Noot 1 (zie blz. 5464)
Verslag van de commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven
De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het
volgende te rapporteren.
In handen van de commissie zijn gesteld, behalve de geloofsbrieven van
de heren R.H. Algra te Jubbega, J.J. van Dijk te Culemborg, N. Eski te Nieuwegein,
W.M.M. van Fessem te Breda, M.C. Haverkamp te Nederhorst den Berg, mevr. M.G.E.
van Loon-Koomen te Ossenisse, mevr. M.C. Smilde te Eelde, de heren J.D. Blaauw
te Zeist, J.H. Klein Molekamp te Rhoon, R. Luchtenveld te Amersfoort, G.J.
Oplaat te Markelo, mevr. P.J.L. Verbugt te Helden, de heren G. Wilders te
Venlo, W. van der Velden te Rotterdam en mevr. G.A. Verbeet te Amsterdam de
volgende missives van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing
van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De afschriften van de besluiten van 25 resp. 26 juli 2002, waarbij in
de vacatures ontstaan door het ontslag van de heer J.P. Balkenende te Cappelle
aan den IJssel, mevr. M.J.A. van der Hoeven te Maastricht, mevr. A.M.A. van
Ardenne-van der Hoeven te Vlaardingen, de heer P.L.B.A. van Geel te Helmond,
mevr. C.I.J.M. Ross-van Dorp te Breedenbroek, de heren J.G. Wijn te Amsterdam,
C. van der Knaap te Rotterdam, A.H. Korthals te Rotterdam, H.G.J. Kamp te
Borculo, L.M.L.H.A. Hermans te Beetsterzwaag, J.W. Remkes te Groningen, J.F.
Hoogervorst te Den Haag, A. Nicolaï te Amstelveen, mevr. R.R.P. Bijlhout
te Rotterdam en mevr. E.L. Herfkens te Den Haag worden benoemd verklaard tot
lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heren R.H. Algra te Jubbega,
J.J. van Dijk te Culemborg, N. Eski te Nieuwegein, W.M.M. van Fessem te Breda,
M.C. Haverkamp te Nederhorst den Berg, mevr. M.G.E. van Loon-Koomen te Ossenisse,
mevr. M.C. Smilde te Eelde, de heren J.D. Blaauw te Zeist, J.H. Klein Molekamp
te Rhoon, R. Luchtenveld te Amersfoort, G.J. Oplaat te Markelo, mevr. P.J.L.
Verbugt te Helden, de heer G. Wilders te Venlo en mevr. G.A. Verbeet te Amsterdam.
Uit de bij de geloofsbrieven gevoegde stukken blijkt, dat zij de vereiste
leeftijd hebben bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemden,
dat zij geen betrekkingen bekleden welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap
der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hen niet is gebleken van
enige omstandigheid welke hun Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen
trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan zij op grond van
artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zouden zijn.
De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat
zij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven eden dan
wel verklaringen en beloften zullen hebben afgelegd, de heren R.H. Algra te
Jubbega, J.J. van Dijk te Culemborg, N. Eski te Nieuwegein, W.M.M. van Fessem
te Breda, M.C. Haverkamp te Nederhorst den Berg, mevr. M.G.E. van Loon-Koomen
te Ossenisse, mevr. M.C. Smilde te Eelde, de heren J.D. Blaauw te Zeist, J.H.
Klein Molekamp te Rhoon, R. Luchtenveld te Amersfoort, G.J. Oplaat te Markelo,
mevr. P.J.L. Verbugt te Helden, de heren G. Wilders te Venlo, W. van der Velden
te Rotterdam en mevr. G.A. Verbeet te Amsterdam.