Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2002 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) (28136).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Voorzitter. In het wetgevingsoverleg van 3 december jl. hebben wij de staatssecretaris gevraagd, te komen met een inventarisatie en een oplossing voor de problematiek van de restauratieprojecten die door de wijziging van de BRRM-regeling in 1997 in de knel zijn gekomen, de zogenoemde oude knelpunten. De staatssecretaris zei in dat overleg dat hij hierop zou terugkomen in zijn brief over nieuw monumentenbeleid. Nu heb ik vanmorgen die brief ontvangen, maar dit probleem komt daarin niet aan de orde. De staatssecretaris geeft daarin wel aan de 75 mln gulden van de najaarsnota te willen gebruiken voor een overgangsregeling naar het nieuwe monumenteninstandhoudingsbeleid. De CDA-fractie verzoekt de staatssecretaris met klem om de benadeelden van de vorige overgang naar de nieuwe regeling daarbij te betrekken. De schatting is dat het ongeveer 100 gevallen betreft voor een totaalbedrag van circa 12 à 15 mln gulden. Naar mijn mening getuigt het van goed bestuur om, alvorens tot nieuw beleid over te gaan, de negatieve gevolgen van een vorig veranderingsproces aan te pakken. Ik weet dat deze zaken nu gedecentraliseerd zijn, maar er bestaat ook nog zoiets als een morele verplichting. Uiteindelijk was het de rijksoverheid die de regeling BRRM heeft gewijzigd.

Ik wil dan ook de volgende motie indienen, mede namens de SGP.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat tientallen restauratieprojecten door wijziging in de BRRM in 1997 in een nadelige positie zijn gekomen;

overwegende dat het getuigt van goed bestuur om negatieve gevolgen van gewijzigd overheidsbeleid eerst af te wikkelen;

constaterende dat de regering met het geld uit de najaarsnota een overgangsregeling naar nieuw beleid wil financieren;

roept de regering op om de 75 mln gulden bedoeld voor het wegwerken van restauratieachterstanden eveneens te besteden aan de financiering van de restauratieprojecten die bij de wijziging van de BRRM in 1997 in een nadelige situatie terecht zijn gekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Visser-van Doorn en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(28136).

Staatssecretaris Van der Ploeg:

Voorzitter. De problematiek die mevrouw Visser-van Doorn naar voren brengt, is mij bekend. Bij de overgang naar de provincies zijn inderdaad morele toezeggingen gedaan. Er is, in strijd met die toezeggingen, voor gekozen om nieuwe restauraties te subsidiëren. Ik heb in dit verband geen behoefte aan de motie, maar ik zeg toe dat ik deze problematiek nader zal onderzoeken en de Kamer een brief zal sturen, waarin ik uitleg wat er aan de hand is. Ik kan nu nog niet zeggen of ik daar extra middelen voor uit zal trekken. Wij hebben in 1997 immers met open ogen deze verschuiving richting de provincie gemaakt.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA):

Voorzitter. Ik wijs de staatssecretaris erop dat de provincie Zuid-Holland al maatregelen neemt, maar dat die niet toereikend zijn. Zou de staatssecretaris een inventarisatie willen maken van alle gevallen in het gehele land? Wanneer kan de Kamer die brief verwachten?

Staatssecretaris Van der Ploeg:

Die brief zal de Kamer voor eind januari bereiken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later op de dag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 13.45 tot 14.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven