Defensie de heer Spijkers niet alleen een voorschot weigert, terwijl de heer Spijkers geen inkomsten heeft maar bovendien weigert nog langer de kosten van juridische bijstand van de heer Spijkers te dragen?
3
Kunt u aangeven waarom de heer Spijkers in eerste instantie een fors bedrag aan schadevergoeding, inclusief een aanzienlijke smartengeldvergoeding, is aangeboden, terwijl de Landsadvocaat nu namens u stelt dat Defensie jegens de heer Spijkers in de afgelopen 18 jaar in het geheel niet onrechtmatig heeft gehandeld?
4
Is er in uw ogen sprake van onbehoorlijk bestuur, als een staatssecretaris in functie zich contractueel namens de Staat der Nederlanden jegens twee individuele burgers bindt – hetgeen een uitvloeisel is van een specifieke opdracht van de Tweede Kamer om het geschil met deze individuele burgers op te lossen – en zijn opvolger de contractuele afspraken en toezeggingen aan de Kamer weigert na te komen?
5
Kunt u aangeven waarom u meent dat Defensie in de afgelopen 18 jaar in het geheel niet onrechtmatig tegen de heer Spijkers heeft gehandeld, en waarom u meent dat u er alles aan heeft gedaan om deze onverkwikkelijke en al 18 jaar slepende zaak tot een goed einde te brengen terwijl uw voorganger, de heer Van Hoof, in commentaar op de concept-overeenkomst die KPMG opstelde, geen enkel commentaar heeft geleverd op de term «misleiding» noch op de motivatie die hiervoor door KPMG werd geleverd, de concept-overeenkomst zelfs al had goedgekeurd en ter ondertekening aan de heer Spijkers en mevrouw Ovaa-van den Broek had voorgelegd?
6
Kunt u aangeven of en in hoeverre de berichtgeving van de afgelopen tijd op waarheid berust?3
7
Op welke wijze denkt u de zaak Spijkers op te lossen, dan wel heeft u suggesties om tot een oplossing te komen, in aanmerking nemende dat de staatssecretaris van Defensie op uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer – destijds uitdrukkelijk en van harte gesteund door de CDA-fractie – heeft toegezegd met een oplossing te zullen komen?
8
Is het waar dat de zaken Ovaa-van den Broek en Spijkers onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en zullen zijn en dat zowel u als uw voorganger dat hebben erkend?
9
Kunt u, daar ook uw voorganger erkende dat uw ministerie het nodige te verwijten valt, aangeven welk nader onderzoek u binnen het ministerie zult gaan verrichten om betrokkenen/schuldigen ter verantwoording te roepen en gepaste maatregelen te treffen? \
1 De situatie over het standpunt van de staatssecretaris gebruikt in de vragen 1, 2, 3 en 5 is ontleend aan het dossier dat door de advocaat van de heer Spijkers ter beschikking is gesteld aan de Kamer, kamerstuk Def 02-198 en www.katholieknieuwsblad.nl.
2 www.katholieknieuwsblad.nl.
3 In de brieven met bijlagen van 7 en 12 november 2002 van de advocaten van de heer Spijkers aan de vaste commissie voor Defensie, alsmede de berichtgeving in het Katholiek Nieuwsblad van de afgelopen weken en het defensieblad Trivizier, wordt aangegeven dat u de Tweede Kamer en de rest van Nederland via de media, op talrijke punten onjuist informeert.
Noot 2 (zie blz. 1944)
Schriftelijke antwoorden van de bewindslieden van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het jaar 2003 (28 600-VII)
Vraag van het lid Luchtenveld (VVD): De VVD constateert een steeds groter wordende vertraging bij het benutten van de elektronische snelweg ten gunste van de burger. Dieptepunt is wel te lezen dat zelfs de proef met het stemmen op afstand weer is verschoven van de Statenverkiezingen in 2003 naar de Europese verkiezingen in 2004.
Er bestaan heldere doelstellingen voor het gebruik van de elektronische snelweg door de overheid ten gunste van de burger: eind dit jaar
Van vertraging is dus geen sprake al maken de budgettaire beperkingen het niet mogelijk om een versnelling te realiseren.
Het is niet juist dat het experiment met kiezen op afstand «weer» is verschoven. De beslissing om niet in 2003, bij de verkiezingen voor Provinciale Staten, te experimenteren dateert van januari 2002. Over de redenen die daaraan ten grondslag hebben gelegen is dit jaar meerdere malen met de Kamer van gedachten gewisseld. Er kan daarom geen sprake zijn van een «verrassing».
Inmiddels zijn er nieuwe plannen gemaakt, waarover de Kamer al 21 januari 2002 is geïnformeerd, en die worden ook conform de planning uitgevoerd. De Kamer heeft, de heer Luchtenveld refereerde daar ook aan, vorige week weer een brief ontvangen over het project Kiezen op Afstand. De Kamer kent dus de actuele stand van zaken.
Vraag van de leden Luchtenveld (VVD) en Rietkerk (CDA): De heer Luchtenveld vraagt naar de afschaffing van de zogenaamde actio popularis, het recht van een ieder om beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Hij wijst erop dat er al een VVD-initiatiefwetsvoorstel ligt bij het CDA en de LPF. Hij vraagt wanneer het kabinet in actie komt?
De heer Rietkerk heeft in dit verband gevraagd of het kabinet plannen heeft om het belanghebbende-begrip in de Algemene wet bestuursrecht te wijzigen.
Het recht van een ieder om beroep bij de bestuursrechter in te stellen (actio popularis) wordt, in lijn met het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht, vervangen door het recht van belanghebbenden daarop. Dat zal geregeld worden door wijziging van de milieuwetgeving en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Op dit moment wordt bezien in welk wetsvoorstel dit het snelste kan worden meegenomen. U zult hierover nader worden bericht in het kabinetsstandpunt inzake de Tweede Evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht, waarin in bredere zin een standpunt zal worden ingenomen over het belanghebbende-begrip in de Algemene wet bestuursrecht. Dit kabinetsstandpunt kunt u in het eerste kwartaal van 2003 tegemoet zien.
Vraag van het lid Luchtenveld (VVD): De heer Luchtenveld heeft namens de VVD het voorstel gedaan meer te werken met speciale wetgeving voor speciale projecten. Hij denkt hierbij aan wetten inzake de Betuwelijn, Vijfde baan Schiphol en de Hoge Snelheidslijn. In een dergelijke lex specialis worden alle relevante besluiten integraal geïncorporeerd. Op die manier kunnen volgens de Heer Luchtenveld, na een democratische besluitvormingsprocedure, duizenden bureaucratische procedures worden vermeden. Hierbij dienen dan wel één basisregeling en de mogelijkheid om één keer volwaardige rechtsbescherming te waarborgen (mede op grond van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens) te bestaan.
Het kabinet onderschrijft het uitgangspunt van versnelling, bundeling en stroomlijning van procedures en van beperking van het groeiend beroep op de rechter. Dit dient in de ogen van het kabinet primair te worden bereikt door algemene regelingen, zoals de in voorbereiding zijnde Rijksprojectenprocedure. Verder wordt in het kader van de Algemene wet bestuursrecht aandacht besteed aan de versnelling, bundeling en stroomlijning van procedures. Zo is inmiddels tot stand gekomen de Wet uniforme voorbereidingsprocedure, die de inspraakprocedures bij besluiten stroomlijnt. Op dit moment wordt de voor de inwerkingtreding van deze wet nodige aanpassingswet voorbereid, die naar verwachting rond de zomer van 2003 naar de Tweede Kamer wordt aangeboden. Voorts wordt gewerkt aan de voorbereiding van het wetsvoorstel samenhangende besluiten, waarin wordt opgenomen dat verschillende besluiten voor één project zoveel mogelijk gebundeld één inspraak- en rechtsbeschermingstraject kunnen doorlopen. Ook dit wetsvoorstel zal naar verwachting in 2003 kunnen worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Dit neemt echter niet weg dat er in uitzonderlijke gevallen ook aanleiding kan zijn voor het indienen van speciale wetgeving, zoals de vorige week bij de Tweede Kamer ingediende Spoedwet wegverbreding.
Vraag van het lid Luchtenveld (VVD): Moet de procedure voor het wijzigen van de Grondwet niet worden aangepast om te voorkomen dat wetsvoorstellen in tweede lezing worden ingediend die door het kabinet niet worden ondersteund?
Een herziening van de Grondwet vindt plaats in twee lezingen (artikel 137 GW). Tussen de beide lezingen wordt de Tweede Kamer ontbonden. Indien een herzieningsvoorstel in eerste lezing wordt aanvaard, is de regering verplicht om een voorstel in tweede lezing bij de Tweede Kamer in te dienen. Dit blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Grondwetsherziening 1983. Het voordeel van een behandeling van een tweede lezing aan de hand van een wetsvoorstel, is dat de wetsprocedure duidelijk is en Grondwettelijk vastligt. Om voor het specifieke geval dat een voorstel tot herziening van de Grondwet dat in eerste lezing is aanvaard, door een nieuw kabinet niet wordt ondersteund een aparte voorziening te treffen, ligt niet voor de hand, ook omdat een dergelijke situatie slechts zeer zelden voorkomt. Die situatie doet zich thans (bij het Grondwetsvoorstel met betrekking tot het correctief referendum) voor het eerst sinds 1971 voor; toen ging het om een voorstel tot vervroeging van de datum van Prinsjesdag.
Om deze redenen zie ik thans geen aanleiding de procedure van de Grondwetsherziening te wijzigen.
Bij een volgende (algehele) grondwetsherziening kan te gelegener tijd worden bezien of dit onderwerp nadere aandacht behoeft.
Vraag van het lid Luchtenveld (VVD): Afschaffen van het systeem van lijstverbindingen, omdat het systeem teveel nadelen kent en met name niet altijd eerlijk uitwerkt.
Het systeem van lijstverbindingen of lijstencombinaties moet gezien worden in het licht van de restzetelverdeling. Ieder systeem van restzetelverdeling heeft in zich een aantasting van het perfecte systeem van evenredigheid. Immers op basis van een systeem van afronding wordt een volledige zetel toegekend, terwijl het aantal uitgebrachte stemmen daartoe geen aanleiding geeft.
De nadelen van het systeem van de lijstencombinatie zijn indertijd bij de evaluatie van de Kieswet in 1989 onderkend. De regering signaleerde toen enkele nadelen, die ook door de heer Luchtenveld zijn geconstateerd: de evenredigheid wordt enigermate beperkt, het stelsel wordt voor de kiezer iets minder doorzichtig en soms behalen partijen zetels terwijl andere partijen met meer stemmen geen zetel verwerven. Maar ondanks die bezwaren was de regering destijds van mening dat de mogelijkheid van lijstverbinding moest blijven bestaan. Daarbij gaf de doorslag dat de regeling aan een behoefte in de praktijk voorzag.
Aan de toepassing van de lijstencombinatie zijn overigens wel enkele beperkingen gesteld.
Een lijstencombinatie wordt slechts in aanmerking genomen, voorzover de deelnemende lijsten voldoende stemmen hebben verworven om op eigen kracht een zetel te behalen. Een verbinding kan bij Tweede Kamer- en provinciale statenverkiezingen slechts worden aangegaan, indien de betrokken groeperingen in alle kieskringen een lijst hebben ingediend. Daarnaast heeft artikel P 9 van de Kieswet tot gevolg dat indien een lijst de volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen heeft verkregen, dat die meerderheid ook in de zetelverdeling tot uitdrukking komt.
Naar mijn mening zijn de nadelen van het systeem van de lijstencombinatie destijds welbewust meegewogen bij de handhaving van deze mogelijkheid. De door de heer Luchtenveld gesignaleerde nadelen vallen binnen deze categorie en geven naar mijn mening geen aanleiding tot heroverweging van dit systeem. Het alternatief dat ontstaat ten gevolge van de afschaffing van het systeem van lijstencombinatie, heeft tot gevolg dat de restzetels toevallen aan een willekeurige partij. De kans is daarbij groot dat die partij geen enkele affiniteit heeft met de partij waarop de (rest)stemmen zijn uitgebracht. Dit effect acht ik minder aantrekkelijk dan het systeem van de lijstencombinatie.
Vraag van het lid Luchtenveld (VVD): De heer Luchtenveld stelt dat er snel duidelijkheid moet komen over de vraag of gemeenten – gegeven de komende afschaffing van de OZB op woningen – nog een rol zullen blijven spelen bij de taxatie van woningen en bedrijven in het kader van de Wet Woz.
Na de totstandkoming van het Strategisch Akkoord is door de VNG, de Waarderingskamer en afzonderlijke gemeenten aandacht gevraagd voor de uitvoering van de Wet WOZ in relatie tot het voornemen om de OZB voor woningen af te schaffen.
In het bestuurlijk overleg normering van 26 september jl. is tussen de beheerders van het gemeentefonds en de VNG afgesproken dat gemeenten ten behoeve van het WOZ-tijdvak 2005–2008 de WOZ-werkzaamheden blijven uitvoeren. De staatssecretaris van Financiën en ik hebben de gemeenten per brief hierover geïnformeerd. De duidelijkheid voor de komende taxatieronde is er dus.
In hetzelfde overleg is door de VNG aangegeven dat indien de afschaffing OZB een feit is, en in het staatsblad staat, er een nieuwe setting ontstaat. De verantwoordelijke bewindspersonen zullen tijdig met de VNG om tafel gaan zitten inzake de mogelijke modaliteiten van de uitvoering van de Wet Woz.
Vraag van het lid Eerdmans (LPF): De Lijst Pim Fortuyn wil ook de strafbaarheid van individuele ambtenaren expliciet opnemen in het Wetboek van Strafrecht.
De LPF stelt zich op het standpunt dat de ambtenaar die als leidinggevende het publieke belang ernstig heeft geschaad, vervolgd moet kunnen worden.
In het Wetboek van Strafrecht is een aparte titel ambtsmisdrijven opgenomen (titel XXVIII). In deze titel zijn de artikelen 355 tot en met 380 opgenomen, die de specifieke ambtsmisdrijven regelen. Ik noem als voorbeelden: verduistering, vervalsing in boeken, aannemen van steekpenningen.
Sinds 1 februari 2001 is de wetgeving op het terrein van de omkoping van ambtenaren en de ambtelijke corruptie nog ingrijpend gewijzigd. (verhoging strafmaat en verruiming delictsomschrijvingen).
Daarnaast blijft uiteraard de strafbaarstelling van andere «gewone» delicten onverkort van kracht, ook voor ambtenaren. Overtreding vormt een reden tot ingrijpen jegens ambtenaren. Dat kan ook buiten de strafrechtsketen door het bevoegd gezag gebeuren. Te denken valt hierbij aan een strafontslag of andere disciplinaire maatregelen, die hun oorzaak vinden in ambtelijk plichtsverzuim.
De LPF vindt dat de ambtenaar die als leidinggevende het publieke belang ernstig heeft geschaad vervolgd moet kunnen worden.
Het bovenstaande, en de achterliggende gedachte van de hele titel die over ambtsmisdrijven handelt, sluit hier naar mijn mening bij aan.
Op 8 oktober 2002 heeft het College van procureurs-generaal nog een Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie uitgegeven.
Vraag van het lid Eerdmans (LPF): De LPF zou graag een reactie ontvangen op het gehouden pleidooi voor meer ambtelijke verantwoordelijkheid en prestaties. Moeten we de knellende Ambtenarenwet en het ARAR afschaffen? (normalisatie).
De discussie over de ambtelijke status loopt al een aantal jaren. In november 1997 nam de Tweede Kamer een motie aan waarin de regering verzocht werd na te gaan onder welke voorwaarden de ambtelijke status afgeschaft kan worden (Motie Zijlstra). De motie had vooral ten doel een verdere discussie aan te zwengelen. Daarop is de Raad voor het overheidspersoneel (ROP) om advies gevraagd. De ROP concludeerde in december 1998 dat het natuurlijke moment voor de afschaffing van de ambtelijke status nog niet was aangebroken omdat niet duidelijk is dat de kosten van deze operatie zullen opwegen tegen de baten van het te bereiken resultaat.
De toenmalige regering nam het standpunt in dat nu eerst de aandacht moest worden gericht op het bijzondere karakter van de openbare dienst en de daaruit voortvloeiende normen en waarden voor de ambtenaar. Dat is vervolgens gebeurd en heeft geleid tot een eerste wijzigingsvoorstel van de Ambtenarenwet in verband met integriteit. Dit wetsvoorstel ligt thans in de Eerste Kamer. Een tweede wijziging van de Ambtenarenwet in verband met «waarden en normen» is in een vergevorderd stadium van voorbereiding.
Dit alles betekent niet dat de discussie over verdere normalisering is afgesloten. De verankering van de wezenlijke elementen van het ambtenaarschap in de Ambtenarenwet vormt hiervoor naar mijn oordeel geen belemmering.
Overigens biedt het huidige ambtenarenrecht, dat o.a. in het ARAR gestalte heeft gekregen ook ruimte voor wederzijdse resultaatafspraken, bewust belonen, mobiliteit, maatwerk en noodzakelijke overplaatsingen van ambtenaren.
Vraag van het lid Kalsbeek (PvdA): Waarom bezuinigt het Kabinet op de Raad van State door de Raad anders te behandelen dan de rest van de rechterlijke macht?
Deze vraag heeft betrekking op hoofdstuk II van de Rijksbegroting van de Hoge Colleges van Staat Overigens is de Raad van State door het Kabinet niet anders behandeld dan de rechterlijke macht. De bezuinigingen bij de Raad van State hebben betrekking op het uitvoerende gedeelte van de Raad en niet op de rechters van de Raad van State. Thans ben ik bezig met een bestuurlijke ronde langs de Colleges, waarin ik met hun van gedachten wissel over de mogelijke invulling van een volume- en efficiencytaakstelling op het apparaat van de colleges. Tijdens het bestuurlijk overleg met de Raad van State zal eveneens gesproken worden over de daling in de asielreeks en de budgettaire gevolgen daarvan. Vooralsnog zijn de bezuinigingen opgenomen op het algemene artikel van hoofdstuk II en zullen pas bij besluitvorming rond Voorjaarsnota/Kaderbrief nader ingevuld worden.
Vraag van het lid Kalsbeek (PvdA): Tijdens het algemeen overleg over de Trendnota Arbeidszaken heeft deze minister gezegd dat het beleid zoals het tweede kabinet Kok dat had uitgezet mbt het rapport van Rijn zal worden gecontinueerd. Meer precies: het geld wat door Kok 2 was ingeboekt voor 2003 en latere jaren blijft daarvoor gereserveerd. Dat was verrassend goed nieuws. Ik hoop dan ook zeer dat de minister zich niet vergist heeft. Ik vraag het nog maar even expliciet!
Bij voorjaarsnota 2001 is structureel geld beschikbaar gesteld – op basis van de analyse in het rapport van de werkgroep-Van Rijn – en zijn afspraken gemaakt over de structurele aanwending van dit geld. Voor het begrotingsjaar 2001 (dat al gedeeltelijk voorbij was) betrof dit een totaal bedrag van Euro 0,976 miljard, in 2002 Euro 1,6 miljard en vervolgens licht oplopend tot Euro 1,8 miljard in 2004 én alle daaropvolgende jaren. Deze structurele verhoging van de uitgaven is opgenomen in de begrotingen van de betreffende ministeries, te beginnen bij de begroting voor 2002.
Zoals gezegd zijn er in 2001 afspraken gemaakt over de aanwending van deze gelden, deze afspraken zijn veelal in CAO's vastgelegd. Om een voorbeeld te noemen: in het onderwijs zijn carrièrelijnen (verder) ingekort. In 2002 werd de carrièrelijn met 2 jaar ingekort, dit betekent dat leraren in het basisonderwijs in plaats van in 20 jaar in 18 jaar het maximum van hun schaal bereiken. De hiermee gepaard gaande kosten zijn niet eenmalig, maar drukken in alle volgende jaren op de begroting van het ministerie van OCenW. Een ander voorbeeld betreft Zorg en Welzijn. Ter verhoging van de capaciteit is geld beschikbaar gesteld voor de verkoop van compensatie-uren. Deze maatregel is niet alleen in 2002 van kracht maar ook in de jaren daarna. In de komende jaren bestaat dus niet de mogelijkheid om dit geld op een alternatieve wijze in te zetten. Overigens ben ik verheugd dat namens de PvdA wordt onderkend dat dit kabinet zich jegens de werknemers van de rijksvoerheid consistent en betrouwbaar opstelt. Ik zou dat niet als verrassend willen kwalificeren.
Tabel 1.1. Beschikbare middelen voor arbeidsmarktproblematiek per sector in miljoenen euro's
((tabel;sdu1;1.99m;54m;5))((controw;1)) ((wrt))((rowlijn)) ((Tc))((chgstyle;both;tq;rl))2001((Tc))2002((Tc))2003((Tc))2004 ((Tr))Onderwijs en Wetenschappen((Tc))293((Tc))535((Tc))558((Tc))558 ((Tr))Zorg en Welzijn((Tc))473((Tc))783((Tc))887((Tc))972 ((Tr))Rijksdienst((Tc))69((Tc))73((Tc))68((Tc))68 ((Tr))Defensie((Tc))41((Tc))41((Tc))41((Tc))41 ((Tr))Politie((Tc))100((Tc))172((Tc))171((Tc))177((endtab))
Bron: Trendnota Arbeidszaken Overheid 2002, Min BZK.
Vraag van het lid Kalsbeek (PvdA): Mevrouw Kalsbeek stelde vragen over de openbaarheid van subsidies en giften aan politieke partijen.
Over dit onderwerp heb ik inmiddels gesproken met de partijvoorzitters.
Daarbij is mij gebleken dat waar het giften en sponsoring betreft, het beginsel van transparantie door de partijen breed wordt gedragen.
Ik zal u één dezer dagen een brief zenden met mijn opvattingen.
Nu reeds wil ik u zeggen dat ik er ook voorstander van ben om de voorschriften over de openbaarheid van de inkomsten van politieke partijen te verbeteren. Het moet voor een ieder eenvoudig te achterhalen zijn wat de financieringsbronnen zijn van een politieke partij.
De regels zouden giften van zowel rechtspersonen als natuurlijke personen moeten betreffen. Ook gelieerde instellingen zouden onder de regels moeten vallen.
Bij het openbaarheidsvereiste zou het drempelbedrag verlaagd moeten worden. Giften van € 2 000 of meer zouden in ieder geval openbaar gemaakt moeten worden.
Er ontstaan risico's indien een politieke partij te omvangrijke financiële ondersteuning ontvangt van een bepaald bedrijf of bedrijfstak. Ik wil dan ook voorstellen voorbereiden om aan de sponsoring van politieke partijen zekere beperkingen te stellen. Als gezegd ben ik bereid u spoedig over de voorstellen te informeren.
Vraag van het lid Kalsbeek (PvdA): Hoe zit het met de APPA. Het onderwerp zou afgelopen vrijdag in de ministerraad worden behandeld maar ik heb het persbericht niet gezien.
De nota van wijziging op het bij de Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, nr. 28 227) zal ik op zéér korte termijn aan de Tweede Kamer doen toekomen.
Vraag van het lid Kalsbeek (PvdA): Mevrouw Kalsbeek (PvdA) vraagt of de Nationale ombudsman een nieuw «Algemeen Kader» voor een behoorlijke afhandeling van burgerbrieven door de Rijksdienst zou moeten vaststellen, gezien het feit dat het huidige kader uit 1989 stamt.
De Nationale ombudsman heeft mij bericht dat hij voornemens is een onderzoek uit eigen beweging in te stellen naar de behandeling van burgerbrieven door de Rijksdienst. De Nationale ombudsman streeft ernaar dit onderzoek in september 2003 gereed te hebben. Aan de hand van dit onderzoek zal de Nationale ombudsman nagaan of het «Algemeen Kader» aanpassing behoeft. De ombudsman verwacht evenwel niet dat het onderzoek tot grote aanpassingen van het kader zal leiden. Het ligt wel voor de hand dat het kader wordt aangevuld met richtlijnen over hoe moet worden omgegaan met nieuwe communicatiemedia.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 5 november jl. heb medegedeeld, ben ik voornemens het huidige «Algemeen Kader» van de Nationale ombudsman op korte termijn opnieuw onder de aandacht van mijn ambtgenoten te brengen. Ik zal daarbij mijn ambtgenoten attenderen op het nieuwe onderzoek van de Nationale ombudsman en hen verzoeken aan dat onderzoek hun medewerking te verlenen. Tegelijkertijd hoop ik daarmee een impuls te geven – waar nodig – aan een behoorlijke afhandeling van brieven van burgers.
Vraag van het lid Kalsbeek (PvdA): Mevrouw Kalsbeek (PvdA) vraagt hoe het staat met het wetsvoorstel extern klachtrecht.
Het wetsvoorstel extern klachtrecht zal naar verwachting nog dit kalenderjaar bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Vraag van het lid Smilde (CDA): Hoe kan de noodzakelijke onafhankelijkheid van de rekenkamerfunctie worden gewaarborgd?
Zoals u bekend zal zijn was het vorige kabinet voorstander van een onafhankelijke rekenkamer voor zowel het gemeentelijke als het provinciale niveau. Het initiatief om ook een rekenkamerfunctie mogelijk te maken lag bij de Tweede Kamer. Belangrijk verschil tussen de rekenkamer en de rekenkamerfunctie is dat leden van de raad geen lid mogen zijn van de rekenkamer, terwijl zij wel mogen deelnemen aan een commissie die de rekenkamerfunctie uitoefent.
Gesteld kan echter worden dat de onafhankelijkheid van de reken- kamerfunctie op twee wijzen in de Gemeentewet is gewaarborgd. In de eerste plaats door de samenstelling van de commissie die de reken- kamerfunctie uitoefent. Anders dan de raadsleden, mogen de burgemeester, de wethouders en de gemeentelijke ambtenaren namelijk geen lid zijn van de commissie die de rekenkamerfunctie uitoefent. Bij de rekenkamerfunctie bestaat dus qua samenstelling weliswaar geen onafhankelijkheid ten opzichte van de raad, er bestaat wel onafhankelijkheid ten opzichte van het college, de burgemeester en de ambtelijke organisatie.
Daarnaast is de onderwerpkeuze van belang. Net als de rekenkamer bepaalt de commissie die de rekenkamerfunctie uitoefent haar eigen agenda. Deze commissie bepaalt dus zelf welk onderdeel van het bestuur zij nader op doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid zal controleren. Hierop heeft noch het college of de burgemeester, noch de raad invloed. De raad kan de commissie die de rekenkamerfunctie uitoefent wel verzoeken tot onderzoek doen, maar de commissie kan deze verzoeken naast zich neerleggen.
Ik wijs er overigens op dat de eerste evaluatie van de Wet dualisering gemeentebestuur in de maanden mei en juni plaatsvond, dus zeer kort na de inwerkingtreding van deze wet. Ik vind het dan ook geenszins teleurstellend dat de rekenkamerfunctie op dat moment in 20% van de gemeenten was ingevoerd. Gemeenten hebben nog tot 1 januari 2006 de tijd om een rekenkamer of rekenkamerfunctie in te stellen.
Vraag van het lid Smilde (CDA): Het CDA vraagt zich af of de aanwezigheid van de wethouder bij de fractievergadering bijdraagt aan de als gevolg van de dualisering benodigde cultuuromslag binnen gemeenten.
Met het CDA ben ik van mening dat het voor de helderheid van de cultuuromslag binnen gemeenten beter is als wethouders niet meer deelnemen aan de vergaderingen van de eigen fractie. Ik heb echter een andere interpretatie van de resultaten van de eerste evaluatie van de Wet dualisering gemeentebestuur op dit punt. Mevrouw Smilde haalde uit deze evaluatie aan dat er in 60% van de gemeenten afspraken zijn gemaakt over de aanwezigheid van de wethouder bij de «eigen» fractievergadering. Zij zag dit als een negatieve ontwikkeling. We zullen moeten nagaan in hoeverre deze afspraken juist positief kunnen worden gewaardeerd, namelijk er op gericht de monistische praktijk te veranderen. Met andere woorden veel van die afspraken zouden kunnen inhouden dat de betrokken wethouder(s) juist niet aanwezig zijn bij fractievergaderingen.
Vraag van het lid Smilde (CDA): Hoe kijkt de minister aan tegen de zogeheten «Winsum-uitspraak» van de bestuursrechter?
Voordat ik op de vragen van de g.a. mw Smilde inga schets ik even heel kort waar het in het geval Winsum over ging. Dan kan er in ieder geval geen misverstand bestaan over de vraag waar we het over hebben. In het geval Winsum ging het over een raadslid die ook ambtenaar bij een waterschap was. De gemeenteraad besloot over een aangelegenheid die het waterschap raakte. Betrokkene had als ambtenaar van het waterschap brieven aan de gemeente geconcipieerd. Dit was voor de bestuursrechter voldoende reden om te concluderen dat betrokkene als raadslid niet mee had mogen stemmen.
De Gemeente- en de Provinciewet bevatten een specifieke regeling die bepalen in welke gevallen raads- en statenleden zich van stemming moeten onthouden. Dat is het geval – voor zover hier van belang: ik ga nu niet op alle details en nuances is – wanneer het gaat over een aangelegenheid die betrokkene rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat. Een louter zakelijke betrokkenheid verplicht niet tot stemonthouding. Ik geef een voorbeeld: De voorzitter van de plaatselijke harmonie mag als raadslid meestemmen over subsidie aan de harmonie. Dat mag alleen niet als betrokkene als vertegenwoordiger van de harmonie in het voortraject met de gemeente heeft onderhandeld. Deze lijn is enkele jaren geleden neergelegd in gemeentewettelijke jurisprudentie (Simpelveld). De wettelijke norm (in de Gemeentewet) waar het hier om gaat is gericht tot het betrokken raadslid. Het is zijn of haar verantwoordelijkheid om wel of niet mee te stemmen. Achteraf kan de rechter – als er procedures uit voortvloeien – de rechtmatigheid van een genomen besluit toetsen. Zakelijke betrokkenheid is gemeentewettelijk bezien niet per definitie een reden om tot stemonthouding te concluderen. Dat geldt ook voor Provinciewet.
Uit de Winsum-uitspraak blijkt dat de rechter het aantal gevallen waarbij men zich van stemming dient te onthouden fors verruimt door artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht – waar in algemene bewoordingen staat dat bestuursorganen hun taak zonder zonder vooringenomenheid moeten vervullen – op stemprocedures van toepassing te achten. Ook de Awb zegt dat persoonlijke belangen geen rol mogen spelen, maar dat begrip wordt in het kader van de Awb ruimer uitgelegd, te weten: elk ander belang dan het belang van het bestuursorgaan. Bovendien is de schijn van belangenverstrengeling – de g.a. mw Smilde wees daar op- al voldoende om tot stemonthouding te concluderen.
Bij de totstandkoming van de Awb is uitdrukkelijk aandacht besteed tussen de algemene norm van artikel 2:4 en de bepalingen met betrekking tot stemonthouding in Gemeente- en Provinciewet. De stemonthoudingsregeling werd gezien als lex specialis ten opzichte van de Awb. Het is jammer dat de rechter hier geen overweging aan wijdt.
Het lijkt er inderdaad op dat deze nieuwe jurisprudentie betekent dat raads- en statenleden zich veel vaker van stemming dienen te onthouden. Ik vind daarom dat we heel goed moeten kijken naar de consequenties van die uitspraak, omdat het stemrecht in algemeen vertegenwoordigende organen een wezenlijk recht is Om het juiste inzicht te krijgen in de gevolgen van deze uitspraak in de praktijk heb ik VNG, IPO en de commissarissen van de Koningin (die deze zaak in hun periodiek overleg met mij hebben aangekaart) uitgenodigd voor (ambtelijk) overleg hierover. Dit zal binnenkort plaatsvinden. Op dit moment kan en wil ik niet verder daarop vooruitlopen.
Op de vraag hoe ik denk over het feit dat de cdK van Zuid-Holland enkele statenleden onlangs verbood mee te stemmen kan ik op dit moment dan ook niet meer zeggen dan dat dat de verantwoordelijkheid van de cdK is. Ik heb de cdK hierover nog niet benaderd dus ik weet niet wat zijn overwegingen zijn geweest en ik ken ook de precieze besluitvorming niet.
Vraag van het lid Smilde (CDA): De minister blijft verantwoordelijk voor ZBO's. Hoe wordt deze verantwoordelijkheid zichtbaar?
Het CDA is uiterst kritisch t.o.v. het inrichten van nieuwe ZBO's en is benieuwd naar de uitkomsten van de evaluatie waarover gesproken is in het strategisch akkoord.
Bij de instelling van nieuwe ZBO's volgt het kabinet kritisch de aanwijzingen voor de regelgeving inzake ZBO's. Daarin staat dat een ZBO slechts in het leven kan worden geroepen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Ook naar mijn mening moeten nieuwe ZBO's alleen ingesteld worden bij gebleken noodzaak en uiteindelijk geldt dat de minister altijd een zekere verantwoordelijkheid voor het ZBO heeft. Een onbeperkte informatieplicht dient daar altijd deel van uit te maken, maar anderzijds moet ook inhoud worden gegeven aan de zelfstandigheid van het ZBO. In de nieuwe Comptabiliteitswet zijn voorschriften voor de verantwoording (financieel en gebruik van bevoegdheden) door de minister over het ZBO opgenomen.
Het strategisch akkoord bevat het voornemen om de doelmatigheid van zelfstandige bestuursorganen en de groei van dat verschijnsel te evalueren, mede in het licht van de beperkte ministeriële verantwoordelijkheid voor hun functioneren. Het ministerie van BZK zal de evaluatie tezamen met het ministerie van Financiën uitvoeren. Daarbij worden vanzelfsprekend ook de andere ministeries en de ZBO's zelf betrokken. Het plan van aanpak zal zo spoedig mogelijk naar de Kamer worden gestuurd. De evaluatie zal in 2003 starten en loopt door tot en met 2004.
Vanwege het grote aantal ZBO's en de diversiteit aan ZBO's vereist de aanpak van de evaluatie de nodige voorbereiding en zorgvuldigheid. Naar verwachting zullen eind 2003 de eerste uitkomsten van de evaluatie ten behoeve van de Tweede en Eerste Kamer beschikbaar komen. De informatie die hieruit beschikbaar komt kan mede worden gebruikt voor een zorgvuldige besluitvorming over het voorstel voor de Kaderwet ZBO's. Het kabinet heeft daarom de Eerste Kamer voorgesteld de behandeling van het wetsvoorstel Kaderwet ZBO's voorlopig aan te houden.
Het voornemen is dat in de tweede tranche (2004) van de evaluatie de afzonderlijke ministers zelf het functioneren van ZBO's op hun terrein evalueren. Over de uitkomsten hiervan zullen zij vervolgens de Tweede Kamer moeten berichten.
Vraag van het lid Rietkerk (CDA): Ondersteuning Operatie Hartslag Heerlen. Wat is de stand van zaken? Hoe zit het met de financiën?
Heerlen is druk bezig met de uitvoering van Operatie Hartslag. Tijdens mijn werkbezoek van 28 oktober 2002 hebben wij ons uitvoerig laten informeren over dit project van de gemeente Heerlen en de stand van zaken. Heerlen heeft inmiddels ook al concrete resultaten geboekt, zoals De stationsomgeving is schoon en dat blijft zo als het aan alle partijen ligt.
Heerlen streeft naar een duurzame 24-uursopvang. Daarom is de tijdelijke nachtopvang door het Legers des Heils achter het OAC opengesteld. Er is een meldpunt ingesteld voor drugs- en prostitutie-overlast.
De samenwerking met de buurgemeenten loopt steeds beter, omdat men ook daar meer en meer onderkent dat het drugsprobleem een regionaal probleem is.
In het afgelopen anderhalf jaar zijn 24 drugspanden gesloten in Heerlen. In 2 gevallen besliste de rechter anders en werd de sluiting ongedaan gemaakt.
Ook de acties van de NS leveren de eerste resultaten op en een beter gevoel bij de treinreizigers van en naar Heerlen. Mede door het plaatsen van 27 camera's, het instellen van extra particuliere bewaking in het station en het extra schoonmaken van het station. Voor 2003 zijn er tevens extra investeringen toegezegd en wordt gewerkt aan het Keurmerk Veilig Station. De gemeente Heerlen realiseerde een infobalie die voortdurend is bezet door toezichthouders.
Het KLPD biedt extra structurele steun door inzet van 2 functionarissen die in extra diensten patrouilleren in de Euregiotrein.
Door de gemeente is een extra juridisch medewerker aangetrokken en een coordinator Operatie Hartslag aangetrokken.
Er is extra straatverlichting aangebracht op de veiligheid in de nachtelijke uren te vergroten.
Op 4 november jongstleden is het Stadskantoor Heerlen geopend, een nevenvestiging van het openbaar ministerie waarin ook andere justitiepartners participeren.
Ten aanzien van de financiën het volgende:
Heerlen heeft bij de voormalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties een claim van 14 mln euro ingediend voor Operatie Hartslag. De kosten van uitvoering van de projecten zijn door Heerlen geschat op circa 27,5 mln euro over 3 jaar. De helft van dit bedrag is afgedekt door de gezamenlijke partners. Heerlen heeft aan BZK, Justitie en VWS gevraagd de overige 14 mln euro voor haar rekening te nemen. Overigens betrof het verzoek aan Heerlen vooral financiering van uitbreiding van politiecapaciteit (circa 2,27 mln euro). Bij brief van 16 oktober jl. heb ik de gemeente Heerlen laten weten dat ik op dit moment geen mogelijkheden zie om te komen tot extra politiecapaciteit in de gemeente Heerlen.
Uiteindelijk heeft het vorige kabinet de volgende middelen ter beschikking gesteld:
BZK versterkt een bijdrage van 367 000 euro over een periode van 3 jaar voor het aantrekken van een coördinator en voor de monitoring. Tevens heeft BZK in het kader van het programma «Onze Buurt aan zet» een bedrag van 1,13 mln euro aan de gemeente verstrekt.
VWS heeft bij behandeling van haar suppletoire begroting in april 2002 toegezegd de middelen die Heerlen heeft gevraagd voor bemoeizorg ter beschikking te stellen (2,27 mln euro).
Justitie draagt zorg voor de bekostiging van het Stadskantoor Heerlen.
Al met al kan Heerlen rekenen op een bijdrage van het kabinet aan operatie Hartslag van minimaal 4 mln euro. Wij zijn bereid nader overleg te plegen met de gemeente Heerlen over concrete nadere activiteiten in het kader van de Operatie Hartslag en de oplossing van eventueel resterende financiële knelpunten daarbij.
Vraag van het lid Rietkerk (CDA): Is het rapport van de Rfv over de frictiekosten gemeentelijke herindeling Overijssel (onder meer Hof van Twente) al klaar?
Het rapport zal naar verwachting omstreeks de jaarwisseling worden afgerond. De Raad zal rechtstreeks aan de Tweede Kamer rapporteren, aangezien het onderzoek op verzoek van de Tweede Kamer plaatsvindt.
Vraag van de leden Van Gent (Groen Links) en De Graaf (D66): Klokkenluidersregeling: kunnen klokkenluiders nu wel rechtstreeks bij de commissie terecht?
Uitgangspunt in de bevoegdheidsverdeling tussen enerzijds de minister van BZK en anderzijds de andere overheidsorganen is dat het zorgdragen voor de integriteit van overheidsorganen primair een verantwoordelijkheid is van de leiding van de desbetreffende organisatie. Vanuit zijn rol van coördinerend bewindspersoon voor het integriteitsbeleid van de publieke sector heeft de minister van BZK tot taak het integriteitsbeleid in de verschillende overheidssectoren te ondersteunen, te stimuleren en waar nodig te sturen. Dit gebeurt door middel van wet- en regelgeving. In dit verband breng ik u in de herinnering het thans bij de Eerste Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstel tot wijziging van de Ambtenarenwet, onder andere inhoudende een beperkte openbaarmaking van gemelde nevenfuncties en een beperkte verplichting tot melding van financiële belangen. Verder noem ik een in voorbereiding zijnd wetsvoorstel tot wijziging van de Ambtenarenwet, op grond waarvan overheden worden verplicht tot het voeren van een integriteitsbeleid en tot het vaststellen voor hun organisatie van een gedragscode.
Daarnaast wil ik overheden ondersteunen onder andere door middel van een specifieke integriteit website, waarop integriteitsregelingen, jurisprudentie e.d. worden geplaatst die door een ieder kan worden geraadpleegd.
Voor wat betreft de opmerking over de mogelijkheid van een rechtstreekse toegang tot een onafhankelijke instantie verwijs ik u gaarne naar mijn antwoord op de eerder door u ter zake gestelde vraag waarin ik heb aangegeven dat rijksambtenaren onder omstandigheden een vermoeden van een misstand rechtstreeks bij de Commissie integriteit rijksoverheid (CIR) kunnen melden, derhalve zonder eerst de interne weg te bewandelen.
Vraag van het lid Van Gent (Groen Links): Hoe gaat de minister van BZK om met gouden handdrukken in de openbare sector.
In het algemeen ben ik geen voorstander van gouden handrukken, en in de regel zijn deze ook niet nodig. Zoals beschreven in het rapport «Benoeming, beloning en ontslag van topfunctionarissen in de (semi-) publieke sector» zijn er prima regelingen bij afslankingen of verandering van functies of taken die erin voorzien hoe met de daaruit voortvloeiende rechtspositionele vragen moet worden omgegaan.
Als men afscheid van elkaar wil nemen zoals dat heet , verdient het altijd de voorkeur dat een ieder met werken aan de kost komt. Dan ligt het voor de hand eerst te bezien of niet elders een passende functie gevonden kan worden.
In geval dit alles geen soelaas biedt, zal op transparante, deskundige en verantwoorde wijze een individuele afvloeiingsregeling moeten worden getroffen. Dit is uiteraard individueel maatwerk.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): De minister is eindverantwoordelijk voor het KLPD. Daarom wil ik de minister aanspreken op de capaciteit van de digitale recherche (...). Welke prioriteit geeft de minister aan digitale recherche en hoe wil hij dat tot uitdrukking brengen in de capaciteit?
Binnen de politie zijn op regionaal, bovenregionaal en landelijk niveau voorzieningen ingericht ten behoeve van digitaal rechercheren. Op landelijk niveau is hiertoe bij het KLPD de Groep digitaal rechercheren ingericht, die onlangs is uitgebreid in het kader van de terrorismebestrijding. Per 1 januari 2003 zal deze groep nagenoeg volledig bezet zijn. Om een extra impuls te geven aan het digitaal rechercheren binnen de politie en het OM is in 2001 een landelijk project Digitaal Rechercheren gestart. Dit project wordt gefinancierd door de departementen van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en heeft als doel de deskundigheid binnen politie en OM op het terrein van digitale opsporing te vergroten en de toepassing van digitale opsporingsmethoden in onderzoeken te bevorderen. In 2003 worden de ontwikkelingen in het kader van dit project met kracht voortgezet.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Heeft het kabinet nog geen standpunt over de wenselijkheid van constitutionele toetsing en waarom moet dat bezien worden in het kader van de Europese Unie? Hoe is het ontbreken van een constitutionele toetsing te rijmen met het feit dat wetten wel aan internationale verdragen getoetst kunnen worden?
Het vorige kabinet heeft in april van dit jaar een notitie het licht doen zien over de wenselijkheid van constitutionele toetsing van wetten aan grondrechten in de Nederlandse Grondwet. De discussie hierover kan niet los worden gezien van de toetsing aan internationale rechtsnormen, en in de notitie is daaraan dan ook de nodige aandacht besteed.
Dit kabinet heeft hierover nog geen nader standpunt bepaald, mede in afwachting van de behandeling door de Tweede Kamer van het initiatiefvoorstel-Halsema over dit onderwerp. Momenteel zijn er in het kader van de Europese Unie belangrijke constitutionele ontwikkelingen gaande. Binnen de Europese Conventie wordt ook uitgebreid gesproken over het onderwerp grondrechten. Deze ontwikkelingen – die ik met grote belangstelling volg – zullen mede betrokken moeten worden bij het denken over constitutionele toetsing.
Vraag van het lid Teeven (LN): Wat vind de minister van het mogelijk verdwijnen van het VOS-project dat momenteel in de politie-regio Rotterdam-Rijnmond wordt uitgevoerd?
Dit onderwerp zullen wij betrekken bij het wetgevingsoverleg «politie en veiligheid» van maandag 2 december a.s.
Vraag van het lid Teeven (LN): Is de minister van BZK nog steeds van mening dat het Rijk een betrouwbare werkgever is?
Is het Rijk nog steeds aantrekkelijk voor de hogere niveaus (m.n. vanaf hoofdgroep V)?
Ja, het Rijk is een betrouwbare werkgever. Het Rijk afficheert zich in zijn imago campagne bovendien als aantrekkelijke werkgever. Een aantrekkelijke werkgever is innovatief, productief en efficiënt. De huidige bezuinigingen beogen een kleinere maar betere overheid te bewerkstelligen. Ondanks de forse taakstellingen heeft het Rijk de komende jaren jaarlijks zo'n 8 000 vacatures door vergrijzing. Via interne arbeidsmarktcommunicatie laat het Rijk zijn rijksambtenaren zien welke loopbaanmogelijkheden er zijn binnen het Rijk.
De inspanningen van de afgelopen jaren om het imago van het Rijk te verbeteren en met name de zichtbaarheid als werkgever te vergroten werpen hun vruchten af. 25% van de jongeren uit de bovenbouw van VMBO, HAVO en VWO zou in de toekomst wel bij het Rijk willen werken; het Rijkstraineeprogramma voor jonge academici en HBO'ers heeft dit jaar 700 sollicitanten meer aangetrokken dan vorig jaar (1900 in 2002 resp. 1200 in 2001); en de carrièresite werken bij de overheid heeft vanaf 1 oktober 2001 een CV bank: hierop staan momenteel 3000 CV's van met name hoger opgeleiden die aangeven bij het Rijk te willen werken.
In de lopende CAO is een kleine 12 miljoen euro gereserveerd voor extra beloning van hoger opgeleiden, en is nog eens 10 miljoen euro opgenomen voor beloning van bijzondere categorieën: zware specialisten en managers bij uitvoeringsorganisaties.
Vraag van het lid Kalsbeek (PvdA): Hoe staat het eigenlijk met artikel 1 van de Grondwet? Wat doet de minister aan het probleem dat het voor jongeren met een allochtone achtergrond vrijwel onmogelijk is een disco binnen te komen?
De wetgever heeft een zeer duidelijke boodschap als het gaat om het gedrag waar mevrouw Kalsbeek op wijst; zowel in artikel 1 van de Grondwet als in de Algemene wet gelijke behandeling als in het Wetboek van Strafrecht, is discriminatie op grond van ras verboden. Ik wil hier ook heel helder over zijn; discriminatie is volstrekt ontoelaatbaar. Ik heb het hier uitdrukkelijk over discriminatie in brede zin want helaas is het voorbeeld van discotheken dat mevrouw Kalsbeek aandraagt, niet de enige vorm van discriminatie die voorkomt in onze samenleving. Helaas kunnen we niet volstaan met verwijzen naar de wettelijke norm. Het zal duidelijk zijn dat dit probleem niet met een pennenstreek valt op te lossen. Het gaat hier om een combinatie van integratie van etnische groepen en acceptatie in onze samenleving. De coördinatie van het integratiebeleid is overgegaan naar de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie. Dit neemt niet weg dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de Grondwet en de Algemene wet gelijke behandeling meer algemeen betrokken ben bij de bestrijding van discriminatie. Om deze reden hecht ik bijzonder belang aan een nieuwe impuls die het kabinet wil geven aan het antidiscriminatiebeleid. Hiervoor wordt op dit moment een actieplan ter bestrijding van rassendiscriminatie voorbereid.
Vraag van het lid Slob (ChristenUnie): Vertrouwen in gemeentelijke dienstverlening (onderzoek gemeentelijke dienstverlening door de Consumentenbond).
Het onderzoek van de consumentenbond is gebaseerd op de meningen en inschattingen van raadsleden. Daarnaast zie ik adequate, objectieve, en voor eenieder toegankelijke informatie over gemeentelijke producten/prestaties en kosten als een andere belangrijke component van transparantie.
Ik wil deze ambitie de komende jaren langs verschillende sporen realiseren.
1. In het kader van de operatie «Beter bestuur voor burgers en bedrijven» (B4) wil ik een aantal acties ondernemen.
Ik wil (openbare) benchmarking bij gemeenten stimuleren. In dit verband noem ik de activiteiten van de Stichting Rekenschap, die momenteel onder meer een zogenoemde proeftuin openbare benchmarking uitvoert. Ik steun die activiteiten.
2. In het kader van MDW is reeds onderzoek verricht naar de gemeentelijke dienstverlening. De resultaten van dat onderzoek waren aanleiding om een werkgroep in te stellen. Deze werkgroep tarieven is onlangs met haar werkzaamheden gestart. In de werkgroep zijn de ministeries van BZK en Financiën, de VNG en het IPO vertegenwoordigd. Deze werkgroep heeft tot taak nadere opties te verkennen voor het transparanter maken en beperken van tariefverschillen in leges bij gemeenten. Hiertoe is een onderzoek opgestart. Het onderzoek zal naar verwachting in het voorjaar 2003 worden afgerond, en worden besproken in het voorjaarsoverleg tussen Rijk en VNG in 2003.
3. Ik heb onlangs een traject gestart om met de gemeenten een gemeen telijke productenlijst op te stellen die alle gemeentelijke producten bevat. Dit traject is enerzijds gericht op de organisatie van de informatievoorziening van gemeenten richting Rijk ten behoeve van het onderhoud van de financiële verhouding, en moet anderzijds de vergelijking tussen gemeenten onderling vergemakkelijken.
Ik zal naast VNG en IPO ook maatschappelijke organisaties als de Stichting Rekenschap en de consumentenbond zoveel mogelijk betrekken bij het werken aan meer transparantie op gemeentelijk niveau.
Noot 3 (zie blz. 1974)
Een lijstencombinatie of lijstverbinding is een verbinding van lijsten van verschillende politieke groeperingen. Dit is sinds 1973 mogelijk voor kamerverkiezingen en statenverkiezingen, en sinds 1989 mogelijk voor gemeenteraadsverkiezingen.
I. Procedure volgens de kieswet (artikelen : I.10 e.v., P.4 e.v.)
Als een lijstencombinatie wordt aangegaan, wordt deze alleen als één lijst beschouwd, indien tenminste aan twee van de verbonden lijsten een zetel was toegewezen, indien geen lijstencombinatie zou zijn gevormd.
Indien de lijstencombinatie bij zetelverdeling blijft bestaan, wordt binnen de lijstencombinatie de restzetelverdeling volgens het principe van de grootste overschotten toegedeeld.
Dit laatste is veelal in het voordeel van de kleine partijen. Voor grote partijen is het echter een nadeel, omdat deze vaak op «eigen kracht» restzetels kunnen halen. Grote partijen hebben niet vaak een groot overschot. Voor hen geldt normaliter het beginsel van grootste gemiddelden, en voor grote partijen zal het gemiddelde per zetel niet zo snel dalen als bij kleine partij en.
Zetelverdeling is bij wet geregeld. Bij gemeentes met 19 zetels of minder geldt altijd het systeem van grootste overschotten, wat bij deze gemeentes niet zonder risico's is voor lijstencombinaties. Het kan gebeuren, dat omdat er een lijstencombinatie is aangegaan, een restzetel niet aan een partij zou toekomen, die deze partij zónder het aangaan van een lijstencombinatie, wél zou hebben gekregen. Dit komt door de manier waarop binnen een lijstencombinatie de restzetels worden verdeeld. Bij gemeentes met 21 of meer zetels geldt het systeem van grootste gemiddelden!
Op lokaal niveau hebben lijstencombinaties het sterkste effect.
II. Staatscommissie Cals/Donner 1968
Deze staatscommissie heeft over lijstencombinaties gediscussieerd. De commissie was verdeeld over dit onderwerp, maar er was een meerderheid die de mogelijkheid tot het aangaan van een lijstencombinatie steunde. De commissie gebruikte de volgende argumenten.
Argumentatie voor
1. Samengaan van partijen bij de verkiezingen wordt vergemakkelijkt, naast de weg van het indienen van een gezamenlijke kandidatenlijst.
2. Er zal een nauwere band ontstaan tussen (kamer)leden van de «verbondenen» dan wanneer de lijsten ongebonden waren gebleven.
3. De lijstencombinatie zal een zekere bundeling van partijen tot gevolg hebben, terwijl voor het tot stand brengen van stembusakkoorden een kiesrechtelijke mogelijkheid tot formalisering wordt geboden.
Argumentatie tegen
1. De lijstencombinatie kan door kleine groeperingen misbruikt worden, die vermoeden de kiesdeler niet zelfstandig te halen. In het huidige stelsel is de eis opgenomen, dat een lijstencombinatie pas gaat gelden als tenminste twee partijen zelfstandig de kiesdeler halen.
2. Onduidelijkheid voor de kiezer, omdat het niet op het stembiljet staat vermeld welke partijen een lijstencombinatie zijn aangegaan. Dit leidt tot verwarring bij de kiezer.
3. Een lijstencombinatie is niet dé maatregel om grotere politieke verbanden te creëren.
III. Korte schets van de parlementaire discussie
Het argument om de mogelijkheid tot lijstencombinaties in te voeren, was het feit dat de regeling zónder lijstencombinaties te veel in het voordeel was van de grote partijen. Door invoering van lijstencombinaties in een stelsel van grootste gemiddelden wordt de kans op een restzetel groter. Binnen de lijstencombinatie komt de restzetel dan vaak toe aan de kleine partij.
De discussie over dit onderwerp is in 1973 en 1989 gevoerd. Het onderwerp «lijstencombinaties» werd toen behandeld in een algehele herziening van de Kieswet. Deze twee herzieningen zijn uiteindelijk door de VVD geaccordeerd, hoewel de VVD het eigenlijk niet eens was met de mogelijkheid van lijstencombinaties.
Als voornaamste argument werd naar voren gebracht dat de mogelijkheid tot lijstencombinaties een zekere inbreuk levert op het beginsel van evenredige vertegenwoordiging.
De mogelijkheid tot lijstencombinaties werd mogelijk gemaakt om de samenwerking en samenbundeling van partij en te bevorderen. Staatscommissie Cals/Donner 1968, p. 44 van het rapport: «Partijen, die tot samenwerking bereid zijn, maar voor wie een fusie of een gezamenlijke kandidaatstelling niet of nog niet tot de mogelijkheid behoort, zouden dan de mogelijkheid krijgen om door het aangaan van een lijstverbinding hun politieke overeenstemming te demonstreren en zij maken kans op een bescheiden premie in de vorm van een extra zetel. De op de verbonden lijsten gekozen Kamerleden zullen, zo zij al niet tezamen een fractie gaan vormen, een nauwere band met elkaar hebben dan wanneer de lijsten ongebonden waren gebleven. De lijstverbinding kan dus een zekere samenbundeling van partijen tot gevolg hebben, terwijl voor het tot stand brengen van stembusakkoorden een kiesrechtelijke mogelijkheid tot formalisering wordt geboden.»
In 1973 is de mogelijkheid tot het aangaan van lijstencombinaties op nationaal en provinciaal niveau met grote meerderheid van stemmen aanvaard. In 1989 werden lijstencombinaties ook mogelijk gemaakt bij gemeenteraadsverkiezingen. Toen is de algehele herziening van de Kieswet met algemene stemmen aangenomen.
De Kiesraad kon in 1989 over dit onderwerp géén eensluidend advies geven. Voor de regering waren de argumenten, dat de doorzichtigheid van het kiesstelsel voor de kiezer is verminderd en dat in de praktijk meestal zetelwinst de enige drijfveer was om een lijstencombinatie aan te gaan, niet overtuigend genoeg om de regeling te schrappen.
1973
VVD: Het politieke doel van lijstencombinaties is een hechtere samenwerking tussen partijen. Dit hoeft niet per se aan de mogelijkheid tot lijstencombinaties te worden gekoppeld.
Op andere manieren kan ook een hechtere samenwerking ontstaan, door publiekelijk te verklaren dat partijen met elkaar afspreken, dat zij politiek gelijk zullen opereren. Naast dit politieke doel komt dan het technische doel: extra zetelwinst pakken. (In de praktijk blijkt dat dit het hoofddoel is geworden, uitzonderingen daargelaten, zoals het ontstaan van het CDA en GroenLinks.) Voorts had de VVD als argument dat het onwaarschijnlijk is dat lijstencombinaties het beoogde politieke doel hebben, omdat de partijen die een lijstencombinatie zijn aangegaan, waarschijnlijk ná de verkiezingen op een onafhankelijke lijn van elkaar zullen doorgaan.
De VVD wilde eigenlijk het liefst deze regeling schrappen, en stemde in 1973 met uitzondering van drie leden (Geertsema, Vonhoffen Rietkerk) tegen. Ook CPN, PSP, GPV, SGP en RKPN waren tegen.
1989
In 1989 is de mogelijkheid van lijstencombinaties uitgebreid naar de gemeenteraadsverkiezingen. De VVD vond het logisch, dat als er op landelijk en provinciaal niveau de mogelijkheid was tot lijstencombinaties, dat dit ook het geval moest zijn op gemeentelijk niveau.
De herziening van de Kieswet is met algemene stemmen aangenomen.
IV. Algemene nadelen van lijstencombinaties
1. Het behalen van extra zetelwinst lijkt het hoofddoel te zijn geworden. Het oorspronkelijke doel, het bijdragen aan verdere bundeling van politieke groeperingen, is uit het zicht verdwenen. Want na de verkiezingen stellen de partijen die een lijstencombinatie waren aangegaan zich over het algemeen weer onafhankelijk van elkaar op.
2. Op deze manier wordt het stelsel van evenredige vertegenwoordiging (ons huidige stelsel) toch wat aangetast, want de stemmen op de ene partij komen ten goede aan de andere partij. De CPN had eens een keer meer stemmen dan de PPR, maar de PPR kreeg één zetel meer.
3. De doorzichtigheid van het kiesstelsel voor de kiezer kan worden verminderd.
4. De partij-identiteit kan op deze manier verloren gaan of verdoezelen.
5. De kiezer kan er minder van op aan, dat zijn stem bij de partij van zijn keuze terecht komt.
V. Algemene voordelen van lijstencombinaties
1. Uit de praktijk zou zijn gebleken dat deze in een behoefte voorziet.
2. Op deze manier worden andere partijen «afgeremd».
3. Het aantal stemmen kan in een zo groot mogelijk aantal zetels worden omgezet.
4. De zetel die je aan je partner verliest, komt dan in ieder geval niet bij een partij terecht waar je deze extra zetel nog minder graag ziet toevallen.
Uit de literatuur over dit onderwerp is nog het volgende te destilleren.
1. Een grote partij heeft bij lijstverbinding 3% kans op verlies van één zetel, 78% kans op ongewijzigd resultaat, en 19% kans op winst van één zetel.
Een kleine partij heeft 63% kans op ongewijzigd resultaat, en 37% kans op winst van één zetel (verliest dus nooit).
Uitgangspunt hierbij is natuurlijk wel dat een lijstverbinding géén invloed op het stemgedrag zal hebben. Of dit zo is, kan alleen plaatselijk beoordeeld worden.
Verdeling van de restzetels: kleine partijen hebben normaliter nauwelijks kans op een restzetel, maar binnen een lijstencombinatie is deze kans twee keer zo groot.
De kleine partij wordt er nooit slechter van, een grote kan er wel slechter van worden.
2. In de praktijk hebben de kleinere partijen dus vaak veel meer voordeel van lijstverbindingen dan grote partijen. Er zijn hier vele voorbeelden van te vinden.
Bij de voorlaatste kamerverkiezingen heeft de SGP dankzij een lijstencombinatie met het GPV en de RPF, een derde zetelbinnen gehaald, ten koste van de VVD. Ook bij lokale verkiezingen kaapt een partij die een lijstencombinatie is aangegaan vaak een restzetel van een grote partij.
VII. Overzicht van lijstvernindingen in de recente praktijk
Rijk
Zoals reeds eerder is vermeld, heeft de SGP bij de voorlaatste Tweede Kamerverkiezingen (1998) dankzij een lijstverbinding met de RPF en het GPV een zetel gewonnen, die zonder lijstverbinding aan de VVD toebedeeld zou zijn.
Bij de Tweede Kamerverkiezingen van mei 2002 zijn de Christen Unie en het SGP een lijstverbinding aangegaan. Daardoor heeft de CU één zetel extra behaald, die ten koste is gegaan van D66.
Provincie
Bij de Statenverkiezingen van 1999 zijn in 9 provinciën door partijen lijstencombinaties aangegaan.
Groningen: GPV, RPF en SGP. Resultaat: GPV 1 extra zetel.
GrLi, SP. Resultaat: niets.
Friesland: SGP, GPV en RPF. Resultaat: niets.
Drenthe: PvdA, GrLi. Resultaat: GrLi 1 extra zetel.
Overijssel: RPF, GPV. Resultaat: GPV l extra zetel.
Grli, SP. resultaat: SP 1 extra zetel.
Flevoland: GPV, RPF en SGP. Resultaat: SGP 1 extra zetel.
Gelderland: RPF, GPV en SGP. Resultaat: RPF 1 extra zetel.
Zuid-Holland: SGP, RPF en GPV. Resultaat: SGP 1 extra zetel.
Zeeland: SGP, RPF en GPV. Resultaat: SGP 1 extra zetel.
AOV, PVZ. Resultaat: niets.
Limburg: PNL, AOV en Sen.2000. Resultaat: niets.
D66, GrLi. Resultaat: niets.
Utrecht: Geen lijstencombinatie(s) aangegaan.
Noord-Holland: Geen lijstencombinatie(s) aangegaan.
Noord-Brabant: Geen lijstencombinatie(s) aangegaan.
Bij de laatstgehouden PS-verkiezingen hebben de lijstencombinaties vooral in het voordeel van de kleine partijen gewerkt, dit dus ten nadele van de grote partijen!! Echter, niet elke lijstencombinatie heeft voordeel opgeleverd! Gemeente Het aantal lijstencombinaties is bij de voorlaatste verkiezingen (1998) toegenomen tot 138.
In de literatuur zijn nog wel eens wat tegenstrijdigheden te vinden, vooral over de vraag hoe groot het voordeel in de praktijk is. Doch over het algemeen kan men concluderen, dat kleine partijen meer voordeel hebben van lijstencombinaties dan grote partijen. Op het niveau van de gemeenteraad zijn vooral de lokale omstandigheden van invloed op het eventuele succes van een lijstencombinatie. Ook geven de lokale omstandigheden de doorslag of er wel of niet een lijstencombinatie moet worden aangegaan.
De praktijk wijst uit dat het oorspronkelijke doel waarvoor de mogelijkheid tot lijstencombinaties is geïntroduceerd, namelijk samenwerking van partijen, vrijwel geheel uit het oog verloren is. Het enige overgebleven argument om een lijstverbinding aan te gaan, is het behalen van zetelwinst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20022003-1982-1992.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.