Aan de orde is het mondelinge vragenuur overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Wijn aan de staatssecretaris van Justitie over de suggestie van het Nederlands Centrum Buitenlanders, zoals gedaan in de uitzending van Zembla van 14 december jl. betreffende de (inburgerings)voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor huwelijkskandidaten van allochtone afkomst.

De heer Wijn (CDA):

Voorzitter. Afgelopen vrijdag zond het programma Zembla een documentaire uit over jonge mensen van Turkse en Marokkaanse origine – zowel mannen als vrouwen – waarvan grofweg 75% hun huwelijkspartner uit Turkije of Marokko haalt. In de afgelopen vijf jaar zijn op deze wijze ruim 60.000 mensen naar Nederland gekomen. Uit de uitzending bleek dat veel van deze huwelijken, al dan niet door uithuwelijking, tot stand komen op basis van economische redenen of om een verblijfsvergunning te verkrijgen. Het zijn dus schijnhuwelijken. Dat leidt tot veel ongelukkige levens en tot een bovengemiddeld aantal echtscheidingen, al dan niet na huiselijk geweld. Zodra de partner zelfstandig een verblijfsvergunning kan krijgen, komt dit vaak voor. Het CDA heeft al vaker aangegeven, hieraan iets te willen doen. Daarom stel ik de volgende vragen aan de staatssecretaris van Justitie.

1. Het CDA wil iemand die de verantwoordelijkheid voor een gezin kan dragen, niet verbieden om te trouwen met een partner naar keuze, maar is de staatssecretaris het met ons eens dat door deze praktijk telkens opnieuw een eerste generatie allochtonen naar Nederland komt, met bijbehorende problematiek?

2. Uit een artikel in de NRC concluderen wij dat minister Van Boxtel deze problematiek steviger wil aanpakken dan staatssecretaris Kalsbeek. Daarom ook schijnt de notitie over gezinsvorming nog niet in de ministerraad behandeld te zijn. Is het juist dat de staatssecretaris geen aanpassingen wil?

3. Realiseert de staatssecretaris zich dat het probleem al ontstaat vanaf de beslissing tot toelating, het moment waarvoor zij verantwoordelijk is?

4. Het Nederlands Centrum Buitenlanders heeft een suggestie gedaan voor een, wat ons betreft, aanvullende voorwaarde voor de toelating van een nieuwkomer. Het geven van een verblijfsvergunning, zo luidt die voorwaarde, wordt afhankelijk gesteld van de vooruitbetaling door de in Nederland verblijvende partner van bijvoorbeeld de helft van de kosten van het inburgeringstraject. Als de inburgering is afgerond – het CDA bedoelt daarmee niet dat men alleen op cursus is geweest, maar dat men ook echt het diploma heeft gehaald – mag het bedrag van de inkomstenbelasting worden afgetrokken. Hoewel over de precieze vormgeving zou moeten worden gesproken, willen wij nu aan de staatssecretaris vragen of zij het met het CDA in principe een goed idee vindt om zo'n borgstelling in te voeren. Ook vernemen wij graag of zij bereid is om bovenbedoelde voorwaarde op te nemen in de Vreemdelingenwet.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Voorzitter. Het onderwerp inburgering behoort tot de portefeuille van minister Van Boxtel voor Grotestedenbeleid. Desalniettemin heeft de heer Wijn mij verzocht deze vragen hier te beantwoorden. Vanzelfsprekend ben ik daar graag toe bereid.

Vooraf eerst iets over de uitzending van Zembla. Ik deel de opvatting van de heer Wijn dat daarin een tamelijk grote problematiek aan de orde werd gesteld, niet zozeer kwantitatief – hoewel ook dat een rol speelt – maar vooral kwalitatief. Wie goed naar die documentaire heeft gekeken, ziet de tragiek erachter. Jonge Nederlandse meiden, vaak van Turkse of Marokkaanse afkomst, hopen dat hun partner uit liefde met hen trouwt. Uit die uitzending bleek hier en daar dat daaraan met recht kan worden getwijfeld. Dat geldt natuurlijk niet voor iedereen, maar zeker in een aantal gevallen. Dat is tragisch. Ik ga daarbij niet zo ver als de heer Wijn om te spreken van schijnhuwelijken. Formeel is daar geen sprake van. Er is sprake van een juridisch huwelijk. Uit de documentaire bleek dat een belangrijk deel van de partners de intentie heeft om daarvan een bestendige en duurzame relatie te maken.

In de eerste vraag wordt mij gevraagd of ik het ermee eens ben dat er opnieuw een eerste generatie ontstaat. Jazeker, daar ben ik het mee eens. Het is ook waar dat niet alleen het CDA, maar de gehele Nederlandse gemeenschap meent dat iedere Nederlander die hier permanent verblijft mag huwen met de partner van zijn keuze. Daaraan kan niet getornd worden. Dit kan desalniettemin allerlei moeizame gevolgen voor onze samenleving en verdrietige gevolgen voor de betrokkenen hebben. Ook is het waar dat dit voor de komende kinderen een moeilijke situatie kan opleveren. Dit laat echter onverlet het grondrecht om te kunnen trouwen met de partner van je keuze.

De tweede vraag van de heer Wijn gaat over een artikel uit NRC/Handelsblad dat ik niet ken. Ik kan daar dus moeilijk op reageren. Er schijnt in te staan dat de staatssecretaris geen aanpassingen wil op een voorstel van de heer Van Boxtel. De heer Van Boxtel heeft het voortouw bij het schrijven van een reactie op het WRR-rapport, de zogenoemde perspectiefnota. Hij doet dit mede namens mij en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wij hebben daar dus goed en constructief overleg over. Het is het voornemen van de heer Van Boxtel om het kabinetsstandpunt zo snel mogelijk naar de Kamer te zenden.

De derde vraag gaat over het NCB en de kosten van de inburgering. Het NCB heeft een interessante brief geschreven waarin het aangeeft, oog te hebben voor de problematiek die zich hier in eigen kring voordoet. Men suggereert dat, hoewel enerzijds in de Vreemdelingenwet eisen van toelating worden gesteld en anderzijds in de Wet inburgering nieuwkomers staat wat er moet gebeuren als iemand eenmaal in Nederland is, een borgsom gestort moet worden als toelatingsvereiste. Ik zie niet het voordeel van een borgsom als toelatingsvereiste boven de gedachte dat het lesgeld van de partner die naar Nederland is gekomen vooraf wordt betaald, hetgeen gerestitueerd wordt op het moment waar deze partner de cursus met succes heeft afgerond. Materieel maakt het niets uit. Dit betekent dat bij binnenkomst van de partner het bedrag moet worden gestort en dat men dit nadien terug kan krijgen.

Ik wil hiernaast een nog interessantere suggestie leggen die juridisch beter houdbaar is. Ik noem deze de prestatiebeursvariant. Men studeert, haalt zijn certificaat van de WIN-cursus en men hoeft geen lesgeld te betalen. Als men daarentegen voor de cursus zakt, moet men een bijdrage leveren. Ik vind dit voorstel interessant omdat dit iedereen van de gedachte kan afhouden dat wij in strijd met het EVRM zouden handelen. Er wordt namelijk geen financiële drempel opgeworpen voor het naar Nederland halen van de partner. Kortom, het NCB heeft interessante suggesties gedaan. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij minister Van Boxtel. Ik wil hem echter graag de laatste suggestie overbrengen en hij zal ongetwijfeld dit debat nauwlettend volgen.

De heer Wijn (CDA):

Ik heb een vraag aan de staatssecretaris gesteld die zij niet specifiek heeft beantwoord. Is zij het ermee eens dat dit probleem ontstaat op het moment van beslissing over de toelating? Hier is zij verantwoordelijk voor. Tijdens de toelating moet je er al voor zorgen dat later de inburgering goed lukt. Ik meen dat de staatssecretaris te gemakkelijk zegt dat zij de suggestie aan de heer Van Boxtel wil doorgeven. Deze kwestie gaat haar aan, omdat dit in de Vreemdelingenwet geregeld wordt.

Ik heb nog een probleem. Zij stelt voor om een en ander achteraf te bekijken, maar dat is juist de houding van dit moment. Wij weten dat een groot aantal mensen de inburgeringscursussen vroegtijdig verlaten en dat gemeenten daar geen straffen op durven zetten. Dat is een probleem van de heer Van Boxtel, maar de les die de staatssecretaris daaruit moet trekken is dat je van tevoren al prikkels moet inbouwen. Achteraf komt daar niets van terecht.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Die stelling gaat mij aanzienlijk te ver. Bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake een nieuwe Vreemdelingenwet hebben wij recent afgesproken aan welke vereisten men moet voldoen om zijn partner naar Nederland te halen. De inkomensvereiste is toen opgehoogd. Dat is van groot belang, want daarmee is gezegd dat je niet zomaar je partner hiernaartoe kunt halen, maar dat je zelf in het levensonderhoud van die partner en eventuele kinderen moet kunnen voorzien. Zo hoog is de inkomensvereiste. Er zijn meer aanvullende eisen en dit is een heel belangrijke ervan.

Als de partner op basis van de Vreemdelingenwet is toegelaten – die is niet zomaar verzonnen, maar zij stoelt op allerlei internationaal-rechtelijke verplichtingen – en hij of zij maakt deel uit van de Nederlandse samenleving, moet hij of zij voldoen aan tal van eisen die in de Nederlandse samenleving worden gesteld. Dat gaat van verkeersregels tot leerplicht; ook de Wet inburgering nieuwkomers hoort daarbij. Het is waar dat de handhaving van de Wet inburgering nieuwkomers inderdaad niet altijd even gemakkelijk is verlopen, maar van minister Van Boxtel heb ik gehoord dat daarin recentelijk aanzienlijke verbeteringen zijn gemaakt. Daarom vind ik het verkeerd om elke keer maar het beeld te bestendigen dat daar toch niets van terechtkomt. De meeste mensen willen hier natuurlijk gewoon inburgeren.

Aan de ene kant stel je een toelatingsvereiste op basis van de wet die weer gebaseerd is op verdragen en aan de andere kant stel je eisen aan de burgers van dit land om optimaal burger te zijn. Het is niet goed om die twee dingen door elkaar te klutsen.

De heer Wijn (CDA):

Het gaat ons erom dat je eisen stelt aan toelating. Een groot aantal huwelijken geschiedt om andere redenen dan het inburgeren in Nederland. Dat zien wij ook in de resultaten van de WIN waar met name heel veel vrouwen uitvallen. Als je wilt dat dit soort huwelijken, dat niet echt met liefde te maken heeft, wordt voorkomen, is zo'n borgsom al direct bij de toelating een element. Als je niet bij toelating al duidelijk maakt dat er een inburgeringsplicht is en dat met zo'n borgsom heel hard maakt, geef je onduidelijke signalen af. In de toelating zit de plicht tot inburgeren al besloten. Als je dat achteraf pas duidelijk maakt, geef je echt onduidelijke signalen.

Staatssecretaris Kalsbeek:

De heer Wijn geeft nu een beetje verkeerde voorstelling van zaken. Je stelt eisen aan degene die iemand wil laten overkomen. Diegene moet voldoen aan het door ons gestelde inkomensvereiste, opdat hij kan voorzien in het levensonderhoud van zichzelf, de toekomstige partner en eventuele kinderen.

Daarnaast worden er eisen gesteld aan de verblijfsvergunning. Overigens gaat het meestal over Nederlanders en dan kan het al helemaal. Het wordt vervolgens heel lastig om aan de inreizende partner allerlei eisen te stellen die niet discriminatoir zijn en wel objectiveerbaar.

De heer Wijn (CDA):

Nu suggereert u dat dit iets met discriminatie te maken heeft, want ik hoor u het woord "discriminatoir" uitspreken. Het gaat er juist om dat wij discriminatie voorkomen. Mensen moeten hier kunnen inburgeren. Als iemand vraagt om toegelaten te worden tot Nederland, is het heel normaal om "ja" te zeggen, mits die persoon gaat inburgeren. Om ervoor te zorgen dat hij of zij dat echt doet, geeft hij of zij een borgsom die na voldoening aan de inburgeringsplicht weer wordt teruggekregen.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik heb het gevoel dat het een herhaling van zetten wordt. Ik heb helemaal niet gesteld dat het discriminatoir zou zijn. Ik zeg alleen dat ik die eisen aan de partner stel. Ik herinner eraan dat de CDA-fractie bij de begrotingsbehandeling heeft voorgesteld om de inreizende partner in land van herkomst bijvoorbeeld een cursus Nederlands te geven. Het is lastig om aan de inreizende partners eisen te stellen die objectiveerbaar en non-discriminatoir zijn. Als je voldoet aan de eisen die recentelijk in de Vreemdelingenwet zijn afgesproken, mag je je partner naar Nederland halen. Vervolgens moet die partner aan alle eisen die aan alle burgers in Nederland worden gesteld, voldoen. Voor deze categorie hoort daarbij dat zij moet voldoen aan de inburgering. Ik heb de suggestie van het NCB interessant genoemd en ik heb er twee naast gelegd, waarvan ik denk dat wij er ook naar moeten kijken omdat die een aantal nadelen niet hebben die het NCB-voorstel wel lijkt te hebben. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer minister Van Boxtel vraagt om daarop terug te komen.

De heer Wijn (CDA):

De suggestie dat wat de CDA-fractie voorstelt discriminatoir is, is bij dezen weersproken. De suggestie van de staatssecretaris dat het niet objectiveerbaar is, is natuurlijk grote onzin. De objectivering zit hem in het halen van inburgeringscursus. Je discrimineert niet, want het geldt voor iedereen die naar Nederland wil komen, en het is ook objectiveerbaar omdat het gaat om het halen van de inburgeringscursus. Dit moet al gedaan worden op het moment van toelating en daarom is de staatssecretaris daarvoor verantwoordelijk. Als het bij de toelating niet goed gaat, is er bij de verdere inburgering ook een probleem. De staatssecretaris moet het niet op het bordje van minister Van Boxtel gooien; zij moet zelf toezeggen de Vreemdelingenwet op dit terrein te willen heroverwegen.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik ben er hartgrondig voor om mensen te laten inburgeren. Dat is buitengewoon belangrijk om tal van redenen. Ik ben er ook voor om die eis heel effectief te handhaven. Ik vind veel nadelen zitten aan de eisstelling bij toelating, terwijl andere voorstellen die nadelen niet hebben en de voordelen toch worden binnengehaald. Daarom stel ik voor, heel geducht na te denken over de voorstellen die wel die voordelen hebben.

De heer Kamp (VVD):

De staatssecretaris zegt dat het gaat om het recht om een partner te laten overkomen voor een huwelijk of een vaste relatie. Het is echter heel wonderlijk dat de partner niet hier in de eigen omgeving – op school, in het werk, in de woonomgeving, in het verenigingsleven – gevonden wordt en in de helft tot driekwart van de gevallen uit het land van herkomst wordt gehaald. Gaat het dan om het halen van een partner of om een mogelijkheid om iemand vanuit het eigen dorp of van de familie via een huwelijk naar Nederland te laten komen? Wordt de partnerregeling niet misbruikt? Moet de staatssecretaris dat niet als uitgangspunt kiezen?

Is de staatssecretaris ook niet van mening dat de eisen met betrekking tot gezinsvorming nader aangescherpt moeten worden? Ik noem enkele voorbeelden. Nu gelden de inkomenseisen niet voor alleenstaande ouders met jonge kinderen. Dat zou wel het geval kunnen zijn. Voor de inkomenseis wordt een inkomen uit gesubsidieerde arbeid aangemerkt als gewoon werk. Dat zou kunnen vervallen. Bovendien wordt in het geval van arbeidsongeschiktheidsuitkering de inkomenseis niet gesteld en dat zou wel kunnen. Is de staatssecretaris bereid, die eisen alsnog op korte termijn te gaan stellen?

De heer Hoekema (D66):

Mijn fractie maakt zich zorgen over de in televisie-uitzending van Zembla getoonde verschijnselen. Tegen die achtergrond zou ik de staatssecretaris twee vragen willen stellen.

De staatssecretaris maakt een haarfijn onderscheid tussen toelating op grond van de Vreemdelingenwet en de eis tot inburgering voor alle nieuwe Nederlanders. Dat is helder. Is het niet denkbaar om elementen van die inburgering, met name de zekerheid dat mensen die naar Nederland komen inderdaad succesvol gaan inburgeren op te nemen in de eisen die men stelt bij toelating? Het is toch denkbaar dat er een brug geslagen wordt tussen die twee eisen. En is het mogelijk om met artikel 8 van het EVRM in de hand ook op het punt van inburgering in beginsel voorwaarden te stellen? Dat is toch niet strijdig met elkaar?

Staatssecretaris Kalsbeek:

De heer Kamp vraagt waarom mensen die al lang in Nederland wonen hier geen partner kunnen vinden. Het komt natuurlijk in de beste kringen voor dat men een partner in het buitenland vindt. Ook bij mensen van Turkse en Marokkaanse herkomst komt dat voor. Ik ben het met de heer Kamp eens dat er soms twijfel kan bestaan of er echte liefde in het spel is. Ik heb dat ook gezegd in een reactie op de inbreng van de heer Wijn. Daarin zit ook veel tragiek, met name voor de meisjes die al dan niet vrijwillig onder dwang of drang die partner moeten kiezen. Ik onderken dat. Het is echter niet eenvoudig daar iets tegen te doen. Zoals gezegd, er is geen sprake van schijnhuwelijken. Bij een groot deel van de partners bestaat de wens om er een duurzame relatie van te maken.

De heer Kamp (VVD):

Het gaat om het uitgangspunt dat je kiest. Is het uitgangspunt dat het hier gaat om huwelijken, of is het uitgangspunt dat het hier gaat om het ontduiken van immigratieregels om mensen het land binnen te laten komen die daarop eigenlijk geen recht hebben?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik kies niet voor een uitgangspunt, ik heb hier te maken met het feit dat er sprake is van huwelijken. De heer Kamp heeft twijfels over de intenties van die huwelijken. Ik moet zeggen dat de Zembla-uitzending die ik uitgewogen vond, mij in die zin deden twijfelen omdat er wel eens verschil van inschatting was bij de partners, met alle tragische gevolgen van dien. Maar men kan absoluut niet volhouden dat hier sprake is van ontduiking van immigratieregels.

De heer Kamp geeft vervolgens een reeks van voorbeelden over wat zou kunnen worden veranderd in de eisen met betrekking tot gezinsvorming. Dat zou inderdaad allemaal kunnen. Ook zijn fractie heeft echter recentelijk, namelijk bij de vaststelling van de nieuwe Vreemdelingenwet, anders besloten. Toen zijn de inkomensvereisten en alle andere eisen vastgesteld. Ik denk dat het een wijs besluit was. Ik vraag mij werkelijk af welke nieuwe feiten er nu zijn om een dik halfjaar na de inwerkingtreding van de nieuwe Vreemdelingenwet daaraan te tornen.

De heer Hoekema heeft zijn zorgen geventileerd. Die deel ik natuurlijk. Hij vraagt naar de elementen die kunnen worden opgenomen bij de toelating. Het zal heel moeilijk zijn om objectiveerbare en non-discriminatoire punten te vinden die je daarbij kunt gebruiken. Ik zie die een, twee, drie niet.

De laatste vraag van de heer Hoekema heb ik inderhaast niet meer kunnen opschrijven.

De voorzitter:

Heel kort, mijnheer Hoekema, want wij doen dit niet op dagen dat het zo druk is.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter. De staatssecretaris stelt mij een vraag. Artikel 8 van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens over family life maakt het mogelijk nadere voorwaarden daaraan te stellen. Een mogelijke voorwaarde ligt op het terrein van de inburgering.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Je kunt allerlei eisen stellen, maar je moet nooit het recht op de keuze van een partner wezenlijk aantasten. Daarvan zou sprake kunnen zijn – dat is overigens niet het NCB-voorstel – als je een hoge financiële eis stelt die het de facto onmogelijk maakt om mensen hier naartoe te laten komen.

Naar boven