Vragen van het lid Kant aan de ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de schikking in de glycerinezaak tegen het bedrijf Vos.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Toen het afgelopen vrijdag tot mij doordrong dat ook in de met antivries vergiftigde hoestdrankzaak, waarbij naar schatting 60 kinderen in Haïti het leven hebben gelaten, een schikking was getroffen, dacht ik: dit kan niet waar zijn. 60 dode kinderen waren het uiteindelijke gevolg van de levering door een Nederlands bedrijf van een partij glycerine die ongeschikt was voor medisch gebruik. Het bedrijf heeft zijn rol in dit drama nu afgekocht met 0,5 mln gulden. Hoe is het toch mogelijk dat ook deze zaak afloopt zonder dat de verantwoordelijken voor het gerecht komen? Wanneer is deze schikking getroffen? Was dit voor of na de nieuwe richtlijn? Wat is de opvatting van beide bewindspersonen over deze schikking? Waren zij ervan op de hoogte? Gaan zij ook in beroep tegen deze schikking? Het is toch een zaak waarbij volksgezondheidsbelangen in het geding zijn.

Bij sommigen wordt de vraag opgeroepen: als het nu eens Nederlandse kinderen waren geweest en niet kinderen in het ver weg gelegen arme Haïti, had deze zaak dan net zo kunnen aflopen? Dergelijke vragen geven mij en velen een vieze smaak in de mond. Zouden zulke wrange gedachten die bij mensen opkomen ons niet een extra morele verplichting moeten geven om zo'n zaak tot het gaatje voor het gerecht uit te vechten, juist omdat arme kinderen in een ontwikkelingsland mogelijk het slachtoffer zijn geworden van de economische motieven van een bedrijf in het rijke Westen?

Volgens Wemos hebben vele Westerse bedrijven een dubbele standaard. Stoffen die hier van de markt worden geweerd, gaan rustig naar de Derde Wereld. Wat wil en kan de minister van Volksgezondheid hiertegen ondernemen, meer dan zij nu doet?

Minister Korthals:

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg van 12 december jl. over de aanwijzing hoge transacties heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van een vijftal hoge transacties die al onomkeerbaar waren. De zaak-Vos, die vrijdag in de publiciteit is gekomen door een persbericht van het openbaar ministerie, is een van die vijf. Tijdens het ordedebat van 13 december heeft uw Kamer bij monde van de leden De Wit en Halsema mij gevraagd om nadere opheldering over deze vijf zaken. Die opheldering zal ik geven in een brief waarin ik ook een antwoord zal geven op de vragen die tijdens het algemeen overleg van 12 december zijn opengebleven. In die brief zal ik nader ingaan op de zaak-Vos.

Het gaat in deze zaak om de betrokkenheid van een Nederlands bedrijf bij een internationale handel in een partij onzuivere glycerine die begon in China en eindigde op Haïti. Aanvankelijk maakten "doodslag" en "dood door schuld" onderdeel uit van de beschuldiging omdat op Haïti een aantal kinderen was overleden als gevolg van het innemen van een medicinale siroop waarin de glycerine was verwerkt. Het openbaar ministerie heeft echter al in 1999 de beschuldigingen van doodslag en dood door schuld laten vallen omdat dit niet bewijsbaar bleek. Overigens is daar ook een persbericht over uitgegaan. Wat restte was overtreding van de Wet milieugevaarlijke stoffen door de BV. Op zichzelf is dat een transigabel feit en volgens de nieuwe normen zoals wij die bespraken bij het algemeen overleg van 12 december, zou deze transactie aan mij gemeld moeten worden. Het gaat immers om een bedrag van ƒ 500.000. Die nieuwe normen zijn echter op deze transactie nog niet van toepassing. Wat dat betreft verwijs ik voor het overige naar de brief die aanstaande is.

Ik zal mijn antwoorden op de vragen nog kort samenvatten. Wanneer is de schikking getroffen? In ieder geval voordat de aanwijzing hoge transacties van kracht is geworden. Wat is de opvatting van de minister? Die is daar niet bij aan de orde. Waren wij op de hoogte? Er was in 1999 bekend dat de bestanddelen "doodslag" en "dood door schuld" niet zouden worden gehaald. Gaan wij in beroep? Wij gaan niet in beroep.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. De eerste vier vragen zijn mede namens mij door de minister van Justitie beantwoord; het kabinet spreekt met één mond. Er is een speciale vraag aan mij gesteld naar aanleiding van de berichten van Wemos over de dubbele standaard: wat heb ik gedaan om dit soort problemen te voorkomen?

Nadat ik had gevraagd om een stafrechtelijk onderzoek, heb ik mij inderdaad daarna beziggehouden met de preventievraag. Zowel in Europees verband als in WHO-verband heb ik voorgesteld om regelgeving in te voeren waarbij ook de kwaliteit van de exportgrondstoffen wordt gewaarborgd. Grondstoffen voor eigen gebruik worden natuurlijk altijd al op kwaliteit onderzocht. De desbetreffende zaak was een typisch voorbeeld van export van grondstoffen door ons, zonder dat er regels waren over het vaststellen van de kwaliteit. Bij de WHO heb ik daarvoor een willig oor gevonden. In 1998 heb ik een bijeenkomst in Genève gefinancierd over dit onderwerp. De molens malen echter heel langzaam. Concreet is er niet veel meer gebeurd dan het uitbrengen van aanbevelingen door de WHO. Die zijn natuurlijk niet bindend.

Binnen de Europese Unie ging het mij om regelgeving. Daar zijn wij lang mee bezig geweest en onlangs is definitief gebleken dat de Europese Commissie er niets voor voelt om daar Europese regels voor te treffen. Op grond daarvan heb ik nu het voornemen om over te gaan tot nationale wetgeving waarbij wij dus verplicht zullen stellen dat hier in Nederland grondstoffen die wij niet zelf gebruiken maar exporteren, toch op kwaliteit gecontroleerd worden.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik wil toch aan beide ministers hun mening vragen over deze schikking. De minister van Justitie zegt dat hij niet ingaat op de vraag of hij het eens is met de schikking. Ik ben echter wel geïnteresseerd in zijn mening daarover. Het gaat immers niet om zomaar een zaak. Het is een zaak die 60 Haïtiaanse kinderen het leven heeft gekost. Ik wil dus toch graag zijn mening hierover horen. Uit zijn antwoord begrijp ik dat de zaak vóór het invoeren van de nieuwe richtlijn niet aan hem is gemeld. Dat vind ik toch bevreemdend. Ik wil hierop graag een reactie van de minister omdat gevoelige schikkingen toch ook in het verleden gemeld hadden moeten worden aan het college van procureurs-generaal. Indien dit college het nodig vond, zou de zaak dan bij de minister hadden moeten worden gemeld. Bij deze zaak is dat blijkbaar niet gebeurd. Als dit geen gevoelige zaak was, wat is in ons land dan wel een gevoelige zaak, waarbij een schikking onder het zicht van de minister moet komen? Het gaat hier om een heel ernstige kwestie.

De minister zegt dat het onomkeerbaar is omdat het één van die vijf zaken is. Net als geldt voor de andere zaken waarover wij hier hebben gesproken, is er natuurlijk wel degelijk de mogelijkheid om in beroep te gaan. Ik weet dat dan de Staat rechtstreeks belanghebbende moet zijn. In dit geval lijkt de Staat mij zeker een belanghebbende te zijn. Het is een kwestie van volksgezondheidsbelangen. In dit geval gaat het weliswaar om kinderen ver weg in een arm land, maar als land is het onze verantwoordelijkheid als daar iets is misgegaan. Er is dus wel degelijk een mogelijkheid. Graag van beide bewindspersonen daarop nog een reactie.

De minister van Justitie zei al dat een verplaatsing heeft plaatsgevonden van "dood door schuld" naar "milieudelicten". Maar ook milieudelicten kunnen, als het om ernstige overtredingen gaat met ernstige gevolgen, tot zware straffen leiden. Waarom was dat geen reden om tot een schikking te komen? Vindt de minister van Justitie dat het OM genoeg heeft gedaan?

Van de minister van VWS vraag ik een oordeel over deze schikking, vanwege het belangrijke volksgezondheidsaspect dat erin zit en de preventieve werking die ervan uit kan gaan als een bedrijf wordt veroordeeld voor zo'n delict. Ik zeg haar dank voor de toezegging, in tegenstelling tot eerdere vragen die over dit onderwerp zijn gesteld, om ondanks onwil van de EU toch over te gaan tot nationale wetgeving op het gebied van opsporingsbevoegdheden van de Inspectie voor medische grondstoffen. Ik denk dat dat een stap vooruit is.

Minister Korthals:

Wij moeten oppassen om voortdurend discussies te gaan voeren met meningen achteraf. Vandaar dat wij gewoon te maken hebben met het feit dat het OM gezegd heeft dat er een schikking wordt getroffen. Deze schikking is niet aan mij gemeld, ook niet in een vroegtijdig stadium. Wel was, zoals mevrouw Kant zou kunnen weten, bekend dat de bestanddelen "dood door schuld" en "doodslag" in ieder geval twee jaar geleden al niet meer bewezen konden worden. Het ging dus over een strafzaak tegen een rechtspersoon, die onder de aanwijzing voor hogere transacties viel. Het was ook geen strafzaak die de 1 mln gulden te boven zou gaan, want in die voorkomende gevallen zouden de procureurs-generaal mij daarvan op de hoogte moeten stellen, hetgeen dus niet is gebeurd.

Mevrouw Kant (SP):

De minister begon zijn antwoord met de vraag, waarom we hierover nog moeten nakaarten. Ik wijs hem erop dat hij ervoor verantwoordelijk is, hoe het OM in ons land werkt. Als er een schikking is getroffen waarachter vraagtekens gezet kunnen worden, mag ik hem hier om een mening vragen over het optreden van het OM in die zaak. Het gaat hier immers niet om de eerste de beste fraudezaak, maar om een zaak die kinderlevens heeft gekost. Ik vind dat zo'n zaak niet in een schikking mag eindigen, waarover ik de mening van de minister wil horen.

Minister Korthals:

U zou mijn mening gekregen hebben zodra deze zaak aan mij was voorgelegd. Maar deze zaak was niet aan mij voorgelegd, dus geef ik daarover niet mijn mening.

Mevrouw Kant (SP):

Wat vindt de minister ervan dat de procureurs-generaal hem deze zaak met volksgezondheidsbelangen niet hebben voorgelegd?

Minister Korthals:

Daar heb ik reeds op geantwoord. Daarvan heb ik gezegd dat het feit uit de tenlastelegging is weggehaald of niet bewezen kon worden, veroorzaakt werden doordat we te maken hadden met Haïti. Op rechtshulpverzoeken werd niet gereageerd. Belanghebbenden in Haïti hadden zelfs een advocaat ingeroepen om namens hen op te treden. Dat kon ook niet doorgaan, om de doodeenvoudige reden...

Mevrouw Kant (SP):

De meningen over de schikking zijn sterk verdeeld, ook onder de desbetreffende advocaten. Het probleem is dat we nooit zullen weten of het te bewijzen is. Bij zo'n belangrijke zaak vind ik dat nogal ernstig, en de minister reageert daar nogal luchtig op.

Minister Korthals:

Maar dat is nu precies wat we aan het OM moeten overlaten. We moeten niet proberen, iedere zaak maar voor de rechter te brengen, ook als het OM van oordeel is dat het die zaak niet bewezen kan krijgen voor de rechtbank. Ik zou het een ongelooflijk weinig economische manier van proces voeren vinden als het OM dat wel doet.

Mevrouw Kant (SP):

Het gaat hier niet om een economische manier van procesvoering, maar over een bedrijf dat mogelijk vanuit economische belangen giftige stoffen naar ontwikkelingslanden stuurt, op grond waarvan geen rechtszaak wordt gestart. Het gaat hier om de preventieve werking van ons OM en onze justitie. De minister stapt daar te luchtig overheen. Hij accepteert dat ook een zaak met dergelijke volksgezondheidsbelangen wordt geschikt.

Minister Korthals:

Het OM heeft mede gekozen voor een OM-afdoening voor het bedrijf, omdat het onderzoek geen aanwijzingen opleverde dat er binnen de BV natuurlijke personen waren aan te wijzen die voor een strafrechtelijke vervolging in aanmerking kwamen. Het onderzoek leverde evenmin aanwijzingen op dat de bewuste transactie onderdeel uitmaakte van een systeem van stelselmatige malversaties of bedenkelijke transacties. Dat heeft het OM ertoe gebracht te komen tot een schikking.

Mevrouw Kant (SP):

De minister noemt als reden dat er geen natuurlijke rechtspersonen in het bedrijf waren. Volgens mij kan een gebouw geen beslissing nemen giftige stoffen naar een ontwikkelingsland te verschepen. Daarvoor zijn personen verantwoordelijk. Vindt de minister dat het OM dit tot het gaatje heeft uitgezocht?

Minister Korthals:

Voorzitter. Het is een dermate belangrijke zaak – dat is ook als zodanig erkend door het OM – dat ik er zonder meer van uitga dat het OM tot het gaatje is gegaan om de zaak uit te zoeken. Zoals mevrouw Kant weet, is het vaak echter niet zo eenvoudig leidinggevenden in dit soort zaken strafrechtelijk te vervolgen.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. Er is mij gevraagd naar mijn oordeel over de schikking. Ik heb destijds op grond van de bevindingen van de inspectie verzocht om een strafrechtelijk onderzoek. Daar had ik uiteraard bepaalde verwachtingen bij.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. De minister geeft geen mening.

De voorzitter:

Ik denk niet, ook al vraagt u dat nog drie keer, dat u een ander antwoord krijgt.

Ik stel nu de andere leden die nog vragen willen stellen daartoe in de gelegenheid.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter. De fractie van de PvdA is geschokt door de transactie en het gebrek aan rechtsgevoel dat het OM daarmee aan de dag legt.

Ook al is de minister van Justitie pas achteraf ingelicht, vindt hij de transactie achteraf gezien verantwoord? Klopt het dat er nog beklag tegen de beslissing mogelijk is? Heeft de officier van Justitie de direct belanghebbenden in kennis gesteld van zijn beslissing, zodat dit beklag binnen drie maanden kan worden ingesteld, waarna de beslissing wellicht kan worden teruggedraaid door het Hof?

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Er is ongetwijfeld sprake van een gevoelige zaak. Had het op basis van de oude richtlijn niet voor de hand gelegen dat het OM, het college van procureurs-generaal, de minister van Justitie had ingelicht over de op handen zijn de schikking? Wat vindt de minister ervan dat dit niet is gebeurd? De minister verwees in het begin van zijn betoog naar de brief die naar de Kamer wordt gestuurd. Ik vraag de minister die brief nog vandaag aan de Kamer te sturen, zodat wij daar zo nodig nog voor het kerstreces over van gedachten kunnen wisselen.

De heer Dittrich (D66):

De minister van Volksgezondheid zei dat zij om een strafrechtelijk onderzoek heeft gevraagd en daar bepaalde verwachtingen bij had. Is de minister van Justitie niet teleurgesteld in het feit dat het OM, het college van procureurs-generaal, hem niet op de hoogte heeft gebracht en van tevoren heeft geraadpleegd, dus voor de schikking? Dan nog een vraag aan mevrouw Kant. Dit is inderdaad een heel belangrijke zaak. In een vorige zaak heeft de heer Marijnissen zelf beklag bij het gerechtshof ingediend. Gaat de SP-fractie dat in deze belangrijke zaak ook doen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik steun het verzoek van de heer De Wit om de brief zo snel mogelijk naar de Kamer te krijgen. Is minister Borst als rechtstreeks belanghebbende bereid om beklag in te dienen, daar waar de minister van Justitie politiek verantwoordelijk is voor het OM? Dan een vraag aan de minister van Justitie. Wanneer precies is deze schikking afgesloten? Voor, tijdens of na de bouwfraudezaak?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Minister Borst zei zojuist dat zij om een strafrechtelijk onderzoek heeft gevraagd. Wanneer is dat gebeurd? De Kamer heeft hierover in 1997 al vragen gesteld bij monde van het toenmalige Kamerlid Verspaget. In het antwoord op die vragen – het was toen februari 1997 – zegt minister Borst dat geen redelijk vermoeden van schuld van Bos BV aan enig strafbaar feit is af te leiden. Of er is sindsdien nieuwe informatie gekomen – dan worden wij daar graag van op de hoogte gesteld – of het antwoord op de Kamervragen heeft bij het bedrijf dusdanig verwachtingen gewekt dat het op grond daarvan tot een schikking heeft moeten komen, als gevolg waarvan alle latere beschuldigingen zijn ingetrokken.

Minister Korthals:

Voorzitter. Iedereen is geschokt door wat er indertijd gebeurd is. Het gaat er nu echter om, de strafrechtelijke procedure tot een goed einde te brengen. De heer Van Oven wil weten of ik achteraf de transactie verantwoord vind. Ik ben bereid om die mening te toetsen, maar ik zal dan eerst het dossier moeten bekijken. Er zijn over al die transacties vele vragen gesteld, ook door mevrouw Halsema en de heer De Wit. Die vragen zullen precies uitgezocht moeten worden. Dat komt in die brief te staan. Ik zeg de Kamer toe dat ik deze brief zo snel mogelijk naar de Kamer zal zenden, maar er zit nog heel wat werk aan vast. Ik kan in de richting van de heer De Wit zeggen dat dit nooit lukt voor het kerstreces.

De heer Dittrich heeft gevraagd of ik teleurgesteld ben dat ik niet op de hoogte ben gebracht. Ik was bekend met het feit dat de natuurlijke personen niet vervolgd zouden kunnen worden, om de doodeenvoudige reden dat er indertijd een persbericht is uitgegaan door het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie heeft de aanvankelijke beschuldiging dat 50 à 60 Haïtiaanse kinderen wellicht door de schuld van dat bedrijf de dood hebben gevonden, zo goed mogelijk nagegaan. Er zijn rechtshulpverzoeken geweest richting Haïti waar niet of nauwelijks op gereageerd werd. Dat krijg je met landen die ver weg zijn en waarmee geen rechtshulpverdragen zijn gesloten. Dat zijn behoorlijke problemen waarmee we te maken hebben.

Voorzitter. De heer Van Oven vroeg verder of er beklag mogelijk is. Ik zal dat precies nagaan. Ik denk het wel. De definitieve schikking is pas, nadat er is ondertekend, totstandgekomen. Dat betekent dat vervolgens de beklagtermijn gaat lopen. Ik heb richting mevrouw Halsema indertijd al proberen uit te leggen dat er soms processen zijn die niet of nauwelijks omkeerbaar zijn. Dat is de reden dat je gebonden bent aan die schikking. Ik zal dat in die brief precies tot uitdrukking laten komen.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. In antwoord op mevrouw Halsema moet ik bekennen dat de schikking pas heel recent tot mij is doorgedrongen en dat ik mij niet nog heb beziggehouden met de vraag of ik beklag in zou moeten dienen. Ik heb me vanaf het begin verder vooral op de preventie geconcentreerd, zoals ik reeds zei.

Ik kan tegen mevrouw De Pater zeggen dat het strafrechtelijk onderzoek in augustus 1997, als ik het mij goed herinner, door mij gevraagd is. Dat gebeurde ook – maar ik zal dat schriftelijk expliciteren, want ik moet even nakijken hoe het precies gegaan is – omdat inmiddels bekend geworden was dat er een uitslagformulier geweest was van het laboratorium met de mededeling dat het product een stof bevatte die het ongeschikt maakte voor menselijke consumptie. Ik dacht dat dit de aanleiding was om te zeggen dat er een strafrechtelijk onderzoek moest plaatsvinden. Correctheidshalve lijkt het me veilig om dit even schriftelijk te beantwoorden.

De voorzitter:

Wil mevrouw Kant op de vraag van de heer Dittrich ingaan?

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik begrijp van de minister van Volksgezondheid dat ze zich nog beraadt of zij namens de regering dat beroep moet aantekenen. Het zou mij een lief ding waard zijn als dat zou gebeuren. Hier zijn ook voor de overheid gezondheidsbelangen in het spel. De direct belanghebbenden zijn in dit geval voornamelijk de nabestaanden van de kinderen op Haïti. Mijn fractie zal proberen of namens hen misschien, als de minister van Volksgezondheid die stap niet zet, een stap te zetten is. Wij zullen hen daarin in ieder geval op alle mogelijke manieren ondersteunen.

Naar boven