Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 11 december 2001 over milieuhandhaving.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter. Bij deze handhaving gaat het om twee punten. De heer Klein Molekamp zal straks mede namens mijn fractie een motie indienen met betrekking tot het voorportaal van Covra in de Rotterdamse regio. Ik begrijp dat hierover nog overleg wordt gevoerd. Ik zal me concentreren op een ander punt.

Milieubeleid is vaak lastig, vaak ook weerbarstig. De minister zal dat met mij eens zijn, maar soms is het goed te doen. Men kan bijvoorbeeld bestaand beleid uitvoeren. De commissie-Alders heeft dat ook aangegeven. Vaak heb je niet eens nieuwe regels nodig. Je kunt goed beleid voeren door bestaande technieken voluit toe te passen. Eerder heb ik aandacht gevraagd voor het recyclen van luiers, waaronder andere vormen van incontinentiemateriaal. In september heb ik daarover vragen gesteld en die zijn goed beantwoord. In het laatste AO heb ik deze kwestie weer genoemd, maar de minister is er toen niet op ingegaan. Ik wil niet dat wij ons er voor de derde keer over buigen. Daarom leg ik de Kamer op dit punt een motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het recyclen van 1000 kilo gebruikte luiers 400 kilo hout, 8700 liter water en 5700 megajoule energie bespaart;

constaterende dat jaarlijks 185 mln kilo gebruikte luiers in Nederland wordt geproduceerd;

constaterende dat het Besluit woon- en verblijfgebouwen milieubeheer het gescheidenFeenstra aanleveren van luierafval vanuit zorginstellingen voor hergebruik sinds drie jaar verplicht stelt;

constaterende dat het voor hergebruik opgezette bedrijf No Waste te Arnhem slechts 40% van deze stroom ontvangt;

overwegende dat het ministerie van VWS de bekendheid met en de naleving van deze verplichting bij zorginstellingen moet bevorderen, dat gemeenten met betrekking tot deze en andere bronnen hun zorgplicht moeten invullen en dat het ministerie van VROM moet toezien op de handhaving van deze regelgeving;

verzoekt het kabinet, bovengenoemde partijen (VWS, gemeenten en VROM) aan te zetten tot een voortvarende en sluitende aanpak ten gunste van de bedoelde recycling van luierafval,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Feenstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59(22343).

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter. Zoals u ziet: ieder Kamerlid heeft zijn eigen onderwerpen.

Tijdens het debat over de milieuhandhaving is opnieuw gesproken over het radioactief schroot. Kamerbreed en door de minister is geconstateerd dat als op een gegeven moment radioactief afval in welke vorm dan ook wordt gevonden, dat zo snel mogelijk moet kunnen worden opgeslagen, al dan niet via tussenopslag. Het is namelijk heel slecht als de radioactiviteit op het terrein blijft, zoals nu de praktijk is. Ik meen dat dit een winstpunt is van de discussie die in de afgelopen maanden tussen ministerie, sector en Kamer is gevoerd. Daarbij was sprake van unanimiteit.

Er was wel verschil van opvatting over de manier waarop het afval precies moet worden opgeslagen. We kwamen in tijdnood en toen zei de minister: dan moet je maar een heldere Kameruitspraak doen. Namens mijn collega's van de Partij van de Arbeid en het CDA meen ik met het indienen van de volgende motie tot een vrij heldere uitspraak te komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat radioactief besmet schroot een gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid en het milieu;

constaterende dat de grootste concentratie gecontamineerd schroot in het gebied rond de Rotterdamse haven wordt gedetecteerd;

overwegende dat de kosten en risico's van transporten minimaal moeten zijn en dat de RTD te Rotterdam vergunning heeft tot het inspecteren en sorteren van radioactief schroot op lokatie;

voorts overwegende dat de Covra te Vlissingen vergunning heeft tot het definitief opslaan van radioactief besmet materiaal;

verzoekt de regering, een besluit te nemen dat tussenopslag in de Rotterdamse regio mogelijk maakt, alwaar inspectie en sortering kan plaatsvinden alvorens de radioactieve delen van de partij schroot afgevoerd kunnen worden voor definitieve verwijdering bij de Covra te Vlissingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klein Molekamp, Feenstra en Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(22343).

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter. Ik heb nog een korte vraag aan de minister. Ik had duidelijk begrepen dat de minister na de vervanging van de leidingen de situatie bij DSM zodanig veilig vindt, dat hij er volledig achter kan staan. Ik had hem gevraagd of dat ook betekent dat het openbaar ministerie nu zijn procedure stopzet of niet. Wordt de situatie door het openbaar ministerie ook als zodanig veilig beschouwd, dat het de procedure stopzet?

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Ik heb een motie die ik niet behoef in te leiden, omdat zij voor zichzelf spreekt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging;

overwegende dat er een verschil van opvatting bestaat tussen de getuige-deskundige van het OM en van TNO over de veiligheid van de ACN-fabrieken van DSM te Sittard-Geleen;

overwegende dat de bruikbaarheid van de toegepaste methode om cyanidespanningscorrosie en scheurvorming in leidingen vast te stellen, omstreden is;

overwegende dat het naar het oordeel van de inspectie milieuhygiëne ontbreekt aan toetsing van toegepaste technieken bij de ACN-fabrieken aan de thans wereldwijd beschikbare technische mogelijkheden;

overwegende dat er naar de mening van de inspectie milieuhygiëne onduidelijkheden bestaan ten aanzien van de eisen die aan de veiligheid van proces- en transportleidingen moeten worden gesteld;

constaterende dat de ACN-fabrieken op zeer korte afstand van een woonwijk staan;

constaterende dat er meerdere malen al sprake is geweest van het vrijkomen van zeer giftige stoffen (blauwzuur) bij de ACN-fabrieken;

verzoekt de regering, DSM te wijzen op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de omwonenden en er bij DSM op aan te dringen de ACN-fabrieken stil te leggen gedurende de thans lopende onderzoeken;

verzoekt voorts de regering:

  • - terstond maatregelen te treffen om op de kortst mogelijke termijn een onafhankelijk Poppederdenonderzoek in te laten stellen ten aanzien van de veiligheid van de ACN-1- en ACN-2-fabrieken van DSM;

  • - terstond een vergelijkend onderzoek in te laten stellen naar de toegepaste techniek van de ACN-technieken en de thans wereldwijd beschikbare technische mogelijkheden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Poppe en Van der Steenhoven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61(22343).

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Ook na het algemeen overleg van 14 november en de daarna van diverse zijden ontvangen informatie blijft de CDA-fractie van oordeel dat de voordelen van een tussenopslag voor inspectie en sortering van radioactief schroot dicht bij de direct betrokken schrootbedrijven veel voordelen heeft. Ook de minister heeft in principe zijn voorkeur daarvoor uitgesproken en dus voor een lokatie in het Rotterdamse havengebied. De gedetecteerde radioactieve fractie kan dan vervolgens gericht en veilig worden vervoerd en bij de Covra worden bewerkt of opgeslagen. Wij hebben voor ons standpunt verschillende argumenten die ik nu kort herhaal. Het is uit een oogpunt van milieu, volksgezondheid en handhaving doelmatiger en goedkoper. Rotterdam, in het bijzonder de Röntgentechnische dienst, beschikt reeds over de benodigde vergunning. De kennis, ervaring en benodigde infrastructuur zijn aanwezig en met een relatief kleine inspanning kunnen deze faciliteiten worden geoptimaliseerd voor het beoogde doel. Ook de DCMR kan in dit geheel nog een nuttige functie vervullen. Is er inmiddels al meer duidelijkheid over die mogelijke rol van de DCMR? Het argument van de tijdwinst die met de Covra-optie kan worden behaald, weegt volgens ons niet op tegen de voordelen van een tussenopslag in Rotterdam. Derhalve steunen wij de motie van de heer Klein Molekamp.

In het milieuwetgevingsdebat is veel aan de orde geweest over handhaving van milieuwetgeving ten aanzien van de veehouderijbedrijven. In de praktijk blijkt dat zij vaak niet handhaafbaar en uitvoerbaar is. Bepaalde gemeenten controleren niet op geluid, terwijl andere dat wel doen. Sommige zijn de geluidsrapportage vergeten, waardoor de hele milieuvergunning weer onderuit wordt gehaald met grote consequenties voor ondernemers.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter. Inzake de handhaving van milieuwetten wil mijn fractie op twee onderwerpen kort ingaan. Bij de opslag van radioactief afval kan het schroot naar de Covra of naar een opslagruimte elders. Voor de fractie van D66 staan daarbij twee voorwaarden voorop: snelheid en veiligheid. De kosten zijn onzes inziens vergelijkbaar, zoals uit onderzoek blijkt. Als snelheid en veiligheid gediend zijn bij opslag in Rotterdam, dan zullen wij de motie van de VVD en andere fracties steunen. Als de weegschaal echter doorslaat naar de Covra, dan ligt daar onze voorkeur, want wij weten in ieder geval dat de opslag daar snel gerealiseerd kan worden en dat de deskundigheid aanwezig is. Een en ander hangt dus af van het antwoord van de minister.

De veiligheidssituatie bij DSM liet in het verleden te wensen over. Inmiddels zijn leidingen vervangen door roestvrijstalen leidingen. Aan de minister heb ik gevraagd of alle leidingen die scheuren bleken te vertonen, hieronder vallen. Hierop kwam geen eenduidig antwoord. De minister veronderstelde het, maar ik wil het zeker weten en wel thans, omdat daarvan de opstelling van mijn fractie ten opzichte van de motie van de SP en GroenLinks afhangt. Als alle gevaren geweken zijn, is er geen reden tot stillegging. Is dat niet het geval, dan zal mijn fractie overwegen die motie te steunen.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. Tijdens het AO hebben wij gesproken over de toepassing van methylbromide en fosfine bij het ontgassen van schepen. De minister heeft daarover een aantal duidelijke toezeggingen gedaan, maar er bereiken ons ook signalen dat er toch wat onduidelijkheid is over de mogelijkheden om volgend jaar op te treden tegen het gebruik van die stoffen. Daarom hebben wij de volgende motie opgesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat toepassing van de bestrijdingsmiddelen methylbromide en fosfine, die in de scheepvaart gebruikt worden voor het ontsmetten van scheepsladingen, een gevaarlijke situatie opleveren voor mensen die ermee werken en het milieu;

overwegende dat toepassing van methylbromide in de landbouw al jaren verboden is;

overwegende dat er in de praktijk al minstens één mens- en milieuvriendelijk alternatief wordt toegepast voor het ontsmetten met methylbromide en fosfine, namelijk een gasmengsel op basis van voornamelijk stikstof;

overwegende dat de minister twee aangrijpingspunten heeft om het gebruik van methylbromide te verbieden, namelijk het Ozonbesluit en de Strategienota omgaan met stoffen (SOMS) en dat fosfine op basis van SOMS te verbieden is;

overwegende dat de minister in het algemeen overleg met de Kamer op 11 december 2001 heeft aangegeven dat hij wil toewerken naar een algemeen verbod op toepassing van methylbromide en fosfine medio volgend jaar;

verzoekt de regering, het gebruik van methylbromide en fosfine met ingang van 1 juni 2002 te verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Steenhoven, Augusteijn-Esser en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62(22343).

Minister Pronk:

Voorzitter. Ik laat het oordeel over de motie over de luiers graag over aan de Kamer. Wanneer de motie wordt aangenomen, zal het kabinet mijn collega van Volksge zondheid, Welzijn en Sport, de gemeenten en mij gaarne aanzetten tot een voortvarende aanpak. Ook zonder dat het kabinet mij aanzet, zal ik mij daartoe lenen.

Ik heb gisteren nog overleg met de MRF gehad waarin de verschillende opties zijn nagegaan als blijkt dat er radioactief materiaal in het schroot zit. Sommige bedrijven hebben de mogelijkheid, zelf een bewerking uit te voeren, maar andere zijn aangewezen op de tussenopslag. Als het alarm afgaat, komt de inspectie. Onder bepaalde voorwaarden mag de desbetreffende container maximaal zeven dagen op het terrein blijven staan. Als het bedrijf aan de voorwaarden voldoet, kan het afval ter plekke gescheiden, gereinigd of hergebruikt worden. Bij die laatste twee mogelijkheden gaat het afval naar Petten of naar Siempelkamp in Duitsland. Als er niets met het afval kan worden gedaan, moet het terug naar de afzender.

Als het bedrijf daartoe niet is uitgerust, kan het afval gescheiden worden in een tussenopslag. Daarna blijft radioactief materiaal over dat definitief moet worden opgeslagen en daarvoor is Covra aangewezen. De tussenopslag kan op dit moment alleen bij Covra omdat men daar over alle noodzakelijke vergunningen beschikt. Wanneer de motie wordt aangenomen, heb ik er geen enkel bezwaar tegen om een tussenopslag te helpen realiseren in het Rotterdamse havengebied. Het bedrijfsleven zal hiertoe nadere initiatieven moeten nemen. Ik zal echter niet alleen maar afwachten, want ik vind dat er snel een oplossing gevonden moet worden. Hierover moet overlegd worden met de Rotterdamse autoriteiten en met de sector. Het zal enige tijd duren voordat een en ander is gerealiseerd, want een vergunningverleningsprocedure kent mogelijkheden van beroep en bezwaar.

Er zijn inmiddels afspraken met de DCMR gemaakt. De precieze details daarvan staan mij niet direct voor de geest. De DCMR zal worden ingeschakeld bij inspectietaken. Een aantal medewerkers zal daarvoor worden aangewezen en, zo nodig, extra opgeleid. Zij kunnen op dit terrein als even deskundig worden beschouwd als de medewerkers van de inspectie die met deze taak zijn belast. Er zijn overigens 24 uur per dag medewerkers van de inspectie hiervoor beschikbaar.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Bij de verwerking van schroot kan het alarm afgaan bij een poortje, maar ook wanneer het in de grijper zit. Dan komt de inspectie. Wordt dan ook gekeken naar de arbeidsomstandigheden? Het kan immers gaan om radioactief besmet materiaal dat vrijgekomen is uit leidingen en dat kan verstuiven? De arbeidsinspectie zou dan ingeschakeld moeten worden om te onderzoeken of radioactief materiaal door het personeel is geïnhaleerd.

Minister Pronk:

Dat lijkt mij voor de hand liggen. In eerste instantie komt de inspectie van VROM. Het kan zijn dat de inspectie van VROM het wenselijk acht dat de arbeidsinspectie de helpende hand biedt.

Voorzitter. Dan de situatie bij DSM. Op dit moment is de situatie veilig. Ook het openbaar ministerie is het ermee eens dat dit zo is, maar vanwege eerder door DSM gemaakte fouten is de strafrechtelijke aanpak is niet stopgezet. De situatie is echter niet zodanig dat er geen maatregelen meer genomen hoeven te worden. Begin van het komende jaar zal de Kamer informatie ontvangen over het onderzoek.

In de motie op stuk nr. 61 wordt de regering verzocht, DSM te wijzen op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de omwonenden en er bij DSM op aan te dringen de ACN-fabrieken stil te leggen gedurende de thans lopende onderzoeken. Ik zal met DSM contact opnemen om in diplomatieke formuleringen te wijzen op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Als ik DSM was zou ik tegen de minister zeggen: dat hoeft u niet te doen, wij hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid en die hebben wij ook altijd gedragen. Maar ik zal in ieder geval met DSM contact opnemen om te wijzen op de gemeenschappelijke wens van kabinet en Kamer en de regio om er gezamenlijk alles aan te doen om het gevoel van veiligheid in de regio maximaal te kunnen doen zijn.

In de motie wordt de regering ook verzocht, maatregelen te nemen om op zo kort mogelijke termijn een onafhankelijke derden onderzoek in te laten stellen ten aanzien van de veiligheid van de ACN-1- en ACN-2-fabrieken van DSM en een vergelijkend onderzoek in te laten stellen naar de toegepaste techniek van de ACN-fabrieken en de thans wereldwijd beschikbare technische mogelijkheden. Het gaat dus om de veiligheid van de fabrieken en om de vraag of de stand van de techniek daarmee in overeenstemming is. Wie dat onderzoek gaat doen, moet nog worden bezien. Er is in de Kamer discussie geweest over de vraag wie nu werkelijk competent is om een laatste oordeel uit te spreken. Genoemd zijn in dit verband een Amerikaanse consultant, TNO en het Stoomwezen. Er is, gezien de onduidelijkheid die er op dit punt bestaat, voldoende reden om nader te bezien wie op een voor de Kamer en het kabinet bevredigende wijze zo'n derden onderzoek zou kunnen verrichten. Niet iedereen is natuurlijk deskundig op dat terrein. Het lijkt mij verstandig om hierover met de Kamer te overleggen, want ik heb er geen enkele behoefte aan om een onderzoek in te doen stellen waar de Kamer het niet mee eens is. Wij moeten er zeker van zijn dat zowel de Kamer als het kabinet zich uiteindelijk in de resultaten van het onderzoek kunnen vinden. Op dat moment weten wij dat het veilig is of kennen wij de punten die verbetering behoeven. Ik ben niet van plan om in de tussentijd bij DSM erop aan te dringen, de zaak stil te leggen, ook al wordt mij dit in de motie gevraagd. Het is namelijk helemaal niet zeker dat het onderzoek daartoe noopt. Als lopende het onderzoek of na afronding daarvan blijkt dat dit het geval is, kan een dergelijk verzoek alsnog aan het bedrijf worden gericht. Voorafgaand aan het onderzoek zal ik DSM niet vragen om de zaak stil te leggen. Naar mijn mening is daarvoor geen aanleiding. Op basis van het eerdere onderzoek is gedaan wat moest worden gedaan. Er is discussie mogelijk over de vraag of het niet beter was geweest, de zaak stil te leggen tijdens de herstelwerkzaamheden. Ik zag echter geen aanleiding om daartoe te beslissen, omdat geen enkele instantie mij een dergelijk verzoek heeft gedaan. Hierover kun je van mening verschillen, maar er is gedaan wat moest worden gedaan. Sommigen in deze Kamer zijn van mening dat er meer had moeten worden voorgesteld. Dat kunnen wij dus nader bezien. Voorafgaande daaraan ben ik niet bereid, de zaak stil te laten leggen. Zodra zich ook maar de eerste onzekerheid voordoet op basis van een dergelijk onderzoek, kan een gehele of gedeeltelijke stillegging worden overwogen. Het andere zou niet redelijk zijn.

Ik heb de motie dus opgesplitst in verschillende verzoeken. Een aantal daarvan wil ik graag overnemen; één daarvan acht ik onjuist.

De voorzitter:

Ik neem aan dat hierover ook tijdens het algemeen overleg uitgebreid is gesproken. Ik geef daarom de gelegenheid voor één interruptie per persoon.

De heer Klein Molekamp (VVD):

De mening van de minister is helder en komt ook overeen met die van de VVD-fractie. Is de indiener van de motie bereid, haar zodanig aan te passen dat het verzoek om stillegging uit de motie wordt gehaald, overeenkomstig de redenering van de minister dat dit op het moment voorbarig is? Daarmee wordt de motie bijgesteld in de geest van het antwoord van de minister.

De heer Poppe (SP):

Het is de minister duidelijk wat met de motie wordt beoogd. Het gaat niet om een verzoek aan de minister om tijdens het onderzoek de installatie stil te laten leggen, maar om de vraag aan de minister om DSM te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid met een verzoek om de zaak stil te leggen. Ik weet dat het nu een moeilijk moment is, gezien de regelgeving en de uitspraak van de inspectie. Het is dan moeilijk om een politiek besluit te nemen tot stillegging. De minister heeft echter gezegd dat hij bereid is, DSM daarop te wijzen. Dat is voor mij voldoende. Er staat ook niet meer in de motie.

Minister Pronk:

Wel degelijk. Er staat "...DSM te wijzen op zijn maatschappelijke verantwoordelijk voor de veiligheid van de omwonenden en er bij DSM op aan te dringen de ACN-fabrieken stil te leggen gedurende de thans lopende onderzoeken". Ik heb er geen enkele misverstand over laten bestaan dat ik het laatste dus niet doe. Dat is de kern van de zaak, naast alle andere voorstellen. Als in de motie zou komen te staan: als tijdens of na afronding van onderzoek de wenselijkheid zou blijken van gehele of gedeeltelijke stillegging, wordt de minister verzocht overleg te starten met DSM, ben ik daartoe gaarne bereid. De heer Poppe zou de motie kunnen herformuleren voordat zij morgen in stemming komt.

De heer Poppe (SP):

Ik ben, gezien de toezeggingen van de minister, bereid om dat deel uit de motie te halen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Ik heb de indruk dat de minister klaar is met zijn beantwoording van dit onderwerp. Ik had hem echter nog iets gevraagd ten aanzien van de vervanging van de leidingen.

Minister Pronk:

Ik heb dat laten nagaan. Dat was inderdaad het geval. Daarom heb ik ook gezegd dat het op dit moment veilig is. Er moet misschien nog meer gebeuren; dat moeten wij nog bezien.

Voorzitter. De laatste motie betreft het verbieden van methylbromide en fosfine per 1 juni 2002. Ik zal nagaan of dat kan. Mijn bedoeling is inderdaad om het in die richting te leiden. Als dit niet wordt bedoeld als een resultaatsverplichting maar als een inspanningsverplichting, ben ik graag bereid om de Kamer hierin te volgen. Als het toch gaat om een resultaatsverplichting, ontraad ik het aannemen van de motie.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Het is bedoeld als inspanningsverplichting.

Minister Pronk:

Dan is mijn oordeel over de motie duidelijk.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik heb nog een vraag gesteld over de manier van de milieuhandhaving. Ondernemers hebben te maken met alle aanvragen, die aan de Raad van State worden voorgelegd. Als dan de gemeente de geluidsrapportage heeft vergeten, is de boer weer de dupe. Zijn aanvrage moet de hele procedure opnieuw doorlopen. Er gelden dan weer nieuwe normen en nieuwe eisen. Dat heeft gigantische consequenties voor de ondernemer.

Minister Pronk:

Het spijt mij werkelijk dat ik die vraag vergeten ben te beantwoorden. Bij VAO'tjes spreek je bijna alleen nog maar over moties. Als dan ook nog "gewone" vragen worden gesteld, vergeet je daarop antwoord te geven. Dat is onjuist.

Het is een feit dat sommige gemeenten op een andere manier vergunningen verlenen dan andere. Dat leidt tot een zekere mate van onduidelijkheid bij het bedrijfsleven. Ik zal hierover in overleg treden met de VNG en het IPO naar aanleiding van dit verzoek om te komen tot enige mate van duidelijkheid over het beleid van afzonderlijke gemeenten die allemaal wel vrij zijn om te beslissen of zij al dan niet een vergunning afgeven aan de hand van verschillende overwegingen die zij daarbij hanteren. Ik zou mij kunnen voorstellen dat dit punt ook aan de orde kan komen bij het verlenen van milieuvergunningen in het kader van de wijziging van de Wet milieubeheer. Voorafgaande daaraan wil ik indien mogelijk de Kamer informeren over de resultaten van een overleg dat ik met de VNG heb gevoerd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, na de middagpauze over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven