Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2003 (28600 XIV);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Diergezondheidsfonds voor het jaar 2003 (28600 F).

De voorzitter:

Wij zijn toe aan de tweede termijn van de Kamer. De meeste sprekers weten dat zij geringe spreektijd hebben. Ik denk dat het daarom niet al te moeilijk is om tegen elven klaar te zijn. Dat hebben wij dus bij dezen afgesproken. Het woord is aan de heer Tichelaar.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Tichelaar (PvdA):

Voorzitter. Mede gelet op de toekomstvisie die de minister in de eerste termijn heeft geschetst, is mijn fractie er nog sterker van overtuigd dat deze minister voortdurend worstelt met korte- en langetermijnbeleid. Er zijn dan ook consequenties voor het wankele evenwicht tussen de belangen van de sector versus autonome maatschappelijke ontwikkelingen. Zij mogen naar onze mening niet ontaarden in valse hoop bij de landbouwondernemers. Als deze minister na de verkiezingen op 22 januari terugkomt, hoop ik dat hij – nu hij op een rijdende trein is gestapt – zijn invloed aanwendt om een goed landbouwbeleid met bijbehorende financiële middelen uit te stippelen.

Mijn fractie maakt zich overigens grote zorgen over het niet aanreiken van de nadere financiële gegevens. De minister heeft verklaard waarom hij dat niet kon doen, maar het niet aanreiken daarvan maakt ons niet geruster. Het tegendeel is waar. Wij zullen de rapportage na het overleg in het kabinet over de najaarsnota evenwel afwachten.

Mijn fractie heeft een amendement ingediend op het punt van de natuuraankopen. Ik denk echter dat dit eerder thuishoort in het overleg over de natuur en wil het dan ook daarnaar toe verplaatsen. Het is duidelijk dat het kabinet prioriteit legt bij financieel-economisch beleid. Dat kan natuurlijk, maar wij vinden dat de natuur daardoor een ondergeschoven kindje wordt.

Ik heb een drietal moties voorbereid en die dien ik nu in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Europese Unie in 2004 wordt uitgebreid met nieuwe lidstaten;

overwegende dat deze lidstaten voor het overgrote deel bestaan uit landelijke gebieden;

van mening dat de uitbreiding van de EU aanzienlijke gevolgen heeft voor de landelijke gebieden in de EU en die in Nederland in het bijzonder;

van mening dat onduidelijk is wat deze gevolgen kunnen zijn;

overwegende dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in 1992 het rapport "Grond voor keuzen: perspectieven voor de landelijke gebieden in de Europese Gemeenschap" heeft uitgebracht;

verzoekt de regering, de WRR een nieuw soortgelijk rapport te laten uitbrengen over de perspectieven voor de landelijke gebieden in de EU na de uitbreiding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tichelaar, Atsma, Geluk, Van den Brand, Van Velzen, Van Dijke, Van der Vlies, Van der Ham en Van den Brink.

Zij krijgt nr. 41(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering het ruimtelijke herstructureringsprogramma voor de veenkoloniën, met uitzondering van enkele beperkte stimuleringsprojecten, schrapt (Stellingnamebrief VROM, 5-11-2002);

constaterende dat de motie-Waalkens/Snijder-Hazelhoff (28000-XIV, nr. 72, 14 maart 2002) vraagt om aanvullende financiering ten behoeve van de veenkoloniën;

overwegende dat gebiedsgericht beleid in het bijzonder voor gebieden met een zwakke sociaal-economische structuur, zoals de veenkoloniën, van zeer groot belang is;

constaterende dat de regering het beleid voor de veenkoloniën op dit moment vormgeeft door bundeling van bestaande middelen na te streven en een gering extra bedrag uit de Koopmansgelden beschikbaar te stellen;

van mening dat hiermee de noodzakelijke herstructurering niet tot stand komt;

verzoekt de regering:

  • - de herstructurering van de veenkoloniën als prioriteit te handhaven;

  • - de veenkoloniën als pilot aan te wijzen voor een experiment met gebiedsgerichte aanpak;

  • - de veenkoloniën met voorrang aan te wijzen ten behoeve van het aangekondigde Investeringsbudget landelijk gebied (ILG),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tichelaar, Van den Brink, Van den Brand, Van Velzen, Van der Ham, Geluk, Atsma, Van Dijke en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 42(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de destructietarieven voor dierlijk afval en kadavers per 1 januari 2004 kostendekkend zullen zijn;

overwegende dat er een relatie ligt tussen de hoogte van de tarieven en de mate van illegale dumping van kadavers;

van mening dat de tarievenstructuur zodanig moet zijn dat illegale dumping wordt voorkomen;

overwegende dat een systeem van heffing per levend dier gecombineerd met een lager tarief Tichelaarvan destructie leidt tot dezelfde kostendekkende tarieven tegen een geringer risico op illegale dumping;

verzoekt de regering, een systeem van destructietarieven te maken waarvan de heffing per levend dier een wezenlijk onderdeel uitmaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tichelaar, Van den Brand en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(28600 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is beide bewindslieden erkentelijk voor de uitgebreide beantwoording. Ik vraag de staatssecretaris nog kort in te gaan op de problematiek met betrekking tot de paardensector. Wij krijgen ook nog graag iets meer duidelijkheid over de veemarkten. Als laatste punt voor de staatssecretaris kom ik terug op de discussie over het derogatieverzoek. Wij blijven van mening dat de staatssecretaris vol moet inzetten op hetgeen Nederland heeft bepleit en geen enkele concessie op dit punt moet doen.

Ik krijg nog graag een nadere toelichting van de minister op de uitwerking van de motie-Schreijer-Pierik inzake het verruimen van de mogelijkheden van de jacht. Ik refereer hierbij aan de voorbeelden die vanmiddag nog ter tafel zijn gekomen.

Daarnaast vraag ik de minister, nader in te gaan op de duidelijkheid van MKZ-analyses van ID-Lelystad. Dit heeft alles te maken met de problematiek in Kootwijkerbroek.

Wij vragen de minister, terug te komen op de problemen met betrekking tot het stimuleren van de duurzame glastuinbouw in Drenthe, de Flevopolder, Gelderland, Friesland en andere provincies.

Tot slot dien ik enkele moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat destructie van slachtafval en kadavers een private en publieke verantwoordelijkheid is;

overwegende dat de regering voornemens is, de destructietarieven zeer fors te verhogen;

overwegende dat dit tot een lastenverzwaring voor de sectoren zal leiden en het risico van dumping van kadavers toeneemt;

stelt vast dat het destructieaanbod toeneemt omdat een zo groot mogelijke garantie wordt gevraagd met het oog op de voedselveiligheid;

verzoekt de regering, de destructietarieven het komende jaar niet te verhogen;

verzoekt de regering, een andere wijze van financiering van de destructiekosten uit te werken, bij voorkeur door introductie van een consumentenheffing op vlees;

verzoekt de regering, een dergelijke heffing op vlees met kracht te bepleiten binnen de EU,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Van der Vlies, Van den Brink, Van den Brand en Van Dijke.

Zij krijgt nr. 44(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bedrijven waar BSE is vastgesteld op basis van afzetbeperkingen nog steeds gedwongen worden de volledige veestapel te laten ruimen;

overwegende dat noch uit veterinaire overwegingen, noch uit het oogpunt van de volksgezondheid de noodzaak bestaat om tot ruiming van de veestapel over te gaan;

overwegende dat ruiming van gezond vee onaanvaardbaar is;

verzoekt de regering, met de grootst mogelijke spoed met het bedrijfsleven afspraken te maken over het verwerken en vermarkten van producten en dieren, afkomstig van een bedrijf waar BSE is geconstateerd;

verzoekt de regering, de Kamer hierover op korte termijn te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Tichelaar, Van Dijke, Geluk, Van der Vlies, Van den Brand en Van den Brink.

Zij krijgt nr. 45(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat stimulering van duurzame landbouw een belangrijk beleidsuitgangspunt dient te zijn;

overwegende dat het teleurstellend is dat Nederland voor de instelling van de Duurzame Ondernemers Aftrek (DOA) geen draagvlak in de Europese Unie heeft kunnen vinden;

verzoekt de regering, gericht beleid te ontwikkelen om daarmee de duurzame landbouw te stimuleren en voorlopers te belonen en de Kamer hierover binnen vier maanden te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Tichelaar, Van Dijke, Geluk, Van den Brink en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 46(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat momenteel te weinig (rijks)middelen beschikbaar zijn voor een verantwoorde uitvoering van de huidige reconstructiewet en -plannen;

overwegende dat reconstructie van groot belang is, maar dat de voortgang van het reconstructieproces en het draagvlak onder druk staan, onder meer door onduidelijkheid over de financiën, Atsmaplanologische invulling en regelgeving;

verzoekt de regering:

  • - vóór 1 mei 2003 met een plan van aanpak te komen waarbij alle betrokken departementen en andere partijen als gemeenten en provincies hun verantwoordelijkheid nemen;

  • - indien de noodzakelijke financiering ontbreekt, de plannen en ambities bij te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Schreijer-Pierik, Van der Vlies, Tichelaar, Geluk en Van den Brink.

Zij krijgt nr. 47(28600 XIV).

De heer Van den Brand (Groen- Links):

Voorzitter. Evenals de heer Tichelaar geldt ten opzichte van de heer Veerman ook voor ons: na 22 januari graag het vergezicht heel dichtbij halen. Wij wensen hem, als het allemaal doorgaat, daar veel succes bij. Hij heeft daarbij onze steun.

Mijn vraag over het DOP-systeem is schriftelijk beantwoord. Ik heb gevraagd om het stof van het rapport te blazen en het nog eens door te nemen. Ik doe dat verzoek opnieuw, omdat uit de beantwoording van de minister toch een certificeringssysteem naar voren komt voor producten of diensten. Het is echter expliciet een certificeringssysteem gericht op bedrijven. Wij vinden, evenals de minister, dat de primaire rol bij de sector ligt, maar wij zijn ook van mening dat de overheid koplopers moet stimuleren. Het bedrijfsleven heeft samen met het maatschappelijk veld iets ontwikkeld en wil aan de slag. Het systeem hoeft slechts erkend te worden. Eventueel dienen in overleg verbeteringen aangebracht te worden en dient het systeem voorzien te worden van fiscale prikkels. Bovendien heeft het systeem het grote voordeel dat het opgeschaald kan worden naar het Europees niveau. Immers, ook daar worstelt men met de vraag welke boer straks goede steun krijgt. Er liggen kansen voor een proactief beleid. Ik dien hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - om verduurzaming op bedrijfsniveau te stimuleren ingezet moet worden op stimulering van koplopers;

  • - hieraan invulling gegeven kan worden middels een breed, duurzaam bedrijfscertificeringssysteem;

  • - een dergelijk systeem beschikbaar is met de Duurzame Ondernemers Punten (DOP), ontwikkeld door In Natura/LTO;

voorts overwegende dat door het niet tot stand komen van de duurzame ondernemersaftrek er nog geen instrumenten zijn om koplopers middels financiële prikkels te stimuleren;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen voor een breed, duurzaam bedrijfscertificeringssysteem waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van het DOP-systeem;

verzoekt de regering voorts, hieraan financiële prikkels als alternatief voor de duurzame ondernemersaftrek te koppelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brand, Van Dijke en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(28600 XIV).

U kunt snel voorlezen.

De heer Van den Brand (Groen- Links):

Dat heb ik van u afgekeken. Ik verbaas mij over en erger mij soms een klein beetje aan de naïviteit van het Europa-debat. Ik denk echt dat het van belang is dat ook het Nederlandse kabinet insteekt op een herstel van het vertrouwen met Brussel. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - voor de plattelandsontwikkeling in verstedelijkte regio's zoals Nederland specifieke instrumenten nodig zijn voor de ontwikkeling van het platteland;

  • - in de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid meer aandacht zal zijn voor plattelandsontwikkeling;

van mening dat er behoefte is aan een positief signaal vanuit Nederland inzake de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

verzoekt de regering, bij de discussie over de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bij de midtermreview agenda 2006 en andere gelegenheden, zoals in Kopenhagen 2002, in te zetten op een groene en sociale koers;

verzoekt de regering voorts, hierbij een proactieve opstelling in te nemen teneinde te komen tot een optimaal resultaat ten behoeve van een duurzame plattelandsontwikkeling in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brand en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(28600 XIV).

De heer Van den Brand (Groen- Links):

Bij de volgende motie gaat het erom positieve spanning op de draad te krijgen bij de koplopers nu.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - er in 2002 meerdere projecten van groene diensten zijn voorgedragen voor financiering, mede vanuit de kaderrichtlijn plattelandsontwikkeling;

  • - een groot deel van deze voorstellen die wel overeenkomen met de geest van de richtlijn, niet wordt toegelaten, omdat het Plattelands Ontwikkelings Plan (POP) nog onvoldoende aansluit op de Europese kaders;

  • - hiermee de motivatie van koplopers binnen de land- en tuinbouw verloren dreigt te gaan, zoals blijkt uit de recente noodkreet uit het Groene Hart;

verzoekt de regering, zich ervoor in te spannen bij de uitvoering van het POP dat projecten die binnen Van den Brandde geest van de kaderrichtlijn plattelandsontwikkeling vallen, kunnen rekenen op ondersteuning van de overheid bij de plattelandsontwikkeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brand, Tichelaar, Atsma, Van der Vlies, Van Dijke, Van der Ham en Van Velzen.

Zij krijgt nr. 50(28600 XIV).

De heer Van den Brand (Groen- Links):

De volgende motie gaat over het groene raamcontract.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - systeeminnovatie in land- en tuinbouw vraagt om beleidsmatige en financiële betrokkenheid van alle actoren (producenten en gebruikers van groene en blauwe diensten);

  • - het risico bestaat dat de belangen van het platteland ondersneeuwen in de stedelijk gedomineerde ruimtelijke ordening;

van mening dat voor de ontwikkeling van het platteland samenwerking tussen boeren, tuinders, natuurbeschermers en samenleving van groot belang is;

verzoekt de regering, te komen met een plan van aanpak voor een groen contract tussen boeren, tuinders, natuurbeschermers, overheid en samenleving, inclusief bestaande en nieuwe financieringsstromen en -constructies voor een duurzame ontwikkeling van het platteland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brand, Tichelaar, Van der Vlies, Van Dijke, Van der Ham en Van Velzen.

Zij krijgt nr. 51(28600 XIV).

De heer Van den Brand (Groen- Links):

Als laatste heb ik nog een motie die te maken heeft met de transitie op het ministerie. Ondanks de reeds geboekte vooruitgang denken wij dat een enkel transitieteam wat te mager is voor de ongelofelijk majeure inspanningen die in de komende jaren bij LNV geleverd moeten worden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de transitie naar een duurzame ecologische en sociale land- en tuinbouw de politieke hoofdopgave voor de volgende jaren is;

  • - voor een goede beleidsvorming een adequate inrichting van het departement van LNV noodzakelijk is;

  • - een integrale aansturing van de verschillende directies binnen het departement van LNV essentieel is om binnen en buiten effectief en efficiënt te kunnen opereren;

constaterende dat het departement van LNV gereorganiseerd zal worden;

verzoekt de regering, bij de reorganisatie van het departement van LNV over te gaan tot instelling van een directie transitie duurzame landbouw,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brand, Tichelaar en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52(28600 XIV).

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de mondelinge en schriftelijke beantwoording die wij hebben ontvangen, en natuurlijk ook de staf die erachter zit. Ik weet dat er een heel circus achter zit dat ermee te maken heeft.

Ik wil eerst ingaan op het financieel beheer van het departement. De minister is zeer duidelijk geweest in zijn beantwoording. Hij heeft verteld dat er zwaar weer op komst is. Voor zover ik kan beoordelen, heeft hij daarbij alle openheid betracht, waarvoor hulde. Hij heeft het ook in de tijd geplaatst en gezegd dat een en ander medio september naar buiten is gekomen. Ik concludeer dat de lange periode van demissionair zijn niet goed werkt op dit soort processen. Dat is misschien een aanwijzing dat lang demissionair zijn ook niet erg goed is.

Voor mij blijft er nog een onduidelijkheid over waar ik onvoldoende antwoord op heb gekregen, en dat is het geschuif van gelden binnen de directie van natuur. In de notitie lezen wij dat er geld gevonden moet worden bij glastuinbouw. Kan de minister uit de doeken doen waarom er zo met geld wordt geschoven? Dat lijkt mij minder gewenst. Je kunt beter proberen om het volgend jaar in een begroting terug te vinden. Wij zullen de minister volgen bij verdere stappen die daarin moeten worden genomen, te beginnen bij de najaarsnota die aanstaande is. Op de derde woensdag in mei – ik noem dit altijd de prinsjesdag in het voorjaar, maar ik geloof dat deze dag een andere naam heeft – kunnen wij altijd nog op deze materie terugkomen.

De minister zegt dat hij prioriteit geeft aan de oplossing van het probleem. Ik vind dat waardevol. Het verheugt mij dat hij minder prioriteit geeft aan het oplossen van het lek. Mij is geworden dat naar bepaalde personen in de kring dicht rond de minister wordt gewezen. Ik licht een tipje van de sluier op: dit is absoluut niet het geval. De desbetreffende personen wil ik vrijwaren van de kritiek die zij daarvoor misschien krijgen.

De heer Atsma (CDA):

Het verheugt mij dat de informatie niet uit de directe omgeving van de minister komt. Alle CDA'ers zijn bij dezen gevrijwaard, zeg ik tegen de minister. Dat geldt ook voor de staatssecretaris, en daarmee voor de LPF. Als wij verder gaan "afpellen", zou ik haast zeggen dat de heer Geluk, als collega van de VVD, aan de beurt is. Wat heeft de heer Geluk ertoe bewogen om gisteren met dit A'viertje op de proppen te komen? Wanneer heeft hij het gekregen? Als hij het al een paar weken in huis had, waarom is hij er dan niet eerder mee gekomen, ook geredeneerd vanuit zijn taak en rol als parlementariër? Wat heeft hij ermee willen beogen?

De heer Geluk (VVD):

Dat hoef ik u als volksvertegenwoordiger toch niet uit te leggen? U kent toch uw taak als volksvertegenwoordiger? Onze taak is in eerste instantie het controleren van de regering. Daarnaast heeft de volksvertegenwoordiging een medewetgevende taak. Die eerste taak heb ik heel serieus genomen. Ik heb de notitie een aantal dagen voor de begrotingsbehandeling in handen gekregen. Ik vind het mijn taak als volksvertegenwoordiger om de zaak op deze plaats aan de orde te stellen, want wat heb ik eraan om daarover iets te roepen in een zaaltje?

De heer Atsma (CDA):

Ik vroeg ernaar, omdat de brief van begin oktober dateert. Ik kan mij voorstellen dat je gedateerde informatie ook checkt.

De heer Geluk (VVD):

Ik kan het ook niet helpen dat ik de brief niet op de datum van uitgifte heb gehad. Dat was rond 10 oktober. De exacte datum zou ik even moeten nagaan. Die brief is mij pas later toegezonden. Zoals ik al heb gezegd, heb ik de brief in handen gekregen in de week voorafgaand aan dit debat.

De heer Atsma (CDA):

U heeft gesproken over een lange formatieperiode. Voordat het kabinet van start ging, is er maar een heel korte periode geweest waarin het kabinet een demissionaire status had. Bent u dan met ons van mening dat deze minister toch voor een belangrijk deel wordt geconfronteerd met de erfenis van Paars?

De heer Geluk (VVD):

Dat valt nog maar te bezien, dat is voor mij nog maar zeer de vraag. Ik wil helemaal niet zeggen dat deze minister de volle blaam treft. Ik denk ook dat een deel van de schuld wellicht bij vorige ministers kan worden gelegd, maar ik kan dat niet beoordelen. Ik heb de cijfers daar niet voor. Wij zullen daar in het voorjaar in het kader van het VBTB-proces via de interne accountantsdiensten meer gegevens over krijgen. Ik kan dat op dit moment echter niet beoordelen.

De heer Atsma (CDA):

U zegt dat dit nog te bezien valt. De minister verdedigt hier zijn begroting. Dan moet u hem daar klip en klaar op bevragen. Ik heb u vanmorgen en vanmiddag niet op dit punt gehoord. U zegt nu dat het nog maar te bezien valt of het deze minister niet aan te rekenen is. Dat vind ik dan vreemd.

De heer Geluk (VVD):

De minister heeft openheid van zaken gegeven en heeft gezegd dat er zwaar weer op komst is. Hij heeft een taakstelling over zich heen gekregen, en al dat soort zaken meer. Wij zullen straks bij de beoordeling van het VBTB-proces meer informatie hebben. Dan zal dat naar buiten komen. De minister heeft ook gezegd dat in het najaarsoverleg een en ander naar buiten zal komen.

De heer Tichelaar (PvdA):

Voorzitter. Ik had er vrede mee toen u, nadat de heer Geluk de Kamer in kennis had gesteld van de brief, hebt ingegrepen om het verstrekken van informatie op een ordentelijke wijze te laten geschieden. Daar ben ik u in ieder geval dankbaar voor. Daarmee lag de verantwoordelijkheid bij de VVD-fractie om dat op een andere wijze te doen. Toen heb ik dat boek gesloten. Maar nu begint de heer Geluk in tweede termijn over een soort mist van personen, waarvan ik juist gedacht had dat het de verantwoordelijkheid van deze minister was. Hij roept nu onduidelijkheid op. Ik begrijp ook niet wat hij met die passage bedoelt. Het zijn geen mensen dichtbij de minister? Zijn het dan mensen die zich verder weg bevinden? Is het de chauffeur? Om wie gaat het hier dan eigenlijk? Waarom gaat hij opnieuw het debat daarover aan? Wilt u daarmee suggereren dat de minister tegen mensen die dicht bij hem staan heeft gezegd: morgen vindt er een functioneringsgesprek plaats, want dit pik ik niet? Ik kan uw mededeling aan de Kamer niet plaatsen.

De heer Geluk (VVD):

Ik heb gehoord dat personen dicht om de minister heen geconfronteerd worden met beschuldigingen dat zij dat nieuws naar buiten hebben gebracht. Ik wil daarover duidelijkheid scheppen. Het zijn mensen waar u misschien ook dagelijks mee te maken hebt.

De heer Tichelaar (PvdA):

Het gaat toch niet aan dat u dit nu weer doet, nu weliswaar gebaseerd op geruchten die u hebt gehoord? U brengt het voortdurend in relatie tot uw functie als volksvertegenwoordiger. Ik vind dat de voorzitter u de eerste keer heeft gered, maar hij zou u nu ook kunnen vragen of u het op schrift kunt stellen en de Kamer ervan in kennis wilt brengen. U trekt de conclusie dat mensen zijn aangevallen door de minister en dat dit ten onrechte was. Dat is de aard van uw mededeling.

De heer Geluk (VVD):

Nee, dat zeg ik niet.

De heer Tichelaar (PvdA):

Wat zegt u dan wel?

De heer Geluk (VVD):

Ik wil voorkomen dat mensen in de omgeving van de minister worden aangevallen.

De heer Tichelaar (PvdA):

U zegt eerst dat u geruchten hebt gehoord dat die mensen daarop worden aangesproken. Nu zegt u dat u wilt voorkomen dat de minister straks zijn tas oppakt en daarna de aanvalt opent. Wat is het nu? Is u verteld dat de minister mensen erop aan heeft gesproken dat zij dit nooit aan u hadden mogen vertellen of werkt u preventief door te zeggen dat de minister dit niet mag doen? Wat is het nu?

De heer Geluk (VVD):

Ik wil personen beschermen die mogelijkerwijs worden aangevallen terwijl zij dat niet verdienen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Natuurlijk is de minister politiek verantwoordelijk vanaf het moment dat hij het dossier heeft overgenomen. Vanochtend hebben wij informatie gekregen over de begrotingsonderdelen waarop de overschrijdingen hebben plaatsgevonden. U zult het met mij eens zijn dat de herkomst van die overschrijdingen ver voor de datum van aantreden van deze minister ligt.

De heer Geluk (VVD):

Dat is juist.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat liet u namelijk een beetje in het midden en daar houd ik niet van. De minister is politiek verantwoordelijk, maar de overschrijdingen dateren van ver voor zijn aantreden.

De heer Geluk (VVD):

De minister heeft zelf ook gezegd dat hem tijdens de kabinetsformatie duidelijk was geworden dat er overschrijdingen hadden plaatsgevonden. Dat heeft hij gemeld en ik waardeer het dat de minister daar zo open in is geweest.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dit is helderder dan uw nogal mistige uitspraken over de positie van de minister.

De heer Geluk (VVD):

Duidelijk is dat er gaten zijn gevallen. Vanaf de val van het kabinet dit voorjaar is dat proces in gang gezet en daarna is het natuurlijk doorgegaan. De minister heeft gezegd dat hij in september heeft ingegrepen. Daar is hij heel duidelijk in geweest.

De heer Van den Brink (LPF):

In antwoord op een vraag van de heer Atsma zegt de heer Geluk dat het nog maar te bezien is of het de schuld is van het vorige kabinet. Het ligt misschien aan mij, maar dat staat toch haaks op uw beweringen?

De heer Geluk (VVD):

Misschien had ik niet moeten zeggen dat dat nog maar te bezien is. In ieder geval is het proces ingezet en is het doorgelopen tot in september, toen de minister ingreep.

Ik heb de minister gevraagd op twee punten duidelijkheid te verschaffen om te voorkomen dat ik daarover moties zou moeten indienen. Ik doel in de eerste plaats op de overtredingen van diervergoedingen die worden aangemerkt als economische delicten. De minister heeft daarover een toezegging gedaan waarvoor ik hem erkentelijk ben.

In de tweede plaats heb ik gevraagd of de evaluatie met betrekking tot de biologische landbouw naar voren kan worden gehaald naar januari. De minister heeft dit schriftelijk toegezegd. Ook op dit punt hoef ik dus geen motie in te dienen. De VVD doet dus niet mee aan de motiediarree die hier vanavond over ons heen daalt.

Door de motie van de PvdA over de veenkoloniën is nu duidelijk gezegd dat dit een zeer kwetsbaar gebied is en dat pilotprojecten daarom voorrang verdienen.

De minister heeft ervoor gekozen om over te gaan naar een transitiedirectie. Ik vind dit een uitstekende gedachte. Op deze manier kan echt invulling worden gegeven aan de duurzame landbouw en krijgt ook de glastuinbouw voldoende aandacht. Nu dreigt die via andere regelingen buiten de boot te vallen.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. Ik wil namens mijn fractie twee moties indienen. De eerste heeft betrekking op de gelijke bekostiging van AOC's ten opzichte van de andere scholen via het ministerie van OCW. De staatssecretaris heeft ons niet overtuigd dat dit goed geregeld is. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat AOC's in een nadelige positie staan ten opzichte van OCW-scholen omdat deze niet gelijk bekostigd worden;

constaterende dat de Tweede Kamer al eerder heeft aangedrongen op de gelijke financiële bekostiging van AOC's en ROC's;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk over te gaan tot dezelfde financiering van de AOC's en ROC's, zodat beide vormen op gelijke schaal bekostigd zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oplaat, Van der Vlies, Van den Brink, Atsma en Van Dijke.

Zij krijgt nr. 53(28600 XIV).

De heer Oplaat (VVD):

Mijn tweede motie heeft betrekking op het binnenhalen van de derogatie. Wij zijn behoorlijk geschrokken van de antwoorden van de staatssecretaris in eerste termijn. De staatssecretaris geeft nu al prijs dat hij genoegen zal nemen met andere cijfers. Sterker nog, wij moesten er maar van uitgaan dat er een ander besluit uitkomt dan het voorstel van 250 kg. Hij legt dus al bij voorbaat het hoofd in de schoot. Wij maken ons grote zorgen hoe dit zal aflopen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de onderhandelingen over het derogatieverzoek van cruciaal belang zijn voor de Nederlandse landbouw;

constaterende dat de regering nu reeds signalen afgeeft dat zij met minder genoegen zal nemen dan het door Nederland ingediende voorstel van 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare op grasland per jaar;

verzoekt de regering, tijdens de onderhandelingen met klem vast te houden aan het reeds ingediende derogatieverzoek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oplaat, Van der Vlies, Van den Brink, Atsma en Van Dijke.

Zij krijgt nr. 54(28600 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de schriftelijke beantwoording van een aantal vragen dat is blijven liggen. Het is dan ook prettig om te lezen dat het ministerie van Financiën grondig onderzoek gaat doen naar de standpunten van collega lidstaten over het afschaffen van het BTW-tarief op biologische producten. Dit is een lovenswaardig streven, maar een jaar lang standpunten inventariseren vind ik wel lang. In de beleidsnota Een biologische markt te winnen, biologische landbouw 2001-2004, konden wij namelijk ook al lezen dat het ministerie van Financiën een inventarisatie maakt van de standpunten. Mag ik de minister vragen dit overzicht nog voor het kerstreces aan de Kamer te sturen?

Ik wil nu een aantal moties indienen, om te beginnen over mond- en klauwzeer.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in EU-verband voorstellen liggen om in het geval van een MKZ-uitbraak ringvaccinatie toe te passen;

van mening dat algehele preventieve vaccinatie de beste methode is Van Velzenom MKZ te voorkomen;

roept de regering op, te volharden in haar standpunt en op Europees vlak overschakeling naar een preventief vaccinatiebeleid te bepleiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen, Van den Brand, Tichelaar, Van Dijke, Van den Brink en Atsma.

Zij krijgt nr. 55(28600 XIV).

De heer Van der Ham (D66):

Ik vind dit een interessante motie. Mijn naam staat er echter niet onder, omdat ik eerst wil weten wat volgens de regering de verstandigste keuze is. Boeren zeggen dat algehele preventieve vaccinatie niet zo goed is, omdat deze vorm van vaccinatie eigenlijk overbodig is en beesten daardoor nog sterieler worden. Ik hoor graag de reactie van de minister op deze bijdrage aan het debat.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, u moet het mij niet kwalijk nemen, maar ik moet u er nu toch echt op wijzen dat een interruptie bedoeld is om een vraag te stellen aan de man of vrouw op het spreekgestoelte. U komt naar voren om een bijdrage te leveren aan het debat. Nu vindt de voorzitter per definitie iedere bijdrage van het hoogste belang, maar ik moet desalniettemin toch echt een halve minuut van uw spreektijd aftrekken.

De heer Van der Ham (D66):

Oké, dan had ik het misschien anders moeten formuleren.

De voorzitter:

Nee, maakt u het nu niet nog erger door uw bijdrage nog een keer op een andere manier te formuleren!

Het woord is aan mevrouw Van Velzen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik neem aan dat deze vraag zal worden beantwoord door de minister.

Ik lees nu mijn laatste twee moties voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het CBL instemt met het verkopen van tegen MKZ ingeënt vlees, mits er een voorlichtingscampagne richting consument komt;

van mening dat goede afzetmogelijkheden van geënt vlees voor getroffen boeren een voorwaarde is om niet over te hoeven gaan tot ruimen;

overwegende dat het onmogelijk is, in te schatten wanneer MKZ opnieuw uit zal breken, waardoor niet bepaald kan worden wanneer een voorlichtingscampagne nodig is;

roept de regering op, per direct het initiatief te nemen voor een voorlichtingscampagne,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen, Van den Brand, Tichelaar, Van der Ham, Van Dijke, Van der Vlies, Van den Brink en Atsma.

Zij krijgt nr. 56(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de wetsvoorstellen Regeling van de inwerkingtreding van het besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren, het wetsvoorstel Verbod op de pelsdierhouderij en de regeling inwerkingtreding van het legkippenbesluit heeft ingetrokken;

van mening dat de regels omtrent dierwelzijn wettelijk vastgelegd moeten worden;

roept de regering op, het intrekken van de wetsvoorstellen ongedaan te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen, Van den Brand, Tichelaar en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57(28600 XIV).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik bedank de minister en de staatssecretaris voor hun beantwoording.

Ik ben niet tevreden met de uitkomst van het debat tot nu toe. Als ik vandaag namelijk geen kamerlid was, maar een gewone ondernemer, dan zou ik namelijk niet weten wat ik morgen zou moeten doen naar aanleiding van wat vandaag is besproken. Ik kan verder kort zijn en beperk mij tot het indienen van enkele moties.

Mijn eerste motie betreft de gebiedsindeling uit de Reconstructiewet en de koppeling met de Stankwet. Nu de uitvoering van de Reconstructiewet vertraging oploopt, vindt de gebiedsindeling niet plaats en worden ook de gebieden die niet te maken hebben met de reconstructie belemmerd door de Stankwet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de gebiedsindeling voortvloeiende uit de Reconstructiewet, niet heeft plaatsgevonden;

constaterende voorts dat de minister niet kan aangeven op welke termijn deze gebiedsindeling wél kan plaatsvinden;

constaterende dat hierdoor de Stankwet niet kan worden ontkoppeld en derhalve ook voor de niet-kwetsbare gebieden deze wet blijft gelden;

constaterende voorts dat voor de in die gebieden zittende bedrijven de onzekerheid met betrekking tot het toekomstperspectief voortduurt en dat banken derhalve zeer terughoudend zullen optreden met betrekking tot de financiering;

van mening zijnde dat dit een onaanvaardbare situatie is;

verzoekt de regering, op korte termijn maatregelen te treffen, waardoor de Stankwet niet meer gekoppeld is aan de Reconstructiewet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie Van den Brinkis voorgesteld door de leden Van den Brink, Atsma, Van Dijke, Van der Vlies, Geluk en Teeven.

Zij krijgt nr. 58(28600 XIV).

De heer Van den Brink (LPF):

Mijn volgende onderwerp is de contra-expertise. In de schriftelijke beantwoording heb ik gezien dat de staatssecretaris alle hoop heeft gevestigd op ID-DLO. Mijn fractie is het daar niet mee eens, daarom wil ik over dit onderwerp de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in geval van een eerste uitbraak van een besmettelijke dierziekte snel handelen is geboden en dat dit vaak onvermijdelijk gepaard gaat met hectiek;

constaterende dat dit gemakkelijk kan leiden tot het maken van een fout, of dat althans de indruk ontstaat dat een fout gemakkelijk zou kunnen worden gemaakt;

voorts constaterende dat hierdoor het draagvlak voor de bestrijdingsaanpak wordt ondergraven;

van mening dat dit een ongewenste situatie is;

voorts van mening dat bij een eerste uitbraak het bedrijf waar de ziekte zich openbaart, onmiddellijk dient te worden geruimd;

echter ook van mening dat alvorens stappen worden ondernomen die verdergaan dan het afgrendelen van het gebied, zekerheid moet zijn verkregen over de juistheid van de eerste analyse-uitslag;

verzoekt de regering, die maatregelen te nemen die ertoe leiden dat ingeval van een eerste uitbraak:

  • - voldoende weefsel van het desbetreffende dier wordt bewaard;

  • - een onmiddellijke contra-expertise wordt uitgevoerd;

  • - middels DNA-onderzoek onomstotelijk komt vast te staan dat het desbetreffende monster van het besmette dier afkomstig is en verwisseling dus wordt uitgesloten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Geluk, Van der Vlies, Tichelaar, Teeven en Atsma.

Zij krijgt nr. 59(28600 XIV).

De heer Van den Brink (LPF):

In de schriftelijke beantwoording heeft de staatssecretaris gezegd geen voorstander te zijn van het couperen van schapen. Dat verhaal kan mijn fractie onderschrijven, maar toch zien wij in de praktijk enkele problemen die wij opgelost willen zien. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ingevolge het Ingrepenbesluit van 1996 per 1 september 2001 een coupeerverbod voor schapen geldt;

van mening dat dit in principe een goed besluit is;

constaterende dat voor de rassen Suffolk en Hampshire Down in verband met gezondheids- en welzijnsoverwegingen inmiddels ontheffing is verleend;

constaterende evenwel dat in den lande zich bij meerdere schapenrassen ernstige gezondheids- en welzijnsproblemen voordoen als gevolg van het coupeerverbod;

van mening dat dit een ongewenste situatie is;

voorts van mening dat in de andere EU-landen couperen is toegestaan;

verzoekt de regering, met handhaving van het coupeerverbod een algemene ontheffingsmaatregel te maken onder de navolgende voorwaarden:

  • - het couperen dient te geschieden binnen zeven dagen na de geboorte;

  • - een praktiserend dierenarts dient schriftelijk ontheffing te verlenen en tevens zelf de handeling te verrichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Atsma, Van der Vlies en Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de 30-dagenregeling een uitvloeisel is van de MKZ-epidemie van 2001;

van mening dat een dergelijke maatregel in "vredestijd" een overtrokken maatregel is;

verzoekt de regering, deze regeling aan te passen in die zin dat deze bepaling in "vredestijd" uitsluitend geldt voor die veebestanden waaraan dieren vanuit het buitenland zijn toegevoegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Geluk, Van der Vlies, Teeven en Atsma.

Zij krijgt nr. 61(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat als uitvloeisel van de MKZ-epidemie in 2001 veemarkten weer zijn geopend met dien verstande dat de aangevoerde dieren direct naar de slachterij moeten worden afgevoerd, dus dat de veemarkt fungeert als tussenstation;

constaterende dat hierdoor sprake is van een gebrekkige prijsvorming;

verzoekt de regering, deze maatregel te verruimen zodat op de markt aangevoerde dieren mogen worden afgevoerd naar slachterijen en vleesveehouderijbedrijven, met dien verstande dat dit uitsluitend van toepassing is op Nederlands eigen vee (vee dat minimaal 30 dagen in Nederland is),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie Van den Brinkis voorgesteld door de leden Van den Brink, Geluk, Van der Vlies, Teeven en Atsma.

Zij krijgt nr. 62(28600 XIV).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik wil van de minister een aantal antwoorden over de ringvaccinatie bij het preventief vaccineren van beesten. Het gaat mij om de benadering überhaupt van dierziekten. Bijna alle dieren die op grote schaal worden geteeld, zijn steriel. In die zin dat deze bijna niets meer kunnen hebben en zeer gevoelig zijn voor infectieziekten. Er ontstaat meteen hysterie als zo'n ziekte uitbreekt. Kan de minister hierover iets meer zeggen?

Ik heb een aantal moties, die niet moeten worden opgevat als symbolische moties of "diarreemoties". Deze moties kunnen aangeven wat de standpunten zijn in de Kamer bij een aantal onderwerpen. De Kamer heeft uiteindelijk de leiding in dit land; staatssecretaris Odink heeft daar ook iets over gezegd. Wij willen graag laten zien aan de mensen in het land hoe de verschillende partijen over zaken denken.

De heer Atsma (CDA):

Suggereert de heer Van der Ham dat de tot nu toe ingediende moties wel symbool- en diarreemoties zijn?

De heer Van der Ham (D66):

Integendeel. De heer Geluk had het daar net over en toen dacht ik: zo werkt het natuurlijk niet.

De heer Van den Brink (LPF):

Kan de heer Van der Ham dan aangeven wat hij er wel mee bedoelt?

De heer Van der Ham (D66):

Moties die wellicht geen meerderheid halen omdat uit het debat is gebleken dat er geen meerderheid voor is, zijn nog steeds moties die verstandig zijn om in te dienen. Op die manier kun je duidelijk maken aan de mensen die straks naar de stembus gaan, hoe de stemverhouding in de Kamer is, zodat zij wellicht een andere keuze maken. Zo zullen zij misschien niet meer stemmen op de partij van de heer Van den Brink, maar op een andere.

Ik kom bij mijn moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een aantal knellende problemen zijn met betrekking tot het dierenwelzijn in de Nederlandse landbouw;

constaterende dat uit het rapport-Wijffels blijkt dat de Nederlandse samenleving grote prijs stelt op een hoge mate van dierenwelzijn;

overwegende dat de Europese Unie afzonderlijke landen toestaat om op het gebied van dierenwelzijn vooruit te lopen, en dat in het verleden een aantal landen dit heeft gedaan;

overwegende dat het eigenstandige beleid van een EU-lidstaat een voorbeeldfunctie kan hebben voor de rest van Europa en dat de geschiedenis leert dat dit ook een aantal maal het geval is geweest;

overwegende dat economische motieven voor de korte termijn niet doorslaggevend mogen zijn wanneer het gaat over het welzijn van levende dieren;

voorts overwegende dat het in het economisch belang is van de Nederlandse landbouw om wat betreft dierenwelzijn een voorlopersrol te vervullen gezien de groeiende behoefte aan dergelijke landbouwproducten;

overwegende dat de beleidsnota dierenwelzijn wetgeving in het vooruitzicht stelde ten aanzien van een groot aantal misstanden wat betreft dierenwelzijn;

verzoekt de regering, wetsvoorstellen te ontwikkelen ten aanzien van het welzijn van de dieren als genoemd in de beleidsnota dierenwelzijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door de leden Van der Ham, Tichelaar, Van den Brand en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er nog steeds een groot aantal knellende problemen zijn met betrekking tot dierenwelzijn en gewasbeschermingsmiddelen in de Nederlandse landbouw;

constaterende dat uit het rapport-Wijffels blijkt dat de Nederlandse samenleving grote prijs stelt op een hoge mate van dierenwelzijn en een milieuvriendelijke landbouw;

overwegende dat die geconstateerde behoefte als een vooruitwijzing mag worden gezien voor het consumentengedrag van de toekomst;

overwegende dat ook in de ons omringende landen waar wij het meeste van onze landbouwproducten afzetten, de behoefte aan duurzame en diervriendelijke producten zal groeien;

voorts overwegende dat de Europese Unie afzonderlijke landen toestaat om op het gebied van dierenwelzijn en gewasbeschermingsbeleid voor de troepen uit te gaan;

spreekt uit dat het in het economisch belang is van de Nederlandse landbouw om wat betreft dierenwelzijn en duurzaam gewasbeschermingsbeleid een voorlopersrol te vervullen;

verzoekt de regering, actie te ondernemen om samen met gelijkgestemde landen een kopgroep te vormen binnen de EU op het gebied van dierenwelzijn en duurzaam gewasbeschermingsbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Tichelaar, Van den Brand en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64(28600 XIV).

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Voorzitter. Nadat ik mijn telefoon heb uitgezet, wil ik de bewindslieden bedanken voor hun beantwoording en de royale manier waarop zij zijn ingegaan op de zaken die wij hebben aangeroerd.

Ik heb een amendement ingediend, waarvan de minister heeft gezegd: het gaat in tegen de door mij voorgestane lijn met betrekking tot de wijze waarop wij in de toekomst met de destructietarieven omgaan. Verder zei hij: de dekking bevalt mij niet. Welnu, ik ben natuurlijk in voor een andere dekking. Het gevoelen dat ik met het amendement tot uitdrukking wil brengen, wordt in de Kamer breed gedeeld. Ik ben gevoelig voor de opmerking van de minister en hij mag van mij kiezen. Ik heb een aantal dekkingen gevonden. Het amendement zou voor een bedrag van 4 mln gedekt kunnen worden uit artikel 06.11, de ontwikkeling van een nieuw systeem, en voor een bedrag van 3 mln uit artikel 06.12, de taakstelling voor de voedsel- en warenautoriteit. Dan ben ik er. Maar ik zou natuurlijk ook het bedrag van 20 mln dat voor destructie gereserveerd is, eruit kunnen halen om het met een nieuwe bestemming terug te leggen in de begroting. De dekking maakt mij niet zoveel uit, maar het doel is mij te lief om dit nu te laten lopen. Als de minister geen keuze maakt, doe ik het uiteraard zelf na dezen, maar hij kan erop rekenen dat er een kamermeerderheid voor is.

De minister is niet ingegaan op mijn eerdere suggestie om het BBZ aan te passen, opdat de vermogenstoets niet van toepassing is als er sprake is van een ramp bij het uitbreken van een dierziekte. Dit is voor mij echt een serieus punt en ik heb al eerder aangegeven dat ik mij gedwongen voel om zelf het initiatief te nemen, als de regering er niets aan doet. Ik hoop dat de minister mij dit werk wil besparen.

Tot slot dien ik nog een motie in, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de hervorming van het Europese landbouwbeleid op dit moment te eenzijdig is gericht op totale liberalisering, met als gevolg een enorme schaalvergroting;

  • - de noodzakelijke aanpassing van het landbouwbeleid ook kan worden gerealiseerd binnen het kader van een systeem van productiebeheersing en regionalisering;

  • - op basis van zo'n systeem veel meer recht kan worden gedaan aan sociale (o.a. behoud van het gezinsbedrijf), landschappelijke en cultuurhistorische waarden en dus aan de leefbaarheid van het platteland;

  • - via een dergelijk systeem ook een betere invulling kan worden gegeven aan het streven naar duurzaamheid;

  • - bovendien de boereninkomens via de consumentenprijzen op een redelijk niveau gehouden kunnen worden, terwijl tegelijkertijd de Europese landbouwuitgaven (exportsubsidies en inkomenstoeslagen) aanzienlijk kunnen worden verlaagd;

verzoekt de regering, de mogelijkheden en gevolgen van vormen van productiebeheersing als oplossingsrichting voor de noodzakelijke hervorming van het Europese landbouwbeleid nader uit te werken en aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dijke en Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65(28600 XIV).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Nadat ik de bewindslieden hartelijk dank heb gezegd voor hun antwoorden, moet ik mij in verband met mijn spreektijd beperken tot het indienen van twee moties. Deze staan beide in het kader van het zoeken naar instrumenten om de bedrijfsovernames zo goed mogelijk te laten verlopen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onder meer door moeilijker wordende bedrijfsovernames de vergrijzing in de landbouw dreigt door te zetten;

overwegende dat de overheid gehouden is, in de voorwaardenscheppende sfeer al het mogelijke te doen om deze trend zoveel mogelijk te keren;

overwegende dat het voorstel met betrekking tot het Borgstellingsfonds naar raming een zeventigtal jonge agrariërs tegemoetkomt, terwijl het jaarlijks om veel meer overnames gaat;

constaterende dat er in de loop der jaren allerlei suggesties zijn gedaan om het ondersteunende beleid bij bedrijfsovernames in de agrarische sector verder vorm te geven, waaronder de gedachte van het Next Generation Fund, dat door het LEI als efficiënt wordt beoordeeld;

verzoekt de regering, het amendement-Van der Vlies uit te voeren conform de toelichting bij het amendement en het genoemde bedrag (7,5 mln) voor de komende jaren structureel in de begroting in te boeken;

verzoekt de regering voorts, in overleg te treden met relevante organisaties (bijvoorbeeld via een commissie jonge agrariërs) teneinde vóór de zomer van 2003 concrete voorstellen te kunnen doen met behulp waarvan deze problematiek verder het hoofd kan worden geboden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Atsma, Van den Brink, Van den Brand, Tichelaar, Geluk, Van Velzen, Van Dijke en Van der Ham.

Zij krijgt nr. 66(28600 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het systeem van de melkquota in Europa voortdurend ter discussie staat en dat het mogelijk over enkele jaren afgeschaft zal worden;

overwegende dat het verleasen van melkquota nadelige consequenties heeft voor bedrijfsovernames;

overwegende dat Van der Vliesquotumkosten moeten worden verlaagd;

voorts overwegende dat LTO, NAJK en NMV een gezamenlijke positiebepaling hebben opgesteld;

verzoekt de regering, in samenspraak met de genoemde organisaties en zo nodig nog met andere onderzoek te doen naar de mogelijkheden om quotumkosten te verlagen en de Kamer hierover in 2003 voorstellen te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Van den Brand, Atsma, Tichelaar, Geluk, Van Velzen, Van Dijke en Van der Ham.

Zij krijgt nr. 67(28600 XIV).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Veerman:

Voorzitter. Ik zal proberen mij aan uw tijdschema te houden. Eerst wil ik een paar vragen beantwoorden en daarna op de verschillende moties ingaan.

De heer Atsma heeft een vraag gesteld over de MKZ-analyse. Hem verwijs ik naar de schriftelijke beantwoording.

De heer Atsma (CDA):

De schriftelijke beantwoording over de MKZ-analyse biedt minder ruimte dan de toezegging van oud-minister Brinkhorst ruim een jaar geleden.

Minister Veerman:

Dan zal ik deze kwestie nog eens bezien. Het is niet mijn bedoeling iets af te doen aan toezeggingen die mijn voorganger op dit punt heeft gedaan.

Wat het lek betreft waarover de heer Geluk sprak, zeg ik: voor mij is dit afgedaan en sans rancune.

De heer Van der Ham heeft een vraag gesteld over de ringvaccinaties. Daarover zou een lang betoog kunnen worden gehouden, maar we hebben hier vanmorgen al drie uur gestaan. Bij gelegenheid zou hierover een stuk kunnen worden geschreven. Ik wijs er nog op dat ringvaccinaties worden toegepast bij een uitbraak. Verder weet u dat wij al geruime tijd vaccinatie ter voorkoming van een uitbraak bepleiten.

De heer Van der Ham vreest voor een grotere ontvankelijkheid van dieren voor ziekten in algemene zin. Ik wijs hem erop dat de dichtheid van het houden van dieren op zichzelf het risico op ziekten niet vergroot.

Voorzitter. Vervolgens wil ik overgaan tot behandeling van de verschillende moties. De gedachte van de heer Tichelaar, verwoord in zijn motie, om de effecten van de uitbreiding van het EU-landbouwareaal te bezien komt mij sympathiek over. Ik wijs er wel op dat er een rapport van een interdepartementaal beleidsonderzoek is verschenen met de titel Heroriëntatie landbouwbeleid. Daarin is reeds een analyse van het marktperspectief gegeven. Er is een rapport van een studie verschenen onder de titel Boeren bij vrijhandel. Niettemin ben ik bereid om de motie uit voeren. Ik zal nagaan of meer licht op de zaak kan worden geworpen. Ik sluit niet uit dat de studie door de WRR zal worden verricht.

De motie-Tichelaar c.s. en de motie-Atsma c.s. gaan over de destructieproblematiek. Hierover gaat ook de motie van de heer Van Dijke op stuk nr. 32. De heer Tichelaar stelt voor een heffing per levend dier in te stellen. Ik ben bereid die mogelijkheid te bezien. Mede in reactie op de motie-Van Dijke en de motie-Atsma c.s. zeg ik dat ik bereid ben om de tarieven voor de destructie het volgend jaar niet te verhogen. Van de heer Van Dijke mocht ik zelf bepalen op welke manier ik voor een dekking zou zorgen. Als dekking wil ik gebruiken de 20 mln waarvan eerder sprake is geweest.

De voorzitter:

Voor de goede orde merk ik op dat stuk nr. 32 een amendement van de heer Van Dijke betreft.

Minister Veerman:

De diverse stukken op dit punt neem ik in één keer in uitvoering door de tarieven voor volgend jaar niet te verhogen en de dekking daarvoor te vinden in de 20 mln op het begrotingsonderdeel. In eerdere correspondentie en gedachtewisselingen hebben wij geopperd om uit te gaan van 10 mln en de andere 10 mln in het Diergezondheidsfonds te stoppen. Ik doe dit met respect voor de Kamer, maar met pijn in het hart, gelet op de andere dekking die nodig zal blijken voor het Diergezondheidsfonds.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Het verdriet mij dat de minister pijn in het hart heeft, maar het stemt mij blij dat hij dit wil uitvoeren. Ik vraag mij even af hoe wij nu verder moeten gaan. Moet ik mijn amendement aanpassen of komt de minister met een nota van wijziging?

De voorzitter:

Als de minister het amendement overneemt, dan is mijn vraag aan alle woordvoerders of zij ermee akkoord gaan dat het onderdeel wordt van het begrotingsvoorstel. In dat geval maakt het geen onderdeel van de beraadslaging meer uit.

De heer Van der Vlies (SGP):

Er is een technisch probleem. Het amendement heeft een dekking die door de minister wordt afgewezen en die door een groot deel van de Kamer wordt betwist. De minister heeft een suggestie gedaan voor een andere dekking. Dat betekent dat óf het amendement wordt gewijzigd óf de minister met een nota van wijziging komt.

De voorzitter:

U hebt gelijk. Dank u.

Minister Veerman:

Het lijkt mij het verstandigst dat ik met een wijziging kom.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Dan trek ik mijn amendement in.

De voorzitter:

Het amendement-Van Dijke (stuk nr. 32) is ingetrokken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik herinner de minister aan mijn vraag om een onderzoek van de minister van Financiën naar de standpunten van andere Europese landen over het afschaffen van btw op biologische producten.

Minister Veerman:

Ik zal mijn best doen om het vóór het kerstreces gereed te krijgen. Ik kan dat niet beloven, maar ik zal er bij mijn collega van Financiën op aandringen dat die cijfers op korte termijn ter beschikking komen.

Ik kom op de motie van de heer Atsma op stuk nr. 46 gericht op het ontwikkelen van duurzame landbouw en het belonen van voorlopers. Duurzame landbouw is een van de speerpunten van mijn beleid. Op een aantal terreinen stimuleer ik voorlopers al. Ik noem het Borgstellingsfonds, dat vanochtend uitvoerig aan de orde is geweest. Stimulering van biologische landbouw moet ook in dat licht worden gezien. Ik zie de motie als een ondersteuning van mijn beleid.

De heer Tichelaar (PvdA):

Over de destructietarieven zijn enkele moties ingediend. Mij is onduidelijk wat er nu gaat gebeuren. De minister zal ze meenemen. Maken de moties dan nog onderdeel uit van de beraadslagingen? Moeten wij de moties intrekken in afwachting van een nota van wijziging?

De voorzitter:

Als een amendement volledig wordt overgenomen, maakt het onderdeel uit van het wetsvoorstel. Bij een motie is het aan de indiener om haar al of niet te handhaven. Als de minister een toezegging doet die overeenkomt met de wens van de motie, kan de motie worden ingetrokken, maar dat is aan de indiener.

Minister Veerman:

Voorzitter. Wat het amendement van de heer Van Dijke betreft, kan ik het misschien nog wat eenvoudiger maken. De dekking van 20 mln voor de destructietarieven in 2003 staat namelijk al op het desbetreffende begrotingsonderdeel. Als wij dat hier vaststellen, is de besteding daarmee vastgelegd. Dat impliceert dat er geen nota van wijziging nodig is.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Als ik een amendement gemaakt zou hebben met dat als dekking, dan zou ik dat bedrag eerst onttrokken hebben aan dat onderdeel en het er vervolgens opnieuw in hebben geplaatst met die uitdrukkelijke bestemming. Nu de minister heeft gezegd dat hij die dekking daarvoor gaat gebruiken, ga ik ervan uit dat die toezegging voldoende is om datgene wat ik met mijn amendement beoog, daadwerkelijk met dat geld te financieren.

Minister Veerman:

Dat is juist.

Ik kom op de motie van de heer Van den Brand waarin wordt gevraagd om in te zetten op een groene en sociale koers. Misschien kan de heer Van den Brand mij zeggen welk nummer die motie heeft, want ik ben gehandicapt door het feit dat de zaken voor mij losgekoppeld zijn. Ik hoor dat dit de motie op stuk nr. 48 is.

De voorzitter:

Ik ben niet helemaal tevreden over de gang van zaken, want dit gaat extra tijd kosten. Zou het u helpen om nog een paar minuten te schorsen, zodat u de moties kunt ordenen?

Minister Veerman:

Zeker. De staatssecretaris heeft zijn zaken inmiddels trouwens wel geordend. Misschien is het praktisch dat hij nu eerst antwoord geeft.

De voorzitter:

Het is ongebruikelijk, maar ik ben er erg aan gehecht om de vergadering vanavond om elf uur te kunnen sluiten. Als de leden ermee akkoord gaan, lijkt mij dat dus een goede gang van zaken. Ik zie dat dit het geval is.

Staatssecretaris Odink:

Mijnheer de voorzitter. Ik ga eerst in op een paar vragen. De heer Atsma heeft mij aan het einde van mijn eerste termijn gevraagd, in te gaan op het verbod op het brandmerken van paarden. Hij wil dat ik dit verbod heroverweeg, omdat het in de praktijk niet blijkt te werken. Hij merkte nog op dat dit goed zou kunnen passen bij het eerdere besluit om het koud branden of vriesmerken van vee weer toe te staan. In de schriftelijke beantwoording is reeds op deze vraag van de heer Atsma ingegaan. Daarin heb ik aangegeven dat voor het brandmerken van paarden sinds 1 september 1996 een verbod is afgekondigd, met een overgangstermijn van vijf jaar. Sinds 1 september 2001 is deze ingreep in Nederland dus verboden. Brandmerken is destijds verboden, omdat deze ingreep niet in verhouding staat tot de bedrijfsmatige voordelen en er bovendien voldoende toereikende alternatieven zijn. Door de sector is vorig jaar aangegeven dat bij de meeste erkende stamboeken in Nederland het brandmerken niet meer wordt toegepast. Voor vele van deze stamboeken is overgegaan op het chippen als alternatief voor het brandmerken. De sector heeft daarmee goed geanticipeerd op het verbod op brandmerken.

De sector leek daarentegen wel problemen te hebben met het handels- en tentoonstellingsverbod voor in het buitenland gebrandmerkte paarden. Het handels- en tentoonstellingsverbod geldt echter niet voor paarden die in het buitenland zijn gebrandmerkt. Nu nog het verbod op het brandmerken voor de stamboeken in Nederland. Als het daaraan gekoppelde handels- en tentoonstellingsverbod geen problemen oplevert voor de sector en het evenmin een belemmering vormt voor de handel met gebrandmerkte paarden, dan zie ik geen reden om het brandmerkverbod op te heffen. De door de heer Atsma gesignaleerde problemen met niet gebrandmerkte paarden die geëxporteerd worden, zal ik met de sector bespreken.

De heer Oplaat vraagt in zijn motie op stuk nr. 53 om voor AOC's en ROC's dezelfde vorm van financiering toe te passen. Ik acht deze motie overbodig. Dit is namelijk al beleid.

De motie op stuk nr. 54 handelt over het derogatieverzoek. Ik heb mij kennelijk niet goed uitgedrukt of ik ben verkeerd begrepen. Het belang van derogatie staat boven alles. Er is geen enkele reden, te veronderstellen dat de inzet van de regering nu anders is dan daarvoor. Ik heb alleen willen aangeven dat, indien Brussel tot een lager getal besluit, dit zeer ernstige gevolgen heeft voor ons land. Dat onderstreept nogmaals onze inzet in Brussel. Ik zie deze motie als een ondersteuning van ons beleid.

Mevrouw Van Velzen roept bij motie op, de wetsvoorstellen inzake vleeskuikenouderdieren, nertsen en legkippen niet in te trekken. Het intrekken van deze wetsvoorstellen past volslagen in mijn opvatting over de dezelfde concurrentieverhoudingen in Europa. Ik ontraad dan ook aanneming van deze motie.

De motie op stuk nr. 55 van mevrouw Van Velzen handelt over preventief vaccineren. Ik heb aangegeven dat de afzet van producten van geënte dieren al een enorme wijziging van het beleid ter bestrijding van MKZ inhoudt. Het wijzigen van het totale beleid door het preventief toepassen van entingen in een situatie zonder MKZ is een zeer grote stap verder. Ik voel daar niet voor en daarom ontraad ik aanneming van deze motie.

De heer Atsma (CDA):

De bedoeling van deze motie is nu juist dat wordt bepleit wat de staatssecretaris zegt. Deze minister en de vorige minister hebben dit ook steeds gezegd. Deze motie is een ondersteuning van het beleid.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik wil de staatssecretaris met deze motie een schouderklopje geven. Ik denk dat hij dat beter kan accepteren.

Staatssecretaris Odink:

Neemt u mij niet kwalijk, maar dan heb ik de motie verkeerd begrepen. Ik zie deze motie nu als een ondersteuning van ons beleid.

In de motie op stuk nr. 59 wordt gevraagd, materiaal voor contra-expertise te bewaren. Voor zover dit voorhanden is, wil ik dat zeker doen. Ik zie deze motie als een ondersteuning van ons beleid.

De motie op stuk nr. 60 handelt over het coupeerverbod van schapen. Ik ben bereid, na te gaan of zich ook bij andere schapenrassen welzijns- en gezondheidsproblemen voordoen. In dat geval kan eenzelfde ontheffingensysteem in het leven worden geroepen als nu voor de in de motie genoemde rassen geldt. Ik moet aanvaarding van deze motie ontraden, omdat controle anders niet goed mogelijk is.

Ik zie deze motie van de heer Van den Brink over de 30-dagenregeling als een ondersteuning van het beleid in het kader van de evaluatie.

Ik zie de motie op stuk nr. 62 over de veemarkten ook als een ondersteuning van mijn beleid in het kader van de evaluatie.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Het is prettig dat de staatssecretaris de motie als een ondersteuning in het kader van de evaluatie ziet, maar mijn motie staat los van de evaluatie. De staatssecretaris mag daarbij uitmaken of hij haar ondersteunt of niet.

De staatssecretaris stelt over de contra-expertise dat het mooi is dat het weefsel wordt bewaard, maar dat is niet de essentie. De essentie van de motie is dat, als mond- en klauwzeer wordt geconstateerd in een monster, van het dier eventueel een paar haren worden afgenomen. Via DNA-techniek kan vastgesteld worden dat het monster ook van dat dier is geweest. Dat staat in de motie.

Staatssecretaris Odink:

Dat is dus een goede suggestie uit de Kamer. Voorzitter. Mogen wij deze motie schriftelijk afhandelen?

De voorzitter:

Nee, dat vind ik geen goede suggestie. Dat wordt mij te rommelig. Dan verdagen wij de gehele behandeling. Ik wil niet dat halverwege de behandeling van de moties wordt onderbroken. Dat is geen goede procedure.

Staatssecretaris Odink:

Motie op stuk nr. 63 van het lid Van der Ham en anderen gaat over het ontwikkelen van wetgevingsvoorstellen ten aanzien van het welzijn van dieren, zoals genoemd in de beleidsnota Dierenwelzijn. Uit mijn toelichting in tweede termijn is duidelijk dat ik kies voor de oplossing om via marktwerking effectief het dierenwelzijn te bevorderen, zeker bij voorlopers. Om die reden ontraad ik aanvaarding van deze motie.

De heer Oplaat (VVD):

Ik kom nog even terug op mijn motie op stuk nr. 54 over het derogatieverzoek. De staatssecretaris deed haar af als ondersteuning van het beleid. Zo hebben wij dat absoluut niet ervaren. De staatssecretaris heeft gezegd dat andere cijfers worden verkregen. Ik spreek bij motie uit dat wij dat niet willen. Wij willen dat hij met de buit thuiskomt en dat wordt vastgehouden aan 250 kg stikstof. Dat is iets anders dan de staatssecretaris in eerste termijn heeft gezegd.

Staatssecretaris Odink:

Dat is correct. Ik heb dat ook gezegd in mijn toelichting op deze motie. Ik heb letterlijk gezegd: ik heb mij niet goed uitgedrukt of ik ben verkeerd begrepen. Dat was mijn inleidende zin. Daarbij heb ik nogmaals het belang onderstreept van de derogatie. Ik heb daarbij gezegd dat het van uitermate groot belang is dat Brussel dat besluit neemt, omdat een besluit dat lager uitvalt ernstige consequenties heeft voor onze veehouders. Ik heb daarna nogmaals het belang onderstreept om in Brussel voor de derogatie van 250 kg te blijven pleiten.

De heer Oplaat (VVD):

Het gaat er niet om of Brussel tot een lagere derogatie besluit. U heeft gezegd dat de onderhandelingen nu pas beginnen. Ik zeg dan namens de indieners van de motie: uw inzet moet 250 zijn. U moet daarvoor vechten en met de buit naar huis komen. U gelooft in uw eigen derogatie of u gelooft er niet in.

Staatssecretaris Odink:

De motie onderstreept dat wij voor 250 kg gaan.

Minister Veerman:

Voorzitter. Hartelijk dank dat u mij mijn ongerief door middel van een korte pauze hebt laten oplossen.

Ik kom bij motie op stuk nr. 49 van de heer Van den Brand over de inzet op een groene en sociale koers. De Nederlandse regering ondersteunt deze inzet in de vorm van een gemeenschappelijk landbouwbeleid. Vanmorgen is uitvoerig besproken in welke kaders wij dat willen plaatsen. Daarbij worden maatschappelijke zorg op het gebied van milieu, voedselveiligheid en een meer duurzame ontwikkeling uitdrukkelijk in de beschouwingen betrokken. Wij gaan dus meer in de richting van de sociale en groene dimensie van het landbouwbeleid. Om die reden zie ik de motie dan ook als een ondersteuning van het regeringsbeleid. Ik heb al eerder opgemerkt dat er bij de komende Europese Top in Kopenhagen geen ruimte is om hierover te spreken. Wij komen er vast over te spreken wanneer de Commissie komt met de voorstellen in het kader van de midterm review.

Bij de motie op stuk nr. 58 van de heer Van den Brink over de ontkoppeling van de Reconstructiewet en de Stankwet is het van belang, te bedenken dat in de reconstructiegebieden een soepelere stanknorm geldt dan in de gebieden waar de Stankwet van toepassing is. Dat is ook verantwoord uit milieuoogpunt, omdat er in reconstructiegebieden wordt gesaneerd. Ontkoppeling leidt juist tot een strengere norm in de reconstructiegebieden, namelijk de landelijke norm, en dat maakt de reconstructie buitengewoon moeilijk. Ik moet de motie ontraden, omdat zij leidt tot het omgekeerde van wat de heer Van den Brink beoogt.

De heer Van den Brink (LPF):

Volgens mij is de informatie die de minister geeft, niet juist. Zolang je die gebieden niet aanwijst, houd je in de verwevingsgebieden het zware regime. Als je die gebieden wel hebt aangewezen, kunnen een aantal van die verwevingsgebieden gewoon andere gebieden worden. Daarom moet je ontkoppelen. Daar gaat het om.

Minister Veerman:

Ik heb geen reden om af te wijken van het antwoord dat ik heb gegeven. Ik ontraad de motie, maar ik ben wel bereid om de informatie die de heer Van den Brink alsnog geeft, nader uit te zoeken in de vorm van een brief. Ik blijf voorshands bij mijn mening, omdat ik op dit moment geen reden heb om daaraan te twijfelen. Ik denk niet dat wij er op dit uur nog een uitvoerige gedachtewisseling over moeten hebben. Ik zeg de heer Van den Brink toe dat ik erop terugkom.

De heer Van den Brink (LPF):

Kunt u aangeven wanneer wij die brief hebben?

Minister Veerman:

Zo spoedig mogelijk.

De heer Van den Brink (LPF):

Voor volgende week dinsdag, als de stemming is?

De voorzitter:

Wij stemmen nog niet volgende week dinsdag, omdat wij eerst nog het onderdeel Visserij moeten behandelen.

Minister Veerman:

Zo spoedig mogelijk.

De motie-Atsma/Schreijer-Pierik op stuk nr. 47 over de reconstructie is breed ondertekend door de Kamer. Ik heb recent met de provincies afgesproken om in het voorjaar een urgentieprogramma op te stellen, waar ik eerder melding van heb gemaakt. Ik zie deze motie dan ook als een krachtige ondersteuning van mijn beleid.

De motie van de heer Van den Brand op stuk nr. 50 gaat over de POP-projecten. Hoe sympathiek dergelijke projecten ook zijn, hij kan niet van mij vragen om in dezen buiten de goedkeuring van Brussel te treden. Ondersteuning buiten de EU-kaders kan eenvoudigweg niet. Wel wil ik mij maximaal inzetten om de POP-wijzigingen zo spoedig mogelijk goedgekeurd te krijgen. Ik ontraad dus de motie.

De heer Van den Brand (Groen- Links):

Ons argument is om dit jaar en volgend jaar spanning op de draad te houden bij de koplopers. Wij weten via de LTO dat er een aantal zeer interessante projecten op tafel liggen die vanwege een technisch regelprobleem nog niet gehonoreerd kunnen worden, terwijl de POP-gelden wel beschikbaar zijn. Ik verzoek de minister om alle creativiteit te gebruiken om deze op enigerlei wijze gehonoreerd te krijgen.

Minister Veerman:

Ik vat het samen onder de zin dat ik mij maximaal zal inzetten om het POP zo goed mogelijk gewijzigd te krijgen.

Dan kom ik op de motie-Van Dijke/Atsma op stuk nr. 65 over de mogelijkheden om productiebeheersing te onderzoeken. Wij hebben vanmorgen uitvoerig van gedachten gewisseld over de visie op het landbouwbeleid in de toekomst. Ik ben van oordeel dat er nogal wat studies over zijn verschenen en dat het WTO-kader ons tamelijk dwingend in een bepaalde richting drukt. Ik wijs nogmaals op de studie Boeren bij vrijhandel.

Ik ben wel bereid om aan de vraag van de heer Van Dijke tegemoet te komen en te kijken of wij met de expertise die bij ons in huis is, wat argumenten op een rij kunnen zetten voor of tegen productiebeheersing en over de mogelijkheden daarvan, wanneer het gaat om bepaalde sectoren. De flessenhals van de verwerking is daarbij zoals bekend een belangrijke voorwaarde. Ik zeg toe dat ik deze motie welwillend zal uitvoeren.

De heer Van den Brand heeft een motie op stuk nr. 48 inzake het DOP-systeem ingediend. Ik ben hier schriftelijk al op ingegaan. Het beoordelingssysteem voor groene duurzame prestaties spreekt mij zeer aan. In mijn beleid zit ook een stimulering van duurzame landbouw. Maar ook hier zijn het weer de Brusselse steunkaders die niet voorzien in de stimulering van de DOP-aanpak. Daarom moet ik de Kamer de aanvaarding van deze motie ontraden.

De heer Van den Brand (Groen- Links):

Voorzitter. Ik wil de minister vragen om er toch nog eens naar te kijken. Het is geen systeem dat is gericht op prestaties, maar het is een bedrijfscertificeringssysteem. Dat heeft als zodanig niet de goedkeuring van Brussel nodig en zou ook in Nederland een eigen werking kunnen hebben.

Minister Veerman:

In heb gezegd dat het beoordelingssysteem mij aanspreekt. Daarin ligt een voldoende garantie dat het niet uit mijn gezichtsveld verdwijnt.

De heer Atsma heeft een motie op stuk nr. 45 ingediend inzake de ruiming van de volledige veestapel op bedrijven waar BSE is vastgesteld. Ik zie deze motie als een ondersteuning van mijn beleid om zo spoedig mogelijk ervoor zorg te dragen dat het volledig ruimen tot het verleden behoort. Hoewel het primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven is om de afzet van producten mogelijk te maken, wil ik mij er van harte voor inspannen om dit proces te faciliteren.

De heer Van den Brand vraagt de regering in zijn motie op stuk nr. 51 om te komen met een plan van aanpak voor een groen contract tussen boeren, tuinders, natuurbeschermers, overheden en samenleving. Ik ontwikkel thans een systematiek ten behoeve van de beloning van prestaties van groene diensten. Een element daarbij is het ontwikkelen van een adequaat instrument dat samenwerking mogelijk maakt tussen diverse gebruikers van het landelijke gebied. Ik beschouw deze motie dan ook als een ondersteuning van mijn beleid.

Mevrouw Van Velzen heeft een motie op stuk nr. 56 ingediend, waarin wordt verzocht om in het licht van de afzetmogelijkheden van geënt vlees het initiatief te nemen tot een voorlichtingscampagne. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat ik daarover in overleg ben met het bedrijfsleven en dat ik mij sterk zal maken voor een voorlichtingscampagne als onderdeel daarvan. Ik ben dus bereid om deze motie over te nemen.

In de motie op stuk nr. 66 van de heer Van der Vlies ten aanzien van "het gulden Vlies-fonds" wordt gevraagd om structureel 7,5 mln euro beschikbaar te stellen voor jonge starters. Voorts wordt de regering verzocht, daarover in overleg te treden met jonge boeren. Ik moet de Kamer de aanvaarding van deze motie ontraden wegens gebrek aan middelen op termijn. Ik wil wel met jonge boeren nog verder denken over mogelijkheden om starters te ondersteunen. Daarover zal de Kamer te zijner tijd bericht ontvangen. Ik meen dat de heer Van der Vlies heeft gevraagd om die informatie voor de zomer van 2003 te ontvangen. Op dat laatste punt wil ik de motie dus uitvoeren.

In de motie op stuk nr. 64 van de heer Van der Ham wordt de regering verzocht, actie te ondernemen om samen met andere EU-landen een kopgroep te vormen. Het vormen van een kopgroep spreekt mij aan. Ik doe dat bijvoorbeeld al met betrekking tot onderzoek naar castratie van biggen. Ik wil deze koppositie niet wettelijk afdwingen. Ik beschouw de motie als een ondersteuning van mijn beleid. De Kamer kan er zeker van zijn dat de ambitie er is om het dierenwelzijn in de EU met name ook door onze inbreng in het Europese debat op een hoger niveau te brengen. Deze wens heb ik vanmorgen ook al geuit.

De heer Van der Vlies heeft een motie op stuk nr. 67 inzake het melkquotum ingediend. Daarin wordt de regering verzocht om in overleg te treden met NAJK en LTO. Ik heb daar reeds iets over gezegd in de schriftelijke beantwoording. Ik zie de motie dan ook als een steun in de rug om dit voornemen in praktijk te brengen. Ik ben bereid om met deze organisaties te spreken en de Kamer over een dergelijk gesprek te informeren.

De motie op stuk nr. 42 over de veenkoloniën wordt breed ondersteund. Daarin wordt de regering verzocht, de herstructurering van de veenkoloniën als prioriteit te handhaven, de veenkoloniën als pilot aan te wijzen voor een experiment met een gebiedsgerichte aanpak en de veenkoloniën met voorrang aan te wijzen ten behoeve van het aangekondigde Investeringsbudget Landelijk Gebied. Hoe sympathiek die motie bij mij ook overkomt, het ILG is en blijft een bundeling van bestaande middelen. Extra middelen zijn daarmee sinds de verdamping van de ICES 3-projecten helaas niet voorhanden. De monitoring, die het kabinet ondersteunt, heeft als doel vast te stellen wat aan middelen naar de veenkoloniën toevloeit. Wat mijn departement betreft, is dat bovengemiddeld. De laatste reconstructie is bovendien nog niet al te lang geleden beëindigd. Het spijt me dat ik wegens gebrek aan financiële armslag de Kamer de aanvaarding van de motie moet ontraden.

De heer Geluk (VVD):

De minister heeft het over een gebrek aan middelen, maar in het investeringsbudget landelijk gebied zit toch geld? Er wordt toch niet om meer middelen gevraagd?

Minister Veerman:

Ik heb aangegeven dat wij al meer dan gemiddeld bijdragen. Gevraagd is of wij extra middelen hebben en die zijn er dus niet.

Ik meen dat ik al iets heb gezegd over motie nr. 56, die handelt over de btw-tarieven voor de biologische landbouw. Ik zal in ieder geval de staatssecretaris van Financiën adviseren om het de facto te doen.

Wat betreft de Stidug-regeling moet ik nog opmerken dat wij een voorziening hebben getroffen op grond waarvan de termijn kan worden verlengd. Hierover zullen brieven naar de gemeenten worden gestuurd.

Het aardigste heb ik voor het laatst bewaard. Naar aanleiding van de moties over de Flora- en faunawet wil ik het volgende opmerken. Zoals gezegd, wil ik de provincies de ruimte geven om te komen tot een goede uitvoering van die wet. Daarom ook heb ik bepleit de motie, waarin de regering wordt uitgenodigd om de vos, de zwarte kraai en de kauw op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen, aan te houden. Ik wil de provincies die ruimte niet ontnemen, maar tegelijkertijd zal ik een AMvB-procedure starten die vier tot zes maanden in beslag neemt en die ertoe strekt de zwarte kraai, de kauw en mogelijk ook de vos op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen. In die tijd kan worden nagegaan welke van de beide systemen – een landelijk beleid of een provinciaal beleid – het meest doelmatig is. De Kamer kan in het kader van deze procedure daarover dan een oordeel vellen. Wat betreft de vos wil ik de provincies de mogelijkheid bieden om op korte termijn personen of categorieën van personen aan te wijzen die de vossenstand beperken. Daartoe zal ik de vos opnemen op de lijst van soorten bij artikel 67, waarvoor de provincies een dergelijke maatregel kunnen nemen. Parallel aan plaatsing van de vos op de landelijke lijst, waarvoor nog enige juridisch-technische problemen moeten worden opgelost, open ik de mogelijkheid tot bestrijding van de vos op grond van schade aan flora en fauna of andere schade.

Mevrouw Van Velzen (SP):

In het algemeen overleg heb ik begrepen dat het vooral gaat om uitvoeringstechnische problemen en dat u geen inhoudelijke problemen hebt met de wet. Als u een AMvB-procedure start, geeft u impliciet aan dat u aan de inhoud van de wet – de mogelijkheid om ontheffing te vragen, het beheersplan enz. – twijfelt. Waarom wilt u precies het AMvB-traject inzetten?

Minister Veerman:

Omdat op deze wijze recht kan worden gedaan aan een door de Kamer aangenomen motie waarin de regering wordt gevraagd bedoelde soorten op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen. In de tussenliggende periode wordt enerzijds de AMvB-procedure gestart en krijgen anderzijds de provincies de gelegenheid om de wet uit te voeren. Daarover kan dan de Kamer te zijner tijd een oordeel uitspreken. Misschien dat de conclusie wordt getrokken dat de uitvoering door de provincies zo adequaat is dat niet tot uitvoering van de AMvB behoeft te worden overgegaan

De heer Geluk (VVD):

Schaart de minister de ganzen ook onder de AMvB?

Minister Veerman:

Nee. Ik heb al gezegd dat ik over de ganzen advies zal vragen aan het Faunafonds. Vervolgens zal ik met nadere maatregelen komen.

De heer Van den Brink (LPF):

Toen de motie werd ingediend, heeft de minister gezegd: dit is een ondersteuning van mijn beleid. De motie is aangenomen. In de motie werd gevraagd om de dieren die erin genoemd worden op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen. Als de minister nu zegt dat hij eerst overleg gaat voeren, doet hij niet wat hij toen heeft toegezegd.

Minister Veerman:

Ik heb ook niet gezegd dat ik het niet zou doen. Ik heb gezegd dat ik advies zal vragen aan het Faunafonds.

De heer Van den Brand (Groen- Links):

De minister is nog niet ingegaan op de motie op stuk nr. 52 over de Directie transitie duurzame land- en tuinbouw.

Minister Veerman:

Dit is waar. Ik heb eerder vanmorgen gezegd: "what's in a name". Ik heb duidelijk de ambities van het ministerie aan u voorgelegd. Of wij het de Directie transitie duurzame landbouw zullen noemen, is alleen een kwestie van naamgeving. De heer Van den Brand kan ervan op aan dat de werkzaamheden gericht zijn op het doel dat hij met deze naam wil omvatten. Het lijkt mij niet nodig in het kader van de herschikking van taken tot een naamswijziging over te gaan nu de doelstellingen van de directie duidelijk overeenkomen met wat hij beoogt.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, mevrouw Van Velzen de prijs uit te reiken voor het mooiste woord van deze avond: vleeskuikenouderdieren.

Ik stel verder voor om te stemmen nadat de overige onderdelen van de begroting op 2 december in een notaoverleg zijn behandeld. Die stemmingen zullen dan waarschijnlijk de week daarna plaatsvinden.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 22.55 uur

Naar boven