Aan de orde is het debat over de regeringsverklaring.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Voordat ik met mijn bijdrage begin, wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om stil te staan bij de gezondheidstoestand van prins Claus. Ik verzoek u, naar ik hoop namens de gehele Kamer, onze zorg over te brengen aan de koningin en haar veel sterkte te wensen in deze moeilijke tijd.

De voorzitter:

Naar mij blijkt, stemt de Kamer van harte in met uw voorstel. Ik zal die taak op mij nemen. Heel veel dank voor uw voorstel.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Het kabinet-Balkenende is een feit. Daarvoor is een felicitatie op haar plaats. Het nieuwe kabinet – ik zeg dat met een blik op vak K – is even wennen. Het meest opvallend is natuurlijk dat de ministersploeg 13 mannenbroeders telt, als ik dat zo mag zeggen, en maar één vrouw. Dat is een stap terug in de tijd. Je maakt mij niet wijs dat er in heel Nederland maaréén vrouw te vinden was met de vereiste kwaliteiten. Als ik vroeger tegen mijn vader zei "Ik heb echt wel gezocht, maar ik heb het niet gevonden", zei hij "Kind, dan moet je beter zoeken".

Ter lezing en vermaak voor het hele kabinet heb ik een boek meegenomen van Hilda Verwey-Jonker, dat heet "Er moet een vrouw in". Dit boek staat overigens gewoon in de bibliotheek van de Kamer, dus men had het ook zelf kunnen opzoeken. In dit boek staat uitstekend wat men moet doen om méér dan één vrouw te krijgen, vanuit de ervaring van iemand die dat vaak zelf aan den lijve heeft ondervonden. Het motto dat zij aan dit boek meegaf, wil ik u vandaag ook niet onthouden. Het komt uit een gedicht van Henriëtte Roland Holst en luidt:

  • "O het schijnt wel schoon te leven,

  • als de grenzen worden verwijd,

  • maar het is geen geluk te komen,

  • in een kentering van de tijd,

  • en een vrouw te zijn geboren".

Voor wie het wil nalezen: het komt uit De nieuwe geboorte van Henriëtte Roland Holst.

Mijnheer de voorzitter. De minister-president heeft vanmorgen mooi gesproken. Zijn woorden over het respect voor opvattingen van anderen zijn ons uit het hart gegrepen. De sfeer van bedreigingen is inderdaad onacceptabel. In de regeringsverklaring wordt gemeld dat het kabinet niet met mooie woorden, maar met herkenbare daden te werk wil gaan. De concrete doelstellingen voor die daden presenteert het kabinet in september. Daarover kan dan met de Kamer worden gesproken tijdens de algemene politieke beschouwingen. Vandaag wil de Partij van de Arbeid-fractie de premier daarom vooral aanspreken op hoe hij zijn kabinet heeft geformeerd en op de uitgangspunten die in de regeringsverklaring worden genoemd.

In de formatie zijn veranderingen doorgevoerd bij de verdeling van ministers en staatssecretarissen en is gekozen voor een andere verdeling van beleidsterreinen over ministeries. Het zegt iets over het geringe belang dat het nieuwe kabinet hecht aan buitenlands beleid dat het geen minister heeft voor ontwikkelingssamenwerking en voor milieu. Wij lijken wel achter de waterlinie te staan, terwijl in het belang van Nederland nu juist actief internationaal beleid vereist is. Heeft de premier op enig moment in de formatie het voorstel gedaan om de ministerspost voor ontwikkelingssamenwerking te behouden? Wat is het voordeel dat de bewindspersoon voor ontwikkelingssamenwerking zich in het buitenland wél minister mag noemen, maar in Nederland niet? Voorafgaand aan de bordesscène op Huis ten Bosch dachten wij dat de minister voor milieu alsnog aan het kabinet werd toegevoegd, maar deze milieuminister werd even snel afgevoerd als van het lijstje van de formateur.

Het is van groot belang dat dit kabinet de integratie krachtig bevordert. Heeft premier Balkenende er bij de formatie van zijn kabinet wel voor gezorgd dat dit ook kan slagen? De Partij van de Arbeid is daar ongerust over nu het erop lijkt dat bij de verhuizing van Binnenlandse Zaken naar Justitie integratie van de wagen is gevallen. Integratie is volgens ons vooral een sociaal en geen justitieel vraagstuk. Het gaat om maatregelen op het terrein van wonen, werken en samenleven. Samenwerking met de lokale overheden is daarbij van cruciaal belang. Daarom was de combinatie met het grotestedenbeleid zo goed. Nu wordt de minister zonder portefeuille op het ministerie van Justitie belast met vreemdelingenbeleid en integratie. Integratie wordt dus gecombineerd met vreemdelingen, terwijl het bij integratie veelal niet om vreemdelingen, maar om Nederlanders gaat. Volgens de Partij van de Arbeid zit integratie nu op het verkeerde ministerie.

In het regeerakkoord kondigt het kabinet aan, de onveiligheid aan te pakken. De inzet was één minister voor veiligheid, maar de uitkomst van de formatie is dat behalve de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie ook een staatssecretaris verantwoordelijk is voor de politie. Dit komt de duidelijkheid niet ten goede, laat staan de daadkracht. Hoe zit het nu precies met de taakverdeling? Zijn de successen voor de minister en de problemen voor de staatssecretaris of is het andersom? En wie kan worden aangesproken op de uitbreiding van het aantal politieagenten? Heeft formateur Balkenende zich wel voldoende gerealiseerd dat de strijd tegen de onveiligheid niet is gebaat bij een competentiestrijd tussen verschillende bewindspersonen?

De Partij van de Arbeid-fractie had graag gezien dat één bewindspersoon verantwoordelijk was gemaakt voor het integrale ouderenbeleid. Gezien de vergrijzing was het goed geweest indien zaken als wonen en zorg bij deze bewindspersoon in één hand waren gekomen. Nu strekt het ouderenbeleid zich te veel uit over verschillende ministeries. Heeft formateur Balkenende dit punt op enig moment aan de orde gesteld?

In de laatste fase van de formatie vindt het zoeken naar bewindspersonen plaats. Dat is relatief snel gegaan. Was het niet verstandiger geweest om hiervoor wat meer tijd te nemen? Dan was ook meer tijd gegund aan de LPF. Het is logisch dat de LPF meer tijd nodig had om kandidaten te vinden dan gevestigde partijen als CDA en VVD. Het zakelijke en politieke verleden van beoogde bewindspersonen had met meer tijd ook zorgvuldiger kunnen worden bestudeerd. In de gesprekken met de kandidaat-ministers en -staatssecretarissen is, naar ik aanneem, ook gesproken over de ideeën van de verschillende personen afgezet tegen de afspraken in het regeerakkoord. Heeft het de premier moeite gekost de heer Bomhoff te overtuigen om lid te worden van dit kabinet, bijvoorbeeld omdat er voor het komende jaar, 2003, nul euro extra voor de zorg wordt uitgetrokken, of omdat het nauwe korset om de zorguitgaven nog strakker wordt aangetrokken, terwijl de heer Bomhoff kort geleden toch nog pleitte voor een financiële impuls van in ieder geval 10 mld euro en het afschaffen van alle macrobudgetplafonds? Minister Bomhoff verklaart zijn opmerkelijke ommezwaai door erop te wijzen dat er nu eindelijk een kabinet is dat het recht op zorg heeft vastgelegd. De patiënt centraal, zoals dat in de regeringsverklaring wordt genoemd, is echter niets nieuws. Staatssecretaris Vliegenthart en de voorzitter van de zorgverzekeraars Hans Wiegel maakten een paar jaar geleden al de afspraak van boter bij de vis. Die houdt in dat als zorgaanbieders zorg kunnen leveren, zij er ook het geld voor krijgen. Patiënten krijgen zo de zorg waar zij recht op hebben. Kan de premier mij uitleggen hoe het recht op zorg nu anders is geregeld dan in het vorige kabinet? Kan hij ook garanderen dat geld geen obstakel zal zijn om patiënten te kunnen behandelen en wachtlijsten weg te werken?

De premier heeft met kandidaat-minister Bomhoff ook gesproken over zijn voornemen om direct na zijn aantreden een ambtenaar te ontslaan die hij daarvoor nog nooit gesproken heeft. Kan de premier een toelichting geven op het gesprek dat hij hierover met de heer Bomhoff heeft gehad en het geschil dat tussen zijn vice-premiers is ontstaan? Wat is zijn oordeel over deze gang van zaken en in hoeverre past dit nu bij "fatsoen moet je doen", wat het kabinet volgens de regeringsverklaring actief wil gaan uitdragen?

Heeft de heer Balkenende met de kandidaat-ministers Korthals en Nawijn gesproken over hun opmerkelijke ommezwaai? Als minister van Justitie was de heer Korthals tegenstander van de algemene identificatieplicht die het kabinet-Balkenende nu wil invoeren. Is hij nu ineens van mening veranderd? Minister Nawijn was tegen zaken waar het regeerakkoord voor is en voor zaken waar het regeerakkoord tegen is.

De PvdA-fractie betreurt het zeer dat de net aangetreden staatssecretaris van emancipatie de kwestie-Bijlhout werd. Het was onvermijdelijk dat mevrouw Bijlhout aftrad, maar ook heel jammer, omdat de LPF er juist in geslaagd was om voor deze post een allochtone vrouw te vinden. Het is de vraag of dit drama niet voorkomen had kunnen worden. Eerst werd met de beschuldigende vinger na de AIVD gewezen, maar die suggestie is inmiddels door minister Remkes met kracht tegengesproken. De inlichtingendienst kon en mocht niet meer doen. De PvdA-fractie wil ook niet dat de inlichtingendienst over meer mogelijkheden beschikt. Waarom heeft de premier niet even op een andere wijze na laten gaan wanneer de militie eigenlijk was opgericht?

Tijdens de formatie is ook de rechtszaak tussen de Staat en kandidaat-staatssecretaris Van Leeuwen aan de orde geweest. Kennelijk is besloten dat de normale rechtsgang hier geen voortgang moet vinden, maar dat dit conflict door een commissie van wijzen wordt opgelost. Kunnen nu alle Nederlanders die een conflict hebben met de Staat, bijvoorbeeld over onteigening, ook zo'n bijzondere behandeling eisen? Graag hoor ik daar van de premier een principiële toelichting op, mede weer gezien in het licht van "fatsoen moet je doen"! Ik vraag het ook aan de minister-president omdat verleden week door Nova naar buiten werd gebracht dat hijzelf in de maanden voor de verkiezingen rechtstreeks contact heeft opgenomen met de voorzitter van het college van procureurs-generaal in verband met een strafvervolging waarbij zijn partij betrokken was. Ik heb daar vragen over gesteld die, ondanks mijn dringend verzoek, niet per omgaande en tot op heden nog steeds niet zijn beantwoord. Kan de premier uiteenzetten wat hem ertoe heeft gebracht om zich persoonlijk in de normale rechtsgang te mengen? Politici behoren toch niet het verloop van een strafproces te beïnvloeden? De brief van de voorzitter van het college over deze zaak aan de minister van Justitie maakt het nog erger. Ik verzoek u, voorzitter, deze brieven als bijlage bij de Handelingen toe te voegen.

De voorzitter:

Ik neem aan dat tegen het opnemen van een noot in de Handelingen geen bezwaren bestaan.

(De noot is opgenomen aan het eind van deze editie.)3

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

De minister van Justitie wordt hierin geadviseerd om de Kamer niet te informeren omdat het hier een politieke partij betreft. Is het juist dat om die reden de mogelijkheid om openheid te betrachten niet genomen is?

De bewindslieden moeten nu snel aan de slag. Het kabinet-Balkenende mag zich in de regeringsverklaring niet verschuilen achter het slechte economische gesternte waaronder het aantreedt. Alsof andere kabinetten daar ook niet mee te kampen hebben gehad! Toen het eerste kabinet-Kok in 1994 aantrad, was er sprake van een torenhoge werkloosheid en een economie die in het slop was geraakt. Het resultaat van het beleid van de twee kabinetten-Kok is bekend: 1,2 miljoen banen erbij en een sterke economie die sociaal beleid mogelijk maakte. Een kabinet kan dus activiteiten ontplooien als het economisch tegen zit, maar het moet daarvoor wel de juiste keuzes maken. Geld wordt door dit kabinet echter niet uitgegeven maar weggegeven, vooral aan mensen die het toch al goed hebben. Het kabinet negeert werkgevers en werknemers, lokt looneisen uit, ontmoedigt vrouwen om aan het werk te gaan, schrapt gesubsidieerde banen en investeert nauwelijks in een sterke economie en in zorg, onderwijs en veiligheid. In deze slechte tijden voert het kabinet een stringenter begrotingsbeleid dan ooit in goede tijden gevoerd is. Door te veel soberheid raakt de economie daardoor in onzekere tijden nog verder in de problemen.

De Partij van de Arbeid is van mening dat meer geïnvesteerd moet worden in de kwaliteit van de samenleving. In de regeringsverklaring staan veel mooie woorden. De Partij van de Arbeid is het van harte eens met de volgende opmerking in de regeringsverklaring: "Verreikende beleidsbespiegelingen zonder het noodzakelijke geld brengen het oplossen van maatschappelijke knelpunten niet naderbij." Daar wringt de schoen bij dit kabinet. Premier Balkenende spreekt in de regeringsverklaring over de verantwoordelijke samenleving die ook ruimte biedt voor de lokale overheid om zaken voor elkaar te krijgen. Ik wijs in dit verband op het lokale culturele leven in een gemeente. Soms gaat het daarbij om een bibliotheek, en de kabinetsplannen zijn op dit punt desastreus. Ten eerste wordt gekort op de budgetten die dit soort instellingen in staat stelt, personeel aan te nemen. Juist voor de culturele sector geldt dat het inhuren van mensen met gesubsidieerde banen essentieel is. Ten tweede moeten gemeenten korting op het gemeentefonds zelf compenseren. Ten derde kan uitbreiding of verbouwing van een bibliotheek niet gefinancierd worden door een tijdelijke OZB-verhoging, zelfs niet als alle inwoners bij referendum in een gemeente het daarover eens zijn. Wat is de betekenis van gespreide verantwoordelijkheid als het kabinet gemeenten de mogelijkheid ontneemt om de zorgen voor verbeteringen in het leven van mensen aan te brengen?

In de regeringsverklaring wordt gesproken over een overheid die grenzen stelt. Geldt dat ook op het terrein van milieu; zal er niet worden geboord in de Waddenzee, zal Borssele worden gesloten, zullen de Kyoto-afspraken worden nagekomen en zullen er grenzen worden gesteld aan de bebouwing van de open ruimten? De fractie van de Partij van de Arbeid hoopt dat minister Kamp, die de afgelopen jaren als een echte grensbewaker heeft gefungeerd, dat juist in zijn nieuwe functie zal doen.

Premier Balkenende stelt dat het kabinet uitgaat van een sociaal inkomensbeleid dat recht doet aan draagkracht. In het voorstel voor het nieuwe ziektekostenstelsel wordt echter afgerekend met de traditie dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. In plaats daarvan moet bijna de helft van de huishoudens de hand ophouden en maar afwachten hoeveel compensatie wordt gegeven voor de torenhoge premie. Kan premier Balkenende garanderen dat mensen met lagere en middeninkomens, waaronder veel ouderen, er bij de invoering van het nieuwe stelsel niet op achteruitgaan?

Keuzevrijheid is in de regeringsverklaring een belangrijk thema. Op zich is minder regelzucht en bureaucratie goed; het kan verfrissend werken om regels af te schaffen. De fractie van de Partij van de Arbeid vreest echter dat keuzevrijheid niet wordt gekoppeld aan solidariteit, juist omdat het kabinet te weinig geld heeft gereserveerd om de voorzieningen in onderwijs en zorg voor iedereen aantrekkelijk te houden. Het kan onder het credo van keuzevrijheid mensen met hoge inkomens de ruimte geven, zodat zij onderwijs of zorg kopen die niet toegankelijk is voor mensen die dat niet kunnen betalen. Zo'n kabinet kan letterlijk de boel niet bij elkaar houden. Ik hoop oprecht dat het zover niet komt. Dat zou namelijk betekenen dat alles waar de premier voor zegt te staan, ook waarden die voor de fractie van de Partij van de Arbeid belangrijk zijn, voor de ene Nederlander meer kunnen betekenen dan voor de andere.

De Partij van de Arbeid zal het nieuwe kabinet afrekenen op de resultaten bij de aanpak van de urgente problemen van mensen. Maar ook juist voor dit laatste punt, de sociale rechtvaardigheid van het kabinetsbeleid, is de Partij van de Arbeid ooit opgericht. Daar zullen wij de komende periode in de oppositie voor vechten.

Mijnheer de voorzitter. Ik bied het boek aan aan de enige vrouwelijke minister, mevrouw Van der Hoeven, opdat zij het terugbrengt naar de bibliotheek. Zij kan het weer doorgeven aan de anderen. Ik heb aan de bibliotheek toestemming gevraagd. Het mag voor deze keer lang wegblijven!

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. De fractie van het CDA sluit zich van harte aan bij de door mevrouw Van Nieuwenhoven verwoorde zorg over de gezondheidstoestand van prins Claus. In gedachten en gebed is de CDA-fractie bij de koninklijke familie.

Voorzitter. Politiek moet niet de tijd tussen de vingers laten doorglippen, "vast als ze zit tussen de noodzaak van verandering en de wens tot het behoud van het bestaande en een gebrek aan visie op wat er voor in de plaats kan komen". Dit citaat komt minister-president Balkenende ongetwijfeld bekend voor. Het komt uit het CDA-rapport "Nieuwe wegen, vaste waarden" uit 1995. Het was tevens de eerste zin van ons verkiezingsprogramma. Daarmee markeerde het eigenlijk een periode waarin het CDA niet alleen oppositie heeft gevoerd, maar ook een proces van heroriëntatie en herbezinning heeft doorgemaakt. Dat heeft geleid tot een nieuwe christen-democratische visie op de toekomst van onze samenleving, een visie die aansluit bij wat leeft onder de mensen en zijn neerslag heeft gekregen in de serie "Het wachten moe", een reeks rapporten over onder meer veiligheid, onderwijs, levensloopbeleid en gezondheidszorg.

De rode draad daarbij bestaat uit de kernbegrippen "verantwoordelijkheid, betrouwbaarheid, betrokkenheid en respect". De basis werd, zoals gezegd, gelegd in "Nieuwe wegen, vaste waarden", waarbij, achteraf misschien niet geheel toevalligerwijze, met name de heren Donner en Balkenende betrokken waren. Die stonden niet alleen aan de wieg van de herbezinning door het CDA, maar ook aan de wieg van dit kabinet, een kabinet dat door de fractie van het CDA van harte geluk, succes en wijsheid wordt toegewenst.

Bij de komst van het kabinet-Balkenende past ook wat ons betreft, ondanks onze noeste oppositie in de afgelopen jaren, een woord van dank en waardering voor het vele dat de heer Kok in zijn periode als minister-president voor Nederland heeft gedaan. Onder die categorie valt overigens wat mij betreft niet zijn laatste afscheidsinterview, maar dat zal niet verbazen. Het gaat over de periode daarvoor.

Op basis van het eigen gedachtegoed en de verkiezingsuitslag is het CDA de formatie ingegaan. Het resultaat mag er wat ons betreft zijn: een Strategisch akkoord waarin het CDA zijn ideeën duidelijk weerspiegeld ziet en een kabinet dat met grote inzet de problemen van de mensen wil aanpakken. Het gaat namelijk om mensen, mensen die hard werken, hard op zoek zijn naar werk, mensen die zorg dragen of juist zorg nodig hebben. Het geeft mensen kansen in plaats van ze uit te sluiten. Het geeft mensen verantwoordelijkheden, in plaats van de overheid als een hangmat. Het is sociaal voor wie niet kan en streng voor wie niet wil. Het sociale beleid is erop gericht om mensen mee te laten doen op de arbeidsmarkt en niet levenslang tot de WAO te veroordelen, maar voorziet wel in een WAO voor mensen die echt niet meer kunnen. Bij de evaluatie van de WAO die is afgesproken zullen wij elkaar overigens nog tegenkomen. Een tweedeling door bijvoorbeeld het nieuwe zorgstelsel en de acceptatieplicht enerzijds en de inkomensafhankelijke toeslag anderzijds moet worden voorkomen. Ook kan een tweedeling voorkomen worden door een betere integratie, die niet alleen gericht is op kennis van de Nederlandse taal, maar vooral ook op kennis van de Nederlandse samenleving, waarden en normen die wij hier hanteren. Met het beleid dat wij voorstaan, proberen wij mensen juist bij de samenleving te betrekken. Wij zullen het kabinet nadrukkelijk aanspreken op het voorkomen van die tweedeling. Ik ben blij dat de minister-president onderstreept heeft dat de overheid in dezen ook een schild voor de zwakken blijft.

Het gaat ook om aandacht voor waarden en normen en om het naleven van regels in plaats van gedogen. Het gaat om respect, respect voor de medemens, respect voor natuur en milieu. De invulling van het platteland, waarbij wij blij zijn dat het platteland niet op slot gaat, maar ook de invulling van de nationale landschappen zal door ons op duurzaamheid getoetst worden.

De CDA-fractie heeft gelet op dit kader op donderdag 4 juli jongstleden van harte kunnen instemmen met het Strategisch akkoord; het is nu aan het kabinet om het uit te werken. Wij gaan ervan uit dat alle leden van het kabinet dit akkoord volledig onderschrijven, inclusief het financiële kader, want gelet op de financieel-economische situatie, met dalende beurskoersen, afnemend consumentenvertrouwen en een financiële boedel van het tweede kabinet-Kok die aanmerkelijk minder bleek dan verwacht werd, hebben ook wij het financiële kader als noodzakelijk geaccepteerd. Het beperkt de mogelijkheden op korte termijn en het zal dus ook de verwachtingen voor de korte termijn moeten temperen. Ook wij zouden graag meer geld beschikbaar hebben, maar wij vinden het met de vergrijzing voor de deur onverantwoord om de onbetaalde rekening bij onze kinderen te leggen.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Ik onderbreek de heer Verhagen op een punt waarop het woord vergrijzing valt. Ik zou het over groen willen hebben. Hij spreekt van het financiële kader, dat inderdaad heilig is, zo is mijn indruk. Hij sprak ook over de waarde van milieu en natuur. Vindt hij nu eigenlijk dat het kabinet met het regeerakkoord blijk geeft van goed rentmeesterschap? Er wordt niet méér geld uitgegeven voor natuur en er wordt bespaard op milieuregels. Dit betekent dat er financieel bespaard wordt, dus er moet worden ingeleverd als het gaat om groen beleggen en groene energie.

De heer Verhagen (CDA):

Met de plannen die wij voorstaan in het kader van duurzaam landbeheer en van duurzame landbouw, is het mogelijk om geen grond aan te kopen, wat geld zou kosten, maar de mensen erop aan te spreken om zelf voor duurzaam landbeheer te zorgen. Provincies en dergelijke krijgen op dit punt ook meer vrijheid. En het is nadrukkelijk de bedoeling dat de inrichting van het platteland op goed rentmeesterschap gebaseerd wordt; dat klinkt ook in ons verkiezingsprogramma door. Het handhaven van het moratorium op boren in de Waddenzee is nadrukkelijk in overeenstemming met ons verkiezingsprogramma. En zelfs een element als het open houden van bossen staat er expliciet in. Ik ben er dan ook alleen maar blij mee dat het ook zo in het Strategisch akkoord terecht is gekomen.

De heer De Graaf (D66):

Maar ik vind niet alles wat in uw verkiezingsprogramma staat, goed rentmeesterschap.

De heer Verhagen (CDA):

Maar als u mij aanspreekt op de wijze waarop het CDA het begrip rentmeesterschap uitwerkt, dan behoort u wel degelijk rekening te houden met wat er in ons verkiezingsprogramma staat. Daarin staat immers verwoord wat wij als goed rentmeesterschap zien. Het programma is wat dit betreft overduidelijk.

De heer De Graaf (D66):

Ik noemde de voorbeelden Waddenzee en Borssele nog niet eens, ik sprak over de besparingen die het kabinet wil bereiken bij milieuregelingen, waarmee groen, natuur en milieu juist bevorderd worden. Ik kan me niet herinneren, in het verkiezingsprogramma te hebben gelezen dat het CDA daarbij gas wilde terugnemen. Vindt u dat goed rentmeesterschap bij milieu en natuur ook inhoudt dat deze onderwerpen niet meer "aan tafel zitten" in de ministerraad, maar door een staatssecretaris worden behartigd?

De heer Verhagen (CDA):

Dan onderschat u de heer Van Geel toch. Met een staatssecretaris die met name een taak heeft bij de coördinatie, kunnen wij hem wel degelijk op een duurzaam beleid van dit kabinet aanspreken. Het is uw zaak dat u er blijkbaar niets mee gedaan heeft, maar uit recent onderzoek is gebleken dat 70% van de investeringen in natuur en milieu ook zonder subsidieregelingen zou zijn gedaan. Gaat het nu om een fiscaal regelingetje waarbij het niet uitmaakt waar die voor is, maar waarvan je gebruik maakt om er rijker van te worden? Of gaat het om de gedachte om echt te werken aan een beter milieu? Als het werkelijk om dit laatste gaat, zal men ook in een groen milieu blijven investeren als het niet direct financieel voordeel oplevert.

De heer De Graaf (D66):

Dit betekent dat het CDA zegt dat het rentmeesterschap door de mensen moet worden uitgeoefend, dat de overheid het niet hoeft te doen. En kennelijk komen prioriteiten bij u niet terecht op de tafel van de ministerraad, maar bij staatssecretarissen, want dit geldt blijkbaar ook voor ontwikkelingssamenwerking.

De heer Verhagen (CDA):

Ik ga ervan uit dat ik een kabinet kan aanspreken op rentmeesterschap. Ik ga ervan uit – en daar zullen wij het kabinet ook op aanspreken – dat het beleid dat het kabinet-Balkenende verwoordt, overeenkomt met een duurzaam beleid.

Er wordt veel verwacht van dit kabinet, ook op dit laatste punt. Niet in de laatste plaats worden overigens extra inspanningen en inventiviteit verwacht, opdat het zoet iets eerder kan komen dan in het negende couplet van het Wilhelmus. Het strakke financiële kader is geaccepteerd, maar daarbinnen moeten wij maximaal ruimte zoeken voor meer handen aan het bed, meer leraren voor de klas en meer veiligheid op straat. De CDA-fractie zal het kabinet beoordelen op concrete resultaten. Een aantal problemen, verbonden aan onderwijs, zorg, integratie en veiligheid, dat de afgelopen jaren te veel op zijn beloop is gelaten moet nu echt worden aangepakt. Dit begint met concrete maatregelen voor ontbureaucratisering. Dat houdt in minder regels, meer vrijheid voor scholen en zorginstellingen, zodat zij de vrijheid en de verantwoordelijkheid hebben om zelf initiatieven te ontwikkelen voor het verbeteren van het onderwijs en het wegwerken van de wachtlijsten. Ontbureaucratisering betekent bijvoorbeeld ook minder regels die er nu nog toe leiden dat initiatieven in het bedrijfsleven worden gesmoord, zodat het investeringsklimaat in Nederland verbeterd wordt. Als je alleen al kijkt naar de administratieve lasten voor het midden- en kleinbedrijf, moet je constateren dat daarmee 8 mld euro is gemoeid. Het weghalen van die regels zal het nodige kunnen opleveren. Ontbureaucratisering houdt ook in minder regels voor gemeenten, provincies en burgers.

De heer Marijnissen (SP):

Ik hoor nu al weken lang praten over minder bureaucratie en minder regels. Mijn fractie is ook voor zo min mogelijk regels, maar heeft de heer Verhagen zich ooit afgevraagd waar regels vandaan komen? Regels zijn ooit bedacht door de wetgever en de regering, door de lokale en nationale overheid om een bepaalde rechtvaardigheid in de samenleving tot stand te brengen. Dat is vaak de oorsprong van de regels. De heer Verhagen heeft het "ins blaue hinein" over vermindering van regels. Wij hebben door het CPB laten uitrekenen dat ontbureaucratisering in de zorg 200 mln euro zou kunnen opleveren. Kan de heer Verhagen uitleggen hoe zonder extra geld, plus de 200 mln euro van de vermindering van de bureaucratie en de regels in de zorg, de problemen van de te lange wachtlijsten kunnen worden opgelost?

De heer Verhagen (CDA):

De veelheid van regels is niet ontstaan vanuit de redenering zoals de heer Marijnissen die schetst, maar uit regelzucht. Die regels zijn ontstaan uit de behoefte van de overheid om alles te regelen en niet de verantwoordelijkheid te laten bij de mensen, waar de mensen zelf die verantwoordelijkheid kunnen dragen.

De heer Marijnissen (SP):

"Die zijn ontstaan uit regelzucht", alsof in de periode dat uw partij in de regering heeft gezeten – een lange tijd – door uw partij ook ministers zijn geleverd die maar één doel hadden: regeltjes, regeltjes en regeltjes maken. Alsof dat een reden van bestaan was! Het waren toch geen randdebielen die u hebt geleverd voor die kabinetten?

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb toch wel de indruk dat tal van regels alleen maar zijn bedacht om regels te verzinnen. Een bureaucratie kan ook regels creëren door het blote feit dat zij bestaat. Wij behoeven elkaar op dat punt toch niets wijs te maken. Ik zeg niet dat er geen regels behoren te zijn. Je moet echter wel zeer kritisch bekijken of alle regels die wij in het verleden bedacht hebben, nodig zijn en of zij het niet onmogelijk maken dat mensen hun verantwoordelijkheden dragen.

Ik prijs dit kabinet en de CDA-fractie heeft zich achter het Strategisch akkoord gesteld, omdat daar als rode draad doorheen loopt dat het kabinet mensen in staat wil stellen om hun eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Op dat punt hebben wij in Den Haag te veel naar ons toe gehaald en te veel gedacht dat wij het in Den Haag wel konden regelen. Dat wil niet zeggen dat je geen normatief kader, regels of geld nodig hebt. Als de heer Marijnissen wil suggereren dat alle regels die wij in het verleden hebben bedacht, nodig zijn, verschillen wij op dat punt van mening.

De heer Marijnissen (SP):

Mijn stelling is niet dat alle regels per definitie voor alle tijden zijn gemaakt. Ik ben voor opschoning, ik ben voor zo min mogelijk bureaucratie. Ik vind echter de retoriek dat met dit kabinet de regels en de bureaucratie worden afgeschaft en dat dit voldoende geld zal genereren om de problemen in zorg en onderwijs op te lossen, onzin. Dat is absoluut niet waar te maken. Daarom nogmaals de vraag. Wij hebben door het CPB laten uitrekenen welke besparing er in de zorg kan zijn met minder regels en minder bureaucratie. Het CPB kwam uit op een bedrag van 200 mln euro. U wilt de mensen in het veld, de verpleegkundigen, de artsen en de specialisten, hun eigen verantwoordelijkheid laten nemen. Nu, zij hebben laten weten hoeveel geld zij nodig denken te hebben om de problemen op te lossen. Dat is véél meer dan die 200 mln; dat is een veelvoud daarvan. Daarom nogmaals de vraag: hoe denkt u dat op te lossen?

De heer Verhagen (CDA):

U heeft dan niet goed naar mij geluisterd, want ik heb in het begin gezegd, toen ik over dit onderdeel begon, dat ook wij graag meer geld hadden gehad, maar dat wij het, mede gelet op de komende vergrijzing van onze samenleving, onverantwoord vinden om op de pof te leven. Het is onverantwoord om maar simpelweg te zeggen: ik leg de rekening bij mijn kinderen en hun kinderen, want ik wil het nu even beter hebben. Als je het hebt over rentmeesterschap, dan heb je het ook over een verantwoorde toekomst voor de volgende generaties. Als ik dan geconfronteerd word met een slechte economische situatie en tegelijkertijd een boedel aantref zoals ik die aangetroffen heb, dan zou ik het onverantwoord vinden om op een gegeven moment niet de tering naar de nering te zetten en niet tevens ook werkelijk maatregelen te nemen. Dat laat onverlet dat je, als je kijkt naar de noden in de zorg en in het onderwijs, naast het extra geld dat daar al voor gereserveerd is – u moet niet doen alsof er geen geld bij komt, want daar komt geld extra bij – extra geld moet vinden om werkelijk te zorgen voor meer handen aan het bed, meer leraren voor de klas en meer agenten op straat. Daar roep ik ook dit kabinet toe op en dát is wat ik heb gezegd.

De heer Marijnissen (SP):

Geen zorgzame samenleving dus.

De heer Veling (ChristenUnie):

Over het terugdringen van bureaucratie zijn wij het eens; dat is simpel. Maar dat het een simpele bron van inkomsten zou kunnen zijn en dus een mogelijkheid zou bieden om te investeren, is iets waar te gemakkelijk over wordt gepraat. Het is een beetje een bezweringsformule geworden. Als wij bijvoorbeeld vanuit de Tweede Kamer verantwoording vragen van bestede middelen in VBTB-verband, dan vraagt dat om monitoring en om menskracht. Als je voorts in bijvoorbeeld het onderwijs meer in de instellingen zelf wilt laten doen, dan moet je niet denken dat je daarmee veel geld besparen kunt, want je vergroot daarmee immers de lasten. Dat is op zich prima, maar als bron van inkomsten lijkt het mij niet de aangewezen weg dat bureaucratiebestrijding echt veel zal opleveren; die taakstelling lijkt mij dus wat uit de lucht gegrepen.

De heer Verhagen (CDA):

Ik denk dat het weleens een grotere taakstelling op dat punt kan zijn dan het kabinet op dit moment voornemens is. Daar ben ik van overtuigd. Ik roep ook het kabinet ertoe op om daartoe initiatieven te nemen. Voorts is het zo dat ik ook maar een hoeveelheid geld ter beschikking heb, hoe graag ik ook méér zou willen hebben. Ik vind dat wij als een goed huisvader met de financiën moeten omgaan, ook op dat punt. Je kunt derhalve wel roepen dat er meer geld moet komen, maar als dat er niet is ...

De heer Veling (ChristenUnie):

Ik zeg: reken je niet rijk. U zegt: dat is onzin, wij kunnen daar misschien nog wel méér geld uit halen. Dat is uw woord. Ik zou zeggen dat dit op zijn minst toch eens even moet worden bekeken. Je loopt toch risico's wanneer dat niet gaat? Hoe kunt u dat nu met zoveel stelligheid zeggen?

De heer Verhagen (CDA):

Dat moet zeker bekeken worden; ik heb die stellige vooronderstelling, maar ik roep juist het kabinet op om er op dat punt werk van te maken. Immers, er is nu gezegd dat wij een efficiencykorting kunnen hebben van 3%, maar ik denk dat er veel meer in zit.

De heer Veling (ChristenUnie):

9%.

De heer Verhagen (CDA):

Laten wij daar nu maar eens bij de Miljoenennota nadere voorstellen over krijgen.

Voorzitter. Naast minder regels moeten er ook meer meetbare resultaten zijn. Dit betreft niet alleen meetbare resultaten in Den Haag, maar met name ook op straat zichtbare resultaten. Is er meer blauw op straat, worden criminelen vaker en zwaarder gestraft, leggen immigranten met succes de inburgeringscursussen af en worden knelpunten in het wegennet opgelost?

Herstel van vertrouwen – ik was blij dat de minister-president ook tijdens de regeringsverklaring daar nadrukkelijk aandacht voor vroeg – zal ook gerealiseerd moeten worden door overleg met de mensen die het betreft: de boeren, de verplegers, de leraren, de agenten en de sociale partners. Dat laatste veronderstelt overigens wel een tweerichtingsverkeer. Daar verwacht ik ook dat de sociale partners met het kabinet om de tafel gaan en niet meteen de barricades op.

Om het kabinet goed te kunnen beoordelen wat het gaat doen, vragen wij om een plan van aanpak in zowel het beleidsprogramma 2003-2006, als de begroting voor 2003: een plan van aanpak voor minder regels – dan kunnen wij ook dat debat voortzetten – en daarnaast gefaseerde, meetbare kengetallen van prestaties, zodat ook tussentijds de vinger aan de pols kan worden gehouden om te voorkomen dat idealen sneuvelen en verwachtingen verdampen.

Voorzitter. Voor een aantal thema's willen wij de aandachtspunten van het CDA laten weten. Allereerst denk ik dan aan het gezinsbeleid. Er is een staatssecretaris voor gezinsbeleid en emancipatie. Wie had dat kunnen denken toen Enneus Heerma voor het eerst aandacht vroeg voor het gezin. Wij moeten nog wachten op de persoonlijke invulling, maar de functie als zodanig is er en dat vindt het CDA buitengewoon prijzenswaardig. Het gezin, of breder de familie, heeft nu volop aandacht. Terecht, want gezinnen dragen in onze samenleving grote verantwoordelijkheid. Het is de plaats waar de kinderen leven, waar ze leren om samen te leven, waar ze leren wat de waarden en normen zijn en wat respect is. Een modern gezinsbeleid biedt gezinnen de kans om tijd en aandacht aan het gezin en de familie te besteden. Men besteedt daarnaast aandacht aan ouderen, alleenstaanden en andere samenlevingsvormen, dus niet alleen aan het gezin in de enge betekenis van het woord. Aandacht voor het gezin uit zich onder meer in levensloopbeleid, opvoedingsondersteuning, kinderkorting en kostenmaximering voor zorg. Dat zijn herkenbare CDA-punten waarover ik enkele opmerkingen wil maken en vragen wil stellen.

Het levensloopbeleid, dat het mogelijk moet maken om betaalde arbeid, scholing, zorgtaken en ontspanning in de verschillende levensfases beter te combineren en dat naar onze mening een duidelijk toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de huidige spaarloon- en lijfrenteregelingen, moet op korte termijn worden uitgewerkt. Ik vraag het levensloopbeleid zo te presenteren dat er een relatie is met de pensioenvoorzieningen. Nu ontstaat namelijk ten onrechte de indruk dat men geen volledig pensioen meer zal kunnen opbouwen. Ik vraag daarnaast te bekijken of de kostenmaximering, die nu voor de zorg wordt ingevoerd, ook van toepassing kan zijn op andere terreinen, zoals die van onderwijs en huisvesting. Ten slotte vraag ik geen onnodige bureaucratie in het leven te roepen voor de uitbetaling van de compensatie van de zorgkosten. Een loket bij Financiën of de belastingdienst is toch veel logischer dan het in het leven roepen van een extra instelling.

De heer De Graaf (D66):

Dat ben ik geheel met u eens, maar zojuist heeft u een akkoord gesloten waarmee iets anders gebeurt. Er moest een aparte instelling komen. Heeft u of uw voorganger als fractievoorzitter/onderhandelaar gezegd: wij zijn het hier niet mee eens, maar vooruit, dit geven wij maar weg aan collega Zalm? Of is dit een nieuwe oprisping?

De heer Verhagen (CDA):

Ik vraag het kabinet hier nog eens naar te kijken, aangezien ik onnodige bureaucratie niet logisch vind. Ik veronderstel dat de heren Zalm en Herben aan de hand van argumenten zeer wel kunnen nagaan of de gekozen oplossing de meest logische is.

De heer De Graaf (D66):

Dat is dan niet gelukt tijdens de formatie. Die argumenten zijn of niet gewisseld of niet overtuigend geweest. Het is van tweeën een: of u gelooft er geen pest van en meent dat uw voorganger, de heer Balkenende, bij de onderhandelingen op dit punt zijn huiswerk niet goed heeft gedaan of u tekent voor het akkoord en komt er verder niet op terug.

De heer Verhagen (CDA):

Wij tekenen voor het akkoord. Dat hebben we 4 juli jongstleden al gedaan. Tegelijk vraag ik het kabinet wel degelijk nog eens aan dit punt aandacht te besteden. Het denken hoeft namelijk niet op te houden nadat je een akkoord hebt gesloten.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

De heer Verhagen had het eerder over regelzucht. Valt dit daar nu ook onder?

De heer Verhagen (CDA):

Ja, ik had het over onnodige bureaucratie.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik vroeg mij namelijk af of ik u goed begreep.

De heer Verhagen (CDA):

Ik ben blij dat u mij nog eens...

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dit is dus regelzucht en dus moet het kabinet die compensatie niet op deze manier geven.

De heer Verhagen (CDA):

Wat mij betreft valt dit onder onnodige bureaucratie. Het zou ook anders kunnen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Heel goed.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Als het "wachten moe" op iets van toepassing is, dan is het wel op de wachtlijsten in de gezondheidszorg. Anno 2002 moeten mensen in een van de welvarendste landen van de wereld bijvoorbeeld acht maanden op een heupoperatie wachten. Dat is onacceptabel. In de regeringsverklaring wordt hieraan terecht aandacht besteed en wordt onder meer gesproken over minder regels, meer verplegen en minder vergaderen en over een vraaggestuurd zorgstelsel. De patiënt bepaalt de zorg en niet de overheid. Ook hierover heb ik een aantal vragen en opmerkingen. Op welke manier wordt ruimte geboden om het zorgaanbod te vergroten, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen? In het regeerakkoord is gesteld dat er een gefaseerde opheffing van de numerus fixus komt. Dat mag er wat ons betreft niet toe leiden dat er in de tussentijd een onnodig tekort aan bijvoorbeeld huisartsen blijft. Wat dat betreft is de nood nu al hoog. Wij verwachten dat de minister in de komende begroting aangeeft wat de marsroute is om nog deze periode de budgettaire en wettelijke tarieven in vrije prijsvorming om te zetten. Dat is van essentieel belang om te komen tot dat vraaggestuurde stelsel. Hoe zal de minister van VWS de bestedingen ten behoeve van concrete zorg binnen het afgesproken kader gaan vergroten? Het BKZ laat terecht de individuele aanspraken onverlet en ik neem aan dat onder minister Bomhoff in september niet kan worden gezegd: we kunnen geen operaties meer verrichten want het budget is op.

Goed onderwijs met aandacht voor waarden en normen bevordert de participatie en integratie. Investeren in onderwijs is investeren in mensen en daarmee in de toekomst van onze samenleving. In de afgelopen acht jaar is er veel in het onderwijs geïnvesteerd, maar toch zijn de problemen niet opgelost. Het gaat dus niet alleen om geld. De effectiviteit kan ook daar worden vergroot door het onderwijs over te laten aan de instellingen en de leraren zelf – decentralisatie en minder regels – zodat zij zelf mogelijkheden krijgen om het onderwijs in te richten.

De vorming van leerlingen en de overdracht van waarden en normen vraagt om geïnspireerde medewerkers. Daar ligt een belangrijke zorg. Zijn er straks voldoende medewerkers om de maatschappelijke onderwijstaak daadwerkelijk waar te maken? Ook de kwaliteit van de werkomgeving is essentieel. Derhalve is het wat ons betreft decentralisatie van de huisvesting naar de scholen noodzakelijk. Dat maakt eigen keuzes mogelijk en het kan de kwaliteit op dat punt verbeteren. Wat is het kabinet voornemens te doen om het beroepsonderwijs te verbeteren en de uitval te verkleinen? Ten slotte vraag ik op dit punt om aandacht voor de kleine lokaties, de menselijke maat.

De heer De Graaf (D66):

Ik ben het met u eens dat geld niet alles is, maar zonder geld lukt het ook niet. Wat de kleine school en de menselijke maat betreft, komt het regeerakkoord niet verder dan de uitspraak dat fusies, dus nog verdere schaalvergroting, moeten worden voorkomen. In uw verkiezingsprogramma werd ook gesproken over kleinere scholen. Hoe wilt u dat precies doen? Kunt u mij uitleggen met welke voorstellen het kabinet of de CDA-fractie komt, als het geen extra geld mag kosten? Kleinere scholen betekent kleinere gebouwen betekent meer mensen.

De heer Verhagen (CDA):

Wij willen dat onder andere doen door die doordecentralisatie. Laten wij in ieder geval de winst nemen door niet verder te gaan met die megascholen, zoals wij in de afgelopen acht jaar hebben gezien met de megafusies, etc. Het is eindelijk een stap in de goede richting dat daaraan een halt is toegeroepen. Daarmee ben je er echter nog niet. Daarom vraag ik aandacht voor de kleine scholen en de menselijke maat. Daarom vraag ik het kabinet met het oog op het komende beleidsprogramma om daarover de gedachten te laten gaan. Wij staan aan het begin van een kabinetsperiode. Ik wil het kabinet er enige gelegenheid toe geven. Bij de Miljoenennota, bij de individuele begrotingen en in de debatten in de komende vier jaar in de Kamer zijn wij ook nog aan zet. Wij hebben op dat punt zeer zeker een eigen verantwoordelijkheid.

De heer De Graaf (D66):

U volgt een bizarre redenering, want tot een paar jaar geleden was de CDA-fractie een voorstander van grote scholen. Vraag het aan de heer Van de Camp, die er alles van weet. Bovendien is die schaalvergroting al gestopt in de afgelopen periode. U kunt geen antwoord geven op de vraag hoe je kleine scholen krijgt als een kabinet er in zijn regeerakkoord geen cent voor wil uittrekken. Ik vraag niet of u overal geld voor wilt uittrekken, maar u moet wel consistent zijn. Kleine scholen betekent veel geld.

De heer Verhagen (CDA):

Er komt wel degelijk extra geld voor het onderwijs, hoewel minder dan u wellicht noodzakelijk acht.

U stelt dat de CDA-fractie altijd voor scholen is geweest. In de tijd dat het CDA medeverantwoordelijk was voor het beleid ter zake ging het met name om fusies op bestuurlijk niveau. Wij hebben niet gepleit voor het creëren van een megaschool. Zelfs als dat het gevolg is geweest van het beleid dat toentertijd is ingezet, wat ik waag te betwijfelen, wordt het nu hoog tijd dat wij op onze schreden terugkeren, zeker als je de nadelen van die lesfabrieken ziet: anonimiteit en oncontroleerbaar gedrag, ook op het gebied van sociale omgangsvormen. Ik ben blij dat het kabinet dit gaat doen.

De heer De Graaf (D66):

Ik concludeer dat de makers van de grote scholen terug willen, maar vergeten boter bij de vis te leveren. Kleinere scholen komen er niet, als u niet bereid bent er echt iets aan te doen. Dan kunt u beter uw woorden voor u houden.

De heer Verhagen (CDA):

De CDA-fractie zal wel degelijk haar verantwoordelijkheid nemen, ook in de vorm van nadere voorstellen.

Wij hoeven niet ver terug te gaan in de tijd om te beseffen dat veiligheid een belangrijk item is. Denk aan Enschede, Volendam, 11 september en 6 mei jongstleden. Wij hoeven niet ver van huis te gaan om te beseffen dat mensen zich onveilig voelen. Hoeveel mensen, niet alleen ouderen, durven 's avonds niet meer over straat? Een CDA'er werd laatst bij een biertje op het Plein naast de Kamer aangesproken door een meisje dat 's avonds niet meer over het Plein durfde te lopen. Nee, dat was niet omdat hij een CDA'er was. Die CDA'er werd juist te hulp geroepen. Dat meisje durfde niet meer over het Plein te lopen, omdat de uitgangswegen systematisch gecontroleerd of geterroriseerd worden door groepjes jongeren op jacht naar mobieltjes. Ik heb het niet over collega Eurlings die dat recent ook is overkomen, want hij moet nog iedere dag over het Plein lopen. Het was gewoon een meisje van 18, 19 jaar dat een bekende CDA'er aansprak en bang was 's avonds uit te gaan. Dat is de situatie anno 2002. Ook dat is Den Haag. Die situatie willen wij dus veranderen. Daarom vragen wij aandacht voor meer blauw op straat.

De indruk is dat daar geen geld voor is, maar ik dacht dat het Strategisch akkoord op dit punt is aangepast. Heeft de gemeente Amsterdam de rekruten terecht naar huis gestuurd of zit daar iets anders achter? Wat zijn de kabinetsplannen om het blauw achter het bureau vandaan te halen? Welke concrete maatregelen worden genomen om de draaideurcriminelen in de kraag te grijpen en vast te houden? Hoe wordt invulling gegeven aan het idee van de minister-president om mensen sneller voor de rechter te krijgen en te straffen en niet pas na de tweede of derde keer dat de wet wordt overtreden? Hoe staat het met de Nationale veiligheidsraad onder leiding van de minister-president? Na 11 september is het duidelijk geworden dat het verschil tussen interne en externe veiligheid is komen te vervallen en te vervagen. Dat vraagt onzes inziens om een meer gecoördineerde aanpak onder leiding van de minister-president.

Veiligheid op straat hangt nauw samen met veiligheid in de buurt. Naast blauw op straat en de identificatieplicht speelt woningtoezicht een belangrijke rol. Oneigenlijke en illegale bewoning moet worden bestreden. De belemmering tussen de koppeling tussen de GBA en de huisvestingsadministraties moet onzes inziens worden weggenomen.

Op het internationale vlak heb ik nog enkele opmerkingen en vragen. Met een minister van Buitenlandse Zaken die gepokt en gemazeld is in buitenlands beleid en ontwikkelingssamenwerking en een staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking die haar sporen op dit terrein nadrukkelijk heeft verdiend, gaan wij ervan uit dat Nederland een volwaardig ontwikkelingsbeleid blijft voeren, oog blijft houden voor de noodzaak van het humaniseren van de globalisering, het stimuleren van het zelfontwikkelend vermogen van mensen ook in ontwikkelingslanden en nadrukkelijk voor de armoedebestrijding. Wij gaan ervan uit dat daaraan door het nieuwe kabinet duidelijk wordt vorm gegeven.

Ten aanzien van Europa maken wij ons enige zorgen over de ontwikkeling van de Europese Conventie die in de richting lijkt te gaan van marginalisering van de bevoegdheden van de Europese Commissie. Dat kan toch niet de inzet van het kabinet zijn! Als ik de woorden hoor die de minister-president in zijn regeringsverklaring heeft gesproken over het belang van de internationale samenwerking in het kader van de Europese eenwording, dan ga ik ervan uit dat juist over deze ontwikkeling van de Europese Conventie een hartig woordje wordt gesproken met de Nederlandse regeringsvertegenwoordiging, opdat de Conventie op dit punt geen besluiten neemt die wij onwenselijk zouden vinden.

In het Strategisch akkoord wordt uitgegaan van de Kopenhagen-criteria voor de uitbreiding van de Europese Unie. Wij gaan er ook daarbij van uit dat regels niet alleen op papier moeten bestaan, maar daadwerkelijk worden toegepast, dus ook in de nieuwe lidstaten. Die uitbreiding van de Unie kan niet los worden gezien van een herziening van het Europese landbouwbeleid. Ik zit er waarschijnlijk niet ver naast als ik denk dat de heer Veerman hier wel enige ideeën over heeft. Hij zal ons daar snel van op de hoogte moeten stellen, aangezien de Top van Kopenhagen met rasse schreden nadert.

De boodschap van 15 mei was helder. De kiezer was ontevreden over het beleid op het gebied van zorg, veiligheid, onderwijs en integratie. Hij had schoon genoeg van schijndiscussies in het parlement waarbij alles van tevoren was beklonken en dichtgetimmerd. Hij had schoon genoeg van het parlement dat niet meer gezien werd als een werkelijke vertegenwoordiging van de mensen. Men koos voor een andere aanpak. Men wilde niet langer het systeem, waarbij de hoge heren in Den Haag alles van bovenaf opleggen zonder te luisteren naar wat de mensen bezig houdt en zonder te luisteren naar wat de mensen die het raakt ervan vinden, of het nu gaat om gemeentelijke herindeling of over de vraag waaraan een verpleeghuis zijn budget moet besteden.

Wij moeten hier in het parlement het debat voeren waarin de mensen zich herkennen. Het taboe in het parlement op de discussies in kantine, kroeg en kerk moet worden opgeheven. Het parlement moet weer een werkelijke volksvertegenwoordiging worden en dus open debatten houden. Het Strategisch akkoord op hoofdlijnen biedt die mogelijkheid, waarbij wij niet van te voren in het Torentje te horen willen krijgen: tot hier en niet verder. Wij zitten hier niet als stemvee. Als wij van het kabinet verwachten dat het een einde maakt aan bureaucratie en notacultuur, dan moeten wij ook als Kamer geen diarree aan moties produceren waarin notities, nota's en nog meer notities worden gevraagd. Voor de productie van al die nota's zijn bovendien veel te veel ambtenaren nodig. Wij moeten ons de vraag stellen of de notitie waar wij om vragen, werkelijk nodig is.

De CDA-fractie steunt dit kabinet voluit. Wij verwachten dat het kabinet er volledig voor gaat om, ondanks het gebrek aan financiële ruimte, de echte problemen aan te pakken. Aansluiten bij wat burgers en organisaties zelf kunnen en willen is daarbij van belang. Bewoners van oude wijken mogen zich niet langer het slachtoffer of in de steek gelaten voelen. Slachtoffers van criminaliteit moeten zich serieus genomen weten door politie en hulpverleners.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik reageer wat laat omdat ik een beetje geschokt was. Is de heer Verhagen nu al vergeten dat hij de afgelopen acht jaar in de oppositie heeft gezeten?

De heer Verhagen (CDA):

Integendeel, maar ik heb in die tijd weinig om notities gevraagd. Wel heb ik om verandering van beleid gevraagd.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Wat dacht u van het aantal moties?

De heer Verhagen (CDA):

Ik zei dat wij geen diarree aan moties moeten produceren waarin notities, nota's en nog eens nota's worden gevraagd.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Hoeveel plannen van aanpak hebt u in de afgelopen jaren gevraagd?

De heer Verhagen (CDA):

Als u met dit soort spelletjes begint...

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Op sommige departementen worden plannen van aanpak als nota's beschouwd. Probeert u zich te verplaatsen in het feit dat hier debat gevoerd moet worden op grond van stukken die het kabinet moet kunnen aanleveren.

De heer Verhagen (CDA):

Uiteraard, maar laten wij elkaar niets wijs maken. U weet net zo goed als ik dat wij vaak, omdat wij toevallig een motie moesten indienen, maar weer om een notitie vroegen. Laten wij eerlijk naar onszelf kijken.

De voorzitter:

Bent u wat betreft de werkwijze van het parlement ook een voorstander van kortere spreektijden?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Verhagen maakte nog een opmerking die mij intrigeerde. Hij zei: wij moeten hier eens debatten gaan voeren die ook in kantines, op sportvelden en in kroegen gevoerd worden.

De heer Verhagen (CDA):

En in de kerk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In de kerk kom ik wat minder vaak, dus daar denk ik niet direct aan. Welke debatten heeft de heer Verhagen de afgelopen jaren niet durven voeren en nu wel?

De heer Verhagen (CDA):

Vaak wordt gesuggereerd dat het niet politiek correct is om bepaalde thema's aan de orde te stellen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Sinds wanneer trekt u zich daar iets van aan?

De heer Verhagen (CDA):

Ik ben met u eens dat ik mij daar nooit iets van heb aangetrokken en ik probeer die cultuur als vertegenwoordiger van een regeringspartij ook voort te zetten. Weest u daar blij mee.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U wilt eigenlijk de taboes van de afgelopen periode handhaven, want wat u net ten beste gaf was eigenlijk niet meer dan retoriek.

De heer Verhagen (CDA):

Ik ga niet in op dit soort flauwekul.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Volgens mij kunt u gewoon ja of nee zeggen, want dat is wel zo eenvoudig.

De heer Verhagen (CDA):

Als u hier uw nummertjes wilt blijven opvoeren, dan moet u dat vooral doen.

De voorzitter:

Ik stel nu alleen de heren De Graaf en Veling nog in de gelegenheid om een interruptie te plaatsen.

De heer De Graaf (D66):

U sprak zojuist over problemen die onbespreekbaar waren en verbond dat aan politiek correct gedrag. Kunt u zich enig probleem herinneren dat u, uw fractie of de meerderheid van de Kamer onbespreekbaar vond en dus niet in debat werd gebracht?

De heer Verhagen (CDA):

Ik kan mij, zeker uit de tijd dat ik woordvoerder asielbeleid was, het afgrijzen van nogal wat fracties herinneren als wij überhaupt begonnen over dat thema.

De heer De Graaf (D66):

Is er ooit tegen u gezegd dat daar niet over mocht worden gesproken of dat het een schande was dat u sprak?

De heer Verhagen (CDA):

Ik kan mij nog herinneren dat u vrij hard "boe" riep toen de heer Bolkestein iets had geroepen.

De heer De Graaf (D66):

Ik hoef het niet met de heer Bolkestein eens te zijn, maar dat is wat anders.

De heer Verhagen (CDA):

Precies. Als je zegt dat je het niet met elkaar eens hoeft te zijn, wil dat niet zeggen dat je over bepaalde thema's niet mag spreken omdat het niet politiek correct is.

De heer Veling (ChristenUnie):

Ik wil een vraag stellen aan de nieuwe fractievoorzitter van het CDA over de uitgangspunten van het CDA en de christelijke visie van waaruit hij spreekt. Ik heb hem daarover niet horen spreken. Kan hij in een paar woorden uitleggen, mogelijk aansluitend bij de preek die hier ook zou moeten worden gehoord, vanuit welke principiële christelijke inspiratie hij in deze dualistische situatie het kabinet zal aanspreken?

De heer Verhagen (CDA):

Ik ben begonnen met de christen-democratische uitgangspunten, de christen-democratische visie. U kunt mij aanspreken en blijven aanspreken op de christen-democratische visie zoals ik die heb verwoord en zoals die doorklonk in mijn beginopmerkingen over nieuwe wegen en vaste waarden, gespreide verantwoordelijkheid, rentmeesterschap, gerechtigdheid en schild voor de zwakken. Als u in die bijdrage niet de christen-democratische toon herkent, dan vind ik dat jammer, maar ik ga ervan uit dat mijn fractie zich er wel in herkent.

De heer Veling (ChristenUnie):

Ik herken de toon en de taal, maar u bent heel weinig expliciet over de herkomst van deze ideeën. Ik ben geïnteresseerd in wat de nieuwe fractievoorzitter van het CDA in toekomstige debatten zal gaan doen en vanuit welke achtergrond hij spreekt.

De heer Verhagen (CDA):

Deze fractievoorzitter spreekt met als achtergrond een lidmaatschap van het CDA vanaf 1976. De fractie van het CDA herkent zich daarin buitengewoon duidelijk.

Ik rond af met de discussie over...

De voorzitter:

Die had u al gehad. U kunt nu echt afronden.

De heer Verhagen (CDA):

Ik wil afronden met onze zienswijze op het kabinet. Wij kennen het kabinet een duidelijke verantwoordelijkheid toe die ook moet worden waargemaakt. Als dat niet gebeurt, geldt wat de CDA-fractie betreft niet langer de sorry-democratie, maar de verantwoordingsdemocratie. Ook dat hoort bij een andere politieke aanpak. In dat verband is het volkomen terecht dat staatssecretaris Bijlhout na het geven van valse informatie zeker over een zo gevoelig onderwerp als de decembermoorden, meteen is opgestapt. Ik zet overigens vraagtekens bij het feit dat iemand die enkele uren staatssecretaris is geweest recht heeft op twee jaar wachtgeld, maar dat is nu eenmaal de regel.

Het is tijd voor een andere aanpak en een andere politieke cultuur, maar ook voor een ander politiek klimaat.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Mag ik een korte vraag stellen?

De voorzitter:

Eén korte vraag.

De heer Marijnissen (SP):

Ik ben voornemens een motie in te dienen om het kabinet op te roepen die regeling aan te passen in de geest van de regeling die voor Tweede-Kamerleden geldt. Is de heer Verhagen het daarmee eens?

De heer Verhagen (CDA):

Ik vind dat wij voor de toekomst duidelijk naar deze regeling moeten kijken. De huidige regel is de geldende regel. Dat betekent dat iemand die nu op basis van de bestaande regel...

De heer Marijnissen (SP):

Dat weten wij allemaal. Bent u het ermee dat die regel moet veranderen?

De heer Verhagen (CDA):

Laten wij eerst maar eens luisteren naar wat het kabinet op dit punt zegt. Ik vind dat de regel in de toekomst moet worden veranderd. Zo simpel is het.

De heer Marijnissen (SP):

Oké, daar houd ik u aan.

De heer Verhagen (CDA):

Wij zullen stelling moeten nemen tegen een klimaat waarin een aanstaand politicus...

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Halsema wil interrumperen, maar ik sta geen interrupties meer toe aan het adres van de heer Verhagen. Ik had gezegd dat de laatste interrupties voor de heren De Graaf en Veling waren en daar houd ik het bij.

De heer Verhagen (CDA):

...vanwege zijn opvattingen wordt neergeschoten, een klimaat waarin politici worden bedreigd. Vanaf 6 mei jongstleden loopt een aantal collega's met zware beveiliging rond, omdat zij worden bedreigd. Zo legt de democratie het af tegen de dreiging en zo legt de openheid die wij voorstaan het af tegen onveiligheid. De verharding in de Nederlandse samenleving heeft al tal van "no-go areas" opgeleverd. Wij zullen er als Kamer en kabinet samen aan moeten werken om te voorkomen dat wij een situatie krijgen waarin de politiek, het geven van meningen en opvattingen, ook een "no-go area" wordt. Herstel van vertrouwen is een kwestie van aanpakken, een kwestie van een aanpak die anders en beter is. Wij wensen het kabinet-Balkenende daarbij buitengewoon veel succes.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Het aantreden van een nieuw kabinet behoort vanzelfsprekend vergezeld te gaan van felicitaties. Bij dezen wil ik dan ook graag de nieuwe minister-president en zijn collega's feliciteren met hun benoeming en de vorming van het eerste kabinet-Balkenende. De heer Balkenende wil ik daarbij complimenteren met de voortvarendheid waarmee hij het nieuwe kabinet heeft vormgegeven; wellicht in een enkel opzicht te snel, maar ook doortastend en vol zelfvertrouwen, zeker voor iemand die tegelijkertijd zijn eerste schreden zet in het landsbestuur.

Eerder deze week werd premier Balkenende in zijn ideologische bevlogenheid vergeleken met de meest linkse premier die ons land ooit heeft gekend, Den Uyl. Het zal hem, daaraan twijfelen wij niet, hebben gevleid. Hij moet hebben gedacht: die vergelijking doe ik eer aan. De verklaring van vanmorgen heeft een hoog ideologisch CDA-gehalte. Het gonsde van begrippen als de eigen verantwoordelijkheid, collectieve geborgenheid, de sterkste schouders de zwaarste lasten, de mens in beeld, gemeenschappelijke waarden en normen, waardige begeleiding van mensen, een schild voor de zwakkeren, enz., enz. De nieuwe premier zei: dit kabinet werkt aan een herstel van vertrouwen, niet met mooie woorden, maar met herkenbare daden; daadkracht en duidelijkheid, de Rotterdamse aanpak. Martinus Nijhoff, de dichter, zei het ooit anders: De schrijfmachine mijmert gekkenpraat, lees maar, er staat niet wat er staat. Met alle respect voor de intenties van de nieuwe premier, wij kunnen moeilijk een verband leggen tussen de vloeiende, vredelievende en sociaal-christelijke woorden van vanmorgen en de voornemens die eerder zijn neergelegd in het strategisch beleidsdocument. Die voornemens worden vooral bepaald door het strenge dirigisme, om met de columnist Bomhoff te spreken, van het financiële beleid. Aflossing van de staatsschuld en het bereiken van een begrotingsoverschot van 1% maken de beloofde investeringen in de publieke sfeer voorlopig onmogelijk. Met de wetenschapper Bomhoff vinden wij dit zeer onverstandig begrotingsbeleid met negatieve consequenties voor de zorg en het onderwijs. De premier zei vanmorgen dat het nodig is omdat – en dat verbaasde mij – er de afgelopen jaren in ons land op te grote voet is geleefd. Betekent dit dat de samenleving, de publieke sfeer, de komende jaren nog maar wat verder ineen moet schrompelen? Opvallend is overigens ook dat de regeringsverklaring van vanochtend, behoudens het inhaalverbod voor vrachtwagens, geen enkele inhoudelijke toevoeging kent. De ministers voeren dus een regeerakkoord uit dat ouderwets monistisch door drie fracties in besloten onderhandelingen is opgesteld. Het zal u niet verbazen dat dit regeerakkoord als receptenboek voor dit kabinet ons grote zorgen baart. De mooie woorden van vanochtend doen daar niets aan af. Ik noem onze vier grootste zorgen.

Vanmorgen verwees de nieuwe minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar Ab Harrewijn om zijn motivatie voor de komende jaren toe te lichten. Hij stond, zo zei hij, voor een schild voor de zwakken. Ook de minister-president sprak daarvan. Het verheugt ons natuurlijk dat inspiratie wordt ontleend aan een sociaal bewogen GroenLinks-politicus, maar het schept ook grote verwachtingen. Eerlijk gezegd staat het diametraal op bijvoorbeeld het afschaffen van de gesubsidieerde arbeid, afschaffing van de subsidie op het aannemen van werknemers met een vlekje, met een eigen bijdrage in de gezondheidszorg, een sollicitatieplicht voor 57,5-jarigen en ouder, allochtonen met een kind in een herkomstland krijgen nog maar 10% van de kinderbijslag, het verdwijnen van het categoriaal inkomensbeleid, illegalen en druggebruikers worden criminelen en vluchtelingen zijn nauwelijks meer welkom. Daartegenover staat bovendien dat de midden- en hogere inkomens het beter krijgen door de afschaffing van de OZB en het kwartje van Kok. Het nieuwe zorgstelsel bevoorrecht uiteindelijk vooral hen. Het zijn dan toch niet de sterkste maar de zwakste schouders die de zwaarste lasten moeten gaan dragen? Wie het goed gaat in dit land krijgt meer vrijheid, wie het moeilijk heeft, krijgt meer verplichtingen. Een harde hand waar zorgzaamheid nodig is, zorg waar een harde hand op zijn plaats zou zijn. Wil de minister-president daar eens op ingaan?

Deze verkiezingen zijn in hoofdzaak gegaan over de gegroeide weerzin tegen de multiculturele samenleving en de angst van veel mensen bij voortgaande migratie. Dit thema is vooral succesvol door de LPF en de VVD gekapitaliseerd. Het CDA heeft bij monde van zijn lijsttrekker op dat punt altijd een enigszins wankelmoedige positie ingenomen: de multiculturele samenleving is geen doel op zich, maar culturele pluriformiteit dient beschermd te worden. Het regeerakkoord is hard en eenduidig: migratie moet verminderd worden of bijna gestopt, nieuwkomers moeten assimileren. Dat wordt het beste geïllustreerd door van integratie een justitiële aangelegenheid te maken met twee ministers, die van Justitie en die voor Vreemdelingenbeleid en Integratie. Overigens is het voor mij nog steeds de vraag wie de hoofdverantwoordelijke is van het betreffende ministerie. Integratie gaat wat mijn fractie betreft niet alleen over inburgering maar ook over arbeidsmarktbeleid, onderwijs, en discriminatiebestrijding. In het regeerakkoord wordt daarover in alle talen gezwegen. Integratie gaat in ieder geval niet over gevangenisstraffen, straf en boete. Ik verzoek daarom de minister-president, de keuze te motiveren om het integratiebeleid onder te brengen bij het ministerie van Justitie. De politieke discussie en de eenzijdige justitiële aandacht voor de multiculturele samenleving trekken een wissel op het welzijn van de soms al decennia in Nederland wonende etnische minderheden. De problemen met inburgering en met name met de tweede generatie jongeren zijn genoegzaam bekend en voldoende uitgesmeerd; deze dienen ook te worden aangepakt. Integratie komt evenwel van twee kanten. Het is dan ook tijd dat de nieuwe premier, de vorige premier indachtig, kenbaar maakt, een premier van alle Nederlanders te willen zijn. Ik nodig hem daartoe uit.

De minister-president heeft vanmorgen gezegd dat wij onze kinderen niet mogen opzadelen met onze milieulasten. Dat was mooi gezegd, maar de milieuparagraaf is beperkt tot de woorden: strategische ontwikkelingsstrategie. Kan de minister-president mij de diepere betekenis van die term uitleggen? Het kabinet wil voornamelijk aansluiten bij maatschappelijke belangen en ontwikkelingen en daar niet meer tegen in gaan, staat in het Strategisch akkoord. De concrete maatregelen van het kabinet zijn evenwel zonder uitzondering slecht voor het milieu. Gemeenten mogen de groene ruimten verder vol bouwen. De kerncentrale in Borssele blijft langer open. Misschien mag er toch naar gas geboord worden in de Waddenzee. De belastingkorting voor duurzame energie en duurzaam beleggen verdwijnt. Er wordt 90 mln bezuinigd op de aankoop van natuur. Automobilisten worden gestimuleerd om de auto meer te gebruiken want er komen bredere wegen en lagere benzineprijzen. De groei van het luchtverkeer wordt niets in de weg gelegd; de nieuwe minister van Economische Zaken wil het helikoptervervoer zelfs stimuleren, te beginnen met hemzelf. Feitelijk beschrijft het regeerakkoord het einde van het nationaal milieubeleid, beklonken met de afschaffing van een minister voor milieu. Ik verneem graag van de minister-president wat het kabinet bewogen heeft om milieu zo demonstratief naar het tweede plan te verschuiven.

Ik kom op het punt van de internationale solidariteit. Bij de kleine demonstratie vanmorgen op de publieke tribune stelde Novib de vraag: hoe groot is de wereld? Sommige leden van mijn fractie konden daarbij even hun enthousiasme niet bedwingen, met excuses daarvoor.

De voorzitter:

Die worden door mij aanvaard, maar het moet wel de laatste keer zijn geweest.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat zien wij de volgende keer. Hoe groot is de wereld? Dat is een terechte vraag en wat mijn fractie betreft, luidt het antwoord daarop: groter dan Nederland. Recent onderzoek van UNDP toont aan dat de verschillen tussen arm en rijk, tussen het noorden en het zuiden en tussen West-Europa en Oost-Europa groter worden. Een en ander vraagt om structurele armoedebestrijding, om het nastreven van eerlijke handel, om het menselijker maken van globalisering en om conflictpreventie. Het regeerakkoord zwijgt daar echter over. Het budget voor ontwikkelingssamenwerking zou intact blijven, maar feitelijk wordt het verlaagd vanwege de gelden die naar de schuldaflossing van de Antillen gaan en vanwege de opvang van asielzoekers. De gebrekkige belangstelling voor de wereld om ons heen wordt waarschijnlijk het best gedemonstreerd door de devaluatie van het ministerschap van Ontwikkelingssamenwerking naar een staatssecretariaat. Mijn fractie betreurt deze devaluatie en hoort graag een toelichting van de minister-president op dit punt.

Deze hoofdbezwaren van de fractie van GroenLinks brengen mij tot een eerste typering van dit kabinet. De minister-president stelde vanochtend dat dit kabinet een schild voor de zwakken wil zijn. Mijn fractie beschouwt het echter als het tegenovergestelde; met dit kabinet lijken de belangen van de gevestigden in dit land met de redelijke tot hoge inkomens en met voldoende kansen en ontplooiingsmogelijkheden, gewaarborgd. Zij krijgen meer keuzevrijheid en minder regels. Dit gaat ten koste van een groeiende groep buitenstaanders, de zwakkeren, de migranten, de komende generaties en de armen wereldwijd, die ofwel nieuwe verplichtingen krijgen ofwel vergeten worden. Het lijkt een kabinet van de gearriveerden te worden.

De afgelopen week is het nieuwe kabinet gereedgekomen, behoudens de vacature emancipatie en gezinszaken, die op dit moment onvervuld is. Vrouwen komen er in de nieuwe politieke cultuur nauwelijks aan te pas, zo lijkt het. Schijnbaar hebben ze geen of slechte toegang tot de partijpolitieke achterkamers. Wij vinden het een blamage dat dit kabinet maar één vrouwelijke minister kent. Beneden Turks peil, om met Hanja Maij-Weggen te spreken. Het valt ons op dat mevrouw Van der Hoeven keurig en bescheiden op de tweede rij is gaan zitten. De vraag aan de heren op de eerste rij is nu natuurlijk: wie van u maakt plaats voor haar? Niet allemaal opstaan!

De heer Van Heemst (PvdA):

Minister Bomhoff!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw Van der Hoeven, ik wil mij er niet mee bemoeien, maar op zo'n moment moet je volgens mij nooit zeggen: blijf maar zitten.

Minister Van der Hoeven:

Ik kan mevrouw Halsema geruststellen. Wij zitten op dit moment zoals wij zitten, maar wees ervan overtuigd: dat gaat veranderen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ken u een beetje. Ik heb daar het volste vertrouwen in.

Minister Balkenende:

De opmerking van mevrouw Van der Hoeven moet gezien worden als een inspannings verplichting, maar niet als een resultaatsverplichting.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw Van Nieuwenhoven zei al wat het excuus was waarom zo weinig vrouwen in het kabinet zitten: ze wilden niet! Dat excuus, zo zou ik de heren willen zeggen, is even oud als de eerste feministische golf en even belegen als de vele heren die zich hier al decennia lang van bedienen.

Met de afwezigheid van vrouwen kom ik op de nieuwe ministers en staatssecretarissen, die in groten getale vandaag aanwezig zijn. Laat ik wel wezen: het was de afgelopen twee weken goede tijden slechte tijden in optima forma. Als cliffhanger voor de zomerstop hangt nu nog de vacature van de staatssecretaris in de lucht. Mevrouw Bijlhout, staatssecretaris voor zeven uur, is met een formidabele handdruk vertrokken. Volgens fractievoorzitter Herben heeft zij het verdiend, omdat zij heeft geleden onder wat er is gebeurd. Dan zou ik toch willen zeggen: vertel dat eens aan een melketier die straks weer uitzicht heeft op de bijstand, na jaren als stadswacht of als conciërge te hebben gewerkt.

Graag herhalen wij hier het voorstel van de SP-fractie om de wachtgeldregeling voor ministers en staatssecretarissen gelijk te trekken aan die van kamerleden. Dat beperkt de financiële zekerheid in ieder geval tot een half jaar, in het geval van mevrouw Bijlhout. Wij blijven het verbazingwekkend vinden dat de juiste informatie over het verleden van mevrouw Bijlhout bij de premier niet bekend was, terwijl die, zo bleek, in Suriname op straat voor het oprapen lag. Graag zou ik van de premier en eerlijk gezegd ook van fractievoorzitter Herben willen horen hoe het komt dat hen dit is ontgaan, te meer daar haar deelname aan de volksmilities al lang bekend was. Ook was bekend dat deze pas kort voor de decembermoorden waren opgericht.

Als de politieke voorkeuren van met name de LPF-bewindslieden bij elkaar opgeteld worden, lijkt dit kabinet het gehele dominante politieke establishment te omvatten. De nieuwe minister van Vreemdelingenbeleid en Integratie was tot vorige week raadslid voor het CDA en, dat mag ook wel gezegd, ooit de ontwerper en pleitbezorger van het meest bekende specifieke pardon van Nederland, de Nawijn-vluchtelingen. Dat smaakt naar meer, zou ik zeggen.

Minister De Boer van Verkeer en Waterstaat heeft slechts met tegenzin zijn VVD-lidmaatschap opgegeven. De minister van VWS was de afgelopen dertig jaar weliswaar kritisch, maar ook overtuigd sociaal-democraat, maar heeft na de verkiezingsnederlaag van 15 mei anders besloten, met achterlating, zo lijkt het, van de meeste van zijn opvattingen en voorkeuren. Columnist, wetenschapper en minister Bomhoff lijken onverenigbare grootheden of heeft de minister, zoals het Algemeen Dagblad gisteren meldde, inderdaad bij het constituerend beraad verzocht om geen plafond aan te brengen voor de uitgaven voor de zorg? Graag zou ik daar een reactie op horen. Graag een reactie hierop.

Deze minister en vice-premier heeft na een eerste ongelukkige relativering van het achterhouden van informatie door mevrouw Bijlhout – "er zijn in de Tachtigjarige Oorlog ergere dingen gebeurd"; daarop zou ik ook weleens een reactie van de minister-president willen horen – de eer, de eerste ministeriële affaire op zijn naam te hebben staan. Topambtenaar Van Lieshout wordt de laan uit gestuurd omdat hij het vertrouwen van de minister niet zou hebben. Hij had namelijk, zo lijkt het, de krant gelezen op een congres. Misschien las hij de columns van de heer Bomhoff. Hij heeft opvattingen geuit die de nieuwe minister maar al te bekend zouden moeten voorkomen, maar die zijn nu niet meer bruikbaar. Een minister is geen zonnekoning. Wij krijgen het gevoel dat er iemand geslachtofferd wordt vanwege zijn politieke achtergrond. De LPF wil er meer laten volgen, zo blijkt uit Het Financieele Dagblad van vanochtend. Een vraag aan de minister-president. Als het waar is dat politieke achtergrond doorslaggevend is voor dit ontslag, voor het aanzeggen van ontslag of, zoals het nu geworden is, voor het veranderen van baan binnen de rijksdienst, is hij het dan niet met mij eens dat dit niet alleen bespottelijk, maar zelfs onfatsoenlijk is? En kan hij mij uitleggen hoe het komt dat er volgens hem geen ontslag is aangezegd, terwijl fractievoorzitter Herben er verleden week al van op de hoogte was dat Van Lieshout de laan uit moest? Ik moet wel zeggen dat ons vertrouwen in deze nieuwe vice-premier door dit incident, door de hierbij getoonde wisselvalligheid en bestuurlijke willekeur nog niet zo groot is.

En als ik zijn gedrag optel bij dat van de eerder genoemde bewindslieden, ben ik bovendien nieuwsgierig naar de politieke moraal van de bewindslieden in dit kabinet. Wat is een opvatting waard? Hoe lang en onder welke omstandigheden wordt ze verdedigd? Zal dit kabinet inderdaad zeggen wat het denkt en doen wat het zegt? Maar wat denken die bewindslieden eigenlijk? En wat gaan zij zeggen, wat gaan zij doen? Hoe lang houden hun opvattingen stand? En hoe lang zullen zij ernaar handelen? Met andere woorden, hoe groot is de politieke voorspelbaarheid van dit kabinet?

In de regeringsverklaring wordt het verlangen naar een duale politieke cultuur nog eens gememoreerd. Het kan echter niet verhullen dat in de afgelopen week met de affaire-Bijlhout en de ruzie tussen de vice-premiers de lichten in het Torentje elke avond brandden. En niet alleen de bewindslieden kwamen op bezoek, ook de fractievoorzitters, in ieder geval een van de fractievoorzitters, als ik het goed heb begrepen. Er moet gebroken worden met de achterkamertjespolitiek, zo roept een kamerlid bijna elke dag in de krant. Zo langzamerhand kan ik me eerlijk gezegd niet aan de indruk onttrekken dat er sprake is van enige selectieve verontwaardiging. Het formatieproces verliep namelijk volgens het bekende stramien van het achterkamertjesoverleg. De onderhandelaars wisten al snel de sluipwegen in het parlement te vinden, ver van de pers en de openbaarheid. Of zij bevonden zich in een huiskamer in Naarden om ministers te selecteren. De voordracht van het kamerlid Melkert voor een functie bij de Wereldbank vind ik in dit licht zeker niet het meest aansprekende voorbeeld van achterkamertjespolitiek. Ik kan betere en meer overtuigende voorbeelden uit de meest recente politieke geschiedenis noemen.

Terecht begon de minister-president vanochtend de regeringsverklaring met opmerkingen over de aanhoudende bedreigingen waaraan politici blootstaan. Van de heer Melkert heb ik inmiddels begrepen dat de aantrekkelijkheid van de nieuwe baan zijn keuze motiveert, niet de aanhoudende bedreigingen. Maar dat dit verband in de kranten en ook in ons hoofd gelegd wordt, zegt veel over het huidige politieke klimaat, waarin men tegendraadse opvattingen met bedreigingen onmogelijk probeert te maken. En meer nog dan de door iedereen gewenste vermindering van achterkamertjespolitiek hecht ik op dit moment dan ook aan een solidaire en ondubbelzinnige veroordeling van intimidatie en bedreiging.

De heer Herben (LPF):

Mijnheer de voorzitter. De regeringsverklaring die hedenmorgen door minister-president Balkenende is afgelegd, geniet de warme instemming van de Lijst Pim Fortuyn. Na de woorden is nu het wachten op de daden van het nieuwe kabinet. Daar kijken wij verwachtingsvol naar uit. Ik moet u bekennen dat de verleiding groot is, het hierbij te laten. Dat is geen kwestie van luiheid, want daaraan heb ik mij de afgelopen maanden niet bezondigd. Drie weken terug bespraken wij echter het Strategisch akkoord en volgende maand zullen wij tijdens de algemene politieke beschouwingen wederom de beleidsvisie voor de komende kabinetsperiode bespreken. Naar mijn mening is op dit moment dan ook enige terughoudendheid op zijn plaats. Nog groter dan de verleiding te zwijgen, is echter de drang terug te blikken op de afgelopen maanden en iets te zeggen over de politieke cultuur in ons mooie land. De moord op Pim Fortuyn beroofde ons land niet alleen van een uniek mens. Het was ook in politieke zin een onthutsende en ontwrichtende gebeurtenis. De stabiliteit van ons land stond op het spel. De LPF heeft alles gedaan wat in haar vermogen lag om bij te dragen tot het normaliseren van de politieke verhoudingen. Het laten doorgaan van de verkiezingen was naar onze mening de enige manier om de gevoelens van onvrede, die onder brede lagen van de bevolking leefden, te kanaliseren. De roep om verandering en vernieuwing moest een stem krijgen in een nieuwe politieke beweging. De kiezer heeft ons beloond met een historische verkiezingszege. Deze zege schept verplichtingen, niet alleen voor ons, als nieuwkomers, maar ook voor de andere politieke partijen, winnaars en verliezers. Zij moeten accepteren dat een vreemde eend in de bijt is gezwommen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik nodig de heer Herben uit om degenen die nog steeds denken politici te moeten bedreigen, waaronder hemzelf, maar ook heel veel anderen en journalisten, publiekelijk op te roepen om daarmee te stoppen. Ik zou dat erg op prijs stellen.

De heer Herben (LPF):

Als de heer Marijnissen mijn betoog niet had onderbroken, zou ik daaraan zo meteen zijn toegekomen. Ik heb die oproep uiteraard al verschillende malen gedaan. Ik heb hierover met andere fractievoorzitters gesproken, afzonderlijk ook met de heer Rosenmöller. Ons streven is er voortdurend op gericht de bedreigingen te beëindigen.

De ontvangst in dit huis is mij de afgelopen maanden meegevallen. De leden van de LPF-fractie stellen die collegiale omgang op prijs. Goed voorbeeld doet goed volgen. Ik hoop en verwacht dan ook dat de politieke onrust in het land zal verdwijnen. In een beschaafd land mag geen politicus omwille van zijn gedachten worden vermoord. Evenmin mogen politici worden bedreigd. De afgelopen maanden moest een ongekend aantal politici, met name van de LPF, de PvdA en GroenLinks, worden beschermd. Voor sommigen van ons geldt dat nog steeds. Deze onaanvaardbare situatie kan alleen worden gekeerd als politici zich waardig en respectvol tegenover elkaar gedragen en de burger serieus nemen in al diens angsten en vermoedens.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik was blij met de eerdere woorden van de heer Herben, maar bij deze laatste woorden word ik toch een beetje onrustig. Hoor ik hem nu zeggen dat de bedreigingen zullen ophouden als burgers serieus worden genomen in hun onzekerheden en angsten? Met andere woorden: de politici die bedreigd worden, nemen burgers niet serieus en hebben het aan zichzelf te danken? Zegt hij dat?

De heer Herben (LPF):

Die conclusie laat ik voor uw rekening, mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan wil ik graag dat u het ontkent. Ik wil dat u dan zegt dat u dit niet hebt bedoeld en dat ik u verkeerd heb begrepen.

De heer Herben (LPF):

Ik geef slechts aan dat in dit land naar de burger serieus moet worden geluisterd. Als inzake de moord op Pim Fortuyn allerlei complottheorieën de ronde gaan doen omdat de voortgang van het onderzoek te traag is, moet je die signalen serieus nemen. Het is tweerichtingsverkeer. Communicatie is altijd tweerichtingsverkeer. Als u van ons eenrichtingsverkeer verlangt, wil ik daaraan voldoen, maar het is wel tweerichtingsverkeer.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Welk verband houdt dat met bedreigingen?

De heer Herben (LPF):

Een rechtstreeks verband kan ik niet aantonen. Het gaat mij om de algehele sfeer van onrust. Wij willen die in goede banen leiden en wegnemen. Dat kan alleen door respectvol met elkaar om te gaan. Als dit niet voldoende voor u is, wederzijds respect, dan spijt het mij, maar meer heb ik niet te bieden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Misschien formuleert u een beetje ongelukkig; laat ik u derhalve nog even helpen. Het lijkt mij dat wij altijd met wederzijds respect met elkaar om moeten gaan...

De heer Herben (LPF):

Dan zijn wij het eens.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

...en altijd aandacht moeten hebben voor onzekerheden en angsten. Er is nooit, maar dan ook nooit enige legimitatie voor bedreigingen. Ik neem toch aan dat u dát met mij eens bent.

De heer Herben (LPF):

Ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Bent u dat met mij eens of niet?

De heer Herben (LPF):

Waarom vraagt u naar de bekende weg?

De voorzitter:

Ik denk dat u de heer Herben niet goed verstond, mevrouw Halsema. De woorden van de heer Herben aan u waren: "Ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen."

De heer De Graaf (D66):

Het is goed dat dit zo gewisseld is. Met name ook door de vragen van mevrouw Halsema is er meer duidelijkheid gekomen. Natuurlijk moet er goed naar burgers worden geluisterd, zoals de heer Herben zegt. De heer Herben zegt ook dat politici met respect met en over elkaar moeten spreken. Heeft hij de indruk dat dit nu niet gebeurt?

De heer Herben (LPF):

Jawel, ik had zojuist gemeld: een goed voorbeeld doet goed volgen. Ik hoopte dat de wijze waarop wij hier met elkaar omgaan een voorbeeld zou zijn waardoor ook in het hele land de rust kan weerkeren. Kennelijk heb ik het echter iets te optimistisch getaxeerd.

De heer De Graaf (D66):

Het gaat mij ook om de invulling van het begrip "respect", want respect betekent niet dat je de scherpe tegenstellingen niet voor het voetlicht zou mogen brengen. Integendeel, er mag ook scherp worden geformuleerd. Ook uw voorman was daar buitengewoon goed in. Laten wij elkaar niet misverstaan, in die zin dat wij hier zachte woorden zouden moeten gebruiken als harde woorden op hun plaats zijn; wij moeten juist ook die harde woorden kunnen spreken zonder dat iemand de suggestie wekt dat daardoor een causale relatie zou ontstaan met bedreigingen of geweld.

De heer Herben (LPF):

Absoluut, dat onderschrijf ik van harte.

Voorzitter. Ik was gebleven bij de moord op Pim Fortuyn en het onderzoek dat naar onze mening veel te lang gaat duren. De laatste berichten melden dat de commissie-Van den Haak pas over een halfjaar rapport zal uitbrengen, maar dat kan echt niet. Ik verzoek de minister van Justitie te bezien hoe dit kan worden versneld. Wellicht kan het door de brede opdracht van de commissie op te splitsen in deelopdrachten of, daarnaast, door het aantrekken van extra personeel door de commissie. Ik denk daarbij aan gerenommeerde advocaten die het vertrouwen genieten van de burgers in het land. Ik denk dat dit de aangewezen manier is om te voorkomen dat de moord op Fortuyn net als de moord op Kennedy een bron wordt van complottheorieën, want dat is funest voor het vertrouwen van de burgers in Justitie. Onder deze omstandigheden is communicatie van het grootste belang. Bij radiostilte ontstaat de meeste ruis. De LPF-fractie verzoekt het kabinet om de Kamer daarom maandelijks te rapporteren over de stand van zaken inzake de moord op Pim Fortuyn.

Ik wil overigens de dienst diplomatieke en koninklijke beveiliging, de Koninklijke marechaussee en de regiopolitie bedanken voor dat wijze waarop zij de afgelopen maanden politici hebben beschermd. Eerlijk gezegd voelde ik mijzelf daarbij weleens bezwaard. Immers, de winkelier die voor de vijfde keer wordt beroofd of de burger bij wie wordt ingebroken, heeft geen permanente politiebewaking. Alle burgers hebben recht op een veilige leefomgeving en het is onze taak om daaraan met kracht te werken.

Vijf maanden na haar oprichting en tien weken na de moord op haar voorman heeft de Lijst Pim Fortuyn heel veel mogelijk gemaakt. Door de regeringsdeelname van de LPF hebben openbare orde en veiligheid de hoogste prioriteit gekregen. Wij rekenen erop dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en zijn staatssecretaris voor openbare orde en veiligheid eendrachtig en vastberaden zullen werken aan het herstel van het gezag van de politie op straat.

Wij zijn blij met de aandacht die in de regeringsverklaring is gegeven aan het herstel van normen en waarden. Inzet van het kabinetsbeleid is immers een samenleving waarin een ieder op basis van wederzijds respect kan leven, een samenleving die welvaart en veiligheid biedt en waarin het bestuur, de scholen en ziekenhuizen op menselijke maat zijn gesneden. Zoals eerder is gezegd, krijgen de aantredende bewindslieden van ons 100 dagen de tijd – het mag ook zoveel eerder als mogelijk is – om een sluitend plan van aanpak te ontwikkelen om de knelpunten op het gebied van onderwijs, zorg, veiligheid en verkeer aan te pakken. Onzes inziens biedt het Strategisch akkoord hiervoor voldoende aanknopingspunten.

Vanaf deze plaats wens ik minister-president Balkenende en zijn team veel succes bij het uitvoeren van hun zware opdracht. Ik heb waardering en respect voor de bewindslieden die deze uitdaging durven aangaan. Daarbij past ook een woord van waardering en respect voor het vorige kabinet, in het bijzonder voor minister-president Wim Kok. Hij heeft zich jaren ingespannen om dit land te dienen. Politiek bedrijven in Nederland is een hachelijke onderneming. Om er bij de nieuwe bewindslieden de moed in te houden, heb ik voor hen een klein presentje: een set manchetknopen in de vorm van het kwartje van Kok, niet alleen voor de minister van Financiën, maar zeker ook voor de overige bewindslieden. De manchetknopen symboliseren namelijk alle beloften en voornemens die in de verkiezingstijd zijn gedaan op het gebied van onderwijs, zorg, veiligheid en verkeer. Zo worden de bewindslieden aan hun taak herinnerd: het vertrouwen van de burger niet beschamen. De fractie van de Lijst Pim Fortuyn zal hen kritisch volgen, controleren, corrigeren en aanmoedigen. Wij hebben van deze manchetknopen vijftien setjes. Voor de staatssecretarissen zijn setjes in de maak. Misschien zal mevrouw Van der Hoeven het setje ook kunnen gebruiken, want zij draagt altijd charmante mantelpakjes. Mocht het setje echter niet bij haar kleren passen, dan maken wij voor haar en de overige vrouwelijke bewindslieden speciale setjes.

De voorzitter:

De kamervoorzitter zal graag, met inachtneming van de hierbij geldende normen, namens alle leden het nog te maken zestiende setje in ontvangst nemen.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer Herben, ik had u nog heel veel vragen willen stellen, maar ik begrijp dat de voorzitter mij daartoe nu niet de gelegenheid biedt. Eén vraag brandt mij echter op de lippen. Die vraag houdt verband met uw korte interruptie toen het verzoek werd gedaan om een interpellatie te mogen te houden in verband met de kwestie Van Lieshout/Bomhoff. U zei toen: ik bemoei mij niet met personele zaken; ik heb geen behoefte aan die interpellatie, want ik vind niet dat wij hier over personele zaken gaan. Wat lees ik echter vandaag in Het Financieele Dagblad? Op Zestienhoven, bij het overvliegen van het lijk van Pim Fortuyn van Nederland naar Italië, hebben de heer Bomhoff en u niet alleen gesproken over de positie van de heer Van Lieshout, maar ook over die van twee andere personen.

De heer Herben (LPF):

Nee.

De heer Marijnissen (SP):

Maar in Het Financieele Dagblad worden uw woorden geciteerd. Daar staat: eigenlijk hadden we drie mensen getarget. Dus niet alleen Van Lieshout, maar nog twee ambtenaren op volksgezondheid kwamen in aanmerking. Mijn vraag aan u, op de man af, is: hebt u met de heer Bomhoff gesproken over personele zaken op VWS, ja of nee?

De heer Herben (LPF):

Jazeker, maar niet over drie personen.

De heer Marijnissen (SP):

U hebt met hem gesproken over personele zaken. Hoe kon u dan vanmorgen in deze Kamer zeggen toen het ging over personele zaken en de actie Bomhoff op de eerste dag van zijn benoeming: daar gaat de Tweede Kamer niet over, wij moeten ons niet bemoeien met personele zaken? Kunt u mij dat uitleggen?

De heer Herben (LPF):

Je kunt in een volle zaal niet gaan praten over personele zaken die mensen betreffen. Ik ben zelf oud-ambtenaar. Zo werkt dat niet. Een personeelsdossier is vertrouwelijk en daar ga je niet op deze manier mee om. Wat je wel in algemene zin kunt en wat ik ook wil zeggen, is dat de minister het recht heeft zich te omringen met ambtenaren die hij volledig vertrouwt en die samen met hem de klus willen klaren waarvoor hij zich geplaatst ziet. Als het gaat om zo'n zware klus, zo'n megaklus als die van het departement van volksgezondheid, kan ik mij voorstellen dat je mensen naast je wilt hebben waarmee je door één deur kunt en die volledig jouw ideeën hebben en hadden. U zou de boeken erop na kunnen slaan: in de afgelopen tien jaar hebben bewindslieden op veel departementen door herstructurering, overplaatsing of politieke benoemingen zich weten te omringen met ambtenaren die zij graag wilden.

De heer Marijnissen (SP):

Ik had nu juist zo gehoopt dat de LPF hier een nieuwe wind zou laten waaien en het partijpolitieke aspect zou elimineren. Wat blijkt nu? Dat het PvdA-lidmaatschap van de betrokken ambtenaar een rol heeft gespeeld.

De heer Herben (LPF):

Dat is uw conclusie.

De heer Marijnissen (SP):

Dat hij zich zou hebben misdragen op congressen omdat hij een krant las.

De heer Herben (LPF):

Dat is uw conclusie.

De heer Marijnissen (SP):

Dat hij vond dat hij 3 mld meer moest geven aan de zorg.

De heer Herben (LPF):

Dat is uw conclusie.

De heer Marijnissen (SP):

Oké, dan is er iets anders. Waarom moest deze ambtenaar dan weg? Legt u mij dat eens uit.

De heer Herben (LPF):

Ik neem aan dat u van het kabinet een antwoord op uw vraag zult krijgen, maar ik wil u mijn mening graag geven. Ik wil niet in details treden, want het zijn personeelszaken. Maar in de medische wereld – daar hebben ook wij enige contacten – stond de betrokkene niet bekend als iemand die stond voor vernieuwing. Als wij vernieuwing willen in het systeem op de wijze waarop wij die klus moeten klaren, kan ik mij voorstellen dat je een ingreep doet: een overplaatsing, een herplaatsing of wat dan ook.

De heer Marijnissen (SP):

En u hebt daar met de heer Bomhoff over gesproken?

De heer Herben (LPF):

Heel kort. Hij vertelde mij dat hij voornemens was de zaak met de betrokken ambtenaar te bespreken. Overigens was hij niet voornemens hem te ontslaan. Dat leest u weer in de kranten.

De heer Marijnissen (SP):

Er zijn twee redenen om aan te geven waarom u dat eigenlijk niet zo moet doen. Ten eerste moet u de personele zaken aan de minister overlaten. Ten tweede bent u voor een dualistisch systeem, dus dan moet u al helemaal niet dat soort discussies voeren. Als het er niet drie waren, hoeveel had u er dan op het oog?

De heer Herben (LPF):

Daar zal ik eens over moeten nadenken. Nee, wij hebben een en ander duidelijk gesteld. Ik hoop dat dit ook in de krant is gekomen, maar waarschijnlijk is dat niet gebeurd. Op de een of andere manier hebben wij toch problemen om onze boodschap goed over te krijgen in de media.

De heer Marijnissen (SP):

Of uw boodschap deugt niet. Dat kan ook.

De heer Herben (LPF):

Wij hebben gezegd dat het de voorkeur heeft dat een bewindsman een functioneringsgesprek houdt met topambtenaren. Het is mijn ervaring dat dit bijna altijd naar wederzijdse tevredenheid verloopt. Dan heb je die problemen niet.

De heer De Graaf (D66):

Dat is op zichzelf interessant, want dat functioneringsgesprek met de betrokken directeur-generaal is überhaupt niet gevoerd. De heer Bomhoff heeft gelijk gezegd dat hij die man niet moest, zonder een poging te wagen om te kijken of samenwerking mogelijk is. U zegt dat de betrokkene niet als echt vernieuwend bekend staat. Moeten ambtenaren niet loyaal zijn aan hun politieke bazen? Dat betekent dat zij de hoofdlijnen van die politieke bazen uitvoeren. Als er nieuwe bazen zijn, voeren zij nieuw beleid uit. Waarom moet een ambtenaar dan weg?

Relevanter is dat u volgens kranten heeft gezegd dat u het fantastisch vindt wat de heer Bomhoff doet en dat het wel vaker zal moeten voorkomen, omdat veel ambtenaren op de departementen de paarse erfenis bewaken. Heeft u dat gezegd en zo ja, wat bedoelt u daar precies mee?

De heer Herben (LPF):

Ik heb bondig samengevat ongeveer gezegd dat ik mij er redelijk in kan vinden. Zo zou ik het gezegd kunnen hebben.

De heer De Graaf (D66):

Ik vroeg wat u daarmee bedoelde.

De heer Herben (LPF):

Ik ben zelf ambtenaar geweest. Ik ben oprecht van mening dat de meeste ambtenaren loyaal zijn. Ik heb er geen enkel probleem mee om dat voluit te erkennen. Dat is ook het probleem helemaal niet. Ik zeg alleen dat een bewindsman het recht heeft volledig op zijn directe ambtenaren te kunnen vertrouwen. In het verleden, ook onder Paars, was het bijvoorbeeld gebruikelijk een ambtenaar van je politieke kleur te benoemen. Dat heeft mijn voorkeur niet.

De heer De Graaf (D66):

Hoe komt u daar toch bij? Kijk bijvoorbeeld naar VWS. Was de betrokken ambtenaar van dezelfde politieke kleur als de minister?

De heer Herben (LPF):

Dat is niet aan de orde.

De heer De Graaf (D66):

Dat suggereert u. U moet nu wel duidelijk zijn.

De heer Herben (LPF):

U praat eerst in zijn algemeenheid en vervolgens focust u terug op die situatie.

De heer De Graaf (D66):

Ik praat niet in zijn algemeenheid. Ik praat over een concreet voorbeeld.

De heer Herben (LPF):

Het gaat hierbij om personeelszaken, waarbij individuele ambtenaren betrokken zijn. Ik vind dit niet de juiste gelegenheid om hierover te praten. Ik zeg in zijn algemeenheid dat een minister het recht heeft om die ambtenaren aan zijn zijde te weten op wie hij kan vertrouwen. Hoe hij dat doet, van welk kabinet, van welke kleur en in welke tijden, heeft de minister naar mijn mening zelf te bepalen.

De heer De Graaf (D66):

Dus de heer Herben vindt dat de minister kan zeggen: welke staat van dienst je ook hebt, wat er ook in je personeelsdossier staat, bijvoorbeeld dat je fantastisch bent, jij bent wat mij betreft van een politieke kleur, dus jij moet weg; ik wil niet met jou samenwerken; ik wil niet eens een poging doen om met jou samen te werken. Dat is het geval met de heer Bomhoff.

De heer Herben (LPF):

Dat zeg ik absoluut niet. De politieke kleur doet er helemaal niet toe. Het gaat erom dat er een vertrouwensbreuk kan zijn tussen een ambtenaar en een bewindsman.

De heer De Graaf (D66):

Heeft die zich hier dan voorgedaan?

De heer Herben (LPF):

Daar ga ik van uit.

De heer De Graaf (D66):

Terwijl er nog geen enkel contact was geweest tussen de betrokkene en de heer Bomhoff? Hoe kunt u dan spreken van een vertrouwenscrisis? U heeft nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag over die laatste opmerking die ik kennelijk adequaat heb geciteerd dat er meer ambtenaren weg moeten, omdat zij de paarse erfenis bewaken. Is dit de manier waarop wij met het loyale en neutrale ambtelijk apparaat omgaan?

De heer Herben (LPF):

Ik heb u al gezegd dat ik ervan uitga dat als er een functioneringsgesprek gehouden wordt, dit niet nodig is. Het houden van die gesprekken is trouwens voorgeschreven voor ambtenaren. Als ik het mij goed herinner, moet het ieder jaar of om de twee jaar gebeuren.

De heer Veling (ChristenUnie):

Kan de heer Herben uitleggen wat in zijn visie dualisme is? Hij heeft destijds in het debat over het regeerakkoord daaraan zijn bijdrage gegeven. Daarin was geen sprake van dualisme. Nu heeft hij inhoudelijk niet veel meer gezegd dan dat hij de regeringsverklaring een prachtige verklaring vond. Wat is de positie van de LPF-fractie in dit huis? Op welke wijze zal zij zich manifesteren?

De heer Herben (LPF):

De regeringsverklaring en daaraan voorafgaand het Strategisch akkoord geven de gedachten van de Lijst Pim Fortuyn op een uitstekende wijze weer. Wij kunnen ons daarin vinden. Wij verwachten bij de algemene politieke beschouwingen over de Miljoenennota meer concrete beleidsvoornemens. Als het mogelijk is, willen wij binnen 100 dagen uitgewerkte plannen van aanpak zien. Daarop zullen wij in een dualistische discussie reageren. Wij wachten de voorstellen van de bewindslieden dienaangaande af. De richting is duidelijk, de woorden zijn duidelijk en nu de daden nog.

De heer Veling (ChristenUnie):

Dat betekent in feite dat nu het kabinet zich presenteert met een regeringsverklaring, u afziet van een inhoudelijke reactie. U zegt alleen maar dat het goeie woorden zijn, waarna u overgaat naar de volgende ronde. Is dat uw opvatting van dualisme?

De heer Herben (LPF):

Ik ben het inhoudelijk eens met de regeringsverklaring. Ik vind dat niet schokkend. Het zij zo.

De heer Veling (ChristenUnie):

Mijn conclusie is dat dit niet veel belooft voor de dualistische verhoudingen van een zelfstandige LPF-fractie ten opzichte van het kabinet.

De heer Herben (LPF):

Als je net een akkoord gesloten hebt, is het een beetje vreemd om een paar weken later het weer met elkaar oneens te zijn. Dat lijkt mij iets te veel gevraagd.

De heer Van der Vlies (SGP):

De heer Herben is het eens met de lijn die minister Bomhoff weergaf. Dat is zijn goed recht. Vindt de heer Herben ook dat de minister er verstandig aan doet, tevoren bij hem te rade te gaan of hij er ook al dan niet mee instemt? Met andere woorden: is dat contact noodzakelijk of is het werkelijk een zaak van de minister alleen? Zou de heer Herben het onplezierig moeten vinden als de minister zich met hem over dergelijke dingen verstaat? Hoe kijkt hij daar tegenaan?

De heer Herben (LPF):

Wij hebben elkaar vorige week niet geheel toevallig ontmoet. Het was bij het afscheid van Pim Fortuyn op Zestienhoven. Dan komen dingen ter sprake. Normaliter had hij mij hiervan niet op de hoogte hoeven te stellen. Het is geheel aan een minister, dergelijke maatregelen die het personeelsbeleid betreffen, te nemen. Ik had het niet hoeven weten. De fractie van de LPF verwacht niet van haar bewindslieden op de hoogte te worden gehouden van iedere stap die zij doen, zoals ik uit uw woorden opmaak. Dat is zeker niet de bedoeling.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat hebt u de minister ook doen weten?

De heer Herben (LPF):

Nee hoor. Wij hebben genoeglijk op het terras met elkaar gesproken en wederwaardigheden uitgewisseld.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is goed dat hij het nu hoort.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil even doorgaan op de vraag van de heer Veling over het zo gewenste dualisme. U vindt dat het parlement zich niet moet bemoeien met personele kwesties, omdat dit aan de minister is. De vraag is dan wel in welke hoedanigheid u zich heeft bemoeid met die personele kwesties, zowel op Zestienhoven als later door er publieke uitspraken over te doen. U heeft als kamerlid een publiek oordeel geveld over de juistheid van het aanzeggen van ontslag. Dat is in strijd met uw eigen opvattingen.

De heer Herben (LPF):

Het komt wel vaker voor dat verschillende belangen met elkaar botsen. Je hebt het belang van openheid en transparantie en anderzijds het afstand willen houden tot een bepaalde materie. Als ik op iedere vraag van de pers nee verkocht, dan zou u zich daarin ook niet kunnen vinden. Je moet af en toe weleens antwoord geven. Ik had het onderwerp-Van Lieshout hier zelf niet aan de orde willen stellen. De heer Marijnissen heeft mij daarover, terecht, een vraag gesteld, waarop ik reageer. U moet dan niet tegen mij gebruiken dat ik antwoord geef op vragen.

De heer Teeven (LN):

Sommige vragen moet je even laten bezinken. Daarom heb ik even gewacht met het stellen van mijn vraag. Ik kom nog even terug op die bedreigingen. Het is heel vervelend dat u onderwerp bent van die bedreigingen. Mijnheer Herben, bent u niet met mij van mening dat je bedreigingen alleen maar de kop kunt indrukken door justitie en politie hun werk te laten doen en dat je dan niet enthousiast naar De Telegraaf moet rennen? Ik neem aan dat dit ook de mening van de LPF-fractie is.

De heer Herben (LPF):

Als ik bedreigd word, ren ik bepaald niet enthousiast naar De Telegraaf. Ik vind dat een merkwaardige opmerking. Als men in een bizarre situatie, tijdens een crisis om een bewindsvrouw, vraagt waarom je op dat moment niet in het gebouw van de Eerste Kamer in Den Haag bent, dan ben ik zo eerlijk om te zeggen dat ik in een verhoorkamertje zit. Ik had beter mijn mond kunnen houden.

De heer Teeven (LN):

Zou het dan niet beter zijn om politie en justitie hun werk te laten doen?

De heer Herben (LPF):

Daar hebt u gelijk in. Ik hoop dat u nooit in dezelfde situatie verzeild raakt.

De heer Teeven (LN):

Het is een stukje geschiedenis, maar ik heb zeventien maanden in een dergelijke situatie gezeten.

De heer Herben (LPF):

Dan bewonder ik uw geslotenheid.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter. Paars is niet meer. Het kabinet-Balkenende is aangetreden. Omdat het een bijzonder kabinet is, verdient het een mooie naam. Mijn partij heeft een wedstrijd uitgeschreven op onze website, www.sp.nl. Degene die de meest kernachtige benaming kan bedenken voor dit kabinet-Balkenende, want dat bekt niet lekker, kan een mooie prijs verwachten. Er zijn suggesties binnen als Simpel Paars en Paars Plus, maar die vind ik niet echt goed. De suggestie Pindakaas, Spruitjes en Kaviaar heeft wel iets. Minister van Sociale Zaken De Geus heeft vanmorgen ook meegedaan in het Financieel Dagblad. Hij zei dat het kabinet een Beursfonds genoemd moet worden. Met het oog op het hoge aantal ondernemers en het hoge aantal miljonairs in dit kabinet, is dat misschien wel een aardige suggestie. Ik wil iedereen die een goede suggestie heeft voor een naam voor dit kabinet, oproepen onze website te bezoeken en een voorstel te doen. De jury wordt gevormd door de SP-fractie. Ik beloof u dat ik de uitslag bekend maak bij de algemene beschouwingen in september.

Het kabinet kan aan de slag. Ik wil hierbij de nieuwe minister-president van dit land feliciteren. Ik wens hem en zijn medebewindslieden, de een wat meer dan de ander, veel succes, maar niet té veel succes. Op sommige punten, eigenlijk nogal wat punten, eigenlijk heel veel punten verschillen wij hartgrondig van mening over de gekozen oplossing. Een aantal van de zaken die genoemd staan in het Strategisch akkoord, bestempelen wij als ronduit asociaal. U moet dan denken aan de voorstellen rond de WAO, betreffende mensen met een Melkertbaan en bekorting van de WW. Het CPB mag dan wel zeggen dat de armen niet armer worden, maar er komen wel méér armen dankzij dit kabinetsbeleid.

Andere zaken in het Strategisch akkoord zijn in onze ogen kortzichtig. Ook door deze drie partijen zullen de hoge verwachtingen die zij zelf in de campagne voor 15 mei hebben gewekt, niet worden waargemaakt. Dat is althans de verwachting van mijn fractie op basis van wat wij nu weten. Met name het gegeven dat de Zalmnorm – wij spreken liever van een Zalmnet – vrijwel geheel is overgenomen door dit nieuwe kabinet en er bijgevolg hoegenaamd geen extra geld komt voor zorg, onderwijs, veiligheid, milieu en alle andere belangrijke zaken waar het over ging in de campagne, maakt dat ik denk dat de puinhopen niet worden weggenomen en dat de wederopbouw niet wordt aangevangen.

De kiezer wilde af van Paars. De deelnemende partijen, PvdA, VVD en D66, hebben immers fors verloren bij de verkiezingen. De kiezer heeft afgerekend met de arrogantie van de macht. Arrogantie als het gaat om het niet willen aanpakken van de gewone, maar wel reële problemen van gewone mensen. De twee grootste winnaars spraken in de aanloop naar de verkiezingen over de puinhopen van Paars (de LPF) en de wederopbouw (het CDA). De vraag is op zijn plaats of die grote woorden van toen, nu worden waargemaakt door de presentatie van een fundamenteel beter beleid.

De kiezer heeft zich op 15 mei ook uitgesproken tegen een andere vorm van arroganten: de arrogantie van hen die elkaar baantjes toeschuiven of, dat moet ik er nu bijzeggen, die mensen om partijpolitieke redenen ontslaan. Het ging de kiezer om de partijpolitieke benoemingen in het algemeen, de achterkamertjespolitiek, het Torentjesoverleg, de machteloosheid van de Tweede Kamer en de sorry-democratie die was ontstaan. Vijftien mei was ook een protestdag tegen die vorm van arrogantie. Of het nieuwe kabinet het op dit punt beter zal doen dan het vorige kabinet, moet worden afgewacht. Tot op heden wijst echter niets op een echte kentering. Het debat over het Strategisch akkoord was geen toonbeeld van openheid en bereidheid om de Tweede Kamer serieus te nemen. Voor de rest is de hele formatie een gewone formatie geworden: geschuif met mensen, geschuif met posten, veranderen van ministersposten in staatssecretariaten enz. Niks nieuws onder de zon dus. Graag wil ik van de formateur, nu minister-president, weten waarom hij de formatie zo snel wilde afronden. Die vraag intrigeert mij echt, omdat hij ook kon weten en wist dat de LPF natuurlijk moeite zou hebben om snel goede kandidaten te krijgen voor ministersposten en staatssecretariaten. Mevrouw Van Nieuwenhoven refereerde er ook aan. Waarom toch die wens om de kandidaatstelling in twee weken af te ronden? Bij gevolg is er sprake van een gemankeerde screening en, zeker voor de minister-president, een gemankeerde kennismaking. Of kende de minister-president al die mensen al? Ik kan mij niet voorstellen dat iemand leiding wilt geven aan een kabinet waarvan hij de helft van de mensen nooit eerder heeft gezien, maar waarmee hij in zee gaat na hen een uur te hebben gesproken. De minister-president moet mij eens uitleggen hoe dat werkt, want dat constituerend beraad is natuurlijk onvoldoende om enige homogeniteit te kunnen aanbrengen.

Is de premier het met mij eens dat het volk mag weten, móet weten, hoe het zit met de persoonlijke en financiële belangen van de leden van het kabinet, zodat men zich een beeld kan vormen van hoe de persoonlijke belangen zich verhouden tot de besluiten die worden genomen? Ik trof op mijn tafeltje zojuist een brief van het kabinet aan waarin wordt aangegeven hoeveel ondernemers er in het kabinet zitten, hoeveel belangen die mensen vertegenwoordigen en wat zij daarmee doen. Het is echt een ondernemerskabinet! Die belangen worden op afstand gezet, al dan niet via familieleden. De Algemene Rekenkamer komt er ook nog aan te pas. Ik ben ook zeer geïnteresseerd hoe het met de financiële persoonlijke belangen zit. Waar zitten die aandelen precies? In welke fondsen en zo? Dat is niet uit nieuwsgierigheid, maar ik wil het gewoon weten. In landen als de Verenigde Staten is het normaal, dan wordt het gewoon vrijuit gezegd. Ah, mijnheer Hoogervorst is al over de brug. Kijk aan, de minister van Financiën wil het ook. Daarover moet een deal te sluiten zijn. Het lijkt mij een goede zaak voor de openheid, de juistheid en de zuiverheid van de democratie om te weten hoe die belangen precies in elkaar zitten. Ik vind overigens dat dit ook geldt voor kamerleden.

Niemand heeft het nog willen aanroeren, maar ik wil ook graag van de formateur weten of op enig moment de benoeming van de heer Melkert op een hoge post bij de Wereldbank formeel of informeel aan de orde is geweest op een van de bijeenkomsten die in het kader van de formatie of informatie zijn gehouden. Zo ja, wat is daar besproken en afgesproken?

Nee, met betrekking tot de mores ben ik het met de heer Remkes eens dat dit een gewoon kabinet is. Maar laat ik niet al te negatief zijn. Wij geven het kabinet en de coalitie op het punt van de stijl even het voordeel van de twijfel. Op prinsjesdag hebben wij dan de eerste echte toets. Op prinsjesdag komt het nieuwe kabinet immers met zijn Miljoenennota en zijn eigen vergezichten op de proppen.

Er is ons dualisme beloofd, dames en heren. De coalitiepartijen hebben een Strategisch akkoord gesloten, maar die partijen zitten in de Kamer. De regering regeert en de Kamer controleert. Ik ga er dus van uit dat de nieuwe bewindslieden van de coalitiefracties volledig de ruimte krijgen om te zeggen en te doen wat hen naar eer en geweten wordt ingegeven. U snapt natuurlijk al waar ik naartoe wil. Bij de algemene beschouwingen zijn dan weer de coalitie- en oppositiepartijen aan het woord. Dat wordt met betrekking tot de bestuursstijl de eerste toets voor dit kabinet. Dat dualisme is ons meer dan eens beloofd. Op de derde dinsdag van september zal blijken of die belofte wordt waargemaakt. Als sommige bewindslieden eerder hebben gezegd wat zij echt vonden en nu bereid zijn te doen wat zij toen hebben gezegd, dan kunnen wij misschien op een aantal punten nog best zaken doen met dit kabinet.

Probeert u het volgende voorbeeld van logisch denken eens te volgen. Het CDA roept voor de verkiezingen dat er flink geld bij moet in de zorg. De LPF zegt: de zorg krijgt geen euro extra. Het CDA wordt veruit de grootste partij in de Kamer, maar wat rolt er uit de onderhandelingen over het regeerakkoord? Voorlopig geen extra geld voor de zorg. De LPF levert vervolgens een minister, maar kiest daarvoor uitgerekend iemand die de afgelopen jaren om het hardst heeft geroepen dat de zorg miljarden extra nodig heeft. En diens eerste daad is het ontslaan van een topambtenaar die vindt wat hij zelf altijd heeft geroepen. De columnist Bomhoff zou het zeker voor de bedreigde ambtenaar hebben opgenomen en minister Bomhoff in niet mis te verstane woorden de mantel hebben uitgeveegd. De fractieleider Balkenende zou trouwens de premier Balkenende ook hevig hebben aangevallen op diens voorgenomen beleid. Dat heb ik wel gezien de afgelopen vier jaar. Het is precies vanwege juist dit soort Haagse logica dat de politiek en de politici de afgelopen jaren vaak zo'n slechte reputatie hebben gekregen bij de gewone mensen.

Voorzitter. In het Strategisch akkoord spreekt de coalitie over de overheid als sluitsteen. Niet de overheid als fundament, niet als cement, niet als steunbeer, niet als het casco van het gebouw dat wij samenleving noemen – ik had mij bij alles wel iets kunnen voorstellen – maar als sluitsteen. Voor degenen die dat wellicht niet weten, dat is de laatste steen bovenin een gemetselde boog. Het woord "sluitsteen" wordt ook wel gebruikt om de laatste steen van een rollaag mee aan te duiden. Metselaars, zoals de heer Herben, weten dat. De regeringsverklaring bevatte uitspraken als "voorzieningen moeten voldoen aan de menselijke maat" – mooi, zeg ik dan – "de overheid stelt de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de voorzieningen zeker" – heel mooi, zeg ik dan – en "de politiek moet weer leidend en verantwoordelijk durven zijn". Voorzitter. Ik had het zelf kunnen opschrijven, perfect! Maar, het zijn woorden. Hoe verhouden die zich met het beeld van de overheid als sluitsteen? De premier weet nu wat dat precies betekent. Misschien dacht hij wel aan de steen die voor het graf van Christus werd gerold, maar dan snap ik de metafoor nog niet. Hij moet het mij maar eens uitleggen!

Van het CDA hebben wij ooit al eens de hoeksteen gehad. Van dit CDA-, VVD- en LPF-kabinet krijgen wij nu ook een sluitsteen. Waar zit hem nu de vergelijking met de rol en de plaats van de overheid? Dat is een intrigerende vraag. Je ziet wel vaker dat als een nieuw kabinet aantreedt men de eigen rol en verantwoordelijkheid het liefst zo klein mogelijk maakt, maar met zo'n opvatting over de plaats en de taak van de overheid kom je niet ver in de strijd voor een betere publieke sector en het creëren van een geloofwaardige overheid. Durven loslaten, zegt de premier dan. Ik zou zeggen: ga dat loslaten maar eens uitleggen aan de verpleegkundigen, de onderwijzers, de conducteurs. Als Michael Boogert zijn handen niet aan het stuur had gehouden, had hij die koninginnerit in de Alpen nooit gewonnen. Je zou zowaar nog gaan terugverlangen naar die CDA-premier die echt kon fietsen!

Voorzitter. Het aantal risicofactoren dat het bestaan van dit kabinet bedreigt, is groot. Ik doel dan niet in de eerste plaats op de snelle smetten op het blazoen, de affaire-Bijlhout – gaan wij die wachtgeldregeling nog vandaag aanpakken, is niet alleen mijn uitnodiging aan de Kamer, maar natuurlijk ook aan de premier – Melkert en de Wereldbank – ik gun het de heer Melkert van harte, maar wij zouden toch stoppen met partijpolitieke benoemingen? – en dan Van Lieshout. Ik vind dit geen toonbeeld van tolerantie of nieuwe politiek om op de eerste dag een ambtenaar zo de deur te wijzen, ook al is er nu een oplossing in de vorm van overplaatsing gevonden. Ik doel dus niet op deze smetten op het blazoen, maar vooral op het gebrek aan geloofwaardigheid van sommige bewindslieden, individueel – inderdaad, wij hebben alle quotes al binnen, wij gaan ze vandaag nog niet inzetten, maar alle quotes van iedereen zijn al geïnventariseerd – maar ook de geloofwaardigheid van het kabinet als geheel. Dit kabinet zal groot maatschappelijk verzet oproepen. Dat doet het overigens nu al. De externe druk zal groot worden en dan zal de interne samenhang op de proef worden gesteld. Dan zal blijken of de VVD echt met lange tanden aan dit avontuur is begonnen. Ik wil de minister-president vragen of de berichten juist zijn dat hij zich in vertrouwelijke kring bezorgd heeft getoond over de loyaliteit van de VVD. Dan zal blijken of de LPF inmiddels zijn plaats heeft gevonden, niet alleen politiek, maar in meer opzichten. Ook zal dan blijken of er nog een sociaal progressieve vleugel bestaat binnen het CDA.

Was er bij de start van Paars nog sprake van enige euforie, nu bestaan er bij de start meteen al veel twijfels over de vraag of dit kabinet iets zal presteren. De premier kan denken dat dit niet erg is bij de start, omdat het dan alleen maar kan meevallen, maar ik denk dat de cultuuromslag die dit kabinet zegt ook te willen bewerkstelligen alleen mogelijk is met een vliegende start. Aan de vruchten kan men de boom herkennen, dat weten mensen ook. Daarom heb ik in het land nog heel weinig van enig enthousiasme voor dit kabinet gemerkt. Ik hoor wel bezorgde stemmen over de algehele verrechtsing en de verharding over de hele linie. Ik kan mij daar iets bij voorstellen. Het woord "klimaat" komt in het Strategisch akkoord tweemaal voor. Men heeft het dan inderdaad over het ondernemersklimaat. De minister van milieu wordt een staatssecretaris, asielzoekers worden ontmenselijkt en teruggebracht tot getallen, mensen in de bijstand krijgen een douw en het buitenland, en dus ook het wegnemen van de oorzaken van migratie, schijnt er voor dit kabinet minder toe te doen, gelet op de geringe aandacht ervoor in het Strategisch akkoord. Om die reden kan Ontwikkelingssamenwerking behartigd worden door een staatssecretaris in plaats van een minister.

Spreken over de "nieuwe politiek" zegt mij niets, net zomin als destijds New Labour of Der Neue Mitte mij wat zei, over de inhoud. Overigens wil ik de minister-president vragen of het waar is of hij in het kabinet heeft gesproken over de mogelijkheid van naamswijziging van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Waarschijnlijk merken de toehoorders niet eens dat er sprake is van een verschil. Heeft de minister-president daar echt over gesproken? Vond hij het nodig om dat te melden aan de Koningin? Over nieuwe politiek gesproken! Ik moet hier wat sarcastisch over doen. Misschien kan de minister-president mij de achtergronden van een en ander uitleggen.

Voorstellen voor het bestrijden van bureaucratie en overdreven regelzucht als de bron van waaruit genoeg geld gegenereerd kan worden om de problemen in de publieke sector op te lossen en het vertrouwen van de werkers daarin duurzaam terug te winnen, zijn een fabeltje. Ik ben plat geweest in de afgelopen weken en heb het boek van de heer Balkenende gelezen. In dat boek stelt de heer Balkenende op pagina 49 bovenaan verheugd vast dat wij weer mensen zijn die in wonderen geloven; ik geloof echter niet in fabeltjes en ook niet in wonderen. Hoezo een wonder van dit kabinet? Wie gaat daarvoor zorgen?

Inmiddels heeft dit kabinet al heel wat records op zijn naam staan: de eerste premier die geboren is na de Tweede Wereldoorlog, de jongste premier, het laagste aantal vrouwen in het kabinet na Klompé, de meeste miljonairs in het kabinet, het eerste kabinet met een politieke nieuwkomer, het snelste ontslag van een bewindspersoon ooit namelijk al na negen uur en de snelste minister op het punt van het aan de dijk zetten van hoge ambtenaren op een ministerie. Als ik verder had gezocht, had ik waarschijnlijk nog meer records gevonden. Het is alleen jammer dat die records er niet toe doen of niet spreken in het voordeel van een kabinet. Het is aan deze premier om zodanig leiding te geven aan de regering dat ook in positieve zin records worden gebroken, dat de puinhopen worden opgeruimd en dat de wederopbouw daadwerkelijk ter hand wordt genomen. Ik stel de minister-president daarom de volgende vraag: wanneer kunnen wij en de kiezers u waarop afrekenen?

De fractie van de SP zal dit kabinet op haar daden beoordelen. Dat heeft zij met Paars gedaan en dat zal zij ook met dit kabinet doen. Mijn fractie pakt goedgemutst de draad op: hard werken, veel onderzoek verrichten naar de gevolgen van het beleid voor de werkelijkheid van alledag, het kabinet confronteren met de resultaten van dat onderzoek, zelf oplossingen aandragen en als het moet, acties organiseren om mensen bij het politieke proces te betrekken. Vanmorgen hoorde ik het motto Duidelijk en daadkracht. Dat is een mooi motto; ook ik heb gevoelens bij Rotterdam en Feyenoord. Tot nu toe hebben wij echter alleen nog maar voorbeelden van foute daadkracht gezien. Met betrekking tot duidelijkheid gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat de enige samenhang die het Strategisch akkoord vertoont, het nietje is dat door de blaadjes is geslagen. Het kabinet lijkt een rariteitenkabinet. Misschien is dat wel een aardige benaming en misschien win ik zelf wel die prijs!

De heer Zalm (VVD):

Mijnheer de voorzitter. De fractie van de VVD sluit zich graag aan bij de woorden van medeleven met betrekking tot prins Claus, zoals verwoord door mevrouw Van Nieuwenhoven.

"Het mooiste van een ministerschap is dat je het ooit geweest bent", zo sprak de bekende filosoof Wiegel. Ik heet het kabinet namens de VVD-fractie hartelijk welkom en hoop dat het vier jaar duurt voordat u dat mooie moment meemaakt. In de tussentijd hoop ik dat het kabinet geniet van het toegewijde ambtenarenapparaat. In mijn ervaring zijn de ambtenaren er op uit, ongeacht hun politieke kleur, de minister en staatssecretaris zo goed mogelijk te dienen.

Mijnheer de voorzitter. Wordt nu alles anders en beter? Komen er een nieuw elan en een nieuwe aanpak? Krijgen wij nu inhoud, visie en debat in de politiek, en daadkracht, tempo en politieke moed? Verdwijnt de oude politiek en krijgen wij nu een gloednieuwe politiek, die integer, transparant, vertrouwenwekkend en bezielend is? Dat is ons door de heer Balkenende allemaal in het vooruitzicht gesteld voordat hij minister-president werd. Laten wij hopen dat het ook allemaal waar wordt.

Het is ook mogelijk dat de werkelijkheid van het regeren weerbarstiger is dan het schrijven van artikelen en columns. Vermoedelijk zal een collega professor en vice-premier dat inmiddels kunnen bevestigen. Kennis vermeerdert smart, zei mijn grootmoeder vaak. Dat geldt ook voor de kennis van het regeren. Mijn grootmoeder had die wijsheid uit Prediker 1, vers 18, waar staat: "Want in veel wijsheid ligt veel verdriet. En als iemand kennis vermeerdert, vermeerdert hij smart." Dat kennis van het regeren smart vermeerdert illustreren de twee personele akkefietjes in één week.

Het aankondigen van de nieuwe politiek doet ook wel denken aan het verschijnsel van de nieuwe economie. Dat was die inflatieloze, permanente hoge groei, zonder conjunctuur. Dat kwam helaas niet uit. Wij verwachten van het kabinet geen wonderen. Het is een gewoon kabinet. Het is ook verstandig dat de heer Balkenende als minister-president al een iets minder uitbundige toonzetting kiest in de regeringsverklaring. Al doende leert men en na de verkiezingen leert men nog sneller dan daarvoor.

Veel belangrijke maatschappelijke problemen die de mensen bezighouden zijn niet eenvoudig oplosbaar. Dat geldt voor de onveiligheid, de wachtlijsten in de zorg, de files op de weg, de bovenmatige instroom in de arbeidsongeschiktheid, de omvangrijke migratie en de in tientallen jaren opgebouwde staatsschuld. Wij zullen dit kabinet niet binden aan onmogelijke opgaven, maar vragen naar redelijke en haalbare doelstellingen. Het kabinet kan dan mooi aansluiten bij de nieuwe begrotingsopzet van het vorige kabinet, want daarbij staan drie vragen centraal: wat willen wij bereiken, wat gaan wij daarvoor doen en wat mag het kosten?

De VVD verwacht van het kabinet dat op een groot aantal terreinen gekwantificeerde doelen worden gesteld. Dat geldt in ieder geval voor onderwerpen waar de burger zich zorgen over maakt, zoals de veiligheid, de wachtlijsten, de WAO, de mobiliteit en ook de administratievelastendruk. Wij willen gekwantificeerde doelen, waar ministers op aanspreekbaar zijn. Wij zijn blij dat in de regeringsverklaring concrete doelen in het vooruitzicht worden gesteld. Ik ga ervan uit dat die doelen niet alleen voor een termijn van drie à vier jaar worden gesteld, maar ook voor de tussenliggende jaren. Ik hoop dat de minister-president op dat punt duidelijkheid kan geven. Ik sluit aan bij mijn CDA-collega.

Vaak is er een relatie tussen kwantitatieve doelen en geld. Bij de WAO en de administratievelastendruk levert het realiseren van kwantitatieve doelen geld op. Maar soms is ook extra geld nodig om doelen te realiseren. Dat geldt bijvoorbeeld voor de reductie van de wachtlijsten. Er is een wijdverbreid misverstand dat het Strategisch akkoord geen extra geld zou bevatten voor de zorgsector. Wie de moeite neemt om kennis te nemen van de stukken kan vaststellen dat voor de zorg een reële groei van 4,5% per jaar is voorzien; zie blz. 10 van de doorrekeningen door het CPB. Dat is de hoogste groei van alle beleidsterreinen. De gemiddelde reële groei van de totale collectieve uitgaven is 1,75% per jaar, dus dit steekt er torenhoog bovenuit. Het is ook meer dan de hoge groei die wij voor openbare orde hebben, een kleine 4% per jaar, en voor onderwijs, een kleine 3% per jaar. Wij zijn het overigens ook van harte eens met de sterke groei van de zorguitgaven, want het is belangrijk dat kwantiteit en kwaliteit van de zorg toenemen. Dat kan niet alleen met meer doelmatigheid.

Dat voor de zorguitgaven zo'n grote reële groei is voorzien hangt ook samen met de extrapolatietechniek van SCP en CPB. In het wat verdere verleden werd in de basisraming alleen rekening gehouden met bevolkingsgroei en vergrijzing. Nu wordt ook rekening gehouden met "een additionele volumegroei als gevolg van technologie en sociaal-culturele veranderingen, van 1,4%". Ik kan de heer Bomhoff daarmee gelukwensen en hem verzekeren dat geen van zijn collega's vanwege technologie of sociaal-culturele ontwikkelingen op voorhand groeiende budgetten heeft gekregen. Daarnaast is in het Strategisch akkoord nog extra geld toegevoegd.

De taak van de minister van VWS is niet eenvoudig. Het is een complexe sector. Het maximumkarakter van het Budgettair kader zorg is in het regeerakkoord nog wat aangescherpt. Daar staat dus tegenover dat hij in vergelijking met zijn collega's en ook in historisch perspectief financieel ruim is bedeeld. De creativiteit, de flexibiliteit en de energie van deze minister zullen er ongetwijfeld voor zorgen dat hij met de beschikbare middelen ambitieuze doelen voor de wachtlijsten kan stellen. Het afremmen van de extreme groei van de uitgaven voor genees- en hulpmiddelen kan zeer nuttig zijn bij het vrijspelen van geld voor andere zaken.

Na het afrekenen op prestaties komen wij bijna vanzelf terecht bij het onderwerp van de ministeriële verantwoordelijkheid. Het is nuttig om bij het begin van een kabinetsperiode onze opvattingen hierover te geven. Ministers dragen politieke verantwoordelijkheid voor alle zaken die binnen hun bevoegdheid liggen. Deze verantwoordelijkheid heeft het karakter van risicoverantwoordelijkheid; zij hoeven niet ergens persoonlijk bij betrokken te zijn of ervan op de hoogte te zijn, zij zijn altijd verantwoordelijk en altijd aanspreekbaar. Verantwoording afleggen betekent ook dat ministers het parlement de nodige informatie verschaffen. En als er iets misgaat en de minister daarvoor verantwoorde lijk wordt gesteld, betekent dit niet dat vanzelf ook het vertrouwen in die minister wordt opgezegd. Als de minister het parlement adequaat informeert en maatregelen neemt om herhaling te voorkomen, dan hoeft er niet altijd aanleiding te zijn om het vertrouwen in hem of haar op te zeggen.

Dit heeft niets te maken met een "sorry"-democratie. Zo is de huidige minister-president in staatsrechtelijke zin verantwoordelijk voor het aanzoeken en benoemen van een staatssecretaris die beter niet had kunnen worden benoemd. Voor ons is dit echter geen aanleiding om het vertrouwen in hem op te zeggen. Overigens zijn wij er wel in geïnteresseerd of hij dit als voormalig deskundige op het gebied van de "sorry"-democratie schaart in de afdeling verfijnde "sorry"-democratie, waarin zelfs geen "sorry" meer hoeft te worden gezegd.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Is mijn collega Zalm van mening dat het aftreden van een bewindsman onder de "sorry"-democratie valt?

De heer Zalm (VVD):

Ik heb nog geen "sorry" gehoord, dus misschien is dit een verfijnde versie.

De heer Verhagen (CDA):

U schetst het aftreden van staatssecretaris Bijlhout als een onderdeel van de "sorry"-democratie, dus mijn vraag is of u het aftreden van deze staatssecretaris, dat naar mijn mening terecht is, niet juist als het tegenovergestelde zou moeten beschouwen.

De heer Zalm (VVD):

Wat ik betoog, is juist dat het, als je geen vertrouwen opzegt, niet betekent dat je bijdraagt aan de "sorry"-democratie, een uitdrukking die door de voormalige fractievoorzitter van het CDA nogal veelvuldig jegens het paarse kabinet is gebruikt. Ik plaag hem hier dus wat mee.

De heer Verhagen (CDA):

De kwalificatie "sorry"-democratie valt onder het motto van Paars II "wij moeten niet aftreden, maar optreden", waarbij dat laatste overigens achterwege bleef. Maar ook het aftreden bleef uit in gevallen waarin de betrokkene wel degelijk had moeten aftreden. In dit geval vind mijn fractie het volledig terecht dat de betrokkene is afgetreden en is dit voor haar juist een bewijs dat er een einde is gekomen aan de "sorry"-democratie.

De heer Zalm (VVD):

Dan hebben wij het over mevrouw Bijlhout, ik heb het er nu over dat de minister-president staatsrechtelijk gesproken een fout heeft gemaakt. Hij heeft iemand aangezocht die hij niet had moeten aanzoeken. Dat is een fout die wij hem vergeven, zelfs als hij geen "sorry" zegt.

Voorzitter. Wat ons betreft zal het ook niet snel gebeuren dat wij een bewindspersoon zullen vragen om af te treden, louter vanwege zaken die zijn misgegaan in de tijd van een van diens voorgangers. Wij geloven wel in de continuïteit van de ministeriële verantwoordelijkheid, maar niet in de ministeriële erfzonde. Als nu allen in vak K opgelucht ademhalen, moet ik hen toch teleurstellen, want als zaken veelvuldig misgaan of als er groots wordt geblunderd, dan is aftreden wat ons betreft wel degelijk geboden. En ingeval van twijfel verdient aftreden de voorkeur boven blijven zitten.

De Tweede Kamer moet kritisch naar de regering kijken, maar ook naar zichzelf. Zij moet ervoor waken, naast de regering te gaan meebesturen. Wij zijn medewetgever en wij controleren achteraf. Mijn voorganger Dijkstal wees er geregeld op dat de Tweede Kamer verbureaucratiseert en ook buiten de Kamer wordt het detaillisme van de Kamer bekritiseerd. Het zou goed zijn als zij zich de wens van ontbureaucratisering eigen maakte en het debat meer op hoofdlijnen ging voeren. Ik ben er niet van overtuigd dat alle 1424 schriftelijke vragenreeksen en 997 moties het geluk van het Nederlandse volk in 2001 naderbij hebben gebracht. In de beperking toont zich de meester en de VVD zal zich gaan oefenen in de kunst van de zelfbeperking.

Hoe staat de VVD tegenover dit kabinet? Vanwege de voor ons slechte verkiezingsuitslag hebben wij geaarzeld. Wij hadden recht noch plicht om tot een kabinet toe te treden. Wellicht verklaart dit de vrees van sommigen dat de VVD een risicofactor voor de coalitie vormt. Bij de eerste de beste gelegenheid, zo is de redenering, trekt de VVD-fractie de stekker eruit. De VVD-fractie steunt het nieuwe kabinet echter volop en zal zich ervoor inzetten dat het de vier jaar vol zal maken. Tegen degenen die meer denken in termen van belangen, zeg ik het volgende: de VVD is de verkiezingen ingegaan met een stevig liberaal programma. Op een reeks van terreinen hebben wij goede afspraken kunnen maken, die met ons verkiezingsprogramma sporen. Wij verlangen vurig dat die afspraken worden uitgevoerd. Deze afspraken betreffen bijvoorbeeld het veiligheidsbeleid, het vreemdelingenbeleid, de sociale zekerheid, de administratieve lasten, de ruimtelijke ordening, de stelselherziening in de zorg, inclusief nominale premies, en de belastingpolitiek, inclusief het afschaffen van de OZB op woningen. Het laten vallen van het kabinet, met als gevolg nieuwe verkiezingen met mogelijk een nieuwe coalitie, stelt al die afspraken in de waagschaal. Wij zullen niet snel iets beters in een regeerakkoord krijgen dan hetgeen wij nu hebben. Een volgend argument – wij hebben er al eerder over gesproken – is dat eerst het zuur komt, daarna het zoet. De VVD wil wel door zure appels heen bijten, maar wij willen er ook graag bij zijn als er plezierige zaken aan de orde komen. Dit laatste zal vooral in de tweede helft van de kabinetsperiode gebeuren. Ook dat duidt op het belang dat de VVD heeft bij duurzame steun aan dit kabinet. Het laatste argument is dat de VVD altijd goed is geweest voor haar handtekening. Deze reputatie is haar veel waard. Deze constructieve opstelling betekent niet dat wij onkritisch zullen zijn. Wij zullen voornemens en daden van het kabinet nauwgezet toetsen aan onze eigen opvattingen en aan het gesloten akkoord.

De regeringsverklaring die de minister-president heeft uitgesproken, is een goede vertaling van het Strategisch akkoord. Het verhaal was niet te lang, de zinnen waren kort en hoewel de hoeveelheid open deuren en tegeltjeswijsheden wat minder had gemogen, vindt de VVD-fractie er veel liberale gedachten in terug. Wij hebben duidelijkheid. Wij wachten nu op daadkracht.

De heer Marijnissen (SP):

Is de oud-minister van Financiën tevreden met het financiële kader dat in het Strategisch akkoord is afgesproken?

De heer Zalm (VVD):

Ja.

De heer Marijnissen (SP):

Is het juist dat de heer Zalm de heer Bomhoff liever niet op het ministerie van Financiën had?

De heer Zalm (VVD):

Ik geloof dat het niet gepast is, over personen te spreken. De kwestie doet zich niet voor, want de heer Bomhoff zit niet op Financiën.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Voordat ik het nieuwe kabinet begroet, bedank ik de afgetreden bewindslieden voor hun inzet. Zij hebben daarvoor niet het electorale applaus gekregen, maar toch hebben zij veel bijgedragen aan een beter Nederland. In het bijzonder geldt dit voor Wim Kok, die terecht door velen als een groot premier wordt gezien.

Namens de fractie van D66 bedank ik de minister-president voor het uitspreken van de regeringsverklaring. Als ik het zo eens bekijk, vormt de nieuwe ploeg een beetje een monnikenklooster. Nu het niet gelukt is om vrouwelijke bewindslieden te vinden, stel ik voor dat het nieuwe kabinet zich inzet voor het benoemen van veel vrouwelijke topambtenaren. De heer Bomhoff mag daarmee als eerste beginnen.

Ik wens de nieuwe ministers en staatssecretarissen veel geluk met hun benoeming. Geluk zullen zij nodig hebben, als ik kijk naar de politieke stabiliteit van het kabinet. Nog geen halve dag in koers en toch al een uitvaller in de bezemwagen! De minister-president zegt dat het kabinet het roer omzet, maar hij is nog geen drie dagen aan het roer of er is al een ruzie tussen de vice-premiers wie eigenlijk aan het roer mag zitten. De inzet van de drie partijen is zeer verschillend: het CDA terug in het centrum van de macht om een morele agenda uit te voeren en Nederland verder te verpolderen. "Alle ballen op Jan Peter", zal het motto van het CDA worden, "de premier halen, hebben en houden". De VVD heeft de strijd om de cijfers gewonnen. De minister-president had het in zijn afscheidsbrief aan de Kamer over de mooie debatten over de Zalm-norm versus de Balkenende-norm. Het is duidelijk wie dat gewonnen heeft. De komende jaren waart niet de geest van Pim, maar de geest van Gerrit door de Treveszaal. Diezelfde Gerrit zal het overigens niet leuk vinden dat de premier nu zegt dat afgelopen jaren ons land op te grote voet heeft geleefd. Daarmee tekent ook de nieuwe minister van Financiën voor die uitspraak. Dat krijg je ervan, als je een tovenaarsleerling in het kabinet brengt.

Maar wat wil de VVD eigenlijk met dit kabinet? Dat blijft onduidelijk. De vier die-hards als minister die het klappen van de Haagse zweep kennen, doen een beetje vermoeden dat de VVD zich voorbereidt op een vechtkabinet oude stijl. De doelstelling zou zijn: het leeg lepelen van het LPF-electoraat. Ik ben natuurlijk niet zo wantrouwig dat ik de VVD verdenk van zo'n geheime agenda, maar ik verdenk de VVD ook niet van een echt liberale agenda, want die is ergens in de onderhandelingen verloren gegaan.

En dan de LPF: dat is nog het moeilijkste. Wat is de doelstelling van de LPF in dit kabinet? Het gedachtegoed van Pim Fortuyn? Maar dat is in het beleid nu juist nauwelijks terug te vinden. Dat beleid is vooral CDA en VVD. Dus, wat is het dan wel? Alleen maar "being there"? Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Misschien zijn het de ministers. Het is voor een nieuwe partij natuurlijk moeilijk om partijgenoten, eigen mensen, te vinden. Dat begrijp ik. Maar wat moet ik dan denken van minister Nawijn, die vorige week nog vrolijk gemeenteraadslid voor het CDA was en kortgeleden nog zei dat hij zich niet kon voorstellen dat er iemand bereid kon worden gevonden om de asielparagraaf en de integratieparagraaf uit het regeerakkoord uit te voeren? Of neem minister De Boer, die zelfs lid van een andere partij blijft. Ik feliciteer de VVD: veertien zetels verliezen en toch vijf ministers leveren! Kan de heer De Boer geen erelid worden, zo vraag ik aan de heer Zalm. Daar heb je meer aan dan aan een Wiegel!

Tot slot is er minister Bomhoff. Kan het vreemder? Ik herinner mij hoe vaak Jan Marijnissen in de campagne prof. Bomhoff aanhaalde om zijn gelijk te bewijzen met de noodzaak van veel meer investeringen in onderwijs en zorg dan Paars al deed. Misschien veranderde de heer Bomhoff daarom wel snel van mening, maar zó snel... Dat is natuurlijk wel nieuwe politiek, maar nauwelijks te volgen.

Alles overziende krijg ik het gevoel dat de LPF inmiddels niet meer helemaal de Lijst Pim Fortuyn is, maar eerder de lijst post-Fortuyn, waarvan de koers onvast is. Het zal voor de minister-president nog een hele dobber worden om de boel bij elkaar te krijgen en te houden. Is het een gelegenheidscoalitie of wordt het een verlegenheidscoalitie? Ik wens hem sterkte.

Klopt het overigens dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft gepleit voor minder strakke begrotingsregels voor de zorg? In het regeerakkoord staat dat niet regels het volume van het zorgaanbod moeten sturen maar de vraag van patiënten. En er staat dat het budgettaire kader Zorg weliswaar relevant blijft maar dat dit de individuele aanspraken op grond van de AWBZ en op grond van de verplichte basisverzekering onverlet laat. Premier Balkende zegt: het kabinet staat pal voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Anders gezegd: is er een recht op zorg – dat lijkt er dus te zijn – dat betaald moet worden ongeacht de budgettaire kaders? Betekent dit nu dat overschrijdingen van het zorgbudget om de wachtlijsten weg te werken, zullen worden geaccepteerd? Dat zou een voortzetting van het beleid van het vorige kabinet zijn en wat mij betreft winst. Ik wil ook graag weten of deze extra uitgaven dan volgens de begrotingsregels door de zorgsector zelf moeten worden betaald of uit de rijksbegroting. Geldt hier de uitzondering waar het regeringsakkoord in de bijlagen over spreekt?

Minister Bomhoff heeft dezer dagen überhaupt een nogal opmerkelijke rol gespeeld. Dat begon al in de bizarre uren van staatssecretaris Bijlhout. De heer Bomhoff bestond het om de decembermoorden van 1982 in Suriname te relativeren met een verwijzing naar de Tachtigjarige Oorlog. Is dat de nieuwe buitenlandse politiek? Mijn fractie vond dat niet deugen en ik heb de premier er helaas niet over gehoord. Vindt hij net als wij dat dit een kwestie is van eens maar nooit weer? Het ontslag in recordtempo van de staatssecretaris was overigens terecht, maar wat zegt dat precies over de ondervraging en het onderzoek door de formateur? Vindt de premier niet dat hij zelf wel wat beter had mogen en moeten doorvragen?

Ik zeg het maar open: ronduit schandalig vindt mijn fractie de manier waarop de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met ambtenaren denkt om te gaan. Een Bijlhoutdag is nog tot daaraan toe, maar een bijltjesdag voor ambtenaren, nee. De manier waarop directeur-generaal Van Lieshout de deur wordt uitgewerkt, is in onze opvatting een staaltje van willekeur. Ik vraag de minister-president met alle kracht afstand te nemen van dat soort gedrag. Het maakt ambtenaren verdacht, het zaagt aan de loyaliteit van het ambtelijk apparaat dat onder elke minister van elke partij moet, kan en ook wil functioneren. LPF-fractievoorzitter Herben vindt wat nu gebeurt fantastisch. Hij zegt dat het meer gedaan moet worden, omdat allerlei ambtenaren een paarse erfenis zouden bewaken. Ze hebben u indertijd op Defensie toch ook niet ontslagen, mijnheer Herben, omdat u over iets anders dacht dan de minister. Dit is geen bananenrepubliek waarin de machthebbers mensen ontslaan, omdat zij anders denken.

Voorzitter. Een kabinet dat aantreedt, verdient een zakelijke beoordeling. Zeker! Voorlopig valt die nog niet gunstig uit. De minister-president wil werken aan vertrouwen, maar hij is er inmiddels ook in geslaagd om alle belangrijke maatschappelijke geledingen tegen zich in het harnas te jagen. Hoezo vertrouwen als je de werkgevers hoort, de vakbonden, de uitvoerende mensen van de IND, de natuur- en milieuorganisaties, de mensen in de zorg en de hoofdcommissarissen van politie. Een aparte staatssecretaris voor openbare orde en veiligheid en nog wel een ex-hoofdcommissaris is mooi, maar natuurlijk geen alternatief voor te weinig politie en te weinig cellen die dan ook nog eens door illegalen moeten worden bezet. Wat gaat die staatssecretaris overigens doen? En: wat is er gebeurd met de rampenbestrijding en de cultuuromslag na Volendam en Enschede? Hierover tref ik niets aan in het regeerakkoord en de regeringsverklaring. Over vertrouwen gesproken!

Vertrouwen krijg je niet als je het niet zelf aan mensen wilt schenken. Kan de minister-president uitleggen hoe een eventueel referendum over de uitbreiding van de Europese Unie, die de LPF graag wil, mogelijk is als de Referendumwet wordt ingetrokken? Het kabinet wil geen gemeentelijke herindelingen meer als een groot gedeelte van de betrokken bevolking daartegen zou zijn. Terecht, maar hoe weten we dat? Hoe weten we dat als het recht van die bevolking om dat te zeggen nu net weer wordt ingetrokken? Hoezo vertrouwen? Kunnen mensen ook vertrouwen hebben als dit kabinet het milieubelang niet meer aan de ministerstafel regelt, maar door een staatssecretaris laat behartigen. Geen geld, geen maatregelen, dan ook maar geen minister: zo zal ongeveer de redenering zijn geweest. Mijn fractie vraagt het kabinet om het Strategisch akkoord door het RIVM te laten doorrekenen. Een kleine moeite; dan weet staatssecretaris Van Geel tenminste precies waar hij aan begint.

Vertrouwen vraagt ook om een actief cultuurbeleid. De coalitie weet daarover tot op heden niets te zeggen. Geen begin van een idee, geen cent extra, maar wel mooie woorden over de samenhang in de samenleving. Cultuur is juist het cement van die samenleving. Hoezo vertrouwen?

Over het voorgenomen beleid, voorzitter, hebben wij drie weken geleden uitvoerig gesproken. De regeringsverklaring heeft D66 niet op andere gedachten gebracht: meer provincialisme dan internationalisme, meer bevoogding dan bevlogenheid en meer conservatisme met de gordijnen dicht dan vooruitstrevend en liberaal. De D66-fractie zal constructief, kritisch en herkenbaar oppositie voeren. Dat is nodig, zeker als deze coalitie haar eigen woorden al niet meer kan vertrouwen. Geen begrotingstekort meer, was de boodschap. Er moet een regel komen die begrotingstekorten uitsluit, zei de premier vorig jaar nog. In maart jongstleden zei hij: Het CDA accepteert geen begrotingstekorten meer. Onder de nul betekent dus ombuigen. Nee dus, want nu spreekt hij over: in de buurt van het begrotingsevenwicht komen. In 2003 is er volgens het Centraal planbureau een begrotingstekort van 0,2%. Een paar maanden geleden zei de heer Balkenende nog wat geloofwaardigheid is: waar sta je voor en hou je je aan je woord? Dezelfde vraag stel ik hem nu.

Voorzitter. Ik rond af. Het zijn inderdaad zware economische tijden, maar politiek is kiezen en vervolgens voor je keuze staan. De fractie van D66 kiest voor geen begrotingstekort, ook niet tussentijds. Wij kiezen voor lastenevenwicht in 2006, afbouw van de staatsschuld in een minder hoog, maar wel verantwoord tempo, aanmerkelijk meer en betere investeringen in onderwijs, zorg, natuur en milieu en in de combinatie van arbeid en zorg. Dat laatste is in het belang van moderne vrouwen én mannen. Bovendien kiest D66 ervoor om al in 2003 meer geld vrij te maken voor veiligheid. Dat kan wel, als je er maar voor kiest.

Bij een regeringsverklaring hoort een oppositieverklaring: "Vooruitstrevend en liberaal". Dat overhandig ik – het zal de heer Balkenende verbazen – op een A4'tje met op de achterkant de financiële vertaling onder het motto: "Het kan wel, als je er maar voor kiest".

De heer Veling (ChristenUnie):

Voorzitter. Het kabinet-Balkenende onderscheidt zich op tal van punten van Paars, wat de ChristenUnie betreft vaak in gunstige zin: meer oog voor moraal, minder individualistisch, meer ruimte voor gezinnen, stevige voornemens over veiligheid, minder allergisch voor de verbinding tussen geloof en politiek. Het kabinet wekt verwachtingen, maar het stelt helaas ook op tal van punten teleur. De ChristenUnie had gehoopt dat de uitgangspunten van het CDA, te weten gerechtigheid, solidariteit en rentmeesterschap, krachtig zouden doorklinken in het Strategisch akkoord, maar wij vinden er te weinig van terug. Ik haast mij nog eens te zeggen dat wij blij zijn met het gezinsbeleid, meer aandacht voor de gemeenschap en meer en krachtiger rechtshandhaving, maar wij maken ons zorgen over het sociaal beleid, het vreemdelingenbeleid en het milieu.

De kabinetsplannen hebben een sterk burgerlijk karakter. Misschien kan deze aanduiding solliciteren naar de wedstrijd van de SP. Dat burgerlijke karakter heeft ook positieve kanten, zo zeg ik er heel snel bij. Burgers willen goede voorzieningen. Zij hebben recht op orde en rust. Wat ons betreft kan dat worden versterkt, bijvoorbeeld door een betere bescherming van de openbare eerbaarheid, de buis en de straat. Naar de overtuiging van de ChristenUnie is burgerschap echter meer dan huisje, boompje, beestje. Het kabinet-Balkenende daagt de samenleving te weinig uit om verder te kijken dan de eigen belangen. Eigenlijk vertoont het daarom trekken van een burgermanskabinet.

Kenmerkend is dat het kabinet vooral niet te veel dwars wil liggen in de samenleving. Wij moeten aansluiten bij maatschappelijke belangen en ontwikkelingen en niet daartegen ingaan. Meewerken met de genade en niet tegen de stroom op roeien; die formulering kwam in een bepaalde versie van het Strategisch akkoord voor. Ik wil de premier vragen deze positiekeuze uit te leggen. Daarom herinner ik hem aan een illustere voorganger, Abraham Kuyper, die ruim honderd jaar geleden als regeringsleider aantrad. Net als de huidige minister-president wilde Kuyper de samenleving als een organisch geheel ruimte geven. Ingrijpen vanuit de overheid kon de volkskracht ondermijnen, zoals hij zei. Kuyper benadrukte niettemin dat de sociale kwestie van zijn tijd een architectonische aanpak vroeg, waarbij de overheid een zware verantwoordelijkheid toekwam. Hoe ziet de huidige minister-president zijn opdracht? Herkent hij die spanning tussen de waarde van een vrije, in de oude termen van Kuyper organische samenleving en de noodzaak om in te grijpen in de architectuur van de samenleving? Wij hebben sinds 11 september en sinds 6 mei een groot probleem, ook in onze eigen samenleving. De christen-democraat Jan de Koning typeerde regeren eens als proberen de mensen in het land een meter verder te laten springen dan zij uit zichzelf zouden doen. Van die ambitie merk ik te weinig bij dit kabinet. Ik geef een aantal voorbeelden.

Een goede integratie bevordert de sociale samenhang, dus ook orde en veiligheid, maar daarmee is integratiebeleid nog niet hetzelfde als veiligheidsbeleid. De samenvoeging van het integratiebeleid met het vreemdelingenbeleid onder Justitie wijst naar onze opvatting in de verkeerde richting. De ChristenUnie steunt een verplichtend integratiebeleid en ook een restrictief asielbeleid, maar de uitvoering van dat beleid mag niet onbarmhartig zijn. Integratie vooronderstelt acceptatie. Mensen die vluchten voor onderdrukking moeten welkom blijven. Dat betekent dat de capaciteit voor beoordeling en opvang adequaat moet blijven. De buitensporige bezuiniging op het asielbeleid, ongezien de feitelijke ontwikkeling van het aantal asielzoekers, is naar onze opvatting onverantwoord.

Het enkele feit dat vluchtelingen zich niet kunnen identificeren kan niet voldoende reden zijn dat zij buiten de procedure blijven. Op 4 juli jongstleden zei de heer Nawijn, toen advocaat en nu minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie, dat je dan net zo goed kunt zeggen – ik citeer hem – dat Nederland geen asielzoekers meer wil. Ik vraag de minister-president of hij gelijk had. Het beschermen van belangen van burgers, van mensen die hier al zijn en gevestigde belangen hebben, is prima, maar slaat dit niet door?

Er zijn daarnaast zwakke plekken, blinde vlekken misschien wel. Wij hebben zorgen over het sociale beleid. Gesubsidieerde arbeid wordt fors gereduceerd. Op reïntegratie wordt bezuinigd. Dat betekent dat meer mensen aan de kant blijven staan en uiteindelijk een uitkering moeten hebben. Adequaat armoedebeleid op gemeentelijk niveau wordt vrijwel onmogelijk. Ik wijs erop dat de aanpak van de WAO sterk individueel gericht blijft. Beperking van WAO-rechten tot maximaal anderhalve baan per leefeenheid, zoals de ChristenUnie al langer bepleit, legt niet alleen de verantwoordelijkheden waar zij horen, maar is ook effectiever door besparingen. Waarom wordt dan toch die individuele lijn gevolgd?

Ik wijs vervolgens op ontwikkelingssamenwerking. Je kunt het draaien, zoals je wilt, maar van de keuze voor een staatssecretaris gaat het signaal uit dat de verantwoordelijkheid van Nederland voor verre naasten wel wat kan worden teruggeschroefd. Dat is niet goed. De tegenstellingen in de wereld zijn echt hemelschreiend. Dezer dagen hebben wij weer gehoord dat de inspanningen van de wereldgemeenschap schromelijk tekort schieten. Welke ambitie heeft het kabinet op dit terrein?

Het milieu moet zichzelf maar een poosje redden, zo lijkt het. Dat de staatssecretaris de milieuportefeuille gaat beheren, is heel ongelukkig, zeker in het licht van de forse ambities van de Europese Unie, onder andere ter voorbereiding van de conferentie in Johannesburg. Ik noem nog een ander punt. Het kabinet wil vasthouden aan het Verdrag van Kyoto, natuurlijk. Kan dat nog nu allerlei sturingsinstrumenten, zoals de kilometerheffing, van tafel zijn geveegd? Is het kabinet bereid, de plannen die voorliggen, door te laten rekenen door het RIVM, zodat wij kunnen zien waar wij met dit beleid terecht komen?

Voor mooie doelen is weinig geld. Wij hebben het weer gehoord van de heer Zalm. De conjunctuur zit tegen. Volgens de ChristenUnie zijn er echter zinvoller keuzen denkbaar dan het kabinet heeft gedaan. De 800 mln voor het kwartje van Kok kan beter worden besteed. Waarom wordt gemikt op een structureel financieringsoverschot van 1,2% van het bruto binnenlands product, zoals de CPB-berekeningen laten zien? Vasthouden aan 1% zou een mogelijkheid voor extra investeringen opleveren in de orde van 1 mld.

De coalitiepartijen beloofden forse investeringen in zorg en onderwijs. Professor, nu minister Bomhoff vond dat er alleen al voor de zorg 10 mld nodig was. Per saldo bezuinigt het nieuwe kabinet 1,3 mld euro in vergelijking met de meerjarenplannen die er waren.

De minister-president heeft vanochtend herhaaldelijk gezegd dat de samenleving ruimte moet krijgen. Prima. Het is voor mij de vraag, zoals ik bij interruptie vanmiddag al zei, of de boekhoudkundige kortingen op ambtelijke diensten daarvoor een goed middel zijn. Is de premier het niet met mij eens dat daarvoor een meer beleidsmatige analyse nodig is, wil je geen risico's lopen die je als overheid niet mag lopen?

Het kabinet wil de samenleving loslaten, zoals de minister-president zei. Het wil echter ook het belang van waarden en normen actief uitdragen. Ik vraag het kabinet, dit voornemen nu eens vorm te geven. Juist op dit terrein waarbij het gaat om het toewijzen van verantwoordelijkheid, opkomen voor waarden en normen blijft het zo vaak bij woorden. Ik heb daarbij een concrete suggestie. In Noorwegen is een zogenaamde human values commissie actief. Zij is van betekenis bij de bezinning op maatschappelijke waarden en normbesef in de samenleving. Wellicht is zo'n commissie maatschappelijke waarden ook in Nederland een nuttig instrument om te werken aan een samenleving die de moeite waard is, zoals dit kabinet zegt. Wil de minister-president toezeggen, de mogelijkheden daartoe te onderzoeken?

In het debat over het Strategisch akkoord is gebleken dat medisch-ethische kwesties op de beleidsagenda worden opgenomen. Wij juichen dat natuurlijk toe. Met spanning wachten wij op de evaluatie van de praktijk van de abortus provocatus. Vindt de premier met ons dat vermindering van het aantal abortussen daarbij toch het doel is dat voor ogen staat?

Ik wil in dat verband iets zeggen wat er net even naast ligt. Een nieuwe benadering van de abortus provocatus zou meer aandacht kunnen oproepen voor voorlichting en hulp als een vrouw ervoor kiest, het kind geboren te laten worden. Ik vergelijk dat even met de grotere aandacht voor palliatieve zorg in de marge van de discussie over euthanasie. Er is een duidelijk verband. Zou op het gebied van de hulp en de voorlichting niet meer kunnen gebeuren dan tot nu toe het geval is? Deelt de minister-president deze gedachtegang? De ChristenUnie-fractie ziet zeker positieve elementen in de plannen van het nieuwe kabinet. De blik is alleen te beperkt. Moreel leiderschap vraagt om een visie die verder strekt dan alleen de belangen van gevestigde Nederlandse burgers. Honderd jaar geleden kon het kabinet-Kuyper onomwonden verwijzen naar de bron van wijsheid, zoals men die zag: zoek eerst het koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid. Dat zou voor de regering als levensregel gelden, aldus de memorie van antwoord op de algemene beschouwingen van de Kamer destijds.

Het credo "eerst de norm en dan de belangen", is een gezonde remedie tegen burgerlijke bekrompenheid. Het is de wens en de bede van de ChristenUnie-fractie dat het kabinet-Balkenende deze wijsheid ter harte neemt. Wij zijn ervan overtuigd en willen ook anderen ervan overtuigen dat Gods woord wijsheid bevat voor het overheidsbestuur.

Ik eindig met de wens: God zegene het kabinet en zijn leden, tot welzijn van Nederland.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Het spreekt vanzelf dat ook de SGP-fractie zich van harte schaart achter het verzoek van mevrouw Van Nieuwenhoven om namens de Kamer uit te spreken dat wij allen intens meeleven met de koninklijke familie.

Na een verhoudingsgewijs korte tijd is het kabinet-Balkenende tot stand gekomen. In het debat over het strategisch document stelde ik al vast dat het CDA, de LPF en de VVD door de verkiezingsuitslag eigenlijk tot elkaar waren veroordeeld. De VVD zat aanvankelijk aan met lange tanden, maar de heer Zalm kreeg blijkbaar gaandeweg de formatie steeds meer trek. Het is jammer dat er al zo snel na de beëdiging van het kabinet enkele incidenten waren. Ik doel op het abrupte aftreden van staatssecretaris Bijlhout. Dit was overigens de enige mogelijke reactie op de onthulling over een fase uit haar verleden. Hoe kijkt de minister-president terug op zijn verantwoordelijkheid voor en zijn rol in deze netelige kwestie? De SGP-fractie heeft overigens begrip voor de verbazing – om het maar niet sterker uit te drukken – die is ontstaan rondom de riante wachtgeldregeling na een zó kort staatssecretariaat of ministerschap. Het is goed daar met het oog op de toekomst eens kritisch naar te kijken.

Ik sprak van "incidenten", meervoud dus. Ook was er al meteen de kwestie rond de topambtenaar Van Lieshout die door minister Bomhoff kennelijk niet in zijn onmiddellijke beleidsomgeving werd gewenst. Ruzie tussen vice-premiers, aldus de beeldvorming. Dat ging wel snel en kwam dus slecht uit, dunkt mij. De oplossing was er ook al snel: overplaatsing. Echter, in zulke kwesties is toch de grootst mogelijke zorgvuldigheid geboden. Het wel om mensen met hun rechtsposities. Natuurlijk moet een minister uit kunnen gaan van de loyaliteit van zijn ambtenaren, zoals de Kamer op moet passen te treden in concrete kwesties in de uitvoerende sfeer.

Het is de LPF, als nieuwe politieke groepering, niet te verwijten dat nog geen breed kader uit eigen gelederen klaar staat. Toch valt heel sterk op dat drie van de vier ministers die door de LPF gekandideerd zijn, kennelijk pas ná 15 mei genoeg met de LPF kregen om zich een dergelijke kandidatuur te laten welgevallen. De heer Bomhoff was tot voor een poosje lid van de PvdA, de heer Nawijn tot voor een nog korter poosje zelfs raadslid voor het CDA, en of de heer De Boer zijn VVD al echt de rug heeft toegekeerd.... Ik kreeg er haast spijt van niet ook een erkend deskundige uit mijn eigen SGP aan de heer Herben te hebben gesuggereerd, bijvoorbeeld – laten hij en onze partij het vooral niet horen – oud-collega Van den Berg voor Verkeer en Waterstaat.

Eerlijk gezegd heb ik mij over deze gang van zaken verbaasd. Dat iemand een keer van partij verandert, zal vaker voorkomen, maar op zulk een schaal en op zulk een tijdstip is het wat vreemd, tenminste als je ervan mag uitgaan dat mensen met overtuiging zijn geworteld in het gedachtegoed van hun partij. Dat leg je toch niet zo gemakkelijk af? Ik vrees dat dit tekenend is voor de mate van gehechtheid aan door partijen beleden politieke beginselen. Het is een symptoom van de moderne tijdgeest die nu juist heeft geleid tot de verwording van onze samenleving waartegen wij met elkaar ten strijde willen trekken. De minister-president zal elke persoonlijke keuze voor een partij en dus ook de overgang van de ene naar de nadere partij respecteren, maar het kan toch niet zo zijn dat deze kwesties onbesproken zijn gebleven. Wil de minister-president een oordeel geven over deze zaak en tegen het licht houden welke risico's eraan zijn verbonden wat betreft consistentie en duurzaamheid van de nieuwe coalitiepartner?

Het is nooit een grote toer geweest om nieuw aantredende bewindslieden te confronteren met eerdere uitspraken. Er zijn in de loop van de jaren al heel wat bewindslieden door in verlegenheid gebracht. Ook nu zal dat niet moeilijk zijn. De heer De Hoop Scheffer was jarenlang buitenlandwoordvoerder, mevrouw Ross-van Dorp heeft heel wat ethische onderwerpen behandeld op de terreinen van justitie en gezondheidszorg om maar eens een enkel voorbeeld te noemen. De nieuwe ministers Nawijn en Bomhoff durven wel heel wat aan. De heer Nawijn veegde nog de vloer aan met het onderhandelingsakkoord over het immigratie- en integratiebeleid in de informatieronde, terwijl de heer Bomhoff indertijd stelde dat er heel veel geld bij zou moeten om de gezondheidszorg in ons land op orde te krijgen. Ondanks deze toch frontale kritiek zetten zij er nu de schouders onder, na instemming met en aanhankelijkheid aan het regeerakkoord te hebben betuigd. Sterkte!

Over een eventueel motto van het nieuwe kabinet was al veel te doen. Wij weten sinds vanmorgen wat het is geworden: duidelijkheid en daadkracht. Op zijn eerste persconferentie zei de minister-president dat het kabinet ruimte wil bieden aan alternatieve visies en oriëntaties. Hij zal echter willen billijken dat de vraag van de SGP-fractie dan is waarop het kabinet zich wil oriënteren. In diverse commentaren worden de vraag opgeworpen of het gaat om een centrumrechts of gewoon conservatief of zelfs gewoon kabinet. Het is nu de gelegenheid om hierover van het kabinet zelf duidelijkheid te verkrijgen.

Minister Heinsbroek stelde dezer dagen dat het de ambitie van dit kabinet is om mensen te bevredigen in hun gevoelen dat het op nogal wat punten totaal anders moet. Maar hoe bepaal je het antwoord op de cruciale vraag wat kan en niet kan, wat mag en wat niet mag? Het gaat om niet minder dan het onderscheid tussen goed en kwaad, om wat de Heilige Schrift gehoorzaamheid respectievelijk zonde noemt. Daar lichtvoetig overheen stappen leidt tot schuld. Daarom zijn vastomlijnde uitgangspunten en doelstellingen onontbeerlijk. Wij kunnen deze wezenlijke vragen niet in handen laten van een anonieme collectiviteit, zo van wat men ervan vindt. Dan zou dit kabinet niet anders zijn dan de grootste gemene deler. Er is moreel leiderschap nodig. Daarom richt ik de indringende vraag aan de premier om hierop uitvoerig in te gaan. Voor ons is de klemmende vraag of onomwonden wordt gekozen voor voluit bijbelse noties als rechtvaardigheid, barmhartigheid, rentmeesterschap, beschermwaardigheid van alle leven en dergelijke. Dit is uiteraard geen limitatieve opsomming. Met minder kan het niet, wil zegen te wachten zijn. Het is ook ons aller dure en hoge roeping in het overdragen van waarden en normen zoals het kabinet zich voorneemt. Het is ook onze overtuiging dat alleen langs deze lijnen kan worden gewerkt aan een duurzaam opbouwen van onze samenleving waarmee iedereen wordt gediend. Wij roepen daartoe met bewogenheid op.

Duidelijkheid en daadkracht. De SGP wil er eigenlijk een derde begrip aan toevoegen, ook te beginnen met een d, namelijk dienstbaarheid. Dat was ook het motto van de SGP: tot uw dienst, met een grote en met een kleine u. In de paragraaf "Niet bij decreet en geld alleen" zitten er in dit verband zoals ik al toegaf ons welgevallige aanzetten inzake abortus, euthanasie, palliatieve zorg en Embryowet. Maar een en ander staat of valt met de wijze waarop daarmee in het vervolg wordt omgegaan. Dat geldt trouwens meer algemeen. Bij het aanhoren van de regeringsverklaring dacht ik: jazeker, de geest van Pim, maar de woorden en zinnen van Balkenende. Wij zijn, zoals gezegd, bereid dit kabinet positief afwachtend tegemoet te treden, maar het zal tegelijk duidelijk zijn dat, mocht de uitwerking tegenvallen, wij de degens ernstig en waardig zullen moeten kruisen. Wij zullen dan niet schromen.

Duidelijkheid en daadkracht, zegt het kabinet. Toch mis ik dat in de regeringsverklaring op nogal wat punten. Ik noem als voorbeeld maar de zin over de minimumstraffen en het drugsbeleid. Wat daarover wordt gezegd, is toch duidelijk noch daadkrachtig? Hetzelfde geldt voor de passage over de multiculturele samenleving. Die had ook wel vóór 11 september geschreven kunnen zijn! Paars is wel het kabinet van de Amsterdamse grachtengordel genoemd. Wil dit het kabinet worden van de daadkracht van Rotterdam, dan zal er blijkbaar nog heel wat water door de Maas moeten vloeien.

Werken aan vertrouwen is inderdaad hard nodig. Veel burgers zijn geschokt in hun vertrouwen in de overheid, soms onterecht, maar vaak ook terecht. Neem de veiligheid in de publieke ruimte, knelpunten in de zorgsector en het onderwijs, de moeite van immigratie en integratieproblemen. En er komt regelmatig nog het een en ander bij. Zonder appels met peren te willen vergelijken, noem ik de twijfel over de toereikendheid van de financiële controle op het reilen en zeilen van internationaal georganiseerde marktgiganten. Ook zijn er twijfels over wat er nu allemaal precies gebeurt op het terrein van de voedselveiligheid. Velen zijn het zicht op de feiten in de recente hormonenaffaires in de diervoederbranche die de agrarische sector ook zo sterk beroerde helemaal bijster en wijzen al gauw in de richting van de tekortschietende overheid. Werk aan de winkel dus. Ongetwijfeld zal een beleidsreactie worden voorbereid. Is daar op dit moment al iets over te zeggen?

Wat betreft de portefeuilleverdeling vallen enkele keuzes sterk op. Milieu en ontwikkelingssamenwerking zijn op het niveau van een staatssecretaris beland. Nu weet ik wel dat een sterke staatssecretaris een zwakke minister snel kan doen vergeten en dat het natuurlijk echt gaat om budget, ruimte, bevoegdheden, mede in internationale context. Toch lijkt het mij op voornoemde terreinen een negatief signaal. Men zal het het resultaat van coalitieonderhandelingen noemen, een kwestie van geven en nemen, maar wil de minister-president zich toch voor deze keuzes verantwoorden? Het zijn beleidsterreinen waarop de christelijke inspiratie zich haast vanzelfsprekend richt.

Nog iets. In de campagne claimde het CDA een minister voor het gezinsbeleid, zo mogelijk van CDA-huize. De bijbelse kaders van huwelijk en gezin zijn voor ons onopgeefbaar. Daarom de vraag wat precies onder familiezaken wordt verstaan. Ik vraag dat mede omdat er een spanning is tussen enerzijds familie en gezin, beide gericht op gemeenschap, en anderzijds emancipatie, gericht op individuele ontplooiing. Bij dat gezinsbeleid wordt sterk de nadruk gelegd op de financiële draagkracht van het gezin, mede in de combinatie van inkomen en zorgtaken. Een positieve herwaardering van de reguliere zorgtaken is dringend gewenst. Daar moet ruimte voor komen, meer dan nu. Het is ook een mentale kwestie. Aandacht en tijd voor het opgroeiende kind, beschikbaarheid voor zieke familieleden, en dergelijke. Wij wachten de concrete voorstellen op deze punten maar af. Dat doen wij ook ter zake van het WAO-dossier en het vreemdelingenbeleid. Eén ding staat voor ons wel vast: mensen die werkelijk op ons zijn aangewezen, mogen nimmer in de knel komen. Dat is een kwestie van christelijke barmhartigheid waarop wij niet willen afdingen.

Wij hopen op een constructieve samenwerking met dit kabinet. Samenwerking waar even mogelijk, tegenwerking waar nodig. Wat betreft de stijl van regeren zijn bij de burgers hoge verwachtingen gewekt, ook qua resultaten van het nieuwe beleid: openheid, vaart, daadkracht, het gedogen voorbij, geen achterkamertjespolitiek. Het lijkt nog eenzamer te worden in het torentje! Als het dan maar levendiger wordt in de Kamer, ruimte voor het echte debat. Dualisme, niet van te voren dichtgetimmerd. Uitwisselen van argumenten, waarna de beslissing valt, zodat de burger het weer kan volgen. Wij wensen de regering alle wijsheid toe die nodig is, maar ook de kracht en de gezondheid. Dit zijn alle goede gaven van God, ons aller Schepper, die ook ons leven van ogenblik tot ogenblik onderhoudt. Mogen deze gaven in ernst van Hem worden afgebeden. Wij bidden u dat uit de grond van ons hart toe. De oudtestamentische koning David, bad het in de 119de psalm zo: "Heere, leer mij den weg uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. Geef mij het verstand, en ik zal uwe Wet houden, ja, ik zal ze onderhouden met ganscher harte. Doe mij treden op het pad uwer geboden, want daarin heb ik lust." Voorzitter. Werkelijk een bede met een belofte!

De heer Teeven (LN):

Voorzitter. Mijn gevoelens liggen dichter bij Amsterdam dan bij Rotterdam. Ik heb ook geen cadeautjes bij mij, maar ik ga wel proberen om het kort te houden. Daar wordt de laatste tijd in het kamergebouw veel over gesproken, hetgeen op zich te waarderen is. Het is echter de vraag of de term "houd het kort" ook op de zittingsduur van het nieuwe kabinet van toepassing zal zijn. Ik feliciteer de bewindslieden met hun benoeming maar spreek ook mijn waardering uit voor de voormalige minister-president en de bewindslieden van het vorige kabinet. Zij hebben met veel inzet en betrokkenheid getracht om hun moeilijke publieke taak uit te oefenen.

Ik kom op de regeringsverklaring van vandaag, het kabinet-Balkenende en de moeilijke taak waarvoor het staat in de komende jaren. De vraag of het kabinet het kort houdt, is gerechtvaardigd na de vele incidentjes van de afgelopen 100 uur: een staatssecretaris komt en gaat door een beetje jokkebrokken en niet goed doorvragen door de minister-president, twee ministers zijn niet in staat om zonder onenigheid de overgang van een topambtenaar te regelen, een minister van Economische Zaken ziet het als zijn eerste taak om departementsambtenaren te verbieden om buiten in het zonnetje voor de ingang van het departement hun brood op te eten – economische hangjongeren moeten schijnbaar naar binnen – een minister denkt dat hij met het slaken van de kreet "de vergadering stopt" de discussie dood kan slaan, en tot slot de mededeling dat het rapport van de commissie-Van den Haak pas in 2003 het levenslicht zal zien. Al met al zijn dat naar mijn mening geen indrukwekkende daden.

In 1998 heeft de CDA-fractie de toenmalige regering bij het uitspreken van de regeringsverklaring de helpende hand willen bieden met het stuk Tijd voor kwaliteit. De huidige minister van Buitenlandse Zaken zal zich dat stuk nog wel kunnen herinneren. Mijn fractie is niet onder de indruk van de kwaliteit die dit nieuwe kabinet in de eerste vier dagen tentoon heeft gespreid. Sommige goede zaken komen echter langzaam, dus wellicht moet op dit punt geduld worden betracht. Met de hedendaagse problemen is tijd echter kostbaar. Ik zal het daarom maar houden op aanloopproblemen en de nieuwe minister-president en zijn ministers het voordeel van de twijfel gunnen. Mijn fractie zal dit kabinet beoordelen op haar daden.

"Werken aan vertrouwen", "Een kwestie van aanpakken" en "Duidelijkheid en daadkracht" zijn mooie kreten die goed klinken. Mijn advies is: doe dat ook en besteed geen aandacht aan futiliteiten die het recht van vrije meningsuiting aantasten en de invloed van de media beperken. Laat in ieder geval de ministers van BZK en Justitie nog eens een indringend gesprek voeren met de leden van de commissie-Van den Haak over de mogelijkheid van het eerder laten verschijnen van dat rapport. In die hoek van het kabinet is veel wijsheid aanwezig en mijn fractie heeft op dat punt dan ook alle vertrouwen. Als er nog tijd over is, kan de minister van BZK nog eens kijken naar de taakstelling van de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst en het management. Misschien is een snelle aanpassing van de wettelijke mogelijkheden vereist. Het voorkomen van bedreigingen van politie vereist leiderschap, een krachtdadig optreden, aanpakken, ambities waarmaken, invulling geven aan het 100-dagenproject dat de fractieleider van de LPF heeft geïntroduceerd, en vooral eensgezindheid in het nieuwe kabinet. Daarbij past niet het beeld van ruziemakende ministers en leden van de regering die onduidelijke verklaringen geven over persoonlijke gebeurtenissen in het verleden. Dat schaadt het politieke blazoen terwijl dit kabinet juist wil werken aan het vertrouwen van de burger in de politiek. In de regeringsverklaring wordt gesproken over het serieus nemen van de kiezer. Als het kabinet dat pretendeert, moet het ook zichzelf serieus nemen en ervoor zorgen dat in september op essentiële punten concrete plannen van aanpak worden voorgelegd. Het targetten van ambtenaren leidt in ieder geval tot niets.

De informatie ging snel en de formatie nog sneller. De voormalig informateur stelde dat de informatie geen hoge amusementswaarde behoefde te hebben, maar de formateur is erin geslaagd om de gemoederen goed bezig te houden. De formateur liet zich over de achtergrond van de kandidaat-bewindslieden slecht informeren en was zodoende met een staatssecretaris van de LPF snel uitgeformeerd. Of de amusementswaarde hoog was, moet de kiezer in de toekomst maar bepalen, maar misschien is hij dat op dat moment wel weer vergeten.

Onze fractie heeft waardering voor het feit dat dit kabinet beseft dat de bomen niet tot in de hemel groeien. Dat vereist een solide financieel beleid. Wat dat betreft wensen wij het kabinet wat meer economische voorspoed toe, omdat alleen op die wijze de ambities ook financieel kunnen worden onderbouwd. Wel vragen wij de minister van Financiën om op de derde dinsdag van september aan ons een nota of een beschrijving te presenteren van de manier waarop hij kijkt naar de ontwikkeling van de prijzen in de eurozone en speciaal in Nederland, want de euro wordt een beetje onbetaalbaar. Die hebben wij toch wel heel duur ingekocht.

Voor het beleid rondom de gezondheidszorg wachten wij node op de daden van de nieuwe minister. Hij zou daarbij ook aandacht moeten besteden aan de zorgverzekeraars. Het geld dat daar zit moet niet in voetbalclubs worden geïnvesteerd, maar aan de zorg ten goede komen. Alstublieft niet navelstaren in het eigen departement, maar optreden in de relevante omgeving. Dat is een taak waar deze nieuwe minister, wellicht door zijn staatssecretaris aan de hand genomen, voor staat.

Onze fractie constateerde begin juli tijdens het debat over het Strategisch akkoord dat er 190 mln euro moest worden toegevoegd aan de politiebegroting. Op die manier kon de opleidingscapaciteit van de politie maximaal worden uitgenut. Wij zijn blij met de toezegging van de minister-president en de voorzitter van de VVD-fractie dat het geld er komt. Toch zat de schrik er weer goed in toen enkele dagen geleden bleek dat het korps Amsterdam-Amstelland bepaalde agenten niet verder kon opleiden. Ik vraag de minister-president om de Nederlandse bevolking op dit vlak niet opnieuw in de kou te laten staan. Van de nieuwe ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie mag worden verwacht dat zij daarvoor een breed draagvlak creëren, binnen en buiten het parlement.

Het kabinet sprak vanochtend in de regeringsverklaring nog van discussies in internationaal verband over minimumstraffen en drugsbeleid, maar waar staat het kabinet zelf met het drugsbeleid? Er wordt niet meer gedoogd, aldus de regeringsverklaring. Er wordt vastgehouden. Maar hoe dan verder met ons liberale drugsbeleid? Wat mij betreft mag de regering dat loslaten. Kan de minister-president op dit punt nog wat duidelijkheid geven?

Voor de nieuwe minister van Onderwijs en Wetenschappen en haar beide staatssecretarissen ligt er een schone taak om het middelbaar en lager onderwijs weer leefbaar te maken. Wij hopen dat het kabinet in staat is om in september een begin van gedegen, concrete plannen van aanpak te presenteren. Dat hoeft wat ons betreft niet altijd met geld. Laten wij eens wat inventiever zijn.

Er is nog weinig van het kabinet vernomen over de inrichting van Nederland in de komende tien jaar. Een goede inrichting van Nederland kan problemen in de toekomst voorkomen als het gaat om mobiliteit. Wat dat betreft is de hoop van onze fractie gevestigd op de kersverse minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om binnen afzienbare tijd zijn plannen op dit punt bekend te maken. Aan de werklust van deze minister zal het niet liggen. Hij is ook in staat om mensen te binden. Ik hoop dat hij binnen de regering wat meer ruimte krijgt om beleid te formuleren dan voorheen in het parlement.

Onze fractie kijkt wat verdrietig naar het punt van de bestuurlijke vernieuwing. Na de dramatische verkiezingen met de verrassende uitslag moet je van nieuwe partijen in het parlement verwachten dat het hen duidelijk is dat de burger toe is aan nieuwe politiek waarop hij daadwerkelijk invloed kan hebben. Het schrappen van het referendum door de tweede partij van Nederland is wat ons betreft een gemiste kans. Het zou het kabinet sieren als het deze misstap ongedaan maakt, maar onze fractie vreest het ergste. Wellicht dat de minister-president op dit punt nog iets in petto heeft. Gaat er toch nog wat komen van de zijde van dit kabinet?

Ik kom op de positionering van Leefbaar Nederland als oppositiefractie. Leefbaar Nederland betekent niet links of rechts, progressief of conservatief. Wij zullen kijken wat dit kabinet doet. Als het daadwerkelijk vernieuwend aan de slag gaat met onderwerpen, dan kan het op onderdelen van het beleid op onze steun rekenen. Onze fractie is echter wel bevreesd dat het wakker geschudde Nederlandse publiek weer langzaam in slaap wordt gesust. Onze oppositie zal erop gericht zijn dit kabinet te volgen. Wij zullen bezien hoe het in staat is te bewerkstelligen dat de door de regering aangestuurde overheid de maatschappij begeleidt en in staat is eigen verantwoordelijkheden op te pakken.

Dualisme zal inhoud moeten krijgen en daarbij past een actieve rol van regerings- en oppositiepartijen. De bestuurscultuur van elkaar de hand boven het hoofd houden is door CDA en LPF bij herhaling verworpen. Het is te hopen dat de minister-president, maar ook de fractievoorzitter van de LPF vindt dat wij die cultuur met z'n allen onder Balkenende I niet meer zouden moeten meemaken.

Dit kabinet moet vele beloftes uit de verkiezingsstrijd nakomen: meer goede zorg, beter onderwijs en meer veiligheid in de samenleving. Maar het kabinet heeft weinig geld en het kan dus ook weinig geld uittrekken voor het verwezenlijken van die beloftes. Dit vraagt om inventiviteit. Weinig geld en veel ambities, en op sommige onderdelen in het beleid weinig ervaring bij bewindslieden kan de stabiliteit van ons land bedreigen. Het is te hopen dat de regering de beloftes aan de kiezer kan nakomen. Dit vraagt een tomeloze inzet, maar vooral eensgezindheid. Mooie woorden hebben wij vandaag gehoord, nu de daden, de handen uit de mouwen. Ik zou zeggen, begin er vandaag alvast aan. Onze fractie wenst het kabinet veel kracht.

De vergadering wordt van 16.40 uur tot 17.30 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Mijnheer de voorzitter. Het kabinet hecht eraan om zich aan te sluiten bij de warme woorden die vanmiddag zijn uitgesproken aan het adres van prins Claus. Met elkaar maken wij ons zorgen over zijn gezondheidssituatie. Wij willen graag meedelen in de betrokkenheid van de gevoelens aan zijn adres en aan het adres van de koningin en de overige leden van het Koninklijk Huis. Hoe terughoudend ik het ook moet brengen, de artsen van de prins waren rond het middaguur voorzichtig positief over de gezondheidssituatie van prins Claus en spraken enkele ogenblikken geleden van een licht herstel. Na de berichten eerder deze week is dit in ieder geval een reden voor dankbaarheid. Natuurlijk blijft de gezondheidssituatie van de prins ons met zorg vervullen, maar de positieve berichten moeten ook worden gemeld. Het kabinet is blij met deze recente berichten.

Er is deze middag heel veel gewisseld. Het kabinet dankt de Kamer voor de opmerkingen, de kritiek en de ondersteunende woorden. Ik hecht eraan op te merken dat dit kabinet graag wil openstaan voor een open debat met de Kamer. De suggesties van de Kamer, zowel van de regeringsfracties als van de oppositiefracties, zullen serieus worden genomen. Het was een interessante middag vanwege de verschillende uitlatingen. Mevrouw Van Nieuwenhoven sprak van dertien mannenbroeders. Nu is mijn stelling dat je nooit mannenbroeders genoeg kunt hebben, dus dat vond ik niet zo'n probleem. Ik denk dat het wel een probleem is met de minister van Economische Zaken, omdat ik niet de indruk heb dat hij zich gelijk als mannenbroeder zou willen kwalificeren. De opmerking over het aantal vrouwen in het kabinet kan ik natuurlijk heel goed begrijpen. Wij hebben mevrouw Van der Hoeven als vrouwelijke minister. Het adagium is bekend:één vrouw is duizend mannen te erg. Er is weleens gezegd dat mevrouw Van der Hoeven Thatcheriaanse neigingen heeft, maar dat neemt het punt van mevrouw Van Nieuwenhoven natuurlijk niet weg. Ik begrijp het zeer wel.

De heer Marijnissen sprak over een prijsvraag. Het is een goede gedachte hoe je komt tot een typering van een kabinet. Hij heeft aangekondigd dat hij er bij de algemene politieke beschouwingen op terug zal komen. Wij wensen hem er succes mee. Ik vond de typering nog niet het sterkst. Wij hopen dat het beter wordt. Mocht de heer Marijnissen nog raad nodig hebben, dan kan hij altijd het Torentje bellen.

Ik dank de heer Herben voor de manchetknopen. Ik kan hem niet garanderen dat wij deze manchetknopen altijd zullen gebruiken. Als ik de kritiek hoor, zullen wij regelmatig de mouwen moeten opstropen.

Wat is het oogmerk van de regeringsverklaring? De regering heeft getracht een visie neer te leggen op de samenleving, op verantwoordelijkheidsverdeling en op respect. Wij hebben gesproken over loslaten en vasthouden. In de regeringsverklaring wordt nadrukkelijk gesproken van anders werken, juist nu de financieel-economische omstandigheden zich aan het wijzigen zijn. Verder hebben wij gesproken van een bestuurlijke houding, open naar de samenleving en open naar het parlement, meer dualisme. Ik constateer dat deze algemene noties op zichzelf niet zijn weersproken. Er zijn veel opmerkingen gemaakt, maar er is wel geconstateerd dat de visie die wij hebben aangedragen, niet op fundamentele kritiek is gestuit. Dat laat onverlet de opmerkingen die zijn gemaakt, maar ik constateer dat het kabinet op de ingeslagen weg voort kan.

Ik richt mijn inbreng op een viertal blokken. In de eerste plaats zal ik stilstaan bij een aantal algemene aspecten, de duiding van de visie van het kabinet, het motto en de coherentie van het kabinet. Vervolgens zal ik ingaan op de inhoud en beleidsinhoudelijke kwesties. Daarna zal ik stilstaan bij het proces van de formatie, de verhouding tussen ministers en staatssecretarissen en de indeling van departementen. Ten slotte zal ik enige uitspraken doen over de onderwerpen die deze week nadrukkelijk aan de orde zijn geweest, namelijk het terugtreden van mevrouw Bijlhout en de ontwikkelingen op het ministerie van VWS, meer in het bijzonder rond minister Bomhoff.

Het kabinet hecht eraan de leden dank te zeggen voor alles wat zij naar voren hebben gebracht. Het is ons opgevallen dat onze voortvarendheid – mevrouw Halsema sprak daarover – is gesignaleerd. Hier zit een kabinet dat aan de hand van duidelijkheid en daadkracht gaat opereren. Het lijkt mij ook goed om op te pakken wat de heer Marijnissen naar voren bracht, namelijk dat er soms zaken kunnen worden gedaan met het kabinet. Ik zou zeggen: kom met suggesties. Dan gaan wij daar constructief op in.

Ik begon vanochtend met het politieke klimaat in Nederland en de bedreigingen. Als politici zich niet vrij kunnen voelen om te uiten wat ze naar voren willen brengen, dan is er iets mis. Er mag nooit een verband worden gelegd tussen bedreigingen en stilstaan bij gevoelens in de bevolking. Ook dat moet helder zijn. Ik denk dat wij allen een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebben om te voorkomen dat er een klimaat van bedreiging ontstaat.

Ik kom nu op de verhouding tussen de regeringsverklaring, het Strategisch akkoord en het beleidsprogramma. Wij hebben, anders dan alle keren hiervoor, gekozen voor een bepaald type regeringsverklaring. Het is beknopter, anders en meer gericht op het aangeven van het profiel, het gezicht van het kabinet. Dat hebben wij heel bewust gedaan. In het Strategisch akkoord worden de beleidslijnen op hoofdlijnen aangegeven, de hoofdoriëntaties. Die hoofdoriëntaties vormen het akkoord dat door de drie partijen is gesloten. Tegelijkertijd is dat het vertrekpunt voor deze coalitie. Een aantal opmerkingen van vandaag, in het bijzonder over de concretisering van voornemens, komt terug wanneer de diverse uitgewerkte zaken aan de orde komen, namelijk bij de algemeen politieke beschouwingen. Het karakter van deze regeringsverklaring zit dus in het gezicht, de visie van dit kabinet.

Er is gesproken – ik wijs nog eens op Abraham Kuyper – over de architectuur van de samenleving. De heer Veling was teleurgesteld, omdat die kwestie volgens hem onvoldoende aan de orde is gekomen. Juist in deze regeringsverklaring is echter een poging ondernomen om nadrukkelijk stil te staan bij de vraag waar je de verantwoordelijkheden legt en wat de morele agenda van de samenleving is. Hoe moeten mensen met elkaar omgaan? Wat betekenen zaken als respect en fatsoen? Wat betekenen waarden en normen? Die geluiden wisselen wij niet altijd met elkaar, maar dit kabinet wil nadrukkelijk wel oog hebben voor deze onderwerpen. Als je het hebt over de architectuur van de samenleving, dan verwijs ik dus naar de onderwerpen die vandaag nadrukkelijk naar voren zijn gebracht.

De heer Veling (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik begrijp de benadering van de minister-president, maar kan hij mij uitleggen wat het verschil is tussen conservatief-liberaal loslaten, of neoliberaal loslaten en christen-democratisch loslaten, appellerend loslaten? Ik vind dat de ambitie van de overheid op sociaal en milieuterrein te kort schiet en daarover ben ik teleurgesteld.

Minister Balkenende:

Bij dit soort onderwerpen speelt altijd een rol hoe de verschillende politieke partijen in elkaar zitten. Wij hebben een combinatie van drie partijen. Die partijen hebben eigen achtergronden, eigen uitgangspunten en een eigen benadering. Daar zitten ook de verschillen. Over sommige onderwerpen wordt ideologisch heel nadrukkelijk verschillend gedacht. Op basis van de uitkomst van de verkiezingen is deze combinatie echter logisch. Het onderhandelingsresultaat is zodanig vormgegeven dat de drie partijen zich daarin kunnen vinden. Dat is geen kwestie van water bij de wijn doen, of afstand nemen van oriëntaties, want we weten dat wij over sommige punten verschillend denken. Ik ben er absoluut zeker van dat, als het gaat om maatschappelijke ordening of medisch-ethische vraagstukken, de drie partijen meer dan eens onderscheiden accenten zullen leggen. Dat kan ook. Er moet echter helderheid zijn over het vertrekpunt. Als wij het dan hebben over de morele component, denk ik dat het heel goed is dat dit kabinet zegt: wij trekken ons er iets van aan. U heeft zelf aangegeven hoe het in andere landen gaat. In Noorwegen heeft men een commissie maatschappelijke waarden. Het is te vroeg om daar nu al ja of nee tegen te zeggen. Dat is echter een instrument dat je op je moet laten inwerken als het gaat om de vraag of je die morele kant naar voren kunt laten komen.

De heer Veling (ChristenUnie):

Ik heb nog een aanvullende vraag. Geeft het de minister-president toch niet te denken dat de heer Zalm zich zo rijk rekent met de koers die dit kabinet gaat volgen? Is daarmee niet sprake van een fundamentele onevenwichtigheid? De minister-president heeft ook als campagneaanvoerder steeds gezegd dat het gaat om meer dan alleen markt en overheid. Ik heb hem in de regeringsverklaring erg waarschuwend horen zeggen dat niet te veel moet worden verwacht van de overheid. Ik heb hem echter weinig horen spreken over de risico's van de markt.

Minister Balkenende:

Ik wil de heer Zalm later behandelen en dan krijgt hij een beurt.

De heer Veling (ChristenUnie):

Daar zie ik naar uit.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Een andere opmerking van algemene aard betreft de coherentie van dit kabinet. Er zijn veel opmerkingen gemaakt over de stabiliteit van deze coalitie. Zit deze coalitie wel vier jaar? Hoe liggen de verhoudingen? Er is na 15 mei uiteraard een nieuwe situatie ontstaan. Er is gevraagd of partij X of Y hier wel in wil investeren. Wordt de stekker eruit getrokken? Dat is vandaag ook gezegd. Ik heb als formateur en nu als minister-president te maken met de vraag hoe partijen en bewindslieden zich opstellen. Is er vertrouwen in elkaar? In de contacten tot nu toe is mij opgevallen dat alle bewindslieden zich eensgezind scharen achter het akkoord en vast voornemens zijn om hier iets goeds van te maken en met elkaar deze regeerperiode vol te maken en te komen met goed beleid. Je kunt het dan wel hebben over de loyaliteit van de ene of de andere partij en je kunt speculeren of er in een bepaalde partij bepaalde vleugels zijn, maar uiteindelijk telt het resultaat. Het resultaat is dat hier een gemotiveerd kabinet zit, dat voluit zal gaan voor datgene dat is neergelegd in het akkoord en dat vandaag naar voren is gebracht via de regeringsverklaring. Ik kan u zeggen dat dit kabinet er alle vertrouwen in heeft.

De context waarin wordt geopereerd is echter anders. Financieel-economisch zijn dit moeilijker tijden en wij hebben meer dualisme. Wij zullen echter aan de hand van hetgeen is afgesproken, werken aan coherent beleid en dat in een goede sfeer van onderling vertrouwen. Is het gemakkelijk? Nee. Toen de heer Donner informateur was, is wel gezegd dat het saai is geweest. Toen zei de heer Donner: dat behoort niet tot mijn informatieopdracht van de koningin. Afgelopen week was in ieder geval niet saai. Dat betekent wel dat je moet zorgen dat het beleid goed wordt gevoerd. Op de opmerkingen die zijn gemaakt, kom ik later terug.

Er is ook iets gezegd over het motto van dit kabinet: duidelijkheid en daadkracht. Dat kwam vandaag terug in de regeringsverklaring. Ik merk nu al dat er typeringen komen, zoals centrumrechts. Ik denk niet dat dat erg zinvol is. Ik zeg dat ook omdat typeringen als links en rechts misschien wel iets zeggen over een politieke tijd die voorbij is. Als je het hebt over de betekenis van waarden en normen, over het goed functioneren van gezin en samenlevingsverbanden en over informatietechnologie, moet je die onderwerpen dan als links of rechts duiden? Ik betwijfel dat. Ik denk ook niet dat dat erg vruchtbaar is. Het element dat de heer Van der Vlies naar voren bracht, het aspect van dienstbaarheid, geeft eigenlijk veel meer aan hoe je ook tegen zaken aan kunt kijken. Ik denk dat het ook tot de vernieuwing behoort om weg te raken uit de oude sjablonen en dat je nadrukkelijk ruimte biedt voor nieuwe keuzes, voor nieuwe visies, voor nieuwe alternatieven. Dat is wat ons te doen staat.

De heer Van de Vlies (SGP):

Als het begrip "dienstbaarheid" de minister-president toch aanspreekt, als toegevoegde waarde op beide andere trefwoorden, duidelijkheid en daadkracht, kan het dan niet worden overgenomen door het kabinet?

Minister Balkenende:

Een kabinet, sprekend over een regeringsverklaring – dat is in goede harmonie gebeurt – komt uiteindelijk samen tot de keuze voor een bepaalde typering. Ik denk dat het goed is om de typeringen die zijn gekozen, te handhaven. Je gaat niet zomaar van de een op andere dag een motto veranderen. Ik heb wel tegen u gezegd: een element als dienstbaarheid in de samenleving – hoe je met andere omgaat, respect en fatsoen – wordt eigenlijk inhoudelijk al naar voren gebracht in de keuzes die zijn gemaakt. Dat lijkt mij ook wel recht doen aan uw opmerking.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Dat neem ik graag over, maar duidelijkheid en daadkracht zijn toch trefwoorden die een zekere neutraliteit uitstralen wat intenties en ambities betreft Het woord "dienstbaarheid" – de derde d – mits ingekleurd op een wijze die strookt met identiteiten, zou zich daarvan onderscheiden. Vandaar mijn opmerking.

Minister Balkenende:

Het woord "respect" is een centraal begrip dat op meerdere momenten terugkomt in de regeringsverklaring. Hoe ga je met elkaar om? Wat is de verhouding van de leerling ten opzichte van de leraar en vice versa? Hoe gaan mensen in gezinnen en leefverbanden met elkaar om? Hoe gaan we met de politieagent om? Dat zijn praktische zaken, maar zij zeggen iets over de wijze waarop we tegenover elkaar staan en welk type samenleving we willen. Ik ben daarom begonnen te spreken over de visie op de samenleving alvorens aan de concrete beleidsaspecten toe te komen. Het element "respect" geeft heel goed aan wat een van de inhoudelijke drijfveren is van deze coalitie.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter. Ik kom even terug op de opmerking van de minister-president dat onderwerpen niet links of rechts zijn. Het zal hem misschien verbazen, maar ik ben dat met hem eens. Het gaat om de positionering die je als politieke partij hebt op zo'n onderwerp. Als de minister-president ICT als voorbeeld noemt, dan gaat het erom of ICT ondanks de beurs toegankelijk is voor iedereen of dat alleen mensen die genoeg geld hebben om het te betalen, ICT kunnen krijgen. Kom mij dus niet aan met de opmerking dat onderwerpen niet links of rechts zijn. Het gaat om de positionering. Wij vragen dan natuurlijk om de positionering van dit kabinet ten opzichte van onderwerpen.

Minister Balkenende:

Mijn stelling was dat sommige onderwerpen vroeger op een bepaalde manier werden geduid. Die stelling is door u niet weersproken. Als je opkwam voor een goed familie- en gezinsbeleid, werd dat soms als "jaren vijftig-denken" beschouwd. We zeggen nu dat het functioneren van leefverbanden altijd belangrijk is. Het raakt dan ontdaan van het oude schema.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Maar ik hoef u niet te vertellen dat er ook in de jaren vijftig al een links en rechts was.

Minister Balkenende:

Dat is waar, maar we moeten juist in deze nieuwe eeuw kijken of we zaken op een andere manier kunnen doen. In eerdere debatten is al eens de mogelijkheid aan de orde geweest dat we andere typeringen zouden krijgen, zoals immaterieel tegenover materieel. Het debat in deze Kamer zal dat gaan uitwijzen.

Voorzitter. Het is goed om iets te zeggen over de verwachtingen. Er zijn voor de verkiezingen en na de verkiezingen bepaalde ambities geweest. Ook is de vraag aan de orde geweest of bepaalde verwachtingen kunnen worden waargemaakt. Een van de boodschappen uit de regeringsverklaring was dat je, wanneer de tijden veranderen, moet kijken hoe je het anders kunt doen. Er is bij de meerjaren financiële ramingen sprake van intensivering. De heer Zalm heeft dit ook naar voren gebracht. Het waarmaken van die verwachtingen zal vooral moeten komen uit het anders omgaan met maatschappelijke vraagstukken, het kijken hoe je zaken op een andere manier kunt structureren en het herijken van verantwoordelijkheden. In dat kader is terecht gesproken over de doelen die je stelt. Vanuit deze Kamer is gezegd dat je niet alleen die doelen kunt vaststellen voor over drie of vier jaar, maar dat je eerder zult moeten aangeven wat je wilt bereiken. Het gaat erom dat je nu doet wat je nu kunt doen, maar in het perspectief van wat je op langere termijn wilt bereiken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zat nog na te denken over het interruptiedebatje tussen de minister-president en mevrouw Van Nieuwenhoven over links en rechts. Ik kan me voorstellen dat de minister-president zich wil onttrekken aan een te gemakkelijke links-rechtsindeling. Tegelijkertijd heeft de nieuwe minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het nieuwe kabinet vanochtend in de krant getypeerd als een centrumrechts kabinet. Ik zou graag van de minister-president willen weten waar hij dan op doelt.

Minister Balkenende:

Ik heb het interview ook gelezen. Nu we erover beginnen, vind ik dat wat gezegd moet worden, nu gezegd moet worden. Ik denk dat de minister van Sociale Zaken heeft gerefereerd aan het algemene beeld dat weleens wordt gehanteerd ten aanzien van dit kabinet. Ik wil voorkomen dat er te snel typeringen gaan ontstaan als: het kabinet zit in het centrum, het kabinet is rechts. Het gaat om het beleid dat wordt gevoerd. Wij hebben het over waarden en normen in de samenleving, kansen bieden en herijking van verantwoordelijkheden. Dat is het doel waarnaar wij streven. We zien later wel, hoe we dat typeren. We laten ons echter niet zo maar in de hoek drukken van een rechts kabinet.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Ik ben het volledig eens met de minister-president. Het is een goed of een slecht kabinet. We zullen dat oordeel later moeten vellen. De minister-president heeft zojuist al gesproken over de verwachtingen hoe lang het kabinet zou zitten en de intentie om de volle rit uit te zitten. Zo hoort het ook bij een kabinet. De enige die het voortdurend niet over de volle vier jaar heeft, is de minister-president zelf. Hij heeft het over drie à vier jaar. Vanmorgen stelde hij in de regeringsverklaring: in het programma zal het kabinet zoveel mogelijk concreet aangeven waar het over drie à vier jaar staat. Wat zegt dat over zijn eigen verwachtingen?

Minister Balkenende:

Ten aanzien van de verwachtingen in algemene zin over wat dit kabinet wil bereiken: wij gaan voor een volle periode en als het goed gaat, gaan wij ook nog een periode door. Dat moet de ambitie zijn. Ik zeg dit omdat één periode vaak onvoldoende is om alle voornemens te kunnen realiseren. De ambitie is dus om de rit volledig uit te zitten en in beginsel ook om door te gaan. Die stemmen heb ik al gehoord. Je hebt een langetermijnperspectief nodig. Ordeningsvraagstukken inzake wie verantwoordelijk is voor wat, het financieel beleid en de toekomst van Europa hebben een langetermijnkarakter. De voornemens en besluiten van nu moeten in dat perspectief worden geplaatst.

De heer De Graaf (D66):

Dat is logisch, maar waarom spreekt u steeds over drie à vier jaar? Waarom zegt u niet voluit: vier jaar?

Minister Balkenende:

Ik zal dat uitleggen. Een aantal belangrijke onderwerpen waarover besluiten genomen moeten worden zoals de aanpassing van de WAO, de toekomst van het zorgstelsel en de afschaffing van de OZB betreft grote operaties. Sommige doelen zullen al in 2005 bereikt worden. De redenering is dan dat je praat over een beleidsperspectief van zaken die je wilt realiseren in drie à vier jaar en over wat je deze periode nodig hebt. Uw vraag of ik geloof in de volle periode beantwoord ik met "ja". Een ander punt is dat gewerkt moet worden aan een coherente beleidsvisie waarin wordt aangegeven wat je wilt bereiken. Dat zullen wij in het beleidsprogramma doen. Dan heb je het perspectief voor de volle periode nodig. Ik heb ook gezegd dat de maatregelen die nu genomen kunnen worden in dat perspectief geplaatst moeten worden.

Gevraagd is waarop dit kabinet kan worden afgerekend en wanneer. Het afrekenen gebeurt uiteindelijk door de kiezer. De kiezer zal na vier jaar zeggen hoe dit kabinet het heeft gedaan. Zo hoort dat ook in een democratie. Dat is echter niet het enige. Als parlementariërs vragen waarop wij afgerekend kunnen worden, is dat niet alleen een kwestie van over vier jaar eens kijken wat er is bereikt. Dat gebeurt in de gehele periode. In het proces van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording willen wij vaker werken met concrete doelstellingen. Ministers, een kabinet worden daarop afgerekend. De politieke afrekening komt dus ieder jaar terug en zo hoort het ook. Er is samenhang tussen het beleidsprogramma, de uitwerking van de oriëntaties van het Strategisch akkoord, en de doelstellingen van het beleid.

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb gevraagd om gefaseerde kengetallen. U verwijst naar het beleidsprogramma gekoppeld aan de beleidsdoelstellingen en het VBTB-proces, zodat per begroting duidelijk wordt wat er bereikt wordt. Worden op prinsjesdag de doelstellingen ook gefaseerd geconcretiseerd, zodat tussentijdse controle gemakkelijker wordt?

Minister Balkenende:

Ik heb in de regeringsverklaring gesteld dat de begroting in belangrijke mate door het oude kabinet is voorbereid. Wij proberen deze weken zoveel mogelijk zaken die zijn neergelegd in het Strategisch akkoord om te zetten in de begroting voor volgend jaar. Dit kabinet is daarvoor verantwoordelijk. Ik heb ook opgemerkt dat de komende maanden nodig zijn voor een verdere invulling van de uitwerking van de voornemens. Het is logisch dat wij daarvoor tijd nodig hebben. In het beleidsprogramma wordt de concretisering, voor zover mogelijk, aangegeven. Zo mogelijk zal het daarbij gaan om concrete getallen. Als dat niet mogelijk is, zal een procedure worden aangegeven waarlangs dat kan worden bereikt. Ik heb dat nodig omdat niet alles in een paar weken bekeken kan worden.

Wat de gefaseerde doelen betreft: je moet altijd nagaan wat je per jaar wilt bereiken. In de bijlage van het Strategisch akkoord wordt ook om die reden ingegaan op de verschillende jaren. In dat kader is ook de opmerking gemaakt: eerst het zuur en dan het zoet.

De heer Marijnissen (SP):

Hoe verhoudt het Strategisch akkoord zich in het kader van het dualisme tot het regeringsbeleid? Ik heb gezegd dat het Strategisch akkoord is gesloten door coalitiepartijen in de Tweede Kamer, maar zij staan nu eigenlijk buitenspel. Tegelijkertijd zegt de minister dat het Strategisch akkoord het uitgangspunt is van het kabinetsbeleid. Ik kan mij voorstellen dat het kabinet door een groeiend inzicht, bijvoorbeeld op het gebied van de zorg – ik voorspel dat de wachtlijsten niet zullen teruglopen – inziet dat het Strategisch akkoord een probleem oplevert. Wat dan?

Minister Balkenende:

Het Strategisch akkoord bindt de drie partijen in het parlement. Het CDA, de LPF en de VVD zijn daarmee akkoord gegaan. Dat heeft zich hier afgespeeld. Vervolgens is de formateur begonnen met de vorming van een regeringscoalitie. Toen is daarover van gedachten gewisseld met de bewindslieden, ook bij het constituerend beraad. Deze bewindslieden scharen zich eveneens achter het Strategisch akkoord. Dat is dus het vertrekpunt voor deze nieuwe regering. Het is natuurlijk mogelijk dat er gedurende de rit sprake is van andere tijden. Als wij bijvoorbeeld te maken krijgen met een veel verdere terugval van de economie, zullen wij misschien op zaken terug moeten komen. Het is ook mogelijk dat er nieuwe inzichten zijn.

Natuurlijk stopt het denken niet na het Strategisch akkoord, maar het is wel het vertrekpunt. Gedurende de rit zal blijken waar nog eigen beleidsruimte moet worden gecreëerd of wanneer moet worden ingegaan op suggesties uit deze Kamer of de samenleving. Het Strategisch akkoord is er. Dat kunnen wij nu niet ineens relativeren. Het is nadrukkelijk het beleidsvertrekpunt van deze regering.

De heer Marijnissen (SP):

De heer Bomhoff zei op de dag van zijn benoeming bij 2 Vandaag het volgende.

Het recht op zorg staat nu in het regeerakkoord. Dat is uniek. Dat is nog nooit voorgekomen. Mensen mogen op dat recht rekenen. Wij gaan daarvoor zorgen.

Toen de interviewster de heer Bomhoff vroeg wat er gebeurt als er te weinig geld is, antwoordde hij dat er dan wel geld bij zou komen. Ik kan dus concluderen dat de heer Bomhoff toen gelijk had?

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven dat het Strategisch akkoord het vertrekpunt is van dit kabinet. Daarin staat in niet mis te verstane bewoordingen dat de rechten die mensen hebben op het gebied van de zorg, zullen worden nagekomen. Wij zullen in september niet zeggen: het budget is op, u kunt niet worden geholpen. Dat heeft zich in het verleden wel voorgedaan.

Aan de andere kant moet je wel weten wat het uitgavenplafond is. Dat is daarin ook te vinden, maar dat is geen nieuwe situatie. Laat ik een vergelijking maken met de sociale zekerheid. In november zullen wij niet tegen de mensen zeggen dat zij geen bijstand meer krijgen omdat het geld op is, maar je moet wel weten wat de financiële kaders zijn. Lopen de zaken verkeerd of leiden de aanspraken tot hoge financiële verplichtingen, dan zal een kabinet, maar in eerste instantie de minister, moeten aangeven hoe dit probleem moet worden opgelost. Dat is wel de realiteit.

De heer Marijnissen (SP):

Dat lijkt mij niet al te moeilijk. Ik heb de stukken van het CPB er nog eens op nageslagen. De heer Zalm was daar zo triomfalistisch over, zo van "kijk eens hoeveel geld daarnaartoe gaat!". Ik heb het stuk nu niet bij me, maar ik kan het zo laten zien. Daarin staat expliciet dat het geld slechts toereikend is om ervoor te zorgen dat de wachtlijsten niet verder oplopen. De wachtlijsten terugbrengen is dus een heel ander verhaal. De heer Bomhoff – ik ben zijn maatje op dit punt – zal dus bij de minister-president aankloppen voor extra geld. Ik heb nu begrepen dat de minister-president daarvoor openstaat.

Minister Balkenende:

Ik heb precies aangegeven hoe de financiële aspecten van de zorg er in het Strategisch akkoord uit zien. Die systematiek wordt gedeeld door het volledige kabinet, ook door de heer Bomhoff. Dat is de realiteit.

De heer Marijnissen (SP):

Is in het constituerend beraad door één bewindspersoon een voorbehoud gemaakt?

Minister Balkenende:

Als ik tegen de heer Marijnissen zeg dat er sprake is van een Strategisch akkoord dat ook dit kabinet bindt, mag hij daaruit afleiden dat het stuk door iedereen volledig wordt onderschreven.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Gaat de minister-president nog in op mijn vraag in hoeverre dat anders is dan het akkoord dat staatssecretaris Vliegenthart met de voorzitter van de zorgverzekeraars heeft gesloten? Daarin is al vastgelegd dat het recht op zorg er is en dat het geëffectueerd zal worden.

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat zich in het verleden situaties hebben voorgedaan. Zelfs in de kring van dit kabinet is bekend dat op een gegeven moment werd gezegd "u heeft geen recht meer", of "dat recht kan niet worden geëffectueerd vanwege de budgettaire kaders". Als dat veranderd is, sluiten wij ons daarbij aan.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dat was voordat het Strategisch akkoord werd gesloten. Juist daarom is het zo-even genoemde akkoord gesloten. Nu doen het kabinet en minister Bomhoff net of er iets totaal nieuws in het Strategisch akkoord is verschenen omdat daarin het recht op zorg is vastgelegd, terwijl dat recht al lang was vastgelegd.

Minister Balkenende:

Wij gaan ons niet kunstmatig afzetten tegen het vorige kabinet. De rechten die de mensen hebben in de sfeer van de zorg in relatie tot de financiële kaders treft men aan in het Strategisch akkoord. Als dat aansluit bij de lijn die het vorige kabinet heeft gekozen, is daar niks mis mee.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Wat daar mis mee is, is dat minister Bomhoff net heeft gedaan of het nieuw was. Daarover ging de vraag die ik u stelde.

Minister Balkenende:

Laten wij de zaken zuiver en scherp houden, wij zijn hier voor een regeringsverklaring en wij zijn eerder bij elkaar geweest voor het Strategisch akkoord, waarin de kaders zijn aangegeven. Zij staan wat ons betreft niet ter discussie.

De heer De Graaf (D66):

Het gaat er niet om of het nieuw is of niet nieuw, als het maar gebeurt. In de financiële bijlagen bij het Strategisch akkoord staat dat er tekorten kunnen optreden, die in beginsel binnen de eigen sector, rijksbegroting, zorg en sociale zekerheid, moeten worden opgevuld. Alleen bij hoge uitzondering is dat niet het geval. Mag ik ervan uitgaan dat deze uitzonderingsregel geldt, gelet op de prioriteit van zorg en het wegwerken van de wachtlijsten? Anders wordt het een sigaar uit eigen doos binnen de zorgsector.

Minister Balkenende:

In de financiële kaders staat precies hoe het met deze zaken is en ik wil niet in herhaling vervallen. Ik herinner aan wat de heer Zalm heeft gezegd over de procentuele toename per jaar. Dat is het kader waarmee wij het gaan doen. Dat betekent dat er binnen die kaders wordt gewerkt. Dat wordt volledig onderschreven door de minister van VWS.

De heer De Graaf (D66):

Met alle respect voor de minister-president, dat is te makkelijk. Het Strategisch akkoord is het Strategisch akkoord. Nu zit hier het kabinet dat dit moet invullen en dat zelf moet besluiten of men wel of niet gebruikmaakt van de ruimte die het akkoord budgettair inhoudt. Dat betekent dat de vraag gerechtvaardigd is of er voor het wegwerken van de wachtlijsten gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsregeling dat tekorten in de zorg niet per se door de zorgsector zelf moeten worden opgehoest.

Minister Balkenende:

Ik vind die vraag prematuur, omdat wij dan echt moeten ingaan op de techniek en op hoe de situatie is. Wij hebben het nog helemaal niet gehad over de vraag wat er te winnen is met efficiencymaatregelen. Ik vind het veel te vroeg om deze vraag nu te beantwoorden. Zij komt sowieso terug bij de behandeling van de begroting van VWS. Wij moeten nu praten over de hoofdlijnen. Het financieel kader is scherp aangegeven.

De heer De Graaf (D66):

Dit is geen technische vraag over een detail, maar een principiële vraag, waar de zorg in Nederland en alle patiënten ook naar kijken. Als het gaat om tekorten en wachtlijsten, heeft het kabinet dan als inzet dat andere belangrijke onderdelen in de zorg daar niet het slachtoffer van mogen worden? Is het dan de verantwoordelijkheid van het hele kabinet en dus van de rijksbegroting? Die vraag wilt u niet beantwoorden, omdat u haar prematuur vindt, maar ik vind haar principieel.

Minister Balkenende:

Als het gaat om wachtlijsten voor mensen met levensbedreigende ziekten, zal dit kabinet zich dat natuurlijk aantrekken. Dat spreekt toch vanzelf?

De heer De Graaf (D66):

Dan kunt u toch gewoon "ja" zeggen?

Minister Balkenende:

Wij zijn nu al bij de inhoudelijke discussie, die ik bij het tweede blok wilde behandelen. Het lijkt mij goed om nog even terug te komen op de algemene lijn. Er zijn opmerkingen gemaakt over het referendum. Het is goed om nog eens te zeggen dat dit kabinet hecht aan de representatieve democratie. Om die reden hebben wij afscheid genomen van het idee van het houden van een referendum. Waarom? Wij denken dat het goed is om via de werking van volksvertegenwoordiging te komen tot oplossingen van maatschappelijke vraagstukken. Dat is een bewuste keuze.

Als je kiest voor de representatieve democratie, is het ook logisch dat dualisme daarin een eigen plaats krijgt en verdient. Ik heb al gezegd dat dit kabinet onder dualisme verstaat de eigen verantwoordelijkheid van het parlement. Nu is het wel zo dat ook een kabinet te maken heeft met een draagvlak in de Tweede Kamer. Wij zijn niet een zakenkabinet, maar een parlementair meerderheidskabinet. De inhoudelijke band wordt gevormd door het Strategisch akkoord. Dat is de situatie.

Dat dualisme veronderstelt ook dat er rekening wordt gehouden met datgene wat in de samenleving leeft. Daarmee wordt de eigen verantwoordelijkheid van het kabinet gemarkeerd. Kortom, het Torentjesoverleg zal op een andere manier vorm moeten krijgen voor degenen die dat willen, maar ik heb nadrukkelijk gezegd dat ik er geen behoefte aan heb. Dat zegt iets over hoe je om wilt gaan met het parlement.

De heer De Graaf (D66):

Dat is een opmerking om even over na te denken. Een andere manier voor degenen die dat willen, dat suggereert dat er mensen zijn die dat willen. Misschien kan de minister-president de vraag antwoorden wie het betreft, als hij het zelf niet wil. De heer Zalm wilde het helemaal niet, dus wie dan wel?

Ik kom nog even terug op de opmerking over het referendum. Ik ga de discussie van drie weken geleden niet overdoen, maar ik richt mij nu op de lokale vrijheid. Als de tijdelijke referendumwet wordt ingetrokken, zijn de regels voor gemeenten daarmee van tafel. Dat betekent dat er wordt ingegrepen in de autonomie die de gemeenten inmiddels hebben verkregen. Er is meerdere malen gesproken over "loslaten". Past het niet bij de lijn van het kabinet dat de ruimte bij de gemeenten wordt gelaten zoals zij is, en dat de autonomie niet wordt ingeperkt, maar de referendummogelijkheden voor gemeenten overeind worden gelaten?

Minister Balkenende:

Het is natuurlijk altijd mogelijk dat er op lokaal niveau dingen gebeuren in de zin van een referendum. Dit gebeurt op het ogenblik ook. Als wij spreken over de tijdelijke Referendumwet, kunnen wij natuurlijk altijd praten over de wenselijkheid van dit instrument. U weet hoe deze coalitie daartegen aankijkt. Op lokaal niveau heb je natuurlijk wel te maken met de gemeentelijke autonomie.

De heer De Graaf (D66):

De tijdelijke Referendumwet heeft ook betrekking op de gemeenten. Ik kan u waarschijnlijk niet afhouden van uw voornemen om die op nationaal niveau in te trekken; die discussie is al gevoerd. Ik vraag u echter nogmaals of u wilt bezien of voor de gemeenten de huidige regeling kan worden gehandhaafd. Ik vraag u te voorkomen dat dit kabinet zal ingrijpen in hetgeen inmiddels gemeentelijke autonomie is geworden.

Minister Balkenende:

Het verschil zit natuurlijk in de vraag waarover wij het hebben als wij spreken over een referendum. Spreken wij over het raadplegen van de bevolking of heeft het een zwaardere status? Dat gemeenten vormen van raadpleging van de bevolking kunnen hanteren, staat vast, maar wij kiezen uit de oriëntatie op de representatieve democratie voor het intrekken van de Referendumwet. Dit betekent dat gemeenten binnen de marges van de eigen verantwoordelijkheid moeten opereren.

De heer De Graaf (D66):

Dit betekent dat u helaas toch het recht intrekt van burgers om in een gemeente een referendum af te dwingen, want dit staat in de wet. Anders wordt het weer overgelaten aan de vraag of een gemeentebestuur zo vriendelijk wil zijn om een referendum uit te schrijven.

Minister Balkenende:

Als er geen vormvereisten worden gesteld in de zin van bijvoorbeeld het aantal burgers dat om een referendum moet vragen, betekent dit zelfs bijna een verruiming.

De heer De Graaf (D66):

Dit ziet de minister-president helaas volkomen fout, maar daar praten wij nog wel over.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De minister-president kiest een principiële benadering om het referendum af te wijzen. Hij spreekt over de voorkeur voor een representatieve democratie. Tot dusver dacht ik namelijk dat een referendum niet meer nodig werd geacht, omdat dit kabinet doet wat de bevolking wil.

Nu hij kiest voor een representatieve democratie tegen een referendum, is het evenwel de vraag waarom hij dan wel het burgemeestersreferendum en de rechtstreekse burgemeestersbenoeming mogelijk maakt.

Minister Balkenende:

Dit onderwerp is aan de orde geweest in de bespreking over de manier waarop wij de burgemeester willen verkiezen. Wij doelen nu op de situatie waarin wij toegaan naar een rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester. Die mogelijkheid zal verder worden onderzocht. In de overgangsperiode speelt onder andere ook het vraagstuk van de dubbele voordracht. U weet dat de CDA-fractie daarvan geen voorstander is. Er zijn verschillende opvattingen over hetgeen in de tussenperiode zou moeten gebeuren. Wij willen zo snel mogelijk voortgang boeken op het dossier van de gekozen burgemeester. Dit is wat dit kabinet voor ogen staat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mijn vraag heeft natuurlijk ook een andere achtergrond. Als de minister-president wel van mening is dat de bevolking rechtstreeks invloed moet kunnen hebben op de keuze van een burgemeester – daarbij kan ik mij veel voorstellen – waarom dan niet op voor hen heel gewichtige onderwerpen? Zijn principiële benadering is wat mij betreft dus niet zo principieel als die wel lijkt. Die benadering neigt zelfs naar enige willekeurigheid.

Minister Balkenende:

Nee. Als mevrouw Halsema een koppeling aanbrengt met de burgemeestersbenoeming, zou het goed zijn om te bezien welke keuzes er zijn. Wij kennen de situatie van de kroonbenoeming, wij krijgen nu een soort tussenvorm en dit kabinet heeft een bepaalde lijn gekozen. Wij zijn van mening dat die tussenperiode niet te lang moet worden opgerekt, omdat er dan onduidelijkheden blijven bestaan.

Ik heb gesproken over de representatie democratie en over de betekenis van het dualisme. Hoe gaan wij daarmee verder om? Ik denk dat de bijdrage van de heer Zalm een voorbeeld was van de wijze waarop het dualisme kan functioneren. Hij heeft gezegd: het voordeel van het feit dat je minister bent geweest, is dat je dit op een keer niet meer bent. Hij bekleedt nu het hoogste ambt, namelijk dat van volksvertegenwoordiger. Gelet op hetgeen hier naar voren is gekomen, kan ik mij voorstellen dat er een moment zal aanbreken dat hij een motie indient en dat het kabinet die motie niet wil uitvoeren. Hij kan zich dit uit de geschiedenis nog wel herinneren.

Ik kom nu op mijn tweede punt. Mevrouw Halsema heeft een intrigerende opmerking gemaakt over de inhoud. Zij heeft gesproken over de verhouding tussen de woorden van de regeringsverklaring en de inhoud van de beleidsvoornemens en wees op een spanning tussen beide. Zij koppelt dit met name aan sociale onderwerpen. In de regeringsverklaring wordt gezegd dat een van de oogmerken van het kabinet is: sociaal zijn voor wie niet kan en streng voor wie niet wil. Ik meen dat dit terugkomt in de keuzes die zijn gemaakt in het Strategisch akkoord. Bij de vraag "wat is sociaal?" gaat het om het geven van een eigen keuzevrijheid aan mensen, om het stimuleren van mensen om hun talenten te gebruiken, om het aan de slag houden van mensen. Dergelijke zaken passen bij een sociaal beleid, bij het opkomen voor de zwaksten in de samenleving. Bij arbeidsongeschikten is er al snel de keuze om meer te doen voor degenen die volledig arbeidsongeschikt zijn. De echte vluchteling is altijd welkom in dit land. De gezinnen met de zwaarste lasten willen we tegemoetkomen met een inkomensafhankelijke kinderkorting. Ook die zaken moeten worden genoemd als het gaat om hen die in de kwetsbaarste positie zitten. Voor mij is er dus geen spanning tussen de tekst van de regeringsverklaring, de inhoud van het Strategisch akkoord en de oriëntaties in het beleid van dit kabinet.

De heer Veling (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over het vluchtelingenbeleid. Ik ben blij dat de minister-president zegt dat de echte vluchteling natuurlijk welkom is, maar hoe verhoudt dit zich met de opmerking in de regeringsverklaring over de instroom van vreemdelingen, die in overeenstemming wordt gebracht met de spankracht van de Nederlandse samenleving? Daaruit klinkt een andere maatstaf, die daar kennelijk bovenuit kan gaan.

Minister Balkenende:

U doelt op de passage over mensen die uit andere landen hiernaartoe komen en de spankracht van de samenleving. U weet dat dit is verbonden met het vraagstuk van immigranten in Nederland. We praten dan over zaken als gezinshereniging en gezinsvorming. Dat is een andere discussie dan die over mensen die worden vervolgd vanwege politieke omstandigheden en mensen die moeten vluchten voor geweld en oorlog. Het lijkt me goed om die zaken uit elkaar te houden. De echte vluchteling moet kunnen rekenen op hulp. Maar de komst van mensen uit een ander land vanwege gezinshereniging moet worden gekoppeld aan eisen in de sfeer van integratie en taalkennis. In die zin is de opmerking bedoeld.

De heer Veling (ChristenUnie):

Het onderscheid is mij helder, maar mijn vraag gaat over vluchtelingen: hoe kan de benadering van de minister-president uitmonden in een soort taakstelling, namelijk een taakstellende bezuiniging op de opvang en de beoordeling van asielaanvragers? Ik denk dat hij dit verhaal en zijn verhaal over echte vluchtelingen moeilijk tegelijk kan volhouden. Je weet niet welke calamiteiten zich kunnen voordoen. Hoe kan hij op een dergelijk sterke manier over spankracht spreken?

Minister Balkenende:

Het is goed om een en ander nog eens te markeren. Ik denk dat u ten onrechte spreekt van een taakstellende begrotingsdoelstelling. Bij de financiële kaders gaat het om een gerechtvaardigde inschatting van de instroom op grond van veranderingen in het asielrecht. Een ernstige calamiteit in de wereld, bijvoorbeeld, die leidt tot een grote stroom vluchtelingen is een andere situatie. Het is echter wel goed om het op die manier te duiden. Ik hoop dat ik u hiermee duidelijkheid heb verschaft.

De heer Veling (ChristenUnie):

Betekent dit dat de bezuinigingen met betrekking tot het COA en de IND, toch zo'n 90% van de kosten, een raming of vermoeden betreffen, afhankelijk van de feitelijke ontwikkeling van het aantal asielzoekers en de internationale situatie?

Minister Balkenende:

Het is een raming op basis van veranderingen in de regelgeving, die ook in de vorige periode al zijn ingegaan en zullen leiden tot een lagere instroom en daarmee tot een geringer budgettair beslag.

De heer Veling (ChristenUnie):

De koppeling met het aantal asielzoekers in de keten is dus inderdaad niet losgelaten. De koppeling die spreekt uit het Strategisch akkoord blijft dus in stand?

Minister Balkenende:

Ik geef precies aan waarom dit financieel zo is neergezet. Ik heb ook aangegeven dat andere situaties in de wereldsamenleving ertoe kunnen leiden dat wij zaken opnieuw bekijken. Dit is een gerechtvaardigde verwachting die is neergelegd in het akkoord.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Het klinkt prachtig, het zijn mooie woorden: sociaal voor wie niet kan, streng voor wie niet wil. Toch blijft het in algemeenheden steken. Laat ik een voorbeeld geven: 130% van het minimuminkomen is vereist voor gezinshereniging. Daarin zit de suggestie dat men in dit land niet fatsoenlijk kan leven van een minimuminkomen. Wat is daar sociaal aan?

Minister Balkenende:

Daar zit niet de suggestie in dat je van een minimuminkomen niet fatsoenlijk zou kunnen leven. Ik deel die opvatting dus niet met u. Het gaat erom dat je goed let op de voorwaarden waaronder mensen die uit andere landen komen, hier kunnen functioneren. Je mag bepaalde eisen aan inkomen en taal stellen om te voorkomen dat de spankracht van de Nederlandse samenleving te zeer wordt belast. Ook daarop mag je letten bij integratie. In dat licht is het neergeschreven zoals het is neergeschreven. Wij vinden het meer oog hebben voor inburgering en het stellen van meer eisen passen bij de benadering van de spankracht. Daaraan mogen ook in financiële zin bepaalde eisen worden verbonden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U veronderstelt dus dat Nederlanders in staat zijn om te leven van een minimuminkomen, maar dat dit niet het geval is voor migranten.

Minister Balkenende:

Het stellen van bepaalde inkomenseisen gebeurt om te voorkomen dat mensen straks hier in financieel moeilijke omstandigheden komen. Het gaat erom dat men een zodanig inkomen kan verwerven dat de spankracht niet te zwaar wordt belast door de mensen die hierheen komen; deze mensen moeten wel kansen hebben. De eisen aan het inkomen en de kennis van de taal moeten er dan voor zorgen dat men kan meedoen aan de Nederlandse samenleving; dat is wat speelt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het blijft toch een raar punt. U veronderstelt eigenlijk dat mensen die op een minimuminkomen leven, vroeger of later in de financiële problemen komen. Overigens denk ik dat u daarin waarschijnlijk geen ongelijk heeft. In dat geval zou je echter het sociaal minimum moeten verhogen, wat ik dit kabinet nog niet zie doen. U maakt een onderscheid tussen migranten, die niet van het minimumloon kunnen leven, en Nederlanders, die dat wel zouden kunnen. U moet het toch met mij eens zijn dat dit geen sociaal beleid is!

Minister Balkenende:

U zult het met mij eens moeten zijn dat er in het licht van de spankracht van de samenleving bepaalde eisen mogen worden gesteld. U stelt in feite voor dat de norm van 130% van het minimumloon wordt teruggebracht naar 100%; dat proef ik tenminste uit uw redenering. Als je rekening houdt met zaken als kwijtschelding en huursubsidie, komen er echter nog wel wat kosten bij. In dat kader mag de spankracht van de Nederlandse samenleving daarmee in verband worden gebracht. Ik vind de norm van 130% dan ook alleszins te rechtvaardigen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat betekent dus dat u weinig oog heeft voor migranten in zwakke posities; dat verwijt heb ik u al gemaakt. U verhoogt de inkomenseis naar 130% van het minimuminkomen vooral opdat er geen gebruik zal worden gemaakt van aanvullende voorzieningen. Deze zijn blijkbaar wel voor Nederlanders bedoeld maar niet voor migranten.

Minister Balkenende:

Het gaat erom dat mensen hier kansen moeten hebben en dat je hen moet kunnen aanspreken op verantwoordelijkheden. Het gaat ook om draagvlak over en weer. In dat licht is die 130% alleszins gerechtvaardigd, zodat er een goede integratie plaatsvindt en de spankracht van de Nederlandse samenleving niet wordt overbelast. Ook dat moet worden gezegd.

Voorzitter. Een ander belangrijk thema is de veiligheid. Ik heb al iets gezegd over de veiligheid van politici, maar het probleem is breder. De heer Herben had het over bedreigingen, waar ondernemers tegenop lopen. Zij kunnen moeilijk functioneren, onder andere doordat zij te maken krijgen met hoge verzekeringspremies. Soms kunnen zij zich zelfs niet eens meer verzekeren. Het is een beleidsopdracht voor dit kabinet om meer werk te maken van de veiligheid in ons land. Er zal dan ook meer aandacht worden besteed aan veiligheid in de onderraden van de ministerraad. Er zullen doelstellingen moet worden vastgesteld ten aanzien van dit onderwerp, bijvoorbeeld voor de oplossingspercentages. Wij zullen daarop terugkomen bij prinsjesdag. Aan de hand van het debat over het Strategisch akkoord is al gesproken over een extra budget voor de opleidingcapaciteit; daar was inderdaad een probleem.

Er is een opmerking gemaakt over de commissie-Van den Haak. Op dit moment kan ik volgens mij volstaan met de opmerking dat er binnen afzienbare tijd een gesprek plaatsvindt tussen deze commissie en de bewindslieden van Justitie en BZK. Tot zover het financieel-economisch beleid.

Ik kom bij het financieel-economische kader.

De voorzitter:

Ik zie aan de heer De Graaf dat zijn geplande interruptie niet nodig is.

De heer De Graaf (D66):

Ik wacht nog even.

Minister Balkenende:

Wat had u willen vragen, meneer De Graaf?

De voorzitter:

Deze interruptie wordt niet toegestaan. De minister-president gaat door.

Minister Balkenende:

Bij mijn maidenspeech heb ik mij al schuldig gemaakt aan uitlokking, dus ik zal dat nu proberen te voorkomen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven merkte op dat een kabinet zich niet moet verschuilen achter de financieel-economische situatie. Toen de eerste paarse coalitie van start ging in 1994 – ik herinner mij dat nog heel goed – draaide de economie niet goed. Ook toen nam een kabinet de verantwoordelijkheid om te zeggen dat bepaalde ombuigingen nodig waren. Het ging in dat geval niet om het zich verschuilen achter een financieel-economische situatie. Je moet de zaken nemen zoals ze zijn en zo nodig opereren binnen de krapper wordende financiële kaders. Het plaatje van de huidige financieel-economische ontwikkeling is anders dan dat van de laatste 7, 8 jaar. Dat is de realiteit. Als je daarmee rekening houdt, verschuil je je niet, maar neem je je verantwoordelijkheid. De financieel-economische kaders laten zien dat dit kabinet een solide financieel beleid wil voeren. Daarbij horen financiële spelregels en, zoals al aan de orde kwam in de bijdrage van de heer De Graaf, het begrotingstekort.

De financiële spelregels zijn dat er in beginsel geen begrotingstekort mag zijn; er tot een overschot van 2,5% een scheiding wordt gehandhaafd tussen de inkomsten en de uitgaven en er boven een overschot van 2,5% een nieuwe afweging kan worden gemaakt. Ik wijs er wel op dat er zowel in de Nederlandse samenleving als in de politiek een breed "commitment" is om de staatsschuld weg te werken in 20 tot 25 jaar. Dat geldt ook voor de grootste oppositiepartij. Ook in het partijprogramma van de PvdA wordt immers gesproken over het voorkomen van begrotingstekorten. Wij zijn daar allemaal een voorstander van, omdat wij ook op langere termijn de norm van rentmeesterschap moeten hanteren, hetgeen betekent dat wij ervoor moeten zorgen dat er ook op termijn geld aanwezig is voor zorg, onderwijs en veiligheid. Financiële discipline is dus van heel groot belang.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

De minister-president heeft natuurlijk gelijk als hij uitlegt hoe het partijprogramma van de PvdA in elkaar steekt. Dat "natuurlijk" zou ik natuurlijk eigenlijk moeten weglaten.

Belangrijker is echter dat ik heb gezegd dat de keuzes die je maakt, bepalen welke kaders je moet aanleggen. Wilt u daar alsnog op ingaan? Ik heb in het debat over het Strategisch akkoord immers al gezegd dat wij andere keuzes willen maken dan u en dat is ons verschil van mening.

Minister Balkenende:

Daarover kunnen wij toch echt pas van gedachten wisselen als de regering haar plannen op prinsjesdag heeft bekendgemaakt. Op dat moment spreken wij immers over het financiële kader en de keuzes die daarbinnen zijn gemaakt. Ik kan nu echter al wel zeggen dat de financiële plannen van het kabinet leiden tot lagere contractlonen, een lagere inflatie en hogere winstgevendheid van bedrijven. Dat mag ook weleens gezegd worden! Verder leggen wij ondanks de moeilijke economische tijden de basis voor een daadkrachtige aanpak van de staatsschuld, want wij zorgen ervoor dat er op termijn een duidelijk begrotingsoverschot komt. Als het economisch wat minder gaat, moeten wij niet weer snel de weg opgaan van grotere begrotingstekorten. Dat is geen oplossing.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Daarvoor heb ik dan ook helemaal niet gepleit.

Minister Balkenende:

Ik ben heel blij dat wij het daarover eens zijn!

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik sprak over de keuzes die binnen de financiële kaders kunnen worden gemaakt. Ik blijf hameren op het belang van werkgelegenheid en ID-banen voor de zorg, het onderwijs en de veiligheid. Je kunt er ook voor kiezen om daaraan de voorkeur te geven.

Minister Balkenende:

Ik heb er al eerder over gesproken, maar op grond van de meerjarencijfers kan niemand beweren dat er geen extra geld naar zorg, onderwijs en veiligheid gaat. Verder kan er in de toekomst, om maar eens iets te noemen, worden gewerkt met regelvrije budgetten voor scholen. Scholen kunnen dan zelf invulling geven aan die taak. Bij de politie is het idee ontstaan om mensen die in hun Melkertbaan een politieactiviteit verrichten, bijvoorbeeld stadswachten, in te schalen in een nog te vormen lagere loonschaal. Dat zijn allemaal voorbeelden van hoe je anders met zaken kunt omgaan.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Bij de informateur en later bij de formateur zijn meer dan 400 brieven binnengekomen. De fracties ontvangen van die brieven een afschrift en een vlugge blik op die afschriften heeft mij geleerd dat ongeveer drie kwart van die brieven ideeën bevat voor een andere besteding van de beschikbare gelden. Als u wilt doen wat deze burgers die de moeite nemen om in te spreken, van u vragen, moet u echt andere keuzes maken. Al die brieven sterken mij in mijn opvatting dat je wel degelijk ook andere keuzes zou kunnen maken.

Minister Balkenende:

Als je alle wensen optelt, kom je voor deze periode uit op een totaal van zo'n 36 mld euro. Als wij al die wensen honoreren, worden wij dus geconfronteerd met een heel ander probleem. Verder heb ik er namens het kabinet op gewezen dat de revenuen die voortvloeien uit de efficiëntieverbetering in het onderwijs en de zorg, ten goede zullen moeten komen aan de bestedingen in die sectoren. Kortom, je moet creativiteit belonen. Dat staat ons nadrukkelijk voor ogen en u zult het daar ongetwijfeld mee eens zijn.

De heer De Graaf (D66):

Ik ben toch benieuwd waar de minister-president zijn stelling op baseert dat de staatsschuld in 20 tot 25 jaar moeten worden afgelost en dat daarvoor een groot draagvlak in de Nederlandse samenleving bestaat. Als u zou zeggen dat de staatsschuld in 30 jaar moet worden afgelost, mag u namelijk waarschijnlijk ook rekenen op een groot draagvlak. Mijn vraag betreft het begrotingstekort. Ik heb niet voor niets uitlatingen van de minister-president geciteerd, gedaan op verschillende tijdstippen maar wel in zijn hoedanigheid als fractievoorzitter. Hij gebruikte daarin nogal harde bewoordingen, bijvoorbeeld "Het CDA accepteert geen begrotingstekort meer". In de regeringsverklaring vind ik dat echter niet terug. Daarin wordt gesproken over het streven om in de buurt van een begrotingsevenwicht te komen. De doorrekening van het CPB laat een begrotingstekort van 0,2% zien in 2003. Gaat dit kabinet volgend jaar uit van een begrotingstekort, ja of nee?

Minister Balkenende:

In het Strategisch akkoord wordt gesproken over de wenselijkheid van geen begrotingstekort. U zult die zeker delen, mijnheer De Graaf.

Toen wij tijden geleden begonnen met de bespreking van de financiële kaders, werd er uitgegaan van de verwachtingen. De economische vooruitzichten worden echter om de paar maanden slechter, bovendien worden wij geconfronteerd met tegenvallers uit de vorige periode, de zogenaamde lijken in de kast. Ook dat is een realiteit. Wij praten nu over een tekort van min 0,2%; dat is nog te overzien. Als de cijfers steeds slechter worden, zullen misschien de grenzen van wat mogelijk is, bijgesteld moeten worden. De algemene lijn is: geen begrotingstekort. Wanneer echter de zaken zeer somber worden, loop je tegen een grens aan. Of het zo zal zijn, kan ik nog niet zeggen, de begrotingsbesprekingen moeten nog plaatsvinden. Ik geef u het algemene kader aan en wijs tegelijkertijd op de weerbarstigheid van regeren in deze tijd.

De heer De Graaf (D66):

Daarvoor heb ik alle begrip. Ik heb echter minder begrip voor de uitspraken die de minister-president zélf in maart heeft gedaan toen het economisch ook al niet fantastisch ging. Toen sprak hij namelijk over het niet accepteren van een begrotingstekort. Vorig jaar sprak hij over het introduceren van een nieuwe regel: nooit meer een begrotingstekort. Ik voel mij daardoor aangesproken. Ik vind dat belangrijk. Wij moeten niet opnieuw lenen en dat de volgende generaties laten oplossen. Nu zegt de minister-president dat de economische omstandigheden steeds slechter worden. Drie weken geleden was het nog: regeerakkoord ex ante op nul maximaal, geen begrotingstekort. Drie weken later spreekt hij over lijken in de kast. Dat is niet sterk.

Minister Balkenende:

Weet u wat niet sterk is? Appels met peren vergelijken! Als ik spreek of sprak over de wenselijkheid van geen begrotingstekort, moet dat ook worden gezien in relatie met hetgeen wij dachten te kunnen verwachten. Hadden wij een maand of zes geleden kunnen verwachten dat de AEX-index zo geweldig laag zou komen te staan? Wij hebben niet kunnen weten dat er allerlei tegenvallers zouden komen. Wanneer zal de economie weer aantrekken? Het omslagpunt wordt steeds later gelegd. Ook met die situatie hebben wij te maken.

Ons beleid is erop gericht om in 2006 een perspectief op een begrotingsoverschot te realiseren en dat daarna het structurele overschot behoorlijk groot zal worden. Dat is nodig. Als wij nu reeds zouden besluiten voor het laten oplopen van het tekort, is dat niet goed. Wij moeten echter wel rekening houden met de tijd waarin wij nu leven en die is heel erg moeilijk! Wij praten niet over zware tekorten, wij praten over min 0,2%. Het geeft echter wel aan hoe moeilijk het is om nu te regeren.

Het is goed om de financieel-economische ontwikkelingen ook te zien in relatie tot de koopkracht. Wij zullen er nadrukkelijk op letten dat er in het totale koopkrachtplaatje sprake zal zijn van een evenwicht.

Er zijn opmerkingen gemaakt over medisch-ethische kwesties. Ik heb aangegeven dat op dit punt de regeringspartijen niet eenduidig denken. Er komen echter evaluaties over de wetgeving met betrekking tot afbreking zwangerschap en euthanasie. Wij maken dus ruimte voor het debat hierover en zullen dat natuurlijk verbinden aan ethische aspecten.

Wat het gedoogbeleid betreft, wij zullen de strijd aanbinden met zaken die niet goed gaan in de sfeer van de drugs. U heeft in het Strategisch akkoord kunnen lezen dat er terughoudendheid zal worden betracht met betrekking tot de coffeeshops. Er worden geen tests meer georganiseerd van pillen bij XTC-parties. Een en ander geeft aan hoe wij tegen dit onderwerp aankijken.

Er is de suggestie gewekt dat wij zouden kiezen voor een afschaffing van het milieubeleid. Daar is geen sprake van. Als het gaat om het voldoen aan de doelstellingen van Kyoto, als het gaat om een moratorium in de Waddenzee, als het gaat om het openhouden van Borssele in relatie tot de CO2-problematiek, als het gaat om verbreding van wegen, juist om eindeloze files tegen te gaan, dan zijn dat allemaal zaken die daarin een rol spelen. Ook dat mag weleens worden gezegd.

Er is nog veel te zeggen over inhoudelijke onderwerpen. Die zaken zullen ongetwijfeld terugkomen bij de voorbereiding van de begroting en bij de algemene politieke beschouwingen. Over de precieze maatvoering en de exacte voorstellen komen er nog tal van mogelijkheden om met elkaar van gedachten te wisselen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik miste een stapje in de redenering van de heer Balkenende. Hij noemde verbreding van de wegen en het openhouden van Borssele milieumaatregelen. Kan hij mij dat uitleggen?

Minister Balkenende:

Van kernenergie ken ik de afvalproblematiek, maar voor de CO2-emissie is kernenergie wel relevant. Ik begrijp dat er op af te dingen is...

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ja, als u de afvalproblematiek vergeet...

Minister Balkenende:

Ik vergeet dat niet, maar ik zeg dat er aan kernenergie ook elementen zitten die positief kunnen uitwerken. Wat de congestie in het verkeer betreft is het helder dat alleen asfalt erbij de zaken niet oplost. Het kabinet wil echter wel de knelpunten opheffen. Ik heb twee voorbeelden genoemd: het inhaalverbod voor vrachtwagens en de verbreding van wegen. Er zijn wegdelen in het land waar sprake is van een bottleneck, maar doorstroming werkt beter uit. Ik snap dat het mevrouw Halsema niet aanspreekt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

For the sake of the argument wil ik nog wel aannemen dat verbreding van wegen tot minder files leidt, ook al weten u en ik dat dat niet het geval is, zoals ons al jaren door allerlei wetenschappers voorgerekend wordt. Maar als het vervolgens ook nog eens als een milieumaatregel wordt gepresenteerd... Verbreding van wegen, minder files, meer doorstroming, meer rijden. Met de beste wil van de wereld kun je dan niet spreken van verbetering van het milieu.

Minister Balkenende:

Ik noem een concreet voorbeeld. Naarmate mijn snelheid hoger is, is het verbruik van mijn auto gemiddeld minder.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U wilt ook nog de maximumsnelheid verhogen?

Minister Balkenende:

Dat zeg ik niet. Het valt mij gewoon op: hoe langzamer ik rij, hoe meer mijn auto verbruikt.

Er zijn veel opmerkingen gemaakt over de taakverdeling tussen en op departementen, de verhouding tussen ministers en staatssecretarissen. Daarbij waren opmerkingen die mij nogal staken. De suggestie is gewekt dat een onderwerp, wanneer het bij een staatssecretaris ligt, minder belangrijk is. Het zou een indicatie zijn van het minder belangrijk achten van een beleidsonderdeel, bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingssamenwerking is niet minder belangrijk geworden omdat zij thans door een staatssecretaris die zich in het buitenland minister mag noemen, wordt behartigd. De minister van Buitenlandse Zaken blijft zelf verantwoordelijk in de ministerraad. In het buitenland heeft de staatssecretaris de titel van minister. De 0,8% is overeind gebleven. Er komt nog iets bij. Bij de taakverdeling in een kabinet moet altijd worden gekeken naar de eenheid van het kabinetsbeleid.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik had de minister-president gevraagd wat nou toch het voordeel is van een staatssecretaris die zich in het buitenland minister mag noemen en in Nederland niet. Is het niet beter als zo iemand zich ook in Nederland minister mag noemen? Is niet alleen voor deze variant gekozen om de partijpolitieke verhoudingen in het kabinet recht te trekken?

Minister Balkenende:

Een wedervraag. Bent u gelukkig met het feit dat de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken die zich bezighoudt met ontwikkelingssamenwerking zich in het buitenland minister mag noemen?

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dat is prima, maar het gaat volstrekt langs mijn vraag heen. U vestigt daar nu zelf de aandacht op. In het buitenland is het een minister, maar in Nederland niet. Wat is daar het voordeel van, anders dan dat dit een gevolg is van de onderhandelingen tussen de drie politieke partijen in Nederland? Het gaat echter om een functie die zich voornamelijk in het buitenland afspeelt en daar een ministersfunctie is.

Minister Balkenende:

U gaat langs mijn punt heen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Maar ik stel de vraag.

Minister Balkenende:

En u krijgt een antwoord.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Neen, u stelt een wedervraag. Daar heb ik u al op geantwoord. Antwoord u nu op mijn vraag.

Minister Balkenende:

Het punt dat ik wilde maken, is dat de discussie soms leidt tot het standpunt dat, als een kwestie bij een staatssecretaris terechtkomt, men er geen oog meer voor heeft. Dat is iets wat de laatste weken is gewisseld.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dat is niet mijn punt.

Minister Balkenende:

Dan zijn wij het erover eens dat, ook al is deze kwestie nu de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, dit niets afdoet aan het belang van ontwikkelingssamenwerking.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik accepteer de feitelijke situatie dat u heeft besloten dat het in Nederland een staatssecretaris is. U weet echter heel goed wat ik heb gevraagd. Ik geloof niet dat de voorzitter het prettig vindt als ik de vraag opnieuw stel. Misschien wilt u die nu beantwoorden.

Minister Balkenende:

De vraag is vrij simpel. Ontwikkelingssamenwerking komt sowieso in het kabinet terug via de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris. Wat betreft de taakverdeling is er gesproken over bewindslieden. Het punt dat ik wil maken – dat is ons tegengeworpen – is dat wij ons onvoldoende zouden bekommeren om ontwikkelingssamenwerking. Daar neem ik afstand van.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Die afstand zij u gegund. Dat is uw mening. Daar heb ik het niet meer over. Ik heb de feitelijke situatie als zodanig geaccepteerd. De staatssecretaris mag zich in het buitenland minister noemen, want kennelijk zijn de interne Nederlandse politieke verhoudingen daar geen probleem. Hier in Nederland, hier in de Kamer gaat het echter om het beleid, maar hier mogen wij haar geen minister noemen, vanwege de interne politieke verhoudingen in het kabinet. Als het daar niet over gaat, dan moet u mij nu uitleggen wat dan wel de reden is waarom zij in het buitenland minister heet, maar hier staatssecretaris.

Minister Balkenende:

U weet toch dat de staatssecretaris van Economische Zaken, belast met buitenlandse handel, zich in het buitenland ook minister mag noemen? Dat is hetzelfde.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dat is geweldig, maar u beantwoordt mijn vraag nog steeds niet. Ik constateer dat nog een keer, voorzitter. Voor de staatssecretaris van Economische Zaken geldt dat dit nooit anders is geweest. Wij hadden een minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Mijn punt is dat die moest verdwijnen, vanwege de interne politieke verhoudingen in het kabinet en niet vanwege het feit dat het zo nodig een staatssecretaris moest worden. Ik begrijp niet waarom het u zo'n moeite kost om dat toe te geven, want iedereen in Nederland weet het al. Wij weten het hier ook.

Minister Balkenende:

Het ging mij erom dat ontwikkelingssamenwerking in dit kabinet voluit aan de orde is. Ik wil ook markeren dat wij moeten uitkijken voor het standpunt dat, wanneer iets op het niveau van een staatssecretaris ligt, men er geen oog meer voor heeft.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dit is prachtig. Ik hoop dat iedereen het naleest, want dat is nog steeds geen antwoord op mijn vraag. Ik constateer dat de minister-president wat dit betreft heel erg in gebreke blijft. Hij wil mij niet begrijpen of hij kan mij niet begrijpen, vanwege de partijpolitieke verhoudingen in het kabinet.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Een vraag over een puntje daarvoor, maar het sluit wel aan bij het debat van zojuist. Staatssecretarissen nemen kennelijk zeer belangrijke onderwerpen voor hun rekening. Ik noem veiligheid, milieu en ontwikkelingssamenwerking. Het zij zo. Ik heb gevraagd of de minister-president bereid is het Strategisch akkoord op het punt van het milieubeleid te laten doorrekenen door het RIVM.

Minister Balkenende:

Ik heb de globale kaders voor het milieu al aangegeven. De doorrekening is een zaak die besproken moet worden bij de verdere voorbereiding richting de APB. Het gaat nu om de hoofdoriëntaties. Die zijn bekend. Ik vind het niet nodig die techniek nu aan de orde te stellen.

De heer De Graaf (D66):

Daar gaan wij weer; het is weer een kwestie van techniek. Dat is het echter niet. Als u het wel laat doorrekenen door het Centraal Planbureau, waarom wilt u het dan niet door laten rekenen door het RIVM? Dan zouden wij precies weten wat dit regeerakkoord oplevert in termen van Kyoto-doelstellingen, uitstoot van broeikasgassen en overige milieueffecten. Waarom wilt u dat niet?

Minister Balkenende:

Ik heb u gezegd dat wij op zaken rond de doorrekening nog terug zullen komen. Het is bijna een herhaling van de doorrekening van de verkiezingsprogramma's. Toen hebben wij die argumenten ook gewisseld.

De heer De Graaf (D66):

Toen sprak u namens het CDA, nu bent u premier.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Waarom heeft het CDA zo'n geweldig hard onderhandelingspunt gemaakt van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, als het niet uitmaakt? Of moet ik nu begrijpen dat in uw kabinet staatssecretarissen en ministers dezelfde bevoegdheden en verantwoordelijkheden krijgen?

Minister Balkenende:

Als het gaat om het onderhandelingstraject, vind ik dat dat buiten de orde moet blijven. Ik ga nu niet zeggen wat intern is gewisseld. Wel is bekend gemaakt dat de CDA-fractie hechtte aan een minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Dat is duidelijk naar voren gebracht, ook door mevrouw Van der Hoeven, als plaatsvervangend fractievoorzitter. De uitkomst van de onderhandeling is geen ander dan die wij nu hebben. Als het gaat om de rol die de minister van Buitenlandse Zaken speelt in het kabinet, in samenspel met de staatssecretaris, kent u de regel dat wanneer onderwerpen die betrekking hebben op het terrein van de staatssecretaris aan de orde zijn, die staatssecretaris daar bij is. Die algemene regel kent u ook.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar om een lang verhaal kort te maken, u erkent wel degelijk dat het voor het CDA in ieder geval een grote teleurstelling is geweest dat er nu een staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking is. Dat heeft wel degelijk consequenties, want de staatssecretaris mag er af en toe wel bij zitten, maar maakt geen deel uit van de ministerraad. Dat heeft gevolgen.

Minister Balkenende:

Ik denk dat deze vraag niet aan mij gesteld kan en mag worden. Ik spreek nu tot u in mijn rol van minister-president, maar u vraagt wat het oordeel is van de CDA-fractie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar een minister-president verliest toch niet alle kleur?

De heer Verhagen (CDA):

Wij hebben er tijdens de onderhandelingen geen geheim van gemaakt dat wij hechtten aan een minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik heb vandaag namens de CDA-fractie buitengewoon helder aangegeven dat, gelet op het feit dat er een minister van Buitenlandse Zaken zit die gepokt en gemazeld is in het buitenlandse werk en ontwikkelingssamenwerking en een staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking die op dit punt ook haar sporen heeft verdiend, en er sprake is van behoud van het budget, er een volwaardig ontwikkelingsbeleid komt. Als de CDA-fractie problemen had gehad met het onderhandelingsakkoord, hadden wij dat niet geaccepteerd. Wij hebben daar uiteindelijk "ja" tegen gezegd. Ik heb het kabinet aangesproken op de inhoud van het beleid. Daar heeft de minister-president een duidelijk antwoord op gegeven.

Minister Balkenende:

Wij kunnen vaststellen dat er twee bewindspersonen kunnen worden aangesproken, de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris die belast is met ontwikkelingssamenwerking.

Voorzitter. Er zijn opmerkingen gemaakt over de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, die belast is met openbare orde en veiligheid en over de relatie tussen de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en de minister van BZK. U kent het verschil tussen de taken en verantwoordelijkheden van de ministers van Justitie en BZK. De minister van Justitie is verantwoordelijk voor het openbaar ministerie en de minister van BZK is verantwoordelijk voor de beheerskwesties van de politie. Natuurlijk hangen die zaken met elkaar samen. Er is gekozen voor een staatssecretaris die met name de beheersmatige aspecten behartigt. De staatssecretaris staat de minister bij bij die zaken die specifiek op zijn bord liggen. Dat is de laatste tijd nogal gewisseld. De politie zal effectiever moeten opereren. Ook vanuit de politiewereld wordt gezegd: laten wij spreken over concrete doelstellingen en zorg dat er contact is met de minister van BZK. Op grond van al dit soort gesprekken en gezien de verantwoordelijkheden bij de onderscheiden bewindslieden, is gekozen voor een staatssecretaris die een deel van het feitelijk werk van de minister overneemt en in samenspel met de minister opereert, waardoor de minister zich aan andere taken kan wijden.

De heer Verhagen (CDA):

Omdat dit een punt van discussie is geweest, is het zaak om te weten of er een heldere taakverdeling is, waarbij de minister hoofd van de politie is. Dat stond in het Strategisch akkoord.

Minister Balkenende:

Die bevoegdheid van de minister blijft onverlet. In het feitelijk functioneren speelt de staatssecretaris echter een belangrijke rol. Zo liggen de verhoudingen.

De heer Verhagen (CDA):

Krijgen wij vanwege de taakverdeling in de Kamer geen problemen met het aanspreken op verantwoordelijkheden?

Minister Balkenende:

Het zal afhangen van de aard van het onderwerp. U zult soms de beide bewindslieden zien. Als het om meer uitvoerende, meer beheersmatige aspecten gaat, zult u ook de staatssecretaris zien. De minister is bij de kernverantwoordelijkheden op grond van allerlei regelingen de eerstverantwoordelijke. Hij zal daarop ook worden aangesproken, maar hij zal worden bijgestaan door de betreffende staatssecretaris. Zo hebben we het geformuleerd.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik weet niet of de minister nog toekomt aan het antwoord op de vraag wie het jaarlijkse veiligheidsplan indient. Doet de minister dat? Of doet de staatssecretaris dat?

Minister Balkenende:

De minister is bij de centrale en belangrijke onderwerpen de eerstverantwoordelijke. We hebben het zo geformuleerd dat hij daarin wordt bijgestaan door de staatssecretaris. Het is logisch dat je uitdrukkelijk de bevoegdheid van de minister moet kennen. Alleen wordt een deel van zijn werk hem uit handen genomen door zijn staatssecretaris. Maar op sommige punten blijft hij nadrukkelijk het aanspreekpunt.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik doe echt mijn best om uw antwoorden goed te begrijpen. Ik vraag u: wie dient het plan in? De minister dus?

Minister Balkenende:

Ja.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dat is een antwoord.

Minister Balkenende:

Ik heb al gezegd dat er een aantal verschillende zaken zijn. Bij de contacten tussen de korpsbeheerders en de minister van BZK is de minister aanwezig. Ook bij een debat als dat van vandaag is de minister het aanspreekpunt. Maar bij het feitelijke werk speelt de staatssecretaris een belangrijke rol.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter. Mag ik de achtergrond van mijn vraag uitleggen? Ik zou het vervelend vinden als dat tussen de minister-president en mij blijft hangen. Ik ben in verwarring gebracht door het feit dat staatssecretaris Hessing heeft laten weten dat hij een zeer duidelijke omschrijving wilde hebben van zijn bevoegdheden en dat hij anders geen staatssecretaris wilde worden. Dat heeft mij enigszins in de war gebracht. Ik begrijp nu dat het zich in samenspraak ontwikkelt in de praktijk.

Minister Balkenende:

Zowel de minister als de staatssecretaris is volstrekt duidelijk over het takenpakket. Er is een aantal algemene bevoegdheden van de minister. Daar staat de formule: daarin bijgestaan door de staatssecretaris. Dan komt er een hele lijst van verantwoordelijkheden van de staatssecretaris.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

De minister is dus eindverantwoordelijke.

Minister Balkenende:

Ja, dat is ook logisch op grond van het staatsrecht.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Normaliter kennen een minister en een staatssecretaris een portefeuilleverdeling. Dat is hier niet aan de hand, als ik het goed begrijp. De minister heeft dezelfde portefeuille als de staatssecretaris of de staatssecretaris dezelfde portefeuille als de minister. De staatssecretaris staat de minister bij op hetzelfde onderwerp. Wat zijn de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris dan meer dan de ambtelijke ondersteuning?

Minister Balkenende:

Bij de voorbereiding van essentiële dingen, zoals: hoe kun je de veiligheid vergroten, hoe kun je de politie beter aansturen, hoe kun je doelstellingen gaan formuleren, berust de eindverantwoordelijkheid op grond van het staatsrecht bij de minister. Het is volstrekt helder dat de staatssecretaris daarin een belangrijke rol gaat spelen. Dat is meer dan alleen de ambtelijke verantwoordelijkheid over de wijze waarop je zaken gaat uitvoeren. Hij staat de minister bij als het gaat om de essentiële bevoegdheden die uitsluitend bij de minister liggen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U zegt steeds: hij staat de minister bij. Dus de minister blijft verantwoordelijk voor de openbare orde en de veiligheid. Dat is anders dan bij Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Er is nu – helaas – een staatssecretaris voor Milieu en een minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Hier doen ze hetzelfde, maar de staatssecretaris is volledig ondersteunend aan de minister. Het is een hulpje. Waarom kan dit voorbereidende, uitvoerende werk niet door ambtenaren gedaan worden? Het is ambtelijk werk.

Minister Balkenende:

U bagatelliseert daarmee de belangrijke rol die de staatssecretaris heeft te vervullen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil het niet bagatelliseren Ik zou het graag uitgelegd krijgen, maar u kunt het niet anders uitleggen dan: hij staat de minister bij. Dat doen de honderden ambtenaren op het departement ook.

Minister Balkenende:

Denkt u nu werkelijk dat de heer Hessing in een kabinet zou gaan zitten waarin hij slechts een ambtelijke rol te vervullen heeft?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik weet het eerlijk gezegd niet.

Minister Balkenende:

Een van deze dagen verschijnt de precieze taakverdeling in de Staatscourant. U kunt het dan nog nalezen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kan het ook betekenen dat de staatssecretaris een portefeuille krijgt anders dan de minister heeft?

Minister Balkenende:

De verhouding is zoals aangegeven. Een aantal centrale bevoegdheden ligt bij de minister. Het feitelijk werk wordt gedaan door de staatssecretaris. Bij de uitoefening van de bevoegdheden speelt de staatssecretaris een buitengewoon belangrijke rol. Zo liggen de verhoudingen.

De voorzitter:

Voordat de heer de Graaf iets gaat zeggen, hecht ik eraan het volgende te zeggen. Ik hoor uit de zaal roepen, overigens ten onrechte, dat de heer Hessing niet aanwezig is. De heer Hessing heeft mij gemeld dat hij om dringende persoonlijke redenen om zes uur weg moest gaan. Ik heb dat geaccepteerd. Neemt u van mij aan dat dit goede redenen waren.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Kunnen wij, om duidelijkheid te krijgen, niet gewoon zeggen dat de positie van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken op het onderdeel veiligheid vergeleken kan worden met die van de staatssecretaris voor Europese zaken? In dat geval is de minister van Buitenlandse Zaken volledig bevoegd, maar een belangrijk deel van de portefeuille voor Europese zaken wordt door de staatssecretaris behartigd.

Minister Balkenende:

Ik vind het gevaarlijk om een vergelijking te maken. Deze discussie kunnen wij hernemen als u de precieze taakverdeling heeft gezien. De algemene staatsrechtelijke regel is dat de minister altijd verantwoordelijk blijft. Vervolgens is sprake van een taakverdeling. Bij missies naar het buitenland kan de minister van Economische Zaken altijd worden aangesproken, maar de staatssecretaris vervult een zeer belangrijke rol. Onderdelen zijn vergelijkbaar, maar niet in het geheel, want de aard van de onderwerpen is anders.

De heer De Graaf (D66):

Ik heb het over Europese zaken en niet over Economische Zaken.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter. Zojuist is mij de voorlopige taakverdeling tussen de minister en de staatssecretaris uitgereikt. Het takenpakket van de minister bevat alle onderdelen die de veiligheid betreffen.

Minister Balkenende:

U heeft wellicht ook de opmerking daarbij gelezen, dat de minister bij veiligheidspunten wordt bijgestaan. Dat is buitengewoon belangrijk bij het feitelijke werk van de staatssecretaris.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

U had al gezegd: staat hem daarin bij, dus ik vond niet dat ik dat moest herhalen.

Minister Balkenende:

U kunt in ieder geval niet ontkennen dat mijn beweringen consistent zijn.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik wil mevrouw Van Nieuwenhoven vragen hoe zij aan die taakverdeling komt. Kunnen de overige leden die ook krijgen? Sprekend over informatievoorziening aan de Kamer...

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dat is dualisme.

De heer Verhagen (CDA):

Dualisme houdt niet in dat de oppositie wel de taakomschrijving krijgt en de regeringspartijen niet! Ik vraag de voorzitter om de kamerleden dezelfde informatie beschikbaar te stellen.

De voorzitter:

Het gaat om een document afkomstig van de afdeling Documentatie van de Kamer. Het ligt op de balie. Ik zal ervoor zorgen dat alle leden het nu krijgen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb het ook zojuist ontvangen. Het bevestigt het beeld. Onder het takenpakket van staatssecretaris Hessing worden de verantwoordelijkheden van de minister opgesomd. Daaronder staat dat de staatssecretaris binnen de grenzen van het door de minister vastgestelde beleid een reeks van aangelegenheden mag behandelen. Het komt er dus op neer dat de minister op al die terreinen het beleid bepaalt en dat de staatssecretaris onderdelen daarvan mag uitvoeren. In hoeverre is dat anders dan een ambtelijke verantwoordelijkheid?

Minister Balkenende:

Wij kunnen eindeloos over de structuur discussiëren, maar het gaat om wat Justitie en BZK te doen hebben op het punt van de bevordering van de veiligheid. Moet het bij een debat van dit karakter niet meer gaan om de vraag op welke wijze de veiligheid in dit land wordt bevorderd dan om eindeloze competentiekwesties?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is gemakkelijke retoriek. Wij hebben het er namelijk over. De afgelopen jaren is er een voortdurend competentieconflict geweest tussen het ministerie van Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken, waardoor wij vaak niet wisten hoeveel agenten er waren en wat zij aan het doen waren. Ik zie nu gebeuren dat het competentieconflict nog eens zal worden uitvergroot, omdat bovenop de twee verantwoordelijke functionarissen van Justitie en BZK, er nu ook nog een staatssecretaris komt met onduidelijke bevoegdheden. Daar is de bevordering van de veiligheid niet mee gediend.

Minister Balkenende:

De laatste weken is genoeg gewisseld over de verhouding tussen BZK en Justitie, over de bevoegdheden, over de bevordering van de veiligheid in Nederland en de precieze rol van de minister van Justitie en de minister van BZK ten aanzien van de landelijke recherche. Het lijkt mij beter om de inhoud voorop te stellen dan om te speculeren over een probleem.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Kan de minister-president bevestigen dat de door mevrouw Halsema geciteerde formulering de reeds lang bestaande standaardformulering is?

Minister Balkenende:

Die vraag kan ik bevestigend beantwoorden.

Voorzitter. Het onderwerp nationale veiligheidsraad is regelmatig aan de orde geweest, ook via een inbreng van de heer De Hoop Scheffer als toenmalig fractievoorzitter. Het ging daarbij om de vraag op welke wijze het onderwerp interne en externe veiligheid gestructureerder aan de orde kan komen. Bij de organisatie van werkzaamheden zal een onderraad worden ingesteld die zich uitdrukkelijk bezighoudt met veiligheid. De ministers van BZK en van Justitie nemen daarin uiteraard het voortouw. Andere bewindslieden kunnen daarbij aanwezig zijn. In die onderraad zal over de nodige veiligheidsaspecten van gedachten worden gewisseld. Ik meen dat wij daarmee in belangrijke mate tegemoetkomen aan hetgeen door het CDA naar voren is gebracht.

De heer Verhagen (CDA):

Zit het ministerie van Defensie ook in die onderraad?

Minister Balkenende:

De systematiek is bekend. In een onderraad nemen altijd bepaalde ministeries of bewindslieden het voortouw. In principe staat elke onderraad open voor andere bewindslieden. Het zal afhangen van het onderwerp of de bewindspersoon waar de heer Verhagen op doelt, dan aanwezig is.

De heer Verhagen (CDA):

Dat kan ik mij voorstellen. Na 11 september is door het vorige kabinet gekozen voor een ad-hocgroep waarin de ministers bij elkaar kwamen en plannen maakten voor de bestrijding van terrorisme en de beveiliging tegen terroristische aanvallen. Defensie was daarbij in wezen op ad-hocbasis betrokken. Onder andere bij het tunnelincident hebben wij gezien dat juist de structurele aanwezigheid van Defensie en de afstemming tussen Defensie, Binnenlandse Zaken en Justitie noodzakelijk zijn.

Ik vraag de minister bij dezen de minister van Defensie structureel bij deze onderraad te betrekken.

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven welke voornemens het kabinet ter zake heeft. Ik heb ook aangegeven wat de rol van Defensie is. Of Defensie hierbij structureel wordt betrokken, wil ik afhankelijk stellen van hetgeen in die onderraad aan de orde is. De formule waarvoor nu is gekozen, lijkt mij werkbaar. Wij hebben verder afgesproken dat wij na een jaar hierop aan de hand van een evaluatie zullen terugkomen. Dan kunnen wij er nog verder bij stilstaan.

Voorzitter. Ik heb een aantal opmerkingen gemaakt over de verschillende functionarissen in een kabinet en de verhouding tussen de minister en staatssecretaris.

Ik denk dat het goed is om over te gaan naar mijn laatste blok: de formatie in relatie tot de kandidaten en de gebeurtenissen van de laatste week. De discussie hierover heeft voeding gekregen door hetgeen is gebeurd met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw Bijlhout.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voordat de minister-president overgaat naar de poppetjes, wil ik nog weten wat het kabinet heeft gemotiveerd om integratie onder te brengen bij Justitie.

Minister Balkenende:

Het was de nadrukkelijke wens van de LPF om een betere samenhang te realiseren tussen integratie en een deel van het domein van Justitie. Het kabinet heeft gekozen voor een versterking van de samenhang tussen immigratie en integratie. Beide onderwerpen zijn onder de politieke verantwoordelijkheid van één minister, de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, gebracht. De keten van immigratie en integratie wordt daarmee versterkt. In de integratie van de aanwezige etnische minderheden kan volop worden geïnvesteerd. De relatie met bijvoorbeeld het arbeidsmarktbeleid, het grotestedenbeleid en de discriminatiebestrijding is daarbij cruciaal. De sociale cohesie in de wijken van grote steden moet bijvoorbeeld een van de voertuigen van het integratiebeleid zijn. Daarom hebben wij ook de vraag van mevrouw Van Nieuwenhoven op dit punt beantwoord. Mevrouw Halsema heeft daar ook over gesproken.

Dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie onderdak heeft bij het ministerie van Justitie, doet aan de inzet van dit kabinet op het gebied van integratie niets af. Dat betekent dat deze bewindspersoon zal letten op hetgeen relevant is voor integratievraagstukken. Daar komt dan ook geen verandering in.

Ik ga over naar het laatste onderwerp: de formatie en de relatie tot de verschillende kandidaten. Er zijn opmerkingen gemaakt over de zorgvuldigheid waarmee is gewerkt. Zelfs de term "staatsrechtelijke fout" is vandaag naar voren gekomen.

Het is goed om te wijzen op de verantwoordelijkheid van de politieke partij die een kandidaat aandraagt. Daar ligt een eerste verantwoordelijkheid. De tweede verantwoordelijkheid ligt bij de kandidaat, die naar eer en geweten de juiste antwoorden heeft te geven. Een derde verantwoordelijkheid – dat is meer de politieke verantwoordelijkheid – is de verantwoordelijkheid van de formateur en de minister-president.

Vervolgens is de vraag aan de orde hoe je ervoor kunt zorgen dat de screening van de kandidaten goed geschiedt. Ik meen dat wij kunnen zeggen dat de screening de afgelopen tijd behoorlijk intensief is geweest. Mij lijkt dat deze intensiever is geweest dan de vorige keer. Wat is er gebeurd? Er is een antecedentenonderzoek verricht. Daarbij is bekeken of de kandidaten voorkomen in de bestanden van de AIVD. Ook is gekeken naar de justitiële registers. Er is contact geweest met de belastingdienst. Op al deze verschillende punten zijn de kandidaten gescreend op hun antecedenten. Dat ging verder dan de vorige keer. Verder heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de manier waarop mensen in de pers zijn gekomen, waarbij bij elke kandidaat is gekeken of er dingen zouden zijn. Het derde punt is bekend, dat de formateur een gesprek houdt met iedere kandidaat. In dat gesprek dient te worden gemeld hoe men ervoor staat wat betreft nevenactiviteiten en financiële aspecten.

Dit is de algemene lijn, die mede voortvloeit uit afspraken die al in 1978 en 1983 zijn gemaakt. Zij vloeit ook voort uit recente opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over de verantwoordelijkheid van bewindspersonen en uit een gesprek dat ik heb gehad met president Stuiveling van de Rekenkamer.

Op basis van deze verschillende criteria zijn de gesprekken gevoerd. Er is indringend stilgestaan bij datgene wat de kandidaten hebben gemeld. Dit is het meest nadrukkelijk aan de orde geweest bij de voormalige staatssecretaris mevrouw Bijlhout. Ik denk niet dat het goed of nodig is om expliciet stil te staan bij de inhoud van die gesprekken, omdat het daarbij gaat om een zekere vertrouwelijkheid. Ik wil wel zeggen dat de methode van werken precies zo is geweest.

Ik heb twee keer uitgebreid met haar gesproken over haar betrokkenheid bij de militie, waar zij zelf over is begonnen. Zij heeft gezegd dat deze anderhalf jaar voor de decembermoorden was en dat er geen fouten bij zouden zijn. Ik zeg dit om duidelijk te maken hoe de screening is verlopen. Pas later kwam naar voren dat het niet ging om voor de moorden, maar na de moorden. Daardoor was er een nieuwe situatie ingetreden. De vraag is aan de orde of de betrokkene met die kennis zou zijn benoemd tot staatssecretaris. Ik denk dat het antwoord daarop wel helder is.

Er is indringend van gedachten gewisseld over de rol in Suriname, waarbij door anderen is gevraagd of er nog andere zaken waren die wij moesten weten om te voorkomen dat wij in een gecompliceerde situatie zouden komen. Dat is het maximaal haalbare wat je kunt doen, gegeven het antecedentenonderzoek en de screening van publicaties in de pers.

Je mag altijd mensen aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid. Blijkt men te kort te schieten in die verantwoordelijkheid, dan roept men een probleem over zichzelf af. In die zin ben ik het niet eens met de opmerking van de heer Zalm dat er sprake is van een staatsrechtelijke fout. De formateur heeft gedaan wat van een formateur verwacht mag worden, als het gaat om de screening. Naderhand bleken de feiten niet te kloppen, maar dat is vaker gebeurd. Het is goed om te zeggen dat de verantwoordelijkheid hier ligt. Datgene wat er is gewisseld, gebeurde ook op grond van de werkwijze die mede is aanbevolen door de Rekenkamer.

Er is ook gevraagd wat er gebeurt met een staatssecretaris die zo kort in dienst is, in relatie tot de wachtgeldregeling. Hierover zijn kamervragen gesteld waar de minister van BZK inmiddels antwoord op heeft gegeven. Hij heeft zich bereid getoond om in lijn met de opmerkingen die hier zijn gemaakt, stil te staan bij de APPA-regeling, de pensioenregeling voor gewezen bewindslieden. Hij stelt voor om dit in het bredere perspectief van rechtspositionele kwesties te trekken.

Zoals het op het ogenblik is, vloeit het gewoon voort uit de regeling. In het verleden is de vraag naar voren gekomen of er een referte-eis moet zijn voor ministers en staatssecretarissen en of daarbij een soort ontsnappingsclausule moet zijn. Er is nadrukkelijk besloten dat dit niet het geval moet zijn, omdat kamerleden misschien nog weleens iets naast hun werk kunnen doen, maar een bewindspersoon altijd alles opgeeft. Je kunt erop afdingen, maar dat is de argumentatie die toen naar voren is gekomen. Daarom is de situatie van een kamerlid anders dan die van een staatssecretaris. Een kamerlid heeft in die omstandigheden recht op zes maanden wachtgeld en een bewindspersoon op een langere periode.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter...

De voorzitter:

Wilt u niet middenin een zin, zonder enige toestemming, interrumperen? De minister-president is aan het woord.

Minister Balkenende:

Op de suggesties van verschillende kanten om de regeling opnieuw te bezien is inmiddels een positief antwoord gekomen van de minister van BZK, die op deze zaken zal terugkomen.

De heer Marijnissen (SP):

Excuses, voorzitter, zo ben ik eigenlijk niet. Ik hoor dat netjes te doen, maar ik word een beetje boos als de minister-president hier zegt dat de kamerleden er wel wat bij kunnen doen. Hij is kamerlid geweest en hij kon dat wel. Ik kan hem verzekeren dat heel veel mensen die hier zitten, er echt niets bij kunnen doen, waardoor zij een appeltje voor de dorst hebben waarop zij kunnen terugvallen als zij eventueel door de fractie of wie dan ook buiten worden gezet. Het geval Bijlhout wil ik nu verder laten rusten, maar er is maatschappelijke onrust ontstaan. Mensen zeggen: dit kan toch niet, je bent een paar uur staatssecretaris en hebt vervolgens twee jaar recht op wachtgeld. Kunnen wij dit nu niet in overeenstemming brengen met de regeling die geldt voor kamerleden? Dit lijkt mij alleszins redelijk en ik hoor graag van de minister-president wat hij hiervan vindt.

Minister Balkenende:

De redenering die ik misschien wat snel heb geformuleerd, is wel precies de redenering die is gevolgd in de toelichting die destijds is gegeven op het besluit dat de positie van bewindslieden anders is dan die van kamerleden. Ik kan de exacte formulering nu wel citeren, maar ik denk dat de heer Marijnissen er zo wel op vertrouwt dat die redenering een rol heeft gespeeld.

Deze situatie heeft zich in de afgelopen 20 jaar driemaal voorgedaan. De vraag is of je aan de hand van een enkel geval de regeling moet aanpassen. Een van de schriftelijke vragen luidde of de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bereid is hierbij stil te staan. Daarop is vandaag een positief antwoord gegeven. Ik kan hier nu nog niet zeggen hoe wij dit zullen regelen. Dit zou niet correct zijn, omdat de minister heeft aangekondigd dat hij met nadere informatie zal komen.

De heer Verhagen (CDA):

Ik neem aan dat de minister-president het met mij eens is als ik zeg dat het buitengewoon vreemd is dat iemand die zeven uur staatssecretaris is geweest, gedurende twee jaar recht heeft op wachtgeld. Dit is ook de reden waarom ik aanneem dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met nadere voorstellen zal komen. Mag ik ervan uitgaan dat die voorstellen juist aan dit gevoelen tegemoet komen? Dit is immers waarom het nu gaat. Iedere normale Nederlander zegt: dit is gewoon te gek voor woorden. Dit gevoelen zou in de voorstellen van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties moeten terugkeren.

Minister Balkenende:

Als de minister van BZK in antwoord op kamervragen zelf stelt dat hij bereid is stil te staan bij deze regeling, mag daaruit een positieve intentie worden afgeleid. De precieze modaliteiten zullen nog terugkomen. Wij delen echter de opvatting dat de huidige regeling tot een onbillijke situatie leidt. Er is nog een punt in de regeling dat rechtstreeks aan de orde is geweest, namelijk dat iemand ook kan afzien van deze mogelijkheid. Die mogelijkheid is gewisseld, maar dit zal niet gebeuren, dit begrijp ik ook wel. Ik heb echter precies aangegeven dat hetgeen zich nu aftekent, in overeenstemming is met de huidige regeling. Ik proef in deze Kamer duidelijk het gevoelen dat er sprake is van onbillijkheid. Dit signaal is helder.

De heer Zalm (VVD):

Misschien kan de minister-president het ons iets gemakkelijker maken door aan te kondigen dat er in ieder geval een versobering op dit punt zal plaatsvinden. Dit is duidelijker taal.

Minister Balkenende:

Ik denk dat het woord versobering spoort met de opmerkingen van de heer Verhagen en andere sprekers en ook met de intentie van de minister van BZK.

Minister Remkes:

...en met de gesteldheid van de minister van BZK in het algemeen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik heb in mijn eerste termijn al gezegd dat al in april bekend was dat mevrouw Bijlhout lid geweest was van die militie; zij had dat immers zelf gezegd. Dit moet toch voor de minister-president aanleiding zijn geweest om daarnaar te kijken. Die militie bestond anderhalf jaar voor de decembermoorden nog niet in die vorm.

Minister Balkenende:

Ik denk dat wij nu ook een beetje praten met de wijsheid achteraf. Het valt mij op dat er heel veel opmerkingen zijn gemaakt over de militie. Hoe kan dan worden verklaard dat dit signaal nooit eerder is opgepakt? Doordat ook in de pers is gesproken over de militie, is daarnaar natuurlijk gekeken in het antecedentenonderzoek. Met de kennis waarover wij beschikten en de nadrukkelijke verzekering van de kandidaat was er geen reden voor verder onderzoek.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dit ben ik met de minister-president eens. Mijn vraag is dan ook simpel. Mevrouw Bijlhout heeft zelf in een interview in april gezegd dat zij lid was van de militie, anderhalf jaar voor de decembermoorden. Ook in de fractie van de minister-president en overigens in zijn omgeving moeten er mensen geweest zijn die met enige kennis van zaken konden spreken en die wisten dat die militie anderhalf jaar voor de decembermoorden nog niet bestond.

Minister Balkenende:

Ik blijf erbij dat wij dit nu kunnen zeggen met de wijsheid achteraf. Als het zo voor de hand lag, is het toch opvallend dat dit niet eerder naar voren is gekomen. Als iemand nadrukkelijk verzekert dat iets anderhalf jaar voor de decembermoorden is gebeurd, ga ik ervan uit dat zij dit niet voor niets zegt. Iedereen weet toch dat dit buitengewoon gevoelig ligt. En als er noch in de pers, noch in het antecedentenonderzoek andere indicaties waren, dan kan men wel zeggen dat je verder moet gaan, maar in zo'n geval moet een dienst alles gaan screenen. Tegen dat probleem loop je dan op.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik hoop dat u mij goed heeft gehoord: mijn fractie heeft daaraan in ieder geval geen behoefte. Dat heb ik uitdrukkelijk uitgesproken. Ik spreek dan ook niet mevrouw Bijlhout, maar u aan op het feit dat dit kennelijk net niet voldoende was om na de gesprekken te vragen om een nader antecedentenonderzoek. Dat kan namelijk wel.

Minister Balkenende:

Natuurlijk is er doorgevraagd over de betrokkenheid bij de militie, maar op een gegeven moment houdt het op.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Nog een vraag over het wachtgeld. Als ik de minister-president goed begrijp, dan lijkt hij mij een andere opvatting toegedaan dan de heer Herben, die vindt dat twee jaar wachtgeld in het geval van mevrouw Bijlhout verdiend is.

Minister Balkenende:

Ik heb die opmerking gehoord. Als minister-president heb ik te maken met een gevoelen in de Kamer over de billijkheid van een wachtgeldvoorziening in deze situaties. Daarover zal nader worden gesproken. Het recht erop kun je juridisch duiden, maar in de Kamer proef ik een ander gevoel dan hetgeen de heer Herben suggereerde.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het gaat mij niet om de juridische mogelijkheden en onmogelijkheden, want die kennen wij allemaal. Het gaat hier inderdaad om een recht, maar de heer Herben gebruikte het woord "verdiend". Graag hoor ik van de minister-president en dit kabinet of zij ook vinden dat het verdiend is. Het gaat mij er niet om of de minister-president gevoelig is voor de opvattingen in de Kamer.

Minister Balkenende:

Het woord "verdiend" roept een bepaalde kwalificatie op. Mevrouw Bijlhout heeft als gewezen staatssecretaris recht op wachtgeld op grond van de geldende regeling. U doelt met de morele kwalificatie die "verdiend" impliceert. Ik vind dit lastig, omdat ik daarvoor opmerkingen moet maken over de vraag of iemand bewust onjuistheden heeft gesproken en daar komen veel meer zaken aan te pas. Ten eerste kan ik nu slechts constateren dat mevrouw Bijlhout rechthebbende is. Ten tweede zie ik dat dit in dit soort situaties geen gelukkige omstandigheid is, waardoor de Kamer vraagt om nog eens goed naar die regeling te kijken. Een kwalificatie als "verdiend" is, emotioneel gezien, op dit moment niet aan de orde, want dan moet je een uitspraak doen over de persoon in kwestie. Het is buitengewoon vervelend, zoals het is gegaan. Gelet op de uitspraken in de Kamer is de uitkomst wellicht onbillijk. Er zullen lessen moeten worden getrokken voor de toekomst. Meer dan dat wil ik er niet over zeggen.

De heer Herben (LPF):

Ik kan mij niet herinneren dat ik de term "verdiend" ooit heb gebezigd. Ik heb meer gesproken in termen van "recht": zij heeft er recht op. Ik heb wel gezegd dat ik vond dat zij genoeg was gestraft, juist omdat zij te goeder trouw haar uitspraken deed en ik overtuigd ben van haar oprechtheid. Verder praten wij over het hypothetische geval dat zij twee jaar gebruik zal maken van dit wachtgeld. Voor een capabele vrouw als Philomena Bijlhout is er echter altijd werk. De LPF zal haar daarbij helpen, binnen of buiten de fractie. Ze zal er dus echt geen twee jaar gebruik van maken. Nee, dat is geen vriendjespolitiek, dat noemen wij sociaal.

De voorzitter:

Ik stel het niet op prijs dat tijdens het debat van alle kanten uit de Kamer anonieme opmerkingen worden gemaakt. Het debat wordt hier gevoerd via de microfoons, door de woordvoerders. Ik verzoek degenen die voortdurend vanuit de achterbanken zitten te roepen, om daarmee te stoppen. Dit geldt voor alle fracties en voor de hele dag.

Minister Balkenende:

Er zijn opmerkingen gemaakt over andere regelingen, bijvoorbeeld de arbitrageregeling van staatssecretaris Van Leeuwen. De suggestie werd enigszins gewekt dat het daarbij zou gaan om een bijzondere positie. Welnu, daarvan is geen sprake. Het is bekend dat een bewindspersoon niet in een juridisch conflict met de Staat kan zijn. Om die reden is de zaak uit handen van de partijen genomen en zijn er afspraken gemaakt over een bindende arbitrage. Uiteraard weten de partijen niet wat de uitkomst zal zijn. Partijen hebben altijd die mogelijkheid van bindende arbitrage.

Er is ook gesproken over de bewindslieden Korthals en Nawijn: zij zouden te maken krijgen met tegengestelde opvattingen. Natuurlijk was de opvatting van de heer Korthals over de identificatieplicht bekend, maar hij heeft nu getekend voor dit akkoord en daarmee heb ik te maken. De opvattingen van de heer Nawijn over een bepaald pardon hadden te maken met zijn ambtelijke rol. Dat laat onverlet dat ook hij akkoord is met de visie in dit akkoord en dat hij afstand neemt van zaken die worden geïndiceerd.

Ik kom nu te spreken over een complexere zaak die veel aandacht heeft getrokken, te weten de relaties tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en een topambtenaar enerzijds en die tussen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die belast is met de Algemene bestuursdienst, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport anderzijds. Ik denk dat het goed is om er nog eens op te wijzen dat in de ministerraad is vastgesteld dat er geen sprake is van een voorgenomen ontslag. Verder geldt dat altijd de ABD-procedures gevolgd dienen te worden. De overheid behoort een goed en zorgvuldig werkgever te zijn.

Ik wijs er verder op dat de positie van Nederlandse ambtenaren niet vergelijkbaar is met die in Amerika, waar een politieke kleuring van ambtenaren mogelijk is. Die situatie kennen wij niet. Omdat er geen sprake is van een voorgenomen ontslag, zullen wij moeten afwachten hoe de zaken verder zullen lopen. De ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn het daar met elkaar over eens.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dit is toch wel een heel vreemde gang van zaken! De minister-president kan toch zeker niet in gemoede zeggen dat er nooit over ontslag is gesproken. Ik heb met eigen ogen en oren gezien en gehoord dat de heren Bomhoff en Remkes het woord ontslag in de mond namen. Ik zie de heer Bomhoff nee schudden, maar ik kan hem hier en nu aantonen dat de woorden "ontslag" en "ontslaan" wel degelijk zijn gebruikt.

Het is verder zeer te doen gebruikelijk dat de ABD na vijf of zes jaar tot een overplaatsing besluit. Men doet dat nooit na anderhalf jaar.

Minister Balkenende:

Deze concrete zaak zal het normale verloop krijgen. Ik vind overigens niet dat de Kamer zich hierin zou moeten willen mengen, omdat er arbeidsrechtelijke aspecten spelen. Ik heb nadrukkelijk het algemene kader aangegeven aan de hand waarvan de relatie tussen ministers en topambtenaren moet worden beoordeeld. Verder heb ik gewezen op de regels van de ABD en de verhouding tussen ambtenaren en bewindslieden, die afwijken van die in een land als de VS. Bovendien heb ik aangegeven dat het werkgeverschap van de overheid goed en zorgvuldig dient te zijn.

Een voorgenomen ontslag is niet aan de orde geweest in de ministerraad en daarvoor zijn ook geen procedures in gang gezet. Dat is de realiteit. Er is bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook geen voornemen tot ontslag aan de orde geweest.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Waarom vroeg de secretaris-generaal van VWS zijn minister dan om een dienstopdracht? Waarom spreekt minister Remkes op het moment dat hij de ministerraad verlaat dan zichtbaar en hoorbaar voor heel Nederland over ontslaan en zijn weigering om de wens van minister Bomhoff in te willigen? Er moet dan toch zeker een ontslag aan de orde zijn geweest?

Ik ken minister Remkes al heel lang en ik weet heel zeker dat hij hier niet over gesproken zou hebben als het ook niet aan de orde was.

Minister Balkenende:

Als oud-voorzitter van deze Kamer weet u heel goed dat hier niet van gedachten wordt gewisseld over concrete arbeidsrechtelijke zaken. Wij spreken hier alleen over beleid.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Nee, nee, zo gaat dat niet. U verwijt mij dat ik het woord "ontslaan" in de mond neem en zegt dat een ontslag niet aan de orde is geweest. Ik bewijs u nu dat een ontslag wel aan de orde is geweest. Ik heb niet gesproken over arbeidsrechtelijke zaken, want daar wil ik het niet eens over hebben.

Minister Balkenende:

Ik heb gerefereerd aan datgene wat gisteren in de ministerraad aan de orde is geweest en is gemeld aan de Kamer, namelijk dat er geen sprake was van een voorgenomen ontslag. Bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is geen voornemen van deze minister tot een ontslag aan de orde geweest.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Waarom spreekt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan op televisie in antwoord op een vraag over ontslaan?

Minister Balkenende:

Hij deed dat, omdat wij allen wisten dat dit een gevoelige kwestie is. Ik heb echter te maken met het feit dat de zaak in de ministerraad aan de orde is geweest. Wij moeten scherp in het oog houden dat de zaak daar aan de orde is geweest en er geen sprake is van een voorgenomen ontslag. Dat is van belang, omdat wij hier anders zouden moeten spreken over de vraag onder welke voorwaarden een voorgenomen ontslag mogelijk is. Die discussie moeten wij nu niet oprakelen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Daar heb ik het ook helemaal niet over. Ik spreek niet over de ministerraad van gisteren of eergisteren, maar over minister Remkes die, toen hij de ministerraad verliet, in antwoord op een vraag zelf het woord "ontslaan" in de mond nam.

Minister Balkenende:

Het is een discussie die op dit ogenblik elke relevantie heeft verloren.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Dat is nog eens een antwoord!

Minister Balkenende:

Ik zeg dat in alle duidelijkheid.

Het gaat erom dat wij niet te maken hebben met een ontslag; ik heb van mijn rechterbuurman nooit begrepen dat dit aan de orde was. Dit is ook niet gemeld bij de minister van BZK. Zo is de situatie. Alles daaromheen is weliswaar een interessante publieke discussie, maar is feitelijk niet aan de orde.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik heb het idee dat de heer Balkenende nu een beetje op een Griekse wijze "ja" zegt. Voor de duidelijkheid: in het Grieks betekent "nè" "ja".

De heer De Graaf (D66):

Daar moet ik even over nadenken.

Je begint je af te vragen waarom het onderwerp überhaupt in de ministerraad moest worden besproken als er geen enkele aanleiding was voor de veronderstelling dat er een voornemen voor ontslag was. Waarom moest de minister-president zich er ook mee bemoeien? Er is overleg geweest tussen hem en de beide vice-premiers. In dat licht zou je denken dat er toch iets aan de hand is, namelijk dat de minister heeft gezegd: ik wil van die ambtenaar af. Wij hoeven hier niet de specifieke positie van de heer Van Lieshout te bespreken. Ontkent de minister-president echter nu dat dit heeft gespeeld? Ontkent hij dat de minister van VWS over een van zijn topambtenaren het voornemen had: ik wil van die man af?

Minister Balkenende:

Wat aan de orde is geweest – dit heeft men ook in de pers kunnen lezen – is onvoldoende vertrouwen van de een in de ander. De pers heeft daarover bericht.

De heer De Graaf (D66):

"De pers", dat is dus zo!

Minister Balkenende:

Wij blijven hier buiten een eventueel arbeidsrechtelijk geschil; dat is al gewisseld. Er is over gesproken in de ministerraad in het licht van de publieke discussie. Daar is goed met elkaar gewisseld dat van een ontslag geen sprake is en kan zijn.

De heer De Graaf (D66):

Er was dus kennelijk wel sprake van een vertrouwensprobleem, zonder dat er een eerste gesprek tussen de minister en de betrokken ambtenaar had plaatsgevonden. Wat vindt de minister-president er eigenlijk van – hij lijkt die vraag in het debat te ontwijken – dat binnenkomende ministers zeggen: die man bevalt mij niet? Het kan daarbij gaan om zijn haar, zijn politieke achtergrond, dat hij ooit een krant heeft zitten lezen of dat iemand heeft gezegd: die man deugt niet.

Minister Balkenende:

In het licht van de situatie in andere landen, waar topambtenaren worden benoemd, wil ik dat niet in Nederland. Verder is er geen sprake van ontslag. Ik heb gesproken over het vertrouwen omdat daarover een publieke discussie is ontstaan. In dat verband is de zaak in de ministerraad aan de orde geweest. Het spreken over de precieze merites van deze zaak hoort niet in de Kamer thuis; dat zal de heer De Graaf met mij eens zijn.

De heer De Graaf (D66):

Het gaat om het principe en de minister-president moet zich daarover uitspreken als de Kamer hem daarop aanspreekt. Het mag niet voorkomen dat een binnenkomende minister zegt dat hij iemand die hij nooit heeft gesproken, niet wil hebben. Als de minister-president daartegen stelling wil nemen, moet hij dat nu doen. Anders is het te laat en ontstaat er een precedent.

Minister Balkenende:

De neiging ontstaat al snel om de algemene conclusie te verbinden aan het concrete geval. Dat wil ik dus niet doen. Ik heb bewust al in de aanloop van zaken die wij nu wisselen, gezegd dat wij een systeem hebben, een algemene bestuursdienst, waarin niet wordt gewerkt met politieke benoemingen. In die algemene zin kan het niet zo zijn dat een minister of staatssecretaris bij wijze van spreken zijn eigen personen mee zou nemen. De verantwoordelijkheid begint als je functioneert als minister. Zo is de situatie en dat moeten wij vasthouden.

De heer De Graaf (D66):

Ondertussen wordt de betrokken ambtenaar toch overgeplaatst en dat is het einde van het liedje.

Minister Balkenende:

Dat is dus een concrete zaak, die wij hier niet met elkaar zullen bespreken

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Eerlijk gezegd wil ik mij daar niet zomaar bij neerleggen. Is de uitkomst van het kabinetsberaad dat er voor de betrokken ambtenaar een andere plek binnen de rijksdienst wordt gezocht?

Minister Balkenende:

Ik heb duidelijk tegen de heer De Graaf en mevrouw Van Nieuwenhoven gezegd dat wij hier niet praten over de rechtspositie in individuele gevallen; zij hebben dit ook bevestigd. De vraag die mevrouw Halsema mij stelt, impliceert dat ik daarover wel iets zou moeten zeggen. Ik heb gemeld dat het in de ministerraad aan de orde is geweest en dat er geen sprake is van een voorgenomen ontslag. De overige zaken horen hier niet thuis.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vind het verschil tussen ontslag en overplaatsing nogal arbitrair. Bovendien is dit onderwerp niet aangezwengeld door de Kamer; de vice-premiers zijn daarvoor verantwoordelijk. Als Kamer hebben wij dan de verantwoordelijkheid om te controleren, wat ik bij deze doe. Zolang de minister-president niet zegt dat er geen sprake is van overplaatsing, moeten wij daar maar van uitgaan. Zal de betrokken ambtenaar worden overgeplaatst?

Minister Balkenende:

Ik heb duidelijk gezegd dat ik niet vooruit kan lopen op wat er nog moet worden gedaan. In algemene zin is de minister van BZK betrokken bij overplaatsingen; de regelingen daaromtrent zijn bekend. Nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van voorgenomen ontslag, is het nog veel te prematuur om te spreken over wat er verder gaat gebeuren. Dat is in algemene zin het geval. U kent de regeling ten aanzien van overplaatsing. Daarover kunnen wij qua beleid spreken maar niet over een individueel geval. En over de zaak zelf – de betrokken ambtenaar op het ministerie van VWS – gaan wij hier elkaar natuurlijk niet bevragen. Dat is een rechtspositionele kwestie die in het ambtenarenrecht moet worden opgelost.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Halsema. U heeft een reactie gevraagd en gekregen. U bent daarmee niet tevreden, u kunt er in tweede termijn op terugkomen. Het heeft geen zin, er nu op door te gaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Of zo nodig een interpellatie aanvragen.

Minister Balkenende:

Mevrouw Van Nieuwenhoven heeft een opmerking gemaakt over mijn contacten met de heer De Wijckerslooth in het kader van een zaak die bij het CDA speelde. Kortheidshalve verwijs ik naar de antwoorden die de minister van Justitie daarover heeft gegeven.

Voorzitter. Ik ben in algemene zin ingegaan op de bevindingen van de Kamer, ik heb stilgestaan bij het beleid alsmede bij enkele algemene aspecten van de formatie en bij personele aspecten. Het lijkt mij dat ik daarmee in deze termijn antwoord heb gegeven op een belangrijk deel van de inbreng vanuit de Kamer.

De voorzitter:

De tweede termijn zal plaatsvinden ná de dinerpauze. Wij hebben vanochtend afgesproken om de regeling van werkzaamheden ná afloop van het gehele debat te houden. De fractie van GroenLinks heeft mij echter gevraagd, die regeling van werkzaamheden voorafgaand aan de tweede termijn te houden. Daarbij gaat het met name om een eventueel – herhaald – interpellatieverzoek van de fractie van GroenLinks. Wij kunnen dan meteen tot eventuele besluitvorming komen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 19.30 uur tot 21.00 uur geschorst.

Naar boven